Methodebeschrijving Eerste hulp bij een huisverbod Databank Effectieve interventies huiselijk geweld
Deze methodebeschrijving is gemaakt door: Nico van Oosten MOVISIE
[email protected] 030 789 20 91 Nico van Oosten is senior adviseur Huiselijk en seksueel geweld van MOVISIE. Februari 2011 Voor meer methodebeschrijvingen en eventuele vragen en/of reacties kunt u terecht bij: www.movisie.nl/effectievesocialeinterventies of www.huiselijkgeweld.nl/interventies/effectieveinterventies Deze methodebeschrijving is mogelijk gemaakt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Het werkblad dat gebruikt is voor deze methodebeschrijving, is deels gebaseerd op het Werkblad beschrijving interventie van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en het RIVM.
2 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Inhoudsopgave Inleiding: leeswijzer
4
Samenvatting
5
1.
Beschrijving methode 1.1 Probleemomschrijving 1.2 Doel van de methode 1.3 Doelgroep van de methode 1.4 Indicaties en contra-indicaties 1.5 Aanpak 1.6 Materiaal 1.7 Benodigde competenties van de professional 1.8 Overige randvoorwaarden 1.9 Overeenkomsten en verschillen met andere interventies 1.10 Contactgegevens ontwikkelaar
8 8 9 10 11 11 12 13 13 14 15
2.
Onderbouwing 2.1 De ontwikkelgeschiedenis van de methode 2.2 Onderbouwing van de probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak
16 16 16
3.
Onderzoek praktijkervaringen 3.1 Uitvoerende organisaties 3.2 Praktijkervaringen van de professional 3.3 Praktijkervaringen van de cliënt/burger 3.4 Praktijkvoorbeeld
20 20 22 23 26
4.
Effectonderzoek 4.1 Directe aanwijzingen voor effectiviteit 4.2 Indirecte aanwijzingen voor effectiviteit
27 27 27
5.
Conclusies 5.1 Samenvatting werkzame elementen 5.2 Samenvatting effectonderzoek
29 29 29
6
Verantwoording 6.1 Het zoeken en selecteren van literatuur 6.2 Literatuur
31 31 31
Bijlage 1: Toelichting effectonderzoek Bijlage 2: Overzicht onderzoeken en de hoofdkenmerken Bijlage 3 t/m 6: Methodologische kenmerken en resultaten effectonderzoeken
34 37 40
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 3
Inleiding: leeswijzer Professionals worden geconfronteerd met een wirwar aan informatie waar ze een weg in moeten vinden. Die informatie is vaak versnipperd en daardoor weinig toegankelijk. In de Databank Effectieve sociale Interventies brengen wij methoden bij elkaar waarmee de sociale sector werkt. De methodebeschrijvingen op het gebied van huiselijk geweld zijn ook beschikbaar via de Databank Effectieve interventies huiselijk geweld. De websites vindt u in het colofon. De methodebeschrijvingen geven een zo volledig mogelijk beeld van alle beschikbare informatie over een methode. Als hulpverlener, preventiewerker of politiefunctionaris kunt u hiermee vaststellen of de methode geschikt is voor de situatie waarin u of uw organisatie intervenieert. Als gemeente kunt u uzelf op de hoogte stellen van welke methoden er zijn en wat er bekend is over de effectiviteit. Op basis daarvan kunt u met organisaties in uw gemeente in gesprek gaan over de inzet van deze methoden. Wie besluit om met de methode aan de slag te gaan verwijzen we naar de ontwikkelaar voor het handboek en eventuele andere beschikbare materialen. De methodebeschrijving is opgebouwd langs vier lijnen. Onderdeel één van dit document beschrijft de methode zelf, zoals de doelen, de doelgroep en de aanpak. Onderdeel twee laat de onderbouwing van de methode zien: de visies, theorieën en wetenschappelijke onderzoeken die de ontwikkelaar heeft gebruikt bij het ontwikkelen van de methode. Onderdeel drie geeft zicht op de praktijkervaringen van de professional en de cliënt/burger met de methode. Onderdeel vier geeft inzicht in wat er wetenschappelijk bekend is over de effectiviteit van de methode. De methodebeschrijving is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de ontwikkelaar van de methode. Zo levert de ontwikkelaar informatie aan en geeft deze feedback op het concept en toestemming voor publicatie. De methode wordt uitgebreid in kaart gebracht. Dit kan ontwikkelaars op hun beurt een impuls geven voor verdere ontwikkeling van de methode. Een methode staat dus niet stil, de beschrijvingen zullen dan ook regelmatig worden herzien. De methodebeschrijving is gebaseerd op een systematische zoektocht naar informatie. Bij die zoektocht werken de onderzoeker die de methodebeschrijving maakt en een informatiespecialist van de afdeling Kennisstromen van MOVISIE intensief samen. Bij het zoeken van informatie over methoden zijn doorgaans de volgende zoekstrategieën toegepast: het inwinnen van informatie bij de ontwikkelaar, uitvoerende instanties en/of eventuele onderzoekers van de methode, het doorzoeken van Nederlandse en/of internationale databanken, het checken van referenties van reeds gevonden informatiemateriaal en een internet deskresearch. De zoektocht is daarbij gericht op een breed spectrum aan informatiebronnen, variërend van (ongepubliceerde) verslagen van (interne) procesevaluaties of paneldiscussies tot wetenschappelijk (effect)onderzoek. De verantwoording van de toegepaste zoekstrategieën is in beknopte zin terug te vinden in onderdeel 6.1. De zoekgeschiedenis is uitgebreid vastgelegd in het archief van MOVISIE. Het relevante gevonden materiaal is terug te vinden in het literatuuroverzicht in onderdeel 6.2. Bij het effectonderzoek (onderdeel vier) wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte aanwijzingen voor effectiviteit. Een toelichting op dit onderscheid vindt u in bijlage één. Om de tekst in de methodebeschrijving zelf laagdrempelig te houden, worden de belangrijkste onderzoekskenmerken en resultaten zoveel mogelijk in woorden beschreven. De achterliggende cijfers vindt u in bijlage drie en verder. Wij wensen u veel inspiratie bij het lezen van deze methodebeschrijving. 4 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Samenvatting
1. Beschrijving methode Doel Doelen van Eerste hulp bij een huisverbod zijn om binnen de eerste tien dagen na het opleggen van een huisverbod de dreiging van huiselijk geweld weg te nemen, de eerste crisis te stoppen, alle volwassen betrokkenen te motiveren voor hulp en een goede probleemanalyse te maken voor een effectieve gezinsaanpak in de vervolghulpverlening. Doelgroep De doelgroep van Eerste hulp bij een huisverbod bestaat uit gezinnen die te maken hebben met een tijdelijk huisverbod voor één van de volwassen gezinsleden. De hulpverleningsaanpak die ten grondslag ligt aan de methode, kan ook gebruikt worden wanneer er geen huisverbod wordt opgelegd. Aanpak Eerste hulp bij een huisverbod is een vorm van crisisinterventie die tien dagen duurt en bestaat uit de volgende drie fasen. 1. Onmiddellijke crisisinterventie en probleeminventarisatie (dag 1 tot en met 3),. 2. Gesprekken met alle gezinsleden (waaronder één of meer systeemgesprekken) over de actuele situatie, ouderschap en kinderen, sociaal netwerk, de toekomst en de ‘Time Out’ (dag 4 tot en met 7). Dit heeft als doel een analyse te maken van de problematiek, een start te maken met interventies om het geweld te stoppen en het in kaart brengen van de sociale omgeving en netwerken. 3. Een plan van aanpak ter voorbereiding op de situatie na beëindiging van het huisverbod of verlenging daarvan met aandacht voor communicatie en conflicthantering (inclusief Time Out) (dag 8 tot en met 10). De methode wordt uitgevoerd door (crisis)interventieteams van drie of meer professionals die hulp bieden aan de uithuisgeplaatste, de achterblijver en de kinderen als die er zijn. Reclassering is soms betrokken voor het toezicht op en soms ook hulp aan de uithuisgeplaatste. Ook zijn hulpverleners die al betrokken waren bij het gezin actief betrokken. Materiaal Om de methode toe te passen is het volgende handboek beschikbaar: Eerste hulp bij een huisverbod; 10-daagse crisishulpverlening bij (dreigend) huiselijk geweld, geschreven door G. de Groot en L. van Eijkern, uitgegeven door MOVISIE en het ASHG Groningen in 2008.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 5
Ontwikkelaar Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld Groningen Gorechtkade 8 9713 CA Groningen 050 366 06 00
2. Onderbouwing De methode is ontwikkeld naar aanleiding van de Wet tijdelijk huisverbod (2001). De aanpak is een combinatie van crisishulpverlening, systeemgerichte hulp en ketenaanpak. De methode is deels vanuit praktijkervaringen ontwikkeld, deels ook vanuit theorie en wetenschappelijk onderzoek. Zo neemt het concept van de Geweldsspiraal (2003) en de Time out (2008) van Van Lawick en Groen (2003) een centrale plek in de methode in. Voor de systeemgerichte benadering van huiselijk geweld die in de methode wordt voorgestaan, wordt onder meer verwezen naar eveneens Van Lawick en Groen (2003) en naar Turnell en Edwards (2009).
3. Onderzoek praktijkervaringen Er is een zevental evaluaties bekend van zowel de methode Eerste hulp bij een huisverbod zelf als van vergelijkbare aanpakken die zijn gehanteerd in de pilot Huisverbod (Van Rooij et al, 2010; Biesma et al, 2010; Rus en Ten Burg, 2010; De Groot en Van Eijkern, 2008; Koffijberg en Kriek, 2008; Beelen en Jongepier, 2008; Van Vree et al, 2007). De belangrijkste bevindingen op basis van de praktijkervaringen van professionals zijn dat er zo snel mogelijk na het opleggen van een huisverbod contact gezocht moet worden met alle betrokkenen om hen effectief te kunnen motiveren. Er is bij voorkeur een aparte hulpverlener voor de kinderen. Uitgangspunt is dat er zo weinig mogelijk overdrachtsmomenten zijn. Dat komt de kwaliteit en motivatie ten goede. Het is van belang dat alle betrokken gezinsleden voldoende informatie ontvangen, om onnodige onzekerheid te voorkomen. Op basis van de ervaringen van ouders en kinderen is duidelijk dat hulp ten tijde van het huisverbod meestal leidt tot verbetering van de gezinssituatie. Er zijn echter ook negatieve ervaringen, zoals het verbreken van de relatie.
4. Effectonderzoek Bij een tweetal evaluatieonderzoeken naar Eerste hulp bij een huisverbod en een drietal evaluatieonderzoeken naar andere, vergelijkbare hulpverlening bij huisverbod heeft ook monitoring plaats gevonden. Het bereik van cliënten is met Eerste hulp bij een huisverbod vrijwel 100%, (De Groot en Van Eijkern, 2008; Biesma et al., 2010; Koffijberg en Kriek, 2008; Van Vree et al., 2007), de motivatie voor hulp van cliënten is groot. Slechts 10% van de achterblijvers en 10 tot 20% van de uithuisgeplaatsten is niet gemotiveerd of haakt af (Biesma et al., 2010; Koffijberg en Kriek, 2008). Eerste hulp na een huisverbod leidt in vrijwel alle gevallen tot het wegnemen van de crisis en verbetering van de gezinssituatie (Van Rooij et al., 2010). Eerste hulp bij een huisverbod neemt
6 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
in 61-80% van de gevallen de dreiging weg (Biesma et al., 2010; Koffijberg en Kriek, 2008). In 10-40% leidt de hulp er toe dat de relatie wordt beëindigd (Van Rooij et al., 2010; Van Vree et al., 2007; Koffijberg en Kriek, 2008). De behoefte aan vervolghulp is relatief laag: 60% (Van Rooij et al., 2010), terwijl een ander onderzoek laat zien dat tevens 60% vervolghulp ontvangt na beëindiging van het huisverbod (Koffijberg en Kriek, 2008).
5. Samenvatting werkzame elementen
Zo snel mogelijk na het opgelegde huisverbod hulp aanbieden, wanneer het gezin er voor openstaat. Veiligheid en veranderingswensen van de gezinsleden centraal stellen. De gevolgen voor de kinderen nadrukkelijk aan de orde stellen: dit werkt motiverend voor de ouders en voorkomt dat ouders de gevolgen voor de kinderen bagatelliseren. De samenstelling van het interventieteam: voor iedere betrokkene – partners zowel als kinderen – een eigen hulpverlener met specifieke deskundigheid. Systeemgerichte karakter van de hulp: alle gezinsleden ontvangen hulp die op maat gesneden is maar er wordt ook hulp voor de partners en voor het gezin als geheel georganiseerd. Time Out als interventie om de partners/ouders samen verantwoordelijk te maken voor escalerende ruzies. Duidelijkheid en structuur – dit biedt ieder veiligheid en houvast. Toegankelijkheid van de hulpverlener en transparantie over wat de hulpverleners doen: dit zorgt ervoor dat cliënten een hulpverlener meer vertrouwen. Zo weinig mogelijk overdrachtsmomenten in de hulpverlening inbouwen.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 7
1. Beschrijving methode
De beschrijving van de methode is gebaseerd op het volgende handboek: Eerste hulp bij een huisverbod; 10-daagse crisishulpverlening bij (dreigend) huiselijk geweld, geschreven door G. de Groot en L. van Eijkern, uitgegeven door MOVISIE en het ASHG Groningen in 2008.
