mevrouw drs. A. Dorrestein drs. K. Nauta
PON, kennis in uitvoering november 2009
Het PON heeft dit onderzoek verricht in opdracht van de Academische Werkplaats Diversiteit voor het Jeugdbeleid.
ISBN 978-90-5049-475-5
© 2009 PON, kennis in uitvoering Het auteursrecht van deze publicatie berust bij het PON. Gehele of gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld. Vermenigvuldiging en publicatie in een andere vorm dan dit rapport is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het PON. Deze publicatie is te bestellen onder vermelding van PON-publicatie 09-26. PON Postbus 90123 5000 LA Tilburg Telefoon: (013) 535 15 35 Fax: (013) 535 81 69 E-mail:
[email protected] Internet: www.hetpon.nl
5 5 5 6 6 7 8 9 9 11 11 12 14 14 16 16 17 18 18 19 20 20 21 23 23 24 25 26 29 30 31 34 34 39 43 45 45 48 48 49 49 50 50 50
51 51 51 52 53 53 53 54 54 54 55 55 55 56 56 56 57 58 61
De ministeries voor Jeugd en Gezin en voor Wonen, Wijken en Integratie werken vanaf 2008 aan het programma Diversiteit in het jeugdbeleid. Hun doel is om migrantenkinderen en hun ouders even goed te bereiken als autochtone gezinnen en om problemen in de opvoeding en in de ontwikkeling van migrantenkinderen vroegtijdig te signaleren. Daarbij willen zij dat de interventies bij migrantengezinnen effectief zijn. ZonMw heeft samen met het NJi en het RIVM/Centrum Jeugdgezondheid voor dit doel een programma uitgewerkt. Er zijn drie regionale Academische Werkplaatsen opgericht die zich bezighouden met het ontwikkelen en verspreiden van kennis over effectieve aanpakken en methodieken in de praktijk van het ontwikkelingsgerichte jeugdbeleid. In een Academische Werkplaats werken kennisinstituten, universiteiten of hogescholen samen met gemeenten, praktijkinstellingen en migrantenorganisaties om de gestelde doelen te realiseren. In Noord-Brabant ging in het voorjaar van 2009 de Brabantse Academische Werkplaats Diversiteit in het Jeugdbeleid in de gemeenten Eindhoven en Tilburg van start. Vanuit deze gemeenten strekken de activiteiten van de werkplaats zich uit naar de regio’s Midden-Brabant en Zuidoost-Brabant. De werkplaats heeft als hoofddoelstelling om kennis over effectieve aanpakken en methodieken voor zorg en welzijn bij migrantenkinderen en hun ouders te ontwikkelen en/of deze te verspreiden. Er zal een netwerk worden gevormd waar informatie en kennis van de praktijk en wetenschap elkaar ontmoeten en bevruchten. Voor het slagen van dit doel is het belangrijk om professionals binnen jeugdzorg en welzijn, migranten- en jeugdorganisaties, gemeenten, onderwijs- en wetenschappelijke instellingen en andere relevante organisaties samen te brengen. Daarnaast is van belang dat reeds bestaande kennis van en ervaringen met veelbelovende methodieken en aanpakken voor het bereiken van migrantenkinderen en hun ouders op regionaal niveau inzichtelijk worden gemaakt. Deze kennis zal binnen het jeugdbeleid en het Centrum voor Jeugd en Gezin toegepast en verspreid worden.
Ter ondersteuning van de werkzaamheden van de Academische Werkplaats zijn er drie onderzoeken uitgevoerd. Ten eerste zijn de capaciteiten van hulpverleners onderzocht met betrekking tot interculturele communicatie en acculturatie. Dit onderzoek is uitgevoerd door Tranzo. In het tweede onderzoek is het bestaande ambulante hulpaanbod in kaart gebracht dat de welzijns- en zorginstellingen verzorgen voor jongeren en hun ouders. Het brengt ook in beeld in hoeverre het aanbod de verschillende doelgroepen bereikt. Er is nagegaan of het aanbod kan worden vernieuwd of dat het beter vervangen kan worden door effectievere methodieken. Dit onderzoek is uitgevoerd door Fontys.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
5
Het derde onderzoek richtte zich op de ondersteuningsbehoeften van ouders van Antilliaanse, Marokkaanse, Somalische en Turkse afkomst. Wat zijn redenen voor deze ouders om al dan niet een beroep te doen op de ambulante jeugdhulpverlening en preventieve ondersteuningsmogelijkheden? Hun informatie moet licht werpen op de vraag waarom zij nauwelijks of geen gebruik maken van ondersteuningsmogelijkheden voor (jonge) kinderen. De eerste twee onderzoeken zijn gericht op de hulpverlening en de hulpverleners, dit derde onderzoek is uitdrukkelijk bedoeld om ouders en jongeren aan het woord te laten en te betrekken bij de Academische Werkplaats. Dit onderzoek is uitgevoerd door het PON. Deze rapportage is hiervan de neerslag.
Om zicht te krijgen op de redenen om al dan niet een beroep te doen op de ambulante jeugdhulpverlening en preventieve ondersteuningsmogelijkheden, zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1 Welke opvattingen hebben de ouders uit de vier etnische groepen over opvoeding en opvoeding in de Nederlandse samenleving? 2 Hoe zien zij de ouder-kindrelatie en wat ervaren zij als moeilijk? 3 Bij wie zoeken zij steun en is dit voldoende? 4 Welke opvattingen, belevingen en ervaringen hebben jongeren uit de vier etnische groepen als het gaat om het opgroeien in de Nederlandse samenleving? 5 Welke steunrelatie hebben zij met hun ouders en wat ervaren zij als moeilijk? 6 Bij wie zoeken zij steun en is dit voldoende?
Er is veel onderzocht en geschreven over de discrepantie tussen de aanbodzijde 1 van de zorg en de hulpvraag van allochtone Nederlanders. De publicaties blijven komen, steeds weer een ander onderdeel belichtend of vanuit een andere invalshoek geschreven. In één ding zijn zij gelijkluidend: allochtone Nederlanders vinden moeilijk de weg naar de zorgvoorzieningen en de voorzieningen hebben hun aanbod onvoldoende afgestemd op de diversiteit aan culturele achtergronden van Nederlanders. Ons onderzoek voor de Brabantse Academische Werkplaats Diversiteit in het Jeugdbeleid heeft als doel aanknopingspunten te bieden om ondersteuning in de opvoeding aan allochtone ouders en hun kinderen beter te kunnen afstemmen.
1
6
Over het gebruik van het begrip ‘allochtoon’ bestaat discussie omdat het mensen in een tweederangspositie zet. Autochtonen zouden de werkelijke Nederlanders zijn. Om deze schijn te vermijden wordt het begrip allochtoon ook wel vervangen door de term ‘migrant’. De officiële betekenis van het begrip allochtoon is: iemand van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Een migrant is iemand die vanuit een ander land is geëmigreerd om in een ander land langdurig of definitief te verblijven of te werken.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Want waarom zijn allochtone jongeren in de zware jeugdzorg oververtegenwoordigd, maar zijn zij ondervertegenwoordigd in de ambulante zorg of in het jeugdwelzijnswerk dat jongeren naast hun opvoeding een toegankelijke ondersteuning biedt? De Academische Werkplaats richt zich op vier etnische groepen: Marokkanen, Turken, Antillianen en Somaliërs. We hebben ervoor gekozen om voor iedere etnische groep gesprekken te voeren met ouders en jongeren, en met sleutelinformanten. We hebben groepsgesprekken gehouden met vaders en moeders afzonderlijk, en met jongeren. Bij de Marokkaanse en Somalische jongeren hebben we, mede op advies van sleutelinformanten, de gesprekken voor meisjes en jongens eveneens afzonderlijk gevoerd. Met de jongeren hebben we gesproken over opgroeien in de Nederlandse samenleving, gerelateerd aan hun opvoeding en hun positie in de samenleving. Met de ouders spraken we over hoe zij het opvoeden van hun kind, hun puber, in deze Nederlandse samenleving ervaren. We hebben voor deze benaderingswijze gekozen omdat er zo een beeld ontstond over opvoeden en opgroeien in de Nederlandse samenleving, geschetst door de ouders en jongeren zelf. Een ander belangrijk punt bij de keuze voor onze onderzoeksmethode was dat de Academische Werkplaats ook een plek dient te zijn voor (potentiële) gebruikers van het hulpverleningsaanbod, om zelf bij te dragen aan een betere afstemming van het aanbod op de vraag. Bij het werven van respondenten en tijdens de groepsgesprekken kregen we zicht op gebruikers en sleutelinformanten die een bijdrage wilden leveren aan de Academische Werkplaats. Na de groepsgesprekken hebben we per etnische groep sleutelinformanten in een groepsgesprek laten reageren op onze bevindingen, de zogeheten reflectiegroep. Voorafgaand aan het veldonderzoek hebben we in het licht van de probleemstelling een literatuurverkenning gedaan naar de opvoedingsstijlen van allochtone ouders en naar hun ondersteuningsbronnen in de opvoeding. Er is de afgelopen jaren onder allochtone ouders en jongeren belangrijk onderzoek gedaan naar opvoedingsstijlen en opvoedingsvragen. Deze onderzoeken hadden betrekking op de Randstedelijke gebieden en waren met name gericht op ouders en jongeren uit de Marokkaanse, Turkse en Chinese etnische groepen. We hebben de rapportages van deze onderzoeken bestudeerd, de bevindingen konden wij gebruiken om de vragenlijsten op te stellen en de groepsgesprekken te voeren. Deze literatuurstudie behandelen we in hoofdstuk vijf.
Verschillende factoren zijn van invloed op hoe ouders het opvoeden in Nederland ervaren, en op welke wijze zij steun zoeken en bij wie. Gaat het om eerste of tweede generatie ouders? Heeft men een partner gehuwd uit land van herkomst, of is hij of zij geboren in Nederland? Staat men alleen voor de opvoeding van de kinderen, of deelt men de zorg? Heeft men een hoge opleiding gevolgd, of juist een lage opleiding? Is men politiek vluchteling, of economisch immigrant?
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
7
Ook voor hun kinderen geldt dat er factoren zijn die hun ervaringen met het opgroeien in Nederland beïnvloeden. Bijvoorbeeld of zij in Nederland zijn geboren of dat zij op latere leeftijd naar Nederland gekomen zijn. Daar komt bij dat er simpelweg individuele verschillen zijn tussen ouders onderling en tussen jongeren onderling. Voor een groepsbijeenkomst waarin ouders en jongeren het vertrouwen voelen om hun inbreng te hebben, is het noodzakelijk de omvang klein te houden. We stelden daarom een minimum van vijf en een maximum van acht deelnemers aan het gesprek. Een selectie van respondenten voor een groepsgesprek waarbij met alle genoemde factoren rekening is gehouden, was daarom niet mogelijk. Hoewel we een maximum van acht personen hadden gesteld, was de animo om mee te doen soms zo groot dat er op het moment dat het groepsgesprek plaatsvond veel meer respondenten aanwezig waren. Zo bestond de groep Marokkaanse moeders uit veertien moeders. Met een paar moeders uit deze groep hebben we zelfs een tweede gesprek gevoerd. In totaal hebben we met bijna honderd respondenten gesproken. Om te voorkomen dat er wellicht een eenzijdig beeld uit de gesprekken naar voren zou komen, hebben we per etnische groep een groepsgesprek met sleutelinformanten gehad, waarin zij vanuit hun positie en deskundigheid op onze bevindingen reageerden.
In de groepsgesprekken zijn na kennismaking en uitleg over het onderzoek, vragen aan de orde geweest die betrekking hebben op de beleving van de eigen situatie: hoe waarderen jongeren en ouders de positie en ontwikkeling van de huidige generatie jongeren binnen de eigen etnische groep, welke knelpunten en problemen zien ze daarin zelf, hoe is het gesteld met het vermogen om die zonder tussenkomst van ‘buitenstaanders’ op te lossen, welke wensen zijn er ten aanzien van ondersteuning en onder welke voorwaarden kan die in hun ogen (meer) effectief zijn? Wat zien zij als probleem? Verschilt dit met hoe autochtone Nederlanders dit zien? En wat is hun manier om met problemen om te gaan? Doe je een beroep op een ander? En mag die ander dan een buitenstaander zijn? Ook kwam hun visie op ontspoord gedrag en op ondersteuning van ouders en jongeren aan de orde. Waarom leeft het wel en waarom leeft het niet bij hen? Denken vaders en moeders verschillend over de manier van opvoeden? Waar hebben ouders behoefte aan als het gaat om het opvoeden, het begeleiden van hun (puber)kind?
8
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
De vragenlijsten voor ouders en voor jongeren zijn door het Multi-etnisch 2 Coachingsteam Academische Werkplaatsen Diversiteit in het Jeugdbeleid van commentaar voorzien. Ook de adviesgroep van de Academische Werkplaats heeft feedback gegeven op deze topic-lijsten. De uiteindelijke vragenlijsten zijn de verantwoordelijkheid van de onderzoekers. De topiclijsten die als leidraad dienden bij de groepsgesprekken zijn in de bijlage van deze rapportage opgenomen.
Bij het werven van respondenten uit de vier etnische groepen hebben we de onmisbare hulp gehad van de organisatie Palet, Stichting Halgan, afdeling Attak van het Welzijnswerk in Tilburg, het sociaal-cultureel werk van Welzijnswerk in Eindhoven vanuit het jongerencentrum in De Toeloop en van de sociaal-cultureel werker van het buurtcentrum De Vaart. De Somalische en Turkse ouders en jongeren waren afkomstig uit Eindhoven. De Marokkaanse en Antilliaanse ouders en jongeren woonden in de gemeente Tilburg.
Het was de nadrukkelijke opzet van dit onderzoek om de mening van ouders en jongeren in Noord-Brabant voor het voetlicht te brengen. Daarom willen we in deze rapportage onversneden de opvattingen, ervaringen en belevingen van onze respondenten laten zien. De bevindingen uit de literatuurstudie brengen we separaat naar voren. We geven in de eerstvolgende hoofdstukken per thema de meningen van ouders en kinderen weer. Als eerste laten we in hoofdstuk twee de ouders en kinderen aan het woord over ontspoord gedrag van allochtone jongeren. Welke oorzaken zien zij hiervoor en wat zien zij als oplossingen? Ook de maatschappelijke factoren die hierin een rol spelen, komen aan de orde. In hoofdstuk drie gaan we in op de opvoedingsrelatie tussen ouders en kind. Welke waarden en normen staan in de opvoeding centraal? Hoe wordt de relatie tussen ouders en kind door beiden beleefd? In het vierde hoofdstuk vertellen ouders voor welke problemen zij zich gesteld zien in de opvoeding van hun kind en bij wie zij steun zoeken. De jongeren praten over het opgroeien in twee culturen. Zij vertellen bij wie zij steun zoeken, of wie zij in vertrouwen nemen. Verder komt in dit hoofdstuk aan de orde wat volgens ouders en jongeren een goede ondersteuning zou zijn.
2
Het Coachingsteam heeft een feedbackfunctie voor de Academische Werkplaatsen. Met feedback op de plannen van de werkplaatsen moet het team er mede voor zorgen dat de inbreng vanuit migrantengroepen in deze plannen groot is en ook daadwerkelijk wordt meegenomen. Het team houdt reguliere instellingen een spiegel voor om zich te richten op duurzame verbeteringen.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
9
In hoofdstuk vijf beschrijven we de bevindingen uit onze literatuurstudie, in hoofdstuk zes volgen onze conclusies. Het slothoofdstuk bevat aanbevelingen op het gebied van hulpverlening, onderwijs en empowerment. Op welke punten hebben ouders en kinderen ondersteuning nodig en op welke wijze dient deze vorm te krijgen? Wat kan de Brabantse Academische Werkplaats hiervoor betekenen?
10
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
In dit hoofdstuk geven we aan welke oorzaken jongeren en ouders zien voor het probleemgedrag van jongeren. De Somalische ouders en jongeren gaven in de groepsgesprekken te kennen hier geen zicht op te hebben. Als het al speelt is het in de Randstad. Hier zijn het hooguit individuen en gaat het ook niet om criminele Somalische jongeren. De meeste jongeren gaan naar school of werken, zegt een van de jongeren. Een aantal Marokkaanse vaders vindt dat voorvallen van ontspoord gedrag van Marokkaanse jongeren in de media erg worden opgeblazen.
De Antilliaanse jongeren die deelnamen aan de groepsgesprekken geven te kennen dat het probleemgedrag van jongeren vooral te maken heeft met het feit dat de ouders problemen hebben. Zij zorgen dan nog wel in materiële zin voor hun kinderen, maar emotioneel zijn zij niet bij machte hun kinderen te ondersteunen. De Antilliaanse moeders geven aan dat zij als ouders moeite hebben hun kind goed te begeleiden, omdat hun leefsituatie veel energie opslokt. Vaak staan ze alleen voor de opvoeding van hun kind, hebben ze weinig geld om van rond te komen, en naast het opvoeden moeten ze meestal ook werken. Eén moeder vertelt dat zij nachtdiensten draait. Een ander aspect dat in het groepsgesprek naar voren wordt gebracht, is dat ze te weinig kennis van de Nederlandse samenleving hebben en matig Nederlands spreken. Daardoor voelen zij zich onzeker en staat de gezagsrelatie met hun kind onder druk. Op het moment dat hun kind in de puberteit komt, vragen zij zich af hoe zij hun kind nog de baas kunnen blijven. De Marokkaanse meisjes met wie we spraken vinden alle drie dat de relatie tussen ouders en kind een grote rol speelt in het ontwikkelen van probleemgedrag: Hoe voorzichtiger je je thuis moet gedragen, hoe meer agressie je in de buitenwereld kwijt moet, zegt een van hen. Ze willen hiermee niet de schuld bij de ouders leggen. Ze begrijpen dat het voor de eerste generatie ouders moeilijk was hun kinderen te begeleiden in een wereld die ze niet kennen en waarvan ze de taal ook niet machtig waren. Daarnaast zien zij een andere reden voor problematisch gedrag. Ouders kunnen gericht zijn op presteren, omdat ze willen dat hun kind in de maatschappij een goede positie krijgt, zodat hij of zij een goed leven kan leiden. Maar als het dan misgaat, als de leerprestaties bijvoorbeeld onder de maat zijn, dan trekken ze hun handen van hun kind af. Een Marokkaanse studente verwoordt het als volgt: Dan zeggen ze, ja ik heb hem alles gegeven. En voor de rest wil ik er niks meer mee te maken hebben. Als er probleemgedrag is, ik wil er niks mee te maken hebben en er niet op aangekeken worden. Ik heb alles gedaan. Zoek het maar uit.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
11
De meisjes vinden een van de belangrijkste aspecten om probleemgedrag te voorkomen dat ouders betrokken worden bij de school van hun kind. Signalen geven kinderen op vroege leeftijd al af, maar de scholen pakken het niet op en betrekken al helemaal niet de ouders hier bij. Een van hen heeft in het ouderlijk gezin ook ervaren dat haar broertje afwijzende reacties van hun ouders kreeg, omdat hij moeite had met leren. Dit heeft zijn zelfvertrouwen beschadigd en in de puberteit ontstond er een problematische situatie met hem. De Turkse jongeren zien oorzaken van ontspoord gedrag eveneens voor een deel in de relatie van de ouders met hun kinderen liggen. Een jongere zegt, evenals de Marokkaanse meisjes die wij spraken, dat als kinderen thuis streng behandeld worden, zij zich buiten de deur uitleven. In de Marokkaanse reflectiegroep komt naar voren dat spanningen tussen de ouders ook een belangrijke invloed hebben op de ontwikkeling van hun kinderen. De kans op ontspoord gedrag wordt ermee verhoogd.
