Verslag werkgroep 7 19 mei 2009 en 20 mei 2009 25ste Middenschoolcongres Werkgroep 7 Congresbegeleider: Hilde Meysman Verslaggever: Jolien Vermaeren
‘Middenschool: leer‐kracht in meervoud’
WERKSESSIE 1 – SCHOOLOVERSTIJGENDE CONGRESWERKGROEP Tag Cloud
Verslag 1. Inspirerende herinneringen (uit eigen schooltijd en inspirerende collega’s) Zie tagcloud 2. inspirerende elementen uit de video Zie tagcloud
Kerngedachte: Een leerkracht moet functioneren als opvoeder en moet op een menselijke manier omgaan met leerlingen, breder durven kijken dan alleen naar het vak. Leerlingen hebben echter ook nood aan structuur en discipline. 3. Zoeken naar inspiratie? Leerlingen inspireren houdt een groeiproces in voor de leraar. Naarmate de leerkracht ervaring opdoet, neemt hij meer ruimte om te groeien. In het begin richt hij zich meer op de lesinhouden en het lesgeven, hij werkt voornamelijk leerstofgebonden. Hij mag echter niet stilstaan maar moet blijven durven experimenteren en zo blijven groeien. Citaat dat werd aangereikt door een deelnemer: Als je start met lesgeven volg je de cursussen, na een aantal jaar geef je je eigen cursus, nadien geef je jezelf. 4. Waar willen de deelnemers naartoe? -
Hoever kan je gaan in handelingsgericht onderwijs? Hoever kan je leerlingen loslaten in hun eigen ervaring? Hoever moet je blijven sturen? Hoever laat je leerlingen zelf lopen en ‘vallen’? Hoe vaak kan je leerlingen eens laten ‘vallen’?
-
Soms is de feedback van leerlingen niet wat je als leraar verwacht. Waarom slaan sommige dingen niet aan? Hoe kan je sommige leerlingen inspireren? Heeft dit te maken met maatschappelijke veranderingen, snelle cultuur, een sterk figuur in de klas?
-
Hoe blijf je realistisch?
-
Vaak blijven negatieve ervaringen bij de leraar hangen in plaats van inspirerende momenten. Hoe keer je dit om?
-
Hoe ga je met de diversiteit om in een groep, in een school?
-
Sluit de manier en de stijl waarmee ik mijn leerstof aanreik, nog aan bij de leefwereld van de huidige en komende generatie?
WERKSESSIE 2 – SCHOOLOVERSTIJGENDE CONGRESWERKGROEP Inleiding Opdracht: reflecteren vanuit eigen voorbeelden hoe inspireer ik leerlingen tussen 12 en 14 Achtergrondelementen: -
Groeiproces dat elke leraar meemaakt: leren van elkaar op vlak van inspiratie?
-
Nieuwsgierigheid opwekken: waar haal je inspiratie en waar blijf je ze halen?
-
Hoe creëer je een sfeer die uitdagend en boeiend is voor leerlingen (heterogeniteit en diversiteit
-
Er is een spanning tussen het realiseren van het leerplan enerzijds en het boeien van leerlingen anderzijds: dit kost tijd. Hoe combineer je deze zaken?
-
Hoe kan men blijven werken aan het positieve? Hoe kan men als leerkracht blijven werken aan het eigen zelfbeeld?
Tag Cloud
Verslag Verslagelementen van de deelnemers: Groep 1 Een beginnende leerkracht moet een groeiproces doormaken. Je bent niet meteen de leerkracht die je wil zijn. Als beginnende leerkracht wil je de leerlingen zeker en vast inspireren maar je moet nog zoeken naar een manier die bij je past om dat te doen. Door ervaring vind je daarin je weg. Het is nodig daarin voldoende ondersteund te worden. Er moet een variatie aan werkvormen gebruikt worden. Media gebruiken lukt echter niet altijd, de ontwikkeling gaat heel snel. Zo worden sommige mediavormen een gewoonte: vb. ppt. Het gebruik ervan is afhankelijk van de infrastructuur van een school. Leerlingen vinden het wel fijn om zelf iets op te zoeken en zelf iets te realiseren. Als leerkracht moet je de leerlingen ook inspireren op menselijk vlak. Dit kan door tijd te maken voor hun problemen en moeilijke situaties. De jongeren moeten zich goed voelen bij de leerkracht. Als leerkracht kan je hiervoor zorgen door mee te doen aan naschoolse activiteiten want dat zorgt voor een band met de leerlingen. Bovendien blijft structuur geven ook belangrijk omdat veel leerlingen thuis structuur missen. Groep 2 Je kan leerlingen inspireren door -
geen show te verkopen en jezelf te zijn. Men mag niet als doel hebben ‘de populaire’ leerkracht te zijn.
