Methodologische verantwoording
Beroepspraktijkvorming in het mbo
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Methodologische verantwoording Het onderzoek bestond uit vijf fasen waarin betrokkenen bij praktijkleren in het mbo zijn bevraagd: 1.
leerlingenenquête;
2.
enquête onder BPV-begeleiders op de onderwijsinstellingen;
3.
onderzoek bij negen kenniscentra;
4.
leerbedrijvenenquête;
5.
onderzoek bij de Ministeries van OCW en LNV.
Voor en tijdens deze fasen heeft het onderzoek verder bestaan uit interviews met personen in organisaties die zelf een rol spelen in BPV of daar een belang bij hebben, en uit documentanalyse. Na afloop van elke fase in het onderzoek hebben wij de voorlopige bevindingen uit die fase afgestemd met vertegenwoordigers van de onderwijsinstellingen (na de fasen 1 en 2) en van de kenniscentra (na de fasen 1, 3 en 4) en van de ministeries (na fase 5). Ook hebben wij in de loop van het onderzoek drie bijeenkomsten gehad met onze externe klankbordgroep (met daarin vertegenwoordigers van alle partijen, betrokken bij BPV), over de resultaten van het onderzoek.
Hieronder beschrijven we elke fase afzonderlijk.
Fase 1: de leerlingenenquête In maart en april 2006 hebben we een digitale enquête gehouden onder alle leerlingen van een aantal geselecteerde mbo-opleidingen van alle ROC’s, AOC’s en vakscholen. In de selectie voor de leerlingenenquête zaten 258 opleidingen.
We hebben die opleidingen geselecteerd, die aan een aantal belangrijke uitgangspunten voldeden: •
het dienden zoveel mogelijk opleidingen te zijn die ook na 2010 invoering van Herontwerp mbo) in min of meer dezelfde vorm zouden blijven bestaan;
•
het dienden zoveel mogelijk opleidingen te zijn die in BOL en BBL konden worden gevolgd;
•
er dienden per onderwijsinstelling zoveel mogelijk verschillende kenniscentra (en daarmee branches) bij betrokken te zijn en de spreiding over de kenniscentra moest zo veel mogelijk in verhouding met de landelijke verdeling van leerlingen over de branches zijn. Dit laatste punt was in de praktijk niet voor alle branches goed te realiseren: er is een oververtegenwoordiging van leerlingen in
1
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
kwalificaties van Aequor en Savantis, en een
2
ondervertegenwoordiging van leerlingen in kwalificaties van ECABO en OVDB; •
de verschillende opleidingsniveaus in het mbo dienden zoveel mogelijk vertegenwoordigd te zijn conform het landelijk beeld. Ook dit punt bleek lastig te realiseren. Onderwijsinstellingen gaven vooral voor leerlingen op niveau 1 aan, dat de enquête waarschijnlijk te moeilijk voor hen zou zijn;
•
er dienden minimaal drie opleidingen per onderwijsinstelling geselecteerd te worden. Dit criterium kon voor twee vakscholen niet worden gerealiseerd;
•
er diende een zo goed mogelijke spreiding over grote én kleine opleidingen te zijn.
