K.
P. BIEREI DE HAAN
MISE4A1;)IGF KIN P-EREN _
MISDADIGE KINDEREN EEN PSYCHOLOGISCH-PAEDAGOGISCHE STUDIE
KLEINE BIBLIOTHEEK VAN HEDENDAAGSCH CULTUURLEVEN In deze serie zijn reeds verschenen: BRODER CHRISTIANSEN, Het Aspect van onzen Tijd. Tweede Druk. Prof. Dr. G. A. VAN DEN BERGH VAN EIJSINGA, Leeft Jezus of heeft hij alleen maar geleefd? Orro GMELIN, De Natuurlike Historie van de Burger. H. ROLAND HOLST-VAN DER SCHALK, De Geestelijke Ommekeer en de nieuwe taak van het Socialisme. Dr. J. H. CARP, Het Spinozisme als Wereldbeschouwing. Dr. G. H. VAN SENDEN, Vrijzinnig Christendom en Religieus Monisme. FRANZ MATZKE, De Jeugd getuigt: Zo zijn wij 1 STEF'.N ZWEIG, Genezing door den Geest. Sigmund Freud.
MISDADIGE KINDEREN EEN PSYCHOLOGISCHPAEDAGOGISCHE STUDIE DOOR DR. P. BIERENS DE
HAAN
(UTRECHT)
VAN LOGHUM SLATERUS' UITGEVERSMAATSCHAPPIJ N.V. ARNHEM • IN 'T JAAR MCMXXXII
VOORWOORD In de „sociale Ontwikkelingsweek" van Juni '31 mocht ik een voordracht houden over de psyche van het misdadige kind en in die van Juni van dit jaar, als vervolg, een over de opvoeding er van. Gaarne heb ik gevolg gegeven aan de suggestie van enkelen om deze twee voordrachten te zamen in druk te brengen. Mijn aanteekeningen daartoe uitwerkende, ben ik hier en daar, vooral in het eerste hoofdstuk, wat dieper op de kwesties ingegaan dan bij de voordrachten mogelijk was. Ik richt mij in dit geschrift in de eerste plaats tot niet-vakgenooten, echter wel in de problemen belangstellenden, die er dan ook wat tijd voor beschikbaar hebben. Utrecht en Driebergen-Rijsenburg, zomer '32 P. B. d. H.
I. PSYCHOLOGIE
§1 INLEIDING Er is veel gediskutieerd over het belang van de populariseering der wetenschap. Ik voor mij gevoel er niet voor, want populariseeren der wetenschap kan nooit meer zijn dan mededeeling doen van de uitkomsten van onderzoek, men kan daarom daarmede niet meer bereiken dan dat men het museum van feiten van sommigen nog wat voller maakt; verdieping van inzicht schenkt men niet in het minst er mede. En daarom alleen zou het toch moeten gaan; veelweterij geeft niet meer dan ballast, mee te sjouwen door het leven. Doch iets geheel anders wordt het als de, door verdieping van inzicht werkelijke geestelijke verrijking zoekende niet-vakman, smalend en verwaand wel leek genoemd, oriëntatie verlangt op een bepaald gebied. Dan is het aan den wel-vakman naar beste kunnen hem voor te lichten. 9
MISDADIGE KINDEREN
Maar dan is noodig, dat zij tezamen duiken naar de diepte der zee om .daar de schatten op te zoeken. Wie populair wil blijven stelt zich tevreden met de aanschouwing der op het water drijvende bloem; wie inzicht begeert, onderzoekt ook hoe de bloem uit den stengel en de stengel uit den wortel voortkomt. Ziedaar dan hoe ik me voorstel voor rietpsychologen over de psyche van het misdadige kind te moeten schrijven. Een onderwerp als dit wel in het bijzonder valt niet populair te behandelen. Of men zou den lezer moeten afschepen met anekdotes over slecht oppassende kinderen en hoe die in één raak ingrijpen omgesteld waren: wat èn voor den lezer èn voor den schrijver zelf volkomen onbevredigend werk zou wezen. Het moet er bij blijven: wie psychologische kwesties wil opnemen, die moet eenigszins de diepte ingaan en min of meer lastige kwesties aandurven. Verder, over de psychologie van het misdadige kind handelende, moeten we volstrekt theoretisch blijven en enkel ziele-gesteldheden onderzoeken. Alle praktische kwesties : hoe in te grijpen tegenover het misdadige kind, moeten we daarbij principieel buiten 10
MISDADIGE KINDEREN
beschouwing laten. Niet dat de praktijk niet belangrijk zou zijn, zelfs niet, dat het niet verleidelijk zou wezen hier en daar er in over te glijden; maar theorie en praktijk moet men welbewust uit elkaar houden. En wel moet vanzelf de theorie voorgaan; we mogen niet ons in de zoo moeilijke en zoo gevoelige materie der praktijk, het opvoeden, gaan begeven, voordat we door een wat solieden theoretischen grondslag te bouwen het recht daartoe verworven hebben.
11
§2 HET KIND DE LEVENSTIJDPERKEN Spreken wij dan eerst over het kind in het algemeen. Een van de verwonderlijke en boeiende feiten, waaraan wij niet gewennen mogen en waarover wij niet mogen ophouden ons te verwonderen, is de lichamelijke en de geestelijke groei, die fascineerend is als het voortkomen van het eene jaargetij uit het andere, en van eenzelfde soort fascineering: het uit elkaar voortkomen der levenstijdperken; een groei dien wij overigens wel beschrijven, maar nog niet verklaren kunnen. Men herinnert zich de afbeeldingen van „de trappen des levens", waarin vroegere geslachten veel bekoring gevonden hebben en zooals onder ons b.v. Antoon Derkinderen er een geschilderd heeft in het gebouw der algemeene Levensverzekering-maatschappij op het Damrak te Amsterdam. 12
MISDADIGE KINDEREN
Gewoonlijk stelt men daarbij drie treden: aan de linkerzijde opgaand de jongen en het meisje; op een bordes boven in het midden staande de man in zijn vollen bloei en de moeder met het kind op den arm; aan de rechterzijde naar beneden gaand de gebogen grijsaard. Wie echter wat nader op deze dingen ingaat, onderscheidt meer fasen. Gewichtiger echter nog voor een goed inzicht is, dat wij er ons niet toe bepalen eenige fasen vast te stellen, maar dat wij in die fasen een groei zoeken naar een hoogtepunt toe en daarna een verwelken naar den dood toe. De jongen op school leert: de Nijl ontspringt in Midden-Afrika, doorstroomt het Victoria-meer, loopt dan door Soedan en Nubië, enz. en eindigt in een delta in de Middellandsche Zee : als een levenlooze massa ziet de jongen het water van hooger naar lager vloeien, gedreven door de zwaartekracht. Maar de ontdekkingsreiziger, die voor de delta staat, hem kwelt de vraag : vanwaar komt die geweldige rivier? En hij gaat stroom op, steeds verder, totdat hij eindelijk, einde lijk, de bronnen gevonden heeft. wij moeten doen als de ontdekkingsreiziger en niet als het 13
MISDADIGE KINDEREN
water : het water der rivier zakt steeds verder in een oorzakelijk gebeuren; hij echter streeft steeds verder; in hem is doelbewustheid. Wij moeten niet van het begin uitgaan, maar van het hoogtepunt, wij moeten het voortkomen der levenstijdperken uit elkaar zien als een voortschrijding, een groei, naar een hoogtepunt toe en daarna een verwelking naar den dood toe. Wij moeten ons afvragen: wat voor bedoeling heeft de „natuur" 1) hier, waar stuurt zij op toe : wat is de zin der voortschrijding ? En dus moeten wij niet van het kind, maar van den volwassene uitgaan. En als wij nu den volwassene beschouwen, dan blijkt dit : eerst wat wij al eerder wisten —, dat het de natuur niet als ons menschen met zedelijk beginsel zoozeer te doen is om den individu zelf, als wel om ras en volk. Ras en volk wel uit elkaar te houden: 1) „Natuur" is hier : de persoonlijk, maar niet redelijk doch blind werkende gedachte, wereldorde. Dit natuur-begrip benadert het Gods-begrip van sommigen, niet van mij, in het bijzonder van de „atheïsten". 14
MISDADIGE KINDEREN
het ras is een biologische eenheid, een massa door de voortplanting bijeengehouden: alle rasgenooten zijn met elkaar verwant en komen lichamelijk en geestelijk overeen; het volk, in wijderen zin (de bewoners van een gehucht, ja zelfs de samen opvarenden op een vrachtboot, is het ook slechts tijdelijk, vormen ook een volk) is een sociologische eenheid, een massa door georganiseerd samenleven, niet enkel samenwonen, op een deel der aarde, bijeengehouden; de volks-genooten zijn onderling solidair en hebben in taal, opvattingen en gebruiken een gemeenschappelijk geestelijk bezit. Een ras kan over de geheele wereld verspreid zijn; een volk kan — bij onnatuurlijke verhoudingen — uit verschillende rassen bestaan. In de kudden der dieren verschijnt het volk reeds, echter zonder nog de zedelijke bewustheid van het menschenvolk. In het gezin, dat we vaak zullen moeten aanroeren, is vervolgens de synthese van ras en volk. Maar verder blijkt dan bij de beschouwing van den volwassene, dat de natuur noodig heeft individuen: 1° die, zij het ook als middel, zoowel zelf15
MISDADIGE KINDEREN
standig zich in het leven kunnen houden als zich tegenover anderen doen gelden; 2° die voor het ras kunnen opkomen, dus zich kunnen voortplanten en kinderen opkweeken: een gezin in stand houden; 3° die voor hun gemeenschap, hun volk, nuttig kunnen zijn als lid daarvan door hun aandeel in den arbeid. Hoe weet ik dat?: doordat ik het zie in den volwassen mensch. 1° hij is lichamelijk uitgegroeid en krachtig; wat het geestelijke aangaat, hij heeft zijn leerjaren achter den rug; hij is bezonnen en wijdblikkend; hij heeft eigen inzichten en is zelfstandig: hij is lichamelijk en geestelijk rijp en kan zoo voor zichzelf opkomen: zoowel zich in het leven houden als tegenover anderen zich handhaven; 2° hij is geslachtsrijp en heeft drang èn vermogen zich voort te planten en kinderen op te voeden, dus een gezin te vormen; 3° zijn drang en zijn vermogen is ook — tenminste in natuurlijke verhoudingen — nuttig lid van zijn maatschappij te zijn: de gemeenschap te dienen. Zoo is de volwassene. Doen wij nu een 16
MISDADIGE KINDEREN
sprong terug van hem naar het kind om dat van hem uit te begrijpen. Bij nader toezien blijkt, dat het kinderlevenstijdperk vier onder-tijdperken omvat. Ten eerste het foetale, dat bij den mensch negen maanden duurt, waarin het kind op de moeder parasiteert, in haar geworteld is en zoo aan één plaats is gebonden, waarin het, voor zooverre na te gaan, nog geen bewustheid heeft, waarin, in eenera samengevat, het nog een plante-bestaan leidt. Ten tweede dat van den zuigeling, dat plotseling intreedt bij de geboorte, die een radikale omwenteling in het bestaan medebrengt; het kind parasiteert nu niet meer rechtstreeks op de moeder (voedt zich echter nog met haar melk) ; het is vrij in zijn beweging : al kan het ook nog niet loopen, het is niet meer aan de moeder gebonden, niet meer in haar geworteld; het heeft eenige bewustheid: het voert een diere-bestaan. Daarna ten derde het speel- of kleutertijdperk van 1 tot 6 a 7 jaar. Het kind wordt bewuster; daardoor en door het nu opkomen der spraak en van het moreele besef: dat dit mag en dat niet, komt hij nu in het menschelijke bestaan. Hij leeft echter nog 17
2
MISDADIGE KINDEREN
geheel bij het oogenblik en overziet zelfs in het einde dezer periode nog maar ten hoogste een week; hij leert al spelend — dit is de zin van het spel — enorm veel, theoretisch en praktisch. Het sexueele komt op, is echter nog onrijp, op zichzelf gericht en houdt nog geen gedachten aan de andere sexe in. Het kind gaat dan overigens nog geheel in zijn gezinsleven op : het gezin is zijn wereld. Ten slotte komt het vierde, het leertijdperk : van 6 á 7 jaar tot omstreeks 12 bij meisjes, resp. 14 bij jongens. Op 6 A 7 jaar verandert het kind belangrijk, soms vrij plotseling, in een paar weken. De ouders schrijven vaak dat aan de school toe, maar feitelijk is het omgekeerd : de ervaring heeft geleerd dat, als de kinderen in dit tijdperk gekomen zijn, zij de school noodig hebben. Het kind gaat nu een doel zoeken, het gaat verveling kennen en is niet meer bevredigd met enkel spelemeien. Naast het huis komt als nieuwe sfeer de school nu op, naast de broertjes en zusjes komen de vrindjes, vrindinnetjes ten tooneele. Het sexueele blijft op zichzelf gericht. Maar belangrijker voor ons dan die onderscheiden is het aan die onder-tijdperken gemeenschappelijke. Samenvattend kunnen wij 18
MISDADIGE KINDEREN
het levenstijdperk van het kind tegenover dat van den volwassene aldus bepalen : 1° het kind is lichame lijk en geeste lijk zwak; 2° het is in de leerjaren, niet alleen wat school-wijsheid, maar vooral ook wat werelden levens-wijsheid betreft. Het verlangt daarbij te leeren en is ingesteld op in zich opnemen; 3° zijn levens-sfeer is klein; alle wijdblikkendheid ontbreekt hem : ook nog van schoolkinderen is de levenssfeer in tijd en ruimte veel kleiner dan men wei denkt. Het kleine kind ziet slechts het heden en zijn ruimtelijke sfeer reikt niet verder dan de wereld waarin hij leeft : zijn huis, het stukje straat er voor, zijn tuintje; dat heeft hij nog met het dier gemeen. Het jonge kind overziet ook nog geen landschap, het ziet in hoofdzaak details. Het kind heeft ook wel zijn oogenblikkelijke zorgen, maar niet de durende zorgen zooals wij volwassenen die kennen : wat sentimenteele Engelsche boeken ook weten te verhalen. Ook grooteren kinderen ontgaat het groote wereldgebeuren geheel 1); 1) Daarom is het ook een wanhopend geval 19
MISDADIGE KINDEREN
als een verlicht zich voelende vader zijn kind in de schooljaren voor geschiedenis, politiek of oekonomie zelfs, wil interesseeren, zoo loopt dat zonder uitzondering op een fiasko uit; maar ten onrechte krijgt het kind dan met het geschiedenis-onderwijs op de lagere school : voor de kinderen die niet later doorleeren. Behalve dan bij de boven-normaal begaafden (die waarschijnlijk later de stof verwerken) blijft er niets van hangen dan een bundeltje anekdotes: van de Ruijter, die in den toren klom en Willem de Zwijger, die doodgeschoten werd en Karel den Grootte, die op de scholen kwam kijken en Napoleon met wien het zoo slecht eindigde. In de opvoedingsgestichten, waar nauwelijks toch uitgesproken achterlijken (debielen) verpleegd worden, is het geen uitzondering dat de jongens en meisjes die enkel lager onderwijs gehad hebben, verwarren: den 80-jarigen oorlog, den wereld-oorlog en de omzwerving van de joden in de woestijn. Een grootte uitzondering is het als een kind of puber er in allergrootste trekken een relaas van onze geschiedenis weet te doen. De voortschrijding in de geschiedenis, het voortkomen van het eene uit het andere ontgaat het kind geheel. Moeten wij voor de volkskinderen het geschiedenis-onderwijs dan laten vervallen? Ik zie de oplossing niet. 20
MISDADIGE KINDEREN
de schuld; zooals Kretschmer eens gezegd heeft: men beleeft wat men is; 4° het kind heeft nauwe lijks eigen inzichten; het is geheel huisbak; godsdienstig opgevoede kinderen zijn vaak overtuigd, dat zijn ouders zondeloos zijn; de vader in het bijzonder is voor het kind de Groote, die alles weet; 5° het kind is dan ook on-zelfstandig; het onderwerpt zich aan ouderen; het begeert niet anders dan dat; 6° het kind heeft zijn sexualiteit. Men houdt elkaar wel voor, dat er geen kindersexualiteit is, maar het is niet waar, het is niet waar; het is tegen de feiten in. Men is tot die leer gekomen, doordat men het sexueele in wezen onrein achtte en zich nu er in vermeidde het kind als een blank en rose engeltje zonder vleugeltjes aan te zien. Maar alle nu gelukkig verstervende pruderie der volwassenen heeft voor het kind enkel tot effekt, dat het in zijn sexueele leven achterbaksch wordt. Echter, het kind is als sexueel wezen onvermogend en kent het sexueele niet in zijn ware wezen als op de andere sexe gericht en bedoelend de voortplanting; het heeft geen gedachten aan de andere sexe, het sexueele 21
MISDADIGE KINDEREN
blijft op zichzelf gericht; het is, zooals de vakterm luidt, narcistisch; 7° het kind is niet bezonnen. Hier moeten we een oogenblik bij stil staan; het zal ons spoedig te pas komen. Het kind is niet bezonnen; het is m. a. w. impulsief en primitief: beide als onze huisdieren, die immers in hun gedrag ook zoo vaak aan de menschen-kinderen denken doen. Impulsiviteit is een bepaling van het handelen; impulsief handelen is handelen zonder overleg, naar den impuls van het oogenblik. Een kind ziet iets blinkends en pakt het op; dan hoort hij een geluid van ter zijde, hij laat dan dat ding weer vallen en loopt naar waar het geluid vandaan kwam; dan ziet hij iets wat smakelijk er uit ziends en steekt het in den mond; het geluid is hij al weer vergeten. En primitiefheid is een bepaling der affekt-uiting; primitiefheid is ongeremdheid van de uiting; van die primitiefheid kunnen de ouders die met hun kinderen op reis zijn, last genoeg hebben in een volle treincoupé. Het is niet juist als men in het kind den primitief terug wil vinden, maar wel is waar, dat het kind onder ons en de primitief beiden
22
MISDADIGE KINDEREN
impulsief en in hier bedoelden zin primitief zijn. Wij volwassen kultuur-menschen hebben geleerd, al naar onze individueele beschaving, bezonnen en gereserveerd te zijn; daarin is groote winst voor onszelf en voor onze omgeving. Maar toch, toen ik eens een jongen zag, die een anderen jongen woedend en huilend achterna zat, maar zonder hem te kunnen inhalen, toen in het wilde weg met zijn klomp naar hem gooide, maar weer zonder hem te treffen, en die zich toen op den grond liet vallen en brulde, brulde : toen was dat, zeg naturalistisch, maar in ieder geval oer-menschelijk, dionisiaansch prachtig. Want zoo is de oermensch: die nog in hem leefde. Maar ook onszelf, volwassen geciviliseerden ontgaat bij sterke affekten de beheersching; bij katastrofen als aardbevingen heeft men de overigens beheerschtste menschen zich op de wonderlijkste wijze zien gedragen. Doch stel daar tegenover: ik zag eens een afbeelding der uitvaart van den koning van Siam en daar bij staande zijn zoon, den jongen koning, roerloos als was hij geheel onbewogen; hij zou levenslang zich geblameerd gevoeld hebben, als ook maar spier-kontraktie in zijn gelaat zijn ontroering geopenbaard 23
MISDADIGE KINDEREN
had tegenover zijn onderdanen: dat was 66k prachtig, apollinisch prachtig. Er is een mooi verhaal in de Ilias: de Achaeërs en Trojanen hebben heftigen strijd gevoerd; aan beide zijden zijn vele dooden gevallen. En dien avond, zegt de Grieksch gezinde dichter, was er luid geween en gejammer in Troje, maar in het kamp der Achaeërs was het doode-stil. -We kunnen dit alles aldus samenvatten: 1° het kind kan niet voor zichzelf opkomen; 2° het is geslachtelijk onvermogend: niet in staat zich voort te planten of een gezin in stand te houden; 3° het kind is een onnuttig lid der samenleving; het parasiteert zelfs op haar, En hoe moeten we dit nu inzien?: Niet: het kind kan niet voor zich zelf opkomen, maar wel: het kan het nog niet; niet: het is sexueel onvermogend, maar wel: het is nog niet sexueel rijp; niet: het is voor de maatschappij onnuttig, maar wel: nog niet nuttig. Het kind is in alles belofte.
En nu, dat we van uit de volwassenheid het kinder- levenstijdperk hebben leeren be24
MISDADIGE KINDEREN
grijpen, nu eerst kunnen we tot een inzicht komen in het tusschen die twee in liggende tijdperk, dat der puberteit, dat psychologisch aller-merkwaardigste, altijd weer boeiende, goed opgevat, aandoenlijke, levenstijdperk. De puberteit moet men zien als overgangstijdperk; er is in den (de) puber iets van het kind nog en iets van den (de) volwassene al. Als men een jongen of een meisje het laatst gezien heeft als kind nog, maar in het einde van zijn leertijdperk, en na eenigen tijd ontmoet men hem of haar weer ook deze verandering kan snel intreden dan voelt men onmiddellijk aan, dat ze veranderd zijn en dat er in hen iets nieuws in opkomst is. Lichame lijke en geeste lijke verandering treden niet altijd tegelijker tijd in. Wat het lichamelijke betreft, de geslachtsorganen beginnen zich nu verder te ontwikkelen en de sekundaire geslachtskenmerken worden duidelijker, bij den jongen begint de baardgroei en de stemwisseling; bij het meisje zwellen de borsten en beginnen de menstruaties. De puber is lichamelijk niet meer onrijp als toen hij nog kind was, doch ook nog niet rijp als hij later als volwassene zijn zal. En wat het geestelijke aangaat: 25
MISDADIGE KINDEREN
1° De tijd van het spelende leeren en het leeren-domweg is voorbij ; in de plaats is gekomen het leeren-meer-doelbewust met speciale vakopleiding of studie in het vooruitzicht. Verder, de puber is niet meer primitief en niet meer impulsief, doch ook nog niet bezonnen : hij is gegeneerd. Dan, hij is wijder blikkend geworden niet alleen o, onderwijzers, door uw onderwijs 1— hij heeft nu wel gevoel voor grootere lijnen en is vatbaar voor geschiedenis-onderwijs, maar heeft toch nog een kinderlijken kijk op de dingen; hij heeft eigen inzichten, maar eigen inzichten, die weinig om het lijf hebben, die nog geheel onrijp zijn. De puber wil zelfstandig zijn en voelt zich nog kind tegelijk. Zoo is dit dan het tijdperk van het verzet tegen de ouders, waarin speciaal de jongen zich geneert voor zijn ouders, ze ouderwetsch en bekrompen vindt en toch tusschen moeders rokken kruipt, als de nood aan den man is en de vrindjes er niet bij zijn. Alzoo, is de kindertijd het tijdperk van onzelfstandigheid en de volwassenheid dat der zelfstandigheid, dan is de puberteit dat van den strijd om de zelfstandigheid. Zoo moet men het voor ons volwassenen zoo hinderlijke geschreeuw van puberteits-jongens tegen 26
MISDADIGE KINDEREN
elkaar in trein of tram aanzien: het is niet uit branie, behaagzucht, als bij den hysteroid, het is uit zelf-verweer; de branie van den hysteroid is tegenover de meisjes, of ze er nu bij zijn of niet, om zich den idealen man te betoonen; dit geschreeuw is tegenover de volwassenen en tegenover elkaar: om volwassen zich te betoonen. 2° Hun geslachtsleven: ook dit is merkwaardig. Het wordt levendiger, neemt grooter plaats van het gedachtenleven in beslag en wordt rijper: het wordt erkend in zijn ware wezen als gericht op de andere sexe. Doch tevens is het tabu, d.w.z. te gelijk zeer begeerd en zeer gevreesd. In de pubertijd zoeken jongens en meisjes in het algemeen geen sexueel verkeer; doen ze het wel, bij uitzondering, dan is het door bij-motieven, in het bijzonder om groot te doen, niet uit begeerte. De zuivere puberteits-jongen en het zuivere puberteits-meisje zijn verlegen tegenover elkaar en bewonderen elkaar: van uit de verte, en droomen zich schoone droomen 1). 1) Als de ouders met de sexueele voorlichting wachten tot het kind in de puberteit is gekomen, dan is het te laat: zij stuiten op een gesloten deur en krijgen geen antwoord.