-
Rondwandelen op school (aanwezigheid)
-
Ook een aanspreekpunt zijn buiten de lessen.
-
Betrouwbaar zijn. vb: toetsen verbeteren tegen de volgende les.
-
Wat je van de leerlingen vraagt, ook zelf doen (geloofwaardig zijn)
-
Correct en streng zijn door duidelijke afspraken te maken.
-
Leerlingen verschillende kansen geven vb: regelmatig toetsen geven
-
Leerlingen niet veroordelen op basis van enkele gebeurtenissen
-
Interesse tonen voor de leefwereld van jongeren
-
Jongeren verantwoordelijkheid geven
-
Aanwezig zijn. Vb: leerkrachten zijn aanwezig tijden middagactiviteiten. Zo leren de leerlingen de leerkracht op een andere manier kennen.
-
Variatie brengen door projecten, hoekenwerk ….
-
Ruimte voor verhaal, situatie, thuisproblematiek
-
Altijd in dialoog gaan samen met de leerlingen.
-
Leerlingen graag zien
-
De leerkracht moet er echt voor gaan.
-
Teamwerk tussen leerkrachten.
Groep 3 Je kan de leerlingen inspireren door -
Positieve voorbeelden te geven (eigen ervaringen van leerkrachten) zorgt ervoor dat leerlingen zich herkennen in de leerkracht, zo kan hun zelfbeeld opgekrikt worden
-
Niet starten vanuit vooroordelen, leerlingen niet in een vakje duwen bij klassenraden.
-
geen stempel op leerlingen te drukken.
-
Binding te voorzien tussen leerkracht en leerlingen. De leerkracht moet authentiek zijn en respect hebben voor al zijn leerlingen. Dit kan gerealiseerd worden door bijvoorbeeld spontaan de leerlingen te begroeten op de speelplaats.
-
Een gemotiveerde leerkracht te zijn. Beginnende leerkrachten moeten zich goed in hun vel voelen omdat dit zorgt voor motivatie. Leerkrachtenteam speelt hier een grote rol zijn. Een leerkracht die er staat werkt inspirerend voor leerlingen.
-
Afwisseling aan werkvormen te voorzien
-
Ze af en toe uit te dagen met moeilijke opdrachten
-
Consequent te zijn
Groep 4 Je kan leerlingen inspireren door -
te vertrekken vanuit wouweffect
-
leerlingen eigen ervaringen laten vertellen
-
korte videofragmenten
-
ZIFT: Zelf Zien en Zoeken – Informeren – Formuleren – Toepassen
-
er te staan als een positieve leerkracht. Dit kan gerealiseerd worden door openheid tussen leerkrachten, geven en nemen van informatie tussen elkaar, zelfevaluatie, leerlingen het lesgebeuren laten evalueren, …
-
Duo-uren: Lesuur waarbij 2 leerkrachten in de klas staan, wordt vooral aangeraden bij BZL-lessen, zo krijgen de leerlingen eens uitleg van een andere leerkracht.
-
Heterogeniteit
-
Gesplitste klassen. Werken in kleinere groepen kan motiverend werken bij spreekbeurten en dergelijke.
-
Anders-om-dag: bv. Leerkracht Nederlands wordt leerkracht Frans en omgekeerd. Dit is zowel voor leerlingen als voor leerkrachten boeiend.
De deelnemers bespraken aan het einde van de werksessies het verloop van de studiekeuzebegeleiding in de verschillende scholen. Studiekeuzebegeleiding in de klas zelf -
1 uurtje in de week
-
snuffeldag
-
Tijdens leefsleutels: beginnen met leren leven naar leren kiezen
-
Studiekeuzebeurs
-
Probleem: spanning omdat veel leerkrachten dit moeten behandelen in eigen lesuren, bv. tijdens wiskunde stellen de leerlingen vragen over de studiekeuzebeurs
-
Leerlingen leren zichzelf inschatten, resultaten analyseren, bezoeken van andere afdelingen, stellen voorlopige keuze. Na zo’n proces, kiest 9 op de 10 gelijkaardig met advies klassenraden.