Geselecteerde opleidingen per sector Sector
Opleidingen
Kenniscentrum
Groene sector
assistent medewerker groene ruimte – assistent medewerker
Aequor
levensmiddelentechnoloog – assistent medewerker voedsel en groen – bedrijfsleider/beheerder dierverzorging - bedrijfsleider/manager paardenhouderij – bedrijfsleider/manager plantenteelt – bedrijfsleider/manager veehouderij - medewerker BD bedrijf – medewerker bloemen- en tuincentrumbranche - medewerker dierverzorging – medewerker groenvoorziening/woonomgeving - medewerker hovenier – medewerker paardenhouderij en paardensport - medewerker plantenteelt – medewerker voedingsmiddelentechnoloog – middenkaderfunctionaris bloemen- en tuincentrumbranche - opzichter/uitvoerder land, water en milieu - uitvoerder hoveniersbedrijf - vakbekwaam groenvoorziener/vakbekwaam medewerker woonomgeving - vakbekwaam hovenier - vakbekwaam medewerker bloemenen tuincentrumbranche - vakbekwaam medewerker dierverzorging – vakbekwaam medewerker gemechaniseerd loonwerk - vakbekwaam medewerker in- en verkoop – vakbekwaam medewerker plantenteelt – vakbekwaam medewerker veehouderij – vakbekwaam medewerker voedingsmiddelentechnoloog
Economisch,
bedrijfsadministratief medewerker – beveiliger – boekhoudkundig medewerker -
administratief en
commercieel medewerker marketing en communicatie –
veiligheid
direciesecretaresse/managementassistente – ict-medewerker –medewerker
Ecabo
vrede en veiligheid – secretaresse – secretarieel medewerker – service medewerker ict – sociaal-juridisch medewerker arbeidsvoorziening en personeelswerk Bouw en infra
aankomend rioleringswerker/wegenwerker – aankomend straatmaker – assistentuitvoerder burger- en utiliteitsbouw - betontimmerkracht b&u/civiel -
Fundeon
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Sector
Opleidingen
Kenniscentrum
bouwplaatsassistent – machinist grond-, water- en wegenbouw – machinist grondverzetmachines – metselaar – middenkaderfunctionaris infratechniek – middenkaderfunctionaris machinale wegenbouw – middenkaderopleiding bouwkunde – primaire timmerkracht – voortgezette timmerkracht Motorvoertuigen-
assemblagetechnicus – assistent mobiliteitsbranche - autotechnicus –
Innovam
en tweewieler-
bedrijfsautotechnicus – fietstechnicus
Groep
av-productie – basisdrukker – basisvoorbereider - basisnabewerker –
Kennis-
behoudsmedewerker – electronisch voorbereider – grafisch assistent –grafisch
centrum
intermediair - grafisch management – grafisch vormgever -
GOC
techniek Grafimedia
inspiciënt/theatertechnicus - mediatechnologie – middenkader medewerker commercie – middenkader medewerker ontwikkeling – middenkader medewerker productie – multimedia vormgever – offsetdrukker - specialist veredeling Handel
Techniek
aankomend verkoopmedewerker – eerste verkoper – filiaalbeheerder –
Kennis-
ondernemer/manager detailhandel – verkoopchef - verkoopmedewerker –
centrum
woningstoffeerder – winkelassistent
Handel
assistent installatiemonteur – assistent monteur sterkstroominstallaties -
Kenteq
constructie bankwerker/lasser – eerste monteur industrieel onderhoud – eerste monteur sterkstroominstallaties – installatiemonteur met specialisatie woningbouw – middenkaderfunctionaris automatiserings- en energietechnieken – monteur communicatie-installaties – monteur montage/onderhoud – monteur sterkstroominstallaties - research instrumentmaker optiek - researchinstrumentmaker glas - research-instrumentmaker metaal – technicus middenkader WEI Horeca, dienst-
brood- en banketbakker – horeca-ondernemer café/bar en fast food - kok –
verlening,
leidinggevende ambachtelijke bakkerij – zelfstandig werkend kok - zelfstandig
toerisme en
werkend medewerker recreatie
Kenwerk
voeding Uiterlijke
all-round kapper – schoonheidsspecialist
verzorging
KOC Nederland
Textiel en
middenkader medewerker commercie - middenkader medewerker ontwikkeling
confectie
– operator garenverwerking
Gezondheidszorg,
apothekersassistent – doktersassistent – helpende – helpende welzijn -
welzijn en sport