27
MISDADIGE KINDEREN
3° En wat de houding tegenover het maatschappelijke aangaat, de puber heeft wel al gevoel voor het maatschappelijke leven, maar heeft nog geen drang en is ook nog onmachtig om in te grijpen en in het sociale leven mede te werken; en zoo vlucht hij in den droom van wereld-hervormen. Zoo is de puberteit dan de tijd van innerlijke konflikten, van overhoop liggen met zichzelf, van onbevredigdheid. Vraagt men een puber, wat zijn beste jaren geweest zijn tot dusverre, zoo antwoordt hij telkens : „toen ik nog op school (resp. de lagere school) was.' De puber fantaseert ongetwijfeld heel vaak, zwervend langs den waterkant .-- geheel er aan ontkomen maar weinigen — over het zoete, romantische sterven in suicide. Een enkele maal komt het bij jongens tot daadwerkelijk, dan nog impulsief, zich van kant maken (bij meisjes heb ik het nog nooit meegemaakt) bij een objektief kleine aanleiding: een standje thuis, een slecht rapport, en de jongen loopt het huis uit en hangt in een bosch zich op. Een voorbeeld in de omgeving kan daarbij van invloed geweest zijn, maar altijd toch heeft men bij deze aangrijpende gevallen met ziekelijke naturen te doen. 28
MISDADIGE KINDEREN
Overigens heeft de puberteit verschillende kleur naar de sexe : de jongen wordt meer schreeuwerig om zich daadkrachtige man, het meisje meer sentimenteel om zich gevoelswarme vrouw te betoonen. De uitslagen zijn ook verschillend al naar individueelen aard, geestelijke gezondheid, omstandigheden en leiding. Maar altijd zou het verregaand onnoozel zijn van ouderen om met de puberteits-uitingen te spotten. Ook echter om met hen er aan mede te doen. De puberteit heeft een na-stadium, intredend op 17 resp. 19 jaar 1) dat der adolescentie, dat den overgang vormt van puberteit tot volwassenheid en dat met geen van beiden te identifieeren is. Het is het tijdperk, waarin de zelfstandigheid bevochten is, maar de rijpheid nog niet volkomen, waarin het sexueele niet ' meer tabu is, maar de neiging tot gezinsvorming nog gering, waarin de jonge mensch nog niet maatschappelijk is, maar streeft naar de intrede in het 1) De aangegeven grenzen naar beneden en naar boven van de puberteit gelden voor ons ras en ons klimaat. 29
MISDADIGE KINDEREN
maatschappelijke leven. „Jeder Mensch ist Parzival" 1), maar dit geldt voor geen tijdperk zoo zeer als voor dat der adolescentie. Is het zuigelings-tijdperk dat der grootste sterftekans, dit is dat waarin het gevaar voor moreelen en socialen ondergang het grootst is; de ervaring leert het, maar het is ook in te zien, dat het zoo zijn moet; de mensch heeft dan de boeien der konventie van zich afgeworpen, maar hij heeft nog niet de bezonnen rijpheid om die vrijheid aan te kunnen. Bij het laatste levenstijdperk, dat der seniliteit, dat op de volwassenheid volgt, behoeven we hier niet lang ons op te houden; het is het tijdperk der verwelking van het leven. Alleen zij opgemerkt, dat men seniliteit wel moet onderscheiden van dementie : seniliteit is een levenstijdperk; dementie is een ziekteproces, dat geenszins alleen in de seniliteit inzet. Overzien we nu den gang van het leven. Het begin is bij de konceptie, dat ondoorgrondelijke, mysterieuze moment : of het nu een boterbloem geldt of een mensch. Niemand zal ooit begrijpen vanwaar dit nieuwe Ik is 2). 1) Willy Vesper, Parzival blz. 102 2) Men vraagt zelfs zich af of de individu meta30
MISDADIGE KINDEREN
Daarmede begint het kinder-tijdperk, onderscheidenlijk foetaal-, zuigelings-, speel-, leer-tijdperk : het tijdperk van onzelfstandigheid (kollektivisme), narcisme en maatschappelijk parasiteeren; het tijdperk van onbewustheid en onrijpheid. Op 12 resp. 14 jaar ongeveer treedt de mensch de puberteit (met als na-stadium de adolescentie) in, waarin hij den strijd voert om de zelfstandigheid, om het sexueele leven, om de deelneming aan het sociale leven: het tijdperk van individualisme en van onrust en rijping. En daarna gaat op 20 resp. 23 jaar ongeveer het volwassen tijdperk in, eindelijk: hoe meer de natuur van den volwassen individu eischt, hoe langer voorbereiding noodig is; het dier is veel spoediger volwassen dan de mensch; het is het tijdperk waartoe al het voorafgaande opgang geweest is : het fysisch ook die volstrekte eigen-voor-zich-zelfheid is als hij empirisch zich voordoet en of er metafysisch niet enkel iets als een vertakking is. Empirisch, lichamelijk, leeft dan toch ook in alle individuen de eene Moeder, de oercel, voort; ook zoo dan geestelijk het oer-Ik? 31
MISDADIGE KINDEREN
tijdperk der zelfstandigheid en der sexueele en maatschappelijke rijpheid : het sociale tijdperk, dat van bezonnenheid en rijpheid; waarin alleen jammer genoeg zoo vaak de maatschappelijkheid snel wordt tot geestdriftlooze vermaatschappelijktheid. Dit centrale tijdperk is uit den aard het langstdurende. Die duur is overigens verschillend al naar vitaliteit van aanleg en naar levensgang. En daarna de seniliteit, het tijdperk van den nedergang, ongemerkt opkomend, waarin vermindering der lichamelijke kracht en geestelijke lenigheid, van het sexueele vermogen en van de maatschappelijke werkkracht, het tijdperk der vereenzaming en der berusting,waarin de mensch met gevouwen handen zit en peinst over het voorbijgegane, het tijdperk der levenswijsheid : zooals prachtiger dan iemand anders Rembrandt dat uitgebeeld heeft. En ten slotte de dood, even mysterieus als de intrede in dit leven. Ieder levenstijdperk heeft, mits wat ideale verwerkelijking, zijn eigen schoonheid, evenals ieder jaargetij. Voor ons in verband met ons onderwerp is nu tweeërlei belangrijk. 32
MISDADIGE KINDEREN
Ten eerste dat de geeste lijke groei verschillend tempo heeft, ook binnen het ras. Men kan dus niet zeggen : dit kind is 7 jaar, dus het is in zijn leer-tijdperk gekomen, en daaraan overeenkomstig hem eischee stellen. De puberteit met name kan tot in de 20 jaar reiken, wat op zichzelf in het geheel nog niet een slecht teeken voor de geestelijke, of nader de verstandelijke, validiteit is; beoordeelt men dan iemand met wien het zoo gesteld is als adolescent, zoo maakt men een fout. De school kan niet meer doen dan zich aanpassen aan den gemiddelden gang der ontwikkeling. De opvoeder echter mag niet vragen naar stadhuis-leeftijd, hij moet den psychologischen leeftijd opsporen. Als een boer in den zomer-ochtend onder het ploegen in de verte de kerkklok hoort slaan — een kar knarst op den landweg, alles geurt en leeft en de Juli-morgen is zwaar van zomerpracht — dan bedenkt hij dat de stadsmenschen de klok verzet hebben, maar dat hij zich daaraan niet storen kan en hij ziet op naar den stand der zon. De natuur doet wel eens als de stadsmenschen, maar wij moeten dan anders doen dan die boer en wèl er rekening mede houden. Mozart was vroegrijp; Mendelsohn dichtte 33
3
MISDADIGE KINDEREN
op zijn 17de jaar muziek op Shakespeares Midsummernightsdream; Durer teekende op zijn 9de zijn befaamde zelf-portret. Maar ook bij normale begaafdheid treedt nu en dan een levenstijdperk te vroeg of te laat in. Dus moet men ook niet te snel oordeelen, dat het tegen alle ervaring in is, dat de puber niet sexueel verkeer zoeken zou, tenzij uit bijmotieven. Niet lang geleden zag ik een meisje, dat op haar 15de jaar sexueel verkeer gehad had en nu op haar 16de moeder was; thans was zij kennelijk de puberteit voorbij. En nu waren er twee mogelijkheden : het is mogelijk, dat zij op haar 15de jaar, als puber nog, zich aan den jongen gegeven heeft, niet naar diepen drang, maar om hem ter wille te zijn of onder opwinding door alkohol of hoe ook; en dat zij toen onder invloed van internsekretorische processen in het lichaam in verband met de zwangerschap adolescent is geworden. Maar het kan ook zijn, dat zij op haar 15de al adolescent was. En omgekeerd, onlangs had ik een jongen van bijna 20 jaar te onderzoeken, een prachtig zuiveren Jordaner met al de opbruisende vitaliteit en met de moraal van zoo een; uit een verwilderd gezin: de vader, alkoholist, 34
MISDADIGE KINDEREN
was al sinds jaren van het tooneel verdwenen; de moeder, een groote-stads-visch-ventster, hield het met den buurman; doch hij zelf leefde geheel sober, zoowel tegenover het sexueele als tegenover den alkohol; doch dat was geen deugd in dezen overigens sympathieken jongen : ondanks zijn bijna 20 jaren, en al was hij ook onder dienst, hij was nog in de puberteit; ongetwijfeld zal hij later, misschien al heel spoedig, het pad van zijn ouders opgaan : nu durfde hij enkel nog niet. — En ten tweede is voor ons belangrijk, dat, als men in aansluiting aan de kinderwetten over kinder-kriminaliteit spreekt, men dan twee levens-fasen tezamen neemt: het leer-tijdperk en de puberteit (in engeren zin, zonder de adolescentie). Beneden den leertijd namelijk is misdadigheid uitzondering en zou op vervroegde intrede in dat tijdperk wijzen. Men kan dus zeggen, in negatieve bepaling, dat we, over het misdadige kind sprekende, bedoelen den nog-niet-adolescenten, den nog niet rijpen, misdadiger. Ten slotte blijkt echter, dat de praktijk juist gezien heeft en dat het karakter der misdadigheid van den leerleeftijd en die van de puberteit niet belangrijk verschillen. 35
§3 HET BEGRIP MISDADIGHEID Zoo komen we tot ons eigenlijke onderwerp terug; want we zouden niet over het kind in het algemeen handelen, doch, nader, over het misdadige kind. Thans dan over het begrip misdadigheid eenige overwegingen die we niet kunnen voorbijgaan. Voor alles valt dan te benadrukken — te benadrukken, want het wordt in de praktijk van het leven zoo vaak voorbijgezien — dat misdadigheid (kriminaliteit), zooals in het woord ook besloten ligt, een bepaling is van het gedrag, niets inhoudend over bedoelingen of gezindheid, evenals wel-dadigheid en „ondadigheid" ; het gedrag zien we, de bedoelingen, den psychischen ondergrond in het algemeen, kennen we door aanvoeling, inleving. Men zegt wel: „liegen is liegen" en „stelen is stelen", maar daarin is groot onrecht. Men kan liegen uit winstbejag, uit eerzucht,
36
MISDADIGE KINDEREN
door vreesachtigheid, uit solidariteit, uit zelfopofferings-gezindheid, uit onverschilligheid. En men kan stelen uit hebzucht, uit wraakzucht, impulsief, uit gemakzucht, gedreven door de zorg voor vrouw en kinderen, om een vriend uit den nood te helpen en ook uit onverschilligheid. Ik moest eens een vrouw onderzoeken, die haar buurvrouw was aangevlogen; men verwacht dan een „tante" tegenover zich te zullen krijgen, de handen militant in de zijden; maar zij bleek een schuw iemand te zijn, die meende, waande, sinds haar man haar eens ontrouw was geweest, dat de buren over haar fluisterden als zij voorbijkwam; dat maakte haar dan angstig en in zulk een angst-aanval had zij de ander aangevallen. Derhalve, misdadigheid is niet een eigenschap van den geestelijken aard of aanleg, als oprechtheid of schranderheid, maar is een bepaling van den gedrags-aard. Een andere overweging is deze : misdadig is niet een objektief, in den zin van : algemeengeldig, maar een subjektief, in den zin van enkel voor hem die de eigenschap stelt, geldend kenmerk : misdadigheid is een waarde37
MISDADIGE KINDEREN
bepaling (van het gedrag n.l.), berust op een waardeering, die wel aanspraak maakt op algemeene erkenning, maar toch subjektief blijft. Somberheid en driftigheid bijv. daarentegen zijn objektieve kenmerken. Als men iemand misdadig noemt, dan spreekt men uit: ik vind hem misdadig, ik waardeer hem als zoodanig en ben van oordeel, dat een ieder het hierin met mij eens behoort te zijn; somberheid en driftigheid daarentegen zijn feiten, die enkel al dan niet gekonstateerd kunnen worden. En zoo dan ook, goed en slecht zijn eeuwig, maar zeer verschillend heeft men in verschillende tijden en op verschillende plaatsen gedacht over den inhoud der goed- en der slecht-waardeering, dus over welke gedragingen misdadig en welke goed zijn; in de geschiedenis van deze en dergelijke waardeeringen openbaart zich een geestelijke groei der geslachten; zij zijn de opvattingen, die immers 1) een geestelijk bezit van een volk zijn. Maar „driftig" of „somber" is overal en altijd hetzelfde : 3000 jaar vóór en 2000 jaar na Chr. en in Mexiko zoowel als in China of Nederland. 1) Zie blz. 15. 38
MISDADIGE KINDEREN
Eigenlijk zouden we dus moeten spreken van het in Nederland in het begin der 20ste eeuw als misdadig geldende kind. Verder, het begrip misdadigheid (knminaliteit) kan men in engeren en in wijderen zin nemen. In engsten, juridischen, zin valt krimineel samen met anti-sociaal, is misdadig wie de rechts-orde verstoort, wie zich slecht gedraagt als lid der gemeenschap. Dit is de sociale misdadigheid, praktisch in te deelen in den in eigendomsdelikten, den in geweldplegingen en den in sexueele delikten zich openbarenden gedragsaard. In wijderen zin omvat misdadigheid daarenboven het anti-familiaire gedrag, is misdadig ook, wie de gezins-orde verstoort; dit is de familiaire misdadigheid, bijv. van wie zijn kinderen verwaarloost of wie zijn gezin tyranniseert of wie zich verzet tegen het ouderlijke gezag. En in wijdsten zin is misdadig, nog daarenboven, wie tegen zijn eigen zedelijke belang ingaat, wie de zedelijke orde verstoort, waarin rechtstreeks enkel hijzelf gemoeid is : de verslaafde (in onze samenleving in het bij39
MISDADIGE KINDEREN
zonder de alkoholist), de prostituée 1), de zwerver; dit is de individueele misdadigheid. We vinden hier zonder te konstrueeren dezelfde in-drieëndeeling terug als bij de levenstijdperken-psychologie, dezelfde drie beginselen : individu, ras (gezin), gemeenschap. Wij nemen misdadigheid in den laatsten, den wijdsten, den het sociale, het familiaire en het individueele wangedrag omvattenden zin. Ten slotte nog, volgens spraakgebruik is misdadig (of krimineel) : habitueel misdadig (krimineel). De onderscheiding van habitueel en akcidenteel misdadig heeft goeden grond : 1) Er zijn twee soorten prostituées, al zijn de grenzen ook vloeiend: die, die de prostitutie opvagen als bron van inkomsten en zich betalen laten en die die daaraan niet denken, die men de meisjes van plezier gelieft te noemen. Ik heb hier verder enkel de laatste soort in de gedachten. In onze samenleving drukt, volslagen ten o nrechte, het stempel van prostitutie enkel nog op de vrouw, niet op den man, doch het inzicht in hun gelijkwaardigheid en daarmede van hun gelijkstelling tegenover de zede-wet breekt eindelijk door. 40
MISDADIGE KINDEREN
wie eenmaal steelt, is nog geen dief, wie eenmaal zich bedrinkt, nog geen dronkaard. Lombroso onderscheidde de twee soorten, waartusschen overigens uit den aard geleidelijke overgangen bestaan, als krimineelen en kriminoloiden. Wij hebben verder enkel de krimineelen, de habitueel misdadigen en dat in den wijdsten zin, in de gedachten.
41
§4 HET KARAKTER, NADER, DER KINDERMISDADIGHEID Zooals reeds aangegeven vatten we onder kinder-kriminaliteit in aansluiting aan de terminologie der juristen de kriminaliteit van het leer-tijdperk en van de puberteit tezamen. Welke bijzondere kenmerken heeft deze kinder-kriminaliteit nu tegenover de kriminaliteit in het algemeen? Ik zie er twee. In de eerste plaats is zij, objektief gezien, van weinig importantie. De maatschappelijke kinder-kriminaliteit eerst : is het stelen (de meest voorkomende vorm) zoo blijft het gappen van centen — is het grooter bedrag, zoo pleegt het bij ongeluk te zijn — uit de lade van een winkel of op school, of van een ding van weinig waarde op de markt of van een fietsplaatje : altijd om snoepgoed, sigaretten of bioskoop-entrée; of van een stuk of wat, meestal nog onrijpe 42
MISDADIGE KINDEREN
appels uit een boomgaard; of een paar puberteits-jongens breken in gemeenschap in een leegstaand huis bij wijze van kwajongensstreek. Is het „verzet tegen het openbare gezag", zoo blijft het lastig zijn tegen de politie. Zijn het gewelddaden, dan plegen het niet al te tragisch op te vatten vechtpartijen (zonder mes 1) te zijn; vernielen van eens anders goed, dan een ruit ingooien of een vuurtje stoken. Zijn het sexueele delikten, dan is het de overigens onverkwikkelijke mutueele masturbatie, die echter meestal buiten hun eigenlijke leven blijft, als langs ze heen gaat; of een puberteitsjongen drukt op een stillen weg een meisje tegen zich aan en loopt weg; ernstigere sexueele delikten zijn uitzondering, wel te verstaan voor zoo verre het niet jongens (meisjes komen hier nauwelijks in aanmerking) betreft, die te vroeg in het adolescentie-tijdperk gekomen zijn, en die derhalve niet meerekenen, of uitgesproken achterlijken, uitgezonderd ook zij die door ouderen verleid zijn. De familiaire kinder-kriminaliteit daarna ; deze blijft beperkt tot gappen thuis, ongehoorzaamheid : „verzet tegen de ouders", liegen. 43
MISDADIGE KINDEREN
En de individueele kinder-kriminaliteit ten slotte, deze komt voor als straatloopen, spijbelen, bij wijze van zwerven, als verslaving, name lijk aan sigaretten en snoepgoed (nooit aan alkohol of morfine) of, op andere wijze aan bioskoop-bezoek; prostitutie, ook van pubers, jongens of meisjes komt niet voor, tenzij weer dezelfde omstandigheden zoo even opgesomd; wel heel vaak masturbatie. Werkelijk, ik wil niet romantiseeren — de tijden zijn niet daarnaar .---r of ze idealiseeren, maar de overgroote meerderheid dier krimineele kinderen is nog zoo onschuldig, ook al misdragen ze zich in sexualibus : het heeft bij hen nog zoo weinig diepere achtergronden. De ernst van het geval is niet in de feiten zelf, maar in het habitueele er van. En het tweede kenmerk der kinder-kriminaliteit is in het overheerschend impulsiefprimitieve karakter er van. Een kind steelt, ten minste heel vaak, zooals een kraai een glimmend ding in zijn snavel medeneemt; het pakt heel vaak een ding mee, dat voor hem waardeloos is, maar dat door zijn vorm of door zijn kleur of hoe ook, hem treft: een kiezelsteentje of een parel, en overweegt er niet bij of het aan een ander behoort en of 44
MISDADIGE KINDEREN
het al dan niet handelswaarde heeft; of het steelt uit primitief onbeheerscht verlangen naar sigaretten of snoepgoed of bioskoopvertooning; in het laatste geval is er wel eenig overleg, maar zeer door het affekt gedreven overleg : het wordt een affekt-handeling, zooals men het bij volwassenen noemen zou; het kind loopt veel meer gevaar voor verkeerd handelen in affekt dan de volwassene. Dit geldt voor alle soorten van kinder-wangedragingen, ze zijn werke lijk zelden koel-bezonnen, meestal impulsief-primitief. Het is nu ook niet moeilijk meer in te zien, waarom de kinder-kriminaliteit aldus zijn moet. Vanwaar in de eerste plaats die onbelangrijkheid? Is de jongen, is het meisje te goed voor erger ? Ik geloof het niet; maar hij kan niet erger; hij durft, vooral tegenover zijn geweten, maar ook tegenover de volwassenen als klasse, niet erger. Hij is ook nog niet in staat groote attentaten te plegen, hij heeft toch ook nog geen wat groot mes of een revolver tot zijn beschikking. En zijn levenssfeer is ook nog zoo klein, hij is nog te weinig wereldwijs voor groote vermogensdelikten : hij kan nog niet oplichterijen plegen 45
MISDADIGE KINDEREN
als een bankdirekteur zou kunnen of verduisteren als een hooge ambtenaar, beiden dan als zij het wilden; hij heeft daartoe vermogen, noch vrijmoedigheid noch interesse. Een kwartje of een gulden zegt hem wat, maar duizend gulden niet. Een puberteitsjongen zou zich niet bedrinken — tenzij uit branie of door ouderen verleid of bij ongeluk ook al had hij toegang tot de café's; daar is hij nog te huisbak-kollektivistisch voor : te zeer zonder eigen inzicht, leeft hij te zeer nog op de thuis hem ingeprente beginselen, ook de puber. En daarbij, in het algemeen, al is de vader ook alkoholist en de moeder prostituée, zoo hebben die toch inkonsekwent en wel (in de inkonsekwentie komt vaak het betere besef, het nog niet ondergegane betere besef, voor den dag) --r let niet op mijn daden, maar let op mijn woorden hun kinderen een stel behoorlijkheids-begrippen bijgebracht: dat dit niet en dat wel behoort: waarvan ook de puber zich niet los kan maken. En nog veel meer uit den aard heeft de puber uit een behoor lijk gezin een rem in den invloed dien hij thuis gestadig ondergaat. In ieder geval daarenboven staat ook de pu46
MISDADIGE KINDEREN
ber, voor zooverre hij op school of hoe ook met de groote, orde lijke maatschappij in aanraking komt, onder de greep van de moraal der gemeenschap, die stelen en drinken en sexueele excessen veroordeelt. En wat het impulsief-primitieve karakter der kinder-kriminaliteit aangaat, we hebben immers al te berde gebracht, dat impulsiviteit en primitiviteit kenmerkelijk zijn voor het kind in engeren zin, het kind-nog-niet-puber. Inderdaad zou er wel nauwelijks kriminaliteit van het kind in den leer-leeftijd zijn, als het niet nog zoo primitief-impulsief was. Ongelukkig maar, dat die impulsiviteit, die toch een typisch-kinderlijke eigenschap is, in sommige geva ll en in de puberteit, zelfs nu en dan nog lang daarna blijft bestaan. Misschien steekt daar ook wel tot zekere hoogte een opvoedingsfout in. Zoo een jonge man van 25 jaar, geheel behoorlijk van bedoeling, niet bijzonder intelligent, niet bijzonder lijk afwijkend overigens, behalve dan in dit eene opzicht, dat hij de impulsiviteit niet ontgroeid was; kenmerkelijk was, dat zijn gezichtsuitdrukking te jong voor zijn leeftijd was, en die nu al tien vonnissen gehad had wegens telkens impulsieve onnoozele diefstalletjes :
47
MISDADIGE KINDEREN
„het is zeker een ziekte van mij" zuchtte hij; gelukkig is hij nu als psychopaath ter beschikking gesteld en is hij zoo voor geruimen tijd in een psychopathen-inrichting ondergebracht. Eenmaal zal hij zijn impulsiviteit dan toch wel te boven komen, en dan zal hij verder als behoorlijk mensch volgens zijn eigenlijken aard in de maatschappij kunnen leven. Bij dit alles vat ik de verwaarloosde en de krimineele kinderen tezamen. Want wat men ook met statistieken over het verschil van prognose bewijzen wil, die twee zijn niet te onderscheiden; zonder de stukken in te zien kan niemand, ook bij het zorgvuldigste psychologische onderzoek, uitmaken of hij met een verwaarloosd of met een krimineel kind te doen heeft; zij zijn geheel eén soort. Verwaarloosden zijn niet zij die thuis meer slaag dan eten krijgen, zij zijn die die door tekort aan leiding in het gezin gevaar loopen krimineel te worden. Vaak is het enkel een kwestie van tijdig ingrijpen dat een jongen of een meisje als verwaarloosd en niet als krimineel in het gesticht binnenkomt. En het stemt bitter te bedenken, dat bij bijna alle meisjes die in de zoogen. reddingshuizen binnenko48
MISDADIGE KINDEREN
men, adolescenten meestal of anders ontijdig: in de puberteit reeds 1) tot prostitutie vervallen, alle nooit meer geheel goed te maken ellende te voorkomen ware geweest, als maar tijdig was ingegrepen, zoodat zij als verwaarloosd en niet als krimineel er gekomen waren. 1) Zie blz. 34.
