METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING NEDERLANDERS & DE WERELD 2013 JONGEREN & DE WERELD 2013
Amsterdam, oktober 2013 Auteurs: Evelien Boonstoppel, Annemarie van Elfrinkhof, Lette Hogeling NCDO, afdeling Kennisverzameling en Onderzoek Postbus 940202 1090 GA Amsterdam (0)20 568 8755 www.ncdo.nl Email:
[email protected]
Inhoudsopgave 1.
Vragenlijst
2
1.1.
2 2 3 3 3 4 4 5 6 6 6 6 7 8 9
1.2. 1.3. 1.4.
1.5. 2.
Dataverzameling 2.1.
2.2.
3.
Dataverzameling en steekproeftrekking volwassenen 2.1.1. Respons 2.1.2. Weegverantwoording Dataverzameling en steekproeftrekking jongeren 2.2.1. Respons 2.2.2. Weegverantwoording
9 9 10 10 10 11 11
Longitudinale groep
11
3.1.
11 11 12 12 12 12
3.2.
4.
Gedragingen 1.1.1. Zuinig omgaan met water en energie 1.1.2. Mobiliteit 1.1.3. Recycling en omgaan met afval 1.1.4. Consumentengedrag 1.1.5. Informatie zoeken en je mening geven 1.1.6. Politieke participatie 1.1.7. Geven aan goede doelen en vrijwilligerswerk Hercoderen variabelen gedrag Mondiaal Burgerschap Index Drie principes 1.4.1. Stellingen 1.4.2. Hercoderen variabelen principes 1.4.3. Schaalconstructie principes Achtergrondkenmerken
Deelnemers volwassenen 3.1.1. Representativiteit 3.1.2. Ontbreken controlegroep Deelnemers jongeren 3.2.1. Representativiteit 3.2.2. Controle groep
Literatuur
14
1
In 2013 heeft NCDO voor de tweede maal mondiaal burgerschap onder Nederlanders in kaart gebracht. Er zijn studies verricht onder twee groepen, namelijk onder jongeren (12 t/m 17 jaar) en volwassenen (18 jaar en ouder). Deze methodologische verantwoording heeft betrekking op beide studies.1
1. Vragenlijst De vragenlijsten zijn gebaseerd op de door NCDO gehanteerde definitie van mondiaal burgerschap (Carabain, Keulemans & van Gent, 2012a). Deze definitie luidt als volgt: ‘De mondiale dimensie van burgerschap uit zich in gedrag dat recht doet aan de principes van wederzijdse afhankelijkheid in de wereld, de gelijkwaardigheid van mensen en de gedeelde verantwoordelijkheid voor het oplossen van mondiale vraagstukken.’ De definitie bevat vier cruciale onderdelen: gedrag en de drie principes van ‘wederzijdse afhankelijkheid’, ‘gelijkwaardigheid van mensen’ en ‘gedeelde verantwoordelijkheid voor het oplossen van mondiale problemen’. Deze vier onderdelen vormen samen de kern van de vragenlijsten. De vragenlijsten van 2013 zijn met het oog op het longitudinale karakter van de studie nagenoeg gelijk aan die van 20122.
1.1. Gedragingen Er worden grofweg twee typen gedragingen verbonden aan mondiaal burgerschap onderscheiden: (1) gedrag dat zich richt op de duurzaamheid van de natuur en (2) gedrag gericht op duurzaamheid van de samenleving. Gedrag gerelateerd aan duurzaamheid van de natuur is gedrag waarbij niet alleen de behoeften van de huidige generatie en maar ook de behoeften van toekomstige generaties centraal staan. Gedrag dat gerelateerd is met duurzaamheid van de samenleving is gedrag verbonden met sociale- en economische rechtvaardigheid. Deze twee vormen van duurzaamheid zijn gekoppeld aan een aantal concrete gedragingen. NCDO onderscheidt hierbij negen categorieën: 1) zuinig omgaan met water en energie, 2) mobiliteit, 3) recycling en omgang met afval, 4) consumentengedrag, 5) informatie zoeken en 6) je mening geven over mondiale vraagstukken, 7) politieke participatie, 8) doneren aan goede doelen en 9) vrijwilligerswerk. NCDO ziet deze negen gedragingen als uitingen van mondiaal burgerschap, maar pretendeert hiermee niet te zijn gekomen tot een uitsluitende en uitputtende lijst. In de publicatie ‘Nederlanders & Mondiaal Burgerschap 2012’ wordt de keuze voor de typen gedragingen en bijbehorende vragen uitgebreid beargumenteerd (Carabain, Boonstoppel & van Gent, 2012b).
1.1.1. Zuinig omgaan met water en energie De stellingen die de mate waarin Nederlanders zuinig omgaan met energie en water meten, richten zich op een aantal dagelijkse activiteiten. Het wel of niet gebruiken van een wasdroger is niet relevant voor jongeren. In plaats daarvan is de jongeren een stelling voorgelegd over het laten branden van het licht. 1
Voor vragen of opmerkingen over de rapporten die niet worden behandeld in deze verantwoording, kan er contact worden opgenomen met de onderzoekers via
[email protected]. 2
Voorafgaand aan de meting in 2012 zijn de vragenlijsten uitgebreid getest. Een beschrijving van deze testprocedure is te vinden in de methodologische verantwoording uit 2012.
