‘leer-kracht’ van leraren Leerarrangementen voor Wetenschap en Techniek
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
Dr. Ellen Sjoer Lector Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek (KWT) Januari 2009
Inhoudsopgave Leeswijzer ........................................................................................................................................ 3 1.
Inleiding ............................................................................................................................. 3
2.
Probleemstelling ................................................................................................................ 4
3.
Onderzoeksvragen.............................................................................................................. 5
4.
Belang voor onderwijsvernieuwing ................................................................................... 8
5.
Relatie met onderzoeksthema’s VTB-pro .......................................................................... 9
6.
Onderzoeksmethoden....................................................................................................... 10
7.
Verwachte opbrengsten (per schooljaar).......................................................................... 12
8.
Organisatie ....................................................................................................................... 13
9.
Planning van het onderzoek ............................................................................................. 13
10.
Samenwerkingsverbanden................................................................................................ 14
11.
Relatie onderzoek en nascholingsarrangement ................................................................ 16
12.
Keuzes Onderzoek KWT ................................................................................................. 17
Referenties...................................................................................................................................... 18 Bijlage 1 Deelonderzoeksplannen .................................................................................................. 21 Bijlage 2 Biografie Onderzoekers .................................................................................................. 39
Dit onderzoeksprogramma is vastgesteld in de bestuursvergadering van het Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West op 26 januari 2009.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
2
Leeswijzer Dit onderzoeksprogramma vormt het kader voor de onderzoeksactiviteiten die binnen het lectoraat ‘Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek’ (KWT) worden uitgevoerd. Het lectoraat KWT is verbonden aan het Kenniscentrum voor Wetenschap en Techniek West (KWT West) en is ondergebracht bij De Haagse Hogeschool. In hoofdstuk 10 wordt een overzicht gegeven van verwant onderzoek bij de mede-initiatiefnemer van KWT West, de TU Delft, en bij de Pabo’s die zijn gelieerd aan KWT West: De Haagse Hogeschool, Hogeschool Rotterdam, Driestar Educatief.
Na een korte inleiding volgen in hoofdstuk 2 en 3 de probleemstelling en de onderzoeksvragen. Deze onderzoeksvragen worden uitgediept in vier onderzoeksthema’s die van belang worden geacht voor de professionalisering van pabo-studenten en leraren primair onderwijs (po): 1. creativiteit in ontwerpprocessen, 2. leren onderzoeken via ‘real life learning’, 3. beïnvloeding van beeld van en houding t.o.v. Wetenschap en Techniek (W&T), 4. een leven lang leren over W&T. De uitwerking van deze vier thema’s zijn te vinden in bijlage 1. In hoofdstuk 4 wordt toegelicht vanuit welke visie op (na)scholing deze onderzoeksthema’s zijn geformuleerd. Onderwijs in W&T is vooral gebaat bij het mobiliseren van de ‘leer-kracht’ van basisschoolleraren. Vervolgens wordt de relatie tussen de gekozen onderzoekthema’s met de drie door VTB-Pro geformuleerde pijlers verduidelijkt (hoofdstuk 5). Daarna worden achtereenvolgens de onderzoekmethoden (hoofdstuk 6), de verwachte opbrengsten (hoofdstuk 7), de organisatie (hoofdstuk 8) en de planning (hoofdstuk 9) van het onderzoek beschreven. Zoals in hoofdstuk 11 wordt verwoord, is er een nauwe relatie tussen het voorgestelde onderzoek en de leerarrangementen die KWT West voor basisschoolleraren ontwikkelt. Ten slotte is een hoofdstuk toegevoegd over de keuzes die zijn gemaakt ten opzichte van het oorspronkelijk bij VTB-Pro ingediende projectplan (mei 2008) waarin een groot aantal onderzoeksthema’s waren gedefinieerd.
1. Inleiding De aanleiding om onderzoek te doen naar de competentieontwikkeling van leraren primair onderwijs op het gebied van wetenschap en techniek komt voort uit de wens om de vigerende praktijk van wetenschap en techniek onderwijs op basisscholen te verbeteren.
Om meerdere redenen is het van belang dat kinderen op jonge leeftijd op een goede manier in aanraking komen met wetenschap en techniek. Het blijkt om te beginnen bepalend te zijn voor hun latere beroepskeuze. Tot hun tiende levensjaar verzamelen kinderen informatie en daarna beginnen ze met het uitsluiten van studies en beroepen (Roebroeck & Snijders, 2003). Gezien de voortdurende krapte op de arbeidsmarkt aan technisch en (natuur)wetenschappelijk geschoold personeel, mag geen talent verloren gaan (OC&W, 2003). Bovendien moeten niet alleen talentvolle bèta’s herkend, erkend
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
3
en begeleid worden in hun verdere ontwikkeling, maar moeten alle kinderen in staat zijn om met wetenschap en techniek om te gaan, willen zij kunnen functioneren als burger en als werknemer/gever in onze samenleving.
Een bepalende factor in de ontwikkeling van kinderen zijn de leraren in het primair onderwijs. Onderzoek toont aan dat als leraren belangrijke stappen zetten in hun lespraktijk zij de kennis, vaardigheden en attitude onder hun leerlingen kunnen verbeteren (Jarvis & Pell, 2004). De huidige leraren dienen zich bewust te worden van deze verantwoordelijkheid. Zij zouden idealiter het vermogen moeten ontwikkelen om wetenschap en techniek als een vanzelfsprekende component te betrekken in al het onderwijs dat zij geven. Om dat goed te kunnen doen in een steeds veranderende wereld moeten leraren zichzelf voortdurend blijven ontwikkelen.
2. Probleemstelling De wens om leraren-in-opleiding en leraren die al werkzaam zijn in het primair onderwijs te ondersteunen op het gebied van wetenschap en techniek wordt in vele gremia erkend. Zowel in het onderwijsveld als in het bedrijfsleven is men doordrongen van het belang van deskundigheidsbevordering van basisschoolleraren, zoals blijkt uit de ondertekenaars van het onlangs aangeboden manifest ‘Ruimte voor Talent, Ruimte voor Wetenschap en techniek’ (2008).
Met de huidige scholingsprogramma’s worden de ambities zoals geformuleerd in het manifest en in het door de Programmaraad van VTB-Pro geschreven: ‘Theoretisch kader voor de Professionalisering van leerkrachten op het gebied van wetenschap en techniek’ echter niet gehaald. Er is een mismatch tussen de huidige leerarrangementen op de Pabo en in de nascholing en de doelen zoals die in dit theoretisch kader worden genoemd. De huidige programma’s zijn teveel gericht op het kind en te weinig op de leraar. Er zijn teveel kant en klare lessensets beschikbaar gericht op feiten in plaats van op het zoeken naar verklaringen en achterliggende concepten. Er is te veel aandacht voor een smal deel van techniek. (Kleingeld, 2004; Bras-Klapwijk, 2005). Binnen Pabocurricula zijn eenheden ingericht voor wetenschap en techniek die door studenten worden afgerond en die vervolgens niet of nauwelijks terugkomen in de verdere opleiding. Ook in de nascholing gaat het om een eenmalige interventie van een aantal dagdelen. De transfer naar andere vakken en de werkomgeving worden nauwelijks meegenomen in deze professionaliseringstrajecten. Bovendien wordt er tot nu toe weinig onderscheid gemaakt tussen de kwaliteiten van aankomende leraren basisonderwijs en leraren die al werkzaam zijn in het primair onderwijs. In het theoretisch kader van VTB-Pro worden beide groepen op dezelfde manier aangesproken. Pabo-studenten worden er letterlijk tussen haakjes bijgezet: (aspirant) leerkrachten en (toekomstige) leerkrachten. Onderzoek wijst echter uit dat dat geen recht doet aan de verschillen tussen novices en experts (Bransford et al., 1999). Ten slotte is er weinig nagedacht over de verschillen tussen studenten van de dagopleiding en studenten (meestal ouder dan 25 jaar) die de deeltijdopleiding volgen. In Nederland is dat overigens een bekend verschijnsel bij opleidingsinstituten die zowel voltijd als deeltijd onderwijs verzorgen (Sjoer, 2007; Sjoer, 2008).
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
4
Het doel van het Kenniscentrum Wetenschap en Techniek West is het ontwikkelen van flexibele leerarrangementen voor wetenschap en techniek die: -
rekening houden met verschillen tussen leraren in de fasen van hun beroepsloopbaan (van novice tot expert)
-
rekening houden met de werkomgeving en aandacht besteden aan organisatorisch-strategische competenties
-
gericht zijn op het blijven ontwikkelen van W&T competenties in de beroepsloopbaan.
Leraren moeten zich in alle fasen van hun beroepsloopbaan aangesproken en gesteund weten. Het is de taak van de pabo en het beroepenveld om deze flexibele leerarrangementen gezamenlijk te implementeren.
Om dit doel te bereiken doet het lectoraat Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek onderzoek naar het continue leerproces van leraren op het gebied van wetenschap en techniek. Het brengt de individuele factoren en organisatorische factoren in kaart die een rol spelen bij succesvolle leerarrangementen voor wetenschap en techniek en onderzoekt de samenhang tussen deze factoren. Op basis van deze factoren worden interventies onderzocht die competentieontwikkeling van leraren (blijvend) beïnvloeden.
3. Onderzoeksvragen Het onderzoek van het lectoraat richt zich op het genereren van kennis over de interactie tussen kenmerken van leerarrangementen voor wetenschap en techniek en de factoren die competentieontwikkeling beïnvloeden bij pabo-studenten en bij po-leraren. In dit onderzoek staan de volgende twee onderzoeksvragen centraal:
1) Welke individuele en organisatorische factoren zijn van invloed op de competentieontwikkeling op het gebied van Wetenschap en Techniek? Subvragen: -
Wat betekent competent functioneren van een pabo-student en een leraar po op het gebied van wetenschap en techniek?
-
Welke (combinatie) van individuele en organisatorische factoren zijn van belang voor het verwerven van de geformuleerde competentieontwikkeling?
-
In hoeverre is er een verschil tussen pabo-studenten en po-leerkachten?
2) Welke interventies kunnen deze competentieontwikkeling positief beïnvloeden? Subvragen: -
Welke innovatieve leerwegen zijn mogelijk om de beoogde competenties te verwerven? Wat zijn best practices?
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
5
-
Wat is het effect van voorgestelde interventies op de te beïnvloeden factoren?
In dit onderzoeksprogramma worden deze twee onderzoeksvragen uitgewerkt voor vier onderwerpen die van belang worden geacht voor de professionalisering van pabo-studenten en leraren po. Deze vier onderzoeksthema’s zijn: 1.
Creativiteit in ontwerpprocessen,
2.
Leren onderzoeken via ‘real life learning’,
3.
Beïnvloeding van beeld en houding t.o.v. W&T,
4.
Een leven lang leren over W&T.
In elk van de vier onderwerpen worden de hiervoor genoemde (sub)vragen beantwoord. De keuze van de onderwerpen is gebaseerd op gesprekken met diverse actoren - vooral met pabo-directeuren en pabo-docenten, op basis van literatuur waaronder het door de programmaraad geschreven theoretisch kader en ten slotte op basis van de eigen interesse en expertise van de lector en kenniskringleden. Deze onderwerpen zijn niet uitputtend, maar worden beschouwd als de belangrijkste en meest urgente.
1. Creativiteit in ontwerpprocessen Het is van belang voor het innovatief vermogen van Nederland om aandacht te besteden aan het ontwikkelen van creativiteit binnen ontwerpprocessen gericht op technische producten (Florida, 2002; Bras-Klapwijk, 2005). Hoogwaardige technologische kennis is nodig maar niet voldoende voor innovatie. Het gaat evenzeer om inzicht in sociale processen en het leggen van creatieve verbindingen tussen techniek en mensen. De mate van creativiteit is een belangrijke variabele en staat voor het doorbreken van patronen en het vinden van nieuwe oplossingen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die creatief gedrag vertonen gemiddeld genomen vaker problemen hebben met leraren, ook als deze leraren aangeven dat creativiteit belangrijk is (Feldhusen & Treffinger, 1975). Leraren die echter in staat zijn om onder meer ambiguïteit toe te laten, hun vakkennis niet verwaarlozen en een coöperatieve, sociaal integrerende stijl van lesgeven hebben, behalen wel goede resultaten (Clark, 1998; Cropley & Urban, 2000). Het onderzoek binnen KWT richt zich op kenmerken van leerarrangementen die ervoor zorgen dat leraren en studenten creativiteit losmaken bij kinderen in plaats van - zoals nu vaak het geval is - barrières opwerpen. Welke interventies zijn daartoe effectief?
2. Leren onderzoeken via ‘real life learning’ Een leraar moet in staat zijn zelf onderzoek te doen binnen een van de vijf in het theoretisch kader onderscheiden domeinen: natuurkundige systemen, levende systemen, aarde en ruimte systemen, techniek systemen en mathematische systemen. Het vermogen zelf onderzoek te doen en nieuwsgierig te worden naar de antwoorden op onderzoeksvragen is van belang voor het blijven leren op het gebied van wetenschap en techniek en nieuwe uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek op hun waarde te kunnen schatten. Specifiek is hier aandacht voor het doen van onderzoek in een authentieke omgeving: ‘real life learning’. Real life learning betekent hier het faciliteren van het leerproces buiten de formele classroom context (Both, 2007). Er zijn vele redenen aan te voeren voor het belang van leren buiten het
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
6
klaslokaal ook wel omgevingsonderwijs genoemd (Van Riessen en Van Manen, 2006), maar in de praktijk van het basisonderwijs komt het uiterst beperkt voor. Wetenschap gaat over de leefwereld van mensen; zij probeert die te ontdekken, te begrijpen, te verklaren en te beïnvloeden (techniek). Internet en een toenemende internationalisering hebben die wereld groter gemaakt. Welke kansen liggen er voor het ontwikkelen van een wetenschappelijke houding en het leren doen van onderzoek op het gebied van wetenschap en techniek in de krachtige leeromgeving buiten het opleidingsinstituut? (Margadant-Van Arcken, 1998). De beloften voor real life learning in termen van leeropbrengsten lijken groot, mits het leerproces op een adequate wijze wordt begeleid (Chawla & Duffin, 2005; Louv, 2007; Ter Horst, 1994).