§
5
GENESE DER MISDADIGHEID IN HET ALGEMEEN Maar met dat al is het duidelijk, dat de specificiteit van het levenstijdperk slechts zeer ten deele de kinder-kriminaliteit verklaart : al was het alleen al daarom, dat — gelukkig 1 — slechts een klein deel der kinderen habitueel krimineel wordt en dat een groot deel der krimineelen niet meer kinderen zijn. Het levenstijdperk doet niet meer dan een kleur, een nuance aan het slechte gedrag geven, evenals de sexe : de man als zoodanig sthenisch, neigt tot gewelddaden, hij vertrouwt op zijn ruwe kracht en is aggressief; de vrouw als zoodanig asthenisch, niet vertrouwend op haar kracht, neigt tot slimheden; de man slaat neer, de vrouw vergiftigt; de man overweldigt, de vrouw verleidt. Dat sexe-onderscheid konstateert men reeds in den kinderleeftijd. We moeten dus verder zoeken. En we stellen de vraag : hoe wordt een mensch, hetzij 50
MISDADIGE KINDEREN
volwassen hetzij kind, hetzij man hetzij vrouw, hoe wordt hij habitueel krimineel in wijdsten zin .: hoe komt de mensch tot slecht levensgedrag: tot een levensgedrag dat tegen de moraal van zijn omgeving ingaat ? 1) Hier stooten we op elkaar bestrijdende opvattingen. Aanvankelijk blijven we toeschouwers van dien strijd. En we zien drie regimenten op elkaar instormen, elk met trommels en trompetten en vaandels met eigen leuze. kant komt een nu zwak geworden troep aan-marcheeren; die heeft tot leus : misdadigheid is enkel slechtheid, onverschilligheid, onwil: de immoraliteits-theorie. Nu, dit is het regiment der uit onkunde onbarmhartigen, die de menschen van slecht levensgedrag, hetzij jonge hetzij oudere, niet kennen. Och, die zich habitueel op eenige wijze slecht gedragenden, en, nog eens, in het bijzonder de kinderen onder hen, maar ook de volwassen krimineelen-in-engerenzin, de nog niet door den alkohol gedegenereerde alkoholisten, de prostituée's, de Van één
1)
Zie blz. 37-39. 51
MISDADIGE KINDEREN
zwervers, allen zoo lang hun levensvoering hen niet te zeer geestelijk heeft doen afzakken, ze zijn in den regel zoo weinig slecht en zoo weinig onverschillig. We willen ook hier niet over ze romantiseeren, maar werkelijk, ze zijn, volwassenen en kinderen beiden, als soort zoo anders dan de buitenstaanders wel denken. 'Weet ge onder wie ge de onverschilligen, de harteloozen zonder veel geweten zoeken moet?: onder die gewiekste zaken-menschen, die steeds tusschen de mazen der wet weten door te kruipen, ten hoogste een enkelen keer er eens tegen aan loopen; habitueel misdadig worden die nooit, maar wel zijn ze fatsoenlijke schurken. — Dit regiment heeft nog een achterhoede, die heeft tot leuze een kurieuze, maar volstrekt onhoudbare, geheel voor de huiskamer pas-klare, theorie. De zonden der vaderen worden immers aan het nageslacht gewroken? Welnu, dezen verkondigen dan, dat er een apart type is, dat der dronkaards-kinderen, aan bepaalde geestelijke kenmerken te herkennen. Het zou misschien stichtelijk zijn als het zoo was, maar het is nu eenmaal niet zoo. Een zelfstandig type alkoholisten-kinderen is er niet. Natuurlijk is het geen geluk voor het 52
MISDADIGE KINDEREN
kind, als de vader of de moeder bij de konceptie .-- ik zeg niet: dronken was, maar — alkoholist was; een deel der kinderen van alkoholisten is nerveus of achterlijk. Dat kan tweeërlei oorzaak hebben: de vader was al voordat hij begon te drinken geeste lijk afwijkend (zonder psychisch invalieden aanleg praktisch genomen geen alkoholisme) en die afwijkendheid kan erfelijk overgedragen zijn; èn het is mogelijk, verschillende onderzoekingen (zoo van Forel, Weichselbaum, Bertholet, Arlitt) wijzen daarop, dat daarenboven de kiem beschadigd is door het alkoholisme van den vader. Maar : het resultaat is dan een geestelijk min of meer afwijkend kind, echter in geen geval op bijzondere wijze, specifiek, afwijkend, zoodat men bijv. in een opvoedingsgesticht de dronkaards-kinderen zou kunnen aanwijzen. Wie dat wèl meent te kunnen doen, die konstrueert, gedreven door zijn vergeldingsleer, met ter zijde stelling van de onbevangen ervaring. Van een andere zijde komt een geheel andersoortig regiment op; aanvoerder is Lombroso : het nacivisme. 53
MISDADIGE KINDEREN
Lombroso, de groote Italiaansche kriminoloog in de tweede helft der vorige eeuw, leert: er is een misdadigers-aanleg, verwant aan den epileptischen aanleg, kenbaar aan verschillende lichamelijke degeneratie-teekenen. De krimineel is een atavistisch verschijnsel; d. w. z. in hem komen weer op geestelijke kenmerken van verre voor-ouders. Men wordt misdadiger geboren: in de wieg ligt een kleine krimineel: het is een noodlot, dat op een mensch drukt, niet te verhelpen, dat hij misdadiger is. Nu, Lombroso is stellig een figuur van blijvende beteekenis : hij heeft nieuwe banen geopend, en een mensch die dat vermag, voor dien moeten we respekt hebben. Wij willen, wij mogen niet voorbij zien, wij van heden, dat we op zijn schouders staan. Doch ons bij hem aansluiten kunnen wij niet. Ten eerste was ook hij een kind van zijn tijd; zijn denken was naturalistisch: in zijn wetenschappelijke denken ik zeg voorwaar niet in zijn private leven — erkende hij goed en kwaad niet als kathegorieën van fundamenteele beteekenis, niet als volstrekte waarden, hij zag enkel nuttigheid en schadelijkheid, geestelijk gezond en geeste lijk ziek. 54
MISDADIGE KINDEREN
En dan, ook daarin was hij een kind van zijn tijd, zijn denken was niet psychologisch, maar biologisch; hij zag voorbij, dat misdadigheid niet een aard-eigenschap, maar een gedragsbepaling is. En verder nog, in ieder geval doen de omstandigheden, het leven, aan het gedrag toch ook toe; dat leert de ervaring onmiskenbaar; er moeten toch ook telkens aanleidingen zijn. Ten slotte nog, de ethnologie heeft sindsdien ons geleerd, dat ook die verre voor-ouders wel dege lijk hun recht en hun moraal hadden, is het ook een ander recht en een andere moraal dan de onze. Lombroso's leer, ook zijn leer der degeneratie-teekens, is dan thans ook vrijwel verlaten. Maar een baanbreker blijft hij. Doch van een derden kant komt nog een regiment aan-marcheeren; het bestaat uit verschillende bataljons, ieder weer met eigen vaandel en leuze. Dit hebben ze gemeen, dat ze verkondigen : het is geen slechtheid en het is geen aangeborenheid; de krimineel is gaaf van nature, maar hij wordt slecht gemaakt door beïnvloeding : het is een algemeen menschelijke zwakte in hem, er is in een ieder een grens aan den 55
MISDADIGE KINDEREN
weerstand tegen neerhalende invloeden. Dit is de leer van het empirisme. Het eerste bataljon heeft tot strijdleuze: het is alles de schuld van ongunstige oekonomische omstandigheden; in radikaalsten vorm : hef de armoede op, de slechte woon-toestanden, de op-elkaar-hooping van menschen in de groote steden, en er zal geen misdaad meer zijn. Dit is de leer van de zoogen. oude fransche school en thans nog van vele S. D. A. P.ers. Nu, dat de veelal jammerlijke oekonomische omstandigheden een Paktor ten kwade zijn — en dat van groote beteekenis — wie die onbevangen het leven inziet, zou het willen tegenspreken, ook al hadden we niet de overtuigende statistieken, en niet ook daarom al willen opkomen tegen al het sociale onrecht. Evenwel, het blijkt dan toch, dat slechts in een deel der gevallen gelukkig1 blijvende ongunstige oekonomische omstandigheden den mensch krimineel maken, ook dat bij gelijke dergelijke omstandigheden de een wel, de ander niet in engeren zin krimineel, prostituée, alkoholist, zwerver wordt. Het is tegen de ervaring in, dat de omstandigheden den doorslag geven; het is een utopie dat een betere 56
MISDADIGE KINDEREN
orde der samenleving de kriminaliteit zou opheffen; wel zou zij er door verminderen. — Een tweede bataljon getuigt in zijn leuze — speciaal voor de kinderen — : het is alles de schuld van de domheid en bekrompenheid der ouders; hier is aanvoerder de oppervlakkige Amerikaan, die Lindsey heet, door ons Nederlandsche publiek al weer bijna vergeten. Volgens hem zijn het bijna altijd de ouders die de kinderen in het slechte gedrag drijven; en met één hand omdraaien redt hij de zaak dan ook telkens weer. Was het maar zoo eenvoudig. Er zijn wel onverstandige en kortzichtige ouders : bij de vleet, en die kunnen ook stellig veel kwaad stichten, maar daaruit heel het onheil der kinder-kriminaliteit te willen verklaren : dat gaat inderdaad heel ver. Of men zegt (zonder aan hereditaire momenten te denken en enkel de ongunstige beinvloeding overwegend) : de vader is een dronkaard, de moeder een slons; dan mèèten de kinderen toch wel opgroeien voor galg en rad? Ja, dat zou men misschien kunnen denken, maar het blijkt toch in een deel der gevallen goed met zulke kinderen af te loopen. Of neem dien goed gesitueerder puber57
MISDADIGE KINDEREN
teits-jongen, met wien het niets dan moeite was; hij was met zijn leeren kennelijk een verkeerden kant uitgedrongen: hij was op een middelbaar technische school gebracht, voelde zich daar onbevredigd en behoorde stellig op een kunstnijverheids-school thuis; ik raadde overplaatsing aan en aanstonds ging alles goed. De omgeving zegt dan: wat een dokter. Maar ik zou me schamen, als ik met dat povere --- enkel aanvankelijke --- resultaat tevreden was geweest en voorbij gezien had, dat de jongen op, inderdaad voor hem ongunstige, omstandigheden abnormaal gereageerd had. Neem nog een anderen jongen, in een opvoedings-gesticht hij ; de moeder was weduwe ; hij had het gezin getyranniseerd; als hij zijn zin wilde doorzetten, fingeerde hij driftbuien en gooide met borden en glazen; de moeder lichamelijk en geestelijk zwak, kon niet tegen hem op. In het gesticht geeft hij aanvankelijk in het geheel geen moeite en bij eerste onderzoek kon ik geen bijzondere geestelijke afwijkingen in hem vinden. En toch twijfel ik niet of die zullen eerlang voor den dag komen: een geestelijk normale jongen reageert niet zooals hij op dergelijke ongun58
MISDADIGE KINDEREN
stige omstandigheden, als dat men hem thuis niet aan kan. -Het derde, laatste, bataljon van dit regiment der empiristen, dat is het verreweg belangrijkste er van; het is dat der psychoanalytici. Hun leuze is : bedenk de macht van het onbewuste. Maar als ik nu tegen hen ook bezwaren ga aanvoeren, dan moet ik uitdrukke lijk vooropstellen, dat het me verre ligt de beteekenis der psycho-analyse als zoodanig gering te achten. Freud met name is een groote figuur, aan wien de psychiatrie onverganke lijke dankbaarheid verschuldigd is. De psycho-analytici leerera, en dat onbetwistbaar wel met volle recht, dat er diepe drangen, driften, in den mensch zijn, die om bevrediging vragen, bevrediging eischen, wien echter in ons gekompliceerde, zoo ver van de natuur afstaande, geciviliseerde leven vaak niet bevrediging gegeven kan worden, daar de moreele tendenz in ons zich daar tegen verzet. En dan gebeurt het, dat we de uit die drangen geboren begeerten in het onderbewuste wegdrukken; evenwel, die laten zich vandaar uit gelden op de, op het eerste gezicht wonderlijkste, wijzen. Ook, zeggen de 59
MISDADIGE KINDEREN
psycho-analytici, kan daardoor de aard ten kwade gevormd worden. Nader zijn er in hoofdzaak twee stroomingen in de psycho-analytische beweging, die van Freud en die van Adler. Namelijk, er zijn twee zulke fundamenteele driften of nader, althans zoo zie ik het, stellen van onderling tegenstrijdige driften. We hebben die eigenlijk al ontmoet bij de levenstijdperken-psychologie, al hebben we ze toen niet met name genoemd. De mensch is lid van een ras en heeft als zoodanig den drang zich voort te planten en een gezin te vormen èn tegelijk heeft hij daartegenover den drang, voor eigen behoud (en niet dat van echtgenoot en kinderen) op te komen; dit is het biologische driftenstel. Maar tevens is hij lid van een gemeenschap (volk) en heeft als zoodanig den drang in die gemeenschap op te gaan als kudde-dier, maar tegelijk zich in die gemeenschap te doen gelden, eigen individualiteit te handhaven: dit is het sociologische driften-stel. In iederen mensch nu leven die twee aan twee onderling strijdige driften in voor hem kenmerkende volstrekte en betrekkelijke kracht; daarin is de grondslag van zijn karakter. Daarop 60
MISDADIGE KINDEREN
kan ik hier niet verder ingaan : het is ook niet noodig. Freuds eenzijdigheid lijkt mij nu, dat hij alleen het eerste driften-stel erkent en wel nader bijna uitsluitend daarvan den voortplantings- (sexueel-erotischen) drang : hij ziet enkel in-wijderen-zin-sexueele komplexen, ook bij kinderen; hij denkt daarbij kauzaal: alle nerveuze afwijkingen en alle slecht gedrag is voor hem „doordat" : doordat er sexueele onbevredigdheid is. En Adlers eenzijdigheid, dat hij enkel het tweede driften-stel erkent en wel weer eigenlijk alleen den drang om tot gelding te komen; hij ziet enkel minderwaardigheidskomplexen; hij denkt daarbij teleologisch: alle nerveuze afwijking en alle slechte gedrag is voor hem „opdat" : opdat het Ik tot gelding zal komen. Er zou vanzelf zeer veel meer over beider leer te zeggen zijn en over een zoo belangrijk onderwerp als de psycho-analyse in het algemeen; maar dat is hier niet aan de orde; het zou ons uit onze baan brengen. Ik heb tegen beiden en hun volgelingen, afgezien van hun reeds aangevoerde eenzijdigheid, drie ge lijke bezwaren. Ten eerste kan ik mij niet vereenigen met beider naturalisti61
MISDADIGE KINDEREN
schen grondslag. Ten tweede komt mij voor, dat bij beiden de uitwerking fabelachtig spekulatief is, met aanvaarding van mogelijkheden als zekerheden, werkelijk geheel los van de ervaring. Ik kan niet nalaten telkens weer te denken: si non e vero ben trovato, maar ook wel: het is wel goed gevonden, maar of het waar is? Ik erken natuurlijk het goede recht der geniale konceptie, die hypothese is, maar voor het algemeene inzicht; in het bijzondere geval moeten de feiten bewijzend zijn; m. a. w. de analyse valt alleen te aanvaarden wanneer en voor zoo verre de patient met volkomen klaarheid zelf inziet, dat de geopperde verklaring de werkelijke toedracht aangeeft; dan, maar ook dan alleen heeft de analyse waarde, groote waarde. Doch deze laatste overweging ligt den ras-echten psycho-analytici verre. Ik kan ook werkelijk bij onze vaak ongekompliceerde Hollandsche jongens en meisjes van slecht levensgedrag zoo weinig van al zulke komplexen vinden. En mijn derde, voor mij even zwaar wegende bezwaar tegen beide psychoanalytische scholen, dat waar het hier in het bijzonder op aankomt, is, dat meesters en 62
MISDADIGE KINDEREN
leerlingen, een enkele niet zoo volstrekt, maar praktisch haast allen, met den aangeboren aanleg geen rekening houden 1). Freud wel niet geheel, Aichhorn bijv. in zijn bekend boek „die verwahrloste — dat is : onmaatschappelijke — Jugend" nog minder, Adler volstrekt; hij erkent zelfs geen overerving van psychischen aanleg; hoe hij dat beredeneert, begrijp ik niet; het gaat tegen heel ons biologische denken in 2). Maar nu wordt het eindelijk ons te machtig steeds maar toeschouwer te b lijven, we werpen ons ook in den strijd, midden tusschen de elkaar bevechtende drommen. Wij komen daarbij op voor de konvergentie-leer, de leer, die zoowel de beteekenis van den aanleg als van de inwerkingen van buiten 1) „We are all the same stuff to start with, but we remember different things; if we dit not so, we should be absolutely like each other" (Samuel Butler, geciteerd uit Dr. Constance E. Long, Collected papers on the psychology of phantasy, blz. 2). 2) Ronge heeft in het Tijdschrift van Geneesk. 1932, no. 8, blz. 869-870 mij van het tegendeel
niet kunnen overtuigen. 63
MISDADIGE KINDEREN
af daarop erkent. Allerminst echter zijn wij daarbij van zins een, als zoodanig slap, kompromis te zoeken. De konvergentie-leer lijkt mij de eenige psychologisch houdbare ; in verschillende gestalte is zij tegenwoordig dan ook wel de meest aanvaarde theorie. Ik voor mij ga daarbij uit van de specificiteit van den geestelijk-lichamelijken aanleg, de specifieke aangeborenheid, bij de bevruchting bepaald. Overal in het mensche-, diere- en planteleven zien we den specifieken aanleg, den grondslag, doorschijnen. Het zou, nog eens, tegen heel ons biologisch en psychologisch denken in zijn de specificiteit van den aanleg te ontkennen of, wat op hetzelfde neerkomt, in den aanleg enkel iets als een kneedbare materie te zien, waarvan het leven maken kan, wat het wil. Ook de aanleg „fiihrt einen ewigen Selbstbeweis" 1). „Die Anlage bleibt nach wie vor eine Voraussetzung um einem unaufgeklrten Tatbestand eine hypothetische Erklárung zu ge1) Novalis: der Geist fuhrt einen ewigen Selbstbeweis. 64
MISDADIGE KINDEREN
ben", zegt Riese 1); neen, de specificiteit van den aanleg is denk-kathegorie, is denknoodzakelijkheid. Doch die aanleg opgevat niet als een noodlot, maar als een uitgang, een bron, van mogelijkheden, een dispositie, die verschillenden uitgroei toelaat : binnen de daarin bepaalde grenzen. Den uitgroei van den aanleg onder invloed van het leven noem ik : aard. De aard is dus slechts ten deele door den aanleg bepaald. De aanleg is de kastanje, dat aardige, bruine, glanzende, ding, dat ge in Oktober in de hand houdt en bekijkt; de aard is de machtige kastanjeboom, die rondom milde schaduw geeft, uit de kastanje gegroeid al naar de vruchtbaarheid van het stuk aarde, waarin die is komen te liggen en de mildheid van het klimaat. Er is geen macht ter wereld, die kan afdwingen, dat uit de kastanje iets anders dan een kastanjeboom groeit, maar hoe de uitgroei is : hoog en machtig of klein en schraal, rondom uitgegroeid of naar één zijde slechts, dat bepaalt het geheel der inwerkingen bij de ontwikkeling. 1) Geciteerd uit het zooeven vermelde artikel van Ronge.