2
Tabel 2.1 Stellingen over zuinig omgaan met water en energie3 Z1 Z2 Z3 Z4
Stellingen Ik laat de kraan lopen tijdens het tandenpoetsen. (-) Ik laat de oplader in het stopcontact zitten als ik mijn mobieltje heb opgeladen. (-) Ik laat het licht branden wanneer ik als laatste de kamer verlaat. (-) Ik gebruik een wasdroger. (-)
Volwassenen x x
Jongeren x x x
x
Bij alle stellingen over het omgaan met water en energie richten de vier aangeboden antwoordcategorieën zich op de frequentie van het gedrag: ‘(bijna) nooit’, ‘soms’, ‘vaak’, en ‘(bijna) altijd’.
1.1.2. Mobiliteit Er zijn twee categorieën stellingen te onderscheiden wat betreft mobiliteit. De ene set stellingen richt zich op gedrag en de andere set vragen richt zich op bezit. De meeste stellingen over mobiliteit zijn niet relevant voor jongeren. Aan hen zijn slechts twee vragen gesteld over gedragingen op dit terrein. Tabel 2.2 Stellingen over mobiliteit M1 M2 M3 M4 M5 M6 M7
Stellingen Als ik op vakantie ga, neem ik het vliegtuig (-) Ik neem de trein (+) Als ik binnen mijn woonplaats ergens naar toe moet, neem ik de auto. (-) Als ik mag kiezen, laat ik me liever wegbrengen met de auto dan dat ik fiets. (-) Ik heb een hybride auto (dit is een auto die gedeeltelijk elektrisch rijdt). (+) In mijn huishouden hebben we minstens één auto. (-) Hebben jullie thuis één, of meerdere, auto(s)?
Volwassenen x x x
Jongeren
x x x x
Bij de gedragsvragen zijn de eerder genoemde vier antwoordcategorieën aangeboden die meten hoe vaak men dit gedrag vertoont (‘(bijna) nooit’, ‘soms’, ‘vaak’, en ‘(bijna) altijd’). De stellingen die zich richten op bezit zijn aangeboden met twee antwoordcategorieën, namelijk ‘ja’ en ‘nee’.
1.1.3. Recycling en omgaan met afval Aan de volwassenen en de jongeren zijn drie stellingen voorgelegd gerelateerd aan recycling en omgaan met afval. Tabel 2.3 Stellingen over recycling en omgaan met afval R1 R2 R3 R4 R5
Stellingen Ik gooi eten weg dat over is, ook als het nog goed is. (-) Ik doneer goederen (kleding, schoenen, computers etc.) (+) Ik gooi lege batterijen thuis bij de rest van mijn afval. (-) Ik gooi afval op straat. (-) Ik gebruik plastic tasjes meer dan 1 keer. (+)
Volwassenen x x x
Jongeren x
x x
De respondenten hadden bij het invullen van deze stellingen de keuze uit vier antwoordcategorieën die de frequentie van het gedrag meten (‘(bijna) nooit’, ‘soms’, ‘vaak’, en ‘(bijna) altijd’).
1.1.4. Consumentengedrag We meten in dit onderzoek een aantal aspecten van consumentengedrag. Sommige stellingen richten zich direct op het (dagelijkse) consumptiegedrag, terwijl andere stellingen zich richten op eerder
Een negatief geformuleerde stelling wordt in het vervolg in de tabellen aangeduid met (-). Een positief geformuleerde stelling met (+). 3
3
gemaakte duurzaam keuzes. De jongeren zijn alleen die gedragingen voorgelegd die wat betreft hun leeftijd en bijbehorend consumptiegedrag van toepassing zijn. Tabel 2.4 Stelling over duurzaam consumentengedrag C1 C2 C3 C4 C5 C6 C7
Stellingen Ik koop producten, ook al weet ik dat ze door kinderen zijn gemaakt. (-) Ik koop tweedehands spullen. (+) Ik eet vlees. (-) Als ik vlieg compenseer ik de CO2-uitstoot (dat wil zeggen dat ik een extra geldbedrag betaal waarmee bomen geplant worden). (+) Ik koop fairtrade producten (producten met een keurmerk van eerlijke handel). (-) Ik heb in mijn huishouden een contract voor groene stroom. (+) Het geld op mijn spaarrekening wordt geïnvesteerd in zaken die goed zijn voor mens, natuur en klimaat (groen/duurzaam sparen). (+)
Volwassenen x
Jongeren x
x x x
x x
x x x
De stellingen die zich richten op consumptiegedrag (C1 t/m C5) zijn aangeboden met antwoordcategorieën die de frequentie van het gedrag meten: ‘(bijna) nooit’, ‘soms’, ‘vaak’, en ‘(bijna) altijd’. De stellingen die gaan over al gemaakte keuzes (C6 en C7) zijn aangeboden met twee antwoordmogelijkheden: ‘ja’ en ‘nee’.