De invloed van vrienden als aanzet tot problematisch of ontspoord gedrag wordt in vrijwel alle groepsgesprekken genoemd. Een uitzondering hierop zijn de Marokkaanse meisjes en de Antilliaanse moeders en jongeren. De Antilliaanse vaders zien dat probleemjongeren vooral Antilliaanse jongeren zijn die op latere leeftijd naar Nederland kwamen en in Nederland geboren kinderen van ouders die in een zwakke maatschappelijke positie verkeren. Deze jongeren hebben weinig te besteden, terwijl hun zelfvertrouwen gebaseerd is op uiterlijk vertoon, zoals het dragen van merkkleding en het bezitten van kostbare gadgets. De vaders zijn kort maar krachtig over de invloed van vrienden: Probeer foute vrienden en foute plekken te vermijden. Marokkaanse jongens zeggen dat de invloed van vrienden groot is. Vooral stoer moeten doen in de vriendengroep draagt ertoe bij dat je meedoet aan dingen waarvan je weet dat je ouders dat absoluut afwijzen. Maar ook de buurt waarin kinderen opgroeien speelt volgens hen een rol. Als er een straatcultuur is, dan gaan jongens daar eerder in mee. Ook de Marokkaanse moeders ervaren de invloed van de vriendengroep als een gevaar voor hun kind. Een Marokkaanse moeder vertelt dat haar zoon onder invloed van vrienden drugs is gaan gebruiken. Een andere zienswijze op probleemgedrag van jongeren die naar voren komt, is dat de nieuwe generatie Marokkaanse moeders het opvoeden van hun kind combineert met werk. Het opvoeden schiet er in hun ogen nogal eens bij in. Er wordt te weinig naar hen omgekeken, zo verwoordt een moeder. En zo kan een kind op straat rondhangen en met verkeerde vrienden omgaan.
12
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
In de reflectiegroep wordt opgemerkt dat vrienden van invloed zijn, maar dat ouders daarmee niet de verantwoordelijkheid van hun optreden kunnen afschuiven. Dit is ook wat enkele moeders in het groepsgesprek opmerkten. Ja, ja iedereen zegt dat wel, maar wat zeggen ze over hun eigen kind? Daar hoor je ze niet over. Met andere woorden: er wordt gekeken naar andere jongens, maar het aandeel van hun eigen kind wordt niet genoemd. De Turkse jongeren noemen eveneens de invloed van vrienden, als oorzaak voor ontspoord gedrag. Ook door hen wordt ‘stoer gedrag onder elkaar’ genoemd. Vrienden laat je niet vallen, zeggen sommige jongens. Ook de Turkse moeders zijn bevreesd voor de invloed van verkeerde vrienden. Een moeder vertelt dat ze haar uiterste best heeft gedaan om haar zoon ervan te weerhouden zich aan te sluiten bij een groepje Turkse jongeren waarvan hun activiteiten dubieus waren. Uiteindelijk is hij geschrokken door een voorval waarbij politie is ingeschakeld en heeft hij het contact met het groepje verbroken. Deze moeder kende de ouders van deze jongeren niet. Een andere Turkse moeder vertelt dat de buurt waarin zij woont geen veilige buurt is. Mijn kinderen kunnen hier niet veilig spelen, vindt zij. Sommige Marokkaanse vaders zien dat de oorzaak van probleemgedrag meer ligt in de ontwikkeling van de samenleving. Hun manier van opvoeden werd naar hun beleving in de Nederlandse samenleving niet toegestaan. Er kwam ook geen andere wijze voor in de plaats. Naar hun mening moet het contact met de ouders worden hersteld en zal er gezamenlijk, met name leerkrachten samen met de ouders, een reactie op kinderen en begeleiding van kinderen moeten komen. De kinderen die in de Nederlandse samenleving opgroeien kennen de Marokkaanse cultuur niet meer. Ze zijn slachtoffer van de maatschappij. Ze zitten op school of zijn buiten op straat, ze zijn bijna niet thuis. Wij hebben geen ruimte om op te voeden. Opvoeden doet niet alleen de ouder, maar ook de school. En daar leren ze andere dingen. Nederland is veel te los. Ik kan ze wel van alles leren, maar de buitenwereld is anders, en daar zitten ze in. Ook noemen vaders het aspect ‘geld’. Ze zien dat hun kinderen graag mee willen doen en luxe dingen willen bezitten. Ouders hebben daar het geld niet voor. Voor jongeren is de verleiding groot om op een andere manier aan geld te komen. Overigens zien sommige ouders dezelfde problematische ontwikkelingen in Marokko. Het heeft niet zo veel te maken met verschillen in cultuur, maar veel meer met maatschappelijke ontwikkelingen. Je ziet deze problemen overal, ook in Marokko zelf. Een Marokkaanse vader geeft zijn visie op het probleemgedrag van jongeren. Hij koppelt een aantal ontwikkelingen aan elkaar. Hij zegt: In 1983 was ik voorzitter van een oudercommissie. Toen was de situatie beter. We hebben nu witte en zwarte scholen. Daar had ik toen nog nooit van gehoord. Daar begint de discriminatie. Een kind op een zwarte school heeft geen toekomst. Zijn opleidingskansen zijn beperkt tot mbo, ook al kan hij meer. Daar beginnen de problemen. Kinderen raken gefrustreerd, gaan de straat op. Daar zien zij veel verlokkelijke zaken: mooie
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
13
fietsen, auto’s, mooie vrouwen. Hij moet daarvoor geld ‘verdienen’ met zaken die het daglicht niet verdragen. Als hij 18 is heeft ie dan een auto van 15.000 euro. Hij denkt: ‘Als ik op school zou zijn gebleven, had ik dat niet gehad.’ Tussen zijn 15de en 25ste jaar gaat het goed, heeft hij veel geld, al kan hij er niets mee doen. Maar dan komt het besef: hij heeft altijd problemen met bijvoorbeeld de politie. Hij loopt vast. Het probleem begint al op de basisschool, ook ouders hebben daar een rol in. Maar we krijgen niet de ruimte om in te grijpen. Kinderen hebben geen respect voor ons. Voor ons, de eerste generatie gastarbeiders, lag dat heel anders. Wij hebben respect geleerd, we luisteren en zorgen voor onze ouders. Voor witte mensen is dat anders. De reflectiegroep geeft ook hier aan dat het niet alleen gaat om de rol van de samenleving, maar ook om de rol van ouders. Het zou niet juist zijn als zij hun verantwoordelijkheid als ouders niet oppakken.
Het ontstaan van probleemgedrag heeft ook een relatie met de positie van allochtone jongeren in de samenleving, vindt een aantal jongeren en ouders. De Marokkaanse meisjes met wie we spraken vinden dat de samenleving hun het gevoel geeft dat zij niet goed genoeg zijn. Je wordt erbuiten gezet en daarom moet je je steeds verdedigen. Het verdedigingsgedrag brengen ook de Somalische meisjes ter sprake. Als je een keer niet goed behandeld bent, dan is het idee: ze willen mij, ze willen mij (ze hebben het op mij gemunt AD), en dan ga je je ook zo gedragen. Ook de Turkse vaders brengen het aspect van discriminatie in. Zij ervaren het bij hun kinderen wanneer ze solliciteren op een baan. Als kinderen afgewezen worden vanwege hun Turkse achtergrond verliezen zij hun zelfvertrouwen. Jongeren, met name jongens, zullen dan weer aansluiting zoeken bij hun Turkse achtergrond, zo is de mening van enkele Turkse vaders. Een Antilliaanse vader verwoordt het zo: Je probeert te integreren. Maar de grootste groep beweegt maar heel weinig naar de kleine groep. De beeldvorming over de Antillen is zeer beperkt en eenzijdig. In feite zijn de Antillen in handen van rijke Nederlanders, die beheersen alles en hebben daar een goed leven. Maar de Antillen komen alleen maar door incidenten als bolletjesslikkers in de media.
Vooral vaders wijzen voor de verklaring van probleemgedrag van jongeren op sociale omstandigheden die, evenals culturele factoren, een rol spelen. Hier liggen voor hen ook de mogelijkheden om probleemgedrag te voorkomen Gewezen wordt op de maatschappelijke situaties in de landen van afkomst die nu nog van invloed zijn. Een Antilliaanse vader: In Curaçao hadden we en groot probleem, jarenlange discussie over de inhoud en organisatie van het onderwijs.
14
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Twintig jaar lang was er discussie. Dat tast de kwaliteit van het onderwijs aan. Daardoor hebben veel ouders een zwakke opleiding gehad. Dat zet je op achterstand. Het staat een goed contact met de omgeving en het vermogen informatie te vinden en begrijpen in de weg. Ook discontinuïteit in sociale structuren is belangrijk: Op de Antillen is er een sterker informeel (familie)vangnet. Dat loopt vooral via de matriarchale lijn: oma’s, tantes en dergelijke. De vaders zijn ook daar volstrekt uit beeld. Via dat vangnet worden veel sociale problemen, ook die van jongeren, opgevangen. Hier ontbreekt dat eigenlijk. Voor zover er wel een vangnet is, is het zwak: verspreid en - vooral vaak ook zelf in de problemen. Marokkaanse vaders wijzen op de effecten van sociale achterstand die een groot gewicht hebben op de ontplooiingskansen van hun kinderen: Op de basisschool gaat het allemaal nog wel. Maar daarna ontstaan de problemen. Dat heeft ook veel te maken met de slechte financiële situatie van de ouders: geen werk, of maar één ouder die werkt. Wij hebben vaak wel meerdere kinderen. Dan moet je zuinig leven en dan is er geen ruimte voor luxe uitgaven. Bijvoorbeeld voor dure schoenen. Vroeger was dat niet belangrijk, maar nu worden de verschillen met andere kinderen veel meer zichtbaar voor onze kinderen. Ook armoede speelt een belangrijke rol. Als jongens niks hebben, gaan ze zelf proberen aan geld te komen: ze zijn ook slachtoffer van de samenleving. Onder andere de Turkse vaders brengen het element van de feitelijke segregatie te berde: Voor integratie is contact met andere culturen, de autochtone Nederlanders van belang, maar we leven (vaak) in zwarte buurten, onze kinderen gaan naar zwarte scholen. Scholen kunnen wel een belangrijke rol spelen in het arrangeren van ontmoetingen. Maar als je alleen te maken hebt met zwarte scholen…
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
15
We hebben gezien dat de sociaaleconomische omgeving én de relatie tussen ouders en kinderen volgens onze respondenten een belangrijke rol spelen voor het ontstaan van problematisch gedrag bij allochtone jongeren. In dit hoofdstuk gaan we in op de relatie tussen ouders en hun kinderen. Er komt aan de orde wat ouders belangrijk vinden in hun opvoeding, wat zij hun kinderen willen meegeven. Hun waarden en normen en hun religie. En welke doelen staan ouders voor ogen met hun opvoeding? Ook gaan we na hoe zij de band met hun kinderen ervaren. Gaan zij anders om met hun dochters dan met hun zonen? Zien zij verschil tussen hun wijze van opvoeden en de manier waarop zogeheten autochtone Nederlanders dit doen? En hoe beleven hun kinderen de relatie met hun ouders? Wat ervaren zij als waardevol aan hun opvoeding? Zouden zij op dezelfde wijze opvoeden als hun ouders?
We vroegen ouders welke normen en waarden zij hun kind meegeven. En aan de kinderen welke norm(en) zij van hun ouders meekregen. In alle vier de etnische groepen komt onder vaders en moeders het streven naar voren om hun kind in de opvoeding te leren respect te betonen voor hun ouders. Bij de eerste generatie ouders drukt dit respect vooral uit dat kinderen luisteren naar de ouders en hen niet tegenspreken. Ouders nemen een hogere plaats in. Onder de jongere generatie ouders wordt ook benadrukt dat zij het belangrijk vinden om met hun kind te praten. Zij bedoelen hiermee dat zij hun kind uitleggen waarom hun regel, norm, of mening over iets, goed is. Voor zover dit in de groepsgesprekken duidelijk werd, is dit praten in de regel bedoeld om het kind van hun gelijk te overtuigen. Het praten is niet bedoeld om te onderhandelen over een situatie en om te horen wat het kind er zelf van vindt, of om zich in het kind te kunnen verplaatsen. Bij een paar Turkse moeders werd dit laatste hier wel mee bedoeld. Ook bij de Somalische moeders is respect hebben voor je ouders een belangrijke waarde. Maar bij hen zien we ook het bewustzijn dat respect hebben voor de ouders niet altijd in het voordeel van het kind is. Zo zegt een moeder dat zij haar kinderen leert eigen verantwoordelijkheid te nemen en assertief te zijn. Andere moeders beamen dat dit in de Nederlandse samenleving belangrijk is. Zij bemerken dat eigenschappen die zij in hun opvoeding hebben geleerd, zoals bescheidenheid en geen eigen mening hebben, zich in de Nederlandse samenleving tegen hen keren. Ook een Antilliaanse moeder vertelt dat zij door de nadruk op het respect voor de ouders, geen eigen mening durfde te uiten en dit ertoe leidde dat ze alleen maar ja en amen zei en bij derden haar mond niet opendeed. Dit wil zij bij haar kinderen voorkomen.
16
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
In de gesprekken met jongeren komt eveneens de meegekregen waarde het respect voor ouders sterk naar voren. Aanvankelijk wordt dat genoemd als een positief aspect van de opvoeding. Met het onderstrepen van deze norm wordt tegelijkertijd, net zoals bij de ouders gebeurde, afgegeven op de autochtone Nederlandse jeugd die dit respect totaal niet zou hebben. Later in het gesprek, wanneer het gaat om de vraag wat zij anders zou doen in de opvoeding van hun kinderen, komt naar voren dat ‘respect betonen aan de ouders’ ook gepaard kan gaan met strenge ouders, straffende ouders en ‘gebombardeerd’ worden met regels over wat hoort en wat niet, wat mag en wat niet, zonder dat hierin ruimte en aandacht is voor het kind. Deze jongeren geven te kennen dit anders te willen doen. Zij willen meer ruimte geven aan de inbreng van hun kind.
Een ander punt waaraan wij in de gesprekken aandacht besteden, is het (fysiek) straffen van kinderen door ouders. Ouders praten niet uit zichzelf over dit onderwerp. In de gesprekken met jongeren komt dit wel naar voren. Vooral de Antilliaanse jongeren spreken hier openlijk over. Wanneer wij dit inbrengen, geven de Antilliaanse moeders te kennen dat zij dit deel van de opvoeding van hun ouders niet willen doorgeven aan hun kinderen. Er zijn omstandigheden, zeggen sommigen nu ze terugkijken op hun moederschap, waardoor ook zij fysieke straf gebruikten, veelal uit onmacht. Bijvoorbeeld doordat ze als tiener al moeder waren. Of doordat het zwaar is de enige kostwinner te zijn en er problemen zijn met het kind. Een moeder zegt: Ik was zestien toen ik mijn eerste kind kreeg. Ik was zelf nog een kind. Ik sloeg toen wel. Ik dacht daar niet over na en had ook het geduld niet. Maar nu praat ik met mijn kind. Een andere moeder vertelt dat haar moeder die haar vroeger fysiek strafte, haar dochter nu adviseert dit niet met haar kinderen te doen. Je moet praten met je kind, is haar advies aan haar dochter. Deze zegt op haar beurt ten einde raad: Ja, ik praat en ik praat tot ik niets meer kan uitbrengen. Ik moet ook nog wat anders doen en ik heb meer kinderen. De Somalische meisjes benadrukken dat fysiek straffen in hun gezin geen gebruikelijke opvoedingsmethode is. Zij vertellen dat vaders en broers, vrouwen niet slaan. Hun broers spreken hen wel aan op hun gedrag, maar zullen niet op (verbaal of non-verbaal) agressieve wijze reageren. Marokkaanse jongens reageren heel anders, zo is de ervaring van deze Somalische meisjes. Toch komt in het gesprek met Somalische vaders naar voren dat het in Somalië gebruikelijk is om kinderen fysiek te straffen, te corrigeren. Een tikje is geaccepteerd. Ook de Marokkaanse vaders geven aan dat deze correctiemethode in hun land gebruikelijk is, en dat zij het ook functioneel vinden. Zij vinden dat de Nederlandse samenleving hierin tekortschiet en geen enkel alternatief biedt.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
17
Er zijn ook ouders die meer de overlegvorm kiezen. Deze houding is het meest terug te horen bij de Turkse moeders. In het gesprek met Turkse vaders geven zij aan dat de verhouding tussen oud en jong, ouders en kind, in de Turkse cultuur genuanceerder ligt dan in andere islamitische culturen. Het ligt dichter tegen de Europese opvoedingsstijl aan. Ze attenderen op de verschillende culturen in Turkije. Zo hebben de Alevieten een sterk humanistische levensvisie en zijn zij liberaal in hun opvattingen. In het groepsgesprek met Turkse jongeren komen deze diverse verschillen ook naar voren. De een zegt dat fysiek straffen normaal is en illustreert dit harde optreden met de uitdrukking: Jij maakt hem af en ik begraaf hem wel. De ander kent dit optreden van de ouders niet. We zien eveneens dat de moeders van wie de moeder meer gericht was op praten met hun kind, deze opvoedingsstijl overdragen op hun eigen kind.
Een andere waarde die naar voren komt in de gesprekken met ouders, is de sociale omgangsvorm. Je zegt bijvoorbeeld geen ‘hoi’ tegen een oudere of iemand die binnenkomt of weggaat, maar je zegt beleefd gedag, en iemand die weggaat begeleid je naar de deur. In de gesprekken met jongeren komt dit nauwelijks aan de orde.
De leefregels die voortkomen uit de islam, of zoals die in het land van herkomst zijn uitgelegd, worden door vrijwel alle Marokkaanse, Turkse en Somalische ouders gevolgd. Daarin verschillen de eerste en tweede generatie ouders niet. Het gaat dan om het soort eten, de traditie van de feesten, omgaan met iemand van het andere geslacht, et cetera. Toch zijn de leefregels geen statisch gegeven. Zo vertelt een Marokkaanse jongere dat wanneer ze van haar ouders iets niet mocht en ze dit wel ontzettend graag wilde, ze in de Koran zocht naar argumenten. Soms kon ze haar ouders er dan van overtuigen dat het in de Koran niet verboden werd. Ouders bewegen ook met hun kinderen mee door hun ervaringen met de Nederlandse samenleving. De vader van een Marokkaans meisje betaalde haar rijbewijs toen zij 18 werd. Het meisje zegt daarover: ik had zelfs een Marokkaanse rijinstructeur. Haar vijftien jaar oudere zus mocht daarentegen haar rijbewijs niet halen, toen zij achttien werd. Blijkbaar is de vader in de loop van de jaren over dit onderwerp van mening veranderd. Een ander voorbeeld van regels doorbreken geeft een Marokkaanse jongere die mee wilde met het schooluitstapje naar Disneyland. Zij heeft haar ouders uitgebreid uitgelegd waar ze naar toe gingen, hoe dit georganiseerd was, et cetera. Uiteindelijk mocht ze mee. Ze zegt hierover: Mijn twee jaar oudere zus had ook dit soort dingen op school, maar die vroeg het niet eens aan mijn ouders, omdat ze dacht dat het toch niet mocht. Ze wil hiermee zeggen dat de bewegingsruimte die meisjes van hun ouders krijgen ook afhangt van de persoonlijkheid, het karakter van het kind.
18
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Wanneer ouders de gevaren van een situatie niet kunnen inschatten, willen ze niet dat hun kind daarmee te maken krijgt, omdat de veiligheid van hun dochter niet gegarandeerd is. Bij het uitstapje naar Disneyland maakten de ouders zich zorgen over vragen als: wie zorgt er voor de veiligheid van onze dochter; waar slaapt zij; wie let er op haar? De Antilliaanse moeders die wij spraken zijn eveneens gelovig. Zij zijn aangesloten bij de kerkgenootschap van de zevendedagsadventisten. De moeders zoeken steun bij God om de dagelijkse problemen het hoofd te bieden. Op welke wijze hun geloof een rol speelt in de opvoeding van hun kinderen, is niet aan de orde geweest. Wel vertelden zij dat zij leven naar de gezondheidsregels die in deze religie zijn voorgeschreven. De Antilliaanse jongeren die wij spraken waren niet of niet uitgesproken gelovig. In de gesprekken met de andere jongeren blijkt dat zij de islamitische/culturele leefregels in de regel wel volgen. De een wat explicieter dan de ander. Maar sommige kinderen proberen de grenzen van hun ouders te verleggen door te smeken en argumenten aan te dragen, bijvoorbeeld dat het in de Koran niet verboden is. Onder de Somalische jongeren komt naar voren dat sommigen wat soepel zijn met de leefregels, bijvoorbeeld wat alcoholgebruik betreft. Het gaat dan om de jongens die in Nederland geboren zijn.