-
Tijdens leefsleuteluren: 2e trimester vooral gericht op studiekeuze (1e en 3e trimester zijn het dan leefsleutels)
WERKSESSIE 3 – SCHOOLOVERSTIJGENDE CONGRESWERKGROEP Bedenkingen over plenum Het zou nuttig zijn om verder in te gaan op de werking van de hersenen bij jongeren. Op die manier zou er beter aangesloten worden bij het onderwerp van het congres. Er waren interessante flitsen, maar deze gingen verloren in de onrealistische voorbeelden die volgden. Vele kenmerken werden reeds aangebracht binnen de andere 2 werksessies. Het referaat had link moeten leggen naar het concrete. Dit ging, naar mening van de deelnemers, verloren. Wat nemen de deelnemers mee? Niet te vlug les geven, onthaasten in de 1e graad. Minder regels opstellen. De deelnemers stellen echter de vraag of dit niet beter past bij een andere visie op het onderwijs. Jongeren krijgen niet steeds greep op de wereld rondom hen. Dit werd vertaald in de vorm van het plenum. Daardoor ontstond verwarring en vervreemding. (vergelijking lost-serie) Deelnemers vinden het moeilijk om te link te leggen tussen 2 eerste werksessies waarbij structuur belangrijk gevonden werd met het plenum waar verwarring werd gezaaid. Bedenking: DE einsteingeneratie bestaat niet. Niet alle jongeren zijn hetzelfde. Ze gebruiken echter een ander referentiekader, bv. ze zijn opgegroeid met computers. Het refentiekader is dus heel verschillend, maar binnen dat kader zijn er leerlingen die structuur nodig hebben. In het onderwijs zouden meer elementen kunnen ingeschakeld worden die inspelen op wat deze maatschappij als probleemoplossende pistes herkent (realiteitsgericht en ervaringsgericht onderwijs). Onderwijs moet daar beter op afgestemd worden zodat de aanpak meer beïnvloed wordt door de leefwereld van de jongeren en de oplossingsmethoden die zij ontwikkelen. Bv. wiskundeoefening: leerlingen leren oefeningen en bewijzen die al werden gevonden. Dat doen leerlingen niet graag, omdat iemand het al eens opgelost heeft. Ze zoeken liever zelf naar oplossingen.
De jongeren van vandaag denken anders. Wij zijn gestructureerder, alles moet duidelijk zijn. Bij jongeren leeft en werkt dit anders. Wil het onderwijs aansluiting vinden bij de leefwereld van jongeren, dan zullen we hiervan bewust moeten worden.
Aan de deelnemers wordt gevraagd om tegen de dag nadien na te denken over onderstaande vragen t? o
Welke flitsen uit het referaat blijven hangen en wat doe je ermee?
o
Kan je het duidingverhaal dat nu werd gebracht, koppelen aan het onderwijsverhaal van vandaag? Zitten er in je huidige aanpak genoeg uitdagingen en elementen om aan te sluiten bij de leefwereld van jongeren?
WERKSESSIE 4 – SCHOOLOVERSTIJGENDE CONGRESWERKGROEP DEEL 1 -
Bespreking referaat o
het doel van de schrijvers was om de inhoud te brengen op de manier waarop en de vorm waarin leerlingen de realiteit ervaren.