1.1 Probleemomschrijving De methode biedt een oplossing voor situaties waarin een meerderjarige persoon een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer mensen met wie zij/hij het huis deelt en waarbij een huisverbod is opgelegd conform de Wet tijdelijk huisverbod. De veiligheid is in het geding wanneer er sprake is van geestelijk, lichamelijk en/of seksueel geweld of de dreiging daarmee. Hierbij hoeft er geen sprake te zijn van een strafbaar feit, maar er dient minimaal een directe dreiging aanwezig te zijn. Oorzaken huiselijk geweld Bij huiselijk geweld spelen machtsongelijkheid en de relatiedynamiek een rol bij het ontstaan en voortduren ervan. Beide partners in een huwelijk of relatie hebben een aandeel in en verantwoordelijkheid voor die dynamiek. Wanneer maatschappelijke veranderingen en/of sociale omstandigheden leiden tot veranderingen in bestaande gezagsstructuren in het gezin, kan dit ertoe leiden dat degenen die het in het gezin voor het zeggen hadden, controleverlies en ondermijning van hun gezag ervaren. Dat leidt tot angst, frustraties en spanning. Plegers kunnen geweld gebruiken als middel om de gewenste machtsverhoudingen in het gezin of de relatie te behouden of te herstellen. Tot slot kunnen individuele factoren een rol spelen, zoals gebrek aan eigenwaarde, inlevingsvermogen en tekort schietende sociale en relationele vaardigheden, trauma’s en alcohol- en/of druggebruik. Omvang probleem De prevalentiecijfers van huiselijk geweldsvormen die in de handleiding worden genoemd zijn onder andere gebaseerd op onderzoeken van Van Dijk et al. uit 1997 en 2001. De prevalentie loopt uiteen van 24% onder allochtonen tot 45% onder autochtonen. Bij de eerste groep is zeer waarschijnlijk sprake van onderrapportage. Jaarlijks hebben 160.000 vrouwen te maken met lichte vormen van lichamelijk en seksueel geweld, 30.000 met ernstige vormen en 17.000 met zeer ernstige vormen. In 2005 waren 107.200 minderjarige kinderen slachtoffer van kindermishandeling (Van IJzendoorn en Ohlsen -Koole, 2007). In 30 tot 60% van de gevallen vindt er naast partnergeweld ook kindermishandeling plaats. In 80% van de gevallen van partnermishandeling zijn de kinderen getuige. In de meeste gevallen worden mannen in ons land slachtoffer van minder ernstige vormen van geweld. Plegers zijn partner, ex-partners, ouders of (volwassen) kinderen (Ferwerda, 2006). In de
8 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
meeste gevallen (80-98%) gaat het volgens Ferwerda om mannen. Deze cijfers zijn gebaseerd op politiestatistieken. Verder wordt gewezen op Amerikaans onderzoek (geen bronverwijzing) waaruit een wisselend beeld naar voren komt over de mate waarin vrouwen plegers zijn. Gevolgen Ervaringen met huiselijk geweld worden door de auteurs vergeleken met traumatische ervaringen: machteloosheid, acute ontwrichting van het bestaan en extreem onbehagen, verlies van controle, verlies van veiligheid, doodsangsten uitstaan en ondergraving van beelden van zichzelf en anderen. De gevolgen zijn afhankelijk van de aard, ernst en duur van het geweld, de leeftijd waarop het plaatsvond en de relatie waarin het heeft plaatsgevonden. Er is ook een samenhang met de opvang en hulp en met specifieke omstandigheden. Er zijn lichamelijke gevolgen, zoals verwondingen et cetera, maar we zien ook psychosomatische, geestelijke en sociale gevolgen. Bij partners die uit elkaar gaan zien we ook nog maatschappelijke gevolgen, zoals inkomensdaling, slechtere huisvesting, et cetera. Ook bij kinderen die getuige zijn van geweld, zien we een toename van klachten en problemen. In het handboek worden afzonderlijke lijsten van de gevolgen voor volwassenen en kinderen gegeven, waarbij in de lijst voor kinderen een onderscheid wordt gemaakt naar ontwikkelingsfase (leeftijd) en gevolgen op lange termijn. Wij nemen bij het beschrijven van de omvang van het probleem de informatie uit het handboek van de methode als uitgangspunt. Wanneer u wilt beschikken over meer actuele of gedetailleerde informatie, verwijzen wij u naar www.cbs.nl, www.scp.nl, www.minjus.nl, www.huiselijkgeweld.nl of www.movisie.nl.
1.2 Doel van de methode De methodebeschrijving noemt als belangrijkste doel het wegnemen van de dreiging van huiselijk geweld in situaties waarin een meerderjarige persoon een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer mensen met wie zij/hij het huis deelt (en er geen sprake is van eergerelateerde problemen) en waarbij een huisverbod is opgelegd conform de Wet tijdelijk huisverbod. Subdoelen We onderscheiden de volgende subdoelen. Het stoppen van de crisis die in het gezin is ontstaan kort voor, tijdens en na oplegging van het huisverbod. Het motiveren voor hulp. Het maken van een goede probleemanalyse voor een effectieve gezinsaanpak in vervolghulpverlening. Naam methode De naam van de methode verwijst naar de Wet tijdelijk huisverbod. Dit is een wet die het
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 9
mogelijk maakt om de (potentiële) pleger van huiselijk geweld voor minimaal 10 en maximaal 28 dagen een huisverbod op te leggen. De naam waaronder de methode eerder bekend was, luidt: “Methodiek crisishulpverlening in het kader van de wet op het tijdelijk huisverbod bij huiselijk geweld”.
1.3 Doelgroep van de methode De doelgroep bestaat uit alle leden van het gezin waarin aan één volwassen persoon een tijdelijk huisverbod opgelegd is. Daarbij merken we op dat de methode geschreven is vanuit de invalshoek dat het gaat om “fysieke partnermishandeling van een vrouw door haar man, waarvan de kinderen getuige zijn.” De methode kan volgens de auteurs ook in andere situaties worden toegepast (zoals mishandeling van een man door zijn vrouwelijke partner, kindermishandeling en mishandeling van ouders door een kind), waarbij “visie, doelen en uitgangspunten dezelfde zijn en ook de fasering blijft gelijk. Alleen kunnen er in de uitvoering aanpassingen nodig zijn die beter aansluiten op de gezinssituatie.” Diversiteit In de methode is rekening gehouden met culturele aspecten. Er wordt een paragraaf aan culturele verschillen gewijd en er worden voorbeelden genoemd van situaties waarin cultuur een rol speelt bij het ontstaan en voortduren van geweld. De nadruk ligt op de opvatting dat iedereen een culturele achtergrond heeft en op het verschil tussen ‘wij-culturen’ en culturen waarin het individu meer voorop staat. Bij eergerelateerde oorzaken van geweld wordt kritisch bekeken of deze vorm van hulp wel een oplossing kan bieden (zie 1.4, contra-indicaties). Overigens wordt impliciet in de passages over culturele diversiteit uitgegaan van gezinnen waarvan de afzonderlijke gezinsleden een gemeenschappelijke culturele achtergrond hebben. Er zijn in de beschrijving geen aanwijzingen opgenomen hoe rekening te houden met culturele (en andere) verschillen bínnen het gezin. Verder is er rekening gehouden met gender, bijvoorbeeld door te wijzen op sekseverschillen in posities (pleger versus slachtoffer) ten aanzien van huiselijk geweld. Tegelijkertijd plaatst de ontwikkelaar bij die sekseverschillen een relativering, door te stellen dat zowel mannen en vrouwen plegers én slachtoffers van huiselijk geweld kunnen zijn en te maken kunnen krijgen met een tijdelijk huisverbod. Er is rekening gehouden met leeftijd, door expliciet oog te hebben voor en rekening te houden met de bijzondere positie van (minderjarige) kinderen . Er zijn geen passages gevonden waarin expliciet wordt beschreven hoe rekening gehouden kan worden met diversiteit ten aanzien van sociaaleconomische status, (verstandelijke en andere) beperkingen, religieuze overtuiging en seksuele voorkeur.
10 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
1.4 Indicaties en contra-indicaties Indicaties Er moet sprake zijn van een opgelegd tijdelijk huisverbod. Deze indicatie relativeert de ontwikkelaar met de opmerking dat de methode intussen ook met succes wordt toegepast als er (nog) geen sprake is van een tijdelijk huisverbod. Het huisverbod kan alleen worden opgelegd aan iemand die voor de wet meerderjarig is, dus de leeftijd is een indicatie (de uithuisgeplaatste is minimaal 18 jaar). Een andere voorwaarde is dat iemand feitelijk woont op het adres waar hij of zij uitgeplaatst wordt of daar meer dan incidenteel verblijft. Contra-indicaties Gezinnen waarin het geweld eergerelateerd is, worden uitgesloten van deze vorm van hulp als er sprake is van een te sterk collectief gevoel van geschonden eer en meerdere potentiële plegers. Eén van hen een huisverbod opleggen en voor hulp benaderen lost in zo’n geval het collectief gevoelde verlies van eer niet op. Het kan ertoe leiden dat er naar alternatieven wordt gezocht om de eer te zuiveren.
1.5 Aanpak Gezinsteam De methode is een specifieke vorm van crisishulp. Er is één organisatie die de gehele hulpverlening coördineert. Er wordt een speciaal team ingesteld dat de methode uitvoert. Een ‘gezinsteam’ bestaat uit vier professionals: één voor de uithuisgeplaatste, één voor de volwassen achterblijver(s), één voor de kinderen en een reclasseringswerker. De reclasseringswerker is gericht op de juridische gevolgen en aspecten van wat er gebeurd is. Bij de samenstelling van het team wordt rekening gehouden met de competenties die crisishulp bij huiselijk geweld vraagt. Uitgangspunten Het team werkt outreachend, dat wil zeggen dat het zelf contact zoekt met de gezinsleden zodra er sprake is van een tijdelijk huisverbod. Het team biedt crisishulp en werkt aan de start van langetermijnoplossingen. Het streven is dat er binnen een uur hulp beschikbaar is. Dit team heeft een 7 x 24 uurbereikbaarheid. Het team werkt flexibel en vraaggericht, dat wil zeggen dat de behoeften van de gezinsleden centraal staan. Verder is uitgangspunt dat de hulpverlening zich richt op versterking van al aanwezige competenties en sociale netwerken. Door structuur en duidelijkheid te bieden, werkt het team aan zowel begrenzing als veiligheid. Een gefaseerde aanpak Een huisverbod duurt in eerste instantie 10 dagen. Deze periode van 10 dagen wordt in de methode in drie tijdfasen ingedeeld: dag 1 tot en met 3, dag 4 tot en met 7 en dag 8 tot en met 10. Er is elke dag contact met de gezinsleden en in alle contacten is de actuele situatie de start van het gesprek.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 11
In de eerste fase ligt de nadruk op de onmiddellijke crisisinterventie, probleeminventarisatie en het motiveren van partijen voor hulp. In deze eerste fase vindt er bij afwezigheid van contraindicaties al een eerste gesprek plaats tussen de uithuisgeplaatste en de achterblijver en twee of drie van de hulpverleners (het zogenaamde 4/5-gesprek). Een zorgoverleg over een concept plan van aanpak sluit deze fase af. In de tweede fase is de aandacht gericht op het ouderschap en op het sociale netwerk. Tijdens deze fase gaan de kinderen samen met de kindbegeleider op bezoek bij de uithuisgeplaatste ouder. Ook deze fase wordt afgesloten met een 4/5-gesprek over de afgelopen periode en de toekomst. Tijdens dit gesprek wordt de Time Out methode geïntroduceerd (zie ook 2.2). In het zorgoverleg wordt een definitief plan van aanpak vastgesteld. De derde fase is gericht op de beëindiging (of verlenging) van het tijdelijke huisverbod. Het plan van aanpak wordt besproken, vervolghulp georganiseerd en er is aandacht voor communicatiepatronen en conflicthantering, waarbij ook de Time Out wordt besproken. Afspraken rond veiligheid worden besproken en vastgelegd in het laatste 4/5-gesprek. Niet beschreven is wat er gebeurt als het huisverbod wordt verlengd van 10 dagen naar maximaal 28 dagen.
1.6 Materiaal Voor toepassing van de methode is het volgende handboek beschikbaar: Eerste hulp bij een huisverbod; 10-daagse crisishulpverlening bij (dreigend) huiselijk geweld, geschreven door G. de Groot en L. van Eijkern, uitgegeven door MOVISIE en het ASHG Groningen in 2008. Het handboek bevat een uitgebreid ‘draaiboek’, waarin van elke fase de aanpak concreet beschreven is aan de hand van de kopjes doelen, werkzaamheden en toelichting. Verder staan in het handboek paragrafen over de (organisatorische) randvoorwaarden waaronder de methode toegepast kan worden en aandachtspunten bij het organiseren van de vervolghulpverlening. Als bijlagen zijn enkele formulieren opgenomen, zoals een Inventarisatieformulier voor het ASHG, een formulier voor Probleeminventarisatie met de verschillende betrokkenen en een formulier voor een Plan van Aanpak. Verder wordt in de beschrijving verwezen naar relevante publicaties, zoals Intieme Oorlog en Motiverende Gespreksvoering.
12 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
1.7 Benodigde competenties van de professional Over de benodigde beroepsopleiding kan uit het handboek worden afgeleid dat hulpverleners minimaal een opleiding op hbo-niveau moeten hebben. Benodigde competenties Eén van de vier betrokken professionals dient reclasseringswerk te verrichten. De drie overige hulpverleners hebben ieder een eigen specifieke deskundigheid: één in het werken met plegers, één in het werken met slachtoffers (achterblijvende partner) en één in het werken met kinderen die getuige of slachtoffer van huiselijk geweld zijn (geweest). Specifieke competenties Specifieke competenties die van elk der hulpverleners worden gevraagd zijn: ervaring met crisishulp een systeemgerichte visie op huiselijk geweld systeemgericht kunnen werken in staat zijn tot meerzijdige partijdigheid bekwaam zijn in motiverende gespreksvoering ervaring hebben met de Time Out methode genderspecifiek en intercultureel kunnen werken. Nascholing en intervisie Over bij- of nascholing wordt in het handboek niets gezegd. Gestructureerde intervisie wordt van groot belang gevonden.