onderwijsassistent – sociaal cultureel werker – sociaal dienstverlener – sociaal-
Lift Group
OVDB
pedagogisch werker – verpleegkundige – verzorgende Proces-, milieu-,
av-productie – chemisch-fysisch analist - procesoperator b – vakfunctionaris
laboratorium-
laboratoriumtechniek
techniek en fotonica
PMLF
3
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Sector
Opleidingen
Kenniscentrum
Afbouw en
av-productie – kaderfunctionaris bescherming en afwerking - medewerker
onderhoud,
productpresentatie - medewerker reclame, presentatie en communicatie –
presentatie en
ondernemer bescherming en afwerking – schilder – stukadoor - uitvoerder
communicatie
afbouw en onderhoud - vormgever reclame, presentatie en communicatie
Hout en meubel
allround meubelmaker – allround meubelmaker/interieurbouwer/
Savantis
SH&M
scheepsinterieurbouwer – meubelmaker – werkplaatstimmerman Gezondheids-
assistent pianotechnicus – assistent tandtechnicus – gezel pianotechnicus -
technische
opticien manager
Svgb
beroepen en ambachten Voedselsector
medewerker slagerij - productievakkracht versindustrie – versspecialist
SVO
detailhandel Carrosserie
autoschadehersteller - autospuiter - bedrijfsmanager schadeherstelbedrijf
VOC
Transport en
assistent operationeel medewerker transport en logistiek - chauffeur
VTL
logistiek
goederenvervoer – kapitein – luchtvaartdienstverlener – manager haven, vervoer en logistiek – manager opslag en vervoer – matroos - operationeel medewerker op- en overslag – stuurman/schipper – stuurman/werktuigkundige zeevisvaart
Wij hebben vervolgens 66 onderwijsinstellingen benaderd met de vraag of zij hun leerlingen uit de geselecteerde opleidingen wilden laten deelnemen. Enkele onderwijsinstellingen hebben wij niet benaderd, omdat ze in het schooljaar 2004-2005 geen mbo-leerlingen hadden, of omdat het instellingen met een bijzonder karakter zijn en daardoor minder goed vergelijkbaar met andere instellingen. De medewerking van de onderwijsinstellingen was noodzakelijk, omdat de enquête op de onderwijsinstellingen online door leerlingen moest worden ingevuld en de organisatie ter plekke in handen van de onderwijsinstellingen zou zijn. Deelname aan de enquête was overigens vrijwillig omdat de controlebevoegdheden van de Algemene Rekenkamer bij de onderwijsinstellingen zich niet uitstrekken tot hun leerlingen.
Uiteindelijk hebben tien van de 66 onderwijsinstellingen niet aan de enquête meegedaan. Op de 56 deelnemende onderwijsinstellingen zaten 435.067 leerlingen (90,3% van het totaal). In totaal heeft de enquête een respons opgeleverd van 8591 leerlingen, ofwel 37,4% van de selectie. Deze leerlingen kwamen van 232 opleidingen.
4
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
5
Totaal aantal mbo-leerlingen aan 2005-2006
481.930
Aantal opleidingen in steekproef Aantal leerlingen in steekproef 2005-2006 Aantal leerlingen die deelgenomen hebben aan enquête Respons leerlingen
232 22.295 8.591 37,4%
Een aantal respondenten moest uit de dataset worden verwijderd omdat ze: •
Alleen enkele introductievragen (dus geen enkele vraag over BPV zelf) hadden beantwoord;
•
Mogelijk vragen voor de verkeerde leerweg hadden beantwoord. Zij hadden de vragen beantwoord voor BOL terwijl de onderwijsinstelling hen als BBL-leerlingen bij ons had aangemeld of omgekeerd. Achteraf viel niet meer te reconstrueren in welke gevallen dit een fout van de onderwijsinstelling was en in welke een fout van de leerling zelf. De betrouwbaarheid van deze antwoorden was echter op voorhand twijfelachtig, omdat we voor beide leerwegen verschillende vragenlijsten hadden opgesteld.
Uiteindelijk resteerde een databestand met 7910 respondenten. Om vast te kunnen stellen of we op basis van de steekproef algemeen geldende uitspraken konden doen, zijn de kenmerken geslacht, leerweg en sector van de resterende 7910 respondenten vergeleken met de verdeling van deze kenmerken in het totale mbo-leerlingenbestand. De steekproef is vervolgens gewogen voor deze kenmerken, waardoor uitspraken op landelijk niveau mogelijk zijn.