Wanneer in de gesprekken met jongeren seksuele voorlichting en het contact met de andere sekse ter sprake komt, wordt het een lacherige sfeer. Jongeren praten hier niet over met hun ouders. Dat zoek je zelf uit. In de vriendengroep van jongens is het vooral stoerpraterij. Onder Marokkaanse jongens bestond sterk het beeld dat Nederlandse ouders het niet nauw nemen met het seksuele gedrag van hun kinderen. Ter illustratie hiervan geeft een van hen het voorbeeld dat een jongen die met zijn vriendin naar zijn kamer ging door zijn vader werd nageroepen een condoom te gebruiken. Dit is onvoorstelbaar voor hen. Ook in de andere groepsgesprekken kwam het beeld van die vrije Nederlandse houding naar voren. Een Turkse moeder merkt op dat het zo jammer is dat de omgang van jongens met meisjes als ‘stoer’ wordt ervaren. Wanneer een meisje daarentegen met jongens omgaat, krijgt zij het etiket sloerie. Zij vraagt zich af waarom een respectvolle omgang van beide seksen niet mogelijk is. Opvallend is dat wanneer gevraagd wordt naar een toekomstige levenspartner, meisjes en jongens uitspreken dat de culturele achtergrond niet op de eerste plaats komt, maar dat hij of zij wel islamitisch moet zijn. Dit ligt overigens anders bij de Somalische jongeren. Zij zullen kiezen voor een partner met een Somalische achtergrond. De Somalische meisjes voegen eraan toe dat hun partner wel in
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
19
Nederland opgegroeid moet zijn. Ze willen geen man die traditioneel ingesteld is, omdat deze een conservatief beeld van vrouwen hebben. Zij willen daarentegen een krachtige en onafhankelijke vrouw zijn. Zij willen werk en kinderen opvoeden combineren. Ik wil niet afhankelijk zijn van een man, zegt een 19-jarige Somalische respondente. Toch hebben Somalische meisjes voor Nederlandse begrippen traditionele gevoelens en beelden bij het contact tussen jongens en meisjes. Zo zeggen een aantal Somalische meisjes dat als ze een jongen ontmoeten die ze leuk vinden, ze nooit het initiatief tot contact zouden nemen. Nee, dat doe je niet, wordt vol afgrijzen gezegd. Ze zouden zich verlagen als ze dit deden. Naar een discotheek gaan doen zij niet, omdat ze dan gezien worden als een sloerie, en dat beeld willen ze voorkomen. Een Somalische jongen die naar de discotheek gaat, zou een Somalisch meisje dat daar komt toch als een wat vrij meisje zien, hetgeen hem een onprettig gevoel over haar geeft.
In het groepsgesprek met Marokkaanse jongens wordt het verschil tussen zonen en dochters beaamd. Er is verschil. Meisjes mogen niet stappen, jongens wel. Meisjes mogen wel winkelen en zo. Een van hen legt uit: jongens kunnen zich verdedigen, meisjes niet. Meisjes worden meer beschermd, maar ook verwend. Wij moeten alles zelf betalen en zij krijgen de dingen van hun vader. Ook bij de Somalische jongeren bestaat dit verschil. Jongens kunnen weggaan, op pad, maar meisjes mogen niet stappen. Hun ‘goede naam’ moet immers beschermd worden. Soms is ook de bijdrage van de kinderen in het huishouden traditioneel geregeld: meisjes moeten meehelpen, jongens hoeven niets te doen. Of dit zo is, is afhankelijk van de ouders. In sommige gezinnen moeten de zonen gewoon huishoudelijke taken verrichten. In de Antilliaanse gezinnen is er geen verschil in hoe meisjes of jongens opgevoed worden en de vrijheden die zij al dan niet krijgen. Een aantal moeders vertelt hoe zij hun zonen huishoudelijke taken leren: Kunnen ze straks goed gebruiken, zegt een moeder.
Een aantal Turkse moeders vertelt dat hun partner vrij traditioneel is of was ingesteld, en dat het hun moeite heeft gekost hem ervan te overtuigen dat een andere opvoedingsstijl beter is voor de ontwikkeling van het kind. Sommige moeders hebben die poging opgegeven. Mooi is de uitspraak die een vader in het groepsgesprek met Turkse vaders doet: Als het goed gaat met een kind, zeggen we ‘het is mijn zoon’. Als het slecht gaat zeggen we tegen onze vrouw ‘het is jouw zoon’.
20
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Bij de Marokkaanse moeders speelt dit eveneens, maar bij hen komt de rol van de vader nauwelijks ter sprake. Een van hen vertelt dat als zij moeilijkheden heeft met haar dochter, zij haar oudste zoon belt en om advies vraagt. Haar zoon is rustig en kent de Nederlandse samenleving. Hij kan het probleem vanuit verschillende kanten bekijken. Hij is ook degene die met haar dochter praat. Op deze manier blijft het rustig in het gezin. Een wat jongere Marokkaanse moeder is de mening toegedaan dat ouders te streng naar hun kinderen zijn. Uit angst durven kinderen hun niet alles te vertellen en daardoor ontberen ze hun steun. De Somalische moeders die wij spraken vertellen vrijwel allemaal alleen te staan voor de opvoeding van hun kind. Sommige vrouwen zijn gescheiden, of hun man is overleden, en bij sommige vrouwen draagt de man nauwelijks bij aan de sociaalemotionele opvoeding van hun kind. Onder de Antilliaanse moeders die wij spraken zijn eveneens vrouwen die alleen voor de opvoeding staan, maar er zijn ook vrouwen die deze taak met hun partner kunnen delen. Zij geven te kennen dat zij wel graag willen dat hun kinderen met hun problemen bij hen komen, maar realiseren zich evenwel dat ze dat niet zullen doen. Een moeder zegt dat haar dochter een briefje schrijft als ze bijvoorbeeld een slecht punt heeft gehaald. Daarin staat: Sorry, we hebben het er later over. De Antilliaanse vaders willen in de opvoeding van hun kinderen aanwezig zijn, maar zien tegelijkertijd dat de moeders de spil zijn. Van oudsher is de vader de boeman.
Een gevolg van het respect betonen aan de ouders, is dat kinderen uit schaamte, of om hun ouders niet in verlegenheid te brengen, sommige onderwerpen niet met hun ouders (kunnen) bespreken. Vooral seksualiteit en het hebben van een relatie met iemand van het andere geslacht is onbespreekbaar met ouders. Verder geven kinderen aan dat zij met alles bij hun ouders terechtkunnen. Toch blijkt ook later in het gesprek dat veel zaken niet (uit zichzelf) aan de ouders worden verteld. Ik zal dat thuis niet gauw zeggen. Dan gaan ze je dingen verwijten en wijzen op je verantwoordelijkheid. Je weet wat voor reactie je zult krijgen, en daar zit je niet op te wachten. Een Somalisch meisje zegt: Je hebt zo veel respect voor je ouders dat je het echt niet durft te zeggen... Je bent bang dat je commentaar krijgt. Toch proberen sommige meisjes wel om de grenzen van hun ouders te verleggen. Door te smeken, zegt een van hen, en te zeggen dat het volgens het islamitisch geloof niet verboden is. Ouders hebben een beter beeld over de dingen, en daarom is het goed om naar je ouders te luisteren, zegt een Marokkaanse jongere. Zakelijke dingen zouden ze met hun vader bespreken en de meer emotionele onderwerpen met hun moeder.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
21
Maar bij doorvragen met welke vragen ze dan bij hun ouders komen, blijkt dat ze het in de praktijk zelf uitzoeken. Die ruimte is er ook. De kinderen lijken op een bepaalde leeftijd hun eigen weg te gaan. Voor jongens is dit eenvoudig, zij krijgen de ruimte. Je eet, doet je huiswerk en je bent weer weg, zegt een Somalische jongere. En: De weg naar zelfstandigheid gaat geleidelijk. Maar als je vijftien wordt ben je ‘man’. Dan moet je je eigen weg in het leven vinden, jezelf redden. Dan ben je verantwoordelijk voor jezelf. Ouders stellen geen eisen en kunnen dat ook niet meer. Dat is een zaak tussen jou en God. Een andere zegt: Ik kan niet zeggen dat ik naar een discotheek ga. Daar praat je niet openlijk over. Ook niet over meisjes. Ik ga gewoon weg en mijn ouders gaan ervan uit dat ik geen onverantwoordelijke dingen doe. De Antilliaanse jongeren geven duidelijk te kennen met hun problemen niet bij hun ouders terecht te kunnen. Ze hebben veelal moeilijkheden in hun leven, omdat de thuissituatie problematisch is. Hun ouders hebben geen aandacht of oog voor het psychische deel achter het gedrag of het probleem van hun kind, zo geven zij te kennen. Bij een aantal van deze jongeren waren de ouders niet in beeld. Sommige woonden bij een familielid of waren opgegroeid bij pleegouders.
22
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
In dit hoofdstuk geven we aan welke vragen ouders hebben bij het opvoeden van hun kind. Welke onzekerheden ervaren zij? Ook gaan we na welke vragen, of lastige zaken, jongeren bij het opgroeien ervaren. Heeft dit ook te maken met het opgroeien in twee culturen? En bij wie zoeken ouders en kinderen naar antwoorden, oplossingen of steun?
In vrijwel alle groepsgesprekken met ouders komen de problemen naar voren die zij hebben met het onderwijs van hun kind. Niet zelden is hun kind een te laag schooladvies gegeven in verhouding tot de resultaten van de Cito-toets. Een Marokkaanse vader vertelt zijn ervaring. Zijn zoon heeft een goede Cito-toetsscore. Hij wil hem naar een schakelklas havo-vwo laten gaan. Op de basisschool is dat tegengehouden met het argument dat er geen schakelklas is. Achteraf blijkt dit niet zo te zijn, de leerkracht vond het zonde van het jaar, zoonlief zou het immers niet redden, was zijn verwachting, en vmbo was ook goed. Een Turkse vader die zijn opleiding in Nederland heeft gedaan, vertelt dat hij een universitaire opleiding heeft gevolgd, maar afgaand op het schooladvies van de basisschool zou hij nog niet eens een havo halen. Allochtone kinderen moeten meer laten zien, anders krijgen ze geen kans, verwoordt een vader de positie van hun kinderen op school. Door enkele Somalische meisjes en jongens en door de Marokkaanse meisjes wordt dit eveneens naar voren gebracht. Ze voelen dat hun kwaliteiten niet als vanzelfsprekend aangenomen worden. Ze moeten vechten om ze voor het voetlicht te krijgen. En dan nog kan er wantrouwig en met jaloezie op gereageerd worden. Aanvankelijk hadden zij hier een verdedigende houding tegenover gezet, vertellen de drie Marokkaanse studenten, maar nu laten ze dit soort reacties van zich afglijden. Ze zullen nu eerder een wedervraag stellen in plaats zich te verdedigen. Een jongere vertelt: Ook op de hbo-opleiding moet ik me bewijzen. Mijn broer en zussen hebben allemaal een hoge opleiding. Maar dat is niet wat men verwacht. Een grote teleurstelling in haar weg naar een goede opleiding en baan bracht een Somalische jongere naar voren. Zij had haar ambitie en voldoening gevonden in het ontwerpen van kleding. Ze zette zich er helemaal voor in en werkte hard om een hoger niveau te halen in het ontwerpen van kleding, zodat ze hierin werk kon vinden. Ze haalde goede punten, was op tijd klaar met haar opdrachten en dacht dat doorstromen naar een hoger niveau hierop volgde. Tot haar grote teleurstelling werd ze niet toegelaten. Ze heeft hemel en aarde bewogen, maar zonder resultaat. Ze doet nu schoonmaakwerk en is diep teleurgesteld. Ze vertelt haar onderwijsgeschiedenis met tranen in haar ogen. Ze kan geen duidelijke reden geven voor de tegenwerking op school en ziet een verklaring liggen in het feit dat ze Somalische is.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
23
Ook bij de groepsgesprekken met ouders, vooral bij de moeders, komt naar voren dat zij tegenwerking van de school ervaren wanneer hun kind leerproblemen heeft, bijvoorbeeld door een gebrek aan concentratie, of door een laag IQ. Ze willen dat hun kind goed begeleid wordt, maar vinden op de school vaak geen goede aansluiting of geen gehoor voor hun observaties. Het is knokken om de juiste school voor hun kind te vinden, of de school te bewegen anders op hun kind te reageren, bijvoorbeeld omdat het kind ADHD heeft. Een Antilliaanse moeder vertelt over de gedragsproblemen van haar puberzoon. Om die reden zou hij van school worden gestuurd. Ze knokt voor een werk-opleidingsplek waar hij intensief begeleid wordt, zodat hij zijn opleiding kan afmaken. Deze moeilijkheden zien we ook terug bij autochtone ouders. Maar uit de verhalen van ouders in onze groepsgesprekken spreekt meer onmacht en hulpeloosheid doordat ze een gebrek aan informatie en communicatie ervaren, en niet weten hoe ze dit kunnen oplossen. Hun slechte beheersing van de Nederlandse taal stelt hen al in een achterstandspositie bij de leerkracht. In de reflectiegroep van Somaliërs worden de problemen met de school en de grote waarde die ouders hechten aan een goede opleiding van hun kind, dubbel en dwars onderstreept. Het is hun grootste zorg. Zij zien dat hun kinderen een te laag schooladvies krijgen in verhouding tot hun intellectuele vermogens. Hier worden verschillende voorbeelden van gegeven.
De meest gehoorde zorg van ouders is de puberteit van hun kinderen. Hoe blijf je als ouder je kind dan nog de baas? De Antilliaanse vaders zeggen dat het begrip ‘puberteit’ op de Antillen onbekend is. Op je vijftiende begin je daar man te worden en dan ben je ook verantwoordelijk. Er zijn duidelijke regels en daar heb je je maar aan te houden. Zo niet dan wordt dit (hard) afgestraft. Ook Somalische zonen worden op deze leeftijd geacht volwassen gedrag te vertonen. In het groepsgesprek klagen Marokkaanse vaders erover dat hun opvoedingsstijl in de Nederlandse samenleving ongewenst was, maar dat zij nu met de gevolgen zitten. Als ik tegen mijn kinderen ga schreeuwen, zeggen ze: ‘Dat mag niet, mijnheer. Wij zijn een vrije maatschappij. U doet mee of rot op naar uw eigen land’. Dan zijn de ouders onmachtig. De opvoeding die wij aan onze kinderen willen geven, die kan hier niet. Als je die wilt doorzetten, dan zeggen ze, ‘ga maar terug naar je eigen land’. (...) We moeten samen een oplossing zoeken. Ik kan mijn kind op tijd afleveren op school, dan ben ik niet meer verantwoordelijk. Als het kind verzuimt, dan moeten ze me er snel bij roepen en moeten we samen overleggen wat er moet gebeuren. Mijn kind heeft thuis alles, een computer, internet. Daar ligt het niet aan. Maar als er problemen zijn, moet ik kunnen optreden, en dat mag niet in Nederland. (…) Ik wil dat mijn kinderen diploma’s halen. Niet voor mij, maar voor hun toekomst.
24
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Ook moeders geven aan dat de puberteit een moeilijke tijd is. Ze raken de greep op hun kind kwijt. Een Marokkaanse moeder is ten einde raad over het gedrag van haar puberzoon. Hij luistert niet naar haar en tiranniseert het gezin als de vader buiten beeld is. Een Antilliaanse moeder vertelt dat haar dochter de moederrol overneemt en haar en het jongere kind uit het gezin dicteert wat er gebeuren moet. Hoe kan ik dat veranderen, verzucht ze eveneens ten einde raad.
We zien in de gesprekken met jongeren twee soorten reacties op de vraag hoe het is om op te groeien in twee culturen. De eerste reactie is een afwijzende houding. Men vindt het een onzinnige vraag, stigmatiserend en iets dat vooral door de media en door Nederlanders geproblematiseerd wordt. Een Turkse jongere zegt: Je bent daar niet mee bezig. Het is een gegeven, er zijn verschillen, maar je ziet het niet als cultuurverschillen. Het zijn verschillen tussen mensen, tussen gezinnen. Het feit dat Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse ouders ook onderling kunnen verschillen in hun manier van opvoeden, komt in verschillende groepsgesprekken naar voren. Bij de een is bijvoorbeeld de moeder streng, bij de ander is dit de vader. In het ene gezin wordt rekening gehouden met de sociale controle, in het ander gezin trekken de ouders zich hier niets van aan. De tweede reactie op de vraag hoe het is om op te groeien in twee culturen, is dat het inderdaad zoeken is naar een balans tussen dat wat je als waarden en regels, als referentiekader meekrijgt van je ouders, en dat wat de samenleving laat zien en van jou vraagt. Een Somalische jongen zegt: Buitenshuis leef je in een andere omgeving. Daar ben je niet zoals thuis. Dat leer je vanzelf. Dat is niet zo moeilijk. Als je daar goed mee omgaat, hoeft dat geen spanningen te geven. Ouders hebben vooral verwachtingen over hoe je je thuis gedraagt. Daarbuiten is jouw eigen verantwoordelijkheid. Als je maar niet in de problemen komt, want criminaliteit en omgang met meisjes kunnen niet. In een later gesprek vertelt een Somalische jongere dat op een bepaald moment in zijn leven de vriendengroep veranderde. Op de basisschool had hij nog veel Nederlandse vriendjes, maar toen hij ouder werd, de puberteit in ging, voelde hij meer aansluiting bij Somalische leeftijdgenoten. Er was onder hen begrip voor de Somalische leefregels. Bij Nederlandse jongens was er geen herkenning en moest hij veel uitleggen. Dat voelde niet fijn. Zij (Somalische leeftijdgenoten) snappen het als je niet uit mag, en bij hen (Nederlandse leeftijdgenoten) krijg je commentaar. Ze vinden het maar vreemd. Ik weet niet…, dat is makkelijker… Een Turkse adolescent zegt: Je bent Turk, moslim en Nederlander. Ik heb hiermee geworsteld: wie ben ik, hoe wil ik zijn?
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
25
De Antilliaanse jongeren met wie we spraken zijn geboren op de Antillen en op latere leeftijd, meestal in de puberteit, naar Nederland gekomen. Twee jongeren kwamen op 6-jarige leeftijd naar Nederland. Ze vonden het moeilijk in twee culturen op te groeien. Je hoort nergens thuis, zeggen ze. De Marokkaanse meisjes met wie we spraken vinden dat de samenleving hun het gevoel geeft dat zij er niet echt bij horen. Ook in hun opleiding ervaren ze dat ze een aparte status hebben. Er wordt verbaasd gereageerd dat ze goed presteren. Of docenten waarschuwen voor de klas met die drukke Marokkaanse meiden. Ook vertelt een van hen uiteindelijk wel een identiteitscrisis te hebben ervaren. Wie ben ik nu, Marokkaans en Nederlands? (...) De Westerse en de Marokkaanse cultuur zijn wel twee heel verschillende culturen. Ouders die niet in Nederland geboren zijn, kennen de samenleving onvoldoende en spreken de taal niet of slecht. De kinderen krijgen daardoor een andere positie naar hun ouders. Zij moeten de ouders bij instanties vaak ondersteunen. Bijvoorbeeld tolken bij de huisarts, specialist of een andere deskundige. Deze ouders hebben ook minder zicht op wat er wel of niet klopt aan wat hun kinderen bijvoorbeeld over de school vertellen, omdat ze het Nederlandse schoolsysteem onvoldoende kennen. Het opgroeien in twee culturen kan daardoor een andere ondersteuningsrelatie tussen ouders en kind teweegbrengen. Dit aspect komt bij de Somalische meisjes naar voren. Zij laten doorschemeren dat hun ouders de Nederlandse samenleving niet goed kennen. Dit betekent dat zij meer zaken zelf moeten uitzoeken. De Somalische vaders beamen dat ze de samenleving niet zo goed kennen. Zij zien dat hun kinderen daardoor de neiging hebben de situatie rooskleuriger voor te stellen dan ze is. Ze kunnen dit niet concreet maken en zeggen: We vertrouwen onze kinderen, maar kunnen zelf niet toetsen of de informatie die zij geven wel klopt. Daarvoor hebben wij te weinig kennis. In de reflectiegroep van Antillianen wordt nog eens benadrukt dat ook veel Antillianen, zowel jongeren als ouders, de Nederlandse taal slecht spreken. In de regel denken Nederlanders niet aan Antillianen als het gaat om de het niet machtig zijn van de Nederlandse taal. Maar Antilliaanse hulpverleners zien dat dit aspect wel degelijk speelt en van invloed is op de problemen die ouders hebben. Bijvoorbeeld dat ze het slachtoffer zijn geworden van verkooptrucjes en manipulatie. Soms komen ze hierdoor in de schulden, of ze verliezen geld aan malafide praktijken.