1.8 Overige randvoorwaarden Algemene randvoorwaarden Drie belangrijke randvoorwaarden voor de toepassing van deze methode zijn: dat er een coördinerende organisatie is voor de systeemgerichte hulp. In de keuze dient aangesloten te worden bij de al bestaande aanpak in de regio. dat het crisisinterventieteam 7 x 24 uur bereikbaar is en dat minimaal één hulpverlener daarvan ook beschikbaar is gedurende de nachten en weekenden. Organisatorische randvoorwaarden Specialistische expertise inschakelen als die ontbreekt in de keten en deze experts vragen het te laten weten als de hulp niet aansluit of op dat moment niet beschikbaar is. Landelijke inzet van de reclasseringsexpertise. Betrouwbare afspraken met instellingen die vervolghulp bieden, vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Een vorm van registratie, die het mogelijk maakt om informatie uit te wisselen tussen verschillende instellingen en disciplines, waarbij wel aan de privacyeisen moet worden voldaan. Een gezamenlijk (geautomatiseerd) registratiesysteem kan een betere variant zijn.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 13
Voor eventuele opvang voor uithuisgeplaatsten die niet zelf onderdak kunnen vinden bij familie of vrienden, is een minimale noodopvang voor twee weken, uitbreidbaar tot vier weken, van belang.
Inhoudelijke randvoorwaarden Een systeemgerichte aanpak met persoonlijke aandacht voor de kinderen, die door alle leden van het team uitgedragen wordt. Kwaliteitsbewaking In de methodebeschrijving is een aantal formulieren opgenomen waarmee de gesprekken met cliënten geregistreerd kunnen worden en een formulier voor het plan van aanpak (vervolghulpverlening). Deze kunnen gebruikt worden als checklist. In de methodebeschrijving zijn geen verdere beschrijvingen te vinden van de wijze waarop de kwaliteit van de geboden hulp bewaakt zou kunnen worden. Kosten van de interventie De kosten van de interventie zijn niet bekend. Wel geven Van Vree et al. (2007: 54-55) op basis van negen cases een indicatie voor de benodigde hulpverleningscapaciteit in de drie pilotregio’s (Groningen, Amsterdam en Venlo). Deze bedraagt 3,6 fte voor de hulpverlening en 0,3 fte voor de coördinatie. Biesma et al. (2009) geven op basis van een urenregistratie een indicatie voor de inzet van hulpverleningsuren per gezin. De gemiddelde ureninzet bedraagt: hulp aan achterblijvende partner: 6 - 26,5 uur hulp aan kinderen: 5,25 - 9,5 uur hulp aan uithuisgeplaatste: 2 - 15 uur inzet Reclassering: 5 - 8 uur
1.9 Overeenkomsten en verschillen met andere interventies Focus In Venlo is een soortgelijke methode ontwikkeld, Focus getiteld, beschreven door de Mutsaersstichting (Beelen en Jongepier, 2008). Verschil met Eerste hulp bij een huisverbod is dat de beschrijving beknopter is. Casemanagement is de spil van deze methode. De casemanager is 7 x 24 uur bereikbaar en neemt direct contact op met de gezinsleden na een huisverbod, eerst met de achterblijver en de kinderen, daarna met de uithuisgeplaatste. Vervolgens schakelt de casemanager de ketenpartners in aan wie behoefte is. Ook deze methode is ontwikkeld gedurende de pilots met tijdelijke huisverboden. Amsterdamse aanpak In Amsterdam, de derde pilotpartner, is eveneens een hulpverleningsaanpak na een huisverbod ontwikkeld, maar deze is niet uitgebreid beschreven. Wel is een korte beschrijving van de aanpak in Amsterdam opgenomen in de landelijke evaluatie van de pilots (Van Vree et al., 2007). Uit deze beknopte beschrijving is op te maken dat de werkwijze iets anders is: een casemanager neemt contact op met de achterblijvers (ook de kinderen) en iemand van de
14 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
ambulante forensische psychiatrie met de uithuisgeplaatste. Binnen tien dagen moet er een hulpverleningsplan worden gemaakt en de hulp worden gestart. Uit de beknopte beschrijving van de Amsterdamse aanpak is niet goed op te maken wat er precies gedurende de eerste tien dagen wel en niet aan hulp wordt verleend. Omdat er sprake is geweest van een pilot met het huisverbod in drie regio’s en de aanpakken in grote lijnen te vergelijken zijn, hebben we gemeend de ervaringen en onderzoeken die in zowel Venlo als Amsterdam zijn opgedaan, te zien als indirect bewijs voor Eerste hulp bij een huisverbod.
1.10 Contactgegevens ontwikkelaar ASHG Groningen Gorechtkade 8 9713 CA Groningen
[email protected] 050 366 06 00 http://www.ashg-groningen.nl/ Contactpersoon Mw. E. Dafallah-Van der Weele
[email protected]
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 15
2. Onderbouwing
2.1 De ontwikkelgeschiedenis van de methode De methode is deels vanuit de theorie, deels vanuit de praktijk ontwikkeld. Eerdere praktijkervaringen De methode is een verbeterde versie van “Methodiek Crisishulpverlening in het kader van de wet op het tijdelijk huisverbod bij huiselijk geweld”, die in 2007 is gepubliceerd in het kader van de eerder beschreven ‘pilot huisverbod’. De ontwikkelaar heeft mondeling aangegeven dat de methodebeschrijving uit 2007 voor een deel weer gebaseerd is op Eerste Hulp na Huiselijk Geweld (2003) en Eerste Hulp Light na Huiselijk Geweld (Hellferich en De Groot, 2006). Deze methoden zijn ook door het ASHG Groningen ontwikkeld. Vervolgens is de hierboven genoemde methode in de provincie Groningen getest in het kader van één van de drie pilots met het tijdelijk huisverbod in Nederland. In Groningen deden de gemeenten Winschoten, Reiderland, Bellingwedde, Pekela en Scheemda mee. Tijdens deze pilot werden 25 huisverboden opgelegd, die in 21 gevallen betrekking hadden op partnergeweld en in vier gevallen op geweld van kinderen gericht tegen hun ouder(s). Tijdens de pilot werden álle gezinnen en vrijwel alle gezinsleden bereikt. Op basis van de registraties en evaluaties die zijn gehouden is de methode bijgesteld en beschreven in Eerste hulp bij een huisverbod. Op dit moment wordt de methode ook toegepast als er (nog) geen sprake is van een huisverbod. Doorontwikkeling De hulpverlening aan de kinderen is verbeterd op basis van een onderzoek naar de beleving van deze hulpverlening door kinderen, ouders en professionals (jeugdhulpverleners) in 2010 (Rus en Ten Burg, 2010). De ontwikkelaar geeft aan dat zij in het vervolg zoveel mogelijk één hulpverlener voor het gehele systeem zou willen inzetten, omdat daarmee de meerzijdige partijdigheid veel beter zichtbaar wordt. In Groningen is in 2011 een onderzoek gestart naar de effecten van het huisverbod en de ingezette hulp (dus deze methode). Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen (RuG). Het onderzoek wordt in 2011 afgerond.
2.2 Onderbouwing van de probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak Bij de (door)ontwikkeling van de methode is gebruik gemaakt van diverse theoretische bronnen. Hieronder volgt een overzicht. De relationele context, vormen, omvang en gevolgen van huiselijk geweld Voor een opsomming van vormen van huiselijk geweld en de relationele contexten waarin deze
16 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
voorkomen wordt verwezen naar een publicatie van Oosterlee en Vink uit 2006. Daarin worden genoemd: fysiek, seksueel en/of geestelijk geweld, verwaarlozing, intimidatie, economische onderdrukking en het opleggen van sociaal isolement. Relationele contexten die daarin worden genoemd zijn geweld tussen partners, kindermishandeling, mishandeling en verwaarlozing van ouderen. Voor een indicatie van de omvang van huiselijk geweld wordt verwezen naar Van Dijk et al.(1997 en 2001), Van IJzendoorn en Ohlsen-Koole (2007), Lamers-Winkelman (2007) en Ferwerda (2006) (zie 1.1). Eergerelateerd geweld wordt apart genoemd maar in de tekst zelf staat geen bronverwijzing. Wel zijn in de literatuurlijst diverse publicaties over eer en eergerelateerd geweld opgenomen. Zoals in 1.1 is aangegeven, zijn in het handboek lijsten van de gevolgen voor kinderen en volwassenen opgenomen. Alleen bij de lijst voor kinderen is een bronverwijzing opgenomen: JSO (2004). Voor de gevolgen van huiselijk geweld voor kinderen verwijst de ontwikkelaar mondeling ook nog naar Andrews (2002) en Lehnmann (1997) en een onderzoek naar de ervaringen van kinderen en hun ouders met het tijdelijke huisverbod van Rus en Ten Burg (2010). Uit deze onderzoeken blijkt dat kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders in 13 tot 56% van de gevallen een PTSS of PTSS-symptomen ontwikkelen (Andrews, 2002, Dijkstra, 2001; Lehnmann, 1997). Rus en Ten Burg (2010) melden dat 40 tot 50% van de 52 kinderen uit hun onderzoek meer problemen hebben dan een gemiddeld kind. Dit komt overeen met wat Verhoeven (2008) op basis van een metastudie van Wolfe (2003) meldt, namelijk dat kinderen die zijn blootgesteld aan huiselijk geweld meer problemen ontwikkelen dan andere kinderen. Huiselijk geweld als complex verschijnsel Huiselijk geweld wordt gezien als een complex verschijnsel, waarbij een veelheid aan mechanismen, factoren en patronen een rol spelen. De schrijvers noemen de volgende. De (maatschappelijke) machtsongelijkheid tussen mannen en vrouwen, tussen volwassenen en kinderen en tussen jongeren en ouderen als factor. Zij onderbouwen dit verder niet. De door Rus en Ten Burg (2010) gesignaleerde context van problemen op verschillende gebieden - financiële, maatschappelijke, psychosociale en gezondheidsproblemen waarin huiselijk geweld plaats vindt. Deze problemen lijken elkaar te versterken. De dynamiek van de relatie speelt volgens de schrijvers een belangrijke rol bij zowel het ontstaan als het voortduren van huiselijk geweld, maar dit wordt niet onderbouwd. De overgang van een traditionele familiecultuur naar een meer geïndividualiseerde samenleving. Deze overgang kan volgens Groen (2001) een rol spelen, omdat machteloosheid en frustratie tot spanningen kunnen leiden. Geweld kan dan gebruikt worden om de oude machtsstructuur te handhaven. Dit speelt zowel onder streng christelijke gezinnen als onder migrantengezinnen. De individuele factoren, zoals de behoefte om zich machtig te voelen, een laag gevoel van eigenwaarde, traumatische jeugdervaringen, geen inlevingsvermogen en inadequate sociale en relationele vaardigheden en alcoholmisbruik. Deze individuele factoren worden echter niet onderbouwd. De geweldspiraal Het concept van de Geweldsspiraal, zoals beschreven door Van Lawick en Groen (2003),
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 17
neemt in de methode een centrale plek in. Volgens de ontwikkelaars zijn er binnen deze spiraal drie hoofdfasen te onderscheiden: 1. oplopende spanning 2. escalatie 3. ontspanning. Het concept van de Geweldsspiraal leidt eveneens tot een aantal uitgangspunten voor de hulpverlening. Dit zijn: snel interveniëren ten tijde van de crisis (anders sluit het systeem zich weer) systeemgerichte aanpak, waarbij ook contact wordt gezocht met het sociale netwerk van het gezin veiligheid bieden en garanderen door duidelijk te zijn en goed door te vragen eigen verantwoordelijkheid versterken door middel van Time Out outreachende, flexibele en vraaggestuurde hulp aandacht voor seksespecifieke aspecten van de relatiedynamiek resultaatgerichtheid grenzen bieden en structureren. Systeemgerichte benadering Voor de systeemgerichte benadering van huiselijk geweld die in de methode wordt voorgestaan, verwijst de ontwikkelaar naar Groen en Van Lawick (2003). De ontwikkelaar verwijst mondeling ook naar de ervaringen die met de systeemgerichte benadering in Groningen zijn opgedaan met Eerste Hulp na Huiselijk Geweld en Eerste Hulp Light na Huiselijk Geweld (Helfferich en De Groot, 2006) en naar de ervaringen van kinderen met het Huisverbod (Rus en Ten Burg, 2010). Daarbij wijzen de ontwikkelaars op het belang om de nadruk in de systeemgerichte aanpak te leggen op de schade die kinderen ondervinden (zie ook de onderbouwing aangaande de gevolgen van huiselijk geweld) en op het aanspreken van partners op hun verantwoordelijkheid als ouders. Dit noemen zij het principe ’kinderen eerst’. Uit mondelinge mededelingen van de ontwikkelaar blijkt (uit praktijkervaringen in Groningen) dat partners daardoor sneller en beter te motiveren zijn. De ontwikkelaar verwijst in een mondelinge toelichting op de onderbouwing ook naar Turnell en Edwards. Hoewel deze publicatie pas in 2009 in onze taal is verschenen, biedt de beschrijving van de methode Signs of Safety een goede onderbouwing voor een motiverende aanpak door partners aan te spreken op hun verantwoordelijkheden als ouders. Rus en Ten Burg (2010) halen McIntosh aan die het belang van specifieke aandacht voor ervaringen van kinderen na huiselijk geweld en het ondersteunen van ouders hierbij benadrukt. Ook noemen zij Wentzel et al., die in 2004 het opslokkende effect heeft beschreven dat geweld in de thuissituatie met zich meebrengt. Ouders zijn hierdoor zo druk bezig met hun eigen problemen dat kinderen in de knel komen wat betreft de zorg en aandacht die ze nodig hebben. Processen als parentificatie en loyaliteit van kinderen zijn copingmechanismen die kinderen hanteren om de gezinssituatie intact te houden; ze gaan zorgen voor hun ouders. Hierdoor komt hun eigen ontwikkeling op diverse gebieden in de knel. Specifieke steun voor kinderen na huiselijk geweld kan kinderen de gelegenheid geven los van hun ouders ervaringen te uiten en hierop later met ouders te reflecteren.