Fase 2: enquête onder BPV-begeleiders op de onderwijsinstellingen In mei 2006 hebben we een schriftelijke vragenronde gehouden onder BPV-begeleiders op de mbo-onderwijsinstellingen. Het betrof BPVbegeleiders van leerlingen van dezelfde 258 opleidingen die geselecteerd waren voor de leerlingenenquête. Onderwijsinstellingen waren verplicht aan fase 2 mee te werken. Medewerking en deelname aan fase 1 was vrijwillig. Onderwijsinstellingen die niet aan fase 1 hadden deelnomen, waren daarmee niet automatisch vrijgesteld van deelname aan fase 2.
De onderwijsinstellingen werd verzocht, voor elke opleiding één persoon aan te wijzen die namens de onderwijsinstelling onze vragen zou beantwoorden. Vaak waren dit BPV-begeleiders, maar het waren ook wel mentoren of medewerkers van de BPV-bureaus, zoals sommige onderwijs-
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
instellingen die hebben. We hebben deze respondenten verzocht, indien
6
ze het antwoord op een vraag niet wisten, deze voor te leggen aan iemand die de vraag wel kon beantwoorden.
Wij hebben de onderwijsinstellingen schriftelijk medegedeeld dat deelname aan de tweede fase van het onderzoek voor alle scholen een wettelijke verplichting is (op grond van artikel 91, eerste lid, onder d van de Comptabiliteitswet 2001). Desondanks hebben BPV-begeleiders van 27 (van de 66) scholen, ook na herhaaldelijk aandringen, de vragenlijst niet geretourneerd. Dit leidde tot een respons van 83,3% van de BPVbegeleiders voor de BBL-opleidingen en 86,5% van de BPV-begeleiders voor de BOL-opleidingen. In fase 2 waren 215 BOL-opleidingen en 209 BBL-opleidingen betrokken.
In onderstaande tabel is per onderwijsinstelling aangegeven hoe hoog de respons in fase 2 was.
Onderwijsinstelling
ROC/AOC/-
Deelname
Vakschool
leerling-enquête
% Deelname aan onderzoek BPVbegeleiders
Albeda College
ROC
Ja
100
Alfa-college
ROC
Ja
100
Amarantis Onderwijsgroep/-
ROC
Ja
100
AOC Friesland
AOC
Ja
71
AOC De Groene Welle
AOC
Ja
46
AOC Oost
AOC
Ja
88
AOC Terra
AOC
Ja
88
Arcus College
ROC
Ja
71
Berechja College
Vakschool
Nee
CIBAP vakcollege
Vakschool
Ja
67
CITAVERDE College
AOC
Ja
40
Clusius College
AOC
Ja
22
Da Vinci College
ROC
Ja
100
Deltion College
ROC
Ja
100
De Eindhovense school
Vakschool
Ja
100
De Mondriaan onderwijsgroep
ROC
Ja
67
De Rooi Pannen
ROC
Nee
100
Drenthe College
ROC
Nee
100
Edudelta Onderwijsgroep
AOC
Ja
100
ROC ASA
100
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Onderwijsinstelling
ROC/AOC/-
Deelname
Vakschool
leerling-enquête
% Deelname aan onderzoek BPVbegeleiders
Friesland College
ROC
Ja
20
Gilde Opleidingen
ROC
Ja
100
Graafschap College
ROC
Ja
100
Grafisch Lyceum Rotterdam
Vakschool
Ja
100
Grafisch Lyceum Utrecht
Vakschool
Ja
100
Groenhorst College
AOC
Ja
33
Helicon Opleidingen
AOC
Ja
75
HollandAccent Onderwijsgroep
AOC
Ja
100
Hoornbeeck College
ROC
Ja
100
Horizon College
ROC
Ja
100
Hout- en Meubileringscollege
Vakschool
Nee
100
ID College
ROC
Ja
100
Koning Willem I College
ROC
Ja
100
Landstede
ROC*
Ja
83
Leeuwenborgh Opleidingen
ROC
Ja
100
Leidse instrument-makers
Vakschool
Ja
100
Mediacollege Amsterdam
Vakschool
Ja
0
Nimeto Utrecht
Vakschool
Ja
100
Noorderpoortcollege
ROC
Ja
83
NOVA College
ROC
Ja
100
Regio College
ROC
Ja
75
Rijn IJssel
ROC
Ja
80
ROC Aventus