3. Beïnvloeding van beeld en houding t.o.v. W&T In de professionaliseringsactiviteiten van KWT West wordt onder meer gebruik gemaakt van de onderwijsconcepten OntwikkelingsGericht Onderwijs (OGO) en Exemplarisch onderwijs (resp. Oers, 2001; Kalkman, 2005). De veronderstelling bij deze keuze is dat deze onderwijsconcepten zich lenen voor een verbetering van het beeld van en de houding tegenover wetenschap en techniek. De vraag is in hoeverre dat zo is. Wat is het effect van de twee onderwijsconcepten, OGO, respectievelijk exemplarisch onderwijs op het beeld van wetenschap en techniek bij leraren in het basisonderwijs en Pabo-studenten en welk effect heeft de beïnvloeding van dat beeld op de attitude? Uit eerder onderzoek (De Vries, 1988; De Klerk Wolters, 1990) is gebleken dat het beeld van en de houding tegenover techniek bij leerlingen (basisonderwijs en voortgezet onderwijs) met elkaar samenhangen. Een beperkter beeld van techniek gaat samen met een minder positieve houding tegenover techniek. Het vermoeden bestaat dat er een oorzakelijk verband is. Leerlingen voor wie techniek beperkt is tot ‘high tech’ en het imago heeft moeilijk toegankelijk te zijn, zullen minder belangstelling voor techniek hebben. Dit geldt in het bijzonder voor meisjes. In dit onderzoek wordt onderzocht of dit ook geldt voor po-leraren en voor pabo-studenten. Voor de kwantitatieve meting van beeld van en houding t.o.v. wetenschap en techniek wordt gebruik gemaakt van bestaande instrumenten die worden aangepast aan deze onderzoekscontext (De Vries, 1988; Walma van der Molen, 2007).
4. Een leven lang leren over wetenschap en techniek Aangezien de maatschappij voortdurend aan veranderingen onderhevig is en de technische ontwikkelingen elkaar snel opvolgen is het van belang dat basisschoolleraren zich blijven ontwikkelen. Het voortdurend blijven leren heeft een belangrijke prioriteit in het onderwijsbeleid. De Europese commissie wijst op de rol van het hoger onderwijs hierin. Instellingen voor hoger onderwijs, dus ook de Pabo’s moeten ‘centres for continuing education’ worden (Life Long learning programme, 2006). Veel instellingen voor hoger onderwijs verdienen deze kwalificatie echter nog niet. De laatste vijf jaar wordt er in toenemende mate onderzoek verricht naar de professionalisering van leraren in diverse vormen van onderwijs (o.a. Meirink, 2007; Runhaar, 2008). Daarbij wordt onderzocht hoe leraren leren en welke (combinatie van) formele leeractiviteiten en informele leeractiviteiten effectief zijn. Een voorbeeld van een formele leeractiviteit is de nascholing (knowledge-for-practice). Met informeel leren wordt bedoeld in termen van Cochran-Smith en Lytle ervaringsleren (knowledge-in-practice) en leren
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
7
door zelfsturing (met anderen) (knowledge-of-practice) (Cochran-Smith & Lytle, 1999). Het doel van subthema 4 ‘ Een leven lang leren over wetenschap en techniek’ is te onderzoeken welke interventies effectief zijn voor po-leraren. Daartoe worden door middel van interviews en literatuuronderzoek relevante individuele en organisatorische factoren in kaart gebracht. Vervolgens wordt onderzocht wat effectief is voor het faciliteren van het leerproces van wetenschap en techniek competenties voor deze doelgroep. Daarbij wordt voortgebouwd op eerder onderzoek naar innovatieve professionaliseringsmodellen, zoals leergemeenschappen van leraren (netwerkleren), leren op de werkplek, blended learning. Welke support is nodig voor novices en experts?
De onderzoeksdeelplannen van deze vier onderwerpen zijn te vinden in bijlage 1.
4. Belang voor onderwijsvernieuwing Het professionaliseren van de leraar is een belangrijke stap in het verbeteren van de W&T praktijk op de basisschool. Daarmee wordt onderkend dat een basisschoolleraar net als iedere andere werknemer een leven lang lerende is die gefaciliteerd moet worden om zich samen met anderen voortdurend te ontwikkelen. De uitdaging is om die ‘scholing’ op een goede manier vorm te geven. Het onderzoek moet een aanzet zijn voor onderwijsvernieuwing.
In de laatste vijf jaar is veel onderzoek verricht naar professionalisering van werknemers en van leraren in het bijzonder. Uit dat onderzoek wordt duidelijk dat bij professionaliseringsactiviteiten niet de inhoud centraal moet staan, maar de ervaringen van volwassenen. Interessant is dus om in kaart te brengen wat de ervaringen van pabo-studenten en van po-leraren zijn. Wat weten zij van ontwerpen en het doen van onderzoek? Wat hebben ze zelf gedaan? Hoe belangrijk vinden zij wetenschap en techniek voor zichzelf en voor kinderen? Welke beelden bestaan er t.o.v. wetenschap en techniek? In hoeverre zijn zij zich ervan bewust dat zij zichzelf voortdurend moeten ontwikkelen? Wat vinden zij daarvan? Een aantal van deze individuele factoren wordt in het onderhavige onderzoek in kaart gebracht. Attitudeverandering gebeurt niet in het luchtledige en ook niet (alleen) door een eenmalige training. De werkomgeving en privéomgeving spelen daarin een belangrijke rol. Hoe is de feedback vanuit de omgeving? Hoe belangrijk vinden het management en de collega’s wetenschap en techniek? Hoe ervaren leraren de gedragskosten van het zich voortdurend blijven ontwikkelen op W&T gebied? Welke mogelijkheden zijn er binnen en buiten de school? Is de school een lerende organisatie? In welke netwerken vertoeven de ‘bij te scholen’ leraren? Dit onderzoeksprogramma wil antwoord geven op een aantal van deze vragen.
De kern van de vervolgstap naar de ‘scholing’ is dat vanuit de specifieke ervaring en werkomgeving de professional in beweging moet komen om samen met anderen invulling te geven aan het wetenschap en techniek onderwijs op de basisschool. Pabo-studenten en professionals moeten worden aangesproken op hun vermogen om de doelstellingen van VTB-Pro te realiseren. Alle ‘leer-kracht’
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
8
dient daarvoor gemobiliseerd te worden. Het hoeft verder geen betoog dat deze gedachte nog weinig post heeft gevat bij vele betrokkenen. Er wordt gesproken in termen van ‘aanbod’ en ‘nascholing’, wat een vreemde term is in het perspectief van een leven lang leren. De bijdrage van dit onderzoek zal liggen in het kweken van awareness over en het ontwikkelen van nieuwe professionaliseringsconcepten voor pabo-studenten en po-leraren. Die bijdrage betekent een vernieuwing van het onderwijs in de zin van het op een innovatieve manier gebruik maken van de aanwezige talenten: de ‘leer-kracht’ van leraren. Zij zullen worden aangesproken als professional en krijgen tot taak het gezamenlijk formuleren en invulling geven aan wetenschap en techniek in het basisonderwijs. Daarmee dienen zij een maatschappelijk doel: het creëren van meer ruimte voor bèta talent. De rol van de Pabo’s als ‘centres for continuing education’ wordt daarin doorslaggevend.
5. Relatie met onderzoeksthema’s VTB-Pro In het theoretisch kader dat is geschreven door de programmaraad van VTB-Pro worden drie pijlers genoemd als basis voor de scholingsarrangementen (Theoretisch kader, 2008, p. 2): Pijler 1: Kennis en Vaardigheden Pijler 2: Attitude t.o.v. wetenschap en techniek Pijler 3: Pedagogisch-didactische competenties voor het scheppen van krachtige leeromgevingen W&T In dit hoofdstuk worden de vier gekozen onderzoeksthema’s gelinkt aan de drie pijlers van VTB-Pro.
Kennis van wetenschappelijke concepten en de vaardigheid in wetenschappelijk redeneren (pijler 1) komen met name aan bod in: -
onderwerp 1: creativiteit in ontwerpprocessen en
-
onderwerp 2: leren onderzoeken via ‘real life learning’.
In het eerste onderwerp gaat het om het stimuleren van creativiteit binnen het ontwerpen van technische producten. Dit onderwerp is dus gericht op het ‘technische systeem’ in termen van de vijf systemen zoals omschreven in het theoretisch kader (Theoretisch kader, 2008, p. 4). Het concept ‘creativiteit’ binnen ontwerpprocessen zal in samenwerking met de faculteit Industrieel Ontwerpen van de TU Delft worden uitgewerkt. Deze samenwerking garandeert dat de meest recente inzichten ten aanzien van dit concept worden meegenomen. In onderwerp 2 wordt bewust gezocht naar mogelijkheden om onderzoeksvaardigheden te leren buiten de schoolcontext. Onderzocht wordt bijvoorbeeld in hoeverre pabo-studenten en leraren worden geïnspireerd door het zien van de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en techniek in bedrijven en instellingen die onderzoek doen. De overlap met pijler 2 ‘attitudevorming’ is evident; de drie pijlers kunnen niet los van elkaar worden gezien. Bovendien komen bij ontwerpen en onderzoeken dilemma’s aan de orde zoals het (te) strikte onderscheid tussen wetenschap en techniek dat door velen wordt gemaakt. Traditioneel zou de eerste kennis op moeten leveren (empirische cyclus) en de tweede producten (design cyclus). Echter, techniek kan een toepassing zijn van de
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West
9
natuurwetenschappen, maar de omgekeerde weg is ook mogelijk. Het is onterecht om W&T als een tweedeling op te vatten, maar eveneens om ze in een adem te noemen.
Bij de tweede pijler gaat het om het ontwikkelen van een positieve attitude ten opzichte van natuurwetenschap en techniek. Het deelonderzoek ‘beïnvloeding van beeld van en houding tegenover wetenschap en techniek’ heeft hiermee een rechtstreeks verband. Het maakt gebruik van bestaand onderzoek en bouwt erop voort door te onderzoeken in hoeverre onderwijsconcepten OGO en Exemplarisch onderwijs goede vehikels zijn om de beeldvorming te beïnvloeden. Onderzocht wordt in hoeverre beeldvorming en attitude samenhangen.
Bij de derde pijler gaat het om het versterken van de beroepskwaliteit van leraren. Voor een deel komen leren ontwerpen en onderzoeken hier terug omdat na het stimuleren van de eigen competenties op dit gebied wordt gekeken naar wat er nodig is om leraren te bewegen om respectievelijk creativiteit in ontwerpprocessen van kinderen te stimuleren en te begeleiden danwel te leren onderzoeken in een authentieke omgeving buiten de basisschool. Bovendien valt het vierde onderzoeksthema onder deze pijler. Er worden in het theoretisch kader diverse vormen van reflectie genoemd die ‘empowerment van leerkrachten’ als doel hebben. Het vermogen tot reflectie zal ‘de kans vergroten dat deelnemers ook na afloop van de opleiding zelfgestuurd doorleren en collega’s weten te stimuleren om dit ook te doen, zodat de opbrengst van VTB-Pro ook na afloop van het programma geborgd is’ (Theoretisch kader 2008, p. 11). Precies daarover gaat onderwerp 4 ‘een leven lang leren in wetenschap en techniek’. Er wordt onderzocht wat er nodig is om competent te blijven.
6. Onderzoeksmethoden In eerste instantie zal overwegend kwalitatief onderzoek worden verricht vanwege het exploratieve karakter van het onderzoek. Via ontwerpgericht onderzoek worden leerarrangementen getest, verbeterd en opnieuw getest in realistische settings. Het gebruik van methoden kan verschillen per deelonderzoek (zie bijlage 1).
1.
Definiëren kernbegrippen via literatuurstudie
Het onderzoek begint voor alle vier de onderwerpen met het in kaart brengen wat precies wordt bedoeld met het competent functioneren van leraren op het gebied van wetenschap en techniek. Door middel van literatuuronderzoek wordt bijvoorbeeld gedefinieerd wat creativiteit betekent en welk gedrag van de leraren wordt nagestreefd als zij creativiteit bij kinderen moeten begeleiden (thema 1). Hetzelfde wordt gedaan voor de andere onderwerpen zoals het leren onderzoeken via real life learning. Wat wordt bedoeld met real life learning en wat moeten leraren dan willen, kunnen en kennen? (thema 2). Wat wordt verstaan onder ‘beeld van’ en ‘houding tegenover’ wetenschap en techniek? (thema 3). Wat houdt een leven lang leren op het gebied van W&T in termen van competenties in? (thema 4). De uitkomsten worden aangevuld door gesprekken met stakeholders.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 10
2.
Individuele en organisatorische factoren achterhalen via literatuurstudie, interviews en vragenlijsten
Als tweede stap wordt in kaart gebracht welke individuele en organisatorische factoren een rol spelen bij het competent functioneren zoals gedefinieerd onder 1. Met andere woorden welke factoren ondersteunen of verhinderen het competent functioneren van pabo-studenten en po-leraren op de vier onderwerpen? Wat zijn verschillen tussen novices en experts? Welke relaties tussen de factoren kunnen worden verondersteld? De categorieën van individuele en organisatorische factoren worden binnen de kenniskring vastgesteld op basis van literatuur (o.a. Bartram & Roe, 2008 zie tabel 1). Vervolgens wordt een interview format afgeleid dat de kenniskringleden aanpassen aan hun eigen onderwerp. In het attitudeonderzoek wordt een vragenlijst afgenomen om de houding van pabo-studenten en poleraren te meten. W&T competenties Pabo studenten
Leraren PO
Kenmerken van leerarrangementen / Ontwerpvragen
Individuele factoren: -
GMA: W&T
-
Learning agility
-
Personality
-
Motivation
-
…
Organisatorische factoren -
Opportunity to perform in W&T
-
Feedback
-
Learning climate
-
Rewarding system
-
…
Tabel 1: Raamwerk waarin individuele en organisatorische factoren voor pabo-studenten en leraren po worden ingevuld en de daaruit af te leiden kenmerken van leerarrangementen.
3.
Formuleren van kenmerken van leerarrangementen/ontwerpvragen
Uit de resultaten onder 2 worden kenmerken van leerarrangementen afgeleid. Hierbij wordt gekeken naar de totale kennisinfrastructuur, dat wil zeggen alles wat mensen nodig hebben voor een blijvende
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 11
competentieontwikkeling. Resultaten van recent onderzoek en best practices worden meegenomen in het formuleren van de te onderzoeken interventies.
4.
Opzetten en uitvoeren van een aantal series van experimenten
Volgens de methode van ontwerpgericht onderzoek wordt vervolgens een aantal ontwerpvragen geformuleerd op basis waarvan een aantal kleine experimenten wordt uitgevoerd (Van den Akker et al., 2006). Deze experimenten zien er voor de verschillende onderwerpen anders uit. Bij het in kaart brengen van de leereffecten (onderzoeksvraag 2b) wordt een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve methoden van onderzoek gebruikt.
5.
Disseminatie van de resultaten
De wijze waarop de resultaten worden gedissemineerd, wordt besproken in hoofdstuk 7.