MISDADIGE KINDEREN
Naast aanleg en aard bestaat, onafhankelijk daarvan, het bezit aan opvattingen, ideeën van wat waar en wat niet waar, wat goed en wat slecht, wat mooi en wat leefijk is, die voor het overgrootte deel van de omgeving in wijderen en die in engeren zin, van volk en van gezin, overgenomen worden. We hebben daarover reeds gehandeld 1). Tusschen aanleg en aard ter eene en deze opvattingen ter andere zijde bestaat nauwelijks verband ; wel stellig tusschen aanleg en aard ter eene en al dan niet doorgedachte levensleer ter andere zijde; maar of iemand voor of tegen de slavernij, voor of tegen bloedwraak is, het levensbegrip in den gothischen of in den renaissance-bouwstijl voelt uitgedrukt, dat heeft met zijn aanleg en aard nauwe lijks te maken; daarin betoont een ieder zich kind van zijn omgeving en van zijn tijd. Niet alle inkwisiteurs en niet alle slavenhouders zijn harteloozen geweest; „het is in den naam des Heeren, dat ik ze verhouwen heb", staat immers in een der psalmen. Ook de diepste persoonlijkheden blijven kind van hun tijd : zij gaan uit van de ideeën van hun geslacht en bou1) Zie blz. 3739. 66
MISDADIGE KINDEREN
wen daaraan verder als de vooraangangers der kultuur, en betoonen daarin hun oorspronkelijkheid. — Als van twee een-eiïge tweelingen van de vroegste jeugd aan de een in Ho ll and onder enkel hollandschen invloed opgroeit en de ander in de binnenlanden van China onder enkel chineeschen invloed, zoo zullen zij, volwassen geworden, blijken in aanleg belangrijk overeen te komen, maar in levensopvattingen zullen zij aanzienlijk verschillen. De aanleg is aangeboren, de aard wordt als uitgroei daarvan in het leven verworven, de opvattingen worden door de omgeving overgedragen. In de eerste plaats is er dan aanleg en aard en zijn er onafhankelijk daarvan de opvattingen. Maar nu, de aanleg — verder spreken we alleen over geestelijken aanleg en aard — de aanleg kan normaal, dat is gezond, valiede, en hij kan abnormaal, zieke lijk, invaliede, zijn; in dat laatste geval is er invaliditeit van den aanleg, psychische invaliditeit, in eenigen graad en in eenige richting. De verschillende soorten van psychische invaliditeit te demonstreeren zou mij weer te ver 67
MISDADIGE KINDEREN
uit de baan van mijn betoog brengen, want ze zijn, en moeten begrepen worden als, ziekelijke afwijkingen van normale typen; er zou dus een volledig overzicht der algemeene karakterologie voor noodig zijn. Laat ik dan enkel vooraf opmerken ik kan daarmede hier trouwens volstaan — dat de psychische aanleg bepaald is in drie richtingen : vermogens, inkt. verstand, temperament of gevoels-aanleg, en karakter of wils-aanleg, en dat ik vier karakter-typen zie, ieder afhankelijk van het overwegen van een der vier zooeven vermelde driften : overweegt de drift tot opgaan in het geheel, dan ontstaat het type van den gemeenschapsmensch; overweegt daarentegen de driften zich te doen gelden, dan het type van den eigen wegen gaande; overweegt de drift zich instand te houden, dan komt het type van den reëelen mensch op ; overweegt daar weer tegenover de sexueel-erotische drift, dan het type van den eros-mensch, den verlanger. En laat ik overigens enkel de verschillende soorten van psychische invaliditeit in hun wezenlijke karakter opsommen en alle vaktermen daarbij vermijden. Ik zie dan acht typen van psychisch invalieden : de verstande lijk beperkten; de van 68
MISDADIGE KINDEREN
temperament 1) te stillen, 2) te levendigen en 3) onevenwichtigen ; en van karakter 1) de meesleepbaren, de eigenlijke „zwakke karakters" (die de zieke lijke afwijking van de gemakkelijk zich aansluitenden zijn); 2) de eigengereiden, hun tegenhangers, bij wie de kracht om eigen wegen te gaan, geworden is tot een onvermogen zich te voegen : de stroeven, geslotenen, met hun wereld in zich zelf: niet alleen van onnutte dag-droomen, maar ook van eigengebrouwde, ongezonde opvattingen, welker ongezondheid nog eens weer bewijst, dat de mensch niet werkelijk leven kan buiten de „maat"-schappij ; 3) de van aanleg wilszwakken, dat is ongestimuleerden (ziekelijke afwijking zij van den reëelen handelensmensch), en ten slotte 4) dier tegenhangers, de tot opzichtige roman- en avontuurbehoefte gedisponeerden, branie-achtig als het jongens zijn, koket indien meisjes, zij de zieke lijke afwijking van de eros-behoevenden. Vanzelf komen mengvormen voor, en dat zelfs vaak. Op zijn beurt laat nu het invaliditeitsmoment van den aanleg — dat niet is een materieele (naar den inhoud), maar een formeele bepaling — gradueel verschi ll ende mo69
MISDADIGE KINDEREN
gelijkheden van uitgroei in den aard toe; hier zijn de invloeden en ondervindingen van het leven beslissend; werken bij voortduring ongunstige invloeden op den invalieden aanleg in, zoo wordt de invaliditeit van den aard manifest; zijn er gunstige invloeden, zoo kan zij geheel of tot op zekere hoogte latent blijven; natuurlijk, hoe invalieder de aanleg is hoe minder ongunst van invloeden reeds voldoende zal zijn om de invaliditeit van den aard manifest te maken, en omgekeerd. Zoo zal de van aanleg verstandelijk te weinig begaafde en in dat opzicht dus psychisch invaliede, bij gunstige invloeden binnen de door den graad van zijn invaliditeit besloten grenzen, niet alleen kennis vergaren, maar ook zijn verstand vormen en zal dan zoo althans ten deele zijn verstands-invaliditeit latent blijven, en omgekeerd zal onder ongunstige invloeden een in eenigen graad invaliede temperaments- of karakter-aanleg in den uitgroei manifest worden. Hier is de gang van het leven beslissend. En wat nu nader die schadelijke invloeden betreft, vanzelf in de eerste plaats zijn het in hoofdzaak invloeden die in de jeugd, in de ontwikkelingsjaren, werken en met name invloeden die gestadig zich doen gelden, niet 70
MISDADIGE KINDEREN
een enkele groote gebeurtenis. En verder heeft iedere soort van invaliditeit zijn eigen gevaar : zooals de eene plant dit, de andere dat element in de aarde niet zonder schade ontberen kan. De van aanleg beperkte zal slechter uitgroeien naar mate hem minder interesse bijgebracht wordt; de te stille in den lande naar mate hij minder in het leven ingehaald wordt, de te levendige, oogenbliks-mensch als hij is, naar mate hem minder de blik geopend wordt op het niet zoo nabije, waardoor de dingen zwaarder worden van aspekt en de luchthartigheid wat te loor gaat; de onevenwichtige, van stemming labiele, naar mate ook hem niet wijder blik op het leven met zijn vreugden en verdrieten, groote en kleine, wordt bijgebracht; maar ik geloof, dat van alle vormen van psychische invaliditeit de drie vormen van temperamentszwakte het minst vatbaar zijn voor beïnvloeding, hetzij ten kwade, hetzij, vooral, ten goede. En wat de karakter-invaliditeit in zijn vier onder-vormen aangaat : de meesleepbaren zullen te meer zich in ongunstige richting ontwikkelen, naar mate hun het besef van eigenwaarde en van verantwoordelijkheid niet door het leven wordt bijgebracht; de 71
MISDADIGE KINDEREN
eigengereiden, als dien niet de belangstelling gewekt wordt voor wat van de gemeenschap uitgaat, als ze zoo niet uit zich zelf gehaald worden, zoo zullen ze zich ontwikkelen tot buiten het leven staanden, vol van eigen ongezonde opvattingen; en de van aanleg wilszwakken, als dien niet een levensvervulling geopend wordt, dan komen ze niet tot zelfvertrouwen en bevredigdheid en gaan te loor in de lusteloosheid; de tot opzichtige romanen avontuur-behoefte gedisponeerden ten slotte, wien het dagelijksche leven in zijn gewonen gang zoo licht ondragelijk eentonig wordt, als dien het gezonde werkelijkheidsvoedsel en tegelijk de levenswarmte onthouden blijft, dan worden ze tot in de diepte onbevredigde on-reëelen. Zoo zijn dan alle ongunstige invloeden bij de verwerkelijking der psychische invaliditeit van den aard, tot opvoedings-tekorten terug te brengen. In de tweede plaats is er dan: psychische validiteit en psychische invaliditeit van den aanleg en van den aard. In de derde plaats, er is invaliditeit (ziekelijkheid) van den aard en er is ziekte. Die twee 72
MISDADIGE KINDEREN
wel uit elkaar te houden. Ziekelijkheid is een bepaling van aanleg en aard, ziekte is eenproces met een begin en een einde : in herstel of dood; de psychische aard heeft eigenschappen, de psychische ziekte verschijnselen, symptomen. Zooals de ziekelijkheid van den aard bij bepaalde voortdurende ongunstige invloeden, vooral in de jeugd, opkomt uit de psychische invaliditeit van den aanleg, zoo de psychische ziekte uit den invalieden psychischen aard, vooral na de kinderjaren, bij meer eenmalige, heftige, lang nawerkende invloeden, waartegen de mensch zich machteloos gevoelt, die als onafwendbaar aandoen: een ongelukkige liefde, teleurstelling in het werk, verlies van een kind, geldelijken achteruitgang, wroeging; of bij storingen van het intern-sekretorische klieren-systeem; er zijn n.l. wat de aetiologie betreft twee soorten van psychische ziekten. Tegenover beide echter geldt, dat hoe invalieder de aard, hoe minder weerstand tegen de schadelijke inwerking, hetzij psychisch, hetzij organisch. In de vierde plaats einde lijk, er is invaliede psychische aard en er is krimineele gedragsaard. 73
MISDADIGE KINDEREN
Is de aard invaliede, zoo kan daar ziekte uit op komen, maar ook een in wijderen zin misdadige gedrags-aard. Nog eens 1), misdadigheid is niet een bepaling van den geestes-aard, want zij is niet een bepaling van verstand en vermogens, temperament of karakter; zij houdt niets in over motieven of vermogens. Ziekte en misdadigheid mag men derhalve niet op één lijn stellen 2); geestelijk ziek zijn is een ter neer zitten in affekten, stemmingen, waandenkbeelden, vermindering van vermogens (waaruit ook misdadigheid kan voortkomen 3)) ; 1) Zie blz. 36-37. 2) Zooals bijv. Aichhorn te zeer doet in zijn reeds geciteerd boek „Verwahrloste Jugend" (internat. psychoanal. Verlag, Leipzig, Wien, Zürich 1925) en Alexander en Staub in hun vlotte, meesleepend heldere, maar oer-naturalistische en daarbij oppervlakkige psycho-analytische studie „Der Verbrecher und seine Richter" (zelfde uiig. 1929). 3) Den krankzinnigen, wijder: zieken, misdadiger, die handelt onder invloed van hallucinaties, waandenkbeelden of wat ook (hij blijft tegenover den niet zieken, niet krankzinnigen maar wel psychisch invalieden, misdadiger uitzondering) laten we hier buiten beschouwing, evenals 74
MISDADIGE KINDEREN
misdadigheid is een vorm van gedrag, het gaat daarbij om een handelen, een zich gedragen. Ook bij de ontwikkeling van den misdadigen gedrags-aard geven omstandigheden den uit-eindelijken doorslag, hier momenteele omstandigheden zonder nasleep. Misdadig gedrag is telkens een lustbevrediging, of het nu is stelen of zich bedrinken, zich aan prostitutie overgeven of door zwerven zich aan maatschappelijke plichten onttrekken. De hier werkende omstandigheden zijn hier dus telkens zulke die een verlangen wekken : verveling en verwikkelingen, de waarneming van iets dat begeerte opwekt, een goede gelegenheid, voorbeeld, aansporing en verleiding, materieele behoefte. En dat telkens herhaald : in den invalieden geestes-aard is enkel een vatbaarheid voor dergelijke invloeden. Er is niet een konstante misdadige gedrags-aard; er is een konstante invaliede psychische aard, die ontvanke lijk maakt voor ongunstige invloeden van het oogenblik, waardoor telkens weer terugval tot slecht gedrag : hoe invaliezijn tegenhanger, den geestelijk gezonden; beiden zijn gelegenheids-misdadigers.
75
MISDADIGE KINDEREN
der de aard, hoe geringer omstandigheid als doorslag gevend reeds werkt, en omgekeerd. Daarbij, juist omdat het hier om gedragingen gaat, is hier van zeer groote beteekenis de gewoonte-vorming : den eersten keer gaat het moeilijk, met schroom tegenover eigen geweten, den tweeden keer iets minder moeilijk, den vierden of vijfden keer reeds gemakkelijk. Daar steekt een buitengewoon groot gevaar in, dat een ieder kent in eigen ervaring. Er moet dus altijd wat bij de invaliditeit van den psychischen aard komen, zal habitueel slecht gedrag zich voordoen. Dit inzicht scheidt ons tegenwoordigen van Lombroso. Psychische invaliditeit is voorwaarde, niet oorzaak van habitueel wangedrag. Twee ongelijksoortige momenten grijpen hier in elkaar in 1). 1) Indien dan kriminaliteit iets in het leven verworvens is, is het ook alleen verworven : gegeven een aangeboren en tot ontwikkeling gekomen invaliditeit, dan is de Amerikaansche methode van kastralie en sterilisatie der krimineelen niet alleen onverantwoordelijk (want men weet nog niet voldoende wat men het gestel aandoet door de daardoor teweeg gebrachte verstoring van het uiterst gekompliceerde spel der intern-sekreto-
76
MISDADIGE KINDEREN
Het is niet moei lijk in te zien op welke wijze iedere soort van psychische invaliditeit, ieder op eigen wijze, disponeert tot slecht gedrag van eenigen vorm. De domme, de stumperige domme, die overal in het leven aan het kortste eind trekt, staat door zijn kortzichtigheid zwak tegenover alle soorten van verleiding; bij a ll e vormen van habitueel wangedrag vinden we hem dan ook rijke lijk vertegenwoordigd : een goed verstand kan zooveel andere geestelijke zwakten ondervangen. De levenslang onopgewekte stille in den lande loopt van a ll e soorten van psychisch invalieden wel het minste gevaar, maar de van binnen uit bepaalde vreugdeloosheid van zijn bestaan kan hem tot den alkohol voeren; zijn antipode, de gestadig, rische processen), en bruut om het deprimeerende en demoraliseerende er van, maar ook wetenschappelijk onverdedigbaar, want er bestaat dan geen over te erven krimineele aanleg, enkel een over te erven psychisch invaliede aanleg; en die wettigt dan toch de kastratie of sterilisatie niet? 'Wat in het leven verworven is, daarover zijn de biologen het eens, dat is niet overerfelijk; evenmin dan de krimineele gedragsaard als verworven een-oogigheid. 77
MISDADIGE KINDEREN
zelfs bij tegenspoeden, te opgewekte, primair funktioneerend, om met de Groningsche school te spreken, gaat zoo licht het niet al te nauw nemen met een alkohol-roes, een wat avontuurlijke inbraak, een sexueel attentaat. Voor de onevenwichtigen gelden beurtelings de gevaren van den te stille en den te levendige. De meesleepbare heeft geen weerstand in zichzelf tegenover anderen; het meisje, dat zich zonder begeerte laat meetronen telkens weer, de adolescent die tegen zijn beste voornemen in telkens weer mee het café ingaat; de man die zich laat meeslepen tot diefstal, inbraak, zwerven 1); hier is het altijd wangedrag in vereeniging. En daartegenover de eigengereide, die zich niet schikken kan en wien zoo alles tegenloopt, en die dan maar gaat zwerven of drinken of stelen of die uit eigen-uitgebroede ongezonde opvattingen tot 1) Een kurieus geval, dat nog al eens voorkomt, is het als twee broers, beiden aldus tot zwerven gedisponeerd, na het overlijden van hun ouders samen zwerven gaan; zij komen dan wel samen te Veenhuizen, om daarna weer samen op stap te gaan; en zoo steeds verder: naar den ondergang. 78
MISDADIGE KINDEREN
wat wij met reden sexueele delikten achten, gaat komen of huis-tyran wordt. Den ongestimuleerde drukken de zorgen en de verveling, hij is de onbevredigde; de prikkelbehoefte en de wilszwakte is voor hem het gevaar; hier lokt de alkohol, het zwerven, het stelen, de prostitutie. En daar weer tegenover de schittering- en roman-zuchtigen, die gaan oplichten of uit branie tot alkoholroes, inbraak, geweldpleging komen. — Bij de frekwente mengvormen wordt het gevaar vanzelf nog veel grooter. En nog grooter wordt het al naar de mensch — nog — impulsief is. — Maar hoe nu, zal menigeen hier met idem willen opponeeren, is dan alle zedelijkheid niets dan Schall und Rauch, en heeft eens menschen zedelijke beginsel in het geheel geen beteekenis voor zijn daden? Mij ligt het zeer verre dit te meehen. Maar deze kwestie is ingewikkelder dan men bij allereerste overweging wel denken zou. Daar is in de eerste plaats de impulsiviteit die zich evenmin om zede lijke als om nuttigheids-overwegingen stoort, die eenvoudig reflexgewijs doorbreekt. Dan zijn er de felle begeerten vooral der 79
MISDADIGE KINDEREN
ziekelijke naturen, waartegen zelfs een levendig zedelijk beginsel niet bestand is. Niet een ieder kan navoelen de overweldigende begeerte naar alkohol van den alkoholist op bepaalde oogenblikken, naar pralerij bij anderen, naar de exhibitionistische daad bij weer anderen ? Bij hen komt het feitelijk telkens tot wat men affekt-handelingen noemt : handelingen waarbij alle overleg uitgeschakeld is en die aan de impulsieve handelingen na-verwant zijn. Maar meer nog, telkens leert de ervaring gevallen kennen, altijd weer bij ziekelijke naturen, waarbij de zedelijke bedoeling wel degelijk bewust is, maar tegen de natuurlijke verlangens bij het gedrag den doorslag niet vermag te geven 1). Maar dan is nog niet gezegd, dat het zedelijke beginsel in zoo'n geval zwak is, alleen blijkt daarbij dat het relatief te zwak geweest is. Daarin is zelfs iets tragisch, 1) Een adolescent, ongestimuleerde, eenvoudige buiten-jongen met zeer helder verstand, alkoholist, die als velen ongestimuleerden, meedoogenloos zich zelf pleegt te analyseeren, vertelde eens, dat hij een café voorbijkwam : „en ik denk, ik ga er niet in, maar terwijl ik dat denk, zie (: konstateer) ik me zelf er in gaan". 80
MISDADIGE KINDEREN
dat in tallooze gevallen een mensch zich slecht gedraagt ondanks den roep van zijn geweten: hij heeft dan niet kunnen nalaten de door hem verworpen daad te plegen. En nog moet dit bedacht worden, dat er bij bepaalde soorten van invaliede naturen ziekelijke opvattingen voorkomen, die voor geoorloofd of zelfs behoorlijk houden wat volgens gezonder opvatting het niet is; men denke slechts aan sommige konings-moordenaars, maar ook aan een deel der huis-tyrannen; ik heb met een aborteur gesproken, die te goeder trouw meende als zoodanig een verdienstelijk werk te verrichten. En ten slotte nog, wat het allerbelangrijkste hier is, men moet onderscheiden: er is tweeërlei zedelijkheid. In iederen mensch, zoodra hij tot eenige bewustheid gekomen is, leeft naast het natuurlijke het zedelijke beginsel als algemeen menschelijke aangeborenheid, zich openbarend als plichtsbesef, men kan zeggen: fatsoenlijkheid, als drang zich behoorlijk te gedragen. Maar sommige eigenschappen van den aard verzwakken dit moment, zoo te groote opgewektheid, die luchthartig maakt, en lusteloosheid die geestelijk verlamt, zoo ook het in wezen erotische ver81
6
MISDADIGE KINDEREN
langen naar genieten van de toch onschuldige vreugden van het leven, een verlangen dat verzet geeft tegen de als grauw aangevoelde plichten en deugden, terwijl andere aard-eigenschappen het plichtsgevoel juist versterken : de twijfelaar, de te skrupuleuze, kan werkelijk zelfs last van zijn geweten krijgen; de zich tegenover zijn mede-menschen geneerende heeft in zijn gegeneerdheid een rem tegen alle wangedrag; de als zoodanig niet zeer erotische realist in wien niet zoo sterk de drang naar vreugden leeft, gaat zonder veel zedelijken strijd als vanzelf behoorlijk zijn leven door. Doch deze met den aanleg meegegeven uitwendige moraliteit heeft geen diepere waarde, want er is daarin geen diepere geestelijkheid, geen diepere bewustheid van het eeuwige; het is enkel een aangeborenheid, geen bestredenheid; het is een kwestie van gunstig naturel; men kan bijna zeggen: het is een aethetische eigenschap. Evenwel, in wien deze moraliteit, die enkel is plichtsbesef, sterk is, die heeft daarin een machtige rem tegen alle slechte gedrag, en omgekeerd. Maar daar naast staat een geheel andere, 82
MISDADIGE KINDEREN
een diepere zedelijkheid, door geestelijke verdieping bereikt, en daarin is groote waarde. Doch met fatsoenlijkheid en plichtsbetrachting heeft deze niet van doen. En het is maar zelden, dat ge die in een mensch ontmoet. De meeste behoorlijkheid van levensgedrag heeft geen diepere geestelijke waarde, en, omgekeerd, lang niet alle wangedrag is een gevolg van tekort aan geestelijke verdieptheid, dat is onverschilligheid. Het is bij deze gekompliceerdheid van het innerlijke gebeuren — een goedmoedige imbecil zeide het op zijn wijs : „een mensch zit zoo raar in mekaar" 1) — het is bij deze gekompliceerdheid van het innerlijk gebeuren niet verwonderlijk, dat slechts een klein deel der psychisch invalieden in-wijdsten-zin krimineel wordt; te meer daar immers schadelijke invloeden mede daartoe noodig zijn. Wie hunner zich staande houdt is er nog niet beter, niet geestelijker om. En nog minderde geestelijk gezonde. Wie geestelijk werkelijk in alle opzichten gezond is, kan praktisch niet aan den drank raken, zwerver, of recidivist of, in kultuur-verhoudingen als de onze, prostituée worden. .— 1) het was dezelfde die eens zeide: „blauwe oogen, dat vind ik zoo liefelijk".
83
MISDADIGE KINDEREN
Dit alles is niet schrijftafel-konstruktie; het is de ervaring, die het leert, die altijd milde bron van kennis, bij wie we ook telkens weer te rade moeten gaan. Maar zal de ervaring ook hier voorlichten, zoo moet zij zijn: onbevangen en deskundig. Men moet zonder vooropgestelde leer de ervaring op zich in laten werken, kunnen laten inwerken én men moet de eigenschappen der psychische invaliditeit kennen en kunnen opsporen om ze te vinden. Ik voor mij heb sinds verscheidene jaren beproefd onbevangen en min of meer deskundig te onderzoeken: in gevangenissen, in opvoedingsgestichten, in tehuizen voor prostituées, onder aangeklaagden, alkoholisten en zwervers. En ik heb vierderlei gevonden. 1° Altijd is er bij de habitueel op eenige wijze slecht zich gedragenden psychische afwijking van den aard, soms licht, soms ernstig, in alle mogelijke graden, hetzij van verstand hetzij van gemoed, hetzij van beide. Werkelijk, wie hier tegenspreekt, die kent ze niet of hij kan niet onderzoeken of hij is verblind door vooropgezette meening. 2° De meesten van hen zijn niet zoo bijzonderlijk immoreel, dat is onverschillig: 84
MISDADIGE KINDREEN
zulke jongens in de gevangenis, die zich niet verontschuldigen, zulke alkoholisten die kinderlijk blij zijn als het eens een tijd goed gaat; zulke zwervers of prostituées, die zich oprecht geneeren en eerlijk zich voornemen verder behoorlijk het leven door te gaan, zulke met reden ontzette ouders, die naar hun kinderen terugverlangen: allen tenzij ze door alkohol afgestompt zijn of eindelijk het hebben opgegeven. Steeds weer, ik wil niet romantiseeren: maar juist door de gulle, zij het ook dikwijls niet diep doorleefde bekentenissen hebben zij vaak iets sympathieks : alle bourgeois-satisfait-allures plegen hun te ontbreken. 3° Echter zijn er wel degelijk ook onverschilligen, harteloozen onder hen. Maar voor zoo verre ze niet door geestesziekte of alkohol gedegenereerden zijn, valt altijd aan te toonen, dat niet door tekort aan moraliteit, maar door ziekelijkheid van den aard zij krimineel, alkoholist enz. geworden zijn. Altijd weer: we weten het allen, maar moeten elkaar het toch telkens weer voorhouden: het gedrag alleen geeft geen uitsluitsel over het geestelijke beginsel. 4° Het zijn volstrekt niet altijd objektief 85
MISDADIGE KINDEREN
zoo bijzonder ongunstige omstandigheden, die hun noodlottig zijn geworden, alleen maar voor hen te ongunstige omstandigheden. Werkelijk, de afwijking in den geestesaard als drijvende Paktor in het habitueele wangedrag is altijd aan te toonen. En anders : toon me den van huis uit geheel valieden alkoholist, den in-engeren-zin krimineel, den zwerver, de van aanleg valiede prostituée. Er is wel slechtheid in de wereld, maar nog eens en nog eens, slechtheid is een bepaling der innerlijke gezindheid, niet van het gedrag. En het gedrag op zichzelf geeft daarover nog geen uitsluitsel. Bij moreele beoordeeling kan het me eigenlijk niet zoozeer schelen, dat de man drinkt, dat de jongen steelt, dat het meisje de breede baan opgaat, als wel hoe ze er toe gekomen zijn; de genese is zoo verschillend, het is zoo vaak uit ziekelijk onvermogen het te laten. Of het gedrag tegen de moraal ingaat, hangt zeker ook af van de kracht van het zede lijke beginsel, maar veel meer, naar de ervaring leert, van geestelijke al of niet gezondheid. Geestelijke gezondheid, dat is : bezonnen oordeel, goed overleg, wilskracht, 86
MISDADIGE KINDEREN
evenwichtigheid enz.: altemaal eigenschappen, die getuigen niet van moraliteit, maar wel van gezondheid van naturel. En geestelijke ongezondheid, nog eens, is verstandelijke beperktheid, wilszwakte, onevenwichtigheid, ongezond overleg enz. Door tekort aan geestelijke gezondheid, psychische invaliditeit, kan voorkomen, dat een toch levendig beginsel in het gedrag niet tot recht komt. En door goede geestelijke gezondheid, psychische validiteit, dat tekort aan beginsel in het gedrag bedekt blijft. „De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak" ; welnu, de psychische invaliditeit is zoo'n zwakte van het vleesch. Echter, beheerschtheid is wat, maar innigheid is meer.