ROC
Ja
83
ROC A12
ROC
Ja
100
ROC De Leijgraaf
ROC
Ja
83
ROC Eindhoven
ROC
Ja
100
ROC Flevoland
ROC
Ja
100
ROC Friese Poort
ROC
Nee
100
ROC Kop van Noord-Holland
ROC
Nee
100
ROC Leiden
ROC
Ja
100
ROC Menso Alting
ROC
Ja
100
ROC Midden-Brabant
ROC
Nee
40
ROC Midden Nederland
ROC
Ja
88
ROC Nijmegen
ROC
Ja
80
School
7
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Onderwijsinstelling
ROC/AOC/-
Deelname
Vakschool
leerling-enquête
% Deelname aan onderzoek BPVbegeleiders
ROC Rivor
ROC
Nee
100
ROC Ter AA
ROC
Ja
86
ROC van Amsterdam
ROC
Ja
100
ROC van Twente
ROC
Ja
100
ROC West-Brabant
ROC*
Ja
100
ROC Westerschelde
ROC
Ja
100
ROC Zeeland
ROC
Ja
100
Scheepvaart en Transport
Vakschool
Ja
86
SintLucas
Vakschool
Ja
40
SOMA College
Vakschool
Nee
33
SVO Opleidingen
Vakschool
Ja
100
Wellantcollege
AOC
Ja
100
Zadkine
ROC
Ja
43
College
De Algemene Rekenkamer had de onderwijsinstellingen kunnen dwingen alle vragenlijsten in te vullen, maar heeft hier om pragmatische redenen vanaf gezien: de wel geretourneerde vragenlijsten gaven voldoende basis voor een landelijk beeld van hoe mbo-onderwijsinstellingen met BPV omgaan, en dat was voor dit onderzoek voldoende.
Naast de non-respons per onderwijsinstelling kwam het overigens ook regelmatig voor dat BPV-begeleiders: •
De vragenlijst onvolledig beantwoordden. De redenen hiervoor waren vaak niet duidelijk. Het was binnen het tijdsbestek waarin dit onderzoek werd uitgevoerd niet mogelijk om individuele respondenten te vragen waarom zij vragen hadden overgeslagen;
•
De vragen onderling tegenstrijdig beantwoordden. Een voorbeeld hiervan is dat respondenten soms aangaven in het schooljaar 20052006 niets te hebben gemerkt van discriminatie van allochtone leerlingen, maar in de vervolgvraag wel aangaven welke acties zij in de praktijk hadden ondernomen in gevallen van discriminatie. In die gevallen waarin ondubbelzinnig duidelijk was welke van de tegenstrijdige antwoorden onjuist was, hebben we dat antwoord gecorrigeerd. In alle andere gevallen hebben we beide antwoorden laten staan.
8
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Fase 3: onderzoek bij negen kenniscentra In maart en april 2007 hebben we onderzoek gedaan bij een selectie van kenniscentra. Wij hebben de volgende uitgangspunten gehanteerd bij het maken van de selectie: •
Het aantal mbo-leerlingen dat wordt opgeleid binnen de bedrijfstakken waarvoor de geselecteerde kenniscentra de BPV-plekken erkennen, moest (min of meer) substantieel zijn;
•
Deze kenniscentra moesten (min of meer) substantieel vertegenwoordigd zijn in fase 1 van ons onderzoek (voldoen aan dit uitgangspunt was dus afhankelijk van de mate van medewerking van onderwijsinstellingen aan de leerlingenenquête);
•
Wij achtten het wenselijk om in de selectie kenniscentra op te nemen met een tekort aan BPV-plekken (zoals de kappersbranche) of met een tekort aan leerlingen (zoals in de techniek);
•
Vertegenwoordiging van Aequor was noodzakelijk, vanwege onze wens de verantwoordelijkheid van de minister van LNV in het onderzoek te betrekken;
•
De vertegenwoordiging van kenniscentra die zowel met ROC’s als met vakscholen te maken hebben was gewenst;
•
De vertegenwoordiging van kenniscentra met zowel weinig als veel private werkzaamheden was gewenst.