18 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Interventiemethoden De methode bedient zich van de volgende andere interventies. 1. Psycho-educatie over het huisverbod, de gevolgen van huiselijk geweld voor de kinderen, de patronen die leiden tot het ontstaan en voortduren van huiselijk geweld en de positie die zij daarin innemen. De waarde van psycho-educatie wordt door van Groen en Van Lawick (2003) en door Milner et al. (2005) beargumenteerd en onderbouwd. 2. Motiverende gesprekstechnieken. Deze technieken kunnen gebruikt worden om cliënten te motiveren voor verandering of vervolghulpverlening. De auteurs verwijzen hiervoor naar Milner et al. (2005), maar geven in de methodebeschrijving verder geen toelichting of uitleg. 3. Time Out methode (Groen en Van Lawick, 2008). Bij een Time Out gaat het erom de vroege signalen van escalatie en agressie te herkennen, dan verdere escalatie en agressie te voorkomen door zich te richten op ontspanning, om daarna weer het contact aan te gaan en in een later stadium het conflict te bespreken en uit te praten. Crisisinterventie Rus en Ten Burg (2010) verwijzen voor de onderbouwing van de effectiviteit van snelle interventie in crisissituaties naar de studie van Pynos et al. (1996). Zij tonen aan dat slachtoffers van huiselijk geweld meer ontvankelijk zijn voor hulp direct na een crisissituatie. Het outreachende aspect van hulp in crisissituaties is belangrijk. Waar bij de reguliere hulpverlening ouders met een expliciete hulpvraag komen, is in het geval van huiselijk geweld een meer actieve benadering nodig om verergering van klachten te voorkomen (Eland et al., 2000 in Rus en Ten Burg, 2010). Landelijk beleid De aanpak die de methode volgt, is gebaseerd op inhoudelijke beleidslijnen in de landelijke (Nederlandse) aanpak van huiselijk geweld. Hierbij wordt verwezen naar de nota Privé geweld Publieke zaak (ministerie van Justitie, 2002) . De belangrijkste elementen hieruit zijn: een relationele (systeemgerichte) benadering integrale aanpak (ook wel meersporenbeleid), waarbij alle betrokkenen hulp krijgen ketenaanpak in de samenwerking, waarbij casusoverleg zorgt voor afstemming een landelijk dekkend netwerk van Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld die voor alle betrokkenen het eerste aanspreekpunt zijn (frontoffice) Verder is natuurlijk de Wet tijdelijk huisverbod een belangrijke basis van de methode.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 19
3. Onderzoek praktijkervaringen
3.1 Uitvoerende organisaties De methode wordt uitgevoerd door een crisisinterventieteam (CIT), onder coördinatie van het ASHG. ASHG’s die op dit moment met Eerste hulp bij een huisverbod werken, zijn de ASHG’s van Groningen en Drenthe. De organisaties die deelnemen in het CIT verschillen. In Groningen en Drenthe bestaat het CIT uit vier hulpverleners: drie crisishulpverleners, die gedetacheerd werden uit organisaties die al samenwerkten in het ASHG en één reclasseringsmedewerker. Na de pilot is dit veranderd en worden meer (keten)samenwerkingspartners betrokken. Op dit moment (2011) bestaat het crisisinterventieteam in Groningen uit een coördinator (ASHG), een hulpverlener voor de uithuisgeplaatste (Reclassering), een hulpverlener voor de achterblijver (Algemeen maatschappelijk werk) en een hulpverlener voor de kind(eren) (jeugdhulpverlener die is ondergebracht bij het ASHG). Reclassering heeft soms naast de taak van hulpverlener (bijvoorbeeld vroeghulp) ook die van toezichthouder. In Drenthe werken ASHG, AMW, AFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie) en Reclassering samen, met de crisishulp van de Vrouwenopvang als achterwacht buiten kantoortijden (Biesma et al., 2010). In Venlo en Amsterdam-Noord zijn in het kader van de pilots met het huisverbod vergelijkbare aanpakken ontwikkeld. In Venlo heet de methode Focus (Beelen en Jongepier, 2008) en is de uitvoering van de hulpverlening in handen van ketenpartners samen met een casemanager. De forensische psychiatrie doet de hulp aan de uithuisgeplaatste, het Algemeen maatschappelijk werk de hulp aan achterblijvers en Bureau Jeugdzorg de hulp aan kinderen. In Amsterdam (Van Vree et al., 2007), wordt de crisisinterventie uitgevoerd door de GGD en de hulpverlening in samenwerking met de forensische psychiatrie (uithuisgeplaatste), het Steunpunt Huiselijk Geweld (achterblijvers) en Bureau Jeugdzorg (kinderen).
De praktijkervaringen van de professional en cliënt/burger die in deze paragraaf aan bod komen, zijn deels gebaseerd op de ervaringen in Groningen en Drenthe, deels op ervaringen in de andere genoemde pilotregio’s. De ervaringen zijn beschreven in de volgende publicaties. 1. Eerste hulp bij een huisverbod; 10-daagse crisishulpverlening bij (dreigend) huiselijk geweld, geschreven door G. de Groot en L. van Eijkern en uitgegeven in 2008 door MOVISIE/ASHG in Utrecht/Groningen. De Groot en Van Eijkern (2008) hebben de toepassing van de methode in Groningen geëvalueerd voor wat betreft bereik en acceptatie van de hulp. Zij baseren zich op mondelinge evaluaties door een onbekend aantal uitvoerenden.
20 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
2. Eindrapportage pilot Huisverbod Groningen, geschreven door L. van Eijkern en R. Kok en uitgegeven in 2008 door ASHG Groningen in Groningen. Dit rapport geeft een globaal beeld van de ervaringen die in Groningen opgedaan zijn met de methode bij 25 huisverboden in de periode van 19 februari tot 1 november 2007. Voor een deel maakt dit rapport gebruik van monitorgegevens, maar niet duidelijk is op welke verdere gegevens het stoelt. 3. Kinderen tijdens het huisverbod: onderzoek naar ervaringen van kinderen, ouders en jeugdhulpverleners naar de steun en hulp voor kinderen na huiselijk geweld, geschreven door H. Rus en J. ten Burg en uitgegeven in 2010 door Stichting Toevluchtsoord in Groningen. Onderzoek onder in totaal 52 kinderen (34 jongens en 18 meisjes) van 0 tot 18 jaar, 49 ouders en vier jeugdhulpverleners, die betrokken waren bij 25 huisverboden in de provincie Groningen, naar hun positieve ervaringen met hulp en knelpunten. Kinderen en ouders vulden vragenlijsten in en jonge kinderen werkten met de ‘drie huizenmethode’. Dit is een methode waarbij kinderen wordt gevraagd drie huizen te tekenen, een huis van zorgen, een huis van krachten en een droom- of wenshuis. Daarnaast werden met ouders en hulpverleners telefonische interviews gehouden. Op basis van het onderzoek worden adviezen gegeven voor de verbetering van de hulp aan kinderen. 4. Procesevaluatie Wet tijdelijk huisverbod Drenthe: april tot en met september 2009, geschreven door S. Biesma, M. van Zwieten en B. Bieleman en uitgegeven in 2010 door Intraval in Rotterdam/Groningen. Deze evaluatie is gebaseerd op 21 gesprekken met in totaal 26 professionals die bij de uitvoering van zowel huisverboden als de hulp na het huisverbod betrokken waren. Deze professionals waren in dienst van AMW, ASHG, Bureau Jeugdzorg, AFPN, Politie, Openbaar Ministerie en Reclassering. Daarnaast is met 11 van de 12 betrokken gemeenteambtenaren gesproken. Onderwerpen die aan de orde kwamen, waren het opleggen van het huisverbod, (het verloop van) de hulpverlening, de samenwerking en de communicatie, de regie, de tijdsinvestering, de gehanteerde methode, de overdracht naar reguliere hulp en registratie. Ook is ingegaan op knelpunten en verbeterpunten. 5. Evaluatie pilots huisverbod: eindrapport: een onderzoek in opdracht van het ministerie van Justitie, geschreven door F.M. van Vree, K.B.M de Vaan en S.D. Broek en uitgegeven in 2007 door Research voor Beleid in Leiden. Van Vree et al. (2007) hebben de resultaten van de drie pilots (Groningen, Venlo en Amsterdam) in één evaluatierapport beschreven aan de hand van in totaal 18 huisverbod cases en door 15 cliënten ingevulde vragenlijsten (negen achterblijvers en zes uithuisgeplaatsten). 6. Focus: Aanpak huiselijk geweld in Noord- en Midden-Limburg, geschreven door P. Beelen en N. Jongepier en uitgegeven in 2008 door de Mutsaersstichting in Venlo.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 21
Dit is de methodebeschrijving van Focus. In deze beschrijving wordt een aantal aandachtspunten ter verbetering genoemd, het is echter niet duidelijk in welke vorm de evaluatie heeft plaats gevonden. 7. Onderzoek preventief huisverbod Amsterdam-Noord: eindrapport, geschreven door J. Koffijberg en F. Kriek en uitgegeven in 2008 door Regioplan Beleidsonderzoek in Amsterdam. Dit evaluatierapport van de pilot in Amsterdam bevat een analyse van 35 huisverboden, waaronder ook de acceptatie van hulp, het afrondend gesprek en nieuwe meldingen van huiselijk geweld. Het tweede deel betreft een analyse van 25 interviews met 27 mensen die als cliënt betrokken waren bij in totaal 18 huisverboden en de hulp daarna. De interviews geven resultaten over de ervaringen met hulp, zoals acceptatie van hulp, hulp van anderen, vervolghulp, behoud van de relaties en terugval. 8. Het Tijdelijk Huisverbod in Amsterdam: een onderzoek naar de kenmerken, toeleiding naar zorg en ervaringen van zowel betrokkenen als professionals in 2009, geschreven door F. van Rooij, J. ten Haaf en M. Segeren en uitgegeven in 2010 door de GGD Amsterdam in Amsterdam. Dit betreft een onderzoek naar de kenmerken van betrokkenen, de totstandkoming van hulpverleningplannen, de zorg die op gang is gekomen en de ervaringen van zowel cliënten als professionals. Ze baseren zich daarbij deels op screeningsinformatie uit risicotaxaties en Vangnet&Advies (GGD), registratiegegevens van het zorgcoördinatiepunt en van de Directie OOV van de gemeente, van in totaal 97 huisverboden in 2009. Aan zowel de betrokkenen als de professionals is een halfgestructureerde vragenlijst voorgelegd. Van de 172 genodigden is uiteindelijk met 28 personen daadwerkelijk gesproken: 18 achterblijvers en 10 uithuisgeplaatsten van in totaal 20 huisverboden. Daarnaast is met drie kinderen gesproken. Er is met 18 professionals gesproken en bij twee huisverbodoverleggen is er geobserveerd.
3.2 Praktijkervaringen van de professional Algemeen Uit De Groot en Van Eijkern (2008) en Biesma et al. (2010) komt naar voren dat gedurende de 10 dagen van het huisverbod de motivatie voor de hulp hoog was. De professionals zijn tevreden over het ‘tien dagenmodel’. De onderlinge samenwerking verloopt goed. De methode blijkt uitvoerbaar. De politie in Groningen was tevreden over de beschikbare crisishulpverlening en de korte termijn waarop die inzetbaar was. In Drenthe werden de zorgoverleggen positief geëvalueerd. Wel wordt opgemerkt dat het belangrijk is dat alle daar gemaakte afspraken worden doorgegeven aan het ASHG en dat dit niet altijd gebeurde.
22 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Snelle hulp en vasthoudende hulpverleners, geen of warme overdracht In de evaluaties van de drie pilots in Groningen, Venlo en Amsterdam (Van Vree et al., 2007) en uit het onderzoek van Van Rooij et al. (2010) komt naar voren dat snelle hulp, vasthoudende hulpverleners en zo min mogelijk - het liefst helemaal geen - of een warme overdracht van hulpverlening van groot belang zijn. Biesma et al. (2010) melden dat de professionals in Drenthe vinden dat de hulp over het algemeen sneller op gang komt (zo snel mogelijk) dan bij Eerste hulp bij Huiselijk geweld, waar de hulp binnen vijf dagen op gang dient te komen. Als een huisverbod in het weekend wordt opgelegd en er dan alleen telefonische bereikbaarheid is, kan de hulp pas maandag starten. Dit wordt als verloren tijd ervaren. Contact met cliënten In vergelijking tot ‘reguliere’ hulp bij huiselijk geweld is er volgens De Groot en Van Eijkern (2008) en Van Vree et al.(2007) bij de hulp na het huisverbod sprake van een veel hoger contactpercentage, ook met de plegers. Doorverwijzing In Groningen (De Groot en Van Eijkern, 2008) wordt vermeld dat de doorverwijzing naar vervolghulp een knelpunt is. De redenen hiervoor waren onduidelijkheden tussen hulpverleners na de overdracht en verlies van vertrouwen door cliënten in de hulp na overdracht, onder andere omdat de hulpverlener minder betrokken is. De ervaring in de pilots (Van Vree et al., 2007) leerde dat als er sprake was van overdracht naar vervolghulp, dit zorgde voor minder motivatie van cliënten. De organisatie van de hulp in Venlo lijkt wat dat betreft het meest effectief, omdat die een snelle interventie koppelde aan geen overdracht aan nieuwe hulpverleners. Hulp aan kinderen Waar het ging om de hulp aan kinderen, blijkt het van belang te zijn dat die uitgevoerd wordt door aparte hulpverleners die hierin geschoold zijn. In Groningen sloot de hulp het beste aan bij de kinderen, omdat daar consequent een aparte jeugdhulpverlener beschikbaar was. Ook werd in Groningen voor hen een aparte folder ontwikkeld. In Drenthe was er in slechts twee van de twaalf gemeenten een duo van maatschappelijk werkers voor de hulp aan de achterblijvers, één voor de partner en één voor de kinderen. Dit had soms negatieve consequenties voor de hulp aan kinderen (Van Eijkern en Kok, 2008). Beelen en Jongepier (2008) en Rus en Ten Burg (2010) melden dat de hulp aan kinderen beter kan. Suggesties die hulpverleners naar voren brengen zijn: de specifieke inzet van methoden voor kinderen, zoals Kindspoor, het drie huizenmodel, groepstherapie voor kinderen en individuele traumaverwerking voor kinderen. In Drenthe is al ervaring opgedaan met Kindspoor, maar Biesma et al. (2010) beschrijven geen praktijkervaringen. Rus en ten Burg (2010) melden dat het ook voor de kinderen belangrijk is dat er adequate en snel toegankelijke vervolghulpverlening beschikbaar is. Verder komt naar voren dat het ook bij uithuisplaatsing niet altijd gaat om partnergeweld. Het geweld werd soms door kinderen gepleegd. In dat geval dient er soms andere hulp op gang gebracht te worden en schiet het formulier voor de kinderen (Drenthe) tekort (Van Eijkern en Kok, 2008).