De Antilliaanse vaders zien de leerkrachten als aanspreekpunt. Via de school zouden ze graag verder geholpen worden. Maar zeggen ze: Leerkrachten geven wel adviezen of zo, maar er is niet echt tijd. Vaak weten zij ook niet precies wat de mogelijkheden zijn, terwijl er wel snel en effectief opgetreden moet worden. Hun ervaring met de Nederlandse hulpverlening is niet positief. Je krijgt opvoedingsadviezen. Vaak om niet zo streng te zijn. Maar zij gaan weer weg, jij wordt wat toegeeflijker en dan gaat het fout met je zoon. En wat dan? Zij zijn er niet.
26
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Het probleem is niet aangepakt. Want, zo vertelt deze vader, de achterliggende oorzaak van het gedrag van mijn zoon was dat de overgang van de Antillen naar Nederland te groot was. Dat bleek pas vele jaren later, toen hij het zelf onder woorden kon brengen. Dat hebben ze toen helemaal niet gezien. Maar het leed was inmiddels geschied. Zijn zoon kon door zijn gedrag, hij raakte meermalen in een psychose, op geen enkele school meer terecht. Ook de Marokkaanse vaders vinden de school met zijn onderwijskrachten een belangrijke partner in de opvoeding, of begeleiding, van hun kind. Maar steun vinden ze er niet. De Marokkaanse vaders met wie we spraken onderkennen dat de imams een ondersteunende rol zouden kunnen spelen. Maar de vraag is of de imams die nu in Nederland actief zijn, die rol kunnen vervullen gezien hun achtergrond. Over het algemeen is steun zoeken niet makkelijk. Een Marokkaanse vader legt uit: Wij praten heel in het algemeen, niet persoonlijk. Dat laatste ligt heel gevoelig. Ik zal tegen andere Marokkanen ook alleen in algemeenheden praten over problemen. Dat is eigenlijk niet zo slim, misschien weet mijn buurman wel een goede oplossing. Maar ik kan de vuile was niet buiten hangen… Dan wordt het doorgekletst. Er zijn wel verschillen tussen gezinnen, bijvoorbeeld of je uit de stad komt, of van het platteland. Ieder heeft zijn eigen systeem. De Somalische vaders zien geen problemen bij hun kinderen en zien derhalve geen reden om steun te zoeken of te vragen. Ze verwachten dat hun kinderen goed presteren, een hoge opleiding volgen en werk vinden. Zij maken zich eerder zorgen om de situatie in Somalië. Wel zouden ze wat concrete informatie willen. Want stel dat hun zoon zou spijbelen van school, wie kunnen ze dan bellen? De Turkse vaders zouden bij problemen met hun kind de onderwijzer of de huisarts raadplegen. De oudere Marokkaanse moeders zoeken hulp of steun bij familie, of proberen in hun eentje het ontstane probleem op te lossen. De jongere Marokkaanse moeders vinden steun op school, of vragen de school naar mogelijke oplossingen. Ook voor de Turkse moeders blijkt de basisschool een vraagbaak te zijn. Zij vertellen dat aan de basisscholen in Eindhoven een opvoedingsondersteuner is verbonden. Zowel een jonge Marokkaanse moeder als een paar jonge Turkse moeders hebben naar grote tevredenheid een opvoedcursus gevolgd. De Antilliaanse moeders in ons onderzoek zoeken voor het omgaan met hun problemen steun in hun geloof, bij hun partner, of bij een instantie. Dit is het maatschappelijk werk, of het schoolmaatschappelijk werk. Bij het maatschappelijk werk werkt een Antilliaanse hulpverleenster, waardoor de stap naar deze instantie kleiner is geworden, zo blijkt uit de verhalen van de Antilliaanse moeders.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
27
Zij geven aan dat Antillianen op een andere manier om hulp vragen. Wanneer zij een hulpverlener een probleem voorleggen, willen ze hier een oplossing voor, en geen analyse of adviezen om omliggende dingen aan te pakken. Een moeder vraagt bijvoorbeeld om hulp bij het zoeken naar een andere school voor haar zoon. Zij krijgt als antwoord dat zij haar zoon anders moet aanpakken. Pas als de vraag serieus behandeld wordt en er naar een oplossing is gekeken, is er ruimte om de invloed van andere zaken te bespreken. Een andere moeder brengt in dat koppigheid bij deze houding een rol speelt, maar ook dat Antillianen niet verder kijken dan hun neus lang is. Om dit te illustreren geeft ze het volgende voorbeeld: Antilliaanse vrouwen krijgen eerst een kind, en denken dan pas na over kinderopvang. Nederlandse vrouwen hebben daar over nagedacht en hebben het al uitgezocht voordat hun kind is geboren. Uiteraard is dit in zijn algemeenheid zo gesteld. Er zijn altijd uitzonderingen die het tegendeel of het omgekeerde laten zien. In de reflectiegroep komt naar voren dat voor Antilliaanse moeders het contact met het consultatiebureau zo belangrijk is. Het is de plek waar de zorg voor hun kind centraal staat. Vooral jonge Antilliaanse moeders, tienermoeders, staan daar meer open voor advies en tips. Somalische moeders zoeken steun bij elkaar, bij hun vriendinnen. Er wordt voor veel geld met elkaar gebeld. Soms wel voor 200 euro per maand, wordt er lachend gezegd. Dit verklaart ook waarom tijdens het groepsgesprek regelmatig de mobiele telefoon gaat en een deelneemster even weg moet om deze te beantwoorden. De moeders realiseren zich evenwel dat ze met dit netwerk niet verder komen dan alleen hun hart luchten. Hun vriendinnen kennen de Nederlandse samenleving immers onvoldoende om hen van goed advies te voorzien. Een oplossing die zij zien is verhuizen. Misschien komt mijn kind dan wel op de goede school terecht, zo is de gedachtegang. Er ontbreekt een plek voor Somalische ouders om elkaar te ontmoeten, om bij te tanken, om informatie te krijgen. Ze hebben ook geen eigen moskee of imam. Ze moeten het doen met de moskee van de Marokkaanse gemeenschap. De behoefte onder Somalische moeders, maar ook onder jongeren, aan een plek om elkaar te ontmoeten en activiteiten te kunnen ondernemen werd sterk onderstreept door de reflectiegroep van Somaliërs. Moeders voelen zich eenzaam en geïsoleerd. De reflectiegroep bracht ook een ander belangrijk aspect en reden voor ontmoeting naar voren. De schokkende en traumatische ervaringen in hun land van herkomst worden door moeders onderdrukt, want men wil verder met het leven en een goede toekomst voor hun kinderen realiseren. Het is in hun cultuur ook niet gebruikelijk om via hulpverlening pijnlijke ervaringen te verwerken. Toch spelen de gebeurtenissen in het land van herkomst door wanneer zij hier tegenslag te verduren hebben, bijvoorbeeld een probleem op school. Hun draagkracht neemt erdoor af. Steun bij elkaar maar ook in contact met Nederlanders is van belang om niet in een depressie te raken.
28
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
De Antilliaanse jongeren zeggen dat ze moeilijk aanspreekbaar zijn en ook geen steun zoeken. Dit heeft te maken met hun koppigheid, een Antilliaanse koppigheid, zeggen ze lachend. Ze zullen niet gauw hulp vragen, of er moet een dringende noodzaak voor zijn. Zoals de tienermoeder zegt: Ik wilde een goede toekomst voor mijn zoontje en dan moet je leren het anders te doen, anders kom je nergens. (…) Ik had geen woning, geen inkomen, geen school, maar ik ben er wel gekomen. Ik was zo koppig, zo van: ik heb niemand nodig. En die koppigheid zouden we wel moeten veranderen. Bij familie vinden deze jongeren geen steun. Het moet uit een andere hoek komen. Een persoon bij wie de jongere het gevoel heeft serieus genomen te worden en die hij vertrouwt. Zo geeft een jongere het voorbeeld van de directeur van zijn school. Hij was door hem in zijn kraag gevat na een vechtpartij. In dat gesprek kreeg hij het gevoel serieus genomen te worden. Later heeft hij, toen hij het niet meer zag zitten en met zijn studie wilde stoppen, de directeur in vertrouwen genomen over zijn situatie. Deze heeft hem verder geholpen. In het welzijnswerk ervaren zij een ongedwongen vorm van ondersteuning. Het contact wordt opgebouwd en de problemen waarmee iemand worstelt, worden bespreekbaar gemaakt. Er wordt gezocht naar een goede aanpak hiervan. En dat is een gezamenlijke aanpak, want zegt een jongere: Je moet samen met de hulpverlener tot een oplossing komen. De hulpverlener moet niet alleen zeggen wat goed zou zijn. De Marokkaanse meisjes zoeken steun bij elkaar. De Marokkaanse jongens zeggen bij hun moeder terecht te kunnen voor emotionele steun en bij hun vader voor advies bij zakelijke dingen. Maar in de praktijk zoeken ze het eigenlijk vooral zelf uit. Ook de Somalische jongens zeggen voor steun naar hun ouders te gaan. Maar in feite zoeken ze de dingen die hen bezighouden zelf uit. Zij uiten de behoefte aan een ruimte om elkaar te kunnen ontmoeten en om Somalische meisjes te ontmoeten. De Somalische meisjes zoeken net als de Marokkaanse meisjes steun bij hun vriendinnen. De Turkse meisjes bespreken de dingen die hun bezighouden met een vriendin of houden deze voor zichzelf. Ze kunnen ook altijd bij hun ouders terecht. De Turkse jongens houden zich op de vlakte. De dingen die hen bezighouden lossen ze zelf op. Een paar jongens hebben problemen op school. Een van hen krijgt begeleiding om anders met zijn emoties om te gaan. Dat is vanuit de school geregeld. Deze hulp ondersteunt hem wel, geeft hij toe. Hij heeft wel wat aan de tips.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
29
Door de weinige ervaring die ouders en jongeren hebben met instanties, kunnen ze weinig vertellen over hulpverleningsinstanties. De ouders die ervaring hebben, bijvoorbeeld met het maatschappelijk werk, relateren de ervaring aan de persoon en niet aan de organisatie. Daar komt bij dat de meeste ouders geen beeld hebben van hoe de hulpverlening in Nederland georganiseerd is. Ze kennen de huisarts, de school en soms het maatschappelijk werk. De eerste bij wie ze om raad vragen is de school. Problemen met de kinderen dienen zich in de regel ook in eerste instantie daar aan. Slechts de drie Marokkaanse vrouwen die wij spraken, in hun hoedanigheid als dochters van Marokkaanse ouders, hebben door hun opleiding een goed beeld van de hulpverlening. Zij constateren een belangrijk hiaat in hun hbo-opleiding. Studenten worden vooral op kennis getoetst, maar hun houding, hun omgang met diversiteit, zou eveneens een kwaliteitscriterium moeten zijn. Daar is nu geen aandacht voor. Er zijn hulpverleners (bijna afgestudeerden, AD) die geen flauw idee hebben van andere leefgewoonten, waarden en normen. Ze baseren hun kennis op mediaberichten. Kortom er wordt gewerkt met straatpsychologie. Ze zijn geschokt over de afwijzende houding die hun medestudenten hebben tegenover andere denkbeelden of leefwijzen. Uit de andere groepsgesprekken komt verder naar voren dat ouders liever niet naar hulpverleners gaan, uit angst dat er ingrijpende maatregelen worden genomen, zoals het kind uit huis plaatsen. Ze kunnen je kind van je afnemen als ze het niet met je eens zijn. Wanneer er intermediairs werkzaam zijn die dicht bij de ouders staan, zijn zij wel bereid de stap naar de hulpverlening te maken. Dit komt vooral in de gesprekken met de Antilliaanse ouders naar voren. Als je iemand kent uit jouw kring die er werkt, is dat makkelijker, zegt een moeder. Een ander zegt: Het is goed om met intermediairs uit eigen kring te werken. In Tilburg zijn er sociale makelaars. Ze staan in de gemeenschap, kennen veel mensen, hebben vertrouwen, werken via mond-tot-mondreclame. Ze weten beter dan Nederlanders hoe ze moeten omgaan met Antillianen en hoe ze die moeten benaderen. In het groepsgesprek met de Antilliaanse vaders komt eveneens naar voren dat hulpverleners niet afstemmen op diversiteit en andersoortige ervaringen van allochtone kinderen. Hulpverleners of artsen, zij snappen niet wat er aan de hand kan zijn. Ze hebben te weinig kennis van zaken en zijn niet in staat een goede diagnose te stellen. Nederlandse kinderen begrijpen ze beter. De Antilliaanse ouders hebben nog de meeste ervaring met organisaties, zoals de maatschappelijk opvang, het maatschappelijk werk, of het schoolmaatschappelijk werk.
30
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
In Tilburg zijn er intermediairs werkzaam die op verzoek met Antilliaanse ouders mee gaan naar een instantie. Daarnaast werkt er in de gemeente een Antilliaanse sociale makelaar die wanneer een cliënt niet meer verschijnt, eveneens op verzoek, poolshoogte neemt van de situatie en wellicht de persoon kan motiveren toch ondersteuning te zoeken. Bij het maatschappelijk werk is een Antilliaanse gezinscoach werkzaam. In de gemeente Eindhoven wordt het MAJ-project (Maatjes in de ambulante jongerenzorg, waaronder een tienermoederhuis) uitgevoerd, gericht op Antilliaanse jongeren en geleid door Antilliaanse hulpverleners en vrijwilligers. Een enkele jonge Marokkaanse moeder en een aantal Turkse moeders hebben een opvoedcursus gevolgd. Zij zijn hier door de school op geattendeerd. De Turkse moeders wonen in Eindhoven. In deze gemeente is een geslaagd pilotproject uitgevoerd dat in achterstandwijken een opvoedingsondersteuner (OO’ster) verbindt aan de kinderopvang, de peuterspeelzaal en de basisscholen. De OO’ster is toegankelijk voor ouders. Zij is bij het halen en brengen van de kinderen regelmatig op school aanwezig, komt op ouderavonden en is aanwezig bij activiteiten op school. Ouders kunnen zelf contact met haar opnemen. Ook kan de leerkracht ouders naar de OO’ster verwijzen. Op basis van de zeer positieve resultaten van het pilotproject is in alle wijken van Eindhoven een opvoedingsondersteuner gekoppeld aan centra voor kinderen. In het groepsgesprek vertelt een Marokkaanse eerstegeneratiemoeder over haar zoektocht naar hulp voor haar zoon die verslaafd was. Via de huisarts vond zij in eerste instantie hulp bij het maatschappelijk werk en later ook bij de jeugdzorg. Ze vertelt dat ze het vier jaar heel zwaar heeft gehad, maar dat haar zoon eruit is gekomen. Zij is tevreden over de geboden hulp. Een andere eerstegeneratiemoeder heeft daarentegen geen hulp gezocht voor haar zoon die onhandelbaar gedrag vertoont. Ze heeft geprobeerd het zelf op te lossen, omdat ze niet weet waar ze hulp kan krijgen. Ze had gehoopt dat de school haar zou helpen. Ze wil hem nu het liefst op een internaat plaatsen. Samen met een familielid zoekt ze op internet naar mogelijkheden hiervoor.
Hoe zou een goede ondersteuning eruit moeten zien volgens de ouders en jongeren die wij spraken? Antilliaanse jongeren geven aan dat een vertrouwenspersoon op school wel goed zou zijn. Deze moet dan wel bekend zijn bij de leerlingen, vertrouwd overkomen, zich regelmatig laten zien, zodat de stap er naartoe niet te groot is. Van hen hoeft die persoon niet per se een Antilliaan(se) te zijn. Antilliaanse vaders vinden het een groot gemis dat na de periode van het consultatiebureau kinderen niet meer vanzelfsprekend in hun ontwikkeling gevolgd worden. Dit hiaat zou gevuld moeten worden, zodat ouders een vast aanspreekpunt hebben. Dit wordt bevestigd en onderstreept door de reflectiegroep.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
31
Verder geven zij bij ernstige gedragsproblemen van een kind de voorkeur aan Antilliaanse hulpverleners. Zij kennen veel beter dan witte Nederlanders de (huiselijke) omstandigheden van Antillianen, waardoor zij de oorzaak van een probleem beter in kaart brengen. Hierdoor kan er vervolgens adequate hulp worden gegeven. Een deel van de reflectiegroep is het hier mee eens, maar andere deelnemers vinden dat Nederlandse hulpverleners kennis en aanpak van hun Antilliaanse collega’s kunnen leren en stellen dit ook op prijs. Marokkaanse vaders vinden dat er een intensieve samenwerking tot stand moet komen tussen school en ouders. Ze doelen dan vooral op het voortgezet onderwijs, want op de basisschool loopt het naar hun mening in de regel goed. Onderwijzers moeten ouders eerder en beter bij de school betrekken. En Marokkaanse ouders moeten zich in de school van hun kind verdiepen. Marokkaanse meisjes vinden het belangrijk dat ouders informatie over zaken rondom opvoeding en opleiding krijgen. Zij benadrukken dat de school de ouders bij de opleiding moet betrekken. Ouderparticipatie is volgens hen noodzakelijk. Ouders zouden informatie over opvoeden kunnen gebruiken als dit zorgvuldig en open wordt aangeboden. Daarnaast is van ondersteuners en hulpverleners een interculturele houding nodig. Sta open voor andere zienswijzen, en vul niet meteen in, is hun advies. Kinderen van de eerstegeneratie-, de late eerstegeneratie-, of van de tweedegeneratieouders hebben verschillende behoeften. Je kunt niet iedereen hetzelfde benaderen. De Marokkaanse jongens zien dat je moet inspelen op de aantrekkingskracht van de vriendengroep. Kom met rolmodellen, zodat jongens die dit nodig hebben zich kunnen identificeren. Zij zien dan een voorbeeld hoe ze een plaats in de samenleving kunnen innemen. Door contact met ervaringsdeskundigen kunnen jongeren die dreigen te ontsporen gaan inzien hoe het mis kan, gaan en dat er een weg terug is. Ervaringsdeskundigen weten uit ervaring welke benadering aanslaat. De Somalische jongens adviseren ontmoetingsgelegenheden te organiseren voor ouders en ook voor jongeren. Zij zien dat ouders behoefte hebben aan een plek om te praten en informatie te krijgen over de Nederlandse samenleving. En als er met jongeren over bepaalde onderwerpen gesproken moet worden, dan liever in een informele sfeer, bijvoorbeeld tijdens een georganiseerd reisje. De Somalische ouders geven in het eerste groepsgesprek niet uit zichzelf aan waar zij behoefte aan hebben. Maar wanneer hun onuitgesproken behoefte op tafel wordt gelegd, dan is de reactie erop groot. Het geeft blije gezichten en verbazing in hun ogen, het is haast niet te geloven dat dit mogelijk zou zijn. Er blijkt onder hen grote behoefte te bestaan aan ontmoeting en informatie. De reflectiegroep van Somalische sleutelinformanten onderstreept het belang van een eigen plek. We zagen dit ook terug bij het onderwerp ‘steun zoeken’.
32
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
De Turkse jongeren doen geen suggesties voor ondersteuning in het geval zich bij de kinderen problemen voordoen, of om deze problemen te voorkomen. Er wordt teruggegrepen op ondersteuning van de ouders en eventueel op de steun van de imam. De Turkse vaders zien de onderwijzer als eerste wegwijzer. De Turkse moeders wijzen erop dat ouders zich schamen om hulp te vragen en ontvangen. Het geeft hun een brevet van onvermogen. Daarom is wijze waarop de hulp wordt aangeboden van cruciaal belang. Want dat er aandacht voor de ouders nodig is, staat voor hen buiten kijf. Door een goede relatie tussen scholen en opvoedingsondersteuning kan de informatie over ondersteuningsmogelijkheden zodanig worden aangeboden dat ouders zich gerespecteerd voelen. Ze zullen eerder gebruikmaken van opvoedingsondersteuning wanneer hun eigenwaarde niet wordt aangetast.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
33
In voorgaande hoofdstukken beschreven we de ervaringen van ouders en jongeren van Antilliaanse, Marokkaanse, Turkse of van Somalische afkomst met het opvoeden en opgroeien in de Nederlandse samenleving. Ook belichtten we hun kijk op de oorzaken van probleemgedrag bij kinderen en wat in hun ogen een adequate ondersteuning van ouders en kinderen zou zijn. In dit hoofdstuk zien we wat diverse onderzoeken te berde brengen over hoe allochtone ouders het grootbrengen van hun kinderen in de Nederlandse samenleving beleven. Aan de orde komt de opvoedingsstijl, de autoritatieve en de autoritaire stijl, de mogelijke oorzaken voor probleemgedrag van kinderen, het zoekgedrag van ouders wanneer ze vragen of problemen hebben.