Deze uitgangspunten leverden de volgende negen kenniscentra in fase 3 van het onderzoek: Aequor, Ecabo, Fundeon, KC Handel, Kenniscentrum GOC, Kenteq, KOC Nederland, OVDB en VTL.
Voor deze fase van het onderzoek zijn schriftelijke vragenlijsten opgesteld voor de kenniscentra - meer in het bijzonder: voor betrokkenen bij de uitvoeringspraktijk in de kenniscentra. Hun schriftelijke antwoorden dienden als basis voor gesprekken die wij vervolgens hebben gevoerd met vertegenwoordigers van de kenniscentra. Ter voorbereiding van deze gesprekken hebben wij een selectie van resultaten van fasen 1 en 2 aan de kenniscentra die betrokken zouden worden in fase 3 gestuurd. Elk kenniscentrum kreeg de antwoordpercentages van de ‘eigen’ leerlingen en BPV-begeleiders. We hebben ze alleen de uitkomsten gestuurd van vragen die gaan over onderwerpen die zij zelf kunnen beïnvloeden en van onderwerpen die hen voor problemen kunnen stellen bij de uitvoering van hun werkzaamheden. We hebben de kenniscentra gevraagd te reageren op die percentages en/of aan te geven hoe die percentages te verklaren waren.
9
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Fase 4: de leerbedrijvenenquête In januari tot en met mei 2007 hebben wij een on-line enquête gehouden onder leerbedrijven. Alle achttien kenniscentra hebben hieraan hun medewerking verleend, door ons vrijwillig contactgegevens te verstrekken van ongeveer tweehonderd van hun leerbedrijven, om hen met deze enquête te benaderen. Het doel was om per kenniscentrum antwoorden te ontvangen van honderd leerbedrijven. Met dat aantal zou het mogelijk zijn uitspraken op het niveau van individuele kenniscentra te doen en hen onderling te vergelijken.
De kenniscentra hebben zelf de leerbedrijven geselecteerd; we hebben hen wel verzocht daarbij zo goed mogelijk rekening te houden met de volgende criteria: •
De leerbedrijven moesten allemaal in het schooljaar 2005-2006 met BPV te maken hebben gehad (dus minimaal één BOL- of BBL-leerling in die periode gehad hebben);
•
Er moest sprake zijn van een goede spreiding over grote, middelgrote en kleine bedrijven (in termen van het personeelsbestand van de leerbedrijven);
•
Er moest sprake zijn van een goede spreiding over BOL en BBL;
•
Er moest sprake zijn van een goede spreiding over het land;
•
Er moest sprake zijn van een goede spreiding over enerzijds bedrijven die al langer leerlingen opleiden, en anderzijds bedrijven die dat nog niet zo lang doen.
Wij hebben deze bedrijven vervolgens zelf per e-mail op de hoogte gesteld van de enquête en ze verzocht aan deze enquête mee te werken. Al snel werd duidelijk dat de respons van leerbedrijven gering was. Vervolgens hebben de kenniscentra gezamenlijk besloten ‘hun’ bedrijven zelf te benaderen met het verzoek, aan deze enquête deel te nemen. De meeste kenniscentra hebben hun opleidingsadviseurs hiervoor ingezet. Ondanks deze inhaalslag is het toch niet gelukt om een respons van honderd leerbedrijven per kenniscentrum te halen, deels doordat niet alle kenniscentra er even goed in zijn geslaagd de leerbedrijven te benaderen die ze zouden benaderen, deels ook doordat leerbedrijven die opleidingsadviseurs hadden toegezegd te zullen meedoen, dit toch niet hebben gedaan. Dit leidt ertoe, dat we in het onderzoek alleen landelijke uitkomsten van de leerbedrijven kunnen presenteren, en niet op het niveau van kenniscentra (branches).