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 23
Contact tussen uithuisgeplaatste en achterblijvers Er was onvoldoende toezicht op contact tussen de uithuisgeplaatsten en de achterblijvers. Er bleken in Drenthe toch contacten te zijn tussen uithuisgeplaatsten en achterblijvers. Soms brengt dat de veiligheid in gevaar (Van Eijkern en Kok, 2008). Rus en Ten Burg (2010) geven aan dat hulpverleners die zich laten leiden door de wens van uithuisgeplaatsten en achterblijvers (ook kinderen) om contact te hebben, daar juist meer zicht op houden. In Drenthe meldden de medewerkers van de crisisopvang voor de uithuisgeplaatste dat er soms onvoldoende informatie was verstrekt aan de uithuisgeplaatste en dat deze vaak in sterke onzekerheid verkeerde over de thuissituatie. Deze onzekerheid werd sterker als het eerste systeemgesprek lang op zich liet wachten (Van Eijkern en Kok, 2008). In Venlo vindt men dat er in een aantal gevallen een vorm van intensieve partnerrelatie- of gezinstherapie wenselijk was, waarbij er met één of twee hulpverleners voor het gehele systeem is gewerkt (Beelen en Jongepier, 2008). Organisatie In de praktijkervaringen van Drenthe (Biesma et al., 2010) valt op dat er vooral knelpunten naar voren worden gebracht die betrekking hebben op organisatorische aspecten van de hulp. Zo benadrukken zij de afstemming van inzet tussen de verschillende ketenpartners. In de samenwerking met de GGZ speelde in Drenthe soms het beroep dat werd gedaan op de privacy een belemmerende rol.
3.3 Praktijkervaringen van de cliënt/burger Uit het onderzoek naar de praktijkervaringen van de cliënten komen de volgende resultaten en aandachtspunten naar voren. Het huisverbod Achterblijvers geven aan dat het huisverbod de thuissituatie heeft verbeterd (Van Vree et al.,2007). Zij noemen de toegenomen rust en betere communicatie. Een deel van de achterblijvende partners ervaart de periode van het huisverbod als negatief, om dat ze bijvoorbeeld vinden dat ze onjuiste informatie kregen, omdat ze zelf de uithuis geplaatste partner missen of merken dat de kinderen dat doen (Koffijberg en Kriek, 2008). Uithuis geplaatsten ervaren het huisverbod vaker als negatief, omdat ze het te lang vinden, oneerlijk, slechte informatie, ontbreken van hulp en verblijf in een cel (Koffijberg en Kriek, 2008). Bij een aantal mensen leidt het huisverbod ertoe dat de relatie verbroken wordt (Van Vree et al., 2007; Koffijberg en Kriek, 2008). Hulp Uit interviews met cliënten (Van Vree et al., 2007) komt naar voren dat de hulp op gang is gekomen en zowel De Groot en Van Eijkern (2008) als Koffijberg en Kriek (2008) melden dat de meeste achterblijvers en uithuis geplaatsten hulp accepteren. De meeste achterblijvers voelden
24 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
zich goed geholpen. Uithuis geplaatsten blijken vaker dan achterblijvers soms de hulp niet te accepteren en voortijdig af te haken (Koffijberg en Kriek, 2008). Ongeveer de helft van de achterblijvers krijgt hulp van familie, vrienden of buren. Achterblijvers De verschillende onderzoeken laten zien dat de achterblijvers zowel positieve als negatieve ervaringen melden ten aanzien van de hulp. De systeemgesprekken werden ronduit positief beoordeeld. Positieve ervaringen betreffen verder de bejegening en dat hulpverleners zich laten lijden door wensen van cliënten. Negatieve ervaringen betreffen eveneens de bejegening, niet luisteren, negatieve beeldvorming, gebrekkige informatieverstrekking en de overgang naar vervolghulp (Van Vree et al., 2007; Koffijberg en Kriek, 2008; Van Rooij et al., 2010). Uithuisgeplaatsen Uithuisgeplaatsten noemen eveneens de bejegening als positief punt. Ze zijn positief zijn over contacten met medewerkers van het SHG (Van Rooij et al., 2010; Koffijberg en Kriek, 2008) en dat men zich in het algemeen door hulpverleners met respect bejegend voelt en voldoende geïnformeerd werden (Van Vree et al., 2007). Tegelijkertijd zijn ze vaker ontevreden over de geboden hulp en wijzen deze vaker af (Van Vree et al., 2007; Koffijberg en Kriek, 2008; Van Rooij et al., 2010). In het onderzoek van Koffijberg en Kriek (2008) wijst ongeveer de helft van de onderzochte uithuis geplaatsten de hulp af, terwijl dat in andere onderzoeken veel minder is. In het onderzoek van Van Rooij et al (2010) komt naar voren dat 40% van de uithuisgeplaatsten geen hulp accepteert of nog in detentie zat. Van Vree at al (2007), stellen dat ontevredenheid en afwijzen van de hulp vooral te maken heeft met de snelheid en vasthoudendheid van de hulpverleners (Van Vree et al, 2007). Kritiek is er ook omdat de hulpverlener niet altijd op de hoogte was van de opvangmogelijkheden voor uithuisgeplaatsten (Van Rooij et al., 2010). Koffijberg en Kriek (2008) geven aan dat praktische problemen (tijdstip en duur van de hulpverleningscontacten) een rol spelen. Niettemin wordt er in tweederde van in de dat onderzoek geanalyseerde huisverboden een systeemgesprek gevoerd. De geïnterviewde uithuisgeplaatsten zijn in meerderheid positief over de verleende hulp. Kinderen Rus en Ten Burg (2010) melden dat de ouders in Groningen tevreden zijn over de hulp aan de kinderen. Zij stellen dat Eerste hulp bij een huisverbod effectief kan zijn in het stoppen van de crisis, maar dat dit per gezin kan verschillen. Soms ontlast de hulp die aan de kinderen gegeven de ouders en geeft dit rust. Maar ouders willen er wel bij betrokken worden. Sommigen ervaren pas rust als de hulpverlener weer weg is, omdat ze bang blijven dat hun kinderen uit huis geplaatst worden. Enkele kinderen geven aan dat ze beter op de hoogte willen blijven en betrokken willen worden bij overleg. Daarnaast geven ze aan dat ze zouden willen dat er meer evenwicht is tussen praten en spelen. Vervolghulp Een deel van de mensen heeft geen behoefte aan vervolghulp, terwijl een ander deel ook na afloop van het huisverbod nog steeds hulp heeft (Van Rooij et al., 2007; Koffijberg en Kriek, 2008). Sommige onderzoeken (zie ook 3.2) laten zien dat vervolghulp vaak te moeizaam op gang komt en een te grote overgang betekent voor de cliënten in termen van betrokkenheid van de hulpverlener (Rus en Ten Burg, 2010).
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 25
3.4 Praktijkvoorbeeld In Rus en Ten Burg (2010) wordt het volgende praktijkvoorbeeld beschreven. Toen Hendrik ’s avonds laat thuis kwam van zijn werk, trof hij Esther achter de computer. De achterdocht over een buitenechtelijke relatie deed hem ontsteken in woede. Esther verzette zich dit keer hevig, waardoor er een gevecht ontstond dat doorging totdat Hendrik Esther met een harde klap bewusteloos sloeg. Hij vluchtte het huis uit en hun oudste zoon belde de politie. Vanaf toen ging alles heel snel: Esther deed aangifte, het maatschappelijk werk kwam en een jeugdhulpverlener. Hendrik moest een plek zoeken waar hij de komende tien dagen kon blijven, dit is bij zijn broer. Dat er iemand voor de kinderen komt, begrijpt Esther. Ze hebben veel ruzies meegemaakt en ze weet dat het niet goed is voor kinderen. Toch heeft ze een grote angst dat ze naast haar man ook haar kinderen kwijt kan raken. Daarom vindt ze het prettig om te horen wat de jeugdhulpverlener precies doet. In een gesprek met de hulpverleners en ouders samen worden patronen duidelijk: Hendrik is bang dat Esther opnieuw vreemd gaat en probeert dit dwangmatig tegen te houden. Esther voelt zich beperkt en gaat juist op zoek naar nieuwe contacten. Beide vertellen dat de gebeurtenissen behoorlijk indruk hebben gemaakt. Hendrik mist zijn kinderen erg. Ook hij is bang zijn gezin kwijt te raken. Hij heeft gehoord dat hij zijn kinderen alleen onder begeleiding mag zien. Dit ervaart hij als controle, hij heeft toch altijd goed voor de kinderen gezorgd? Hij stemt er twijfelend mee in en is zenuwachtig voor het eerste bezoek. Wat als de kinderen niks meer van hem moeten en de hulpverlener ziet dit? Het bezoek verloopt goed en zowel de kinderen als vader zijn opgelucht hierover. In een tweede viergesprek stemmen ouders in met systeemtherapie. Ze bekijken de tekeningen van de drie huizen van de kinderen en dit maakt indruk. De tekeningen laten zien hoe bang de kinderen soms voor Hendrik zijn en hoe graag ze zouden willen dat de ruzies stoppen. De ouders beloven dat het niet meer zal voorkomen, maar de hulpverleners dringen aan op een goed plan. Hendrik gaat zijn broer vragen of hij af en toe bij hem kan komen afkoelen. Esther en de kinderen lichten school en de buurvrouw in over de situatie. Ouders willen in eerste instantie geen hulp voor de kinderen. Zij zijn tevreden over de nieuwe aanpak. Ze zijn erg bang voor bemoeienis van Jeugdzorg. Afgesproken wordt dat zodra ouders, school of de buurt zich opnieuw zorgen maken, er contact met het ASHG wordt opgenomen om kinderen aan te melden voor hulp.
26 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
4. Effectonderzoek
4.1 Directe aanwijzingen voor de effectiviteit De ontwikkelaar voert beperkt onderzoek aan naar de effectiviteit van de methode. Bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearch zijn eveneens enkele onderzoeken gevonden die directe aanwijzingen bieden voor de effectiviteit van de beschreven methode. Dit betreft monitorgegevens uit de onderzoeken die in deel 3 al zijn besproken. Wij verwijzen dan ook naar deel 3 voor een beschrijving van de opzet van deze onderzoeken. De gevonden effecten zijn geordend aan de hand van de doelen van de methode. Wegnemen van de dreiging van huiselijk geweld. Stoppen van de crisis die in het gezin is ontstaan kort voor, tijdens en na oplegging van het huisverbod. Motiveren voor hulp. Vervolghulpverlening. Wegnemen van de dreiging van huiselijk geweld Biesma et al. (2010) melden dat vijf van de 24 huisverboden in 12 Drentse gemeenten in de periode april tot september 2009, waarbij hulp is geboden met Eerste hulp bij een huisverbod, werden verlengd omdat de hulp de dreiging niet had verminderd. Bij de overige 19 huisverboden was de dreiging van huiselijk geweld wel weggenomen. Motiveren voor hulp Uit De Groot en Van Eijkern (2008) komt naar voren dat gedurende de 10 dagen van het huisverbod de motivatie voor de hulp vrijwel 100% was. Met slechts één uithuisgeplaatste is geen contact gelegd omdat hij in detentie zat (mondelinge mededeling). De motivatie voor hulp kan echter weer minder worden als de vervolghulp niet genoeg aansluit, inhoudelijk en in de tijd (Rus en Ten Burg, 2010) (zie ook hierna). Vervolghulpverlening Biesma et al. (2010) geven aan dat bij de genoemde 24 huisverboden in Drentse gemeenten 20 achterblijvers en 17 uithuisgeplaatsten hulp hebben gekregen via nieuwe trajecten en twee achterblijvers en twee uithuisgeplaatsten via al lopende trajecten. Van de betrokken kinderen volgt een deel het Kindspoor. In Groningen (De Groot en Van Eijkern, 2008) wordt vermeld dat de doorverwijzing naar vervolghulp een knelpunt is. Van de 25 vervolgtrajecten verliepen er 11 goed, vijf redelijk en negen trajecten liepen vast.