1.1.5. Informatie zoeken en je mening geven Informatie zoeken is gemeten aan de hand van twee stellingen, waarbij de ene stelling zich richt op het nieuws volgen via de traditionele media (televisie, radio of krant), en de andere op het nieuws volgen via nieuwe media, zoals het internet. Er is tevens gemeten in hoeverre jongeren en volwassenen hun mening uiten over mondiale vraagstukken, zowel door er over te praten met andere mensen en meningsuiting via internet en in het bijzonder via de sociale media. Tabel 2.5 Stellingen over Informatie zoeken en je mening uiten over mondiale vraagstukken I1 I2 I3 I4 I5 I6 I7 I8
Stellingen Ik volg nieuws over het problemen in de wereld via internet. (+) Ik volg nieuws over problemen in de wereld via televisie, radio of krant. (+) Ik geef online mijn mening over problemen in de wereld via website, blog of twitter. (+) Ik zeg er wat van als familie of vrienden iets doen dat niet goed is voor het milieu. (+) Ik steun goede doelen op Facebook of Hyves door ‘vind ik leuk’ (of ‘like’) aan te klikken of door fan te worden. (+) Ik praat over milieuproblemen. (+) Ik praat over de armoede in de wereld. (+) Ik doe mee aan (online) handtekeningenacties. (+)
Volwassenen x x x
Jongeren x x x
x
x
x
x
x x x
x x
Alle stellingen over informatie zoeken en meningsuiting zijn aangeboden met de vier antwoordcategorieën die de frequentie van het gedrag meten (‘(bijna) nooit’, ‘soms’, ‘vaak’, en ‘(bijna) altijd’).
1.1.6. Politieke participatie Politieke participatie is op verschillende manieren gemeten. Er is de respondenten gevraagd of zij stemmen wanneer er verkiezingen zijn en of ze lid zijn van een politieke partij of vakbond. Deze gedragingen zijn logischerwijs alleen van toepassing op volwassenen en dus ook niet aan de jongeren voorgelegd.
4
Tabel 2.6 Stellingen over politieke participatie P1 P2 P3
Stellingen Ik stem wanneer er verkiezingen zijn. (+) Ik ben actief lid van een politieke partij. (+) Ik ben lid van een vakbond. (+)
Volwassenen x x x
Jongeren
De stelling over stemmen werd aangeboden met de antwoordcategorieën gericht op de frequentie van het gedrag (‘(bijna) nooit’, ‘soms’, ‘vaak’, en ‘(bijna) altijd’). Bij de stellingen over lidmaatschap kon de respondent kiezen uit ‘ja’ of ‘nee’.
1.1.7. Geven aan goede doelen en vrijwilligerswerk De vragen over het geven van geld aan goede doelen verschillen tussen jongeren en volwassenen. Aan de volwassenen is gevraagd of zij vaste donateur zijn van een goed doel. In tegenstelling tot vorig jaar is er in 2013 niet specifiek gevraagd naar het terrein waaraan zij hebben bijgedragen. Een uitzondering hierop is het geven van geld aan doelen gericht op ontwikkelingshulp. Er is alleen gevraagd of men wel of niet gegeven heeft aan dit type doel, en niet naar de hoogte van deze donatie. Aan jongeren is gevraagd of zij de afgelopen 12 maanden zelf geld hebben gegeven aan het goede doel, en of zij zelf geld hebben ingezameld via bijvoorbeeld sponsorlopen. Naast het wel of niet geven van geld, is er ook gevraagd of men zich het afgelopen jaar heeft ingezet als vrijwilliger. Er is niet alleen gevraagd naar de terreinen waarop men actief was, maar ook hoe vaak deze vrijwillige activiteiten zijn verricht in het afgelopen jaar. In 2013 is voor zowel de jongeren als de volwassenen de categorie ‘gezondheidszorg’ toegevoegd aan de terreinen waarin men actief kan zijn als vrijwilliger. Tabel 2.7 Vragen over geven aan goede doelen en vrijwilligerswerk G1
G2
G3
G4 G5
G6
Vragen Heb je de afgelopen 12 maanden geld ingezameld voor goede doelen via een actie, bijvoorbeeld door een sponsorloop, vastenactie, verkoopactie of een andere actie? (ja/nee/weet niet) Heb jij de afgelopen 12 maanden zelf geld gegeven aan goede doelen via bijvoorbeeld collecte, sms-actie, Glazen Huis, of op een andere manier? … euro Heeft u de afgelopen 12 maanden geld gegeven aan goede doelen via bijvoorbeeld collecte, acceptgiro, vast donateurschap etc. op het terrein van ontwikkelingshulp? (ja/nee) Ik ben vaste donateur van één of meerdere goede doelen Heeft u/heb je de afgelopen 12 maanden als vrijwilliger iets gedaan voor een club of organisatie op het gebied van: a. Sport b. Natuur & milieu c. Geloof d. Ontwikkelingshulp e. Buurthuis of andere activiteiten in de buurt f. Mensenrechten g. Gezondheidszorg h. Anders, namelijk___________ Hoe vaak bent u / ben je in het jaar / 12 maanden als vrijwilliger actief geweest? a. Een of enkele malen per jaar b. Ongeveer 1 keer per maand c. Ongeveer 1 keer per week d. Vaker dan 1 keer per week
Volwassenen
Jongeren x
x
x
x x
x
x
x
5
De volwassenen zijn erop gewezen dat informele zorg aan naasten (zoals mantelzorg) niet meetelt als vrijwillige activiteit. De jongeren is verteld dat zij activiteiten in het kader van hun maatschappelijke stage hier buiten beschouwing dienen te laten.