In totaal hebben we 4281 bedrijven benaderd voor de enquête. Uiteindelijk zijn 1322 bedrijven begonnen met het invullen van de
10
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
vragenlijst en van deze groep hebben 1009 bedrijven de vragenlijst afgerond. We hebben voor de respons een ‘objectieve’ en een ‘subjectieve’ variant. De objectieve variant is: per kenniscentrum weten wij hoeveel van de door dat kenniscentrum ‘aangeleverde’ leerbedrijven de enquête hebben ingevuld. In de vragenlijst is aan leerbedrijven echter ook gevraagd, met welk kenniscentrum zij het meest te maken hebben want een leerbedrijf kan met meer dan één kenniscentrum te maken hebben. Hen is gevraagd, bij de beantwoording van de vragen dát kenniscentrum in het achterhoofd te houden.
De objectieve en subjectieve respons lagen soms ver uit elkaar. Bij één kenniscentrum bijvoorbeeld waren volgens de objectieve maatstaf 82 enquêtes ingevuld, en volgens de subjectieve maatstaf maar 32. Slechts in 40% van de gevallen noemden de leerbedrijven dus het kenniscentrum dat hen had aangebracht, ook als het kenniscentrum waarmee zij het meest te maken hadden. Dit kenniscentrum ‘profiteerde’ zelf dus maar heel beperkt van de respons die het had aangebracht. Opvallend was verder nog dat, in de subjectieve respons, 52 leerbedrijven niet wisten met welk kenniscentrum ze te maken hadden, en dat de vraag ‘met welk kenniscentrum heeft u vooral te maken’ door 221 leerbedrijven niet is beantwoord. Voor de landelijke uitkomsten maakt dit overigens geen verschil: daarin worden immers geen cijfers per kenniscentrum gegeven.
11
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Onderstaande tabel geeft de respons weer volgens de subjectieve
12
maatstaf:
Kenniscentrum
Respons
Respons
absoluut
%
Aequor
71
6,4
ECABO
67
6,1
Fundeon
30
2,7
Innovam Groep
58
5,3
Kenniscentrum GOC
62
5,6
KC Handel
67
6,1
Kenteq
62
5,6
KOC Nederland
53
4,8
LIFT Group
57
5,2
Kenwerk
41
3,7
OVDB
86
7,8
Savantis
77
7,0
SH&M
54
4,9
SVGB
81
7,4
SVO
52
4,7
PMLF
72
6,5
VOC
32
2,9
VTL
27
2,5
Weet niet
52
4,7
1.101*
100,0
Totaal adressen
* het verschil tussen dit totaal en de eerder genoemde 1009 is dat twee respondenten deze vraag nog wel hebben beantwoord, maar de enquête vervolgens niet hebben afgemaakt.
Fase 5: onderzoek bij de Ministeries van OCW en LNV Het onderzoek naar de rol van de Ministeries van OCW en LNV in ‘beroepspraktijkvorming in het mbo’ bestond uit de volgende onderdelen: 1.
Interviews • op beleidsniveau met beide departementen; • met de Inspectie van het Onderwijs; • met de auditdienst van het Ministerie van OCW;
2.
Analyse van wet- en regelgeving en kamerstukken;
3.
Analyse van begrotingsinformatie.
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
Analyses In fasen 1, 2 en 4 hebben we gegevens verzameld die zich leenden voor kwantitatieve analyse. Die hebben we uitgevoerd met gebruikmaking van het analytische programma SPSS (rechte tellingen en kruistabellen). De gegevens uit fasen 3 en 5 zijn kwalitatief geanalyseerd.
Met gegevens uit fasen 1 en 2 is daarnaast een logistische regressieanalyse uitgevoerd om uit te zoeken welke factoren er in welke mate voor zorgen dat het vinden van een BPV-plek soms moeilijk is. 1 Regressieanalyse is een techniek waarbij de invloed van meerdere leerlingkenmerken (onafhankelijke variabelen) op het moeilijk of gemakkelijk vinden van een plek (de afhankelijke variabele) wordt vastgesteld. Het voordeel van een regressieanalyse boven kruistabellen is dat effecten van onafhankelijke variabelen gecorrigeerd worden voor samenhang met andere onafhankelijke variabelen. Zou bijvoorbeeld geslacht samenhangen met de keuze voor een bepaalde opleidingsrichting en zou geslacht ook samenhangen met het moeilijk vinden van een BPVplek, maar opleidingsrichting niet met het moeilijk vinden van een BPVplek, dan worden met kruistabellen bij beide variabelen ten onrechte verbanden geconstateerd. Regressieanalyse corrigeert voor de samenhang tussen twee onafhankelijke variabelen en zou in dit geval wel een verband laten zien tussen geslacht en het moeilijk vinden van een BPV-plek, maar niet tussen opleidingsrichting en het moeilijk vinden van een BPV-plek.