4.2 Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit De ontwikkelaar voert geen onderzoek aan naar soortgelijke methoden, noch in Nederland,
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 27
noch in het buitenland. Bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearches (zie 6.1) zijn enkele onderzoeken gevonden die enige indirecte aanwijzingen geven voor de effectiviteit van Eerste hulp bij een huisverbod, namelijk monitoringonderzoek naar de hulpverlening na huisverbod in de andere pilotgemeenten (voor een beschrijving van de onderzoeksaanpak, zie deel 3). Wegnemen van de dreiging van huiselijk geweld Interviews van Koffijberg en Kriek (2008) met betrokkenen bij 18 cases, laten zien dat er bij 13 huisverboden na het huisverbod geen nieuwe meldingen bij de politie binnengekomen zijn, terwijl dat bij vijf huisverboden wel het geval is. Uit de monitorgegevens van dit onderzoek komt een vergelijkbaar beeld naar voren: bij 25 van de 35 gevallen had de politie geen nieuwe meldingen meer ontvangen en bij 10 gevallen wel. Stoppen van de crisis die in het gezin is ontstaan Onderzoek van Van Rooij et al. (2010), door middel van interviews met 18 achterblijvers en 10 uithuisgeplaatsten, laat zien dat slechts twee mensen ontevreden waren over de hulp, omdat het heeft geleid tot een relatiebreuk. De rest vindt dat het positieve gevolgen heeft gehad voor de communicatie en de relatie, het welbevinden en de opstelling van de partner. Uit interviews met negen achterblijvers en zes uithuisgeplaatsten (Van Vree et al., 2007) blijkt dat in twee gevallen de relatie is beëindigd. Koffijberg en Kriek stelden vast dat van de 18 relaties die zij interviewden er zeven waren verbroken. Bij de 11 overige relaties heeft de hulp er toe geleid dat men door de crisis is gekomen en samen verder kon. Motiveren voor hulp Uit monitorgegevens en interviews met cliënten in de drie pilots (Van Vree et al., 2007) komt naar voren dat er contact is met alle achterblijvers en met 53 tot 100% van de plegers in plaats van de gebruikelijke 25 tot 30%. De onderzoeksresultaten van Koffijberg en Kriek (2008) laten zien dat de meeste achterblijvers binnen een dag contact hadden met het Steunpunt. Alle geïnterviewde achterblijvers hadden de hulp geaccepteerd. Alle uithuisgeplaatsten hebben contact gehad met De Waag. Twee van hen hebben de hulp niet geaccepteerd, drie zijn voortijdig gestopt. Verder valt op dat in zes van de 11 gezinnen met kinderen hulp op gang is gekomen, bij één is het beperkt tot een eenmalig contact. Vier keer is hulp afgewezen, één keer niet op gang gekomen en één keer niet aangeboden. De onderzoeksresultaten van Van Rooij et al. (2010) laten zien dat er bij 21 van de 28 geïnterviewden een systeemgesprek is geweest en in zeven gevallen niet. In zes gevallen had dat te maken met complicaties of met het niet kunnen bereiken van de uithuisgeplaatste. Vervolghulpverlening. Elf van de 28 mensen die door Van Rooij et al. (2010) werden geïnterviewd, geven aan (nog) geen behoefte te hebben aan vervolghulp. Bij 17 mensen is wel vervolghulpverlening op gang gekomen. Vijf uithuisgeplaatsten en 11 achterblijvers van de 27 geïnterviewden uit het onderzoek van Koffijberg en Kriek (2008) hebben na afloop van het huisverbod en de hulp van het SHG nog steeds hulp.
28 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
5. Conclusies
5.1 Samenvatting werkzame elementen
Zo snel mogelijk na het opgelegde huisverbod hulp aanbieden, wanneer het gezin er voor open staat (1, 2). Veiligheid en veranderingswensen van de gezinsleden centraal stellen (1, 3). De gevolgen voor de kinderen nadrukkelijk aan de orde stellen: dit werkt motiverend voor de ouders en voorkomt dat ouders de gevolgen voor de kinderen bagatelliseren (1, 2, 3). De samenstelling van het interventieteam: voor iedere betrokkene – partners zowel als kinderen – een eigen hulpverlener met specifieke deskundigheid (1, 2, 3). Systeemgerichte karakter van de hulp: alle gezinsleden ontvangen hulp die op maat gesneden is maar er wordt ook hulp voor de partners en voor het gezin als geheel georganiseerd (1, 2, 3). Time Out als interventie om de partners/ouders samen verantwoordelijk te maken voor escalerende ruzies (1, 2, 3). Duidelijkheid en structuur, dit biedt ieder veiligheid en houvast (1, 2, 3). Toegankelijkheid van de hulpverlener en transparantie over wat de hulpverleners doen: dit zorgt ervoor dat cliënten een hulpverlener meer vertrouwen (1). Zo weinig mogelijk overdrachtsmomenten in de hulpverlening inbouwen (1, 2, 3).
Verklaring classificatie veronderstelde werkzame elementen: 1 = Veronderstelling ontwikkelaar 2 = Wetenschappelijke of theoretische onderbouwing 3 = Praktijkervaringen 4 = Wetenschappelijk effectonderzoek. Zie voor een toelichting de desbetreffende onderdelen van het werkblad.
5.2 Samenvatting effectonderzoek Bij een tweetal evaluatieonderzoeken naar Eerste hulp bij een huisverbod en een drietal evaluatieonderzoeken naar andere vergelijkbare hulpverlening bij huisverbod heeft ook monitoring plaats gevonden. Het bereik van cliënten is met Eerste hulp bij een huisverbod vrijwel 100%, mits er snel contact met zowel achterblijvers als uithuisgeplaatsten wordt opgenomen (De Groot en Van Eijkern, 2008; Biesma et al., 2010; Koffijberg en Kriek, 2008; Van Vree et al., 2007), de motivatie voor hulp van cliënten is groot. Slechts 10% van de achterblijvers en 10 tot 20% van de uithuisgeplaatsten is niet gemotiveerd of haakt af (Biesma et al., 2010; Koffijberg en Kriek, 2008). In gezinnen met kinderen is de acceptatie naar het lijkt kleiner: in zes van de 11 door Koffijberg en Kriek (2008) onderzochte gezinnen met kinderen is hulp op gang is gekomen, bij één is het beperkt tot een eenmalig contact. Vier keer is hulp afgewezen, één keer niet op gang gekomen en één keer niet aangeboden. In de andere studies
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 29
is het verschil in acceptatie tussen gezinnen met en zonder kinderen niet onderzocht. Van Rooij et al. (2010) tonen aan dat er bij zeven van de 28 geïnterviewden geen systeemgesprek geweest, maar in zes gevallen had dat te maken met complicaties of met het niet kunnen bereiken van de uithuisgeplaatste. Eerste hulp bij een huisverbod leidt in vrijwel alle gevallen tot het wegnemen van de crisis en verbetering van de gezinssituatie (Van Rooij et al., 2010). Eerste hulp bij een huisverbod neemt in 61 tot 80% van de gevallen de dreiging weg (Biesma et al., 2010; Koffijberg en Kriek, 2008). In 10 tot 40% van de onderzochte 38 relaties leidt de hulp er toe dat de relatie wordt beëindigd (Van Rooij et al., 2010; Van Vree et al., 2007; Koffijberg en Kriek, 2008). De behoefte aan vervolghulp is relatief laag: 60% van de onderzochten geeft aan behoefte daaraan te hebben (Van Rooij et al., 2010), terwijl een ander onderzoek laat zien dat tevens 60% vervolghulp ontvangt na beëindiging van het huisverbod (Koffijberg en Kriek, 2008). Verklaring classificatie voor typering onderzoeksopzet: A = Experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up B = Quasi-experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up C = (Quasi-) experimenteel onderzoek, in de praktijk (zonder follow-up) D = (Quasi-) experimenteel onderzoek, niet in de praktijk E = Veranderingsonderzoek F = Monitoring Z = Geen van de voorgaande alternatieven. Zie voor een toelichting bijlage 3.
30 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
6. Verantwoording
6.1 Zoeken en selecteren van literatuur Zoekvraag en zoektermen Er is gezocht op basis van de volgende zoekvraag: Wat is er bekend over de effectiviteit van de methode Eerste hulp bij een huisverbod? Er is gezocht op basis van de volgende zoektermen: Hulp* of crisishulpverlening en huisverbod Groningen Hulp* en huisverbod Crisis en huisverbod Zoekstrategieën Relevante literatuur is opgevraagd bij de ontwikkelaar. Er is een literatuursearch verricht via de databanken: MOVISIE PiCarta NARCIS HBO Kennisbank Google Scholar Worldcat. Referenties zijn gecheckt. Selecteren van literatuur Vervolgens is uit de treffers die literatuur geselecteerd die betrekking had op onderzoek (monitorgegevens, evaluaties en effectonderzoek) van huisverboden en waarin ook de hulpverlening onder de loep werd genomen. Zie 6.2 voor geselecteerde literatuur.
6.2 Literatuur Andrews, M.C. (2002). Kinderen als getuige van huiselijk geweld. Den Haag: Ministerie van Justitie. Beelen, P. & Jongepier, N. (2008). Focus: Aanpak huiselijk geweld in Noord en Midden Limburg. Venlo: Mutsaersstichting (Hulp bij huisverbod). Biesma, S., Zwieten, M. van & Bieleman, B. (2010). Procesevaluatie Wet Tijdelijk Huisverbod Drenthe: april tot en met september 2009. Groningen: Intraval. Dijk, T. van, Infomart, b. v., & Netherlands. Dienst Preventie,Jeugdbescherming en
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 31
Reclassering (1997). Huiselijk geweld : aard, omvang en hulpverlening. 's-Gravenhage: Stafbureau Informatie, Voorlichting en Publiciteit Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering, Ministerie van Justitie. Dijk, T. van, Oppenhuis, E., Abrahams, M. & Intomart. (2002). Huiselijk geweld onder Surinamers, Antillianen en Arubanen, Marokkanen en Turken in Nederland: aard, omvang en hulpverlening. Hilversum: Intomart. Dijkstra, S. (2001). Kinderen (V/M) die getuige zijn van geweld tussen hun ouders: een basisverkenning van de korte- en lange termijn effecten (Onderzoeksrapport). Bilthoven: Dijkstra. (kinderen die getuige zijn) Eijkern, L. van & Kok, R. (2008). Eindrapportage pilot huisverbod Groningen. Groningen: ASHG Groningen. Ferwerda, H. (2006). Binnen zonder kloppen: omvang, aard en achtergronden van huiselijk geweld in 2005 op basis van landelijke politiecijfers. Arnhem: Advies- en Onderzoeksgroep Beke. Groen, M. & Lawick, J. van (2003). Intieme oorlog; over de kwetsbaarheid van familierelaties. Amsterdam: Uitgeverij van Gennep. Groen, M. (2001). Geweld en Schaamte: richtlijnen voor de eerstelijnshulpverlening bij relationeel geweld in gezinnen van migranten en vluchtelingen. Utrecht: Vrouwenopvang Utrecht. Groot, G. de (2007). Methodiek Crisishulpverlening in het kader van de wet op het tijdelijk huisverbod bij huiselijk geweld. Groningen: Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Groningen. Retrieved from http://www.huisverbod.nl/doc/praktijkvoorbeelden/Methodiek_groningen.pdf Groot, G. de & Eijkern, L. van (2008). Eerste hulp bij een huisverbod. 10-daagse crisishulpverlening bij (dreigend) huiselijk geweld. Utrecht: MOVISIE. Helfferich, G., & Groot, F. L. de (2006). Methodiek Eerste Hulp Light bij huiselijk geweld. Leeuwarden: Vrouwenopvang Fryslân. IJzendoorn, M. H. van & Ohlsen-Koole, P. C. (2007). Kindermishandeling: Leiden Attachment Research Program. [Oegstgeest]: Casimir. Koffijberg, J. & Kriek, F. (2008). Onderzoek preventief huisverbod Amsterdam-Noord. Eindrapport. Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek. Lamers-Winkelman, F., Slot, N. W. & Bijl, B. (2007). Scholieren over mishandeling: resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Amsterdam/Duivendrecht: Vrije Universiteit/PI Research. Lehmann, P. (1997). The development of posttraumatic stress disorder (ptsd) in a sample of child witnesses to mother assault. Journal of Family Violence, 12, 3, 241-258.
32 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Milner, W. R., Rollnick, S., Schippers, G. M. & de Wildt, W. (2005). Motiverende gespreksvoering. Een methode om mensen voor te bereiden op verandering. [Motivational interviewing, preparing people for change] (L. van der Leer Trans.). Gorinchem: Ekklesia. Ministerie van Justitie. (2002). Privé geweld - Publieke zaak. Een nota over de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld. Den Haag: Hega Offset. Rus, H. & Burg, J. ten (2010). Kinderen tijdens het huisverbod: onderzoek naar ervaringen van kinderen, ouders en jeugdhulpverleners naar de steun en hulp voor kinderen na huiselijk geweld. Groningen: Stichting Toevluchtsoord. Turnell, A. & Edwards, S. (2009). Veilig opgroeien. De oplossingsgerichte aanpak Signs of Safety in de jeugdzorg en kinderbescherming. Houten Rooij, F. van, Haaf, J. ten & Segeren, M. (2010). Het Tijdelijk Huisverbod in Amsterdam: een onderzoek naar de kenmerken, toeleiding naar zorg en ervaringen van zowel betrokkenen als professionals in 2009. Amsterdam: GGD Amsterdam. Verhoeven, A. (2008) Huiselijk Geweld op het netvlies gebrand: Een onderzoek naar kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam. Vree, F. van, Vaan, K. & Broek, S. (2007). Evaluatie pilots huisverbod. Eindrapport. Zoetermeer: Research voor Beleid.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 33
Bijlage 1 – Toelichting effectonderzoek
Voor het vaststellen van de effectiviteit van methoden (onderdeel 4 van het werkblad) moet het onderzoek hiernaar systematisch in kaart worden gebracht (bijlagen 2 en 3).
Directe en indirecte aanwijzingen voor effectiviteit Er zijn twee typen aanwijzingen voor de effectiviteit van een methode: Directe aanwijzingen. Resultaten uit onderzoek die betrekking hebben op precies die methode die in het onderhavige document is beschreven.