7. Verwachte opbrengsten (per schooljaar) In termen van deliverables: Sept 2008 - sept 2009 -
Goedgekeurd onderzoeksplan lectoraat
-
Onderzoeksplan per deelonderwerp
-
2 presentaties op conferenties, seminars, symposia
Sept 2009 - sept 2010 -
2 artikelen in Engelstalig wetenschappelijk tijdschrift
-
(min.) 2 artikelen in Conferentie Proceedings, vakbladen of daaraan gelijkwaardig
-
2 interactieve workshops gericht op kennisvalorisatie richting Pabo’s en/of het werkveld (of daaraan gelijkwaardige instrumenten).
Sept 2010 - dec 2010 -
Bundelen van de resultaten op een nog nader te bepalen wijze
In termen van inhoudelijke opbrengsten (zie ook bijlage 1): -
Definiëring en operationalisering van relevante begrippen in de te verwerven competenties op het gebied van 1. creativiteit in ontwerpprocessen, 2. leren onderzoeken in een authentieke omgeving, 3. beeld en houding t.o.v. W&T, 4. leercompetentie
-
Onderzoeksinstrumenten om individuele en organisatorische factoren te achterhalen
-
Relevante individuele en organisatorische factoren van pabo-studenten en po-leraren
-
Werkhypothesen over relaties tussen relevante factoren en de kenmerken van leerarrangementen voor pabo-studenten en po-leraren
-
Best practices op het gebied van de beïnvloedingsmogelijkheden van deze factoren
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 12
-
Minimaal twee cycli van design experimenten
-
Uitspraken over de effecten van de leerarrangementen op de te beïnvloeden factoren.
De kennis die het lectoraat oplevert over de individuele en organisatorische factoren die er toe doen voor beide doelgroepen en de effecten van interventies die deze factoren proberen te beïnvloeden, is van belang voor het verbeteren van de bestaande (na)scholingsprogramma’s. Bovendien is deze kennis te gebruiken bij nieuw vorm te geven curricula.
8. Organisatie Binnen het lectoraat Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek werken een aantal vaste kenniskringleden één dag per week aan dit onderzoek. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van de vier onderwerpen en voor de deliverables zoals genoemd in het hoofdstuk Verwachte opbrengsten. Er zijn inmiddels drie kenniskringleden gestart binnen het lectoraat: Remke Klapwijk, Gert van der Slikke en Johan de Wilde. Een korte biografie is te vinden in bijlage 2. Er zijn twee vacatures. Bovendien is Remke Klapwijk behalve bij het lectoraat ook één dag in de week werkzaam bij de opleiding Science Education & Communication (SEC, TU Delft); zij wordt daar begeleid door Marc de Vries. De Vries is tevens als begeleider betrokken bij het voorgestelde attitudeonderzoek. De lector is eindverantwoordelijk voor het onderzoekprogramma. De kenniskringleden worden bij de dataverzameling en de data-analyse ondersteund door onderzoekers die worden ingehuurd op uurbasis. Dat kunnen onderzoekers met uiteenlopende achtergronden zijn. Uiteraard komen pabo-studenten en -docenten in aanmerking, en ook leraren po. Daarnaast kan expertise vanuit de (natuur)wetenschappelijke hoek of technische disciplines relevant zijn, zoals Industrieel Ontwerpen en Informatica en expertise uit de sociale wetenschappen, zoals de Psychologie of de Onderwijskunde. In een door het lectoraat zelf te organiseren mid-term evaluatie worden de resultaten per deelonderzoek voorgelegd aan experts met het verzoek inhoudelijk te reageren op de voorlopige resultaten en het onderzoek verder te brengen.
9. Planning van het onderzoek De planning van het onderzoek is voor ieder deelonderzoek verschillend (zie bijlage 1 voor de deelonderzoeksplannen). Globaal kunnen de volgende onderzoeksfasen in de tijd worden uitgezet.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 13
Onderzoeksprogramma schrijven Deelonderzoeken schrijven Literatuurstudie, interviews/vragenlijsten (individuele en organisatorische factoren achterhalen) Ontwerpronde 1: instrumentontwikkeling – dataverzameling – data-analyse – herontwerp Ontwerpronde 2: instrumentontwikkeling – dataverzameling – data-analyse – herontwerp Artikelen schrijven Presentaties houden Workshops pabo’s
De onderzoeksprojecten die binnen dit onderzoeksprogramma zijn geformuleerd beslaan een periode van twee jaar en beogen een aanzet te geven tot verandering van curricula. Deze verandering houdt een omslag in het denken in over de scholing van professionals (zie hoofdstuk 4). Met deze projecten wordt daarmee een proces gestart dat uiteraard niet is afgerond na twee jaar. Afhankelijk van de resultaten kan vervolgonderzoek worden verricht bijvoorbeeld naar het mobiliseren van de omgeving voor wetenschap en techniek in het basisonderwijs, naar de basisschool als lerende organisatie en naar de internationalisering van de professional op het gebied van wetenschap en techniek. In alle gevallen gaat het om het verder ontwikkelen van de eigen ontwerp- en onderzoeksvaardigheden en die van kinderen, om het stimuleren van samenwerkingsverbanden, en om het verbreden van de horizon van professionals.
10. Samenwerkingsverbanden Het kenniscentrum KWT West is een initiatief van de TU Delft en De Haagse Hogeschool met de laatste als penvoerder. Verder zijn drie Pabo’s van hogescholen aangesloten te weten De Haagse Hogeschool, de Hogeschool Rotterdam en de Driestar Educatief. In het kader van de tender gericht op curriculumvernieuwing en nascholing maken zij gebruik van producten van KWT West. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van verwant onderzoek aan de genoemde instellingen voor hoger onderwijs.
Voor verwant onderzoek bij de Technische Universiteit kan om te beginnen de leerstoel van Marc de Vries worden genoemd die per 1 september 2008 is aangesteld als deeltijdhoogleraar Educatie bij de opleiding Science Education & Communication (SEC), waarin ook de lerarenopleiding van de TU Delft is ondergebracht. De Vries maakt daarnaast sinds 1 september 2003 deel uit van de Techniekfilosofie groep van de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de TU Delft. De Vries’ expertise is belangrijk, bijvoorbeeld in het aanscherpen van begrippen en concepten die als vanzelfsprekend worden verondersteld in wetenschap- en techniek educatie. Bovendien heeft Remke Klapwijk een dubbelaanstelling van een dag binnen het lectoraat KWT en een dag bij de onderzoeksgroep van De Vries. Haar onderzoek over creativiteit in ontwerpprocessen sluit nauw aan
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 14
december
november
oktober
september
augustus
juli
juni
mei
april
maart
februari
januari
december
november
oktober
september
2010 augustus
juli
juni
mei
april
maart
februari
januari
2009 december
november
oktober
september
2008
bij het onderzoek van SEC. In het onderzoeksprogramma van SEC staat eveneens het ontwerpproces centraal, maar nu bezien vanuit de VO-scholier en de VO-docent.
Verder is bij de TU Delft de sectie Educatie en Technologie (Edutec) bij de faculteit Techniek, Bestuur en Management relevant voor het onderzoek van het kenniscentrum, tot voor kort onder leiding van Wim Veen. Wim Veen is hoogleraar Educatie en Technologie en verricht onderzoek naar e-learning en nieuwe vormen van leren en trainen in de publieke en private sector. Hij is vooral bekend van zijn pleidooi voor de Homo Zappiens, zoals hij de kinderen van vandaag noemt die in een ICT rijke omgeving opgroeien. Volgens Veen wordt er te weinig met ICT in het onderwijs gedaan (Veen & Vrakking, 2006). De lector Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek van De Haagse Hogeschool heeft gewerkt bij de sectie Edutec en incorporeert ideeën van Wim Veen in het onderhavige onderzoeksprogramma. Onderzoek naar wetenschap en techniekeducatie in het hoger onderwijs wordt uitgevoerd door Erik de Graaff, hoofddocent bij de sectie Edutec. Hij is actief in SEFI, een internationale vereniging voor engineering education, en organiseert dit jaar samen met het Platform Bèta Techniek de jaarlijkse SEFI conferentie in Rotterdam met als thema: ‘Attracting young people to Engineering’. Hij begeleidt promovendi en docenten aan de TU Delft die onderzoek doen naar engineering education, zoals Gilian Saunders, werkzaam bij Lucht- en Ruimtevaarttechniek. Saunders is onlangs gepromoveerd op een onderzoek naar de competenties van alumni van de ingenieursopleiding L&R en de consequenties daarvan voor het bestaande curriculum. De kennis die binnen de diverse werkgroepen binnen SEFI, en ook binnen de Midden-Europese counterpart IGIP wordt ontwikkeld, wordt waar relevant gebruikt binnen het onderzoek van KWT West. Daarbij kan gedacht worden aan de ideeën over problem based learning van de Curriculumontwikkeling werkgroep, ICT in the onderwijs en continuing education van de gelijknamige werkgroepen. Het onderzoek van Ellen Sjoer, lector Kennisinfrastructuur Wetenschap en Techniek en tevens als universitair docent verbonden aan de sectie Organisational Behaviour and Innovation (OBI) bij de Faculteit Techniek, Bestuur en Management van de TU Delft richt zich op (e)leren en kennismanagement in publieke en private organisaties. Zij doet onderzoek naar de onderwijskundige, technologische en organisatorische aspecten van het faciliteren van een leven lang leren van een werknemer. Bij de TU Delft is dat onderzoek vooral gericht op werknemers van technologische bedrijven; binnen het lectoraat KWT bij De Haagse Hogeschool is het onderzoek gericht op basisschoolleraren in hun werkomgeving. Een instituut dat geen onderzoek doet, maar waar kennis is verzameld onder meer door het uitvoeren van projecten in het voortgezet onderwijs en de eigen universiteit is Onderwijs en Studentzaken van de TU Delft. Daarbinnen is het onderwijskundig centrum OC Focus gedefinieerd waaronder de aansluitingsprojecten Voortgezet Onderwijs- Wetenschappelijk Onderwijs (VO-WO) vallen, en de docentenprofessionalisering van de TU Delft.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 15
Bij De Haagse Hogeschool richt het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming zich op de bevordering van de kwaliteit van het beroepsonderwijs. Lectoren Marinka Kuijpers en Frans Meijers doen onderzoek naar loopbaangerichte leeromgevingen in het beroepsonderwijs (Kuijpers & Meijers, 2007; Kuijpers & Meijers (red.), 2008). Dit onderzoek ondersteunt het uitgangspunt van KWT West dat men ernaar streeft basisschoolleraren een leven lang te faciliteren in hun competentieontwikkeling op het gebied van wetenschap en techniek. Samenvattend, bij de initiatiefnemers van het kenniscentrum wordt onderzoek verricht naar W&T professionalisering van verschillende doelgroepen, te weten leraren primair onderwijs, leraren voortgezet onderwijs, docenten hoger onderwijs, werknemers van technologische bedrijven. Dit onderzoek draagt bij aan of maakt deel uit van het onderzoek waar het kenniscentrum KWT West zich primair op richt: het professionaliseren van pabo-studenten en leraren basisonderwijs. Ook bij de Pabo’s waarmee het kenniscentrum nauw samenwerkt te weten: Driestar Educatief, Hogeschool Rotterdam en De Haagse Hogeschool wordt relevante kennis geïnventariseerd. Bij die inventarisatie kunnen ook de Pabo’s van de Hogeschool Leiden en Hogeschool Zeeland worden meegenomen, omdat zij ook gebruik maken van de producten van KWT West. Er wordt contact gezocht met lectoren op aanpalende terreinen, zoals Bert Kalkman van het lectoraat Exemplarisch Onderwijs en Bram de Muynck van het lectoraat Onderwijs en Identiteit bij Driestar educatief, met Ton Kallenberg van het lectoraat Educatie bij de Hogeschool Leiden dat zich richt op institutionele samenwerking en nieuwe leerarrangementen waarin wordt gezocht naar een optimale taakverdeling tussen de opleiding en het werkveld in de professionalisering van docenten. Ten slotte kan worden genoemd het lectoraat Versterking van het beroepsonderwijs van de Hogeschool Rotterdam dat zich richt op de vraag hoe leerarrangementen in het beroepsonderwijs er in didactisch en pedagogisch opzicht uit moeten zien om effectief te kunnen zijn. Bij de uitvoering van het onderzoek van het lectoraat KWT zullen zowel ontwikkelingen bij aanpalende instituten in de regio worden meegenomen in het eigen onderzoek, als (inter)nationale ontwikkelingen.
11. Relatie onderzoek en nascholingsarrangement In het huidige trainingsvoorstel voor de nascholing ‘KWT West zorgt voor leerkrachten met passie voor wetenschap en techniek’ zijn duidelijke relaties gelegd met het onderhavige onderzoeksprogramma. -
Er is nagedacht over de motivatie van leraren en schooldirecteuren om nu deel te nemen aan de nascholing en over de motivatie van toekomstige groepen deelnemers (trainingsvoorstel p. 2-4). In het lectoraat zullen deze en andere individuele kenmerken van leraren en werkomgevingen nader worden onderzocht. De bedoeling is dat in een tweede nascholingsronde de vruchten van dit onderzoek geplukt gaan worden.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 16
-
Er wordt een onderscheid gemaakt in startende en ervaren leraren (p. 3 trainingsvoorstel). Na het invullen van tabel 1 van het onderzoeksprogramma wordt het onderscheid tussen novices en experts en de consequenties voor de interventies duidelijker.
-
In de hoofddoelen van de training komen alle vier de onderwerpen van het lectoraat aan de orde (trainingsvoorstel p. 4).
-
In de leeractiviteiten, gegroepeerd rond thema’s, zijn mogelijkheden voor het lectoraat om relevante interventies uit te voeren.
Voor de ontwikkeling van het Pabo-curriculum van de aangesloten Pabo’s geldt hetzelfde; relaties met het onderzoeksprogramma worden duidelijk gelegd. Zo is de lector betrokken bij het meedenken over ‘bouwstenen’ die bijdragen aan goed onderwijskundig onderzoek naar wetenschap en techniek door studenten in de te ontwikkelen W&T minoren. Het doel is uiteraard om de Pabo-curricula en nascholingstrajecten te verbeteren.
Proces Een duidelijke relatie tussen onderzoek en nascholingsarrangement is van belang voor het welslagen van beide. Omdat alle actoren zich daarvan bewust zijn, worden de kennisprocessen binnen KWT West daarop ingericht. Bijvoorbeeld: •
De projectleider van de nascholing is tevens kenniskringlid binnen het lectoraat.
•
Twee andere kenniskringleden zijn docent op verschillende Pabo’s. Een van deze docenten is ook bij de curriculumontwikkelgroep en nascholingsgroep betrokken.
Daarnaast worden steeds momenten gecreëerd om kennis en ervaringen uit te wisselen tussen ontwikkelaars en onderzoekers. Beiden communiceren ook via Fronter, een (intern) learning content management systeem waarop onder andere draft documenten worden gedeeld. Het streven is om ook van KWT West een lerende organisatie te maken.