Het onderzoek Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland (Pels, 1998) is gebaseerd op een kwalitatief diepteonderzoek, en semi-gestructureerde interviews. Het diepteonderzoek werd uitgevoerd aan de hand van open gesprekken en observaties in 16 Marokkaanse gezinnen. De interviews werden in 82 Marokkaanse gezinnen afgenomen, voornamelijk bij moeders. Daarbij werden er 25 jongeren ondervraagd. Het doel van het onderzoek was in beeld te brengen welke waarden, opvoedingsdoelen en culturele denkbeelden de opvoeders hebben, op welke wijze zij opvoeding beleven en welke opvoedingspraktijken en gedrag er gangbaar zijn. Daarnaast wilde de onderzoekster zicht krijgen op de materiële en sociale kenmerken van de directe leefomgeving waarin opvoeders en kinderen zich binnen en buiten het gezin begeven. Pels komt tot de conclusie dat de opvoeding in Marokkaanse gezinnen zich kenmerkt door verandering, zowel binnen de generaties als tussen de opeenvolgende generaties. Marokkaanse moeders creëren binnen de context van hun dagelijks leven een bestaan dat zowel nieuw is ten opzichte van wat zij van huis hebben meegekregen, als ten opzichte van de alternatieven die de samenleving aanreikt. Moeders continueren en vernieuwen. De onderzoekster ziet dat de Marokkaanse gezinnen zich in toenemende mate op de Nederlandse samenleving oriënteren. Ouders investeren meer in de opleiding van hun kinderen. De opleidingsaspiraties van moeders voor hun dochters stijgen. Daarentegen blijft de rolverdeling tussen jongens/mannen en meisjes/vrouwen behoudend. Pels concludeert dat de opvoedingsstijl van Marokkaanse moeders een beweging maakt van autoritair-restrictief naar autoritatief. Een deel van de moeders geeft persoonlijke aandacht aan hun kinderen. Een ander deel van de moeders ziet steun aan kinderen meer als een collectieve actie. Zij communiceren dus veel minder met hun kinderen afzonderlijk. De band van moeders met hun oudere kinderen, met name met hun dochters, kan vriendschappelijk zijn, maar de vertrouwelijkheid heeft grenzen doordat respect van kinderen naar ouders vereist is.
34
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Pels ziet dat er in de opvoedingsstijl mengvormen ontstaan, dat praten en machtsuitoefening samengaan. Belangstelling tonen en rustig praten in plaats van (verbaal) straffen neemt toe, en slaan als machtsmiddel neemt af. Uit de gesprekken wordt duidelijk dat moeders hun aanpak bijstellen nadat zij ervaren hebben wat werkt en wat niet. Meestal richting steun en meer autoritatieve controle. Bij de oudere generatie constateert Pels dat het familieverkeer een grote rol speelt. De jongere generatie moeders is meer individueel met kinderen bezig (samen spelen, voorlezen) en maakt ook gebruik van georganiseerde activiteiten buitenshuis, zoals kinderopvang. Pels ziet ook dat moeders die hun kinderen voorbereiden op school of hen ondersteunen in het onderwijs de nadruk leggen op betere verbale en cognitieve prestaties. Zij zetten hun kinderen aan tot presteren. Deze moeders volgen ook nauwgezet de vorderingen van hun kind. Pels ziet dat Marokkaanse moeders in toenemende mate bij school betrokken zijn. In de opvoedingsstijl van Marokkaanse moeders is continuïteit een belangrijke waarde, en de Marokkaanse cultuur wordt zo veel mogelijk behouden. Ze hechten in de opvoeding van hun kinderen aan een moreel en sociaal conformisme. Dat wil zeggen, aan normen voor juist gedrag, respect en eerbaarheid, taalbehoud en overdracht van de islamitische religie. De godsdienstige opvoeding zien Marokkaanse moeders vooral als een taak van de moskee. Pels merkt ook op dat Marokkaanse moeders de vrijheden die kinderen in Nederland hebben, laken. Het is voor hen een culturele bedreiging. De moeders voelen zich onzeker in het opvoeden van hun kinderen als adolescenten. Er zijn moeders die de sociale controle, roddel en opmerkingen uit de omgeving van invloed laten zijn op hun handelen, en er zijn moeders die dit langs zich heen laten gaan. Verder ziet Pels dat moeders voor de verschillende levensdomeinen een andere opvoedingsstijl hanteren. Zo hebben dochters op het vlak van maatschappelijk functioneren, bijvoorbeeld het onderwijs, een grote onderhandelings- en bewegingsruimte, maar deze ruimte is op het gebied van relaties en vrije tijd veel geringer. Wat seksualiteit en relaties met jongeren van het andere geslacht betreft, worden zij sterk in hun vrijheid beperkt. Dit komt door de gehanteerde normen voor respect en eerbaarheid. Pels ziet ook een tegenstrijdigheden, of zoals zij het noemt dissonanties’ In de opvoeding dragen Marokkaanse moeders het belang van onderwijs uit, ze zijn gericht op prestatie en het aanleren van kennis, maar tegelijkertijd stelt een deel van de moeders zich passief op als het gaat om daadwerkelijke begeleiding en steun van hun kind(eren). Ook de seksespecifieke opvoeding van moeders laat tegenstrijdigheden zien. Hun denkbeelden en idealen corresponderen niet met hoe zij dit in de praktijk inhoud geven. Het ideaalbeeld is dat vaders een minder autoritair-afstandelijke houding en meer persoonlijke betrokkenheid bij kinderen hebben en ook inbreng hebben in taken die traditioneel de moeder toevallen, zoals de huishouding en verzorging van de kinderen. In het dagelijks leven moet de vader wel de hoofdkostwinner zijn en domineren de moeders op het gebied van instructie, controle en monitoring. Pels noemt dit heimelijk matriarchaat (1998: 209). In de praktijk zie je ook dat moeders
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
35
hun dochters stimuleren om betrokken te zijn bij het gezin en hun zonen de boodschap geven zich wat afzijdig te houden. Wellicht komt dit voort uit de culturele overdracht dat moederschap een belangrijk element is voor de vrouwelijke identiteit en onder landgenoten een belangrijk ideaal vormt. Volgens Pels is de het onderscheid Arabisch-Berbers en stad-platteland als verklaring voor de verschillen in de opvoedingsstijlen sterk afgenomen. Als er al een verklaring gegeven moet worden, dan is het volgende onderscheid te geven. Lager opgeleide moeders van de oudere generatie zijn meer binnenshuis en op de familie gericht. Zij beheersen en gebruiken de Nederlandse taal nauwelijks, hebben een grote afstand tot onderwijs en ervaren autoriteitsconflicten. De wat betere opgeleide moeders van de jongere generatie zijn gericht op de Nederlandse samenleving, hoewel deze voor hen niet maatgevend is. Zij ervaren problemen en onzekerheden op het gebied van onderwijsondersteuning en disciplinering en zijn geïnteresseerd in de inzichten van deskundigen. Zij ervaren eveneens acculturatieproblemen, maar in veel lichtere mate dan de oudere generatie. Zij laveren tussen nieuwe kennis en gedragswijzen en de informele kring. Pels stelt dat er ook een groep Marokkaanse moeders is die als meerderheid een tussenpositie inneemt. Kortom, de trend tot moderniseren hangt het duidelijkst met opleidingsniveau samen, ofwel met de mate van socialisatie in het modern Westerse onderwijs. Dit is ongeacht of het Marokko of Nederland is. Moeders attenderen onderzoekers ook op deze ontwikkelingen in Marokko zelf. De bevindingen in het onderzoek Allochtone gezinnen. Opvoeding van tieners (Pool, Geense & Lucassen, 2005), een onderzoek onder ouders - autochtoon, Turks, Marokkaans en Antilliaans - van tienerkinderen in Rotterdam, bevestigen in grote mate de bevindingen van Pels in 1998. De meeste ouders hechten groot belang aan goede onderwijsprestaties. Opvallend is dat laagopgeleide Turkse en Marokkaanse ouders niet of nauwelijks weten welk onderwijs hun tieners volgen. Vooral meisjes hebben thuis vaak huishoudelijke verplichtingen. De ouders hebben veelal geen bezwaar tegen etnisch gemengde vriendengroepen, maar zijn wel beducht voor verkeerde vrienden. Een deel van de Turkse en Marokkaanse ouders houden hun tieners, met name meisjes, na schooltijd dan ook het liefst thuis. Autochtone kinderen hebben meer bewegingsvrijheid, maar hun ouders stellen wel regels en willen weten waar ze uithangen. Een groot deel van de Antilliaanse tieners heeft in vergelijking met de Turkse en Marokkaanse tieners meer bewegingsvrijheid. Hun ouders weten vaak niet waar ze uithangen. Uit dit Rotterdamse onderzoek komt naar voren dat Turkse en Marokkaanse ouders afstand ervaren ten opzichte van de Nederlandse samenleving en zij hun kinderen daarin niet los durven te laten. Vooral Turkse en Marokkaanse meisjes hebben minder bewegingsvrijheid dan autochtone en Antilliaanse meisjes. De bewegingsvrijheid van Antilliaanse meisjes is even groot als die van autochtone meisjes. Soms zelfs groter. Als reden wordt gegeven dat de gezinnen groter zijn, moeders er vaak alleen voor staan, en vaak ook kostwinner zijn.
36
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
De meeste allochtone ouders in dit onderzoek gebruiken autoritaire controle: ouders plaatsen zich boven de kinderen en maken (overwegend) gebruik van straffen en machtsuitoefening. Maar er wordt ook wel een combinatie van opvoedingsstijlen gehanteerd, autoritair afgewisseld met autoritatief. Wanneer autoritair ingestelde Antilliaanse ouders hun kinderen meer vrijheid geven (of helemaal vrij laten), gaat het vaak mis. De meeste autochtonen gebruiken een autoritatieve opvoedingsstijl. Zij gaan meer op basis van gelijkwaardigheid met hun kinderen om en proberen hen via uitleg en redeneren tot vrijwillige instemming met hun wensen te bewegen. Dit betekent onderhandelen over bewegingsruimte, waarbij ouders een beroep doen op eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid, maar er wel op toezien dat afspraken worden nageleefd. Vooral Antilliaanse ouders vinden het lastig dat je in Nederland niet mag slaan. Dat geldt ook voor sommige Turkse en Marokkaanse ouders. Zij denken dat hun kinderen daardoor brutaal en ongehoorzaam zijn. Daarnaast wijten ze dit gedrag aan de grote mate van vrijheid die men in Nederland heeft. In de Marokkaanse gezinnen verrichten de moeders meestal de verzorgende taken en zij zijn het meest bij de kinderen betrokken. Vaders zijn soms afwezig of vervullen een ondersteunende of controlerende rol, soms als stok achter de deur. De sfeer in een gezin wordt volgens de onderzoekers ook bepaald door de verstandhouding en de rolverdeling tussen ouders. Wanneer ouders veel meningsverschillen hebben, heeft dat invloed op het gedrag en de ontwikkeling van hun kinderen, aldus de onderzoekers. Het onderzoek Opvoeding en probleemgedrag in Marokkaanse gezinnen (Stevens, Vollebergh e.a., 2006) laat zien dat Marokkaanse ouders (moeders) die zich sterk verbonden voelen met de Nederlandse samenleving meer affectieve gevoelens uiten naar hun kind en ook meer toezicht houden op hun kinderen. Ook straffen zij minder vaak. In het onderzoek werd voorondersteld dat laagopgeleide Marokkaanse ouders relatief weinig affectie naar hun kinderen zouden tonen. De verwachting was dat zij hun kinderen ook veel zouden straffen. Maar deze vooronderstelling werd niet bevestigd. Verder viel op dat ouders minder affectie tonen naar hun kinderen als zij de puberteit bereiken. Ze worden dan gezien als volwassen. Het ouderlijk toezicht op dochters in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar is echter veel sterker dan bij zonen in die leeftijd. Opvallend is dat Marokkaanse jongeren ondanks het straffen ook de steun van hun ouders ervaren. Straffen en steun gaan hand in hand. In dit onderzoek komt men tot de conclusie dat een grote mate van ouderlijk toezicht samenhangt met relatief weinig internaliserend en externaliserend probleemgedrag van kinderen. In de studie Diversiteit in vaderschap. Chinese, Creools-Surinaamse en Marokkaanse vaders in Nederland (Distelbrink, Geense & Pels, 2005) is aan de hand van interviews een beeld verkregen van de opvoedingsstijl van vaders uit deze etnische groepen.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
37
Voor Marokkaanse vaders waren drie zaken van belang. Als eerste wilden zij een moreel leider zijn, de voorbeeldfunctie hebben van een goed persoon. En op de tweede plaats wilden zij een betrokken vader zijn, dat wil zeggen aandacht geven aan en interesse tonen in hun kind(eren), dingen ondernemen met hen. Op de derde plaats kwam voor vaders de kostwinnersrol, de verantwoordelijkheid voelen en nemen om in materiële zin te zorgen dat de kinderen het goed hebben. De vaders hebben naar hun dochters en zonen een verschillende opstelling. Hun opvoedingsdoelen sluiten hierop aan. Maatschappelijk presteren en conformiteit - sociaal en moreel conformisme - (respect betonen en net gedrag), zijn voor de vaders het belangrijkste. Maar ook sociabiliteit achten zij belangrijk, dat wil zeggen vriendelijk en sociaal gedrag betonen. Autonomie komt voor hen op de laatste plaats. De vaders hebben het beeld dat moeders de eerste jaren voor hun kind zorgen en hem of haar koesteren. Vanaf ongeveer het zesde levensjaar begeleiden vaders het kind in hoe het hoort en met hun leren. Moeders richten zich dan meer op huishoudelijke en verzorgende taken. Toch zien vaders verschillende opvoedingstaken als een verantwoordelijkheid voor beide ouders, zoals je kind controleren, hem of haar morele leiding geven en steun en begeleiding bieden. De onderzoekers komen tot de conclusie dat het opleidinggerelateerd is welke taken vaders in de opvoeding van hun kind op zich nemen. Middelbaar- en laagopgeleide vaders oefenen meer controle- en morele taken uit, terwijl de hoogopgeleide vaders meer steun en begeleiding bieden aan hun kinderen. Als het gaat om emotionele steuntaken, zoals een kind troosten en praten over zijn problemen, is de relatie met opleiding nog sterker. Hoogopgeleide vaders voeren deze taken veel meer vaak uit dan middelbaar- en laagopgeleide vaders. Uit deze studie blijkt ook dat de opvoedingstaken van vaders sterk afnemen als hun kinderen ouder worden. De controle op hun kinderen vermindert daarentegen niet. De onderzoekers zien dat respect voor het ouderlijk gezag een centrale waarde blijft, maar dat in de feitelijke opvoedingspraktijk een omslag te zien is richting autoritatief handelen (uitleg en praten). In het onderzoek van Pels (1998) zijn ook jongeren geïnterviewd. Daar komt uit naar voren dat jongeren de islam van groot belang vinden in hun leven. Zelfs meer dan dat hun moeders dit vinden. Ook kennen zij zichzelf een gemengde identiteit toe. Eveneens vaker dan moeders dit doen. Bezien we de idealen van jongeren in vergelijking met die van hun moeders, dan prefereren iets minder jongeren dan moeders een Marokkaanse partner, en hebben meer jongeren dan moeders een gemengde vriendenkring. Jongeren trekken zich minder aan van sociale controle dan hun moeders en zij rapporteren ook minder discriminatie dan hun moeders. Verder komt naar voren dat ook Marokkaanse jongeren kritisch zijn over de opvoeding in Nederlandse gezinnen, maar zij zijn veel minder negatief dan hun moeders. Jongeren ervaren meer bewegings- en onderhandelingsruimte dan de ruimte die hun moeders schetsen. Meisjes schrijven zichzelf meer bewegings- en onderhandelingsvrijheid toe dan dat moeders hun zeggen te geven. Ook schetsen jongeren een deels gunstiger beeld van de mate en aard van straffen dan dat moeders doen. Verder blijkt dat meisjes een positiever en jongens een negatiever beeld hebben van de communicatie met hun ouders dan dat moeders hebben.
38
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Meisjes ervaren minder een band met hun vader dan jongens. Dit komt wel overeen met wat moeders rapporteren. Daarentegen vertellen jongeren minder aan hun ouders dan dat moeders veronderstellen. Als we het verschil in denkbeelden tussen Marokkaanse meisjes en jongens nader bekijken, dan staan bij meisjes in de opvoeding prestatie en conformisme voorop. Bij jongens zijn dit conformisme en autonomie, waarbij autonomie de hoogste plaats heeft. Pels heeft de Marokkaanse jongeren ook gevraagd naar hun toekomstidealen. Prestatiemotivatie komt volgens Pels sterk uit de antwoorden naar voren. Een goede baan staat op de eerste plaats, en op de tweede plaats komen een huwelijk en een leuke partner hebben. Jongeren staan met betrekking tot vrouwen positief tegenover de combinatie buitenshuis werken en kinderen opvoeden. Ook vinden zij dat het huishouden en het verzorgen en opvoeden van de kinderen zowel een taak voor de man als voor de vrouw is. Toch is hun ideaalbeeld van de toekomstige partner traditioneler. Dat geldt iets sterker voor jongens dan voor meisjes.
Wat komt uit de literatuurstudie naar voren over oorzaken die jongeren en ouders zien voor probleemjongeren? In het onderzoek Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en Surinaamse adolescenten over opvoeding en de relatie met ouders (Wissink, Deković & Meijer, 2006), waarin adolescenten zich uitlaten over opvoeding en de relatie met hun ouders, wordt een relatie gevonden tussen de mate waarin adolescenten aan hun ouders vertellen wat hen bezighoudt (disclosure genoemd) en delinquent en agressief gedrag. Met welk specifiek opvoedingsgedrag deze relatie precies verband houdt, kon in dit onderzoek niet vastgesteld worden en bleek ook niet uit ander onderzoek. Verder wordt bij Turkse en Marokkaanse jongeren een relatie gevonden tussen restrictieve controle en het niveau van delinquent gedrag. Tegelijkertijd komt bij Marokkaanse jongeren een ander verband naar voren, namelijk tussen de mate waarin zij zich gesteund voelen door hun ouders en hun delinquent gedrag. Hoe meer ondersteuning zij ervaren, hoe meer delinquent gedrag zij vertonen. Deze bevinding wordt bij een andere analyse weerlegd. Wel stellen de onderzoekers dat de factor ‘disclosure’ van belang is voor een goede relatie tussen ouders en kind en om externaliserend probleemgedrag tegen te gaan. Recent lijkt de relatie tussen zich gesteund voelen door ouders en delinquent gedrag vertonen bevestigd te worden. Het onderzoek Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart? (Stevens, Veen & Vollebergh, 2009) wees uit dat Marokkaanse jongeren die in voorlopige hechtenis zijn genomen in een justitiële jeugdinrichting - veelal voor vermogensdelicten (met of zonder geweld) - uit een gezin komen waarin de moeder-kindrelatie gekenmerkt wordt door weinig conflicten, veel ouderlijk toezicht en een gemiddeld niveau van ouderlijk straffen en affectie-expressie (64%).