Het is ook mogelijk dat het effect van een onafhankelijke variabele niet hetzelfde is voor de verschillende antwoordcategorieën omdat het wordt beïnvloed door een andere onafhankelijke variabele. Zo kan het verband tussen moeilijkheden bij het vinden van een BPV-plek en opleidingsrichting wel voorkomen bij jongens en niet bij meisjes. In dit geval spreekt men van een interactie-effect.
Welke leerlingkenmerken (onafhankelijke variabelen) in het model worden opgenomen, wordt bepaald door de hypothesen die er aan ten grondslag liggen. Hypothesen zijn gebaseerd op veronderstellingen, die op hun beurt gebaseerd zijn op literatuurstudie en op resultaten die gedurende het onderzoek aan het licht kwamen, bijvoorbeeld uit gesprekken. Om een veronderstelling statistisch te kunnen toetsen, wordt een nulhypothese opgesteld. De nulhypothese stelt dat de onafhankelijke variabele geen effect heeft op de afhankelijke variabele. Als deze nulhypothese verworpen
1
Met de gegevens uit fase 4 is geen logistische regressieanalyse uitgevoerd, omdat met de
gegevens uit deze fase geen koppeling gelegd kon worden met leerling(groep)en. De enquête bij leerbedrijven heeft de kenniscentra als insteek.
13
Beroepspraktijkvorming in het mbo; Methodologische verantwoording
wordt is het effect overigens niet nul. Een uitgebreide beschrijving van de statistiek van hypothesetoetsing kan in elk statistiekboek gevonden worden, zie bijvoorbeeld Hays (1994) Statistics.
De nulhypothesen voor de gegevens uit fase 1 luiden als volgt. Als het aankomt op het vinden van een BPV-plek, dan is er geen verschil tussen: •
Jongens/mannen en meisjes/vrouwen;
•
Allochtonen en niet-allochtonen, en in het bijzonder allochtonen met zichtbare persoonskenmerken;
•
Jongere en oudere leerlingen;
•
Sectoren;
•
Opleidingsniveaus;
•
Leerlingen met extra zorg en leerlingen zonder;
•
Provincies;
•
Type BPV-plek (voor BOL-leerlingen);
•
Leerlingen die wel en niet intern geplaatst zijn of al in het betreffende bedrijf werkten;
•
Leerlingen die wel of niet hebben uitgezocht of er voldoende werk is in de branche.
Daarnaast hebben we de volgende interactie-effecten onderzocht: etniciteit en geslacht, en opleidingsniveau en geslacht.
De nulhypothesen voor de gegevens uit fase 2 luiden als volgt. Als het aankomt op het vinden van een BPV-plek, dan is er geen verschil tussen situaties waarin: •
Er wel of geen apart BPV-bureau is;
•
De BPV-begeleider wel of geen eigen praktijkervaring heeft;
•
Er wel of geen norm gehanteerd wordt voor de begeleidingstijd per leerling;
•
Er wel of geen norm gehanteerd wordt voor het aantal leerlingen per begeleider;
•
De arbeidsmarkt voor deze specifieke opleiding gunstig of ongunstig is;
•
De onderwijsinstelling wel of geen goede naam heeft bij werkgevers;
•
De opleiding wel of niet in nauwe samenwerking met werkgevers is ontwikkeld;
•
Het kenniscentrum volgens de BPV-begeleider voldoende of onvoldoende heeft gedaan om leerlingen te helpen;
•
Leerlingen wel of niet geweigerd zijn door de onderwijsinstelling
•
Wel of niet altijd gebruik wordt gemaakt van erkende leerbedrijven.
omdat er geen BPV-plek voor hen te vinden zou zijn;
Voor fase 2 hebben we geen interactie-effecten onderzocht.
14