87
§6 GENESE, NADER, DER KINDER-KRIMINALITEIT We keeren eindelijk tot de kinder-kriminaliteit terug. Wat voor de kriminaliteit (altijd in wijdsten zin) in het algemeen geldt, dat moet ook gelden voor die der kinderen. Ook hier kan alleen de konvergentie-theorie bevredigen; ook hier moet er een invaliede aanleg zijn en daarbij een ongunstige uitgroei daarvan onder voortdurende ongunstige invloeden, en moeten ten slotte op dien bodem telkens terugkeerende momentane schadelijke invloeden de ontwikkeling van den krimineelen gedrags-aard bezorgen. De ervaring bevestigt dat alles. In beginsel zullen die laatste invloeden dezelfde moeten wezen of het nu volwassenen of dat het kinderen geldt; alleen zullen we kunnen verwachten dat ze tegenover het kind van wat bijzondere kleur zullen zijn, in ver-
88
MISDADIGE KINDEREN
band met diens specialen aard. En ook dat komt uit. Nader, daar vooral het kind, maar ook de puber nog in de eerste plaats immers is gezins-wezen, zoo zullen de schadelijke invloeden voor hen, kind en puber, in hoofdzaak in het gezin moeten werken. We noemden in de eerste plaats verveling. Welnu, een eersterangsch moment blijkt hier te zijn tekort aan orde in het leven van het kind, waardoor de verveling komt. Kind en puber kunnen niet zelf hun leven beheeren en hun tijd verdeelen; zij hebben daarbij leiding noodig; de dagen en de uren moeten voor hen verdeeld worden. Hoe geregelder de dagen verloopen : vaste uren van opstaan, morgenschool, middag-eten, middagschool enz., hoe vaster ingedeeld (met verstand»} en hoe beter alles voor hen geleid wordt, hoe tevredener het kind zich gevoelt. En ook, zoo alleen komt de verveling niet over zijn leven. Er is zoo verschrikkelijk veel verveling in het leven der wat oudere verwaarloosde kinderen: met den funesten invloed daarvan op hun dagelijksche gedrag. tegelijk geeft die telVerwaarloozing kens de goede gelegenheid — is wel de mach89
MISDADIGE KINDEREN
tigste schade lijke invloed bij het opkomen der kinder-kriminaliteit. Verwaarloozing is niet in de eerste plaats tekort aan materieele verzorging, maar bovenal tekort aan leiding. En er is, zoo gezien, veel meer feitelijke verwaarloozing, ook in de maatschappelijk hoogere standen dan die men officieel daaronder begrijpt. Zoo is ook te verklaren dat buitenechtelijke kinderen en in het algemeen kinderen die zonder vader of zonder moeder opgroeien, meer gevaar loopen krimineel te worden dan andere. Hoe funest de invloed van een tekort aan leiding zijn kan, hebben we ruimschoots ondervonden in den mobilisatie-tijd. Maar even funest als verwaarloo zing werkt achteruitzetting thuis, die minder uitzondering is dan men misschien wel denkt, ook in de hoogere standen; bij v. tegenover stiefkinderen en ook wel tegenover kinderen, die hetzij vóór, hetzij in het huwelijk, ongewenscht in het leven gekomen zijn. Het is kenmerkend, dat het kind zelf die achteruitzetting, die dan toch een schromelijk onrecht is, meestal niet zoozeer als zoodanig voelt; het kind pleegt dit, en eigenlijk alle onrecht, te aanvaarden als 90
MISDADIGE KINDEREN
simpel een tegenspoed, zoo ongeveer als wij een donderbui op een wandeling : zoo weerloos is het nog; de achteruitzetting werkt niet verbitterend, maar meer door de vreugdeloosheid van het bestaan die er uit voortkomt; de verbittering er over komt eerst later. De positie in het gezin van het tweede van drie kinderen is soms ook precair; het heeft niet de natuurlijke aktieve rechten van het oudste en niet — niet meer de natuurlijke passieve van het jongste; ik heb niet lang geleden daarvan nog een geval medegemaakt in een geheel behoorlijk, goed gesitueerd, wat nerveus, gezin, waar onder dien invloed, het middelste kind vervelende streken begon te vertoonen. Een kurieuze oorzaak van, om iets sensationeels vragende en zoo licht tot slecht gedrag voerende, verveling is er nog in het heimwee. Hierover is den laatsten tijd in de vaktijdschriften nog al eens geschreven; heimwee is een psychische ziekte, in bepaalde situaties opkomend bij daartoe gedisponeerden: in bepaald opzicht, namelijk wat het temperament betreft, psychisch invalieden; het is het gevoel van onwennigheid in een nieuwe situatie, die tot depressie en angst zelfs leidt; bekend 91
MISDADIGE KINDEREN
is van ouds in ons land het heimwee van Zwitsersche bonnes en gouvernantes, uit hun bergland plotseling overgeplaatst ver weg, naar ons vlakke land met vreemde taal, vreemde opvattingen en vreemde gebruiken. Over heimwee der Savoyaansche schoorsteenvegertjes zal wel niemand destijds gedacht hebben. Doch onder onze kinderen komt ook in eigen land heimwee voor bij verwijdering uit eigen gezin naar vreemd gezin of, eerder nog, naar opvoedingsgesticht of tuchtschool; ook zelfs op een nieuwe school of bij verhuizing van het gezin naar een andere stad; misschien zelfs wei, als met de stiefmoeder een andere sfeer in huis gekomen is. Al zulke gevallen maakt men mede in de praktijk. Zulk heimwee komt meer voor, dan men wel denkt. Die Jordaner, dien ik al eens aangehaald heb, had een paar jaar te voren eenigen tijd in een inrichting doorgebracht; men had hem daar blijkens het rapport voor een „zielig psychopaathje" versleten, wat hij dan toch kennelijk niet was ; toen ik er voorzichtig bij hemzelf naar informeerde, zeide hij aanstonds : „o, toen had ik heimwee" ; men had dat voorbijgezien. En toch had 92
MISDADIGE KINDEREN
hij het dien korten tijd materieel en niet materieel heel wat beter dan thuis, in onze oogen dan. Er is nu den laatsten tijd herhaaldelijk op gewezen, dat dit heimwee tot eigenaardige vormen van misdadigheid brengen kan, in het bijzonder tot brandstichting: niet uit branie of door domheid, die de gevaren niet overziet, maar als verweer, zoo voel ik het na, tegen het drukkende gevoel van leegheid dat het heimwee meevoert. Zelf heb ik bij een zeer ziekelijken jongen, die een encephalitis had doorgemaakt, allerwonderlijkst fantaseerend liegen (dat hem de heroïsche rol toebedeelde) medegemaakt, waar heimwee het drijvende moment was. Ik breng hier overigens het heimwee eigenlijk alleen ter sprake, omdat het effekt er van op het gedrag zoo kurieus is, want het zal in het algemeen enkel voorbijgaand, niet habitueel wangedrag verwekken. — Dan nog noemden we voorbeeld en aansporing. Voor het kind gaat het slechte voorbeeld van de vrindjes of vrindinnetjes, maar vooral van de broertjes of zusjes uit. Het voorbeeld der ouders heeft ook wel effekt, maar werkt meer nog later in de adolescentie of volwas93
MISDADIGE KINDEREN
senheid : het slechte gedrag in den vorm waarin zich dat bij den volwassene voordoet, ligt het kind nog te ver. Stellig, het voorbeeld moet inslaan, het moet een klankbodem vinden: een jongen, die geen behoefte heeft aan branie, dien zal het voorbeeld van branievertoon niet schaden. En ook, men moet oppassen: heel vaak voeren bijv. de meisjes, die straat-figuren geworden zijn, de vriendin ten tooneele, die het ze geleerd zou hebben; in werkelijkheid zijn ze dikwijls dan samen op stap gegaan en hebben het elkaar geleerd. Adam zeide al, dat Eva hem verleid had. Maar in een deel der gevallen is het toch werkelijk zoo, dat het voorbeeld een jongen tot gappen, tot „spijbelen", tot onmatig rooken, een meisje tot gedoe met jongens gebracht heeft. En in het bijzonder zal indruk maken als een oudere zuster het met haar eer als meisje niet nauw neemt of als een oudere broer telkens gapt of kon.. flikten met de politie heeft. Kenmerkend is weer : armoede geeft rechtstreeks geen aanleiding tot slecht gedrag van het kind; wel langs een omweg soms, n.l. als de ouders, door gebrek gedreven, de kinderen aanzetten tot bedelen of stelen. Het stelen 94
MISDADIGE KINDEREN
van kinderen uit honger der romantische verhalen is wel romantiek — werkelijk honger lijden komt in onze samenleving wel nauwelijks meer voor (behalve dan het bittere geval der chronische ondervoeding van alleen staande, maatschappelijk achteruitgegane vrouwen) ; alleen kan ondervoedheid de snoeplust in de hand werken. Alles bijeen, het gevoel van levensleegheid en het slechte voorbeeld zijn de twee ongelijksoortige momenten die het psychisch invaliede kind telkens weer tot slecht gedrag kunnen leiden : het voorbeeld baant den weg, de onbevredigdheid doet dien weg inslaan, de gewoonte daarna hem steeds verder gaan.
95
57 TOEREKENINGSVATBAARHEID
VAN HET KIND En zoo staat het misdadige kind dan voor ons: moeilijk en lastig, storend met der daad en niet te aanvaarden in zijn wangedrag, maar niet verdorven in het algemeen en in alles nog kind, ook in zijn misdrijven, met kinder-verlangens en kinder-interessen, ook al misdraagt hij zich sexueel; niet onverschillig en slecht meestal, maar niet vermogend behoorlijk zijn jeugd door te gaan door ziekelijkheid van aanleg en aard; doch óók slachtoffer van ongunstige omstandigheden, meestal van huiselijken aard; en haast altijd stakkerig. Zullen we hem toerekeningsvatbaar achten : voor zijn gedrag dan namelijk? Eigenlijk kan het me zoo weinig schelen; mij interesseert de gezindheid meer. De strafrechter houdt voor toerekeningsvatbaar (vatbaar voor schuld) wie geestelijk gezond is 1). Maar hier houdt de gezondheid 1) Simons, Leerboek v. h. Nederl. Strafrecht le dl. 4e druk blz. 170. 96
MISDADIGE KINDEREN
dan toch ook rijpheid in. En dan kan het kind, ook de puber in zijn onrijpheid niet voor toerekeningsvatbaar gelden. Onrijp zijn beiden omdat ze de portée van hun daden nog niet voldoende zien, onrijp is het kind ook in zijn impulsiviteit. Een leeftijdsgrens beneden welke strafrechterlijke vervolging niet mogelijk is, is er in ons land niet 1). Er is een belangrijk voorstel van Mr. de Bie om tot grens 16 jaar te maken en voor van 16 tot 21 jaar fakultatieve vervolging in te stellen; in de plaats van de strafrechterlijke vervolging van kinderen onder de 16 jaar wil hij dan hebben civiel-rechterlijke maatregelen van opvoedkundigen aard. Wie als niet-jurist de portée van dit voorstel niet voldoende beoordeelen kan, die kan althans de mildheid der overweging van harte toejuichen. 1) Simons ib. blz. 201.
58 PROGNOSE DER HINDERMISDADIGHEID En de prognose: welke verwachting mogen we stellen aangaande het gedrag van het — in wijdsten zin nog steeds misdadige kind als hij volwassen zal zijn geworden? Nu, voor een goed deel der gevallen geeft de ervaring ons het recht hoopvol te zijn, mits, als de huise lijke omgeving niet deugt, bijtijds ingegrepen wordt. Dat we hoopvol mogen zijn, is aldus in te zien, dat in een groot deel der gevallen, naar het onderzoek leert, psychische invaliditeit wel in het spel is ^-- dit werkelijk zonder uitzondering bij habitueel slecht gedrag (maar daarom zijn nog niet alle kinderen in de opvoedingsgestichten „zenuwpatienten" 1) maar dat die invaliditeit in eenigen vorm toch niet ernstig is en de huiselijke omstandigheden de belangrijkste Paktor geweest zijn. Alleen moet men er altijd rekening mede 98
MISDADIGE KINDEREN
houden dat slecht voorbeeld van de ouders na-werkt: als een kind in een janboel is opgegroeid, dan blijft daar vaak iets van hangen. Men wil hier denken aan het onderscheid van aanleg en aard ter eene en opvattingen ter andere zijde 1). En ook moet men rekening houden met het demoraliseerende dat er voor een adolescent in ligt alleen in de wereld te staan, meestal dan nog wel daardoor, dat zijn moeder prostituée is geweest, bij zijn geboorte de vader al van het tooneel verdwenen was en in zijn vroegste jeugd de moeder hem heeft laten schieten; als zoo een niet jong trouwt, en goed trouwt, of in een gezin wordt opgenomen, dan staan zijn kansen niet mooi. Maar in het algemeen geeft de aanleg den doorslag: als die maar betrekkelijk gaaf, betrekkelijk gezond, is, dan komt alles wel terecht. Maar ook omgekeerd. Bij vrij gezonden aanleg groeit het kind nog wel over slechte beïnvloeding in zijn vroege jeugd heen; anders echter niet. Hoe meer ik mij in deze dingen verdiep, hoe meer respekt ik krijg voor de macht van 1) Zie blz. 64-67. 99
MISDADIGE KINDEREN
den aanleg. De konceptie beslist in vele gevallen over het verloop van heel een leven; dat eene moment krijgt zoo gezien vaak tragische beteekenis. Tegen den aanleg en zijn validiteit, resp. diepgaande invaliditeit is geen invloed bestand, noch ten goede noch ten kwade; afgezien dan daarvan dat een hersenziekte in de vroege jeugd of voor de geboorte al, den uitgroei van een goeden verstands-aanleg kan tegen gaan ; maar overigens : al stelt heel opvoedend Nederland zich te weer, en dat zegt wat tegenwoordig, nu bijkans een ieder boven de 18 zich geroepen voelt te gaan opvoeden wie nog geen 18 is — zoo vermogen zij met hun allen nog niets tegen den diepgaand invalieden aanleg van het gewoonste kind. Zoo'n aanleg breekt altijd toch weer door. Het fatale is daarbij dat de ouders die een slecht nest voor hun kinderen scheppen, dat is, die ze opvoeden in verkeerde opvattingen of ze verwaarloozen, dat die ook juist zij plegen te zijn, die langs den weg der overerving een geestelijk ongezonden aanleg op ze overdragen, want ook achter hun gedrag staat in het algemeen een invaliede aanleg. Als in een gezin het met alle kinderen be100
MISDADIGE KINDEREN
halve met één goed gaat, dan moet men altijd nader toezien: het kan dan zijn dat het volle akcent op diens ziekelijken aanleg valt — want de wetten der erfelijkheid zijn gekompliceerd: dezelfde ouders kunnen gezonde en ongezonde kinderen verwekken maar het kan ook zijn, en daaraan moet men het eerst denken, dat voor dit kind alleen ongunstige gezinsinvloeden hebben bestaan door zijn positie in het gezin 1). Als omgekeerd het met alle kinderen uit een gezin slecht gaat op één na, dat zich goed blijft gedragen — „vere miraris qualis rosa in spinarum medio germinaverit : ge zoudt werkelijk u verwonderen hoe schoone roze tusschen de doornen ontsproten is" — dan is voor dat kind de prognose zeker goed. Alleen voor de prostituées — maar die zijn voor een klein deel slechts nog pubers 2) — is, naar mijn indruk, de prognose vrij slecht. Van meer dan een indruk kan hier geen sprake zijn : in den regel ontglippen ze u na hun verpleging. Een deel hunner komt wel tot „ebenburtige", niet lang durende, huwelij1) Zie blz. 90-91. 2) Zie blz. 34 en 48-49. 101
MISDADIGE KINDEREN
ken. Maar voor het grootste deel althans is hun leven wel door de sfeer van het straatleven, de danshuizen, het bier drinken voor goed vergaard. Een deel er van, stellig nog een te klein deel, komt wegens beperktheid of anderszins ziekelijken aard, blijvend in verpleging, ook na meerderjarig worden. Alles bijeen is met wat ervaring en karakterologische vorming voor bijna ieder geval de prognose : goed, kwestieus, slecht, vrij zeker te stellen. En de omstandigheden later dan, zullen die geen gewicht in de schaal doen? Ja, dat wel, maar we mogen niet voorbijzien, dat de aard zeer vaak de omstandigheden schept; het is geen goed teeken van de geestelijke ge.. zondheid als een man telkens zonder werk is, als de volksjongen ongetrouwd blijft, als het huwelijk mislukt. Het moeilijke bij het konstateeren van den afloop is het kriterium van „geslaagd zijn" te vinden: vijf jaar na het ontslag uit het gesticht nog geen vonnis : dat zegt wat, maar lang niet genoeg; misschien is de jongen midsi delerwijl aan den drank geraakt of hij heeft zich gewend aan een leven van sexueele excessen; getrouwd zijn „over het stadhuis", 102
MISDADIGE KINDEREN
ook dat zegt weinig: men zou moeten weten op welk peil het huwe lijk staat; is hij vaak werkeloos: tegenwoordig zegt dat nog weinig ten kwade. Kortom, tegenover a ll e statistieken over de resultaten van gestichtsbehandeling moet men zeer sceptisch staan. De beste methode van onderzoek hier is te trachten, lang met ze in kontakt te blijven; dat is ook zeer leerzaam (om het nu van dien kant te bekijken) ; maar het lukt betrekkelijk zelden slechts; gaat het goed, dan vinden ze terecht, dat ze ons niet meer noodig hebben, gaat het slecht, dan mijden ze ons. Ook wat de prognose betreft moet men de krimineele en de verwaarloosde kinderen samenvatten als één soort.
103
5
9
BESLUIT Zullen we dan de handen in den schoot leggen en met onze Zuid-Afrikaansche broeders zeggen: alles kom reg; of alles komt toch niet reg ? Neen, zeer zeker niet. Want in de eerste plaats, recht en zede moeten gehandhaafd blijven en gemeenschap en gezin moeten beschermd worden, ook tegenover den kind-misdadiger. Maar daarenboven, wat diens eigen belang aangaat, opzettelijk hebben we bij de overweging der prognose geen rekening gehouden met wat werkelijke behandeling vermag in de breede zone tusschen goed en slecht, die we als kwestieus hebben aangeduid. We hebben wel gewaagd van verwijdering uit een ongunstige omgeving en dat is inderdaad al wat, te meer omdat daarmede meestal het gevaar van de gewoonte tot slecht gedrag voorkomen wordt, maar werkelijk opvoedkundige behandeling is daarmede nog niet gegeven. En daarmede vermogen we meer dan me-
104
MISDADIGE KINDEREN
nigeen wel denkt: als de behandeling maar niet alleen toegewijd, doch ook deugdelijk is, d. w. z. gebaseerd op wat dieper gaande kennis van de psyche van het misdadige kind en met wat vaster om lijnd doel voor oogen dan beide vaak het geval wel pleegt te zijn. Aan het eerste moment heb ik dit hoofdstuk dan gewijd. Hoe vaak het ook voorbijgezien wordt, zonder beide blijft alle opvoedkundige bemoeiing een zwak pogen. Er zouden heel wat meer menschen, en vooral kinderen te redden zijn, als er meer oordeelkundig aan ze gewerkt werd. Principieel mogen we het met een mensch van slecht gedrag in eengen vorm niet opgeven, voordat hij seniel geworden is (maar hoe vroeger we beginnen hoe vruchtbaarder vanzelf) of tenzij bij dieper gaande verstande lijke beperktheid; in die beide gevallen is alle opvoeding inderdaad vruchteloos en komt slechts bewaring, die enkel verder verval wil voorkomen, in aanmerking. Maar overigens mogen we het zeer zeker niet opgeven; als we invloeden ten kwade aanvaarden, dan moeten we het ook invloeden ten goede doen. 105
MISDADIGE KINDEREN
En daarbij mogen we nooit voorbijzien, dat het bij de kinderen niet alleen gaat om de toekomst, als ze volwassen zullen zijn geworden, maar ook om het heden, hun jeugd, dat die niet mislukt. Zoo is er dan alle reden voor werkelijk opvoedkundige bemoeiing. Zij plegen te zijn zwakke naturen, luchtballons, die door het spel der winden her en derwaarts gedreven worden, en moeten worden luchtschepen, die onbekommerd om storm en regenvlagen recht afgaan op hun doel. Over die opvoeding handelen we dan in het volgende hoofdstuk.
106
II PAEDAGOGIE
§,1 INLEIDING Achtte ik mijn taak vervuld met het vorige hoofdstuk, zoo moest mijn ondernemen wel onbevredigend blijven. Immers we zijn daarin gekomen tot aan de vraag : wat staat ons aan kind en puber van slecht gedrag te doen? En we willen niet akademisch zijn, thans in den nood van den tijd minder dan ooit: we willen niet de wetenschap om de wetenschap, evenmin als de kunst om de kunst. ik voor mij, zooals ik de kunst enkel aanvaard om de idee en om het leven, om dat op te heffen, en zoo niet buiten haar kan, zoo aanvaard ik ook slechts tweeërlei wetenschap : die om de levensleer en die om de praktijk van het leven. Hier gaat het om het laatste. We hebben de psyche van het misdadige kind onderzocht om de vraag die daar achter stond: hoe moeten we dan nu ingrijpen? Het gaat dan thans om de toepassing van de theore109
MISDADIGE KINDEREN
tisch gehouden beschouwingen van het vorige hoofdstuk, toepassing overigens met wel te overwegen beginsel. De praktijk moet volgen op de theorie, maar ook de theorie moet aan de praktijk voorafgaan. Opzettelijk laat ik hier alle juridische beschouwingen ter zijde; ik wil geen volzin wijden aan de bevoegdheden van den Voogdijraad en de positie van den Kinderrechter of over de plaats van de tuchtschool tegenover het opvoedingsgesticht; ik ga ook niet handelen over de rechten van de gemeenschap tegenover het misdadige kind noch over de noodzaak om het Recht te handhaven. Doch dat voorwaar niet, omdat het niet belangrijk zijn zou, maar enkel omdat het nu eenmaal buiten mijn bestek ligt en omdat anderen bevoegder zijn die kwesties te behandelen dan ik. Zooals ik in het vorige hoofdstuk volstrekt theoretisch-psychologisch heb willen blijven, zoo wil ik hier volstrekt praktisch-paedagogisch zijn. En nader wil ik me bepalen tot beginselkwesties, en dat niet alleen uit eigen voorliefde, maar ook omdat mij voorkomt, dat ook ten deze de groote problemen zoo vaak wor110
MISDADIGE KINDEREN
den voorbijgezien. En bovendien, om de principieele kwesties gaat het hier bovenal; hetgeen daarna komt, is zeker ook belangrijk, maar dan toch niet veel meer dan een kwestie van toepassing en techniek, die men al doende zich moet eigen maken. Ik stel me dan voor een grondwet op te bouwen van de behandeling van het misdadige kind. De lezer ontstelle niet: mijn grondwet zal slechts acht artikelen bevatten en ook, ik zal ze in gewoon hollandsch, niet in wettenjargon formuleeren. Het zal daarbij blijken, dat die acht artikelen verband houden, dat ze te zamen een terugslag zijn op de inzichten in het vorige hoofdstuk voorgedragen èn dat ze eenzelfden, in-wijderen-zin-wijsgeerigen, zeg levens-leerlijken, grondslag hebben. Ook hier vat ik het misdadige en het verwaarloosde kind tezamen; ik behoef dat niet nog eens te verdedigen 1); tegenover het eene is korrektie, tegenover het andere preventie aan de orde, als men wil, maar in elk geval hebben korrektie en preventie dan dezelfde beginselen. 1) Zie blz. 48 en 103. 111
MISDADIGE KINDEREN
Ten slotte nog dit: als wij over opvoeden gaan handelen, zoo houdt dat in, dat we den zin van opvoeden erkennen. En den zin daarvan erkennen kunnen we alleen in zooverre we een mechanistische levens-beschouwing afwijzen. Was er werkelijk enkel kauzaal gebeuren, was er dus enkel het wentelen der wielen van één geweldige machinerie, dan was alle optreden zinloos. Want opvoeding beoogt niet enkel verandering (zooals de golven der zee ten langen leste de rots afslijpen), opvoeding streeft naar een doel. En nog, dan was ook alle daad, dus ook die van het opvoeden, illusie, er was dan slechts gebeuren en het bewustzijn daarvan en alle ingrijpen, alle het stuur in de hand nemen, was dan niet meer dan een hoe dan ook kauzaal in ons opgekomen waak-droom.