12. Keuzes Onderzoek KWT In het oorspronkelijke projectplan van KWT West, ingediend op 7 mei 2008, is een hoofdstuk gewijd aan het lectoraat-in-oprichting. Daarin worden vier onderzoeksthema’s genoemd: 1. Doorgaande leerlijnen Wetenschap en Techniek, 2. Monodisciplinair versus multidisciplinair onderwijs, 3. Hoe professionaliseer je (aanstaande) leerkrachten-po en pabodocenten voor wetenschap en techniek? 4. Implementatieproces op basisschool en pabo’s. Bij ieder thema zijn hoofdvragen geformuleerd met in totaal 21 subvragen (Projectplan […], mei 2008).
Binnen het per 1 september 2008 ingestelde lectoraat Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek zijn keuzes gemaakt in deze rijkheid van thema’s en onderzoeksvragen. Omdat het Platform Bèta Techniek stelt dat de scholing gericht moet zijn op de docent is ervoor gekozen om alle onderzoeksvragen die betrekking hebben op het leren van het kind te schrappen, ook in overleg met
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 17
betrokken actoren. Thema 3: professionalisering van de (aanstaande) leerkrachten-po en pabodocenten voor W&T wordt het centrale thema van het onderhavige onderzoeksprogramma en onderwerpen uit thema 1 en 2 kunnen daarmee in verband worden gebracht – of met thema 4 - als het implementatievraagstukken betreft. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet zozeer de Pabo-docenten, hoewel ook lerende werknemers, object van onderzoek zijn, maar pabo-studenten en basisschoolleraren. De primaire taak van het kenniscentrum is immers de pabo-docenten te voorzien van kennis over hoe zij hun studenten kunnen opleiden op het gebied van W&T en hoe zij de nascholing kunnen verbeteren (business-to-business). Ten slotte waren in het oorspronkelijke plan de onderzoeksvragen in meerderheid gericht op de derde pijler, de pedagogisch-didactische competenties - vooral gericht op het curriculum voor W&T van de basisschool. Onderzoeksvragen zoals ‘ Hoe ziet een samenhangend en inspirerend curriculum er uit voor wetenschap en techniek op de basisschool?’ (p. 30) en ‘ Hoe verbinden we essentiële onderdelen uit het oude leren met nieuwe (sociaalconstructivistische) leren in het wetenschap- en techniekonderwijs op de basisschool’? (p. 31) hebben nu een lagere prioriteit gekregen. Het gaat in het lectoraat KWT om de competentieontwikkeling van de leraren in hun leer/werkomgeving en de kenmerken van leerarrangementen die daarbij aansluiten voor deze doelgroep.
Referenties Akker, J. van den, Gravemeijer, K., McKenney, S. & Nieveen, N. (Eds.). (2006). Educational Design Research. London and New York: Routledge. Bartram D., & Roe, R. (2008). Individual and organisational factors in competence acquisition. In: W.J. Nijhof & L.F.M. Nieuwenhuis (red.), The learning potential of the workplace (pp. 71-96). Rotterdam: Sense Publishers. Both, K. (2007). Naar een groene pedagogiek. Tekst voor het TransForum project Green Care Amsterdam. Bransford, J.D., Brown, A.L., & Rodney, R.C. (Eds.). (1999). How People Learn: Brain, Mind, Experience, and School. Commission on Behavioral and Social Sciences and Education (CBASSE), p. 17-38. http://www.nap.edu/openbook.php?record_id=6160 Bras-Klapwijk, R.M. et al. (2005). Het begint bij het kind. Organiseer gevarieerde techniekactiviteiten. In R.M. Bras-Klapwijk (Ed.), Techniek als menselijk ontwerp; Nieuwe opleidings- en loopbaanroutes voor jongeren. Den Haag: Stichting Toekomstbeeld der Techniek. Clark, C. (1998). The Professional Development of Teachers Working with More Able Learners. Gifted Education International, 12(3), 145-50. Chawla, L., & Duffin, M. (2005). Place-Based Education and Student Achievement. Antioch: PEEC Cochran-Smith, M., & Lytle, S.L. (1999). Relationships of knowledge and practice: Teacher learning in communities. Review of Research in Education, 24, 249-305.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 18
Cropley A.J., & Urban, K.K. (2000). Programs and Strategies for Nurturing Creativity. In K.A. Heller et al. (Eds.) International Handbook of Giftedness and Talent. Oxford/Amsterdam: Pergamon/Elsevier. Lifelong Learning Programme: Part 1: Priorities of the 2007 general call for proposals (EAC/61/2006) (2006). European Commission, Directorate-General for Education and Culture. Feldhusen, J.F., & Treffinger, D.J. (1975). Teachers attitudes and Practices in Teaching Creativity and Problem Solving […], Psychological Reports. Florida, R. (2002). The Rise of the Creative Class: And How it’s Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life. Basic Books. New York. Horst, W. ter (1994). Het herstel van het gewone leven. Groningen: Wolters-Noordhoff. Jarvis, T., & Pell, A. (2004). Primary teachers’changing attitudes and cognition during a two-year science in-service programme and their effect on pupils. International Journal of Science Education, 26(14), 1787-1811. Kalkman, B. (2005). Handboek voor exemplarisch onderwijs. Gouda: Driestar educatief Kleingeld, R. (2004). VTB-1 PABO project: Optimaliseren vakmodulen techniek. Hogeschool Rotterdam, PABO Rotterdam en PABO Dordrecht. Klerk Wolters, F. de (1989). The attitude of pupils towards technology (Dissertatie, Technische Universiteit Eindhoven). Kuijpers, M., & Meijers, F. (2007). Strategisch plan 2007-2011. Lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming, De Haagse Hogeschool. Kuijpers, M., & Meijers, F. (red.) (2008). Loopbaanleren. Onderzoek en praktijk in het onderwijs. Apeldoorn: Garant. Louv, R. (2007). Het laatste kind in het bos. Hoe wij onze kinderen weer in contact brengen met de natuur. Utrecht: Jan van Arkel. Margadant-Van Arcken, M. (1998). Rehabilitatie van leefwerelddenken. Inaugurele rede. Wageningen: Landbouwuniversiteit. Meirink, J. (2007). Individual teacher learning in a context in teams. Dissertatie Universiteit Leiden. Leiden: Mostert & Van Onderen. OCW, EZ, SZW (2003). Zonder kenniswerkers geen kenniseconomie. Achtergronddocument bij de Kabinetsnota Deltaplan bèta/techniek, Den Haag. Oers, B. van (2001). Ontwikkelingsgericht werken in de bovenbouw van de basisschool, een theoretische verkenning met het oog op de praktijk. Sint-Maarten: OGO-academie. Projectplan Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West juni 2008 - medio 2010. (mei 2008). Den Haag.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 19
Riessen M. van, & Manen, I. van (2006). Omgevingsonderwijs. Van project naar praktijk. Assen: Van Gorcum. Roebroeck, L., & Snijders, H. (2003). Van peuter tot professor. Keuzemomenten op weg naar een loopbaan in de wetenschap. In R. Diephuis, L. Roebroeck & H. Snijders (red.), Proefproject Adoptierelaties. Samenvattende rapportage eerste fase (pp.15-30). Stichting Weten. Zutphen: Nauta Zutphen. Ruimte voor Talent Ruimte voor Wetenschap en techniek (2008). manifest, Amsterdam 11 november 2008. Runhaar, P. (2008). Promoting teachers’ Professional Development. (Dissertatie Universiteit Twente) Enschede: PrintPartners Ipskamp. Sjoer, E. et al. (2007). E-learning for Life-long Learners at Institutes for Higher Education. Proceedings of the 2nd IGIP Regional Conference 2007. Aachen, Germany, 49-52. Sjoer, E. et al. (2008). Life-long learning in the digital age. In Kinshuk, D.G Sampson, J.M. Spector, P. Isaias & D. Ifenthaler (Eds.), Cognition and Exploratory Learning in Digital Age (CELDA) Freiburg: IADIS Press, 385-389. Theoretisch kader voor de Professionalisering van Leerkrachten op het gebied van wetenschap en techniek (2008) VTB-Pro. Veen, W., & Vrakking, B. (2007). Homo Zappiens Growing up in a digital age. London: Continuum International Publishing Group Ltd. Vries, M.J. de (1988). Techniek in het natuurkunde-onderwijs (Dissertatie Eindhoven University of Technology). Walma van der Molen, J.H. (2007). Eindrapportage VTB Attitude Monitor. De ontwikkeling van een attitude-instrument op het gebied van wetenschap en techniek voor leerlingen in het basisonderwijs. Den Haag: Platform Bèta Techniek.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 20
Bijlage 1 Deelonderzoeksplannen Titel Onderzoek Theoretisch kader
1. Creativiteit in het ontwerpprocessen Inleiding Doel van het onderzoek is om te komen tot aanbevelingen voor trainingen en andere interventies gericht op basisschoolleraren en pabo-studenten die er voor zorgen dat zij gemotiveerd raken en in staat zijn om creativiteit te bevorderen van kinderen in technische ontwerpprocessen. Trainingen en andere interventies zijn pas echt geslaagd als ze duurzaam doorwerken naar de onderwijspraktijk. Opkomst Creatieve Samenleving Het is van belang voor het innovatief vermogen van Nederland om aandacht te besteden aan het ontwikkelen van creativiteit in het techniekonderwijs. Waar in de jaren negentig nog werd gesproken over de opkomst van een kenniseconomie, spreekt men nu van een creatieve economie (Florida, 2002; Resnick, 2007). Hoogwaardige technologische kennis is nodig maar niet voldoende voor innovatie. Het gaat evenzeer om inzicht in sociale processen en het leggen van creatieve verbindingen tussen techniek en mensen (Bras-Klapwijk, 2005). De mate van creativiteit is een belangrijke variabele en staat voor het doorbreken van patronen en het vinden van nieuwe oplossingen (Cropley, 2001; Pyryt, 2002; Csikszentmihalyi, 1998). Een creatief product of resultaat is nieuw en heeft in de ogen van anderen relevantie en kwaliteit (Csikszentmihalyi, 1998). Kinderen zullen meestal niet daadwerkelijk iets nieuws van blijvende waarde toevoegen aan de wereld. Wel kunnen ze komen met oorspronkelijke en onverwachte oplossingen en ideeën. Onderwijs in technisch ontwerpen belemmert creativiteit Een belangrijk doel van VTB-Pro is de eigen ontwikkeling van leraren te vergroten. Leraren PO en pabo-studenten voelen zich onvoldoende bekwaam om onderwijs in wetenschap en techniek te verzorgen. Te weinig kennis, vaardigheden, affiniteit en hoge gedragskosten zijn drempels die uit explorerend onderzoek naar voren komen (Qrius, 2006). Omdat wetenschap en techniek relatief nieuw zijn en veel leraren het idee hebben dat ze te weinig kennis hebben, kiezen leraren nog vaker dan bij andere vakken voor een veilige weg. Ze geven bijvoorbeeld relatief gesloten lessen zodat er geen lastige vragen komen (Jarvis & Pell, 2004). Begrijpelijk. En jammer, omdat kinderen daardoor de essentie van het zelf worstelen met vraagstukken, zelf nadenken, verzinnen en testen niet ervaren. Dit heeft een negatieve invloed op de leerresultaten en de houding van kinderen (diverse referenties in Jarvis & Pell, 2004) en zorgt ervoor dat jongeren techniek links laten liggen (Dow, 2006). De Stichting Toekomstbeeld der Techniek signaleert dat kinderen in Nederland negatiever worden door techniekonderwijs, hun belangstelling daalt als ze voor het eerst met techniek en natuurwetenschappelijke vakken te maken krijgen in het voortgezet onderwijs (Bras-Klapwijk et al., 2005b). Ontwerpmodel te analytisch De Europese commissie pleit daarom voor een activerende aanpak waarin ruimte is voor nieuwsgierigheid en creativiteit. Meestal onder de noemer van een aanpak die inquiry-based is (Dow, 2006). In veel landen zoals de UK wordt echter een simpel ontwerpmodel gehanteerd dat ambiguïteit reduceert en de controle van de leraar over de gang van zaken vergroot. Dit is prettig voor onzekere leraren, maar doet geen recht aan het ontwerpproces in de praktijk (Mawson, 2003). Steeds meer onderzoekers wijzen erop dat de toepassing van het model blokkades opwerpt voor de ontwikkeling van kinderen tot creatieve, risiconemende en authentieke
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 21
ontwerpers. De ontwerpmodellen die nu in Nederland worden gehanteerd zijn slechts gedeeltelijk op creativiteit gericht (De Vaan & Marell, 2006; Van Graft & Kemmers, 2007). Uit gedrag van topontwerpers blijkt dat succesvolle resultaten alleen bereikt worden als er ruimte is om zelf het ontwerpproces vorm te geven en een balans is tussen analyse en intuïtie (Howard-Jones, 2002). Contextgebondenheid van ontwerpen Tevens blijkt dat er geen standaard ontwerpproces bestaat, dit ontwerpproces is context- en persoonsgebonden en de diversiteit in activiteiten is groot. De critici wijzen er tevens op dat het generieke ontwerpmodel onvoldoende rekening houdt met het belang van contextgebonden kennis en vaardigheden (Sidawi, 2007). Door deze kennis en vaardigheden op een verstandige manier in te brengen tijdens het proces, komen kinderen tot meer gevarieerde en kwalitatief betere/orginelere ontwerpen. Langzamerhand ontstaat er zowel in de literatuur als in de praktijk een alternatieve pedagogische aanpak van ontwerponderwijs met veel oog voor het bevorderen van creativiteit, zie diverse publicaties in het International Journal of Technology and Design education en elders(e.g. Howe et al., 2001; Feldhusen, 1995; Eliaz, 2004; Howard-Jones, 2002). Nieuwe competenties gewenst Deze alternatieve pedagogische aanpak vraagt nieuwe en andere competenties van leraren. Dat er andere competenties nodig zijn wordt wel duidelijk uit de literatuur over technisch ontwerpen, maar om welke competenties het gaat veel minder. Het is daarom interessant om de inzichten uit het ‘technology and design’ onderzoek aan te vullen met het onderzoek naar creativiteitsontwikkeling onder hoogbegaafden. Het door Urban en Cropley (2001) ontwikkelde model beschrijft zes factoren/kwaliteiten die nodig zijn om een creatief product te realiseren: Cognitieve elementen: 1. Divergent denken en handelen 2. Algemene kennisbasis en denkvaardigheden 3. Specifieke kennisbasis en vaardigheden (W&T) Persoonlijke kenmerken: 4. Focus en taak commitment 5. Motivatie en motieven 6. Openheid, tolereert ambiguïteit Aan de hand van deze zes factoren beschrijven Urban en Cropley de kenmerken van leraren en lesprogramma’s die ervoor zorgen dat creativiteit wordt gevoed en verder wordt ontwikkeld. Het toelaten van ambiguïteit, het niet negeren van feitelijke kennis en humor zijn bijvoorbeeld kenmerken van leraren die goede resultaten behalen met hoogbegaafde kinderen. Andere competenties zijn: het stimuleren van leerlingen om zelfstandig te leren, een coöperatieve, sociaal integrerende stijl van lesgeven, het uitstellen van een oordeel over ideeën van de leerling, het stimuleren van flexibel denken, het tolereren van ‘verstandige’ fouten, het promoten van zelfevaluatie, het serieus nemen van vragen etc. (Clark, 1998 in Cropley en Urban, 2000). Deze competenties zijn van belang voor de begeleiding van het leerproces bij hoogbegaafde kinderen. Wat is er nodig voor de andere basisschoolkinderen? Hoe kunnen deze competenties worden vertaald naar het terrein van technisch ontwerpen? VTB-Pro trainingen willen creativiteit bevorderen Hoewel we beseffen dat een training alleen in combinatie met een aantal andere veranderingen kan leiden tot meer creativiteit in de klas, zal dit
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 22
deelonderzoek zich richten op het opleiden van leraren en pabo-studenten op het gebied van ontwerpen. Het KWT West heeft gekozen voor een training die creativiteit en nieuwsgierigheid benadrukt, zowel binnen natuurwetenschap als techniek. De basisgedachte is om leerarrangementen te ontwikkelen die leraren in staat stellen op een open, explorerende en reflectieve manier hun eigen ontwikkeling ter hand te nemen en hieraan zelfvertrouwen te ontlenen. In de scholing wil het KWT leraren en pabo-studenten bewegen om uit de comfortzone te komen en om reeds gegroeide patronen die gericht zijn op veiligheid te doorbreken en te vervangen door patronen die gericht zijn op creativiteit. Dit vraagt in ieder geval een andere omgang met het standaard ontwerpmodel of wellicht zelfs het afschaffen ervan. Individuele en organisatorische factoren Het onderzoek naar creativiteit houdt rekening met verschillen tussen werkende volwassenen en studenten. Wellicht zijn de patronen van werkenden dieper geïnternaliseerd en is de crisis die vooraf gaat aan een eventuele transformatie naar creativiteitsbevorderend gedrag heftiger. Aan de andere kant kan geprofiteerd worden van bewuste of onbewuste ontevredenheid met de huidige gang van zaken in de klas. De doorwerking van een gevolgde training of curriculum wordt niet alleen door de persoonskenmerken bepaald, ook de leer/werkomgeving speelt een rol bij competentieontwikkeling. Scholen zullen naar verwachting verschillen in hun openheid voor creativiteit, wetenschap en techniek, bij de éne school sluit dit naadloos aan op de onderwijsvisie terwijl andere scholen vast willen houden aan veilig onderwijs. Het effect van de training zal in verschillende (werk)contexten worden onderzocht. Onderzoeksvragen
De hoofdvraag in het onderzoek is: Welke factoren zorgen er in een training voor dat leraren gemotiveerd worden en vaardig worden in het ondersteunen en stimuleren van creativiteit en nieuwsgierigheid in ontwerpprocessen op de basisschool en tevens dat leraren daadwerkelijk anders onderwijs gaan geven? Deelvragen: - Welke activiteiten bevorderen creativiteit in het ontwerpproces van kinderen en welke werpen barrières op? - Welke (nieuwe set van) competenties hebben leraren PO en studenten nodig om creativiteit bij kinderen in ontwerpprocessen te stimuleren en te begeleiden? - Wat is de beginsituatie van leraren PO en pabo studenten aan het begin van een leerarrangement en wat zijn de grootste knelpunten? - Wat zijn mogelijke interventies die binnen een training ingezet kunnen worden? - Wat is het effect van de interventies die in het kader van VTB-Pro in de nascholing en curriculumontwikkeling zijn ingevoerd? - Welke invloed hebben individuele en organisatorische kenmerken op het trainingsproces en de uitkomsten van de training in termen van motivatie, competenties en gedrag in de schoolpraktijk?