1.2. Hercoderen variabelen gedrag Ten behoeve van de leesbaarheid van de figuren in beide publicaties zijn alle antwoorden op de stellingen met meerdere antwoordcategorieën gedichotomiseerd (waarbij 1= vaak of (bijna) altijd en 0= soms of (bijna) nooit). Ook zijn er samenvattende variabelen gemaakt per subtype van mondiaal burgerschap. Deze samengestelde variabelen zijn gebaseerd op het gemiddelde van de dichotome scores op de stellingen per type gedrag. Hiertoe zijn eerst de antwoorden op alle negatief geformuleerde stellingen omgecodeerd in positieve richting, wat inhoudt dat een hogere score staat voor gedrag dat ten goede komt van mens en natuur.
1.3. Mondiaal Burgerschap Index Op basis van een selectie van de in paragraaf 2.1 beschreven gedragingen voor jongeren en volwassenen is er een Mondiaal Burgerschap Index geconstrueerd waarop een score van minimaal 0 en maximaal 100 kan worden gescoord. Deze index is geconstrueerd op basis van positief gecodeerde gedichotomiseerde variabelen. Dit betekent dat bij negatief geformuleerde stellingen de antwoorden ‘soms’ en ‘(bijna) nooit’ een score 1 hebben gekregen, en bij positief geformuleerde stellingen de antwoorden ‘vaak’ en ‘(bijna) altijd’. Bij de volwassenen is de index gebaseerd op een selectie van in totaal 30 specifieke mondiaal burgerschap gedragingen. Bij de jongeren zijn dit er 19. Elk onderwerp heeft een even zwaar gewicht gekregen. Omdat de index voor volwassenen en jongeren op verschillende gedragingen is gebaseerd, is de score van deze groepen op de index niet 1 op 1 met elkaar te vergelijken.
1.4. Drie principes Naast gedrag is er ook gevraagd naar de mate waarin Nederlanders de principes ‘gelijkwaardigheid van mensen’, ‘wederzijdse afhankelijkheid in de wereld’ en ‘gedeelde verantwoordelijkheid’ onderschrijven. Voor de meting onder jongeren en volwassen zijn dezelfde stellingen gebruikt. Een aantal stellingen vormt samen een schaal die gebruikt wordt in regressieanalyses als onafhankelijke variabele (om bijvoorbeeld mondiaal burgerschap te verklaren) of afhankelijke variabele. De selectie van deze stellingen voor het vormen van een schaal verschilt tussen jongeren en volwassenen (zie rechter kolommen in tabel 2.1 tot en met tabel 2.3). Een uitleg over deze selectie is te lezen in paragraaf 2.4.2.
1.4.1. Stellingen De volgende zeven stellingen hebben betrekking op het principe van gelijkwaardigheid (zie tabel 2.1). De stellingen zijn aangeboden met de antwoordcategorieën: ‘helemaal mee oneens’, ‘mee oneens’, ‘er tussen in’, ‘mee eens’, ‘helemaal mee eens’ en ‘weet niet/ geen mening’. De lijst is dit jaar aangevuld met de stelling A6a. Deze stelling meet – in overeenstemming met het achterliggende concept - niet zozeer de gelijkwaardigheid tussen religies (islam versus christendom), maar tussen de aanhangers van deze religies (moslims versus christenen).
6
Tabel 2.1 Stellingen over gelijkwaardigheid van mensen Stellingen A1 A2 A3 A4 A5 A6a A6b A7
Ik vind de normen en waarden van mijn eigen cultuur beter dan die van andere culturen. (-) Vrijheid van meningsuiting is voor mensen in arme landen minder belangrijk dan voor mensen in Nederland. (-) Wij zijn in Nederland rijker dan mensen in arme landen omdat we zaken beter aanpakken. (-) Ik heb liever mensen van mijn eigen cultuur naast me wonen dan mensen uit een andere cultuur. (-) Ik vind het erg dat een kind uit een arm land minder kansen krijgt dan ik. (+) Ik vind de islam net zo goed of slecht als het christendom. (+) Ik vind een moslim gelijkwaardig aan een christen of iemand van een ander geloof (+) Ik vind dat ik meer kansen moet hebben op een baan in Nederland dan een Pool die hier een baan zoekt. (-)
Schaal volw. x
Schaal jeugd x
x x
x
x x x
x
x
Er zijn daarnaast acht stellingen in de vragenlijst opgenomen om het principe ‘wederzijdse afhankelijkheid in de wereld’ te meten (tabel 2.2). Tabel 2.2 Stellingen over wederzijdse afhankelijkheid in de wereld Stellingen W1 W2 W3 W4 W5 W6 W7 W8
Ik kan een bijdrage leveren aan het oplossen van wereldproblemen door de keuzes die ik maak in mijn dagelijks leven. (+) Als Nederland geen asielzoekers meer toelaat, dan krijgen de landen om ons heen meer asielzoekers. (+) Rijke landen hebben voordeel bij het oplossen van armoede in arme landen. (+) Nederland heeft andere landen niet nodig om geld te verdienen. (-) Sommige kleding is in Nederland zo goedkoop omdat het wordt gemaakt in arme landen door mensen die weinig geld verdienen. (+) Nederland heeft geen last van de werkloosheid in andere landen. (-) Het beschermen van grote bossen in Brazilië, zodat die niet gekapt worden, is goed voor het klimaat in Nederland. (+) Als de ijskappen op de Noord- en Zuidpool smelten, merken wij daar in Nederland niets van. (-)
Schaal volw. x
Schaal jeugd x
x x x
x
x
x x x
De volgende zeven stellingen in de vragenlijst meten het principe van gedeelde verantwoordelijkheid voor mondiale vraagstukken (tabel 2.3). Tabel 2.3 Stellingen over gedeelde verantwoordelijkheid Stellingen S1 S2 S3 S4 S5 S6 S7
Nederland moet arme landen helpen met het oplossen van hun problemen. (+) Mensen in arme landen moeten zelf hun armoede oplossen. (-) Nederland moet zich niet bemoeien met hoe andere landen omgaan met hun natuur.(-) Ik voel me verantwoordelijk als ik zie hoe arm sommige mensen in de wereld zijn. (+) De Nederlandse regering moet zich alleen richten op problemen in Nederland. (-) Mensen hebben gezamenlijk de plicht om slachtoffers van natuurrampen overal ter wereld te helpen. (-) Ik vind dat de Nederlandse regering andere landen erop moet aanspreken als zij zich niet aan de mensenrechten houden. (+)
Schaal volw. x x x x
Schaal jeugd x x x
x x
1.4.2.Hercoderen variabelen principes Om de leesbaarheid van de figuren in hoofdstuk 3 van de onderzoeksrapporten te vergroten, zijn alle antwoorden op de stellingen gedichotomiseerd (waarbij 1= (helemaal) mee eens). In tegenstelling tot 7
2012 hebben de respondenten die geen antwoord willen geven op de stelling ook een score ‘0’ gekregen, in plaats van een missende waarde. Hierdoor kan het zijn dat de cijfers over 2012 zoals gepubliceerd in de rapportages over 2013 iets afwijken van die uit de publicatie van 2012.