Link referaat – inhoud congres Twaalf- tot veertienjarigen zijn op zoek naar elementen waarmee ze hun leven vorm kunnen geven. Onderwijs oefent daarom een belangrijke functie uit. Leerlingen bouwen hun identiteit uit: ze leggen op dat moment de grondvesten van hun leven vast. Het referentiekader van kinderen die geboren zijn in een gecomputeriseerde wereld verschilt enorm van het referentiekader van de vorige generaties. Deze verschuiving van het referentiekader zal doorwegen in het onderwijs. Wetenschappers en pedagogen proberen kenmerken te achterhalen om dit te duiden. Belangrijk element: Kinderen die nu geboren worden, hebben veel keuzemogelijkheden in de maatschappij. Ze worden op jonge leeftijd al constant gevraagd om keuzes te maken. Vaak proeven ze van verschillende zaken op meerdere domeinen en selecteren ze wat ze in hun groei naar identiteit willen meenemen en wat niet. Jongeren ontwikkelen een meervoudige identiteit. Zij vormen hun identiteit(en) vanuit verschillende elementen met de vele impulsen die op hen afkomen. Hun criteria om te kiezen zullen anders zijn dan de onze, omdat wij een ander referentiekader hadden. Ze ontwikkelen strategieën (‘overlevingsstrategieën’) om hiermee om te gaan. Gevolg is dat meerdere jongeren meer mentale druk ervaren. Doorheen games ontwikkelen ze strategieën om hun eigen werkelijkheid te maken. Het gaat allemaal veel snellen en dieper. Alles is omvattender maar ook oppervlakkiger. Op die manier maken ze zelf hun kaders. Vb: Internet selecteren houden over wat waardevol is voor hen: boeiend, nieuwe dingen, creativiteit. Dit plaatsen ze op een manier waardoor ze erzelf mee verder kunnen. Ze bouwen als het ware zelf contexten waarin ze functioneren. Creativiteit speelt steeds een grote rol bij jongeren. Het blijkt dat kunst en cultuur belangrijker worden bij de jongeren van vandaag.
Waarden: welke waarden ontwikkelen de jongeren, hoe ontdekt men die waarden? Er moeten waarden ingebouwd worden binnen leerkrachtige contexten. Onderwijs: Hoe zorg je ervoor dat je hen dingen kan aanleren terwijl ze zelf selecteren in wat voor hen nodig is. Wie of wat bepaalt wat belangrijk is in wat de leerlingen meenemen? Kan je daar als leraar een rol in spelen? Welke criteria gebruiken leerlingen? -
Bruikbaarheid
-
contextgebonden
-
vernieuwend, experimenteel
-
actueel – boeiend
-
authenticiteit
-
creativiteit
Competentiegericht leren = kennis, inzicht en attitudes in een leerkrachtige context. De context moet vorm gegeven worden zodat de leerkracht aansluit bij de leefwereld van de jongeren. De leraar fungeert niet langer enkel als coach, maar hij moet mee een leercontext creëren waarin leerlingen open staan voor de inhoud. Hierbinnen worden beginnende leerkrachten een gevaarlijke groep. Ze krijgen de tijd niet meer om te groeien omdat leerlingen veeleisender zijn geworden: ook de vorm/methodiek moet hen meteen boeien. De leraar als regisseur om leerkrachtige contexten te scheppen. Aso en deel tso zullen bv. nog veel kunnen leren van bso, waar de focus ligt op de bruikbaarheid voor leerlingen, de context wordt er al meer ingebracht. De toekomst zou moeten streven naar begeleid vaardigheidsonderwijs. Beoordelingen blijven belangrijk. Als leerkracht moet je aan de leerlingen meegeven waar ze al staan, waaraan ze nog kunnen werken, enz. Op deze manier zullen de leerlingen de beoordelingen (= bijsturen en remediëren) vlugger meenemen in plaats van angstig te zijn voor alle vormen van beoordeling (productevaluatie). (= zelfconceptverheldering) Leerlingen leren niet enkel op school, ze leren ook op internet, thuis, sportclubs, vakantiekampen. Ze leren veel sterker van elkaar dan dat men vroeger deed. De diversiteit onder leerlingen heeft gevolgen want de kansen die je thuis krijgt, zijn ook leerelementen in het ontwikkelen van meervoudige identiteit. De school is slechts één element in hun leren. Vaak wordt verwacht dat de leraar met deze steeds groter wordende diversiteit kan omgaan.
Besluit De context en de structuur zijn belangrijk! Leraar als regisseur van de leercontext van de leerlingen. Bedenkingen van de deelnemers -
Deze duidingen zijn een extra manier om naar leerlingen te kijken, maar het is niet zeker dat dit wel zo is. Voorlopig zijn het nog veronderstellingen. Handelen we dan al naar deze informatie of wachten we nog af?
-
Een jonge leerkracht zei: ‘Ik zie geen verschil, ik zie geen probleem’
-
De leerlingen leren inderdaad enorm veel bij van elkaar (netlog, msn) ze werken, zonder het te beseffen, aan probleemoplossend denken.