• •
Indirecte aanwijzingen. Resultaten uit onderzoek naar andere methoden met hetzelfde doel en dezelfde doelgroep en aanpak. Deze worden hier verder aangeduid als ‘soortgelijke methoden’. Het gaat hier om: Resultaten uit onderzoek naar buitenlandse versies van de methode (zoals Motivational interviewing, de Amerikaanse variant van de Nederlandse Motiverende gespreksvoering). Resultaten uit onderzoek naar de effectiviteit van Nederlandse methoden die tot hetzelfde type of dezelfde ‘familie’ behoren (zoals de Nederlandse activeringsmethoden die gebaseerd zijn op Supported employment).
Soms zijn er onvoldoende directe aanwijzingen of kunnen relevante indirecte aanwijzingen de directe aanwijzigen ondersteunen. Bij de selectie van soortgelijke methoden is maatgevend in hoeverre de methode in de kern overeenkomt met de beschreven methode. Wanneer dit niet duidelijk is of wanneer de methode te zeer verschilt, is er geen sprake van een soortgelijke methode en dus ook niet van indirect bewijs voor effect. Wanneer een methode veelvuldig is onderzocht, is het aantal primaire onderzoeken soms te groot om binnen het kader van Effectieve interventies te analyseren. Veelal zijn de primaire onderzoeken dan al geanalyseerd in reviews en metastudies. In dat geval gebruiken we de informatie uit deze overzichtsstudies. We volstaan dan met een globale analyse van de effectiviteit zoals gebleken uit de overzichtsstudies. Dit vullen we eventueel aan met een meer uitgebreide analyse van de (recente) primaire studies die (nog) niet in de overzichtsstudies zijn opgenomen.
Kenmerken effectonderzoek Bij onderdeel 4 van het werkblad gaan we ervan uit dat er sprake is van een effectonderzoek wanneer er ten minste een nameting heeft plaats gevonden die een cijfermatige indicatie geeft van het effect van een methode. Onderzoek naar de door professionals, burgers en/of cliënten ervaren effectiviteit van een methode nemen we mee in onderdeel 3 van het werkblad. Het methodologische gewicht van het effectonderzoek en de resultaten daarvan wordt onder meer bepaald door de aanwezigheid van een voor- en nameting, een controlegroep, de willekeurige samenstelling daarvan, de modelgetrouwheid van de methode en de uitvoering van een followupmeting. Het methodologische gewicht varieert van ‘licht’ effectonderzoek (monitoring- of veranderingsonderzoek) tot ‘zwaar’ effectonderzoek (Randomized Controlled Trial, RCT) en diverse vormen daar tussenin. Hoe ‘zwaarder’ het effectonderzoek, hoe ‘harder’ de uitspraken over de effectiviteit zijn. Dit wil niet zeggen dat er altijd gekozen moet worden voor zo zwaar mogelijk effectonderzoek. Welk type effectonderzoek het meest passend is, hangt af van de kenmerken en het ontwikkelingsstadium van de methode en de beschikbare financiële middelen.
34 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Bijlage 3 geeft een stapsgewijze uiteenzetting van de kenmerken per onderzoek en geeft een typering van de onderzoeksopzet. Het gaat daarbij om het objectief beschrijven van de kenmerken (onderdelen B t/m D).
Gemeten effecten In een tabel (bijlage 3, onderdeel E) worden de onderzoeksresultaten cijfermatig gepresenteerd. De onderzoeksresultaten kunnen aanwijzingen geven voor positieve, geen of negatieve effecten. Uitkomstmaten Effectonderzoeken beantwoorden een beperkt aantal vragen. De gestelde vragen worden aangeduid als ‘uitkomstmaten’. Alleen op deze uitkomstmaten wordt een effect gemeten. Er kan alleen iets over effect gezegd worden voor zover het betrekking heeft op één van de onderzochte uitkomstmaten. In bijlage 3 wordt het effect dan ook per uitkomstmaat aangegeven. Effectgrootte De mate waarin een resultaat als positief is aan te merken, is mede afhankelijk van de effectgrootte. Tot voor kort werd het effect van een methode vooral uitgedrukt in een statistisch significant verschil tussen voor- en nameting, of tussen voor- en nameting en follow-up, of tussen de nameting van de experimentele en controlegroep. Een probleem bij deze aanpak is dat grote verschilscores in kleine groepen vaak niet significant zijn. Bij grote groepen kunnen heel kleine verschillen weliswaar als zeer significant uit de bus komen, maar praktisch gezien van weinig waarde zijn. De laatste jaren wordt er vaak voor gekozen om naast de statistische significantie ook de zogeheten effectgrootte d (‘effectsize’, ook wel aangeduid met ES) te rapporteren. Dit is een index die aangeeft hoe groot het waargenomen verschil is tussen voor- en nameting of tussen experimentele (interventie-) en controlegroep. Er bestaan verschillende formules voor het berekenen van d. De bekendste is1: d = gemiddelde score nameting interventiegroep - gemiddelde score nameting controlegroep ´gepoolde´ standaarddeviatie van beide groepen De formule voor het berekenen van de ´gepoolde´ standaarddeviatie luidt daarbij als volgt: √ ( ((ni – 1)sd i2 + (nc – 1)sd c2 ) / (ni + nc –2) ) Hierbij staat de i voor interventiegroep of experimentgroep en de c voor controlegroep, sd i en sd c zijn de standaarddeviaties van respectievelijk de interventie- en controlegroep en ni en nc de steekproefgrootte van de interventie – en controlegroep.
1
Zie Rossi, P.H., M.W. Lipsey & H.E. Freeman (2004). Evaluation. A systematic approach (7th ed.). Thousand Oaks: Sage.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 35
De index wordt een positieve waarde toegekend als het effect bij de interventiegroep (experimentele groep) gunstiger is dan bij de controlegroep en een negatieve waarde als het effect voor de controlegroep gunstiger is. Vuistregel bij de betekenis van d of ES is als volgt: d of ES groter dan of gelijk aan .20 = klein effect; d of ES groter dan of gelijk aan .50 = middelmatig effect; d of ES groter dan of gelijk aan .80 = groot effect.2 In sommige onderzoeksrapporten worden andere effectmaten gebruikt, in dat geval worden deze overgenomen.
2
Zie o.a. Cohen, J (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112, 155-159.
36 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Bijlage 2 – Overzicht onderzoeken en de hoofdkenmerken
Onderzoeken praktijkervaringen (deel 3) Methode Titel rapport
Onderzoek 1
Onderzoek 2
Onderzoek 3
Onderzoek 4
Eerste hulp bij een
Eindrapportage pilot
Kinderen tijdens het
Procesevaluatie
huisverbod
huisverbod
huisverbod:
Wet Tijdelijk
Groningen
onderzoek naar
Huisverbod Drenthe
ervaringen van kinderen, ouders en jeugdhulpverleners naar de steun en hulp voor kinderen na huiselijk geweld. Auteur
De Groot en Van
Van Eijkern en Kok
Rus en Ten Burg
Biesma, Van Zwieten en
Eijkern
Bieleman Jaar
2008
2008
2010
2010
Uitgever
MOVISIE
ASHG Groningen
Stichting
Intraval
Toevluchtsoord Onderzoeks-
Op welke manier is
Wat zijn de
Hoe ervaren
Hoe is de uitvoering
Vraag
er proefgedraaid
ervaringen met 25
kinderen, ouders en
van het
met hulp tijdens een
opgelegde
jeugdhulpverleners
hulpverlenings-
huisverbod?
huisverboden en de
de hulp aan
traject verlopen?
hulp die is
kinderen na een
verleend?
huisverbod?
In het onderzoek
Cliënten en
Hulpverleners van
Cliënten en
Professionals
betrokken
hulpverleners van
25 gestarte
jeugdhulpverleners
(ketenpartners en
doelgroep
25 gestarte trajecten
hulpverleningstrajec
ambtenaren) en
ten
cliënten N=52 kinderen, 49
N=26+11 voor
geïncludeerde
ouders en 4
professionals
subjecten (n)
jeugdhulpverleners
N=4 voor cliënten, 2
Aantal
Niet genoemd
Niet genoemd
achterblijvers en 2 uithuisgeplaatsten
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 37
Methode Titel rapport
Onderzoek 5
Onderzoek 6
Onderzoek 7
Onderzoek 8
Evaluatie pilots
Focus: Aanpak
Onderzoek
Het tijdelijk
huisverbod:
huiselijk geweld in
preventief
huisverbod in
eindrapport
Noord en Midden
huisverbod
Amsterdam
Limburg
Amsterdam Noord
Van Vree, De Vaan
Beelen en
Koffijberg en Kriek
en Broek
Jongepier
Jaar
2007
2008
2008
2010
Uitgever
Research voor
Mutsaersstichting
Regioplan
GGD Amsterdam
Auteur
beleid Onderzoeksvraag
In het onderzoek
Van Rooij, Ten Haaf en Segeren
Beleidsonderzoek
Hoe verlopen hulp
Er is geen
Hoe ervaren
Wat zijn de
en overdracht
onderzoeksvraag
cliënten de
ervaringen van
daarvan voor
geformuleerd.
hulpverlening na
cliënten met hulp?
achterblijvers en
het huisverbod en
Hoe komt het
uithuisgeplaatsten
wat zijn de
hulpverleningsplan
in de drie
gevolgen voor de
tot stand?
pilotgebieden?
gezinnen
Cliënten
Gezinnen van wie
betrokken
aan één
doelgroep
volwassene een
Cliënten
Cliënten
tijdelijk huisverbod is opgelegd. Onbekend.
Aantal
N=15, waarvan 9
N=27, 16
N=28, waarvan 18
geïncludeerde
achterblijvers en 6
achterblijvers en 11
achterblijvers en 10
subjecten (n)
uithuisgeplaatsten
uithuisgeplaatsten
uithuis geplaatsten
38 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Effectonderzoeken (deel 4) Methode Titel rapport
Onderzoek 1
Onderzoek 2
Onderzoek 3
Onderzoek 4
Onderzoek 5
Eerste hulp bij
Procesevaluatie
Onderzoek
Het tijdelijk
Evaluatie pilots
een
Wet Tijdelijk
preventief
huisverbod in
huisverbod:
huisverbod
Huisverbod
huisverbod
Amsterdam
eindrapport
Drenthe
Amsterdam Noord
Auteur
De Groot en
Biesma, Van
Koffijberg en
Van Rooij, Ten
Van Vree, De
Van Eijkern
Zwieten en
Kriek
Haaf en
Vaan en Broek
Bieleman
Segeren
Jaar
2008
2010
2008
2010
2007
Uitgever
MOVISIE
Intraval
Regioplan
GGD
Research voor
Beleidsonderzo
Amsterdam
beleid
ek Onderzochte
Cliënten
Cliënten
Wegnemen van
Wegnemen van
Wegnemen van
doelen
motiveren
motiveren voor
dreiging
dreiging
dreiging
voor hulp
hulp
Motiveren voor
Motiveren voor
Motiveren voor
hulp en
hulp en
hulp en
motiveren voor
motiveren voor
motiveren voor
vervolghulp
vervolghulp
vervolghulp
Cliënten
Cliënten
Cliënten
In het onderzoek
Cliënten en
Professionals
betrokken
hulpverleners
(ketenpartners
doelgroep
van 25
en ambtenaren)
gestarte
en cliënten
trajecten Aantal
N=26+11 voor
N=27, 16
N=28, waarvan
N=15, waarvan
geïncludeerde
Niet genoemd
professionals
achterblijvers
18
9 achterblijvers
subjecten (n)
N=4 voor
en 11 uithuis
achterblijvers
en 6 uithuis
cliënten, 2
geplaatsten
en 10 uithuis
geplaatsten
achterblijvers
geplaatsten
en 2 uithuisgeplaatsten Typering
F
F
F
F
F
onderzoeksopzet ( zie bijlage 3)
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 39
Bijlage 3 – Methodologische kenmerken en resultaten Effectonderzoek 1 A. Naam effectonderzoek: Eerste hulp bij een huisverbod. 10-daagse crisishulpverlening bij (dreigend) huiselijk geweld, geschreven door De Groot en Van Eijkern in 2008, uitgegeven door MOVISIE, Utrecht.
B. Waar en waarover het onderzoek is uitgevoerd Kruis ja of nee aan.
Ja 1
Het onderzoek is in Nederland uitgevoerd
X
2
Het onderzoek betreft de hier beschreven Nederlandse methode
X
Nee
(en niet een andere, soortgelijke methode of een buitenlandse variant)
C. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
1
De meting is (mede) gericht op doelgroep, doelen en bijbehorende
X
veronderstelde determinanten van de interventie. 2
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
3
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
4
De resultaten zijn met een statistische techniek geanalyseerd en op
X
significantie getoetst.
5
Er is een experimentele en een controleconditie.
6
Er is minimaal zes maanden na einde interventie een follow-up.
7
De resultaten hebben een praktische relevantie.
X
8
Het onderzoek is uitgevoerd in een situatie die vergelijkbaar is met de dagelijkse praktijk van
X
de uitvoering van de interventie (´externe validiteit´).
9
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
40 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Typering opzet Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn.
X
Z
Geen van de onderstaande alternatieven
F
Monitoring
1,3
E
Veranderingsonderzoek
1-4
D
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design
1-4
5
1-4
5
1-4
5
6
7-8
1-4
5
6
7-8
7-8 (6)
7-8
(6)
(9)
(niet in de praktijk) C
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design in de praktijk
7-8
(9)
(zonder follow-up) B
Onderzoek met quasi-experimenteel design in de praktijk en met follow-up
A
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met
9
follow-up
Typering overige methodologische kenmerken: Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
11
Er is een controlegroep zonder interventie met de methode en/of met de gebruikelijke zorg.
12
Er is een controlegroep met interventie met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde methode.
13
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
14
Het design bevat een herhaalde N=1-opzet met een baseline-controleconditie.