1.4.3.Schaalconstructie principes Op basis van de gemiddelde score op alle antwoorden op de stellingen in de bovenstaande tabellen is per principe een schaal geconstrueerd. Hiertoe zijn eerst de antwoorden op alle negatief geformuleerde stellingen omgecodeerd in positieve richting. Dat wil zeggen: een hogere score vertegenwoordigt een hogere mate van gelijkwaardigheid, gedeelde verantwoordelijkheid of wederzijdse afhankelijkheid. De respondenten met ontbrekende antwoorden op de stellingen (‘weet niet’ of ‘wil niet zeggen’) zijn buiten beschouwing gelaten. Om te bepalen of de stellingen bij elk van de drie principes werkelijk samen één schaal vormen (dat wil zeggen: of ze hetzelfde achterliggende concept meten), is een confirmatory factor analyse (CFA) gedaan. De CFA bepaald de fit van de stellingen met een uni-dimensionale schaal. Volwassenen Voor het verkrijgen van een acceptabele fit vallen er voor elk principe enkele stellingen af. Voor het principe gelijkwaardigheid van mensen vallen de stellingen (A5) ‘Ik vind het erg dat een kind uit een arm land minder kansen krijgt dan ik’, (A6a) ‘Ik vind moslims gelijkwaardig aan christenen of aanhangers van andere geloven’, en (A7) ‘Ik vind dat ik meer kansen moet hebben op een baan in Nederland dan een Pool die hier een baan zoekt’ af. Voor het principe gedeelde verantwoordelijkheid passen de stellingen (W4) ‘Nederland heeft andere landen niet nodig om geld te verdienen’, (W6) ‘Nederland heeft geen last van de werkloosheid in andere landen’, en (W8) ‘Als de ijskappen op de Noord- en Zuidpool smelten, merken wij daar in Nederland niets van’, niet bij de schaal. Tenslotte zijn de volgende twee stellingen geen onderdeel van de schaal van het principe van gedeelde verantwoordelijkheid: (S5) ‘De Nederlandse regering moet zich alleen richten op problemen in Nederland’ en (S7) ‘Ik vind dat de Nederlandse regering andere landen erop moet aanspreken als zij zich niet aan de mensenrechten houden’. De waarden van de Chi-kwadraat en de RSMEA tonen aan dat de schalen van de drie principes met elk vijf stellingen een goede fit hebben (Bollen, 1989; Hu & Bentler, 1999; Thompson, 2004). Er zijn vervolgens betrouwbaarheidsanalyses (Cronbach, 1951) uitgevoerd op de gereduceerde schalen. De betrouwbaarheid van de schaal van wederzijdse afhankelijkheid is met een Cronbach’s Alpha van 0,72 voldoende. De schaal van de gelijkwaardigheid van mensen (0,64) is wat aan de lage kant, maar wordt eveneens beschouwd als voldoende (Kline, 1999). De betrouwbaarheid van gedeelde verantwoordelijkheid is laag met o,59. Tabel 2.4. Confirmatieve factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyse van de schalen (volwassenen) Principes (N=2009) Aantal RMSEA ChiCronbach’s items kwadraat Alpha Gelijkwaardigheid van mensen 5 0,026 10,62 0,64 Gedeelde verantwoordelijkheid 5 0,034 15,21 0,59 Wederzijdse afhankelijkheid 5 0,026 10,55 0,72
Jongeren Net als bij de volwassenbarometer zijn er bij het construeren van de schalen onder jongeren enkele stellingen verwijderd om een goede fit te krijgen. Voor het principe gelijkwaardigheid van mensen vervallen de stellingen (A2) ‘Vrijheid van meningsuiting is voor mensen in arme landen minder belangrijk dan voor mensen in Nederland’, (A4) ‘Ik heb liever mensen van mijn eigen cultuur naast me wonen dan mensen uit een andere cultuur’, en (A6b) ‘Ik vind moslims gelijkwaardig aan christenen of aanhangers van andere geloven’.