112
§2 DOEL DER OPVOEDING-IN-HET-ALGEMEEN Ons eerste artikel dan handelt over het doel der opvoeding-in-het-algemeen. Het is verwonderlijk hoe vaak de principieels vraag naar het doel der opvoeding, die toch aan den ingang van het werk zich opdringt, hoe vaak die voorbijgezien wordt. En toch, we kunnen niet zoo maar op het doel losstormen zonder ons dienaangaande goed rekenschap te geven. Hoe ter wereld zullen we vaste leiding kunnen geven en als opvoeder onverstoorbaar onzen weg gaan zonder klaar begrip van ons doel? Alzoo, wat beoogen we met al ons opvoeden? Het antwoord hier hangt ten nauwste samen met eens menschen levensleer. Ik voor mij meen allereerst: niet brave, fatsoenlijke burgers kweeken, die niet drinken, niet stelen, die louter maatschappelijke fatsoenlijkheid zijn; brave huisvaders daar-
113
8
MISDADIGE KINDEREN
bij, die weer brave kinderen krijgen in groot getal, en die dan wel allen te zamen in tevredenheid zullen leven en daarna sterven. In dat ideaal, in dat doel sprankelt te weinig élan. Maar het is werkelijk beschamend hoe weinig geestelijks de opvoeders vaak tot doel stellen. Wat anders geformuleerd is de hier bedoelde doelstelling de gangbare naturalistisch-biologische leer der sociale aanpassing: de jonge individu moet leeren zich aanpassen; bij het misdadige kind gaat dat alleen wat, of veel, moeilijker dan bij het normale; misdadigheid is enkel on-aangepastheid; alle kinderen hebben van huis uit enkel egoïste neigingen (wat, in parenthesis, niet juist is : „sociability is as much a law of nature as mutual struggle" 1)) ; die egoïste neigingen moeten ze leeren bedwingen. Dat kan doordat de aangepastheid telkens „lustgevoelens", zooals men in een gruwzaam germanisme onder invloed van Duitsche boeken het 1) Kropotkin, Mutual Aid (blz. 14), een boek, dat, al doet het ook in zijn eerste hoofdstukken wat naief aan in zijn anthropomorfiseeren der dieren, toch veel belangrijks bevat.
114
MISDADIGE KINDEREN
noemt, zeggen wij dan liever : genoegen, geeft, en omgekeerd; in het eerre geval belooning --- Alexander en Staub spreken van „Lustpramie" 1) ---, in het andere straf. Alles wordt hier alzoo tot nuttigheidsoverweging herleid, alle hoogere beginsel er stilzwijgend ontkend. Welnu, tegenover deze naturalistisch-biologische opvatting stellen wij de idealistischethische. Doch daarom verheffen wij nog niet tot doel, van-wereld-en-leven-vervreemde kloosterlingen van onze kinderen te maken, zooals een Thomas à Kempis zou willen in zijn toch, voor zoo ver niet wat zoete, prachtige, men kan zeggen, vrome boekje „de Navolging van Christus" : dat een ieder behoort gelezen te hebben hetzij in het innige laat-latijn, hetzij in het even innige hollandsch dier dagen; waartegen alleen dit wichtige bezwaar is in te brengen, dat het de waarde van het natuurlijke, het „aardsche" leven gering acht in zijn contemptus mundi, de minachting dezer wereld. Want wij zijn niet voor niets in dit leven 1) Alexander and Staub, 1. c. bl. 61. 115
MISDADIGE KINDEREN
gesteld; dit leven moet zin hebben. Het zou ten slotte wel gemakkelijk zijn het aardsche leven te negeeren en alleen het eeuwige in aanmerking te nemen en dat als een oneindig lang tijdperk dat achterna komt: het aardsche leven op te vatten als een moeras, waar we ons doorheen moeten sleepen om de eeuwige zaligheid te bereiken, als was ook alle kunst en alle wetenschap en alle sociale bemoeiing niets dan ijdel geschal: „wat baat het een mensch?" Moeilijker, maar diepzinniger dan het natuurlijke leven te verzaken is het op een hoog plan te heffen. Hoe zullen we het doel der opvoeding dan stellen? Mij dunkt, ons doel moet zijn de kinderen, misdadig of niet, te leiden tot die hooggedragen, van zelf tegelijk voor anderen vruchtbare, levensvoering, die naast de eerbiedige erkenning van het hoogere, het eeuwige, leven in ons ook inhoudt de even eerbiedige erkenning van het natuurlijke leven, namelijk tot de aanvaarding van het natuurlijke leven als verschijning van het eeuwige, waarbij het heilig, dat is gewijd, wordt: het eeuwige
116
MISDADIGE KINDEREN
leven niet na, maar achter het natuurlijke. En dus hen te leiden tot de religieus-ethischaesthetische levensvoering, met het religieuze leven tot diepste beginsel, want ons diepste, tegelijk ons verhevenste verlangen gaat naar de Oerbron van ons zijn : quemadmodum cervus desiderat ad fontes aquarum, ita desiderat anima mea ad te, Deus. — En daaruit voortkomend het ethische en het aesthetische leven als onderling gelijkwaardig, beide een getuigen van het eeuwigheids-beginsel in ons : het zedelijke in het handelen, het aesthetische in het aanschouwen der materieele dingen als, en ze maken tot, symbolen van eeuwigheidswaarden 1). We moeten ze leiden tot een leven gewijd, en niet ongewijd, van denken, nobel, en niet materieel, van diepste bedoelen, van schoonheid erkennen als ideëele noodzaak en niet van haar ontkennen, in calvinistischen zin haar verlagend tot zinnenstreeling, verfijning 1) „Wie oogen hebt en God aanziet In 't schoone, komt aanschouwe' Hoe schoon de vloer te najare is In Vlaanderens landouwe." Aldus Gezelle in een van zijn mooiste verzen. 117
MISDADIGE KINDEREN
en weelde. Want alleen door de schoonheid in het leven in te voeren, niet enkel met een plaatje aan den muur, maar door in de konstruktie van alle dingen en van het geheel der dingen en verrichtingen doelmatigheid en schoonheid tot één beginsel te synthetiseeren, maken we het tooneel waarop ons leven zich afspeelt, het eeuwige in ons waardig, daaraan beantwoordend. Dit kunnen we daarbij den jongeren bijbrengen : dat als het natuurlijke leven, het leven van alle dagen, maar middel blijft, werkelijk is sub specie aeternitatis, dat we dan met gerust hart kunnen genieten van al het verheugende dat het biedt: liefde en natuur en zonneschijn en sport. Het eerste artikel van onze opvoedingsgrondwet is dan : de opvoeding in het algemeen heeft tot doel de gewijde levensvoering. Dit zij te eer op den voorgrond gesteld, waar heden de jongeren met hun drang naar een gezond realisme, naar „efficiency", naar zakelijkheid en naar sport en hun afwijzing van alle romantiek inderdaad daarheen dringt ons allen de tijd — zoo luide zich voor het naturalisme, het zoo vlotte naturalisme, plegen te verklaren, en toch zoo vaak bij hen
118
MISDADIGE KINDEREN
in de diepte is aan te voelen de behoefte aan idealistischer levensleer : als hoe „unzeitgema.sz" beschouwingen als die der laatste bladzijden hen ook mogen aandoen. Zij mogen bedenken, dat religie en romantiek geen verwanten zijn, dat de romantiek zelfs on-religieus in wezen is : ondanks een figuur als Novalis : de romantiek zoekt de illusie, den schoonen schijn van het aardsche leven, in plaats van de realiteit achter het leven.
119
§
3
WEZEN DER OPVOEDING-IN-HET-ALGEMEEN Ons tweede artikel gaat over het wezen der opvoeding, ook de opvoeding in het algemeen. Het staat vanzelf in nauwste betrekking met het eerste. Indien doel der opvoeding is het gewijde leven, niet enkel sociale aanpassing, zoo moet ons tweede artikel luiden: Wezen der opvoeding is vorming der persoonlijkheid. En niet oefening van het gedrag. Het is aanstonds duidelijk: ging het alleen om de sociale aanpassing, dan ging het ook alleen om het gewenschte, in den zin van voor de gemeenschap nuttige, gedrag. Motieven kunnen dan niet schelen, als kind en volwassene beiden maar niets anti-sociaals doen. Kinderen moeten dan enkel leerera zich behoorlijk te gedragen; van huis uit zijn ze onsociaal, doen ze on-sociaal, welnu, maak ze 120
MISDADIGE KINDEREN
dan sociaal (met behulp van de lustgevoelens); dat begint bij de onbeduidendste gedragingen als groeten, dank-je zeggen, de rechterhand bieden, over zulke van wat meer beteekenis als zich houden aan de verkeersregels en 's avonds niet zonder lantaren fietsen, tot de werkelijk belangrijke als zich schikken naar de ouders, niet stelen, niet liegen, niet huisdieren mishandelen. In alles dus, laat het zijn gedwee, laat het zijn verbitterd, zich in zijn gedrag schikken naar het belang der gemeenschap, kenbaar in de eischen, die zij stelt. Maar kunnen we ons daarmede tevreden stellen? — Daar klinkt Goethes groot-menschelijke roep door de hemelen van ons leven: Hochstes Gliick der Menschenkinder ist nur die Persónlichkeit. Ons hoogste, men kan ook zeggen : ons diepste, geluk is persoonlijkheidte zijn. Persoonlijkheid nu is de individu zich betoonend als zedelijke kracht, de mensch van wien iets uitgaat van eeuwigheids-waarde. Het dier kan ook zich aanpassen aan zijn omgeving, maar kan nooit, op hoe bescheiden wijze ook, zich opwerken tot persoonlijkheid. Het is ook een individu, maar van hem kan niet iets uitgaan
121
MISDADIGE KINDEREN
van geestelijke waarde, want in den mensch is bewustheid van het eeuwige, maar in het dier slaapt het eeuwigheids-besef nog, is het nog onbewust. Daarom ook is alleen de mensch vrij, voor zoo verre dan hij persoonlijkheid geworden is : in de persoonlijkheid alleen is de vrijheid. Twee werelden van denkleven staan hier tegenover elkaar, evenals waar als doel der opvoeding sociale aanpassing en het gewijde leven tegenover elkaar gesteld staan. Maar de keuze is niet moeilijk: voor wie luistert naar de stem van binnen 1). Het kan, juist omdat niet oefening van het gedrag, maar wel vorming der persoonlijkheid, wezen der opvoeding zijn moet, veel opvoeders niet genoeg voorgehouden worden: het gedrag op zichzelf heeft geen zedelijke waarde; wij zijn daar in ons vorige hoofdstuk ook telkens op teruggekomen; de motie1) „Wir sind nicht da um des Besitzes Willen, nicht um der Macht Willen, auch nicht um des Gluckes Willen, sonder wir sind da zur Ver (verheerlijking) des Gottlichen aus mensch--klárung lichem Geist" (Rathenau).
122
MISDADIGE KINDEREN
ven, die zijn hier bepalend. De opvoeder van kinderen of van menschen moet zich in hun innerlijke leven verdiepen. De rechter moet hier, dunkt me, een eenigszins ander standpunt innemen dan de opvoeder; de rechter heeft in de eerste plaats zich af te vragen: wat is gedaan, wat is het gedrag geweest. Daarna trouwens zal toch ook hij willen afdalen tot de motieven en tot heel het innerlijk gebeuren, dat aan de daad is voorafgegaan. Maar de opvoeder, juist andersom, moet uitgaan van dat innerlijke gebeuren; hem kan niet zoo zeer schelen wat een kind, een jongen, een meisje, gedaan heeft, dan wel hoe zij er toe gekomen zijn. Over het onrecht in de leer, dat liegen is liegen en stelen is stelen, hebben we reeds gesproken. Een gevoelige, maar wel slappe jongen uit een opvoedingsgesticht, nu in buitenverpleging, had ten eigen bate een der kwitanties die hij voor zijn patroon innen moest, vervalscht; bij moeizaam onderzoek bleek eindelijk: geld had hij niet noodig gehad, noch begeerd op dat oogenblik; maar hij had alweer een standje gehad vanwege zijn lakschheid, was toen baloorig geworden en had tegen zichzelf gezegd, dat 123
MISDADIGE KINDEREN
„als hij dan zoo'n ongeluk was, hij wel toonen zou het te zijn" en hij had van al die kwitanties alleen die eene vervalscht, waarvan hij wist dat het moest uitkomen. Het gaat hier voorwaar niet om een weekelijk vergoelijken in den trant van het slappe „tout savoir c'est tout pardonner", het gaat om de rechtvaardigheid door de wending af van het uiterlijke gebeuren, dat het gedrag is, heen naar het innerlijke, het zieleleven. Zelfs heeft niet zoo zelden een sociale daad onzedelijke motieven, omdat zij uit berekening is voortgekomen. De opvoeder moet dan zonder uitzondering doordringen tot het innerlijke gebeuren. Wat baat het, niet utilistisch, maar idealistisch gezien, of iemand levenslang onberispelijk zich gedraagt, de fatsoenlijkste man van het land is, maar hij gaat zijn leven door zonder inniger sentiment en hooger bedoeling? De jacht naar plichten en deugden, die enkel gedrags-bepalingen zijn, is zelfs zeer bedenkelijk. Het is wel een der ergste en algemeenste opvoedings-fouten, zeker ook van vele ouders, alleen te beoogen het gedrag te verbeteren. En toch komt men zoo niet uit boven het uitwendigste deel der opvoeding, boven de 124
MISDADIGE KINDEREN
dressuur. Maar dressuur is meer voor honden en paarden dan voor menschen-kinderen geëigend. De opvoeding wordt vaak zoo niet veel meer dan een vanzelf symptomatisch afleeren en dat niet zoo zelden op hardhandige wijs. Het is ten slotte het gemakkelijkste deel van het werk. Men noemt het dan: leeren gehoorzamen; het kind moet leeren gehoorzamen. Maar, bedoelend de persoon lijkheid te vormen, blijf ik me afvragen, waarom, behalve uit stellig niet te veronachtzamen utiliteitsoverweging, moeten de kinderen leeren gehoorzamen; wat is de waarde er van voor hun vorming? Het eigenlijke, maar meestal onbewust blijvende motief is wel, dat het gemakkelijk is voor de ouders en andere opvoeders als de kinderen gehoorzaam zijn, of dat het de ijdelheid of machtswellust van den vader of onderwijzer bevrediging geeft; maar men redt zich gewoonlijk met verlegenheids-antwoorden, bijv. dat het kind moet leeren gehoorzamen om later te kunnen heerschen: wat kenne lijk dwaasheid is. Gehoorzaamheid blijft gedrags-bepaling, 125
MISDADIGE KINDEREN
kan zijn serviel, uit onderworpenheid, uit angst, uit meegaandheid, ook uit plichtsbesef of eerbied. En ongehoorzaam zijn kan zijn uit onwil, uit (meestal) onoplettendheid, vooral bij domme kinderen, uit geagiteerdheid, uit verveeldheid, uit fiere opstandigheid. Ik voor mij gevoel niets voor het blinde gehoorzamen of voor dwang, de tyrannie, die prikkelt tot verzet en opstandigheid. Ik erken wel, dat de gehoorzaamheid van het kind en de dwang van den vader noodig kunnen zijn, want de orde, die zedelijke waarde heeft, moet gehandhaafd blijven. Doch overigens zie ik slechts één gehoorzamen, waar ik wel veel voor voel; het is het gehoorzamen uit respekt en toewijding, maar dat is vrijwillig en laat zich niet in-dresseeren; dat moet de opvoeder zich waardig maken. Als we nu echter vorming der persoonlijkheid als wezen, als hart, der opvoeding stellen, dan zien we dat de opvoeding in verschillende banen gaat. Een daarvan is stellig de gedragsvorming : sociale aanpassing — wij zeggen dan : gemeenschapszin is wel degelijk wat, al is het paedagogisch geen eerste-rangs-belang. In 126
MISDADIGE KINDEREN
de eerste plaats om de zelftucht; we moeten het kind helpen zijn impulsiviteit en primitiefheid 1) te boven te groeien tot aan de zelf-beheerschtheid toe, in zijn eigen belang, maar niet minder ook om de rechts- en de zedelijke orde: de dingen moeten nu eenmaal gaan zooals ze behooren te gaan in de maatschappij, in het gezin, in de school, in het opvoedings-gesticht, in de werkplaats: wij zijn allen, en kunnen niet niet-zijn, lid van een gemeenschap. Maar van veel essentieeler belang voor de vorming der persoonlijkheid is de geestelijke verdieping, die het kind voorbereidt tot de religieus-ethisch-aesthetische levensvoering, die 66k hem aanbrengt het besef van verantwoordelijkheid voor den gang van zijn leven en voor zijn vruchtbaarheid voor de gemeenschap. Hier is de methode, niet moraliseeren of betoogen of kathechiseeren op bepaalde uren door iemand wiens vak dat is, maar wel gestadig zonder woorden laten aanvoelen van geestelijk leven als den grondslag van eigen bestaan, en zoo in den ander dat beginsel wek1) Zie blz. 22-24. 127
MISDADIGE KINDEREN
ken; als onwillekeurig moet men hem opheffen en zijn belangstelling op hooger plan brengen : er moet gestadig iets uitstralen van den opvoeder, niet alleen iets warms, maar vooral ook iets geestelijks. Een andere baan, wel van de even genoemde te onderscheiden, is het aanbrengen van een levensleer; de rijperen hebben de taak hun levensleer op de onrijpen over te dragen en zoo hun een grondslag te geven voor hun denken en handelen. Hier is het klare woord, in de les, als men wil, zeer zeker wel noodig. En weer een andere baan is in het onderwijs, dat verstand en vermogens oefent en theoretische en praktische kennis aanbrengt; dat moeten we aan vak-menschen toevertrouwen. En nog een baan is de bevordering van lichaams-onderhoud en lichaams-kultuur in spel en sport. Deze beide laatste omdat we het niet met Thomas a Kempis eens zijn in zijn verachting van het aardsche leven. En wat nader de lichaams-kultuur aangaat, omdat een mensch zijn lichaam moet eeren als de manifestatie van den geest en omdat het men128
MISDADIGE KINDEREN
sche-lichaam, mits niet bedorven door ziekte of tegen-natuurlijk leven, de schoonste gestalte is waarin het leven zich openbaart, nog schooner dan het gave plante- of dierelichaam. Maar de sport niet om het zwaarste beuren en het hardste boksen doch om de mooie beweging, niet op zijn negersch maar op zijn grieksch. Hulde dan ook aan Mensendieck ). Spel en sport zijn daarbij nog daarom van waarde, dat zij de zelf-tucht en de kameraadschap aankweeken. Maar vooral ook ten slotte is van beteekenis voor de vorming der persoonlijkheid de vorming van den aard, vooral als die ziekelijke afwijkingen vertoont, want het zou onjuist zijn, eenzijdig, en de dingen door elkaar halen, tegenover de geestelijke verdieping het belang daarvan niet te erkennen: ondanks de nobelste bedoeling kan een leven steriel worden door misgroei van den aard : door wilszwakte, door tekort aan reëelen zin, door onzelfstandigheid. 1) Zie Verzamelde Opstellen, uitgeg. door den Nederl. Mensendieck -bond (Uitg.bedrijf De Spieghel, te Amsterdam). 129
9
§
4
VERHOUDING DER OPVOEDING VAN HET MISDADIGE KIND TOT DE OPVOEDING-IN-HET-ALGEMEEN Ons derde artikel hierna handelt over de plaats der opvoeding van het misdadige kind in het systeem der opvoeding. Het luidt: er zijn niet, principieel onderscheiden, een opvoeding van het misdadige kind, en een van het psychisch invaliede kind en nog een van het normale, zeg brave, kind, er is in beginsel slechts: opvoeding. Hier kan de toelichting kort zijn. Om het nog eens, thans zoo pregnant mogelijk, te f ormuleeren : er is 1° psychische aanleg, het bij de konceptie bepaalde, niet noodlot, maar bron van mogelijkheden van uitgroei. En er is psychische aard : de uitgroei van dien aanleg onder invloed van het leven. Er is 2° invaliede (ziekelijke) psychische aanleg, ook als zoodanig dispositie, niet noodlot, en er is invaliede aard, de uitgroei van 130
MISDADIGE KINDEREN
dien invalieden aanleg als voldongen feit onder ongunstige invloeden, in hoofdzaak in de jeugdjaren. Er is 3° invaliede geestesaard en er is misdadige gedrags-aard, zich ontwikkelend op den bodem van den invalieden geestes-aard bij nieuwe ongunstige invloeden. Er was ook 4° onderscheidenlijk invaliede psychische aard en daarop gebouwde psychische ziekte; maar dat begrippen-stel hebben we nu niet noodig. Zooals op den invalieden aanleg de invaliede psychische aard, zoo staat op den invalieden aard de misdadige gedrags-aard opgebouwd. En nu, tegen misdadigheid behoeft niet afzonderlijk opgevoed te worden, behalve dan dat de gedrags-vorming iets intensiever ter hand genomen moet worden en er wat meer werk moet worden gemaakt van de voorkoming van verkeerde gewoonten 1) : als de invaliditeit van den aard maar overwonnen wordt, dan is in beginsel het habitueele wangedrag meteen van de baan; niet op gedrags•. korrektie, maar op aardvorming komt het aan. De verschillende soorten van wan1)
Zie blz. 75-76.
131
MISDADIGE KINDEREN
gedrag kunnen we hier dan ook buiten beschouwing laten. En de invaliede aard is immers niet wezenlijk doch enkel gradueel van den gezonden aard onderscheiden. Daarom heeft een specifieke opvoeding van den invalieden aard, principieel nieuw tegenover die van den gezonden aard, geen recht van bestaan; in wezen gaat de vorming van den aard in beide gevallen langs dezelfde wegen; alleen moet het werk bij invaliditeit intensiever zijn. En overigens zijn alle banen der opvoeding: de geestelijke verdieping, het aanbrengen van een levensleer, onderwijs 1) en lichaamskultuur dezelfde. Dit moeten de „heil"-paedagogen, zooals met nog een ferm germanisme de vak-opvoeders van geestelijk afwijkende kinderen zich wel noemen, zij, de neven der „heil"-gymnasten, wel bedenken: er is niet een apart soort opvoeding voor het misdadige kind; er is in beginsel slechts opvoeding. 1) Dat de verstande lijk debielen een eigen methode van onderwijs behoeven, kunnen we hier gevoege lijk voorbijgaan. 132
§
5
NOODZAKELIJKHEID VAN BIJSTAND VAN DEN PSYCHIATER BIj DE OPVOEDING VAN HET MISDADIGE KIND Volgt ons vierde artikel. Het handelt over de eenige baan der opvoeding, die bij het misdadige kind gradueel wat belangrijk onderscheiden is van die bij het geestelijk normale en daardoor behoorlijk zich gedragende kind, n.l. de vorming van den aard. Zijn inhoud is: bij de vorming van den aard van het habitueel zich misdragende kind is de bijstand van den psychiater noodig. Bij het streven den invalieden psychischer aard ten goede te vormen is bijzondere omzichtigheid aan de orde. Het psychisch valiede kind, och, dat redt zich wel: als de aanleg maar gaaf, gezond, is, dan komt het met den uitgroei van den aard — ik zeg niet met het diepere leven 1 — vanzelf of met een beetje leiding wel terecht, te meer daar gezonde 133
MISDADIGE KINDEREN
kinderen uit een gezond nest plegen te komen. Ik heb dat al uitgesproken 1); feitelijk, geloof ik, wordt er, wat dat betreft, te veel opgevoed tegenwoordig : niet zoo zeer door de ouders, die meestal bijna geheel tot de gedragsvorming en wat niet al te diep gaande levensleer zich bepalen, maar door de buitenstaanders ; te veel ziet men de vormende kracht van het leven voorbij. Maar anders staat het als de aanleg in eenigen graad invaliede is, als jongen of meisje niet bestand zijn tegen de, een goeden uitgroei tegenwerkende, invloeden, die het leven hun te bekampen geeft. Dan moeten we ons doen gelden, dan is werkelijke leiding van noode. Maar die vereischt bijzondere omzichtigheid en strenge individualiseering en dus meer psychologisch-psychiatrisch inzicht dan men van den niet-vakman verwachten kan; er is dan namelijk een wat dieper indringende kennis van het te behandelen kind noodig dan die enkel leert hoe het in een bepaald geval reageeren zal: met drift, met liegen, met stelen, met zwerven. Men moet dan de diepere 1)
Zie blz. 98-99.