Relatie met VTB-Pro pijlers
Aansluiting bij theoretisch kader (VTB-Pro, 2008): Pijler 1: Kennis en vaardigheden op het gebied van ontwerpen en creatieve processen zijn essentieel. Bovendien is natuurwetenschappelijke kennis essentieel om het ontwerpen en om creatieve processen gaande te houden. De training dient daaraan bij te dragen. Pijler 2: Eigen houding ten opzichte van techniek, ontwerpen en creativiteit is essentieel. De training dient leraren bewust te maken van de
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 23
eigen houding en het eigen handelen, en verandering te stimuleren. Pijler 3: Ontwerpen met aandacht voor creativiteit vraagt om een andere set van didactische vaardigheden. Planning
De leerarrangementen van het Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West zijn in de periode september 2008-december 2008 ontwikkeld door de ontwikkelgroep KWT West. Het stimuleren van het zelflerend vermogen, nieuwsgierigheid en creativiteit bij leraren was daarbij een bewust uitgangspunt. Deze training wordt vervolgens in drie tranches gegeven door De Haagse Hogeschool, de Hogeschool Rotterdam en mogelijk door andere pabo’s: - januari –juni 2009 - september 2009-februari 2010 - januari 2010-juni 2010 Planning onderzoek: Activiteit
Door wie
Periode
Literatuurstudie en onderzoeksdesign
Klapwijk
Jan- februari 2009
Literatuuronderzoek naar ontwerpen door experts & interviews op de TU Delft
Klapwijk en collega TU Delft
Nog vast te stellen
Start exploratief onderzoek cursussen in den Haag en Rotterdam (3-5 trainingen worden onderzocht)
Klapwijk en assistent die data verzamelt
Eind februari –
Exploratief onderzoek naar ontwerponderwijs op de pabo
Haalbaarheid wordt nog bepaald
Nog in te plannen, voor
Paper schrijven voor SEFI
Klapwijk
Voor eind maart 2009
Data-analyse en interpretatie
Klapwijk
Juni-september 2009
Aangepast onderzoeksdesign voor volgende cases
Klapwijk
Oktober of eerder indien nodig
Exploratief of kwantitatief onderzoek naar tranche 2 en naar ontwerponderwijs op de pabo
Klapwijk
April 2010
Interpretatie, artikelen en afronding
Klapwijk
Augustus 2010
Nieuwe aanvragen voor subsidies
Klapwijk en anderen
Gehele periode
eind juni 2009
juni 2009
Reeds ingediend: Onderwijsbewijs december 2008
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 24
Onderzoekers
Dr. ir. R.M. Klapwijk Supervisie: dr. E. Sjoer en prof dr. M.J. de Vries
Organisatie
Kenniscentrum Wetenschap en Techniek West (lectoraat Kennisinfrastructuur Wetenschap en Techniek vd De Haagse Hogeschool) in samenwerking met de TU Delft. Dr. ir. R.M. Klapwijk heeft een aanstelling bij beide partijen.
Belang van het onderzoek
Als creativiteit niet op een goede manier in de training wordt opgenomen, dan zijn leraren PO en pabo-studenten niet in staat om technisch ontwerpen op een stimulerende manier te geven. Dit heeft veel nadelen: - Kinderen ontdekken niet het wezen van ontwerpen - Minder kinderen raken gemotiveerd voor techniek Door het wel op te nemen worden nieuwe doelgroepen aangesproken: mensgerichte, ondernemende en kunstzinnige kinderen. Juist werknemers met deze aanleg zijn volgens het Florida-model (Bras-Klapwijk, 2005) nodig in de opkomende Creatieve Economie.
Onderzoeksmethoden
Verwachte opbrengsten
Literatuur
• •
Literatuuronderzoek naar Creativiteit, Technology and Design Exploratief onderzoek naar de effecten van de training KWT West op de leraar. Zowel het trainingsproces als het effect in de klas worden onderzocht via observatie, diepte-interviews en enkele andere kwalitatieve en kwantitatieve methoden van onderzoek (Van den Akker, 2007)
Resultaten: • Meer inzicht in benodigde competenties leraren voor het geven (technisch) ontwerpen met ruimte voor creativiteit • Meer inzicht in het opleiden van leraren en pabo-studenten • Een bijdrage aan een nieuw ontwerpparadigma • Evaluatie van de training van KWT West en aanbevelingen voor verbeteringen • Input voor het verbeteren van het lesmateriaal op de pabo en de trainingen op het gebied van ontwerpen Producten: • Wetenschappelijk artikel in een nader te bepalen tijdschrift • Lezingen en papers in Proceedings, o.m. SEFI 2009, PATT 2009 • Beelden en filmpjes over ontwerpen op de basisschool en/of van de training van leraren • Adviezen aan ontwikkelaars training en aan (pabo)-docenten. Akker, J. van den, Gravemeijer, K., McKenney, S. & Nieveen, N. (Eds.). (2006), Educational Design Research London and New York: Routledge. Bras-Klapwijk, R.M. (Ed.) (2005). Techniek als menselijk ontwerp; Nieuwe opleidings- en loopbaanroutes voor jongeren. Stichting Toekomstbeeld der Techniek. Bras-Klapwijk, R.M., Snijders & Rommes, 2005b. Begin bij het kind: organiseer gevarieerde activiteiten. In Bras-Klapwijk (Ed.). Ciskszentmihalyi, M. (1998). Creativiteit. Over ‘flow’, schepping en ontdekking. Amsterdam: Boom. Clark, C. (1998). The Professional Development of Teachers Working with More Able Learners, Gifted Education International, 12(3), 145-50. Cropley, A.J.(2001). Creativity in Education and Learning: A Guide for Teachers and Educators. London: Kogan Page. Cropley, A.J., & Urban, K.K. (2000). Programs and Strategies for Nurturing Creativity. In K.A. Heller, F.J. Mönks, R.J. Sternberg & R.F. Subotnik International Handbook of Giftedness and
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 25
Talent (revised reprint), Oxford/Amsterdam: Pergamon/Elsevier. Dow, W. (2006). The need to change pedagogies in science and technology subjects; a European perspective. International Journal of Technology and Design Education 16(1), 307-321. Eliaz, S. (2004). Incubation in insight problem solving. Creativity Research Journal, 16(1), 141-149. Feldhusen, J.F., & Treffinger, D.J. (1975). Teachers’Attitudes and Practices in Teaching Creativity and Problem Solving to Economically, Psychological Reports. Florida, R. (2002). The Rise of the Creative Class: And How it’s Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life. Basic Books. New York. Graft, van M., & Kemmers, P. (2007). Onderzoekend en ontwerpend leren bij Natuur en Techniek, Den Haag: Stichting Platform Bèta Techniek. Howard- Jones, P.A. (2002). A dual-state of creative cognition for supporting strategies that foster creativity in the classroom. International Journal of Design Education, 12, 215-226. Howe, A., Davies, D., & Ritchie, R. (2001). Primary Design and Technology for the Future, David Fulton Publishers. Jarvis, T. & Pell, A. (2004). Primary teachers’changing attitudes and cognition during a two-year science in-service programme and their effect on pupils. International Journal of Science Education, 26(14), 1787-1811. Mawson, B. (2003). Beyond “The Design Process”; An Alternative Pedagogy for Technology Education, International Journal of Technology and Design Education, 13, 117-128. Pyryt, M.C. (2002). Talent Development in Science and Technology, In Cropley & Urban 2000, 427-435. Programmaraad VTB-Pro (2008). Theoretisch kader voor de Professionalisering van Leerkrachten op het gebied van wetenschap en techniek, VTB-Pro. Qrius (2006), Pabo studenten & techniek, OTIB. Rocard et al. (2007). Science Education Now: A Renewed Pedagogy for the Future of Europe, DG for Research Science, Economy and Society, High Level Group on Science Education. Resnick, M. (2007). Sowing the seeds for a More, New technologies help students navigate the creative thinking spiral, International Society for Technology in Education. Sidawi, M.M. (2007). Teaching Science through Designing Technology, International Journal on Design Education (online publication). Vaan E. de, & Marell, J. (2006). Praktische Didactiek voor het Natuuronderwijs. Bussum: Coutinho.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 26
Titel Onderzoek
2. Leren onderzoeken via ‘real life learning’ (RLL)
Theoretisch kader
Wat beoogt dit onderzoek? In dit onderzoek willen we achterhalen waarom leerkrachten beperkt gebruik maken van de wereld buiten het klaslokaal voor het (leren) doen van onderzoek en hoe we goed gebruik van die wereld voor onderwijs kunnen bevorderen. We noemen dat “Real Life Learning” (RLL). Andere gebruikte termen zijn: place-based education (Krishnaswami, 2002; Reed, 1996; Chawla en Duffin, 2005), Learning outside the classroom (Ofsted, 2006), omgevingsonderwijs (Vankan, 1990; Van Riessen & Van Manen, 2006). In het theoretisch kader zullen we het begrip afbakenen, motiveren waarom onderwijs in de echte wereld van belang is en enkele onderzoeksresultaten over real life learning de revue laten passeren. Wat is “real life learning”? In de wetenschappelijke observatie-documentaire “Die Befragung der Welt” beginnen de onderzoeker Donata Elschenbroich en filmer Otto Schweitzer met een fragment waarin een “dreumes” van net 1 jaar oud twee ballen in de handen neemt en de gevallen bladeren van een kamerplant oppakt. Zij stellen de twee wezenlijke vragen: ”Wie sind die Dinge?” und “Was sagen die Anderen dazu?”. Precies daarover gaat het bij dit thema: Wat en hoe kun je onderzoeken in de wereld om je heen en hoe kun je daarbij als leraar ondersteunen/faciliteren? In dit onderzoek bedoelen we met Real Life Learning al het leren dat plaatsvindt in een authentieke context buiten het klaslokaal. We betrekken daarin zowel de meer natuurlijke en landelijke omgeving als de bebouwde, stadse omgeving met de daarin aanwezige bedrijven en instellingen. In essentie gaat het er in beide gevallen om de verwondering(houding) om te zetten in onderzoekbare vragen (vaardigheid). Het belang van “real life learning” Het belang van de natuur als rijke leeromgeving wordt extreem neergezet door de natuurexplorer John Muir die stelt dat “een dag blootgesteld worden aan de bergen beter is dan een wagonlading boeken” (geciteerd in Teale, 1954). Kahn relativeert dit. Hij waarschuwt dat ervaring en intellect niet tegenover elkaar gezet moeten worden, maar dat juist de combinatie een meerwaarde geeft (Kahn, 1999). Het gaat in dit onderzoek dus om het realiseren en goed kunnen begeleiden van de ontmoeting tussen mens en omgeving. Dan kan onderwijs een sleutel naar de wereld zijn (Both, 1997). In het sociaal constructivisme, waarop de meeste opleidingsvisies van Pabo’s zijn gebaseerd, zijn eigen ervaring, leefwereld en de interactie met anderen essentiële factoren voor het ontwikkelen en bijstellen van het subjectief concept. Het belang van de concrete ervaring in de leefwereld werd al begin vorige eeuw gepropageerd door grote figuren als Jac. P. Thijsse en John Dewey (Dewey, 1925). Dat het maar moeilijk in het onderwijs door wil dringen blijkt uit de titel van de inaugurele rede van Margadant-van Arcken: “De rehabilitatie van het leefwerelddenken” (Margadant-van Arcken, 1998). Dat geeft des te meer reden om onderzoek naar Real Life Learning voort te zetten. Effecten van “real life learning” In dit onderzoek ligt de nadruk op het (leren) doen van onderzoek aan de voorwerpen en verschijnselen en menselijke artefacten/activiteiten. Als je goede vragen weet te stellen aan de dingen en verschijnselen om je heen (Elsgeest, 1993), kun je blijven leren, overal en altijd, je leven lang. Van Riessen en Van Manen (2006) geven een opsomming van 10 goede argumenten om onderwijs buiten het klaslokaal te promoten, waaronder: “Omgevingsonderwijs “dwingt” tot actief en zelfstandig leren […]
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 27