15
Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de methode.
16
De uitval/non-respons van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd (omvang en specifieke eigenschappen).
17
De representativiteit van de geïncludeerde subjecten is bepaald.
18
De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’ genoemd).
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 41
D. Eventuele toelichting op scores onder C.
E. Overzicht van het effect per uitkomstmaat Onderzoek 1
Uitkomstmaat 1
Omschrijving uitkomstmaat*
Bereik hulp van alle betrokken gezinsleden
Meetinstrument**
monitor
Effectsize ***
n.v.t.
Uitkomstmaat 2
*
Waarop is effect gemeten
**
Met welk instrument is effect gemeten, bv. vragenlijst x
***
Mogelijkheden: d of ES groter dan of gelijk aan .20 = klein effect = 1; d of ES groter dan of gelijk aan .50 = middelmatig effect = 2; d of ES groter dan of gelijk aan .80 = groot effect = 3. Negatief effect wordt aangeduid met een -1, -2 of -3. Geen effect = 0.
Zie voor toelichting bijlage 1.
42 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Uitkomstmaat 3
Uitkomstmaat 4
Bijlage 4 – Methodologische kenmerken en resultaten Effectonderzoek 2 A. Naam effectonderzoek: Procesevaluatie Wet Tijdelijk Huisverbod Drenthe: april tot en met september 2009, geschreven door Biesma, Van Zwieten en Bieleman in 2010, uitgegeven door Intraval, Groningen.
B. Waar en waarover het onderzoek is uitgevoerd Kruis ja of nee aan.
Ja 1
Het onderzoek is in Nederland uitgevoerd
X
2
Het onderzoek betreft de hier beschreven Nederlandse methode
X
Nee
(en niet een andere, soortgelijke methode of een buitenlandse variant)
C. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
1
De meting is (mede) gericht op doelgroep, doelen en bijbehorende
X
veronderstelde determinanten van de interventie. 2
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
3
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
4
De resultaten zijn met een statistische techniek geanalyseerd en op
X
significantie getoetst.
5
Er is een experimentele en een controleconditie.
6
Er is minimaal zes maanden na einde interventie een follow-up.
7
De resultaten hebben een praktische relevantie.
X
8
Het onderzoek is uitgevoerd in een situatie die vergelijkbaar is met de dagelijkse praktijk van
X
de uitvoering van de interventie (´externe validiteit´).
9
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 43
Typering opzet Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn.
X
Z
Geen van de onderstaande alternatieven
F
Monitoring
1,3
E
Veranderingsonderzoek
1-4
D
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design
1-4
5
1-4
5
1-4
5
6
7-8
1-4
5
6
7-8
7-8 (6)
7-8
(6)
(9)
(niet in de praktijk) C
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design in de praktijk
7-8
(9)
(zonder follow-up) B
Onderzoek met quasi-experimenteel design in de praktijk en met follow-up
A
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met
9
follow-up
Typering overige methodologische kenmerken: Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
11
Er is een controlegroep zonder interventie met de methode en/of met de gebruikelijke zorg.
12
Er is een controlegroep met interventie met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde methode.
X
13
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
14
Het design bevat een herhaalde N=1-opzet met een baseline-controleconditie.
15
Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de methode.
16
De uitval/non-respons van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd (omvang en specifieke eigenschappen).
17
De representativiteit van de geïncludeerde subjecten is bepaald.
18
De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’ genoemd).
44 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
D. Eventuele toelichting op scores onder C.
E. Overzicht van het effect per uitkomstmaat Onderzoek 1
Uitkomstmaat 1
Uitkomstmaat 2
Uitkomstmaat 3
Omschrijving
Bereik hulp van alle betrokken gezinsleden
Vervolghulp
uitkomstmaat*
Verlenging huisverbod
Meetinstrument**
monitor
monitor
monitor
Effectsize ***
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
*
Waarop is effect gemeten
**
Met welk instrument is effect gemeten, bv. vragenlijst x
***
Uitkomstmaat 4
Mogelijkheden: d of ES groter dan of gelijk aan .20 = klein effect = 1; d of ES groter dan of gelijk aan .50 = middelmatig effect = 2; d of ES groter dan of gelijk aan .80 = groot effect = 3. Negatief effect wordt aangeduid met een -1, -2 of -3. Geen effect = 0.
Zie voor toelichting bijlage 1.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 45
Bijlage 5 – Methodologische kenmerken en resultaten Effectonderzoek 3 A. Naam effectonderzoek: Onderzoek preventief huisverbod Amsterdam-Noord. Eindrapport, geschreven door Koffijberg en Kriek in 2008, uitgegeven door Regioplan Beleidsonderzoek, Amsterdam. B. Waar en waarover het onderzoek is uitgevoerd Kruis ja of nee aan.
Ja 1
Het onderzoek is in Nederland uitgevoerd
X
2
Het onderzoek betreft de hier beschreven Nederlandse methode
X
Nee
(en niet een andere, soortgelijke methode of een buitenlandse variant)
C. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
1
De meting is (mede) gericht op doelgroep, doelen en bijbehorende
X
veronderstelde determinanten van de interventie. 2
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
3
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
4
De resultaten zijn met een statistische techniek geanalyseerd en op
X
significantie getoetst.
5
Er is een experimentele en een controleconditie.
6
Er is minimaal zes maanden na einde interventie een follow-up.
7
De resultaten hebben een praktische relevantie.
X
8
Het onderzoek is uitgevoerd in een situatie die vergelijkbaar is met de dagelijkse praktijk van
X
de uitvoering van de interventie (´externe validiteit´).
9
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
46 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Typering opzet Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn.
X
Z
Geen van de onderstaande alternatieven
F
Monitoring
1,3
E
Veranderingsonderzoek
1-4
D
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design
1-4
5
1-4
5
1-4
5
6
7-8
1-4
5
6
7-8
7-8 (6)
7-8
(6)
(9)
(niet in de praktijk) C
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design in de praktijk
7-8
(9)
(zonder follow-up) B
Onderzoek met quasi-experimenteel design in de praktijk en met follow-up
A
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met
9
follow-up
Typering overige methodologische kenmerken: Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
11
Er is een controlegroep zonder interventie met de methode en/of met de gebruikelijke zorg.
12
Er is een controlegroep met interventie met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde methode.
X
13
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
14
Het design bevat een herhaalde N=1-opzet met een baseline-controleconditie.
15
Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de methode.
16
De uitval/non-respons van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd (omvang en specifieke eigenschappen).
17
De representativiteit van de geïncludeerde subjecten is bepaald.
18
De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’ genoemd).
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 47
D. Eventuele toelichting op scores onder C.
E. Overzicht van het effect per uitkomstmaat Onderzoek 1
Uitkomstmaat 1
Uitkomstmaat 2
Uitkomstmaat 3
Omschrijving
Bereik hulp van alle betrokken gezinsleden
Vervolghulp
uitkomstmaat*
Wegnemen dreiging
Meetinstrument**
monitor
Monitor en interviews
interviews
Effectsize ***
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
*
Waarop is effect gemeten
**
Met welk instrument is effect gemeten, bv. vragenlijst x
***
Mogelijkheden: d of ES groter dan of gelijk aan .20 = klein effect = 1; d of ES groter dan of gelijk aan .50 = middelmatig effect = 2; d of ES groter dan of gelijk aan .80 = groot effect = 3. Negatief effect wordt aangeduid met een -1, -2 of -3. Geen effect = 0.
Zie voor toelichting bijlage 1.
48 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Uitkomstmaat 4
Bijlage 6 – Methodologische kenmerken en resultaten Effectonderzoek 4 A. Naam effectonderzoek: Het Tijdelijk Huisverbod in Amsterdam: een onderzoek naar de kenmerken, toeleiding naar zorg en ervaringen van zowel betrokkenen als professionals in 2009, geschreven door Van Rooij, Ten Haaf en Segeren in 2010, uitgegeven door GGD Amsterdam, Amsterdam.
B. Waar en waarover het onderzoek is uitgevoerd Kruis ja of nee aan.
Ja 1
Het onderzoek is in Nederland uitgevoerd
X
2
Het onderzoek betreft de hier beschreven Nederlandse methode
X
Nee
(en niet een andere, soortgelijke methode of een buitenlandse variant)
C. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
1
De meting is (mede) gericht op doelgroep, doelen en bijbehorende
X
veronderstelde determinanten van de interventie. 2
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
3
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
4
De resultaten zijn met een statistische techniek geanalyseerd en op
X
significantie getoetst.
5
Er is een experimentele en een controleconditie.
6
Er is minimaal zes maanden na einde interventie een follow-up.
7
De resultaten hebben een praktische relevantie.
X
8
Het onderzoek is uitgevoerd in een situatie die vergelijkbaar is met de dagelijkse praktijk van
X
de uitvoering van de interventie (´externe validiteit´).
9
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 49
Typering opzet Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn.
X
Z
Geen van de onderstaande alternatieven
F
Monitoring
1,3
E
Veranderingsonderzoek
1-4
D
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design
1-4
5
1-4
5
1-4
5
6
7-8
1-4
5
6
7-8
7-8 (6)
7-8
(6)
(9)
(niet in de praktijk) C
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design in de praktijk
7-8
(9)
(zonder follow-up) B
Onderzoek met quasi-experimenteel design in de praktijk en met follow-up
A
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met
9
follow-up
Typering overige methodologische kenmerken: Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
11
Er is een controlegroep zonder interventie met de methode en/of met de gebruikelijke zorg.
12
Er is een controlegroep met interventie met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde methode.
X
13
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
14
Het design bevat een herhaalde N=1-opzet met een baseline-controleconditie.
15
Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de methode.
16
De uitval/non-respons van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd (omvang en specifieke eigenschappen).
17
De representativiteit van de geïncludeerde subjecten is bepaald.
18
De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’ genoemd).
50 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
D. Eventuele toelichting op scores onder C.
E. Overzicht van het effect per uitkomstmaat Onderzoek 1
Uitkomstmaat 1
Uitkomstmaat 2
Uitkomstmaat 3
Omschrijving
Contact met hulp
Vervolghulp
uitkomstmaat*
Dreiging verminderd
Meetinstrument**
interviews
Interviews
interviews
Effectsize ***
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
*
Uitkomstmaat 4
Waarop is effect gemeten
**
Met welk instrument is effect gemeten, bv. vragenlijst x
***
Mogelijkheden: d of ES groter dan of gelijk aan .20 = klein effect = 1; d of ES groter dan of gelijk aan .50 = middelmatig effect = 2; d of ES groter dan of gelijk aan .80 = groot effect = 3. Negatief effect wordt aangeduid met een -1, -2 of -3. Geen effect = 0.
Zie voor toelichting bijlage 1.
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 51
Bijlage 7 – Methodologische kenmerken en resultaten Effectonderzoek 5 A. Naam effectonderzoek: Evaluatie pilots huisverbod. Eindrapport, geschreven door Van Vree, Vaan en Broek in 2007, uitgegeven door Research voor Beleid, Zoetermeer.
B. Waar en waarover het onderzoek is uitgevoerd Kruis ja of nee aan.
Ja 1
Het onderzoek is in Nederland uitgevoerd
X
2
Het onderzoek betreft de hier beschreven Nederlandse methode
X
Nee
(en niet een andere, soortgelijke methode of een buitenlandse variant)
C. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
1
De meting is (mede) gericht op doelgroep, doelen en bijbehorende
X
veronderstelde determinanten van de interventie. 2
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
3
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
4
De resultaten zijn met een statistische techniek geanalyseerd en op
X
significantie getoetst.
5
Er is een experimentele en een controleconditie.
6
Er is minimaal zes maanden na einde interventie een follow-up.
7
De resultaten hebben een praktische relevantie.
X
8
Het onderzoek is uitgevoerd in een situatie die vergelijkbaar is met de dagelijkse praktijk van
X
de uitvoering van de interventie (´externe validiteit´).
9
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
52 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Typering opzet Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn.
X
Z
Geen van de onderstaande alternatieven
F
Monitoring
1,3
E
Veranderingsonderzoek
1-4
D
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design
1-4
5
1-4
5
1-4
5
6
7-8
1-4
5
6
7-8
7-8 (6)
7-8
(6)
(9)
(niet in de praktijk) C
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design in de praktijk
7-8
(9)
(zonder follow-up) B
Onderzoek met quasi-experimenteel design in de praktijk en met follow-up
A
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met
9
follow-up
Typering overige methodologische kenmerken: Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
11
Er is een controlegroep zonder interventie met de methode en/of met de gebruikelijke zorg.
12
Er is een controlegroep met interventie met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde methode.
X
13
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
14
Het design bevat een herhaalde N=1-opzet met een baseline-controleconditie.
15
Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de methode.
16
De uitval/non-respons van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd (omvang en specifieke eigenschappen).
17
De representativiteit van de geïncludeerde subjecten is bepaald.
18
De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’ genoemd).
Eerste hulp bij een huisverbod * * * 53
D. Eventuele toelichting op scores onder C.
E. Overzicht van het effect per uitkomstmaat Onderzoek 1
Uitkomstmaat 1
Uitkomstmaat 2
Uitkomstmaat 3
Omschrijving
Dreiging verminderd
Contact met hulp
Vervolghulp gestart
Meetinstrument**
“Negatieve ervaringen”
Monitor en interviews
n.v.t.
Effectsize ***
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
uitkomstmaat*
*
Waarop is effect gemeten
**
Met welk instrument is effect gemeten, bv. vragenlijst x
***
Mogelijkheden: d of ES groter dan of gelijk aan .20 = klein effect = 1; d of ES groter dan of gelijk aan .50 = middelmatig effect = 2; d of ES groter dan of gelijk aan .80 = groot effect = 3. Negatief effect wordt aangeduid met een -1, -2 of -3. Geen effect = 0.
Zie voor toelichting bijlage 1.
54 * * * Eerste Hulp bij een Huisverbod
Uitkomstmaat 4