134
MISDADIGE KINDEREN
roerselen en ontoereikendheden, men moet de psychische struktuur kennen. En dat vereischt, nu de dingen uitgegroeid zijn, zooals ze nu eenmaal zijn uitgegroeid, psychologischpsychiatrische vakkennis. De gewone „menschenkennis" die een ieder voor zich opeischt, is hier werkelijk niet voldoende. Want er dreigen twee gevaren, geen van beide denkbeeldig : ziekelijke momenten in den aard van het kind voorbij te zien èn fantasiediagnoses te stellen; ik weet niet wat het ergste is. Over het konversatie-bezwaar : dat „de psychiater altijd wel een afwijking vindt", zijn we toch heen? Stellen we op goede gronden, dat niet-psychiater en psychiater in doorsnee even veel gezond verstand hebben, dan heeft de psychiater hier boven den nietpsychiater dan toch in zijn voordeel zijn vakkennis. Met veel meer waarschijnlijkheid dan dat de psychiater altijd wel een afwijking vindt, zou men kunnen opperen, dat de nietpsychiater altijd wel wat essentieels voorbij ziet. De ondervinding kan hier getuigen. Maar er daagt redding uit den nood l : in het nog jonge instituut van den psycholoog (welhaast ook wel den psychiater) bij de gra135
MISDADIGE KINDEREN
tie Gods, een soort eere-doktoraat, dat men zich zelf toekent of dat anderen iemand bij feestelijke gelegenheden verleenen, en dat de bevoegdheid geeft moeizame studie voorbij te gaan. Laten we de spot spot zijn. Ik erken natuurlijk de beteekenis der intuitieve menschenkennis, zooals ik ook erken een niet wetenschappelijke natuurkennis; het eene is een vermogen tot invoelen van ziele-leven, het andere tot waarnemen met oogen en ooren van de natuur, beide algemeen-menschelijk, alleen individueel zeer verschillend in graad. Het zou dwaasheid zijn te beweren, dat alleen de vak-psychologen over die intuitieve menschenkennis beschikken; wél kan men uitspreken, dat een speciale aanleg er toe conditio sine qua non is om psycholoog te worden; ook dat de psycholoog-psychiater uit den aard bijzonderlijk in de gelegenheid is dat vermogen in zich aan te kweeken. Maar, die intuitieve menschenkennis geeft op haar best niet meer dan op het gebied der natuur de waarneming; zij geeft enkel „invoelingen" van bepaalde aardeigenschappen : dat deze mensch eerlijk is, gene onbetrouwbaar, een derde intelli136
MISDADIGE KINDEREN
gent, een vierde egoist; zij geeft kennis van een markante eigenschap of een paar markante eigenschappen van den aard, doch niet van de genese van den aard uit den aanleg en niet van de struktuur er van; daarvoor is psychologische gevormdheid noodig. Wie niet goed kan waarnemen en observeeren, wordt nooit een goed botanicus of zoöloog, doch wie het wel kan, is het daarmede nog niet. Zoo is het ook hier. Voor het opvoedings-werk,waar het hier om gaat, nader voor de inleiding er toe, is een dosis soliede psychologische en psychiatrische kennis noodig. En nu, hoe meer psychologen en psychiaters hoe liever, en een ieder met normaal verstand en begaafd met den specialen aanleg tot in-leven kan het worden, maar wie de moeizame vorming tot psycholoog en psychiater nu eenmaal niet heeft doorgemaakt, die moet niet meehen, dat die overbodig is voor de doorgronding van — bijvoorbeeld — het moeilijke kind. Er wordt ten dezen werke lijk zoo telkens misgetast, dat het een jammer is. En toch om invloed op kind of puber —• of volwassene I te krijgen, is een eerste vereischte dat men zijn vertrouwen heeft, en 137
MISDADIGE KINDEREN
dat krijgt men zeker niet als men blijk geeft hem niet te begrijpen. Daarbij moet — en daarop wil ik hier den nadruk leggen, juist omdat bij het krimineele kind men weinig met psychische ziekte en altijd met psychische ziekelijkheid te maken heeft — de psycholoog-psychiater nader zich gevormd hebben tot karakteroloog-pathokarakteroloog. Dit geldt bijna evenzeer bij de adolescente en volwassen krimineelen, alkoholisten, zwervers, prostituées. Hiermede is geenszins gezegd of bedoeld, dat de psychiater zelf de vorming van den afwijkenden aard in handen moet nemen; verdeeling van arbeid is ook hier nu eenmaal noodig. Drie personen moeten hier samenwerken, en zullen steeds meer komen samen te werken: de rechter die het kind toevertrouwt, de psycholoog-psychiater (zeg dan karakteroloog-patho-karakteroloog) die onderzoekt en de groote lijnen der behandeling aangeeft, en de opvoeder, die daarna het werk uitvoert: die de kunst der opvoeding machtig moet zijn. De paedagogie is een wonderlijk vak, het is een dier met een kop, een romp en een staart: de kop is de ethiek, die het doel der 138
MISDADIGE KINDEREN
opvoeding stelt; de romp is de psychologie, die den aard van den opvoedeling demonstreert; de staart is de eigenlijke paedagogie, die de techniek der opvoeding (het onderwijs daarbij inbegrepen) leert.
139
§6 WERKWIJZE BIj DE VORMING VAN DEN AARD VAN HET MISDADIGE KIND NAAR VORM EN NAAR INHOUD Het vijfde artikel van onze grondwet betreft de werkwijze bij de vorming van den aard van het psychisch invaliede en daarna misdadig geworden kind. Het luidt: de opvoeding van het misdadige kind, wat zijn aard aangaat, moet zijn naar den vorm stimuleerend, naar den inhoud korrigeerend de individueele soort van invaliditeit van den aard. In de eerste plaats, de opvoeder moet hier door stimuleeren werken, niet door straffen en beloonen. Want hier is afleeren niet aan de orde; met straffen en beloonen kan men wel het gedrag ten goede beïnvloeden, maar niet den aard vormen. Doch stimuleeren is niet heisteren, opzweepen, maar: bezielen, in den ander de bereidheid, het verlangen, wekken tot ver140
MISDADIGE KINDEREN
betering. Daarom moeten we hier ook niet van behandelen spreken, maar van opvoeden; behandeling laat men zich aanleunen; daarin is men passief; maar opvoeding doet een appèl op de medewerking. Stimuleeren blijft de groote kunst van den opvoeder. En wie dat niet kan, wie enkel kan orde bewaren of straffen en beloonen of preeken en standjes geven of zoet houden of slim zijn zin gedaan krijgen, of wie met gestadig kontroleeren zich moet redden, ook wie zich handhaven moet met de goedkoope kunst van rake antwoorden of wie ook niet over levendigheid en humor en enthousiasme genoeg beschikt, die kan alleszins respektabel zijn en voor velerlei werk uitnemend geschikt, maar voor opvoeder is hij niet in de wieg gelegd. Zelfs het psychologische onderzoek bij den aanvang naar aard en aanleg moet al een band leggen; reeds daarvan moet iets bezielends uitgaan. En stel daar nu tegenover, dat de officieele regeerings-lijsten ons opleggen van iederen jongen en ieder meisje die in het gesticht komt, den schedel te meten: zij móèten vaag het beleedigende — in de gegeven situatie — er van gevoelen.
141
MISDADIGE KINDEREN
„Ja, jô, dan komt er een meheer en die meet je hoof met zoo'n dingie, of je ook gek ben en dan mag je hier niet blijve, maar mot naar een gestich voor de achterleke" 1). Maar veel meer nog moet de dagelijksche leiding stimuleerend zijn. En daarom is, wat 1) Ik neem die schedelmaten, die daarenboven voor het onderzoek naar den aard geen beteekenis hebben, dan ook eenvoudig niet meer op. Dat is overigens geen teeken van fieren revolutionairen moed: die lijsten kijkt niemand ooit meer in; ze worden enkel op elkaar gestapeld, al maar op elkaar gestapeld als dood materiaal, de jaren door, totdat eindelijk het papier vergaan zal zijn. Maar mijn eigen onderzoek-lijsten, die zijn voor mij geen dood materiaal. Wel te verstaan, dat de Regeering uniforme onderzoek-lijsten instelt en eischt, dat die ingevuld en bijgehouden en bewaard worden, is stellig alleszins redelijk; ze kunnen later te pas komen. Maar het is zeer noodig, dat er in plaats van de tegenwoordige formulieren, die al tientallen van jaren verouderd zijn, nieuwe, later werkelijk bruikbare, ingesteld worden, beantwoordend aan hedendaagsche psychologisch-psychiatrische begrippen. En dit zou nu eens geen geld kosten. Alleen, het zou niet gemakkelijk blijken een allen vak-menschen bevredigend formulier te ontwerpen. 142
MISDADIGE KINDEREN
nog eens de opvoedings-gestichten aangaat, paedagogisch zoo geheel fout het regeeringsvoorschrift, dat alle kamers, zelfs de badkamers en de privaten een venster in de deur moeten hebben. Waarlijk, als we het van de politioneele kontróle hebben moeten, die tot het euvel dat men zoo bestrijden wil, juist verlokt, die neerhaalt in plaats van op te heffen — want zij helpt, wat werkelijk niet noodig is, de kieschheid ondermijnen --- dan staat onze zaak wel heel zwak. Of men in den Haag niet bedenkt, dat, als het er op aan komt wie de slimste zijn zal, dat dan de jongens en meisj es het van ons winnen zullen? Immers wie niet sterk is, moet slim zijn. Men moet de verhouding zoo weten te maken, dat men ze vertrouwen kan; ook dit beginsel overigens met verstand toe te passen. Omdat de leiding stimuleerend moet zijn, moet zij persoonlijk wezen: van mensch tot mensch. En dus eenerzijds niet aan eenigen te zamen, klassikaal, want vertrouwelijkheid is hierbij noodig en men kan van zelf slechts onder vier oogen vertrouwelijk spreken, anderzijds niet meervoudig: niet eenige opvoeders, die ieder voor zich aan één jongen of één meisje werken, want dan gaat 143
MISDADIGE KINDEREN
noodwendig het persoonlijke te loor: ook een kind kan slechts aan één mensch in een bepaalde fase van zijn leven het vertrouwen geven. Dat moeten de onderwijzers bedenken; zij mogen niet zich op de plaats der ouders (die te zamen een eenheid vormen) dringen, als die zich werkelijk aan het kind gelegen laten liggen; zij mogen ook in het gesticht niet met den aangewezen leider gaan : konkurreeren, zou men het kunnen noemen: de onderwijzer moet er zich toe bepalen zijn onderwijs paedagogisch te maken en de orde in wijderen zin, den regelmatigen gang van zaken, in de school te handhaven; dat is al een niet geringe taak. Ter verwerkelijking van dat stimuleerende moet de leiding verder ook toegewijd zijn, warm en hartelijk: vrindschappelijk; voor een medemensch, jong of oud, voor wien men niets voelt, kan men niets zijn; voorwaar evenwel niet kameraadschappelijk: de omgang mag niet worden als van twee kameraden, gelijken; het streven daarnaar is ongezond; het kind wenscht den volwassene ook niet tot zijn kameraad en laat hem, indien hij toch poogt het te zijn, niet zoo zelden een armzalig figuur slaan; zuiver de dingen aan144
MISDADIGE KINDEREN
voelend zoeken kind en puber in den leeftijdgenoot den kameraad en in den oudere den steun (: wel te verstaan zoo lang zij voelen steun noodig te hebben; heusch, als alles goed gaat, begeeren de jongeren de ouderen niet; jeugd zoekt jeugd en wijst ouder af, dat is een wet van het leven) ; het verlangen naar steun is immers natuurlijk in het kind 1); het wil tegen den oudere opzien en is onbevredigd, als die familiaar wordt. Maar daarom is toch niet afstand bewarende deftigheid — burgerlijk als alle deftigheid van noode. Maar tegelijk moet de leiding krachtig indringend zijn: men moet weten zich te doen gelden, streng en als het noodig is op het hardhandige af; alle vergoelijkende zoetsappigheid is ook hier uit den booze. Dit alles is niet „idealistisch", maar is zeer reëel bedoeld. Doch in de voldoening aan deze opvoedings-eischen is de moeilijkste opgave die het altijd massale opvoedingsgesticht zich opgelegd ziet, een veel moeilijker opgave dan het, ook volstrekt noodige, handhaven van de orde en van den regelmatigen gang van zaken. In het 1)
Zie blz. 21.
145
10
MISDADIGE KINDEREN
kuddegewijs ingerichte groote gesticht is het niet mogelijk, in het gesticht met groepensysteem zal het althans beter gaan, maar geheel te volbrengen is het alleen in het gesticht met paviljoen-systeem; want de groote massa werkt altijd neerhalend en verhindert altijd alle werkelijk persoonlijke kontakt van opvoeder en opvoedeling. 'Waarom echter is dit alles in zoowel als buiten het gesticht zoo noodig ? : omdat de groote zaak is in den ander het verlangen te wekken zijn zwakheden te boven te komen. Om de kinderen er voor ontvankelijk te maken moeten de opvoeders, de ouders in de eerste plaats, zorgen voor — niet zoozeer pretjes en afleiding, maar — blijheid in het leven van hun kinderen. Doch er is zoo jammerlijk weinig blijheid in de gezinnen van de meeste dezer kinderen; en toch moeten ze bovenal van het gezinsleven het hebben. Onlangs is een Duitsch boek uitgekomen van Ehrhart: Straszen ohne Ende 1). Dat niet vroolijke boek is voor alles een aanklacht tegen ons systeem van ingrijpen tegenover het 1) Er is reeds een hollandsche vertaling van verschenen. 146
MISDADIGE KINDEREN
misdadige kind; het betreft vanzelf in het bijzonder Duitsche toestanden, maar de schrijver zou in ons land dezelfde bezwaren aanvoeren : het systeem acht hij te veel systeem, te weinig individualiseerend; „Ordnung musz sein" is een bittere volzin, die men telkens weer in zijn boek tegenkomt. Maar evenzeer beeldt hij uit hoe troosteloos leeg het leven van het groote-stadskind in een huurkazerne te Berlijn is en hoe haast vanzelf het uit verveling glijdt in de misdadigheid. Doch, zij het ook op wat ander wijs, het leven van het volkskind in onze groote steden, ja waar niet in ons land, is vaak eigenlijk even leeg en even verveeld. — Het groote instrument van den stimulus blijft: het gesproken woord. Men moet veel met de kinderen spreken; maar ook weer niet te veel, zoodat het zeuren wordt. En verstandig met ze spreken, ze au sérieux nemen; daar hebben ze behoefte aan en dat waardearen ze. En zoo moet men ze leeren zich zelf in hun zwakte te ontdekken. Dit wat den vorm betreft. En wat nu den inhoud aangaat, men moet het vooral niet te zeer, te uitsluitend zoeken in gemakkelijke, zeg prettige, omstandigheden; zij moeten juist 147
MISDADIGE KINDEREN
leeren kloek tegenover de moeiten van het leven te staan, niet onverschillig, af-gehard, maar krachtig. Met al te veel afleiding gaat men de vorming tegen; de mensch, die nu eenmaal geen dier is, moet leeren het leven niet te „slijten", maar het te voeren. Hoe we naar den inhoud moeten handelen, daarover behoeven we eigenlijk niet meer lang uit te weiden. Dat ik van opruiming van komplexen door analyse hier weinig verwacht, spreekt na wat ik vroeger te berde heb gebracht van zelf 1) ; daarvoor zie ik hier te zeer het konstitutioneele moment. We hebben in het vorige hoofdstuk 2) voor iederen vorm van invaliditeit van den aard nagegaan welke schadelijke invloeden aansprakelijk te stellen zijn voor zijn ontstaan uit een in bepaald opzicht invalieden aanleg; telkens hebben we een bepaald eigen opvoedings-tekort gevonden. Dus hebben we hier enkel die negatieven in positieven om te zetten. Den verstands-aanleg van het verstandelijk beperkte kind kunnen we niet verbeteren, 1) Zie blz. 59-63. 2) Zie blz. 70r--72.
148
MISDADIGE KINDEREN
maar wel kunnen we en moeten we hem niet alleen kennis, maar vooral ook interesse en begrip bijbrengen. We mogen dat niet maar aan de school overlaten, die dan toch in de eerste plaats lezen, schrijven, rekenen enz. moet onderwijzen. Een verstandelijk normaal kind leert zooveel vanzelf en vormt zich zoo'n eind buiten de school om; dat gelukt den minder begaafde niet zonder hulp. Als bijv. een kind van zeven jaar nog niet op de klok kan zien — en op de klok kunnen zien geeft begrip van dagverdeeling en nog zooveel meer —j dan is daarin schuld niet aan de school maar aan het gezin of het gesticht. Of een ander voorbeeld: een buitenstaander zou er verbaasd over staan hoe veel kinderen in ons land van 13, 14 jaar en ouder die wel niet vlug zijn, maar toch volstrekt niet uitgesproken achterlijk, niet weten hoe het komt dat het 's morgens licht en 's avonds donker wordt — dan krijgt men de zonderlingste antwoorden: „omdat de menschen dan gaan slapen" : verwarring van oorzaak en doel; ,,doordat er wolken komen", of ook de verlegenheids-oplossing : „dat doet God" --J maar dan is ten slotte een verwijt aan de ouders of andere opvoeders, maar niet aan de school, gewettigd.We 149
MISDADIGE KINDEREN
moeten den verstandelijk min begaafden kinderen systematisch geestelijk voedsel bijbrengen, ze de oogen openen, interesse bijbrengen. Den te stille vervolgens, voor zoo verre niet door lichamelijke ziekelijkheid zoo zijnde, zullen we in het leven inhalen, den te levendige met zijn hyperfunktie, zooals Wernicke het uitdrukt, moeten we den blik openen voor het niet zoo nabije, waardoor zijn luchthartigheid mindert; den onevenwichtigen stemmings-labiele trachten wijder blik te geven op het leven met zijn groote en kleine vreugden en smarten. Maar ook hier moet erkend worden, dat we tegenover geen vorm van psychische invaliditeit paedagogisch zoo weinig vermogen als juist tegenover de vormen van temperaments-zwakte. En wat de karakter-invaliditeit betreft: de meesleepbaren, dien bovenal zullen we het gevoel van eigenwaarde en van verantwoordelijkheid moeten bijbrengen; hun tegenhangers, de eigengereiden, stroeven, geslotener, die moeten we uit zich zelf halen; hun moet de belangstelling voor het gemeenschapsleven bijgebracht worden; zoo moeten de gezonde opvattingen in hen groeien. De wilszwakken, zij hebben niet zoo zeer genoegens en aflei150
MISDADIGE KINDEREN
ding noodig, maar wel moeten we hun den weg banen tot een levensvervulling die ze boeit en waarin ze wat presteeren kunnen; dan komt het zelfvertrouwen en de bevredigdheid wel; den opzichtiger roman-behoevenden, dien moeten, en kunnen we in het algemeen, geven wat ze noodig hebben : tege lijk gezond werkelijkheids-voedsel en bevrediging van den eros. En ook vanzelf moeten we — voor zoo verre praktisch dan mogelijk! — in de beroepskeuze aan ieders geaardheid tegemoet komen; het werk moet èn in de puberteit èn later een der grootste houvasten in het leven voor ze worden : de dagelijksche arbeid zal of een vloek voor ze worden Of een zegen. Bij de beroepskeuze kan men er van uitgaan, dat wat een meisje of een jongen het meest begeert als vak, dat is waarin zij of hij het meest presteeren kan : verlangen en kunnen plegen elkaar de hand te reiken : tenzij men bijmotieven als ijdelheid in het spel ziet of verkeerde opvattingen over een soort werk (als de niet ongewone dat zeeman-zijn in hoofdzaak is over de reeling hangen en zoo zich laten voortdrijven naar verre landen) en ook tenzij bij zichzelf overschattende domheid of belemmerende lichaamsgebreken, of 151
MISDADIGE KINDEREN
wanneer iemand een te groote verantwoordelijkheid op zich zou gaan nemen (zooals die vele meisjes van de straat, die oprecht begeeren voor kinderen te gaan zorgen of zelfs verpleegster te worden; maar het pleit toch voor hen en voor de onbedorvenheid van hun vrouwelijk gevoel, dat ze het begeeren). 1) En kweek bij allen zonder onderscheid het verantwoordelijkheidsgevoel. Daarom is voor de gestichten zoo deugdelijk het in ons land nog te weinig toegepaste systeem van zelfbestuur; ik zeg niet van eigen rechtspraak, want daarvoor zijn ze op verre na niet rijp; dat zou tot een paskwil moeten worden. En geef ze een ideaal om zich omhoog te werken, of het nu internationalisme : menschenliefde of nationalisme : vaderlandsliefde is of drankbestrijding of dierenbescherming. Dit alles is in der daad niet zoo gemakkelijk te verwerkelijken als neer te schrijven, maar het is een prachtig, zeer vruchtbaar, doch ook de volle toewijding vragend ondernemen. 1) M et dezen passus is voorwaar niet bedoeld dat de bureaux voor beroepskeuze overbodig zouden zijn. Als zij de macht der oefening en der kompensatie maar niet onderschatten.
152
57 BEGINSEL ERBIJ: ZOO EENIGSZINS MOGELIJK IN EIGEN GEZIN Het zesde artikel vervolgens gaat over den algemeenen opzet van de opvoeding van het misdadige kind; zijn inhoud is: in beginsel heeft de opvoeding van het misdadige kind in eigen gezin de voorkeur boven die in het gesticht, ook boven die in het vreemde gezin. Waarom we dit tot beginsel-kwestie maken?: omdat het gezin een pijler is voor ons leven, in het bijzonder het leven van het kind. Er is een groote gemeenschap: het volk, de maatschappij, en een kleine: het gezin 1). Beide moeten we erkennen, want daartoe dringt onze diepste aanleg; het gezin tegenover het volk van geringe waarde te achten zou even onjuist zijn als omgekeerd het volk 1) Zie blz. 15. 153
MISDADIGE KINDEREN
tegenover het gezin. Maar voor het kind valt het akcent nog op het gezin; het is immers nog in hoofdzaak gezins-wezen. Zijn wereld is zijn straat en zijn school, maar met eigen huis en eigen gezin tot natuurlijk centrum. Het gezin is het nest der dieren, het volk hun kudde. Bij den mensch zijn beide geadeld doordat het geestelijke moment als beginsel er in opgenomen is, maar overigens zij n gezin en nest, zijn volk en kudde in wezen gelijk. Het gezin is een eenheid van onderling zeer solidairen, door het sexueele en de gemeenschappelijkheid van ouders verbonden, met eigen opvattingen, eigen moraal, eigen gebruiken, voor wie goed luistert, zelfs eigen taal 1). Die Jordaner, dien ik al meer ter sprake 1) De ontroerend simpele versregels, doortrokken van Romaansche melancholie, fransch op zijn mooist, van Sully Prud'homme komen u hier in de herinnering: Si vous saviez comme on pleure De vivre seul et sans foyer, Quelque fois devant ma demeure Vous passeriez.