8
Het principe van wederzijdse afhankelijkheid bestaat uit vijf items. De items die afvallen zijn: (W2) ‘Als Nederland geen asielzoekers meer toelaat, dan krijgen de landen om ons heen meer asielzoekers’, (W3) ‘Rijke landen hebben voordeel bij het oplossen van armoede in arme landen’, en (W4) ‘Nederland heeft andere landen niet nodig om geld te verdienen’. De volgende stellingen pasten niet binnen de schaal voor het principe van gedeelde verantwoordelijkheid: (S3) ‘Nederland moet zich niet bemoeien met hoe andere landen omgaan met hun natuur’, (S5) ‘De Nederlandse regering moet zich alleen richten op problemen in Nederland’, en (S6) ‘Mensen hebben gezamenlijk de plicht om slachtoffers van natuurrampen overal ter wereld te helpen’. De gereduceerde schalen heb een goede fit uitgedrukt in RMSEA en Chi-kwadraat. De betrouwbaarheid van de schaal van wederzijdse afhankelijkheid (0,69) is voldoende. De schalen van gelijkwaardigheid van mensen en gedeelde verantwoordelijkheid zijn aan de lage kant. Tabel 2.5. Confirmatieve factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyse van de schalen (jongeren) Principes (N=1457) Aantal RMSEA ChiCronbach’s items kwadraat Alpha Gelijkwaardigheid van mensen 5 0,034 12,48 0,59 Gedeelde verantwoordelijkheid 4 0,029 4,29 0,58 Wederzijdse afhankelijkheid 5 0,039 14,01 0,69
1.5. Achtergrondkenmerken Naast bovenstaande vragen over gedrag en principes, zijn er ook diverse gegevens over de achtergrond van de respondenten gebruikt in analyse en rapportage. Een deel van deze kenmerken is afkomstig uit de database van TNS NIPO waaruit de steekproef is getrokken (zie paragraaf 3.1). Een ander deel is verkregen op basis van zelfrapportage in de online vragenlijst. De data omvat onder andere informatie over sekse, leeftijd, opleidingsniveau, inkomen, regio en gezinsgrootte. Naast deze standaardkenmerken zijn er enkele specifieke (batterijen van) vragen meegenomen die vanuit de literatuur worden verondersteld samen te hangen met mondiaal burgerschap. Zo is er bijvoorbeeld ook gevraagd naar sociaal en institutioneel vertrouwen, empathie en altruïstische waarden. Al deze vragen zijn gebaseerd op reeds bestaande en bewezen vragenlijsten. Nieuw dit jaar zijn onder meer gegevens over kerkgangfrequentie en gevoelens van financiële zekerheid. Een volledig overzicht van alle variabelen in de dataset is op aanvraag te verkrijgen bij de onderzoekers (via
[email protected]).
2. Dataverzameling In 2013 heeft TNS NIPO in opdracht van NCDO de tweede meting van de longitudinale studie ‘Nederlanders & de Wereld’ (voorheen ‘Nederlanders & Mondiaal Burgerschap) en ‘Jongeren & de Wereld’ (voorheen ‘Jongeren & Mondiaal Burgerschap’) uitgezet.
2.1. Dataverzameling en steekproeftrekking volwassenen Het onderzoek is uitgevoerd in het online panel van TNS NIPObase. TNS NIPObase is een database met 59.000 huishoudens (133.000 respondenten) die hebben aangegeven dat zij regelmatig willen meedoen aan onderzoek van TNS NIPO. Het panel is representatief en gecertificeerd volgens de relevante ISO normen (ISO 20252 en ISO 26362).
9
Voor de barometer van 2013 zijn panelleden uitgenodigd die: 1) deel hebben genomen aan de barometer in 2012, en 2) aangaven in de toekomst weer mee te willen doen aan de studie. Door uitval van een gedeelte van de panelleden – zij die wel vorig jaar deelnamen aan de studie maar dit jaar niet was het noodzakelijk om nieuwe respondenten uit te nodigen. Er is door TNS NIPO ervoor gekozen om hiervoor jongeren uit te nodigen die: 1) in 2012 aan de jeugdbarometer hebben meegewerkt; 2) aangegeven hadden nogmaals mee te willen doen en 3) ondertussen 18 jaar geworden waren en daardoor niet meer aan het onderzoek onder jongeren konden deelnemen.