-
Soms worden de waarden in de nieuwe zaken niet gezien. Games worden vaak negatief benaderd terwijl het ook een vorm is van probleemoplossend denken.
-
Lerend vermogen verwijst naar vele achterliggende factoren.
-
Waar zit het sturen, het begeleiden?
-
Hoe ga je om met opdrachten en taken? Het werkt niet meer om bv in een museum lijstjes met vragen te geven. o
Laat leerlingen kijken en vraag: Wat zie je graag? waarom?
o
Taken moeten gestructureerder zijn, dat vraagt meer voorbereiding om ze in elkaar te steken.
o
De leerlingen moeten iets kunnen DOEN, zodat de taken uitdagend zijn.
o
Zelfreflectie door leerkrachten vb. ‘sluiten mijn opdrachten nog aan bij de leefwereld van de jongeren?’
o
Wat heeft het voor zin als de bovenbouw dit niet doet hangt af van school, directie, teamwork. Dit verhaal kan je het best in team doen: zoektocht naar leerkrachtige contexten. Toch mag men vernieuwing niet tegenhouden omdat het op andere niveaus nog niet doorgevoerd werd.
o
Door de media worden wij zelf als leraar beïnvloed: we worden kneedbaar. Worden we niet te veel meegezogen door de media?
o
Reflectie op nieuwe opdrachten. Opdrachten moeten blijven geëvalueerd worden. Zijn ze nuttig voor de leerlingen, zijn ze bruikbaar genoeg.
o
Juiste methodieken gebruiken om competentie te bereiken.
o
Uit het referaat werd door verschillende deelnemers meegenomen dat men het leerproces van leerlingen moet vertragen om belangrijke elementen te kunnen verdiepen. trager moet lesgeven. De taak van de leraar bestaat er dus in om elementen die belangrijk zijn in competentieverwerving te gebruiken leercontexten regisseren. Leerlingen zijn niet in staat om zelf te beslissen wat nuttig is, daarom moet de leerkracht hen hierin sturen.
2 opdrachten voor de deelnemers Geef een voorbeeld waarbij jij als regisseur een element in het lesgeven gaat inbouwen? Dit voorbeeld kan didactisch als pedagogisch zijn. Heb ik voldoende ondersteuning om in dit verhaal mee te gaan. Zit mijn school, graad, lerarenteam op het juiste pad? Reflectie op de opdracht door de deelnemers Wijze van lesgeven is veranderd Ondersteuning vakgroep is belangrijk Vaklokalen: goede infrastructuur zorgt voor meer mogelijkheden tot inspireren Actualiseren Het mag ook wel eens ‘saai’ zijn Geen wauw effecten zonder kennis Toetsen moeten blijven bestaan Is er als middenschool geen te groot verschil met de bovenbouw MAAR is dat ons werk? Dat is een spanningsveld. Het is misschien nodig dat zij de ‘druk’ voelen van vernieuwing door lagere school, hogeschool en middenschool. Differentiatie: basis en uitdiepingoefeningen. Hoe kan je mee aan attitudevorming doen? Voldoende vakgroepwerking, materiële ondersteuning. Werkstudie als tussenstap naar strafstudie Attituderapport Groeifiche: leerlingen vullen zelf in hoe ze zich hebben ingeschat voor attituderapport Vertelfestival: leerlingen worden op voorhand voorbereid, op het festival worden ze los gelaten en kijken ze zelf rond. Dit zou creatiever, en dus inspirerender kunnen worden door, de leerlingen zelf een sprookje of een verhaal te laten voorstellen. Studiekeuze: standaardfolders worden nu gebruikt maar dit is een aandachtspunt: meer afstemmen op de leefwereld van de leerlingen. Een voorbeeld dat werd aangehaald is een studiebeurs die door de leerlingen zelf gehouden wordt. Dit spreekt meer aan bij jongere leerlingen die een studiekeuze moeten maken. Uitstappen: vernieuwende manier voor musea, zoektochten, onverwachte vraagstelling, leerlingen leren kijken, leerlingen zelf iets laten doen (vb. leerlingen zijn zelf gids) Keuzelessen aanbieden Opvang van beginnende leerkrachten door vakgroep.