waarnemen, vragen stellen, vergelijken, interpreteren, analyseren, induceren, deduceren”. Dit “Actief leren”, leren gericht op wendbaar gebruik (Ebbens & Ettekoven, 2005) is precies wat we willen met ontwikkelingsgericht opleiden. Diverse auteurs wijzen op andere effecten van het gebruik van de echte wereld buiten het klaslokaal, waaronder verhoging van de binnenschoolse prestaties, voorkomen van adhd, nerveuze klachten en verminderen van overgewicht (Louv, 2007). Op boerderijscholen in Noorwegen en Nederland, waar kinderen frequent en regelmatig dagen meewerken in het productieproces, blijken zij allerlei leerervaringen op te doen die in de klas in veel mindere mate bereikbaar zijn: motorische vaardigheden, kennis van herkomst en productie van ons dagelijks voedsel en andere gebruiksvoorwerpen, respect voor beroepsmensen (Verheij, 2003). Factoren die van belang zijn bij RLL Jim Martin (2001) destilleert uit zijn 30 jaar lange ervaring met leren buiten het klaslokaal een viertal fasen die de lerende doorloopt om zich competent te kunnen noemen in “real life learning”. Dat vereist een lange tijd en substantieel, langdurig en frequent in contact zijn met dat echte leven, vanuit een educatieve context. Hoe groot de consequenties daarvan ook zijn, toch heeft Ofsted (de Engelse Onderwijsinspectie) twee jaar geleden een manifest uitgebracht met een onomwonden stevig pleidooi voor meer en beter onderwijs buiten de klas. Het evaluatierapport “Learning outside the Classroom, how far should you go?” (Ofsted, 2008) geeft sterke aanwijzingen dat de attitude van leraren en de school als organisatie belangrijke factoren zijn in het slagen van buiteneducatie. Leren onderzoeken in de echte wereld heeft pas echt een meerwaarde als het niet beperkt blijft tot een losstaande excursie, maar wordt ingebed in het curriculum (Krishnaswami, 2002), waarbij de leercyclus ook geheel wordt doorlopen. Een “intensieve onderdompeling” blijkt van wezenlijk belang bij de vorming tot kritische volwassenen; een gecomprimeerde top-ervaring in een bijzondere omgeving sorteert effecten op het gedrag van mensen op lange termijn (Verboom & De Vries, (red.) 2007; Chawla, 2002). En dat is in het huidige tijdperk van de ‘harmoniserende technologie’ een belangrijk doel: mensen op een positieve manier fascinatie te laten ontwikkelen voor de wereld om hen heen, zodat wetenschap en techniek bewust worden aangewend voor een duurzame omgang met de aarde. Probleemstelling
Hoewel het belang van het gebruik van de echte wereld buiten het klaslokaal als rijke leeromgeving (Real Life Learning) algemeen wordt onderkend en onderschreven, maken leraren op Nederlandse basisscholen slechts mondjesmaat gebruik van deze rijke bron voor het opdoen van ervaring met en het stellen van vragen aan de voorwerpen, artefacten en verschijnselen in de wereld om hen heen. Het bevragen van en onderzoek doen aan de wereld wordt in de opleiding van leraren basisonderwijs wel aangeboden en geoefend, maar blijkt niet het gewenste effect (meer gebruik maken van de leeromgeving buiten het klaslokaal èn daar goed onderwijs te verzorgen) te sorteren. De vraag is nu waar dat aan ligt en hoe deze situatie te veranderen.
Onderzoeksvragen
Doelstelling: Opleidingsinstituten kunnen leraren (in opleiding en in functie), zodanig opleiden en toerusten dat zij het echte leven als rijke leeromgeving optimaal (en meer dan nu het geval is) benutten om kinderen in het basisonderwijs te leren onderzoek doen aan de wereld om hen heen. Hoofdvraag: Welke factoren in de opleiding van leraren basisonderwijs en in de beroepspraktijk, zijn van doorslaggevend belang om te bereiken dat zij de echte wereld buiten het klaslokaal optimaal benutten om daarin met kinderen onderzoek te (leren) doen?
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 28
Deelvragen: 1. Wat zijn enablers en barriers in de Pabo-opleiding om leraren de mogelijkheden van het gebruik van de echte wereld buiten het klaslokaal als onderwerp van onderzoek te laten ontdekken? 2. Welke factoren bepalen het succes van het gebruik van de echte wereld als onderwerp van onderzoek bij een selectie voorbeelden van “best practice” van lerarenopleidingen in binnen- en buitenland? 3. Welke enablers en barriers in de beroepspraktijk van leraren basisonderwijs spelen een doorslaggevende rol in het al dan niet kunnen verzorgen van goed onderwijs buiten het klaslokaal? 4. Welke factoren zijn van belang in de opleiding van leraren basisonderwijs om te bereiken dat zij de transfer maken van de opgedane kennis, vaardigheden en onderzoekende houding, naar het toepassen in hun beroepspraktijk op de basisschool? 5. Welke interventies blijken succesvol in het adresseren van de geconstateerde enablers en barriers in de beroepspraktijk? Relatie met VTB-Pro pijlers
Pijler 1: Kennis en Vaardigheden. Het is duidelijk dat het van belang is om onderzoeksvaardigheden op te doen wil de echte wereld gebruikt kunnen worden als rijke leeromgeving voor het leren onderzoeken. Daarnaast is een stevige kennisbasis nodig van wereldoriënterende vakgebieden, wetenschap en techniek, zowel om met “educated eyes” kritischer naar de omgeving te kijken en de kansen voor educatie te leren zien, als om wat je tegenkomt te kunnen verklaren. Het onderzoek is gericht op het vergroten van de vaardigheid om deze kansen inderdaad voor onderwijs te benutten. Jim Martin beschrijft een model met fasen die door de lerende doorlopen zou moeten worden (Martin, 2001). Pijler 2: Attitude t.o.v. wetenschap en techniek. Of een leraar daadwerkelijk real life learning gebruikt in zijn onderwijs, blijkt echter niet alleen afhankelijk van de vaardigheden (die zijn wel aangeboden), maar van de bereidheid om deze in de onderwijspraktijk “handen en voeten” te geven. Dit vraagt soms veel van leraren. Het onderzoek zal zich dus ook richten op attitude en daarmee een verbinding leggen met onderzoeksthema 3. Pijler 3: Pedagogisch-didactische competenties voor het scheppen van krachtige leeromgevingen W&T. In dit onderzoek gaat het om hoe de leerkracht de wereld buiten het klaslokaal kan gebruiken zodanig dat het een krachtige leeromgeving wordt.
Belang van het onderzoek
Veel opleidingsvisies zijn gebaseerd op het sociaal constructivisme. Daarin is het werken in authentieke contexten en het uitgaan van de eigen, concrete ervaring van de lerenden essentieel. Dit onderzoek levert een bijdrage aan een effectieve opleiding op dit punt.
Verwachte opbrengsten
1.
2.
3.
4.
Een overzicht van de meeste belangrijke factoren die een rol spelen bij het effectief opleiden van leraren om hen de echte wereld buiten het klaslokaal meer en effectiever te laten gebruiken om kinderen te leren onderzoek te doen. Dit overzicht kan worden gebruikt om (onderdelen van) de opleiding van studenten en leraren te verbeteren. Een overzicht van enablers en barriers die een doorslaggevende rol spelen om al dan niet op een goede manier onderwijs buiten het klaslokaal te kunnen verzorgen in de beroepspraktijk. Een impressie van enkele “best practices” van opleiding en beroepspraktijk van Real Life Leraning, inclusief videobeelden en foto’s, ter lering en inspiratie van (aanstaande) leraren en opleiders. Uitkomsten van een of twee interventies op basis van de in het eerste
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 29
5. 6. Onderzoeksmethoden
deel verkregen resultaten. Verbeterde producten van het KWT West t.b.v. curriculum en nascholing. Aanzet tot en ontwerpcriteria voor een minor Real Life Learning.
Fasering onderzoek: Fase 1 • Literatuurstudie en bronnenonderzoek • Interviews met stakeholders • Inventariseren van best practices Fase 2 • •
Fase 3 • • Fase 4 • •
bezoeken/beschrijven van een selectie best practices; spreken van betrokkenen en bezoeken locaties Destilleren van essentiële factoren (enablers en barriers) t.b.v. het goed kunnen doen van onderzoek in de wereld buiten het klaslokaal
Beschrijvend onderzoek van enkele curriculumonderdelen. onderzoek naar huidige opleidingspraktijk en beroepspraktijk aan de hand van essentiële factoren
Onderzoek naar het effect van een interventie op grond van de essentiële factoren in een of twee curriculumonderdelen. verslaglegging
Mogelijke onderzoekscasussen zijn: 1. De wijze waarop “Real Life Learning” nu in de curricula van de deelnemende Pabo’s van het KWT West is opgenomen. 2. De huidige praktijk op een selectie van basisscholen m.b.t. het toepassen van Real Life Learning. 3. Een selectie van “best practices” mbt Real Life Learning in binnen en buitenland. 4. Een themaweek voor studenten in het buitencentrum School in Bos in Wilhelminaoord volgens de uitgangspunten van Ontwikkelingsgericht Opleiden, die inmiddels voor het 4e jaar wordt uitgevoerd. (onderzoeker 1) 5. De nieuwe bedrijfsbezoeken georganiseerd door TechWijs: Hoe gebruikt de leraar deze om onderzoekend leren te versterken? (onderzoeker 2) 6. De verandering van het concept van de Pabo van de HAN, die de klassieke veldwerkweek (a) inruilen voor een van de volgende mogelijkheden: (b) veldwerkweek Texel of (c) bewegen in de echte wereld, in Rotterdam en omgeving. (onderzoeker 1) 7. De nascholingscursus ontworpen en uitgevoerd door het KWT West (onderzoeker 2) De interventies zullen deels afhankelijk zijn van de uitkomsten van de inventarisatie en weging van de succesfactoren. Planning
sept 2008-jan 2009: • oriëntatie op beschikbare kennis en bronnen (literatuur, deskundigen, instanties, netwerken) m.b.t. onderzoeksgebied • gesprekken met deskundigen • formulering probleemstelling, vraagstelling en deelvragen • inventarisatie en selectie onderzoekslocaties en casussen • bepalen onderzoeksmethode • planning/fasering onderzoek
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 30
•
vooronderzoek bedrijfsbezoeken.
feb 2009-juli 2009: • onderzoek selectie “best practices” opleiden voor “real life learning”(regionaal, landelijk, internationaal) en destilleren succesfactoren • onderzoek casussen • presentatie 1 (ETEN) en publicatie 1 (ETEN) sept 2009-dec 2009: • presentatie 2 (LTN) • onderzoek “best practice” internationaal • ontwerp interventie jan 2010-mei 2010: • uitvoering interventieonderzoek • presentatie 3 (nog nader te bepalen) mei 2010-juli 2010: • uitwerking onderzoeksresultaten • verslaglegging en presentatie • publicatie 2 Onderzoekers
Onderzoeker 1: Drs. Gert P. van der Slikke Onderzoeker 2: vacature Begeleiding: Dr. Ellen Sjoer
Literatuur
Both, K. (1995). Vragen en wereldoriëntatie. In T. Bouwmeester (red.) Wereldoriëntatie Jenaplan – Algemene map. Enschede: SLO. Both, K. (1997). Jenaplan. Jenaplanonderwijs op weg naar de 21e eeuw. Amersfoort: CPS. Chawla, L. (2002). Spots of Time. In: P.H. Kahn & S.R. Kellert (Eds.). Children and Nature, Psychological, sociocultural and evolutionary investigations. Cambridge/London: The MIT press. Chawla, L., & Duffin M. (2005). Place-Based Education and Student Achievement. Antioch: PEEC Dewey, J. (1925). Experience and Nature. New York: Norton & Co. Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2005). Actief leren. Bronnenboek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Elsgeest, J. (1993). Vraag het de mierenleeuw zelf maar. In Mensenkinderen. nov. 2003 Freudenthal, S., & Keyl, B. (2004). De remediërende functie van de rijke leeromgeving in en om de school. In Mensen-kinderen, 19(3), 26-28 Kahn, Jr, P. H. (1999). The Human Relationship with Nature. Development and culture. London/Cambridge: The MIT Press. Krishnaswami, U. (2002). Beyond the field trip: Teaching and Learning in Public Places. North Haven (Conn.): Professional Publications Louv, R. (2007). Het laatste kind in het bos. Hoe wij onze kinderen weer in contact brengen met de natuur. Utrecht: Jan van Arkel Margadant-van Arcken, M. (1998). Rehabilitatie van leefwerelddenken. Inaugurele rede. Wageningen: Landbouwuniversiteit Martin, J. (2001). Learning to Teach Students in the Community and Environment. Clearing 110 – fall 2001. Ofsted (2006). Learning outside the classroom, manifesto. Annesley: Dies Publications. Department for Education and Skills. Ofsted (2008). Learning outside the classroom. How far should you go? London: Ofsted. ref. no.: 070219 Reed, E.S. (1996). Encountering the World. Toward an Ecological Psychology. New York/ Oxford: Oxford University Press.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 31
Riessen, M. van, & Manen I. van (2006). Omgevingsonderwijs. Van project naar praktijk. Assen: Van Gorcum. Teale, E.W.(1954). The Wilderness World of John Muir. Boston: Houston MifflinCompany. Vankan, L. (1990). Ontwerpen van omgevingsonderwijs. Dissertatie KUN Nijmegen. Verboom, J & Vries S. de (red.) (2006). Topervaringen van kinderen met de natuur. Zes antwoorden op de vraag wat een topervaring is, waarom topervaringen gewenst zijn, en of en hoe je de voorwaarden kunt scheppen voor een topervaring. Verheij, C. (2003). De boerderij als klaslokaal. Mensen-Kinderen, november 2003, 14-15.