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
39
In het onderzoek wordt ook geconcludeerd dat de moeder-kindrelatie van de jongens uit de onderzoeksgroep van de algemene populatie Marokkaanse ouders, waarmee de Marokkaanse jeugddelinquenten voor de beschrijving van hun profiel werden vergeleken, gekenmerkt werd door weinig aandacht. Wel rapporteerden de ouders voor hun zoon een verhoogd risico op agressief of delinquent gedrag. Uit dit onderzoek blijkt ook dat de sociaaleconomische status van de ouders van preventief gehechte - in voorlopige hechtenis genomen - Marokkaanse jongens hoger is dan de sociaaleconomische status van Marokkaanse jongeren uit de algemene groep Marokkaanse jongens en hun ouders. Dit was niet het geval bij de ouders van de preventief gehechte Nederlandse jongens; zij hadden juist een lagere sociaaleconomische status dan de algemene groep Nederlandse jongens en ouders. Overigens zijn deze controlegroepen gevormd uit onderzoeksgroepen die in 2003-2005 deelnamen aan een onderzoek in Rotterdam en Den Haag naar probleemgedrag bij kinderen in Zuid-Holland. Een belangrijke bevinding in dit onderzoek die tot nadenken stemt, is het feit dat de ouders van de groep Marokkaanse jeugddelinquenten veel meer op de Nederlandse samenleving georiënteerd zijn dan de ouders van jongeren uit de controlegroep. Mogelijk ligt hier een verklaring voor het delinquent gedrag, met name vermogensdelicten, van de jongeren. Spelen hun minderheidspositie in de Nederlandse samenleving en het feit dat zij kind zijn van Marokkaanse migrantenouders een rol in dit gedrag? Wordt deze positie wellicht duidelijker beleefd naarmate het gezin meer gericht is op de Nederlandse samenleving? Voelen de jongeren zich gemarginaliseerd? Deze uitermate belangrijke bevinding komt ook in ons onderzoek naar voren en wordt het sterkst geuit onder de Somalische groep ouders. In het onderzoek Jongeren in Nederland en hun waarden (Oosterwegel & Vollebergh, 2003) wordt nagegaan welke waarden autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren onderschrijven. Er zijn deze jongeren vijftien gangbare waarden aangereikt. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het belang dat Marokkaanse jongeren aan sommige waarden hechten veel meer contextafhankelijk is dan bij autochtone of Turkse jongeren. Deze waarden zijn: trots zijn op hun herkomst; hun geloof; en een toekomst met een gelukkig gezin. De onderzoekers komen op grond van hun bevindingen tot de conclusie dat het nodig is om jongeren te helpen hun weg te vinden in het woud van normen en waarden en daarbij aandacht te hebben voor de problemen die ze ondervinden bij het hanteren daarvan, in plaats van waarden aan te dragen of te benadrukken. De conclusies uit het onderzoek Respect van twee kanten. Socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens (Pels, 2006) dat Marokkaanse jongeren verschillende maatstaven hanteren voor hun gedrag in het gezin en hun gedrag in de vriendengroep, sluiten hierop aan. Pels stelt vast dat assertief-zijn en mannelijk gedrag vertonen gedragingen zijn die in de vriendengroep op respect kunnen rekenen. Volgens de onderzoekster kunnen deze gedragingen door externe factoren, maatschappelijke kansenstructuur genoemd, doorslaan in asociaal en agressief gedrag. Bijvoorbeeld doordat jongeren uitsluiting ervaren op grond van hun Marokkaanse achtergrond, en doordat jongeren opgroeien in een omgeving waar het verblijf op straat een subcultuur vormt en er een dominante omgevingscultuur is van assertiviteit. Pels stelt daarnaast dat dit gedrag vaak vertoond wordt
40
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
door jongens uit gezinnen waarvan de ouders greep willen houden op hun zonen en deze daarom hard aanpakken, en bij zonen die gekleineerd worden door hun vader. Zij ontladen in de publieke ruimte waar volgens de onderzoekster enerzijds een cultuur van afzijdigheid en gedogen heerst, en anderzijds sprake is van repressie en afwijzing van Marokkaanse jongeren op grond van etniciteit. In de studie Anders dan anderen, maar anders zijn is leuk. Analyse van de te verwachten hulpbehoefte van allochtone jeugdigen in de provincie Zuid-Holland (1995), zien Verhoeven en Van der Sluys dat allochtone jeugdigen, in vergelijking met Nederlandse jeugdigen, meer kans hebben dat zij jeugdhulpverlening nodig hebben. Verhoeven en Van der Sluys hebben onderzoek gedaan onder allochtone jongeren en moeders (afkomstig uit Marokkaanse, Turkse, Creoolse en Hindoestaanse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse gemeenschappen). Als specifieke problemen zien zij de relatie van de jeugdigen met hun ouders. De jeugdigen overtreden de gedragsregels en er is geen of nauwelijks communicatie tussen ouders en jongeren. Daarnaast signaleren de onderzoekers schoolproblemen, problemen rond taal en communicatie en problemen in de vrijetijdsbesteding. Ook discriminatie speelt een rol in de ontwikkeling van problemen. Verhoeven en Van der Sluys zien dat er verschillen zijn tussen jongens en meisjes en tussen de verschillende allochtone groepen. Tevens zeggen zij dat de kans op probleemontwikkeling te maken heeft met een ongunstige sociaaleconomische positie, schooluitval, en beperkte mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding. Ook migratie - de overgang van het moederland naar Nederland - vormt een spanningsbron. Zij stellen dat hoe ouder de kinderen zijn bij vertrek, hoe groter de kans dat zij problemen ontwikkelen en hoe moeilijker de aanpassing aan de Nederlandse samenleving zal zijn. Als andere factor die de kans op probleemontwikkeling groter maakt zien de onderzoekers ouders die hun kinderen rigide opvoeden, volgens de traditionele opvattingen over opvoeding, en met weinig kennis van de Nederlandse samenleving. Hun hulpzoekgedrag is afwachtend. Ze hebben weinig kennis van het hulpverleningsaanbod en hebben daar weinig vertrouwen in. In dit onderzoek geven tussenpersonen aan dat hulp alleen succesvol kan zijn wanneer de dialoog tussen de ouders en hun kinderen wordt hersteld. Ouders voelen zich vaak tekortgedaan en willen niet toegeven dat ze geen grip meer hebben op hun kinderen. Door hulp te vragen heeft het kind hen te kijk gezet. Er ontstaat een kloof tussen ouders en kinderen. Jongeren kunnen hun ouders als dom beoordelen, omdat ze de Nederlandse samenleving niet kennen. Ouders op hun beurt keuren hun kind af, omdat het niet aan hun verwachtingen, normen en waarden voldoet. Volgens de onderzoekers ontstaan de problemen wanneer de kinderen vanuit een ander normen-en-waardenkader reageren dan welk de ouders hanteren. De verwijdering ontstaat als een kind de basisschool heeft verlaten en in het voortgezet onderwijs zit. Dit signaleren zij in alle vier de onderzoeksgroepen. Door de school, de verruimde vriendschappen en baantjes integreren jongeren beter/sneller dan hun ouders.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
41
Onder de Antilliaanse onderzoeksgroep speelt de bijzondere problematiek dat een deel van de jongeren in Nederland verblijft zonder ouders, waardoor de directe band met ouders is weggevallen, maar ook een vertrouwd persoon die corrigerend kan optreden. Een andere bevinding van de onderzoekers is dat allochtone jeugdigen minder dan autochtone jongeren deelnemen aan georganiseerde vrijetijdsbesteding. Bij met name Turkse en Marokkaanse jeugdigen zien de onderzoekers dat naarmate ze ouder worden het aantal vriendschappen buiten de eigen kring afneemt. Meisjes uit deze groepen zijn het meest georiënteerd op hun eigen kring. In de studie Leefwerelden van jongeren. Thuis, school, media en populaire cultuur (Hermes, Naber & Dieleman, 2007) worden vier ontwikkelingen geschetst die invloed hebben op de huidige leefwereld van jongeren en die op elkaar ingrijpen. Wij geven deze hier weer om de besproken verbanden voor probleemgedrag onder allochtone jongeren die uit onderzoek naar voren komen in een bredere context te plaatsen. Het gaat om de technologische ontwikkeling, de individualisering van de samenleving, de informalisering (versoepeling van omgangsvormen en -regels), en om de populaire cultuur. Deze vier ontwikkelingen beïnvloeden de aard van de sociale relaties, het sociale netwerk van jongeren, en dragen bij aan een reflexieve maatschappij. Door de nieuwe communicatiemiddelen en de lossere omgangsvormen ontstaan er meer manieren om contact te leggen. Deze contacten zijn te onderscheiden in weak ties, zwakke bindingen die minder frequent en diepgaand worden aangegaan, en strong ties, sterke en hechte bindingen die intensief worden onderhouden (familie, vaste vriendengroep). De netwerken van de weak ties worden groter en zijn in de huidige samenleving ook functioneler, omdat jongeren hierdoor contacten kunnen aangaan met mensen die over andere bronnen beschikken, en over andere informatie en kennis dan die zij zelf hebben of hun naaste omgeving heeft. We zien dat individualisering daarmee niet het verlies van sociale verbanden betekent, maar dat deze verbanden andere vormen kennen. Ze kunnen namelijk ook informeel en tijdelijk van aard zijn. Die verbanden zijn gebaseerd op kortdurend psychologisch en sociaal contact en niet op identiteitskeuze. En zo ontstaat de zogeheten reflexieve samenleving. Deelname aan de samenleving vraagt om keuzes en doordenking, omdat de stroom aan informatie geordend en verwerkt moet worden. Er is een veelheid aan onderwerpen, feiten, interpretaties, zienswijzen, standpunten en meningen die elkaar vaak ook nog tegenspreken. Jongeren moeten deze stroom overzien, ordenen, begrijpen, doordenken en moeten daarin keuzes maken en die verantwoorden. Bijvoorbeeld verantwoord met je gezondheid omgaan. Moderne reflectie betekent ook (leren) omgaan met onzekerheid door risico’s en waarschijnlijkheden af te wegen die angst kunnen veroorzaken. Uit onderzoek naar opvoedingsstijlen komt naar voren dat juist allochtone jongeren het moeilijk krijgen en hebben om deze keuzes te maken. Het kan zijn dat tradities in de thuiscultuur botsen met de zelfstandigheid die in samenleving wordt gevraagd.
42
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Zo wordt in de samenleving regelmatig autonomie geëist waar jongeren nog niet aan toe zijn, Ze hebben steun nodig om deze te verwerven. Het kan ook zo zijn dat allochtone jongeren de steun om hun weg te vinden ontberen in deze botsende verwachtingen en in al die keuzes die de samenleving op zichzelf al van jongeren vraagt.
Wat komt uit onderzoeken naar voren over de vragen die ouders hebben met betrekking tot hun ouderschap? Welke onzekerheden ervaren zij? En bij wie zoeken zij naar antwoorden of oplossingen? Is er bij hen behoefte aan ondersteuning? En zo ja, welke? Verschillende onderzoekers stellen dat de rol van het informele netwerk als medestander in de opvoeding afneemt. Toch blijkt uit het onderzoek Diversiteit in vaderschap. Chinese, Creools-Surinaamse en Marokkaanse vaders in Nederland (Distelbrink, Geense & Pels, 2005) dat vaders die steun zoeken dit doen bij hun vrouw en bij andere familieleden. De meeste Marokkaanse vaders in dit onderzoek geven overigens te kennen dat niet zij, maar hun vrouw bij opvoedingsvragen naar antwoorden zoekt. Als Marokkaanse vaders bij iemand te rade gaan, dan is dit de leerkracht. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat deze partijen weinig van elkaars pedagogische opvattingen weten. De communicatie tussen hen reikt niet verder dan dat leerkrachten ouders informeren over de doelen en de werkwijzen van de school, aldus de onderzoekers. Verder blijkt uit dit onderzoek dat Marokkaanse vaders problemen hebben met hun rol als gezagsdrager in de Nederlandse context. Ook ervaren zij onzekerheid in het opvoeden van hun kind volgens de islamitische religie: hoe is dit te rijmen met de Nederlandse samenleving? Toch geven zij ook te kennen bij de opvoeding van hun kinderen geen bemoeienis van anderen te willen. Ze willen op hun eigen manier blijven opvoeden. Maar in algemene zin in groepen over problemen praten, en dit niet toespitsen op de eigen situatie, dat spreekt hen wel aan. De Creoolse vaders gaan voor informatie en adviezen naar hun partner, familieleden, of vrienden. Ook raadplegen zij wel collega’s, of zoeken in literatuur, de krant of op internet naar informatie. De enige formele steunbronnen (voorzieningen) die zij raadplegen zijn het consultatiebureau en de school. Deze vaders vinden dat zij te weinig op school worden uitgenodigd. De school zou zich volgens hen te veel op moeders richten. Zij willen dat Creoolse moeders hun meer ruimte geven in de opvoeding. Zij pleiten dan ook voor rolmodellen om de betrokkenheid van vaders bij de opvoeding van hun kind te laten zien. Op deze wijze kunnen moeders ‘leren’ om vaders bij de opvoeding te betrekken. Er wordt nu te veel op de rol van vaders afgegeven, waardoor kinderen een negatief beeld van vaders krijgen.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
43
Pels (1998) ziet dat in een deel van de Marokkaanse gezinnen de verandering van de opvoedingsstijl van de moeders naar een meer autoritatieve stijl spanning veroorzaakt. Het is een spanning tussen het veranderen van de bestaande opvoedingsnormen en deze continueren. Er bestaat bij moeders ook angst en zorg om de ontwikkeling van hun kinderen na de puberteit. Zij hebben reeds de problemen gezien die de oudere generatie ouders met hun kinderen ervaart. Pels (1998: 211) ziet op basis van onderzoek een aantal problemen die in Marokkaanse gezinnen voorkomen. Het gaat om onderwijsproblemen bij kinderen zoals zittenblijven, het speciaal onderwijs moeten volgen, teruggezet worden naar een lager onderwijsniveau, spijbelen en drop-out. Het gaat ook om gedragsproblemen. In gezinnen waar de laatste drie jaar ingrijpende levensgebeurtenissen plaatsvonden (geldzorgen, ziekte of overlijden in familie, verhuizing, migratie) rapporteren moeders over de oudere kinderen normovertreding en een gebrek aan respect. Moeders die gericht zijn op de autonomie van hun kinderen rapporteren meer dat de jonge kinderen ongehoorzaam en brutaal zijn. Vooral in gezinnen van de oudere generatie ouders met een laag opleidingsniveau en waar problemen spelen, komt het meer voor dat kinderen externaliserend probleemgedrag hebben, zoals een dochter die wegloopt, of een zoon met crimineel gedrag. De gezinsproblemen waarbij dit gedrag kan voorkomen, zijn echtscheiding, werkloosheid van de vader, autoriteitsconflict met de vader, en verdeeldheid tussen ouders over de opvoedingsstijl. In het onderzoek Allochtone gezinnen. Opvoeding van tieners van de Nederlandse Gezinsraad (Pool, Geense & Lucassen, 2005), komt naar voren dat de meeste ouders de vuile was niet buiten hangen. Zij lossen hun problemen zo veel mogelijk binnenshuis op en met bekenden die op dezelfde lijn zitten. Ze praten wel over school, maar niet over straffen en belonen (opvoeden). Dit geldt voor alle etnische groepen. Belangrijk daarbij is te zien dat het informele netwerk van allochtone ouders beperkt is, zeker wanneer dit vergeleken wordt met het sociaal netwerk van autochtone ouders. Het ontwikkelen en uitbreiden van het informele netwerk is moeilijk voor hen als zij de Nederlandse taal gebrekkig beheersen en niet deelnemen aan de samenleving, bijvoorbeeld door werkloosheid. De meeste allochtone ouders in dit Rotterdams onderzoek geven te kennen dat zij een goed contact met school belangrijk vinden. Ze zijn van mening dat als er op school problemen zijn met hun kind, de school weinig aandacht besteedt aan sturing van hun kind en aan overleg met de ouders. Ook blijkt dat Turkse en Marokkaanse ouders minder vaak ouderavonden bezoeken dan de autochtone en Antilliaanse ouders in dit onderzoek. Vooral de autochtone en Antilliaanse ouders weten waar ze terechtkunnen voor formele vormen van opvoedingsondersteuning. De Marokkaanse en Turkse ouders in dit onderzoek hebben hier veel minder zicht op. De ouders die ervaring hebben met formele ondersteuning, zijn niet onverdeeld tevreden. De een vindt dat er weinig van hulp terechtkomt, de ander vindt dat een gecoördineerde en transparante aanpak ontbreekt.
44
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Autochtone en Marokkaanse ouders geven in meerderheid aan over het algemeen geen behoefte aan ondersteuning te hebben. Turkse en Antilliaanse ouders stellen dit wel op prijs. Zij hebben behoefte aan informatie over opvoeding in de puberteit, over opvoeden in Nederland. Daarnaast hebben zij behoefte aan deskundig advies over specifieke problemen, en aan kennis over de Nederlandse samenleving. De onderzoekers stellen dat informatie over opvoeding allochtone ouders beter bereikt via televisie - al dan niet in de eigen taal - dan via folders. Lezen is niet populair. Onder autochtone ouders is het gebruik van internet groter dan onder allochtone ouders.
Volgens Pels (1998) is het opvoedingsondersteuningsaanbod gericht op lager opgeleide moeders, maar zijn het juist de wat beter opgeleide moeders die zich onzeker voelen in hun opvoeding. Volgens Pels bepalen de professionals de inhoud van de ondersteuning, het accent ligt daarbij op instrumentele doelen - het verhogen van de kennis en vaardigheden van opvoeders - ten behoeve van de ontwikkeling van kinderen. Problemen en onzekerheid over oudere kinderen en aspecten van morele en sociale ontwikkeling komen in het reguliere aanbod niet aan de orde. Ook morele kwesties vallen buiten de voorlichting. Verder constateert Pels dat er te veel projectmatig wordt gewerkt. Na een aantal jaren verdwijnt een ondersteuningsproject weer, waardoor het niet de tijd heeft gekregen ingeburgerd te raken. De onderzoekster beveelt aan om Marokkaanse jongens ondersteuning te bieden bij het omgaan met de uiteenlopende sociale contexten waarin zij verkeren. Ook zou er meer aandacht moeten zijn voor de naar binnen gekeerde problemen bij jongeren.
Pels doet een aantal specifieke aanbevelingen om de steun aan Marokkaanse ouders te verbeteren (1998: 216-217). Zo ziet zij dat projecten met een bottom-upbenadering noodzakelijk zijn. Dit zijn projecten die uitgaan van de opvattingen, zorgen en vragen van ouders zelf, en die een brug slaan naar gevestigde instituties. In het verlengde hiervan doet ze de aanbeveling om met ouders inzichten uit te wisselen en de door professionals gedefinieerde doelen hierbij op de tweede plaats te zetten. Kortom, breng vraaggerichte en sturende benadering in evenwicht. Zorg voor uitwisseling en afstemming tussen ouders en instanties met de inzet van intermediairs uit eigen kring. Ondersteun ouders en adolescenten in het vinden van een nieuwe gezagsverhouding en een morele leidraad. Mogelijk door zelfhulpgroepen voor ouders en jongeren te organiseren, waarbij zeker ook vaders betrokken moeten zijn. Pels vindt dat zelfhulpgroepen gefaciliteerd dienen te worden waarin uitwisseling van ervaringen centraal staat, zowel binnen eigen kring als naar herkomst gemengd, en zowel voor moeders en vaders afzonderlijk als voor beiden gezamenlijk.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
45
Verder beveelt zij aan om wijksteunpunten op te zetten voor ouders en jongeren, waarin naast professionals ook raadgevers uit eigen kring betrokken zijn, bijvoorbeeld progressieve imams. Voor een breed bereik van alle type gezinnen is het volgens haar nodig om steunpunten in scholen en moskeeën te hebben. Activiteiten die voor ouders worden georganiseerd met functionarissen, zoals leraren, politie en kinderbescherming, zouden moeten plaatsvinden op toegankelijke locaties. Ook doet zij de suggestie om rondreizende imams spreekbeurten te laten houden voor groepen ouders. Met name vaders bezoeken deze ondersteuningsvorm. Andere adviezen van Pels: Ontwikkel informatieve programma’s en discussieprogramma’s over opvoeden in Nederland voor televisie als meest toegankelijke medium. Neem in de organisatiestructuur waarin projecten zijn ingebed allochtone professionals en bij het gezin betrokken eigen organisaties op. Zoek naar een mogelijkheid om programma’s af te stemmen op basis van opgedane praktijkervaringen. Haar aanbevelingen kunnen wij op basis van ons onderzoek volmondig onderschrijven. Aanbevelingen die uit andere onderzoeken naar voren komen, sluiten hier grotendeels op aan. Zo wordt geconstateerd dat de uitwisseling tussen ouders en leerkrachten over pedagogische opvattingen en afstemming tussen gezin en school vaak niet optimaal verlopen, terwijl leerkrachten wel gezien worden als steunbron bij opvoedingstaken. Er wordt aangeraden om de relatie ouder-leerkracht te versterken, omdat dit bijdraagt aan de preventie van ontwikkelingsproblematiek Ook is het van groot belang goede praktijken van opvoedingsondersteuning op te sporen die geschikt zijn om met (veranderende) allochtone populaties te werken. Verder komt naar voren dat het in gesprekken met Marokkaanse vaders over opvoeding, belangrijk is aandacht te geven aan de wijze waarop hier vanuit de islam mee wordt omgegaan. De islam maakt deel uit van hun opvoeding. Laagdrempelige groepsbijeenkomsten waarbij aangesloten wordt op de eigen vragen en behoeften van vaders, worden door onderzoekers aanbevolen. Onderzoekers doen ook de suggestie om de inburgeringcursussen voor oudkomers meer in te zetten voor opvoedingsondersteuning van vaders. Daarbij moet paternalisme vermeden worden, omdat het belangrijk is dat ouders het gevoel hebben en houden dat hun wijze van opvoeden gerespecteerd wordt. Een andere suggestie is om goede voorbeelden, good practices, naar buiten te brengen over het opvoeden volgens islamitische richtlijnen, geplaatst in de context van acculturatie.