154
MISDADIGE KINDEREN
heb gebracht de lezer bemerkt, dat hij indruk op me gemaakt heeft, maar hij was dan toch ook een zoo prachtig zuiver type — was beschuldigd de jas van zijn broer gestolen te hebben. Ik vroeg hem daarnaar; hij antwoordde, alsof ik een bêtise gezegd had, „je besteelt je broer toch niet?1", zooals hij ook had kunnen zeggen: „een mensch heeft toch geen vleugels ?1", en het geval bleek aldus te zijn: zijn broer en hij droegen vaak elkaars overhemd en jas, en nu was hij een keer op stap gegaan, toen hij juist de jas van zijn broer aan had. Den lezer ontgaat toch niet de pracht van natuurlijke opvatting van het gezinsverband hier? Wij meer geciviliseerden zijn de minderen van dezulken daarin, dat we zoo ver van de natuur zijn afgedwaald. Ten minste zoo voelde ik het toen. Er was iets zoo prachtig onbedorvens, oers, in dien jongen. In het gezin alleen vindt het kind, vindt ook de puber, de koestering en de warmte die het behoeft om te gedijen. Een gedegenereerd gezinsleven of geen gezinsleven te hebben is dan ook wel de grootste ramp die een kind kan overkomen. Het is veel erger voor hem dan in armoede op te groeien. 155
MISDADIGE KINDEREN
Elke beweging, die het gezin opheffen wil, moet zoo uitdrukkelijk mogelijk afgewezen worden. Het gezin te willen opheffen is even absurd als de volken te willen opheffen 1) of de religie te willen afschaffen: alle drie, hoe ongelijksoortig ook, zijn even diep menschelijk. Niet dat het gezin de eeuwen door onveranderd verder zal blijven zooals het nu is; ook het gezin heeft een geschiedenis van vele duizende jaren achter zich en wij moeten niet wanen, ook ten dezen niet, de top der pyramide, het eindpunt der geschiedenis, te zijn; de geschiedenis gaat voort en de biologische en kosmische evolutie gaat voort; wij zijn slechts doorgangs-fase. Ik weet mij leek tegenover de geschiedenis van het gezin, maar dit kan men toch, hoewel leek, uitspreken, dat het monogame gezin zooals wij dat kennen, de hoogste vorm van gezinsleven is, tot dus verre voorgekomen, te meer nu eindelijk, eindelijk, meer en meer, voorwaar niet de gelijkheid, maar wel de gelijkwaardigheid van man en vrouw, ook in het huwelijk tot erkenning gaat komen. 1) We moeten niet naar kosmopolitisme: broederschap der menschen toe, maar naar internationalisme : broederschap der volken (Brereton).
156
MISDADIGE KINDEREN
Wat, als de teekenen niet bedriegen, gaat veranderen, is het inzicht in de verhouding van het gezin tot de maatschappij. Het gezin is niet meer zoo afgesloten, de mensch is niet meer zoo huisbak als weleer ten tijde van onze grootouders en ouders nog; in onze moderne architektuur komt dat ook reeds tot uitdrukking. Maar in eere moet het gezin blijven en zal het ook blijven, ondanks de krisis die het huwelijk thans doormaakt met haar vele, ingewikkelde oorzaken, en hoeveel gemelijke huwelijken er heden ook zijn. Maar nu, stellig zijn er gevallen, en dat niet zoo weinige, van gedegenereerd gezinsleven, waarvan een neerhalende invloed op het kind, in het bijzonder het psychisch invaliede kind, uitgaat. En dat waar het immers in hoofdzaak gezins-invloeden zijn, die den invalieden aanleg doen uitgroeien tot een manifest invalieden aard en die daarna tot slecht gedrag brengen telkens weer 1). Maar dan komt het eerst in aanmerking, niet de overbrenging naar het gesticht, doch wel, waar maar eenig uitzicht op resultaat is, de toepassing van het voortreffe lijke in1) Zie blz. 88-94. 157
MISDADIGE KINDEREN
stituut, uit Amerika tot ons gekomen, der gezinsvoogdij, met bestendiging van het verblijf in eigen gezin. En dit niet vooral uit bezuinigings-, maar wel uit paedagogische overweging. Evenwel de gezinsvoogdij dan niet opgevat, naar nog te vaak gedaan wordt, als rechtstreeks beoogend, het kind in eigen, ongunstig, gezin staande te houden, maar wel, zooals de naam aanduidt, zijn gezin, in de eerste plaats zijn ouders, op te voeden: het gezin waarin, nog eens, gegeven een in bepaalde richting invaliede aanleg, in het algemeen, de eigenlijke schuld is der ellende; en dat dus, zoo mogelijk, opgevoed moet worden tot een nest, waarin het kind geestelijk en lichamelijk gedijen kan. Het helpt niet en het is kleingeestig te preeken tegen „de uithuizigheid der tegenwoordige jeugd"; streven we liever naar een bloeiend gezinsleven voor de kinderen en voor de pubers, jongens en meisjes. Het gezin op te voeden ten bate van het zich misdragende kind, dat is de eigenlijke beteekenis der gezinsvoogdij. Dit is een niet geringe taak voor den gezinsvoogd of de gezinsvoogdes. Daarvoor is dan ook niet alleen 158
MISDADIGE KINDEREN
veel toewijding noodig, maar ook een soliede kennis van zaken, die in het algemeen alleen een behoor lijke en wat breede opleiding geven kan. Ik vrees dat niet allen gezinsvoogden en -voogdessen deze uitspraak sympathiek zal zijn; ik houd me echter overtuigd, dat de beteren, de serieuzeren onder hen, en dan voor zoo verre zij de beteekenis van het instituut opvatten als hier gedaan, het gemis aan opleiding wel degelijk gevoelen : totdat zij met schade en schande zichzelf zoo wat opgeleid hebben. Een zoo verantwoordelijk en zoo hooge eischen stellend werk mag niet bij voortduring aan ten slotte niet-bevoegden, hoe toegewijd ook, opgedragen b lijven; nieuwe tijden stellen nieuwe eischen. Daarenboven zal de gezinsvoogd, omdat hij met allerlei abnormalen, psychisch invalieden, misschien wel psychisch zieken ook, te maken heeft, de medewerking, de voorlichting, van den psycholoog-psychiater moeten zoeken. Maar dan, als we eenmaal hebben voor hun werk opgeleide gezinsvoogden en die met den psychiater, in onderling vertrouwen samenwerkend, beiden sociaal ingesteld en 159
MISDADIGE KINDEREN
sociaal voelend en toegewijd, en als dan het werk behoor lijk georganiseerd is en telkens zoo vroeg mogelijk ondernomen wordt, opdat het euvel noch dat der ziekelijkheid, noch dat van het slechte gedrag, invetereert: dan eerst zal blijken wat de waarde van dit instituut is, en welke plaats het kan innemen in den arbeid aan het misdadige (en het verwaarloosde) kind. — Staat het met het leven in het gezin hopeloos en zulke gevallen zullen er altijd blijven, en wel niet zoo weinige, hetzij dat het gezin te gedegenereerd is, hetzij dat het kind de orde in het gezin bij voortduring te zeer verstoort en er voor de andere kinderen van het gezin een te slechte invloed van uitgaat — dan is verwijdering uit het gezin noodzakelijk en dan is het een geluk, dat we goed geoutilleerde opvoedings-gestichten hebben. Maar we mogen telkens wel bedenken wat de draagkracht is van de overbrenging naar een gesticht; het moet een uiterste maatregel blijven. Want ook het best ingerichte opvoedingsgesticht kan nooit en te nimmer in het jeugd-gezinsleven voorzien. Niet alleen omdat de koestering van het gezin er niet in te brengen is: dat zal nog jaren en jaren na-
160
MISDADIGE KINDEREN
werken, en ook niet de vreugd van het vrije jeugdleven, die even noodig is — maar die beide ook het in eigen huis levende kind vaak ontbeeren moet — doch zeker ook omdat het opvoedend-ruige van het volksgezin in het gesticht niet is in te brengen; in het gesticht gaat alles noodzakelijk te zeer op wieletjes, ontbreekt het zorgen voor broertjes en zusjes, het helpen van de moeder, het deelen in de zorgen als de vader werkeloos is, de in-voering in het maatschappij-leven, de elkaar helpende omgang met de buren, de opvoeding tot het eigen gezinsleven later. En tegen dat alles weegt niet op de orde van het gesticht, de goede verzorging, het geregeld school gaan, en het deugdelijk vak-onderwijs, van hoe groot belang alles ook. Onlangs trof me eens dit kleine geval: op een straatweg liepen gedwee, onder begeleiding van eenige volwassenen twee aan twee een troep kinderen; blijkbaar was het een schoolreis; ze liepen op het trottoir; ergens stond daar op de grens van middenweg en trottoir zoo'n ijzeren T-vormige paal met verkeers-aanwijzing, fel rood-wit, rood-wit geschilderd. En nu bleek het noodig, toen zij die paal passeerden, dat een leidster daarnaast 161
11
MISDADIGE KINDEREN
ging staan en achtereenvolgens ieder stel van twee zachtjes wat op zijde duwde : anders zouden alle linksgaanden tegen die paal opgeloopen zijn; doch dat niet alleen, maar geen van die kinderen leek er zich rekenschap van te geven waarom ze zachtkens op zijde gedrongenwerden, ja zelfs, dat ze op zijde gedrongen werden : allen waren ze volslagen kuddedieren. Laat het zijn, dat ze moe waren, daar zag ik, in het overdrevene, mijn principieele bezwaar tegen het opvoedings-gesticht geillustreerd. In ieder geval mogen we aan het moderne opvoedings-gesticht vier eischen stellen; de volgorde is willekeurig : ten eerste moeten de opvoedende ambtenaren door behoorlijke opleiding voor hun taak berekend zijn geworden 1); ten tweede moeten de gestichten zooveel mogelijk konfessioneel zijn: hervormd, gereformeerd, katholiek of joodsch (vanzelfneutrale rijksgestichten dus alleen, niet voor 1) Ik blijf opkomen voor een serieuze opleiding, niet alleen voor de leiders van het misdadige kind in en buiten de gestichten, maar ook voor die van de volwassen krimineelen, de alkoholisten, prostituées en zwervers : al de menschen van habitueel slecht levensgedrag. 162
MISDADIGE KINDEREN
de moeilijke kinderen, maar voor die van „liberale" ouders), ten derde moeten ze paviljoensgewijs (groepsgewijs is een minimumeisch) opgezet zijn : anders komt er van individueele opvoeding niets terecht, ten vierde moet er een psychiater aan verbonden zijn. — Er is een, in ons land gelukkig al weer vrijwel voorbijgegane, beweging voor kleine opvoedings-gestichten, die zooveel mogelijk een gezin moeten nabootsen, met een kunsttante en kunst-broertjes en kunst-zusjes. Ik voor mij heb grootelijks bezwaar tegen alle surrogaat, zeker ook in de opvoeding : van de kunstmoeder onzer ongelukkige kuikens af maar die lijken enkel groot gebracht te moeten worden om ons van eieren te voorzien aan ons ontbijt — tot aan de kunsttante toe van menschen-kinderen, die dan toch met belangrijker doelstelling worden grootgebracht. Liever niets, dan surrogaat. --r Tegen een slechts beperkten tijd durend tuchtschool-verblijf zie ik geen bezwaar; het moet een straf blijven en kan als zoodanig voor de gedragsvorming nuttig effekt hebben. Van het instituut der vastzetting: interneering in het opvoedings-gesticht op korten termijn : niet voor straf, niet ter observatie, 163
MISDADIGE KINDEREN
maar ter opvoeding, heb ik de paedagogische waarde nooit goed kunnen inzien. En verpleging in een vreemd gezin, die heeft, als ik wel zie, een eigen indikatie. „Gezinsverpleging" veronderstelt, dat er geen bijzondere opvoedings-maatregelen noodig of meer noodig zijn, dus dat de aanleg van het kind in kwestie betrekkelijk gezond, of de aanvankelijke uitgroei bevredigend is, zoodat bij normale gezins-omstandigheden hetlevenwel zorgen, of verder zorgen, zal voor den uitgroei. Het zou namelijk natuurlijk utopisch zijn het er op aan te willen sturen, dat al die pleegouders paedagogisch gevormd worden. Als men een kind of puber in gezins-verpleging brengt, zoo kan de bedoeling enkel zijn hem in een goede, geestelijk gezonde omgeving te brengen. Gezinsverpleging en gezins-voogdij (opgevat dan als wij zoo even gedaan hebben) sluiten elkaar uit, ook gezinsverpleging en inmenging van den psychiater. Ik zie dan twee indikaties voor gezinsverpleging, altijd enkel voor niet of zeer weinig afwijkende kinderen : dat men te doen heeft met jonge kinderen zonder eigen gezin, bijv. kinderen van een ongehuwde moeder, die niet voor 164
MISDADIGE KINDEREN
ze zorgen kan (bijv. doordat ze te achterlijk is) of die ze verwaarloost of in den steek heeft gelaten; of met oudere, die in het opvoedingsgesticht geweest en gevormd zijn, maar het gesticht nu niet meer noodig hebben, voor wie het eigen gezin echter te ongunstig blijft. En voor dezulken kan de gezinsverpleging een in de gegeven omstandigheid geheel bevredigende oplossing zijn; jong in het vreemde gezin gekomen, groeien zulke kinderen er soms geheel in, totdat ze praktisch eigen kinderen geworden zijn, als een vreemd jong in een vogelnest. Maar is de gezinsverpleging niet vereenigbaar met gezins-voogdij, zij vereischt wel zorgvuldig toezicht, zorgvuldiger dan nog wel vaak verricht wordt, want het ligt voor de hand welk een misbruik, welk een uitbuiting in eenigen vorm, door de pleegouders er van gemaakt kan worden en ook wel gemaakt wordt. Ook moeten alleen volledige gezinnen ervoor in aanmerking komen. En nog moet men niet à tort et á travers groote-stadskinderen in afgelegen dorpen brengen : alsof ieder stadskind zoo maar ineens op een stil dorp zou kunnen aarden en alsof er op de boeren-dorpen niet ook verleiding was : van allerlei soort. 165
§8 GRENZEN VAN
ONS KUNNEN
Het zevende artikel hierna gaat over de grenzen van ons vermogen tegenover het misdadige kind. Het luidt: de opvoeder van het misdadige kind bedenke de grenzen van zijn kunnen. De paedagogen zijn bescheidener geworden en hebben leeren inzien, dat er grenzen zijn aan ons kunnen; geheel daar niet aan getwijfeld heeft wel nooit iemand. In de eerste plaats is er geduld noodig in de opvoeding, ook van het misdadige kind; aan plotselingen, wat dieper gaanden ommekeer na en door één „goed gesprek" moet men niet gelooven; tegenover de reklameverhalen van jaarverslagen e. d. is twijfel gerechtigd. Het gaat niet om een plotselinge „bekeering", het gaat om groei in de goede richting; alle schittering van het oogenblik raakt de kern niet en gaat spoorloos voorbij. 166
MISDADIGE KINDEREN
Maar dan nog, nog eenmaal kom ik terug op de verhouding van aanleg en aard. In den aanleg hebben we onderscheiden, materieel, zijn specificiteit en, formeel, zijn graad van validiteit. Aan geen van beide momenten vermogen wij ook maar iets te verbeteren. Niet wat het specifieke betreft; dit is in het bijzonder van beteekenis tegenover den karakter- (wils-) aanleg; geborneerde opvoeders zien dit wel voorbij ; men draagt dan een mensche-ideaal in zich om, meestal gevormd naar eigen sterke en zwakke kanten, en wil telkens weer dat in alle kinderen verwerkelijken. Maar dat kan nu eenmaal niet; het behoeft gelukkig ook niet; uit iederen specifieken karakter-aanleg kan iets goeds groeien. Maar niet van ieder kind valt een sociaal voelend mensch of een reëel zakenmensch of een bovenal plooibaar mensch te maken. Evenwel men stelle zich voor dat alle menschen eender van karakter waren: hoe groote verarming van het leven zou dat inhouden 1 Doch ook aan den graad van validiteit van den aanleg kunnen wij niets verbeteren; als bijv. eerzuchtige ouders het te kort aan verstands-aanleg in hun kind forceeren willen, 167
MISDADIGE KINDEREN
dan loopt dat op enkel teleurstelling uit. Wat we wèl kunnen echter, en dat is al heel wat, dat is den uitgroei in den aard zoo goed mogelijk doen zijn; de aanleg nog eenmaal, is niet een noodlot, maar een bron van mogelijkheden; wat de invaliditeit er van betreft, moet het dan ons streven zijn die in den aard niet of zoo min mogelijk manifest te laten worden, zoo veel mogelijk latent te doen blijven. En zoo zullen we tegelijk den gedrags-aard zich ten goede doen ontwikkelen. Dat zal ons gelukken: tot op zekere hoogte. In theorie wel, maar in praktijk niet, zijn allen voldoende op te voeden. Er zijn gemakkelijk opvoedbaren, moeilijk opvoedbaren en onopvoedbaren. Om de moeilijk opvoedbaren gaat het hier; zij vormen de breede zone, in het besluit van ons eerste hoofdstuk bedoeld 1). De belemmering bij hen kan liggen in den individu, zijn aanleg, zelf. De aanleg van verstand, van temperament, van karakter, misschien van twee daarvan of van alle drie, kan te zeer afwijkend zijn. Of ook, er kan in samen1) Zie blz. 103. 168
MISDADIGE KINDEREN
hang met den aanleg te weinig moreel besef, te weinig goeden wil, te weinig aanhankelijkheid wezen 1). Maar de belemmering kan ook liggen in de levens-omstandigheden vooral, die, gegeven een bepaalden aard, demoraliseerend werken; dat kan zijn een slechte herkomst: van de sfeer van het ouderlijke huis blijft altijd lang iets hangen, soms weinig, soms veel; het kan ook zijn het nergens bij behooren, zooals dat het kind, den zoon, de dochter van een prostituée, ras door die in den steek gelaten, treft: hij weet niet waar zij woont, of zij nog leeft en hoe zij leeft, nog minder wie de vader geweest is, broers en zusters zijn er vanzelf niet: daar is iets erg neerhalends in: „voor wien zal ik me goed houden", denkt zoo'n jongen dan, als hij adolescent geworden is. Om dat gevaar van alleen in de wereld te staan mag men zwakke naturen ook nooit zoo maar de wereld in sturen: het is bijna zeker geestelijke moord. Het kan ook zijn nog de verwante situatie van thuis ongewenscht of een verschoppeling te zijn 2). 1) Zie blz. 81. 2) Zie blz. 89.
169
MISDADIGE KINDEREN
Echter ook kan de slechte uitkomst liggen in het' tekort aan kunnen van den opvoeder; werkelijk, er zou veel meer te bereiken zijn, indien allen, die, in welke funktie ook, misdadigen kinderen leiding geven, inderdaad bevoegd er toe waren. Met drie faktoren hebben we derhalve rekening te houden als we de kansen wikken van het slagen van ons werk aan een kind: zijn eigen aard, het milieu waaruit hij is voortgekomen en de bevoegdheid van wie over hem gesteld is.
170
5 9 DRAAGKRACHT VAN HET WERK BESLUIT Het achtste artikel is het slot-artikel, gaande over de draagkracht van het werk aan het misdadige kind: de opvoeder van het misdadige kind zij gestadig de verantwoordelijkheid van zijn werk gedachtig en werke gestadig met bezieling. Ik houd het er voor, dat toelichting hier overbodig is. Verondersteld al, dat het aanvankelijk nog noodig geweest mocht zijn deze of gene van de draagkracht van dit werk en van de noodzaak het levend te houden, te overtuigen, zoo zou ik de taak, die ik mij, dit hoofdstuk schrijvende, gesteld heb, al zeer slecht volbracht hebben, indien ik aan het einde nog met zooveel woorden het doen moest. Het is de grondslag van al ons overwegen geweest. Maar wel is het goed als wij allen, die op eenige wijze ons willen wijden aan het 171
MISDADIGE KINDEREN
misdadige kind, elkander steeds weer herinneren aan het verantwoordelijke van dit werk : omdat er zooveel diepgaands van afhangt: voor de jeugdjaren van het kind en voor zijn volwassenheid later èn voor de maatschappij en eventueel zijn toekomstig gezin. Het is goed ook, dat wij elkaar telkens weer er aan herinneren, dat dit werk meer dan menig ander werk de volle toewijding eischt; wie er niet èn zijn hart èn zijn geweten èn zijn verstand aan geven kan, die deugt er nimmer en nooit voor. Wijd als de hemel en onverstoorbaar als de zee, stralend als de zon en mild als de avond : zoo moeten wij tegenover het kind van slecht gedrag willen staan. Waar de mensch in den ambtenaar verloren gaat, waar de routine het leven uit het werk gepompt heeft, daar is met de vreugde van den arbeid de vruchtbaarheid er van te loor gegaan. Gelukkig dan, dat het werk als gesalarieerde betrekking, als middel van bestaan, beter : ter verantwoording van het lid zijn der gemeenschap, als respektabele broodwinning, sleur niet behoeft mede te voeren. Want, nog eens, voor wien dit werk een betrekking is geworden zooals er vele zijn 172
MISDADIGE KINDEREN
en een sleur, wie er zelf-voldaan in wordt, die is er voor verloren. Maar wie levend en steeds zoekend, met sterk beginsel tot richtingwijzer het omhoog gebeurd blijft houden, die maakt er iets prachtigs van. Die kent ook de vreugde van wie weet met een vruchtbaren arbeid zijn leven inhoud te schenken en zoo het op te heffen en kleur en wijding te geven; want de daad is het, die bezielt tot hooger levensbegrip.
173
INHOUD I. PSYCHOLOGIE Bladz.
9 . Inleiding . . . . Het kind; de levenstijdperken . 12 36 Het begrip misdadigheid . . . Het karakter, nader, der kindermisdadigheid .. 42 § 5. Genese der misdadigheid in het algemeen 50 a. immoraliteits-theorie . 51 b. nativistische theorie . 53 c. empiristische theorieën 55 milieu-theorie opvoedings-theorie psycho-analytische theorieën 59 d. konvergentie-theorie . . . . 63 aanleg en aard; psychische invaliditeit en krimineele gedragsaard § 6. Genese, nader, der kinder-kriminaliteit . . 88 § 7. Toerekeningsvatbaarheid van het kind 96 § 8. Prognose der kindermisdadigheid 98 § 9. Besluit . . . . . . . . . . . 104 § 1. § 2. § 3. § 4.
174
INHOUD
II. PAEDAGOGIE Bladz.
. 109 Inleiding .. Doel der opvoeding-in-het-algemeen . . . . . . . . . . . . 113 § 3. Wezen der opvoeding-in-het-alge..120 meen ... § 4. Verhouding der opvoeding van het misdadige kind tot de opvoedingen-het-algemeen . . . . . . . . 130 § 5. Noodzakelijkheid van bijstand van den psychiater bij de opvoeding van het misdadige kind . • • • 133 § 6. Werkwijze bij de vorming van den aard van het misdadige kind naar vorm en naar s inhoud . . . 140 5 7- Beginsel erbij : zoo eenigszins mo153 gelijk in eigen gezin .. 166 § s. Grenzen van ons kunnen § 9. Draagkracht van het werk. Besluit 171
§ 1. § 2.
175