2.1.1. Respons Het onderzoek is tussen dinsdag 7 mei en 23 mei 2013 uitgevoerd middels de CAWI-methode (Computer geassisteerde web interviews). De respondenten hadden gemiddeld 24 minuten nodig om de vragenlijst in te vullen. De gemiddelde beoordeling van de vragenlijst was een 7,7. Aan het einde van de vragenlijst is de respondenten gevraagd of zij volgend jaar opnieuw deel willen nemen aan dit onderzoek. Bijna alle respondenten (98 %) gaven aan volgend jaar opnieuw te willen deelnemen. Tabel 3.1 Respons volwassenen Uitgenodigd Respons
2012 3.000 2.250 (75%)
Longitudinale groep Uitval ten opzichte van 2012 Bereidheid tot deelname in het volgende jaar
2013 2.750 2.009 (73%) 1.764 (78%) 486 (22%)
2.160 (96%)
1.978 (98%)
2.1.2. Weegverantwoording De resultaten van het onderzoek zijn herwogen op geslacht, leeftijd, regio, opleiding en gezinsgrootte om zo tot een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking te komen. De ideaalcijfers zijn gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Een tweede weegfactor bevatte naast geslacht, leeftijd, regio, opleiding en gezinsgrootte ook het stemgedrag van de respondenten bij de Tweede Kamer verkiezingen van 2010. In het onderstaande overzicht staat de behaalde steekproef efficiëntie. Voor het onderzoek in 2013 hebben we – in tegenstelling tot 2012 - er voor gekozen om de weegfactor exclusief stemgedrag te gebruiken. Ten eerste is de steekproef efficiëntie van deze weegfactor is groter (zie Tabel 3.2). Daarnaast zijn er in 2012 weer verkiezingen geweest waarvan de uitslag (en daarmee ook het stemgedrag van de Nederlandse kiezer) sterk verschilt van de verkiezing in 2010. Een weging op basis van het stemgedrag in 2010 zorgt er dan voor dat de gegevens een minder goede representatie van de Nederlandse bevolking zijn. De gepresenteerde cijfers uit 2012 in dit onderzoek zijn opnieuw berekend op basis van de weegfactor zonder stemgedrag. Deze cijfers kunnen daarom dus iets afwijken van de gegevens zoals eerder weergegeven in het rapport uit 2012. Tabel 3.2 Steekproef efficiëntie Weegfactor exclusief stemgedrag Weegfactor inclusief stemgedrag
Steekproef efficiëntie 0,89 0,59
2.2. Dataverzameling en steekproeftrekking jongeren Ook het onderzoek onder de jongeren is uitgevoerd in het online panel van TNS NIPObase. Voor deze meting in 2013 zijn die deelnemers uitgenodigd die: 1) deel hebben genomen aan de vorige meting en 2) aangaven een volgende keer weer mee te willen doen. 10
Speciale aandacht is besteed aan de leeftijdsgroepen 12-jarigen en 18-jarigen. Jongeren die na de dataverzameling van 2012 18 jaar geworden zijn, zijn – zoals boven beschreven - uitgenodigd voor de barometer onder volwassenen. Aangezien de meeste 12-jarigen (in 2012) voor het veldwerk van 2013 13 jaar geworden zijn, is een aanvullende steekproef van 250 12-jarigen getrokken. Zo blijft ook het jongste segment vertegenwoordigd.
2.2.1. Respons De studie onder de Nederlandse jongeren is uitgevoerd door middel van een online enquête. Het veldwerk heeft gelopen van dinsdag 7 mei 2013 tot en met donderdag 23 mei 2013. Het invullen van de vragenlijst duurde gemiddeld 14 minuten. Er is één herinnering gestuurd. Aan het einde van de vragenlijst is de respondenten gevraagd of zij volgend jaar opnieuw deel willen nemen aan dit onderzoek. Bijna iedereen (98%) van de jongeren zegt hiertoe bereid te zijn. Tabel 3.3 Respons jongeren Uitgenodigd Respons
2012 2.750 2003 (73%)
Longitudinale groep Uitval ten opzichte van 2012 Bereidheid tot deelname volgend jaar
2013 1.835 1.457 (79%) 1.291 (64%) 712 (36%)
1.941 (97%)
1.431 (98%)
2.2.2. Weegverantwoording De resultaten van het onderzoek onder de jongeren zijn herwogen op geslacht, leeftijd, regio, opleiding en gezinsgrootte. De ideaalcijfers zijn afkomstig van het CBS. De behaalde steekproefefficiëntie is 0,93.
3. Longitudinale groep De beoogde structuur van deze studie onder jongeren en volwassen is longitudinaal. Dit houdt in dat zoveel mogelijk respondenten door de jaren heen gevolgd zullen gaan worden. Er is gekozen voor deze onderzoeksopzet om zo goed inzicht te krijgen in hoe mondiaal burgerschap zich in Nederland door de jaren heen ontwikkelt. In 2013 vond de tweede meting plaats en zodoende kan er in beide publicaties voor het eerst een vergelijking tussen jaren worden gemaakt.
3.1. Deelnemers volwassenen In totaal zijn er 1764 respondenten die zowel in 2012 als in 2013 hebben meegedaan aan de studie onder Nederlanders van 18 jaar en ouder. Dit betekent een uitval van 486 respondenten ten opzichte van 2012 (22%).
3.1.1. Representativiteit We noemen de groep respondenten die in beide studies hebben deelgenomen de longitudinale groep. Wanneer we deze longitudinale groep van 1.764 respondenten vergelijken met de 486 uitvallers, dan blijkt de groep respondenten die twee keer heeft meegedaan selectief is op een aantal kenmerken. De longitudinale groep is gemiddeld ouder dan de groep uitvallers. Ook vertoonden zij in 2012 meer mondiaal burgerschap. Daarnaast zijn het vaker vrouwen die twee keer mee hebben gedaan dan 11
mannen. Vrouwen zijn in de longitudinale groep dus oververtegenwoordigd. In de longitudinale groep bevinden zich ook relatief veel stemmers op de SP en de PVDA. Dit betekent dat de longitudinale groep niet geheel representatief is voor de samenleving als geheel. Aangezien de weegfactor gebaseerd is op de gehele sample (dus inclusief nieuwkomers) kunnen we niet corrigeren voor deze selectiviteit met de meegeleverde weegfactor zoals berekend door TNS NIPO. De resultaten uit hoofdstuk 4 van ‘Nederlanders & de Wereld 2013’ en zijn dan ook niet gewogen en kunnen daarmee iets afwijken van de cijfers voor de Nederlandse bevolking als geheel. Op termijn zal op basis van de ideaalcijfers van CBS een aparte weegfactor worden opgesteld voor de longitudinale groep.