46
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Onderzoekers stellen voorts dat stigmatisering van Marokkaanse jongeren het opvoeden voor ouders bemoeilijkt. Voor het opgroeien van kinderen is het ook belangrijk dat zij zich welkom voelen in samenleving. Het zou daarom van belang zijn dat de media vernieuwingen in het Marokkaanse vaderschap - en activiteiten van Marokkaanse zelforganisaties gericht op het vormgeven van vaderschap in Nederland - onder de aandacht brengen. Wanneer het gaat om ouders die als vluchteling naar Nederland zijn gekomen, zoals Somaliërs, Irakezen en Afghanen, geven de respondenten in het onderzoek Vluchtelingengezinnen: opvoeding en integratie (Pels & De Gruijter, 2005) de volgende adviezen. Asielzoekers moeten bij aankomst in Nederland meer begeleiding en informatie krijgen. Ze moeten geholpen worden om contact te leggen met Nederlanders en bij het leren van de Nederlandse taal. Informatie en advisering door deskundigen spreekt moeders het meest aan in een een-op-eensituatie. Daarnaast willen zij vooral uitwisseling met andere ouders, en stellen zij themacursussen en groepsbijeenkomsten met lezingen door deskundigen op prijs. De media vormen voor hen een goede informatiebron. Zij vinden dat er deskundigheidsbevordering van professionals nodig is, zodat deze beter kunnen aansluiten bij de belevingswereld van vluchtelingengezinnen. Verder vinden ze het belangrijk dat er in het geval er gezinsproblemen zijn bemiddeld wordt tussen het gezin en reguliere instellingen. VluchtelingenWerk en zelforganisaties kunnen daarbij een rol spelen. Ten slotte is het voor de toegankelijkheid en slagvaardigheid van belang is dat institutionele belemmeringen worden opgeheven, zoals de vele loketten en het veelvuldig doorverwijzen tussen organisaties.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
47
Dit onderzoek is een van de drie onderzoeken die in opdracht van de Brabantse Academische Werkplaats zijn uitgevoerd. De drie onderzoeken tezamen moeten licht werpen op de vraag waarom er door allochtone gezinnen geen gebruik wordt gemaakt van ondersteuningsmogelijkheden voor (jonge) kinderen. Bij de jeugdhulpverlening en de justitiële hulpverlening zijn allochtone jongeren oververtegenwoordigd onder de clientèle oververtegenwoordigd. Kan dit niet worden voorkomen door eerdere ondersteuning? De eerste twee onderzoeken hebben de methodieken in de hulpverlening, gericht op diversiteit en de interculturele houding van hulpverleners, als thema. Dit onderzoek was nadrukkelijk bedoeld om ouders en jongeren aan het woord te laten en hen te betrekken bij de Academische Werkplaats. De centrale vraag in ons onderzoek was: wat zijn redenen voor Antilliaanse, Marokkaanse, Turkse en Somalische ouders om al dan niet een beroep te doen op de ambulante jeugdhulpverlening en preventieve ondersteuningsmogelijkheden? Na een literatuurstudie hebben we aan de hand van groepsgesprekken met moeders, vaders en jongeren uit de vier etnische groepen informatie gekregen over hoe zij het opvoeden en opgroeien in de Nederlandse samenleving ervaren. Daarna hebben we voor iedere etnische groep onze bevindingen voorgelegd aan sleutelinformanten, de reflectiegroep. Dit deden we eveneens in de vorm van een groepsgesprek. In de gesprekken met ouders en jongeren kwam een aantal aspecten naar voren die de mogelijke gezinsproblemen en gedragsproblemen van kinderen kunnen verklaren en ook inzicht geven in de oplossingen. Het gaat om de gezagsrelatie tussen ouders en kind, de invloed van vrienden en de bejegening van allochtone Nederlanders in de samenleving. Een volledig antwoord op de vraag waarom er door allochtone gezinnen geen gebruik wordt gemaakt van ondersteuningsmogelijkheden voor (jonge) kinderen en hoe daar verandering in kan worden gebracht, is pas mogelijk wanneer de uitkomsten van de drie onderzoeken naast elkaar zijn gelegd.
We zagen dat het merendeel van de bevindingen die uit de literatuurstudie naar voren zijn gekomen, overeenkomen met wat ouders en jongeren in ons onderzoek te berde brachten. Er is echter één belangrijk verschil. In ons onderzoek zijn geen onderscheidcriteria gebruikt om de meningen van ouders en kinderen aan te relateren, zoals eerste of tweede generatie, of het opleidingsniveau. We willen dit ook niet doen na bespreking van de literatuur. Naar ons idee gaat het er juist om dat de diverse meningen en opvattingen van ouders en jongeren laten zien dat ‘afstemmen op diversiteit’ in de ruimste zin van het woord moet worden opgevat. Opleidingsniveau kan een onderscheidingscriterium zijn, maar er zullen altijd cliënten zijn die een uitzondering op de regel vormen.
48
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Wanneer hulpverleners afstemmen op de vrager in al zijn diversiteit, zou dit ook de hulpverlening aan autochtone ouders en jongeren ten goede komen.
Cruciaal in de opvoeding staat zowel voor ouders als voor kinderen het gegeven dat kinderen zich respectvol dienen te betonen naar hun ouders. Dit wordt hun geleerd binnen een bepaalde gezagsrelatie.
Het respect betonen wordt hoog aangeschreven door allochtone ouders en hun kinderen. Daarbij is de onderliggende boodschap: zij zijn jouw meerdere en zij hebben het voor het zeggen. Ze weten wat het beste voor jou is. Kinderen hebben maar te luisteren. De kennis van ouders is evenwel vooral gebaseerd op dat wat goed is in de samenleving in het land van herkomst. Uit onze gesprekken blijkt dat de boodschap ‘betoon respect voor je ouders’ voor vrijwel iedereen geldt, maar dat de manier waarop ouders deze aanbieden varieert. Het kan afhankelijk zijn van de intellectuele ontwikkeling van de ouders, het karakter en de instelling van individuele ouders, de invloed van de partner, de familiegeschiedenis van de ouders, de streek waar de ouders vandaan komen, het al dan niet in Nederland geboren zijn, et cetera. De migrantengroepen namen hun autoritaire opvoedingsstijl mee naar Nederland, terwijl er in de Nederlandse samenleving juist een omslag was geweest in de gezagsrelatie tussen ouders en kinderen: van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding, zoals De Swaan (1982) dit noemde. De gezagsrelatie veranderde in een relatie waarin kinderen ook hun inbreng mogen hebben en ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Binnen bepaalde grenzen kan het kind een eigen mening hebben en ontwikkelen en hier wordt door ouders ook aandacht aan gegeven. Het is een verandering van een autoritaire naar een autoritatieve gezagsrelatie (Baumrind, 1968). Het commentaar dat allochtone ouders in de Nederlandse samenleving kregen op hun autoritaire gezagsrelatie met hun kind, heeft hen als ouders uit hun evenwicht gebracht. Ze wisten geen alternatief, maar worden nu wel aangesproken op het ontspoorde gedrag van hun kinderen of van jongeren uit hun etnische groep. Met name vaders brengen dit in de gesprekken naar voren. Voor hen is respect gekoppeld aan een autoritaire gezagsrelatie tussen ouders en kind. Een kind luistert naar zijn ouders, niet goedschiks, dan kwaadschiks. Maar dat laatste mocht niet. Maar wat mocht wel en hoe dan? Deze vraag bleef voor hen onbeantwoord, ze kregen er geen andere opvoedingsmanier voor terug. Het afbreken van de gezagsrelatie stond voor hen gelijk aan het verlies van respect. Daar komt bij dat de maatschappelijke aandacht voor respect betonen in de openbare ruimte verloren ging, omdat het gekoppeld was aan een autoritaire gezagsrelatie die niet meer als acceptabel werd gezien. Het commentaar van allochtone ouders dat kinderen in Nederland geen respect voor ouders bijgebracht wordt, is begrijpelijk.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
49
De traditionele autoritaire gezagsrelatie maakte het voor ouders mogelijk om hun kinderen de islamitische leefregels, zoals zij die geleerd hebben, te laten navolgen. Hoe kunnen zij dit bereiken in een autoritatieve gezagsrelatie? Ook dit zouden ze verliezen. Een houdingskenmerk van ouders bij een traditionele autoritaire gezagsrelatie is dat het aan het kind ligt wanneer hij of zij niet aan de verwachtingen voldoet. Veranderingen moeten bij het kind teweeggebracht worden. Ouders reflecteren wel in emotionele zin op hun aandeel, in de zin van zich schuldig voelen en als ouder gefaald te hebben, maar niet in beschouwende zin om hier lering uit te trekken. Overigens willen we niet zeggen dat dit bij alle ouders zo is. Al eerder hebben we benadrukt dat de reactie en opvoedingsstijl van ouders van meer factoren afhankelijk is. En er is beweging, er is verandering. Dit kan bij oudere ouders zijn, maar we zien het vooral terug bij de jongere generatie ouders.
Een ander belangrijk doel van ouders is hun kinderen in staat te stellen goed onderwijs te volgen en hun diploma’s te behalen waarmee ze vervolgens een goede baan kunnen vinden. Hun kind moet het later materieel goed hebben. Als hun kind daar niet in slaagt, het verkeerde pad op gaat, trekken ouders zich teleurgesteld en soms ook beschaamd terug. Ook nu weer: dit geldt niet voor alle ouders. Er zijn ook ouders die, zoals zij het uitdrukken, knokken met de school om hun kind een kans van slagen te geven.
Uit ons onderzoek blijkt dat het respect dat kinderen hun ouders betonen, gekoppeld aan een autoritaire gezagsrelatie, er vaak toe leidt dat kinderen een aantal zaken niet met hun ouders bespreken. Door de strengheid van ouders is het voor kinderen ook moeilijk om afwijkend of grensverleggend gedrag met hun ouders te bespreken. Of om hier eerlijk over te zijn als ze hierop worden aangesproken. De steun die ouders voor kinderen kunnen zijn als vraagbaak, toehoorder en raadgever voor de vragen en twijfels van hun kind, is daarmee verzwakt of weggevallen. Kinderen ontberen ook steun op het moment dat het met de studie niet goed gaat. Ouders zijn eerder geneigd hun kind hierom te veroordelen, dan dat ze de oorzaken proberen te achterhalen en op zoek gaan naar oplossingen die het kind motiveren. Een andere reden waarom ouders hun kind niet tot steun kunnen zijn, is dat zij onvoldoende bekend zijn met het Nederlands onderwijssysteem en dat zij de Nederlandse taal matig of niet beheersen.
Jongeren benoemen in de gesprekken de twee soorten verwachtingen die aan hen gesteld zouden worden niet. Het gaat om thuis respect naar ouders betonen, omdat de ouders je meerdere zijn, en in de samenleving op een gelijkwaardige wijze met je meerdere omgaan.
50
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Wat jongeren wel benadrukken is dat Nederlanders geen respect voor hen hebben, en dat wat zij leren, namelijk respect betonen, het goede is. Enkele jongeren geven aan dat zij later als ouders hun kinderen minder strak willen aanpakken.
In de gesprekken met ouders en jongeren komt regelmatig de beleving naar voren dat kinderen in het onderwijs een achtergestelde plaats krijgen. Er wordt een te laag schooladvies gegeven en kinderen stromen minder snel door naar een hoger onderwijsniveau. Vooral bij Somalische ouders en jongeren voert dit de boventoon van het gesprek. Een paar jongeren die een hoog onderwijsniveau volgen, krijgen het gevoel dat zij zich op deze plek moeten bewijzen, omdat er niet van uitgegaan wordt dat zij dit onderwijs kunnen volgen. Ouders geven aan dat leerkrachten hen veel te laat of onvoldoende betrekken bij de vorderingen van hun kind. Zij vinden het storend dat leerkrachten, vooral in het voortgezet onderwijs, nauwelijks tijd voor hen nemen. Jongeren geven nogal eens aan dat ze zich verdedigen ten opzichte van hun omgeving, omdat ze deze als aanvallend of vijandig ervaren. Sommige jongeren spreken uit dat de samenleving hun het gevoel geeft dat ze er niet bij horen.
Ouders én jongeren zien de invloed van een vriendengroep als een belangrijke oorzaak voor ontspoord gedrag. In het licht van bovengenoemde factoren is het begrijpelijk dat jongeren steun en waardering zoeken bij vrienden. Het machogedrag kan uit de hand lopen, en wanneer niet tijdig grenzen worden aangegeven, is ontspoord gedrag al snel een feit. In de reflectiegroep wordt opgemerkt dat vrienden van invloed zijn, maar dat ouders daarmee niet de verantwoordelijkheid van hun optreden kunnen afschuiven.
Behalve kritisch te kijken naar de effecten van cultuur, opvoeding en de interactie tussen onderwijs, zorg en allochtone jongeren en hun ouders, is het belangrijk oog te blijven houden voor andere factoren, de meer algemene maatschappelijke omstandigheden van de etnische groepen in Nederland. Ook die bepalen de opvoedingsomstandigheden waarin ouders en kinderen verkeren. We noemden al de bejegening van allochtonen door autochtonen. Maar ook de geschiedenis van de migrantengroepen zelf speelt een rol. Denk aan de redenen voor hun migratie - die kunnen heel divers zijn -, de verstoorde sociale relaties die in de herkomstlanden effectief en belangrijk zijn, en last but not least de sociaaleconomische achterstand die participatie in de Nederlandse samenleving ernstig kan hinderen. Ook daar moet oog voor zijn.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
51
We zagen in ander recent onderzoek dat jonge Marokkaanse jeugddelinquenten veelal uit gezinnen komen die sterk op de Nederlandse samenleving georiënteerd zijn. Voelen zij zich gemarginaliseerd in onze samenleving? Zoals we in vorige paragraaf al aangaven, voelen de Somalische ouders en jongeren uit ons onderzoek zich in het onderwijs sterk gediscrimineerd in hun pogingen een hoge opleiding te volgen. Ook in de groepsgesprekken met de andere etnische groepen komt dit naar voren, maar dit werd minder sterk door jongeren benoemd. De ouders brengen het wel naar voren. Wellicht zijn de jongeren eraan gewend geraakt, en komt het niet snel naar boven. Daarentegen kwam dit aspect in groepsgesprekken met mentorteams, veelal bestaand uit Marokkaanse en Turkse jongeren, gehouden in het kader van een evaluatie van het Equal-project Kleurrijk Brabant Werkt, eveneens sterk naar voren.
Uit de literatuurstudie blijkt dat de verschillen in opvoedingsstijl vooral door andere factoren worden bepaald dan door etniciteit. Alleen de Chinese etnische groep onderscheidt zich op een aantal punten in haar opvoedingsstijl met de etnische groepen Marokkanen, Turken en Antillianen. Wij zien binnen de vier etnische groepen die deel uitmaakten van het onderzoek evenmin duidelijk in het oog springen dat etniciteit de opvoedingsstijl en de ondersteuningsbehoefte bepaalt. Zo zien we bij de jonge opgeleide Marokkaanse moeders en bij de jonge opgeleide Turkse moeders dezelfde uitgangspunten terug in de manier waarop ze hun kinderen opvoeden en benaderen. Het lijkt er evenwel op dat Turkse moeders makkelijker de autoritatieve opvoedingsstijl hanteren en ook veel makkelijker over hun opvoedingsstijl praten. In de interviews bemerkten we dat de volgende factoren van invloed zijn op de opvoedingsstijl: de gevolgde opleiding, al dan niet geboren en getogen zijn in Nederland, de reden om het moederland te verlaten, huwelijkspartner afkomstig uit herkomstland of in Nederland geboren, de culturele erfenis van de rol die moeder en vader als ouder innemen, of toebedeeld krijgen. En wederom: er zijn individuele verschillen. We zien wel een verschil tussen de behoeften van Somalische ouders en jongeren en die van de drie andere etnische groepen. De Somalische ouders zijn in de jaren negentig naar Nederland gevlucht en de meeste Somalische jongeren die wij spraken zijn in Nederland geboren, of op jonge leeftijd met hun ouders meegekomen. Zij ervaren duidelijk een behoefte aan een plek waar zij elkaar kunnen ontmoeten, waar zij activiteiten kunnen ontplooien, informatie kunnen vinden en ervaringen kunnen uitwisselen. De Somalische ouders zijn als vluchteling voor het (dreigende) oorlogsgeweld in eigen land naar Nederland gekomen. Zij hebben daarbij de nodige traumatische ervaringen opgedaan. Maar ook nu nog gaat het oorlogsgeweld door, en achtergebleven familieleden zijn of worden daar mogelijk het slachtoffer van. De Somalische migranten leven steeds met die angst.
52
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Als we de conclusies in ogenschouw nemen, dan kunnen we ons de vraag stellen: sluiten de aanpakken van de hulpverleners aan op de behoefte van allochtone ouders en hun kinderen? En sluiten hun benaderingswijzen aan op hun cliënten uit de etnische groepen? Op basis van de uitkomsten van de andere twee onderzoeken van de Academische Werkplaats kunnen, tezamen met onze onderzoeksresultaten, deze vragen worden beantwoord. We geven hier aan wat naar ons inzicht noodzakelijk is voor een goede afstemming op de vragen van ouders en kinderen van Antilliaanse, Marokkaanse, Turkse en Somalische afkomst. We hebben de aanbevelingen onderverdeeld in de onderwerpen hulpverlening, onderwijs en empowerment.
Ouders moeten vragen over opvoeding op een natuurlijke manier kunnen stellen, zonder dat een situatie geproblematiseerd wordt. Ze moeten de ruimte ervaren om zichzelf te blijven, het heft in eigen hand te houden. Tegelijkertijd mogen ouders ook geprikkeld worden om na te denken over hoe ze opvoeden. Nogmaals: zonder te problematiseren. De school kan hier als informatiecentrum een goede bijdrage aan leveren. In Eindhoven is er per wijk een opvoedingsondersteuner, OO’ster genoemd, verbonden aan spilzorg. Spilzorg omvat de kinderopvang, de peuterspeelzaal en de basisschool. In 2005 is een zeer positieve evaluatie van het pilotproject verschenen. In ons onderzoek spraken jonge allochtone ouders die in Nederland geboren en getogen zijn, of op jonge leeftijd naar Nederland zijn gekomen, over deze OO’ster. We vragen ons af of ook de eerste generatie allochtone ouders zich op hun gemak zouden voelen bij de diensten van een OO’ster. Sluiten deze diensten aan bij het opvoedingsreferentiekader van deze ouders? En is het opvoedingsreferentiekader van Nederlandse ouders uit te leggen? We hebben hier te weinig zicht op om hier uitspraken over te doen. Op basis van de interviews raden we aan ook vaders te betrekken bij opvoedingscursussen, wellicht eerst in aparte groepen. De OO’ster kan ook als intermediair dienen in situaties waar meer begeleidende hulp nodig is. De Academische Werkplaats kan deze werkvorm nader verkennen en wellicht ook vormgeven in Tilburg met daarbij oog voor de relatie met het Centrum voor Jeugd en Gezin. Er is samenwerking tussen de verschillende hulpverleningsvormen nodig, daardoor kunnen er mogelijk andere werkwijzen ontstaan.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
53
In het groepsgesprek werd de rol van het consultatiebureau genoemd, en die werd nadrukkelijk bevestigd door de reflectiegroep van Antilliaanse sleutelinformanten: laat het contact met het consultatiebureau doorlopen tot einde basisschoolleeftijd. Moeders, vooral jonge moeders, hebben dit nodig, aldus de Antilliaanse gezinscoach, de Antilliaanse sociale makelaar en twee Antilliaanse medewerksters van het MAJ.