Titel Onderzoek
3. Beïnvloeding van Beeld van en Houding Tegenover Wetenschap en Techniek
Theoretisch kader
“Techniek roept bij de meeste pabo studenten negatieve gevoelens en associaties op”, concludeert een kwalitatieve studie onder 24 pabo studenten (Qrius, 2006). Als doel van de professionaliseringsactiviteiten in het kader van VTB-Pro is door de Programmaraad in haar theoretisch kader het verbeteren van de houding tegenover wetenschap en techniek bij de leraren in het basisonderwijs genoemd. Jarvis en Pell (2004) laten zien dat de houding van de leraren van doorslaggevend belang zijn voor de houding van kinderen. De houding wordt mede bepaald door het beeld dat men heeft van techniek. Uit eerder onderzoek (De Vries, 1988; De Klerk Wolters, 1989) is gebleken dat beeld van en houding tegenover techniek bij leerlingen (basisonderwijs en voortgezet onderwijs) met elkaar samenhangen. Een beperkter beeld van techniek gaat samen met een minder positieve houding tegenover techniek. Het vermoeden bestaat dat er een oorzakelijk verband is. Leerlingen voor wie techniek beperkt is tot ‘high tech’ en ‘techniek is moeilijk’ hebben minder belangstelling voor techniek. Dit geldt in het bijzonder voor meisjes. Dit zelfde onderzoek laat tevens zien dat houdingen (attituden) zich minder gemakkelijk laten beïnvloeden dan beelden. Op grond van deze inzichten lijkt het verstandig om de houding tegenover techniek bij studenten en leraren primair onderwijs te beïnvloeden via de beeldvorming. Door confrontatie met de werkelijke eigenschappen van techniek worden de leraren/studenten zich bewust van beperkingen of onjuistheden in hun intuïtieve beeld van wetenschap en techniek en komen zij open te staan voor bijstelling van dat beeld. Het lijkt aannemelijk dat dit niet alleen voor techniek, maar ook voor wetenschap zal gelden. In het onderwijs worden beelden beïnvloed. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat een historische benadering van techniek zorgt voor meer aandacht voor niet high tech aspecten van techniek en dat techniek meer gekoppeld wordt aan de behoeftes van mensen. Onderwijsconcepten die uitgaan van betekenisvolle contexten, zullen vermoedelijk bijdragen tot een breder beeld van wetenschap en techniek (Pompert, 2004; Kalkman, 2005). Vermoedelijk zorgt een bredere blik voor een positievere houding. Van twee onderwijsconcepten (Exemplarisch Onderwijs en Ontwikkelingsgericht Onderwijs OGO) zal nagegaan worden op welke wijze ze beelden over wetenschap en techniek beïnvloeden. De veronderstelling is dat de professionalisering op het gebied van W&T via deze onderwijsconcepten zich goed leent voor het bereiken van de
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 32
doelstellingen van VTB-Pro, inclusief de beoogde verbetering van beeld van en houding tegenover wetenschap en techniek. Probleemstelling
Dit onderzoek richt zich op de vraag of gebruik van genoemde onderwijsconcepten in leerarrangementen W&T een positief effect heeft op het beeld van en de houding tegenover W&T. Omdat de professionaliseringsactiviteiten van KWT West zowel leraren in het basisonderwijs als Pabo-studenten betreffen, worden beide doelgroepen in het onderzoek meegenomen. Het ligt niet in de bedoeling om vergelijkingen tussen beide te trekken.
Onderzoeksvragen
De hoofdvraag van het voorgestelde onderzoek is: Wat is het effect van de twee onderwijsconcepten, OGO, resp. exemplarisch onderwijs, op het beeld van en de attitude tegenover wetenschap en techniek bij leraren in het basisonderwijs en Pabo-studenten? De volgende deelvragen worden afgeleid uit de hoofdvraag: 1. wat is het aanvankelijke (d.w.z. voorafgaand aan de professionaliseringsactiviteiten) beeld van en houding tegenover wetenschap en techniek bij leraren in het basisonderwijs en Pabostudenten; 2. op welke punten behoeft het beeld van wetenschap en techniek bijstelling; 3. welke van die bijstellingen lijken a priori op grond van de eigenschappen van OGO, resp. exemplarisch onderwijs juist door middel van deze onderwijsconcepten te kunnen worden gerealiseerd; 4. kan deze a priori verwachting worden bevestigd door evaluatie van casussen van interventies (professionaliseringsactiviteiten)?
Relatie met VTB-Pro pijlers
Dit onderzoek sluit vooral aan bij de 2e pijler van VTB-Pro: De ontwikkeling van een positieve attitude (cognities, emoties, waarden) ten opzichte van natuurwetenschap en techniek.
Belang van het onderzoek
Een positieve verandering van het beeld van en de attitude tegenover W&T van pabo-studenten en leraren PO is tot nu toe onvoldoende bereikt. Omdat de invloed van die attitude van leraren groot is op het onderwijs in W&T aan jonge kinderen, is het nodig hier aandacht aan te besteden. Dit onderzoek verkent hiervoor nieuwe openingen.
Verwachte opbrengsten
Het onderzoek zal het volgende opleveren; 1. één presentatie en een paper in de conference proceedings van de PATT conferentie augustus 2009 2. vakpublicatie in nader te bepalen tijdschrift 3. aanbevelingen om OGO en Exemplarisch Onderwijs curricula te verbeteren op de Pabo en in de nascholing.
Onderzoekscasussen
In de professionaliseringsarrangementen van KWT West (in het bijzonder HS Driestar educatief, Gouda) wordt gebruik gemaakt van de onderwijsconcepten Ontwikkeling Gericht Onderwijs (OGO) en Exemplarisch onderwijs. In beide onderwijsconcepten wordt o.a. nadruk gelegd op leren aan betekenisvolle contexten en onderzoekend leren. Bij OGO worden deze betekenisvolle contexten ‘thema’s’ genoemd, bij Exemplarisch Onderwijs worden ze ‘exempels’ of kleinschaliger ‘miniaturen’ genoemd. Casus 1 Op HS Driestar educatief komt in pabo-3 het thema ‘Nederland- Waterland’ aan de orde. Studenten onderzoeken samen met hun mede studenten betekenisvolle aspecten van ‘Nederland-Waterland’ op een vooraf gekozen
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 33
locatie. Inhoudelijke én didactische aspecten van W&T krijgen hier een expliciete invulling op het niveau van de student en vanuit het perspectief van OGO. Hierna ‘vertalen’ studenten hun onderzoeksresultaten in een OGO-onderwijsproject voor de basisschool in de betreffende regio. Een gedeelte van dit project wordt daadwerkelijk met kinderen in 2 dagdelen uitgevoerd. Casus 2 In pabo-4 volgen studenten de minor Exemplarisch Onderwijs. De minor is gericht op inhouden, die gerelateerd zijn met Wetenschap en Techniek in de vorm van exempels en miniaturen. In de didactiek van Exemplarisch Onderwijs staat het genetisch leren aan fenomenen centraal. Het onderzoeken en ontwerpen dat mede gestimuleerd wordt door een neosocratisch gesprek lijkt op een natuurlijke manier aan te sluiten bij de onderzoeks- en ontwerpvaardigheden van W&T. Studenten oefenen zich in het goed uitvoeren van een exempel. In de afstudeerfase ontwikkelen zij als duo een exempel, dat op de basisschool uitgevoerd en geëvalueerd wordt. (30 credits) Casus 3 Het VTB-Pro nascholingsarrangement van Driestar educatief is ook gebaseerd op het onderwijsconcept Exemplarisch Onderwijs. Leraren PO volgen enkele miniaturen en exempels, waarbij zij reflecteren op de verschillende aspecten van W&T. Ze worden gecoacht bij de uitvoering in hun eigen onderwijssituatie én ontwikkelen een visie op de plaats van W&T in het curriculum van het PO. Onderzoeksmethoden
Voor de kwantitatieve meting van beeld van en houding tegenover wetenschap en techniek zijn instrumenten beschikbaar, die in ruime mate getoetst zijn (vragenlijsten van De Vries, 1988; resp. Walma van der Molen, 2007). Over de instrumenten die techniek betreffen bestaan vele, ook recente, onderzoekpapers in het kader van de Pupils’ Attitudes Towards Technology (PATT) conferenties. Deze instrumenten worden tevoren geanalyseerd op hun bruikbaarheid in deze nieuwe onderzoekscontext en zonodig aangepast. In verschillende studies naar de houding van leerlingen en leraren zijn ook kwalitatieve benaderingen gebruikt, die als basis kunnen dienen voor het eigen onderzoek. Gestreefd zal worden naar een rijke combinatie van bronnen, zoals interviews, observaties, en portfolio’s. Deze instrumenten worden ingezet bij deelvraag 1 en 4. Voor deelvraag 2 is in ruime mate literatuur aanwezig ten aanzien van wat een goed beeld van wetenschap en techniek is. Zowel de wetenschapsfilosofie als de techniekfilosofie zijn goed ontwikkelde wetenschapsdomeinen die voor de beantwoording van deelvraag 2 voldoende onderbouwing bieden. De Vries (2005) biedt een recent overzicht van ontwikkelingen in de techniekfilosofie. Deelvraag 3 wordt beantwoord door theoretische analyse van de beide onderwijsconcepten. Ook hiervoor is literatuur aanwezig. In het onderzoek naar het effect van interventies (deelvraag 4) moeten noodzakelijk inperkingen gepleegd worden.
Planning
Casus 1: Onderzoek naar beeld van en houding t.a.v. W&T bij een OGOonderwijsarrangement met als thema Nederland – Waterland Januari 2009: Opstellen van een specifieke vragenlijst voor monitoring van ‘beeld van en houding tegenover Wetenschap en Techniek’. Februari 2009 – juli 2009: afnemen van vragenlijsten bij ca. 130 studenten pabo3 (Nederland- Waterland); Ondertussen enkele kwalitatieve metingen, met instrumenten zoals eerder vermeld.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 34
Juni-juli 2009 Analyse van de onderzoeksresultaten Juli 2009: Presentatie van onderzoeksresultaten Zo mogelijk wordt dit traject herhaald. Casus 2: Exemplarisch Onderwijs: minor pabo4. Juni 2009: Opstellen van een specifieke vragenlijst voor monitoring van ‘beeld van en houding tegenover Wetenschap en Techniek’ gericht op de minor Exemplarisch Onderwijs (deel2) én gericht op nascholingsarrangement (deel3). September 2009 – februari 2010: afnemen van vragenlijsten bij 12 studenten pabo4: minor Exemplarisch; Ondertussen enkele kwalitatieve metingen, met instrumenten zoals eerder vermeld. Mei 2010: Analyse van de onderzoeksresultaten Casus 3: Exemplarisch Onderwijs: ca. 130 leraren PO Juni 2009: Opstellen van een specifieke vragenlijst voor monitoring van ‘beeld van en houding tegenover Wetenschap en Techniek’ gericht op de minor Exemplarisch Onderwijs (deel2) én gericht op nascholingsarrangement (deel3). September 2009 – mei 2010: afnemen van vragenlijsten bij ca. 130 leraren PO; Ondertussen enkele kwalitatieve metingen, met instrumenten zoals eerder vermeld. Mei 2010: Analyse van de onderzoeksresultaten Aanbevelingen om OGO en Exemplarisch Onderwijs curricula te verbeteren op de Pabo en in de nascholing zullen in de periode februari 2010 – juli 2010 worden geformuleerd. In augustus 2010 zal een eindverslag van dit onderzoek worden gepubliceerd. Onderzoekers
Drs. Johan de Wilde, Driestar educatief, Gouda, docent natuuronderwijs &techniek, coördinator VTB-Pro Driestar educatief Begeleiders: Dr. Ellen Sjoer, lector KWT West Prof. Dr. Marc de Vries, Science Education & Communication (SEC) TUDelft, hoogleraar bij de TU Delft, die partner is in KWT West.
Literatuur
Jarvis, T. & Pell, A. (2004) Primary teachers’changing attitudes and cognition during a two-year science in-service programme and their effect on pupils. International Journal of Science Education, 26(14), 1787-1811. Klerk Wolters, F. de (1989), The attitude of pupils towards technology. Dissertatie Technische Universiteit Eindhoven. Kalkman, B. (2005). Handboek voor exemplarisch onderwijs. Gouda: Driestar educatief. Qrius (2006). Pabo studenten & techniek. OTIB. Pompert, B. (2004). Thema’s en taal voor de bovenbouw. Assen: Van Gorcum. Vries, M.J. de (1988), Techniek in het natuurkunde-onderwijs. Dissertatie Eindhoven University of Technology. Vries, M.J. de (2005). Teaching About Technology. An Introduction to the Philosophy of Technology for Non-Philosophers. Dordrecht: Springer. Walma van der Molen, J.H. (2007) Eindrapportage VTB Attitude Monitor.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 35
De ontwikkeling van een attitude-instrument op het gebied van wetenschap en techniek voor leerlingen in het basisonderwijs. Den Haag: Platform Béta Techniek.
Titel Onderzoek
4. Een leven lang leren over wetenschap en techniek
Probleemstelling
Het voortdurend blijven leren in wetenschap en techniek heeft een belangrijke prioriteit in het Nederlandse onderwijsbeleid. Instellingen voor hoger onderwijs, en met name de Pabo’s hebben een belangrijke verantwoordelijkheid als het om het leerproces van basisschoolleraren gaat. Volgens de EU moeten Pabo’s als instelling voor hoger onderwijs ‘centres for continuing education’ worden. Wat is ervoor nodig om Pabo-studenten, en leraren po te faciliteren in een leven lang leren over wetenschap en techniek? Traditiegetrouw worden in de nascholing losse trainingen verzorgd op het gebied van wetenschap en techniek. Om een continu leerproces in wetenschap en techniek te kunnen faciliteren zou er systematische aandacht voor wetenschap en techniek in de gehele keten moeten zijn, van Pabostudent tot ervaren basisschooldocent. Bovendien zijn er meer mogelijkheden dan trainingen om leraren te professionaliseren; daarvoor kan worden voortgebouwd op inzichten uit recent onderzoek. Aangezien een doorgaande leerlijn wordt beoogd, passen in dit plan onderzoeksprojecten die verschillende fasen in de beroepsloopbaan adresseren. Vanwege beperkte middelen gaat de aandacht in deze onderzoekslijn uit naar de professionalisering van ervaren docenten. Docenten die al geruime tijd voor de klas staan zeggen een lange termijn, onderzoeksgedreven professionalisering te missen (Long, 2004). Over hoe een dergelijke professionalisering goed kan worden vormgegeven zijn recent een aantal proefschriften verschenen. Deze dissertaties gaan weliswaar niet over basisschoolleraren en niet over wetenschap en techniek professionalisering maar op de resultaten kan wel worden voortgebouwd.