3.1.2.Ontbreken controlegroep Een ander tekort in deze panelstudie is het ontbreken van een zogenaamde controlegroep. Zoals boven beschreven is het aantal uitvallers opgevangen door de sample aan te vullen met een groep nieuwe respondenten. Alle respondenten uit deze nieuw toegevoegde groep (N=245) zijn 18- of 19-jarigen die vorig jaar reeds hebben meegedaan aan de barometer onder jongeren. Dit betekent dat ook zij al eerder een vragenlijst hebben ingevuld over mondiaal burgerschap. Naast het feit dat dit mogelijk ook een selectieve groep is (immers, zij zijn bereid om twee keer mee te doen aan een enquête), is het hierdoor bovendien moeilijk zogenaamde herinneringseffecten te achterhalen. Hoewel de tijdspanne tussen beide interviews vrij ruim is (namelijk één jaar), kan het zijn dat de resultaten hierdoor positief vertekend zijn. Bijvoorbeeld omdat de respondenten de goede antwoorden op de kennisvragen hebben onthouden of voorafgaand aan de enquête al meer inzicht hebben in de thematiek van de vragenlijst en hun antwoorden daarop aanpassen. Hiervoor is nu niet goed te controleren. In de volgende jaren van dataverzameling zal er daarom gestreefd worden om de sampling aan te vullen met een groep van geheel nieuwe respondenten, die als controlegroep kan dienen.
3.2. Deelnemers jongeren Er zijn 1.291 jongeren die zowel in 2012 als in 2013 hebben meegedaan aan het onderzoek. Dit is de longitudinale groep. Er zijn 712 jongeren (36%) die in 2012 wel meededen maar in 2013 niet meer. Deze groep bestaat echter niet volledig uit uitval. Een groot deel (51%) van de jongeren die in 2012 deelnamen en in 2013 niet meer, was 17 jaar oud in 2012. Zij zijn vanwege hun leeftijd in 2013 niet meer benaderd voor de het onderzoek onder jongeren maar wel -indien zij hebben aangegeven nog een keer te willen deelnemen - voor het onderzoek onder Nederlanders van 18 jaar en ouder. De daadwerkelijke uitval (jongeren die voor het volwassenenonderzoek zijn uitgenodigd maar daar niet aan mee hebben gedaan niet mee gerekend) is 352 (17,6%).
3.2.1. Representativiteit De longitudinale groep jongeren (zij die beide keren hebben meegedaan) wijkt enigszins af van de groep uitvallers (zij die niet meer meegedaan in 2013, minus de 17-jarigen uit 2012). Onder de uitvallers zijn relatief weinig jongeren die op de havo en vwo-bovenbouw zitten vergeleken met de longitudinale groep. Daarnaast zijn 15-jarigen oververtegenwoordigd in de longitudinale groep. Dit betekent dat ook in het onderzoek onder jongeren de longitudinale groep niet geheel representatief is voor de samenleving als geheel. Aangezien de weegfactor gebaseerd is op de gehele sample kunnen we niet corrigeren voor deze selectiviteit met de weegfactoren zoals berekend door TNS NIPO. De resultaten uit hoofdstuk 4 van ‘Jongeren & de Wereld 2013’ en zijn dan ook niet gewogen. Op termijn zal op basis van de ideaalcijfers van CBS een aparte weegfactor worden opgesteld voor de longitudinale groep.
3.2.2. Controle groep Ook voor het onderzoek onder jongeren geldt dat het onderzoek idealiter een controlegroep zou bevatten. De redenen zijn gelijk aan die bij het onderzoek onder Nederlanders van 18 jaar en ouder: het achterhalen van herinneringseffecten. Er is in 2013 een groep nieuwe respondenten aan de bestaande respondenten toegevoegd om de uitstroom van 18-jarigen op te vangen. Deze groep ’nieuwe’ 12
respondenten bestaat echter volledig uit 12-jarigen en kan zo geen goede controlegroep vormen voor de complete longitudinale groep. In volgende jaren van dataverzameling zal er daarom gestreefd worden om de sampling aan te vullen met een groep van nieuwe respondenten, die als controlegroep kan dienen.
13
4. Literatuur Bollen, K. A. (1989). Structural Equations with Latent Variables, New York: John Wiley & Sons. Carabain, C.L., Keulemans, S., Gent, M. van, & Spitz, G. (2012a). Mondiaal burgerschap. Van draagvlak naar participatie. Amsterdam: NCDO. Carabain, C.L., Gent, M. van & Boonstoppel, E. (2012b). Nederlanders & Mondiaal burgerschap 2012. Amsterdam: NCDO. Cronbach, L.J. (1951). Coefficient alpha and the internal structure of tests. Psychometrika, 16, 297334. Hu, L. & Bentler, P.M. (1999). Cutoff Criteria for Fit Indexes in Covariance Structure Analysis: Conventional Criteria versus New Alternatives. Structural Equation Modelling, 6(1), 1—55. Kline. P. (1999). The handbook of psychological testing (2nd ed.). London: Routeledge. Thompson, B. (2004). Exploratory and confirmatory factor analysis. Understanding concepts and applications. Washington D.C.: American Psychological Association.
14