De rol van het Centrum voor Jeugd en Gezin als eerste contactmogelijkheid voor allochtone ouders lijkt klein. Ouders willen met vragen over hun kind in hun directe leefwereld terechtkunnen bij een vertrouwd persoon. Bij voorkeur de leerkracht, mentor, de juf of meester van hun kind, die zij als partner zien in de opvoeding en begeleiding van hun kind. Dit is een opmerkelijke constatering, want de ‘klacht’ is dat allochtone ouders zich niet op school laten zien. Dit blijkt niet uit de groepsgesprekken. Antilliaanse moeders ervaren de school echter niet als een plaats om over hun kind te praten. Voor hen heeft het consultatiebureau deze functie, zij vinden daar steun en informatie. De zorg voor het kind is de bindende factor en stelt hen open om naar advies of opmerkingen van het consultatiebureau te luisteren. Het Centrum voor Jeugd en Gezin zou hier rekening mee moeten houden bij de vormgeving en de invulling van toekomstige werkzaamheden.
Ouders breken zich het hoofd over de gezagsverhouding met hun kind als deze in de puberteit zit. Van ‘de Nederlanders’ moet je anders opvoeden - niet zo streng zijn, niet slaan om kinderen te corrigeren - maar nu zie je wat daarvan de gevolgen zijn. Eenmaal in de puberteit lappen de kinderen de regels aan hun laars en ze tonen geen respect. Kortom, op onze manier mochten we het niet doen, maar wat is het alternatief? Hoewel de gezagsrelatie tussen ouders en kind in de puberteit onder hoogspanning komt te staan, is aandacht hiervoor op dat moment aan de late kant en wellicht te laat. Ouders hebben een plek nodig waar zij hun opvoedingsstijl rustig kunnen bezien. Een plek waar hun inbreng gerespecteerd en begrepen wordt. Waar ze de veiligheid ervaren om ook vraagtekens bij hun eigen optreden te (mogen) zetten. Waar zij zelf kunnen ontdekken dat een respectvolle relatie tussen ouders en kind te combineren is met een steunende relatie voor het kind, alwaar hij of zij in de puberteit op kan terugvallen. Het belangrijk is ook dat zij uitleg krijgen over hoe respect in ‘de Nederlandse gezinnen’ vorm krijgt, in welke gezagsrelatie hier uitdrukking aan wordt gegeven en hoe dit wordt gedaan. We zien dat jonge moeders naar informatie zoeken. Zij willen meer ruimte geven aan hun kind, hebben ook oog voor hun kind, maar hoe kunnen zij dat in hun opvoeding inpassen? Enkele moeders geven te kennen naar grote tevredenheid een opvoedcursus te hebben gevolgd.
54
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Op basis van onze bevindingen geven we een aantal vragen die in een opvoedcursus aan allochtone ouders zeker aandacht behoeven. Op welke wijze deze ter sprake komen, is situatiegebonden. Wat is een goede manier van opvoeden, waarbij ouders hun kinderen ruimte geven om een eigen identiteit te ontwikkelen, maar die bij kinderen ook het respect voor hun ouders en voor de omgeving ontwikkelt? Op welke wijze leren Nederlandse kinderen respect voor hun ouders te hebben? Wat is het verschil met hoe allochtone ouders dit doen? Op welke wijze kunnen allochtone en autochtone ouders hun gezag naar het kind handhaven? Op welke wijze kan een kind de islamitische regels leren? Zou het leren van deze regels op een andere wijze kunnen dan nu doorgaans gebeurt? Mag een kind autonoom zijn in het geloof of moet het kind zich onderwerpen aan het geloof? Oftewel: moet jouw kind het bezit van het geloof zijn, of bezit het kind het geloof?
Het is niet als wens naar voren gekomen in de groepsgesprekken, maar het zou een goede zaak zijn om via internet hulp te bieden aan allochtone jongeren. Met name informatie over intieme onderwerpen. Ook ervaringen met grensverleggend gedrag en de relatie met ouders, de invloed van vrienden zijn mogelijk onderwerpen. Voor het ontwikkelen van deze website, met als domeinnaam www.daarpraatjenietover.nl, raden we de Academische Werkplaats aan allochtone jongeren zelf in te schakelen. Een aantal respondenten zou hier graag aan mee willen werken. Door twee jongeren is binnen het PON recent een vooronderzoek gedaan naar jeugdhulpwebsites. De informatie hieruit kan worden benut voor de opzet van daarpraatjenietover.nl.
Het onderwijs is een belangrijk gebied voor ouders. Zij willen dat hun kind een goede opleiding volgt en de arbeidsmarkt straks met diploma’s op zak betreedt. Maar het onderwijs is voor allochtone ouders een nogal ontoegankelijk gebied. Om daarin hun kinderen te begeleiden, is haast onmogelijk, zeker als er problemen zijn. En ze komen nogal wat moeilijkheden tegen, blijkt uit de groepsgesprekken. De school is ook de plaats waar het sociale gedrag van hun kind zichtbaar is voor mensen die een gezagsrelatie met hun kind hebben. Ouders willen hierover kunnen communiceren en ondersteuning vinden. We zien het als een taak van de Academische Werkplaats om pilots ouderparticipatie van allochtone ouders uit te zetten in het voortgezet onderwijs. Ze kan daarbij aansluiten bij mogelijk andere projecten of voorzieningen op een school, zoals de zorg- en adviesteams (ZAT’s).
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
55
Voor pilotprojecten ouderparticipatie in het voortgezet onderwijs is een aantal aspecten van belang: 1 De leerkracht staat open voor de opvoedingswijze van allochtone ouders. Zijn of haar uitgangspunt zou moeten zijn: Op welke manier kunnen we tot elkaar komen? Belangrijke vragen zijn: Wat kunnen wij samen, u als ouder, ik als mentor/leerkracht, doen om het gedrag van uw kind in goede banen te leiden? Wat kunnen wij samen, u als ouder, ik als mentor/leerkracht, doen om te zorgen dat uw kind de motivatie vindt om te leren? 2 Er wordt tijd uitgetrokken voor dit gesprek. De leerkracht gaat na of de woorden die hij of zij gebruikt dezelfde betekenis hebben voor de ouders. Eventueel wordt een tolk ingezet. Overweeg of in tweede instantie een gesprek met het kind erbij waarin afspraken gemaakt worden een optie is. 3 De leerkracht legt met gebruik van verschillende communicatiemiddelen uit hoe het onderwijs op school georganiseerd is. Dit kan mondeling in een face-toface- of een groepscontact; schriftelijk in een folder (voordeel daarvan is dat ouders de informatie kunnen bewaren en nog eens nalezen. Ook belangrijk als zij geen computer en/of internet hebben), of digitaal op de website. De informatie wordt in verschillende talen verteld of weergegeven.
Als het om intercultureel werken gaat, is er vooral aandacht voor de houding van hulpverleners. Wij constateren op basis van ons onderzoek dat de houding van het onderwijzend personeel minstens van even groot belang is voor de ontwikkeling van jongeren en hun positie in de samenleving. Het veelgehoorde geluid dat er een te laag schooladvies wordt gegeven, is zorgwekkend. Ouders die zich niet begrepen voelen, onderwijzers die opvattingen hebben over hoe het er wel aan toe zal gaan in Niet-Nederlandse gezinnen, het is alom aanwezig. Dat ouders gebrekkig Nederlands spreken, wekt bij onderwijzers nogal eens de indruk ‘dat zij dan ook wel dom zullen zijn’, en dat komt tot uiting in hun houding ten opzichte van hen. Dat is vergelijkbaar met de houding die ook wel wordt aangenomen ten opzichte van mensen die in een rolstoel zitten. De persoon wordt tegemoet getreden alsof zijn verstandelijke vermogens zijn aangetast.
Jongeren reageren op de negatieve houding, bejegening en soms vijandige reacties van medestudenten of docenten door van zich af te bijten, een grote mond te hebben. Dit bevordert de communicatie niet, en de kans is groot dat het op een gegeven moment een selffullfilling prophecy wordt. Dit laatste geldt voor beide partijen.
56
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Het is aan te bevelen jongeren te trainen hoe om te gaan met opmerkingen of gedragingen die ze als afwijzend ervaren, zodanig dat ook de ander hier constructief mee wordt geconfronteerd. Het versterkt het zelfvertrouwen, jongeren krijgen meer greep op hun situatie en beide partijen kunnen ervan leren. Een bijeffect kan zijn dat jongeren grenzen stellen aan de invloed van een vriendengroep. Het is belangrijk dat de jongeren het leuk vinden de trainingen te volgen, dat ze er creatief of sportief door worden uitgedaagd. Dan is hun motivatie om mee te doen en zich ervoor in te zetten het grootst.
Het is noodzakelijk dat Somalische ouders en jongeren hun eigen ontmoetingsplek krijgen. Ze hebben dit nodig om ervaringen met elkaar te kunnen delen, hun basis terug te voelen, activiteiten te ontwikkelen, informatie uit te wisselen, vragen te kunnen neerleggen en kennis op te doen. De Academische Werkplaats zou zich samen met Stichting Halgan kunnen inzetten om een ontmoetingsplaats voor Somalische ouders en kinderen te realiseren. Daarmee kunnen ze een bijdrage leveren om op die plek de informatie-, de ondersteunings- en de ontmoetingsbehoefte van Somalische ouders en kinderen vorm te geven. Ook de uitwisseling tussen Nederlanders en Somaliërs kan hier gestalte krijgen. Het is in deze tijd not done om voor specifieke groepen een eigen plek te creëren. Voor Somaliërs is het echter een absolute noodzaak om te kunnen integreren in de Nederlandse samenleving. Wanneer de overheid dit verwaarloost, voorspellen we voor de nabije toekomst dat ouders depressief raken, en hun kinderen niet meer volgen en bijstaan. Dit heeft de nodige gevolgen voor de Somalische jongeren én de Nederlandse samenleving. We hebben de bijdrage van jongeren aan de samenleving nodig, en ontspoorde jongeren kosten de staat en woningcorporaties bovendien handen vol geld. De draagkracht van ouders lijkt groot, maar er moet niet vergeten worden dat zij veelal uit oorlogsgebied komen en traumatische ervaringen hebben meegenomen. Het is zaak dat zij hier op een veilige plek ook ruimte voor kunnen voelen en hun weg kunnen vinden of aangeboden krijgen om die ervaringen te verwerken. In de reflectiegroep werd dit nogmaals zichtbaar gemaakt door vrouwen die hiermee te maken hebben gehad. Een eigen plek moet ook als opstap dienen om de Nederlandse samenleving (beter) te leren kennen.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
57
Baumrind, D. Authorian vs Authoritative Parental Control. In: Adolescence. Vol. 3 (1968), no. 11, p. 255. Bongers, I.l. en Chijs van Nieuwenhuizen Crimineel gedrag bij Rotterdamse Antilliaanse jongeren. Een verkennende studie naar de rol van psychische en psychiatrische problematiek. Eindhoven: GGzE, 2009. Choho, E. Moslim Unlimited. Persoonlijke groei in de westerse wereld. Amsterdam: Artemis, 2008. Distelbrink, M., P. Geense, T. Pels (red.) Diversiteit in vaderschap. Chinese, Creools-Surinaamse en Marokkaanse vaders in Nederland. Assen: Van Gorcum, 2005. Hermes, J., P. Naber en A. Dieleman Leefwerelden van jongeren. Thuis, school, media en populaire cultuur. Bussum: Coutinho, 2007. Hosper, K., C. Konijn en W, Vollebergh Jonge allochtonen en hulp bij psychische problemen. Verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van de ambulante GGZ. Utrecht: Trimbos-instituut Utrecht, 2001. Huijbregts, V. en A. Sbiti De verbeelding aan het woord. Creatieve werkvormen in zorg en welzijn. Rotterdam: Mikado Kenniscentrum Interculturele Zorg, 2009. Keulen, A. van en Annemiek van Beurden Opvoedingsstijlen in multicultureel Nederland. Van alles wat meenemen. Bussum: Coutinho, 2002. Oosterwegel, A. en W. Vollebergh Jongeren in Nederland. Een onderzoek onder adolescenten van Nederlandse, Turkse en Marokkaanse herkomst. In: Migrantenstudies. Vol. 19 (2003), nr. 4, p. 215-227. Pels, T. Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum, 1998.
58
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Pels, T. Respect van twee kanten. Socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens. In: T. Pels en W. Vollebergh (red.), Diversiteit in opvoeding en ontwikkeling. Een overzicht van recent onderzoek in Nederland. Amsterdam: Aksant, 2006, p. 143157. Pels, T. en M. de Gruijter (red.) Vluchtelingengezinnen: opvoeding en integratie. Opvoeding en ondersteuning in gezinnen uit Iran, Irak, Somalië en Afghanistan in Nederland. Assen: Van Gorcum, 2005. Pels, T. en W. Vollebergh (red.) Diversiteit in opvoeding en ontwikkeling. Een overzicht van recent onderzoek in Nederland. Amsterdam: Aksant, 2006. Pool, M., P. Geense en N. Lucassen Allochtone gezinnen. Opvoeding van tieners. Signalement 3c. Den Haag: Nederlandse Gezinsraad, 2005. Stevens, G., V. Veen en W. Vollebergh Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart? Onderzoek naar jongens in preventieve hechtenis met een Marokkaanse en Nederlandse achtergrond. Den Haag: Nicis Institute, 2009. Stevens, G., W. Vollebergh e.a. Opvoeding en probleemgedrag in Marokkaanse gezinnen in Nederland. In: T. Pels en W. Vollebergh (red.), Diversiteit in opvoeding en ontwikkeling. Een overzicht van recent onderzoek in Nederland. Amsterdam: Aksant, 2006, p. 117-129. Swaan, A. de De mens is de mens een zorg. Opstellen 1971-1981. Amsterdam: Meulenhoff, 1982. Verhoeven, R. en A. van der Sluys Anders dan anderen, maar anders zijn is leuk. Analyse van de te verwachten hulpbehoefte van allochtone jeugdigen in de provincie Zuid-Holland. Rotterdam: Stichting Program, 1995. Wissink, I., M. Deković en A. Meijer Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en Surinaamse adolescenten over opvoeding en de relatie met ouders. In: T. Pels en W. Vollebergh (red.), Diversiteit in opvoeding en ontwikkeling. Een overzicht van recent onderzoek in Nederland. Amsterdam: Aksant, 2006, p. 102-116.
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
59
60
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Uitleg doel gesprek 1
Kennismaken Wie ben je, wat doe je in je dagelijks leven? Ben je opgegroeid bij jouw vader en moeder? Heb je broers, zussen, ouders, andere familieleden? Ben je geboren in Nederland, of in een ander land?
2
Het ouderlijk gezin Wat heb je als waardevol van jouw gezin ervaren? Hoe belangrijk is het gezin waar je uit komt voor jou? Hoe typeer je de relatie met je ouders? Is er een verschil tussen de relatie met je vader en die met je moeder? Neem je je ouders in vertrouwen?
3
Gezin en buitenwereld Kun je dingen die je in de buitenwereld beleeft ook delen in het gezin? Wat wel, wat niet? En waarom? Kun je dingen die je in het gezin beleeft ook delen met mensen in de buitenwereld? Wat wel, wat niet? En waarom? Heb je in het gezin waarin je bent opgegroeid een andere houding dan in de buitenwereld (op school, in groep vrienden)?
4
Meegekregen boodschappen Wat mag je niet doen vanuit jouw gezin? Wat hoor je echt niet te doen? Wat moet je doen vanuit jouw gezin? Wat mag je echt niet langs je heen laten gaan? Is dit anders dan in de samenleving van je verwacht wordt, of dan er in de samenleving gedaan wordt? Hoe ga je daarmee om?
5
Steun Als je ergens mee zit, een vraag of een probleem hebt, wie neem je in vertrouwen, of heb je in vertrouwen genomen? Kun je voorbeelden noemen?
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
61
Waar zoek je informatie en steun? Bij vrienden, of bij je ouders, zussen/ broers? Is dit voldoende voor jou? Of had je achteraf van iemand anders steun willen krijgen (van wie)? Mis je steun, of heb je die gemist? 6
Steun en gezin/familie Wat verwacht jij van je ouders, of wat verwachtte je van hen toen je als kind bij hen opgroeide? Wat kreeg je van hen, of wat heb je als steun ervaren? Mis je steun van (een van) hen, of heb je die gemist?
7
Hulp zoeken Wat zou jij doen als je vader of moeder bent en het loopt niet zo goed met je kind?
8
Steun van Nederlandse instanties Welke instanties ken jij? Heb je er ervaring mee? Zou je er hulp vragen? Waaraan ontbreekt het voor jou? Speelt religie een rol?
62
9
Visie op ontsporing groep jongeren Waar ligt dat aan? Hoe is dit op te lossen? Kun je het relateren aan jouw eigen ervaringen? Waar had jij het moeilijk mee, hoe heb je het opgelost?
10
Afronding
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
Uitleg doel gesprek 1
Kennismaken Wat is de gezinssamenstelling (leeftijd van de kinderen), welke bezigheden hebben de verschillende gezinsleden overdag, volgen ze een opleiding of hebben ze die gevolgd? Welke gezinsleden zijn in Nederland geboren?
2
Ouderschapsmotivatie Wat vindt u het leukste aan het hebben van kinderen? Bent u wel eens trots op uw kinderen? Wanneer? Wat is er bijzonder aan hen?
3
Opvoeding Voedt u uw kinderen anders op dan u vroeger zelf bent opgevoed? Wat is er anders of hetzelfde en waarom doet u dat zo?
4
Tijdsbesteding met kinderen Wat doet u zoal met de kinderen samen? Doet u met jongere kinderen (tot 12 jaar) andere dingen dan met uw oudere kinderen? Doet u met uw zonen andere dingen dan met uw dochters? Vindt u dat u voldoende tijd hebt voor uw kinderen? Zijn er taken die niet u, maar uw partner doet?
5
Relatie met kinderen Hoe zou u uw relatie of uw band met uw kinderen omschrijven? Hebt u met jongere kinderen een andere relatie/band dan met de oudere kinderen? Wat is er anders?
6
Opvoeden in Nederland Hoe vindt u het om uw kinderen in Nederland op te voeden? Hebt u problemen met de taalverschillen? Spreken uw kinderen Nederlands? Spreekt u thuis Nederlands of uw moedertaal? Ervaart u communicatieproblemen thuis of in de buitenwereld? Hoe gaat u om met verschillende normen? Wat vindt u moeilijk aan het opvoeden? Hoe lost u het op? Vindt u dat u uw kinderen voldoende kunt steunen?
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN
63
Hoe hebt u voor uw kinderen de schoolkeuze gemaakt (of hoe gaat u die maken)? Welke rol speelt religie in uw gezin en in de opvoeding? Hoe ervaart u het om in twee culturen te verkeren? Geeft u uw kinderen seksuele voorlichting, spreekt u met hen over middelengebruik? Denkt u dat als uw kind ergens mee zit, dat hij of zij naar u komt om daarover te praten? Waar denkt u dat uw kind op kan vastlopen in zijn leven? 7
Steun Met wie praat u als u vragen of problemen hebt? Of doet uw partner dat? Waar zoekt u informatie of steun? Hebt u contact met de school van uw kinderen? Waarover? Is dit voldoende voor u? Mist u bepaalde steun of hebt u die gemist?
8
Steun van Nederlandse instanties Hebt u ervaring met Nederlandse instanties (bijvoorbeeld de huisarts, het maatschappelijk werk, de jeugdzorg, justitie, de politie)? Wanneer zou u daar hulp vragen? Wat missen ze voor u? Of wat betekenen ze voor u?
9
Hulp zoeken Wat zou u als ouder doen wanneer het niet zo goed loopt met uw kind? Hoe lost u moeilijkheden op, bijvoorbeeld op school? Op welk moment vindt u dat u steun van buiten moet zoeken? Hoe moet degene bij wie u ondersteuning zoekt u en uw kind benaderen? Wat moet de ander doen, zodat u steun ervaart? Wie moet die hulp of steun geven? Wat zou u kunnen helpen (groepsgesprekken voor vaders/moeders?)
64
10
Visie op ontsporing groep jongeren Waar ligt dat aan? Hoe is dit op te lossen?
11
Afronding
PON-rapportage: TEGEN DE WIND IN