Theoretisch kader
Basisschoolleraren vertonen ‘life long learning skills’ op het moment dat zij de ‘willingness’en de ‘ability’ hebben om (steeds weer) veranderingen door te voeren in hun lespraktijk (Kwakman, 2003). Om dat te bereiken zullen zowel individuele factoren van leraren als organisatorische factoren in ogenschouw moeten worden genomen (Blomme, 2003; Runhaar, 2008). Onderzoek wijst uit dat dergelijk innovatief gedrag niet op een top-down manier kan worden geëntameerd, maar dat actieve betrokkenheid, het ervaren van eigenaarschap en vormen van samenwerking effectievere methoden zijn om dat te bereiken (Fullan, 2007). Meirink (2007) komt tot de conclusie dat samenwerking in teams waarin VO-docenten zowel ideeën als ervaringen uitwisselden gericht op een gedeelde probleemoplossing zich positief verhoudt tot veranderingen in docentopvattingen in overeenstemming met de ideeën van een in te voeren onderwijsvernieuwing. Runhaar heeft een positieve relatie gevonden onder meer tussen taakinterdependentie en innovatief gedrag en kennis delen bij MBOdocenten. (Runhaar, 2008). Op basis van deze resultaten zou er voor een leven lang leren in wetenschap en techniek voor po leraren gezocht moeten worden naar concepten die gedeelde verantwoordelijkheden inhouden bij het ontwikkelen en geven van wetenschap en techniek onderwijs op de basisschool. In deze onderzoekslijn worden vormen van ‘sharing’ onderzocht en uitgeprobeerd. Het gaat om het vinden van concepten die in termen van Cochran-Smit en Lytle (1999) binnen de ‘knowledge-of-
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 36
practice’ categorie vallen. Die niet alleen tot doel hebben individuele leraren te professionaliseren, maar als taak hebben het wetenschap en techniek onderwijs op de basisschool te transformeren. Onderzoeksvraag
Welke vormen van sharing dragen positief bij aan de transformatie van wetenschap en techniek onderwijs op de basisschool?
Relatie met VTB-Pro pijlers
Dit onderzoek valt onder de derde pijler, omdat het gaat om het versterken van de beroepskwaliteit van leerkrachten (zie hoofdstuk 5).
Belang van het onderzoek
Voor leraren is een belangrijke taak weggelegd om het leerproces van kinderen op W&T gebied adequaat te faciliteren. Het terrein van wetenschap en techniek is en zal altijd in ontwikkeling blijven. Leraren staan voor de uitdaging deze nieuwe ontwikkelingen te blijven volgen en mede richting te geven aan de wijze waarop wetenschap en techniek onderwijs wordt gegeven. Met deze onderzoekslijn wordt bewustwording gekweekt over het belang van een leven lang leren in W&T in de gehele keten. Bovendien worden onderzoeksresultaten uit andere sectoren dan het basisonderwijs toegepast op het professionaliseren voor W&T. Dit onderzoek is een aanzet tot het anders aanpakken van de (na)scholing op het gebied van W&T waardoor na de interventies van het VTB-Pro programma de effecten blijvend merkbaar zullen zijn.
Verwachte opbrengsten
-
Voorstellen voor een effectievere benadering van de nascholing door uit te gaan van een knowledge-of-practice benadering. Wetenschappelijke publicaties: 1 artikel in Proceedings van een congres (2009) en 1 artikel in een Engelstalig tijdschrift (2010).
Onderzoeksmethoden
-
Literatuuronderzoek Interviews/vragenlijst Ontwerpgericht onderzoek
Planning
Jan-aug 2009: Literatuurstudie, ontwikkelen van onderzoeksinstrumenten, dataverzameling. In de eerste fase van het onderzoek worden tijdens de nascholingstrajecten data verzameld over individuele en organisatorische factoren die invloed hebben op kennis delen en innovatief gedrag op het gebied van het implementeren van wetenschap en techniek onderwijs op de basisschool. Sept 2009-sept 2010: Na afloop van de nascholing worden ervaren leraren van alle aangesloten Pabo’s uitgenodigd om na de nascholing verder mee te werken aan dit onderzoek. Met deze groep wordt een interventie uitgeprobeerd en geëvalueerd.
Organisatie
Om onderzoeksdata te kunnen verzamelen is contact gezocht met de ontwikkelteams van de nascholing. Tijdens de nascholing zullen po leraren worden geworven om deel te nemen aan de tweede fase van het onderzoek.
Onderzoekers
1. Vacature 2. Dr. E. Sjoer, Lector Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek
Literatuur
Blomme, R. (2003). Alignement. Een studie naar organiseerprocessen en alignement tussen individuele en organisatiecompetenties. Dissertatie Universiteit Utrecht. Cochran-Smith, M. & Lytle, S.L. (1999). Relationships of knowledge and practice: teacher training in communities. Review of research in education, 24, 249-305. Fullan, M.G. (2007). The new meaning of educational change. New York:
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 37
Teacher College Press. Kwakman, K. (2003). Factors effecting teacher’s participation in professional learning activities. Teaching and teacher education 19, 149-170. Long, S. (2004). Separating rhetoric from reality: Supporting teachers in Negotiating beyond the Status Quo. Journal of Teacher Education 55(2), 141-153. Meirink, J.A. (2007) Individual teacher learning in a context of collaboration in teams. Proefschrift Universiteit Leiden. Runhaar, P. (2008). Promoting teachers’professional development. Dissertatie Universiteit Twente.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 38
Bijlage 2 Biografie Onderzoekers Hieronder een korte biografie van de lectoraatskringleden die al werkzaam zijn binnen het lectoraat KWT in alfabetische volgorde.
Remke Klapwijk Remke Klapwijk (1969) studeerde Techniek en Maatschappij aan de Technische Universiteit Eindhoven. Ze promoveerde in 1999 bij de Faculteit Technische Bestuurskunde van de TU Delft op het verbeteren van milieukundige studies zodat discussies over beleid constructiever verlopen. Ze publiceerde over uiteenlopende technologische ontwikkelingen zoals robotica en duurzame huishoudens. Tevens schreef ze over onderwijskundige onderwerpen met specifieke aandacht voor gender en technisch ontwerpen. Samen met Els Rommes schreef ze ‘Voorbij de twee seksen: inspelen op uiteenlopende loopbaanoriëntaties van middelbare scholieren’ in de essaybundel ‘De Glazen Muur’. Ook was Remke projectleider bij de Stichting Toekomstbeeld der Techniek en was ze eindredacteur van de verkenning ‘Techniek als menselijk ontwerp. Nieuwe opleidings- en loopbaanroutes voor jongeren’ (STT, 2005), een verkenning die veel in het onderwijsveld wordt gebruikt. Op de TU Delft werkte ze als onderwijsontwikkelaar aan diverse onderwijsvernieuwingsprojecten, o.a. de ontwikkeling en implementatie van curricula voor duurzame technologie ontwikkeling in alle TU-opleidingen en aan een verbeterde aansluiting voortgezet onderwijs - hoger onderwijs. In dit kader ontwikkelde ze onder meer de module ‘ De waterstofauto binnenste buiten’ voor het vak Natuur, Leven en Technologie en evalueerde ze de implementatie van science en technisch ontwerpen in het voortgezet onderwijs. Remke is nu werkzaam bij het Kenniscentrum Wetenschap en Techniek West en bij de Opleiding SEC (TU Delft). Vanaf 1 februari 2009 eveneens bij het Rathenau. In de kenniskring van het lectoraat “Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek” onderzoekt Remke creativiteit in ontwerpprocessen.
Ellen Sjoer Ellen Sjoer (1962) heeft de opleiding Taalbeheersing aan de Rijksuniversiteit Leiden cum laude afgerond en is daarna aan deze universiteit gepromoveerd. Vervolgens is ze gaan werken bij de TU Delft, waar ze momenteel als universitair docent is verbonden aan de sectie Organisational Behaviour and Innovation van de Faculteit Techniek, Bestuur en Management. Haar specialisatie is (e-)leren en kennismanagement in organisaties. Ze heeft talrijke projecten over (de professionalisering van) ICT in het hoger onderwijs geëntameerd toen ze bij de sectie Educatie en Technologie werkte: E-toetsen, implementatietrajecten, ICT ondersteunende peer review, videocommunicatie. Dat heeft geleid tot wetenschappelijke publicaties en vakpublicaties, zoals de redactie van de SURF-publicatie Spreken tot de verbeelding. Videocommunicatie in het hoger onderwijs (2006). Ellen is projectleider geweest van de E-merge projecten LCMS en Leerarrangementen voor Leven lang Lerenden. Op Europees niveau heeft ze het inmiddels afgeronde project The Web Knowledge Map: integrating old and new generation’s knowledge into higher education geacquireerd. De laatste jaren is ze zich gaan toeleggen op het (leven lang) leren in organisaties van werknemers van (technologische) bedrijven. Ze heeft gewerkt bij Shell als learning designer en doet daar momenteel onderzoek naar tacit knowledge. In Europees verband participeert zij op dit moment in het project Learn RDM waarin zij onderzoek doet naar de leer-werkomgeving van werknemers in het MKB. Sinds september 2008 is zij voor de helft van haar tijd als lector Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek verbonden aan De Haagse Hogeschool en het Kenniscentrum KWT West waar zij met haar kenniskring onderzoek doet naar leerarrangementen voor wetenschap en techniek voor pabo-studenten en basisschoolleraren.
Gert van der Slikke Gert van der Slikke (1965) studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Leiden, vanuit een bevlogenheid voor de natuur buiten. De wens om die passie te delen met anderen leidde tot het behalen van een eerstegraads lesbevoegdheid. Na een kortstondige baan als docent biologie in het voortgezet onderwijs werkt hij sinds 1990 bij de Natuur- en Milieueducatieve (NME)dienst van de Gemeente Den Haag, achtereenvolgens als docent, consulent en ontwerper NME Primair Onderwijs. Vanaf 1994 is daar het werk als docent resp. hogeschooldocent Pabo bijgekomen, eerst aan de Hogeschool Leiden, sinds 1999 aan de Haagse Hogeschool als geregistreerd lerarenopleider. Inmiddels is dit de hoofdbetrekking. Als
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 39
vakdocent Natuur- en Techniekonderwijs en docent algemene onderwijskunde ontwerpt hij onderwijsarrangementen en voert die uit. Daarnaast is hij studieloopbaanbegeleider, stagebegeleider, afstudeerbegeleider en domeindeskundige Mens en Wereld. Hij geeft diverse nascholingscursussen op het gebied van Wetenschap en Techniek. Vanuit de PABO van de Haagse Hogeschool participeert Gert sinds 2000 in het European Teacher Education Network (ETEN), waar hij jaarlijks een presentatie houdt. Hij nam deel aan het Europese (prijs winnende) project Early Technical Education. Daarnaast bekleedde hij verscheidene gastdocentschappen in Worcester (UK), Goteborg (S), Oslo (N). Gert verbindt een brede belangstelling aan zijn passie voor onderwijs, in het bijzonder Ontwikkelingsgericht Opleiden op het HBO, waardoor vaak verrassende leerarrangementen ontstaan die bij de studenten een diepe ervaring achterlaten. Als redactielid van het tijdschrift Natuur aan de Basis (1990-2000) schreef hij enkele artikelen; in het tijdschrift Zone schreef hij een artikel over Techniek en Ontwikkelingsgericht onderwijs, samen met Frea Jansen-Vos. In de kenniskring van het lectoraat “Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek” onderzoekt Gert welke factoren cruciaal zijn voor het optimaal gebruik van de wereld buiten het klaslokaal als rijke leeromgeving, ten dienste van een leven lang leren.
Johan de Wilde Johan de Wilde (1953) studeerde natuurkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Weliswaar geboeid door de natuurkunde was en is zijn belangstelling breder. Hij studeerde af met de bijvakken Wiskunde en Geschiedenis der natuurwetenschappen. Johan haalde ondertussen zijn 1e graads bevoegdheid voor natuurkunde en wiskunde. Vanaf 1975 is hij werkzaam aan de Pedagogische Academie De Driestar te Gouda (nu Hogeschool Driestar educatief). Hij hield een colloquium en schreef een scriptie over ‘Natuurkunde op de lagere school’ (Het vak natuurkunde in het Nederlandse Onderwijs voor 6- tot 12-jarigen en in de opleiding van onderwijsgevenden). De bevlogenheid om betekenisvolle zaken door te geven aan anderen heeft hij vorm gegeven door zich steeds te bekwamen in zijn eigen vakgebied (natuur-en techniekonderwijs) door het jaarlijks bezoeken van N.O.B., techniekconferenties en de pabo-netwerkdagen. Daarnaast heeft hij tal van andere cursussen gevolgd, zoals HBO-didactiek 1 en 2, Tentamineren, Competenties in beeld, Onderwijs Ontwerpen, Basiscursus kernreflecties e.a. In 1990-1992 bezocht hij de colleges Reformatorische wijsbegeerte en techniekfilosofie van Prof. Dr. Ir. E. Schuurman te Delft. Op de Pabo is hij opleidingsdocent met een breed spectrum aan taken. Allereerst is hij docent natuur- en techniekonderwijs. Ook geeft hij aan pabo3 en pabo4 studenten een serie modules over de geschiedenis en filosofie van de natuurwetenschappen. Verder ontwerpt hij onderwijsarrangementen en voert die uit. Hij is studie- en stagebegeleider, afstudeerbegeleider, coördinator leerlijn 1 (algemene vorming) voor pab3&4, schreef het ambitieplan W&T voor VTB-Pro, is coördinator Wetenschap en Techniek (VTB-Pro) en is lid van het Expertiseteam van Exemplarisch Onderwijs. Een nieuwe kijk op de didactiek heeft Johan na 1994 ontwikkeld vanuit de internationale contacten en het bezoek aan de conferenties over Lehrkunst (nu: Exemplarisch Onderwijs) in Wiesbaden, Heidelberg, Liestal. Johan is geboeid geraakt door de principes van Exemplarisch Onderwijs; in het Expertisecentrum voor Exemplarisch Onderwijs te Gouda ontwikkelt hij exempels en miniaturen. Als bestuurslid van de vereniging VONK schreef hij samen met zijn studenten enkele artikelen over Techniek in de basisschool. In de kenniskring van het lectoraat “Kennisinfrastructuur voor Wetenschap en Techniek” van KWT West onderzoekt Johan welke factoren van invloed zijn op het beeld van en de houding tegenover Wetenschap en Techniek van pabo-studenten en leraren PO.
Kenniscentrum Wetenschap & Techniek West 40