Methodebeschrijving 8-fasenmodel Databank Effectieve sociale interventies
Deze methodebeschrijving is gemaakt door: Marieke Ploegmakers MOVISIE 030 789 2135
[email protected] Marieke Ploegmakers is adviseur van de afdeling Kennisstromen van MOVISIE. Datum: december 2009 Voor meer methodebeschrijvingen en eventuele vragen en/of reacties kunt u terecht bij: www.movisie.nl/effectievesocialeinterventies.
Het werkblad dat gebruikt is voor deze methodebeschrijving, is deels gebaseerd op het Werkblad beschrijving interventie van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en het RIVM.
2 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
Inhoudsopgave Inleiding: leeswijzer
04
Samenvatting
06
1.
Beschrijving methode 1.1 Probleemomschrijving 1.2 Doel van de methode 1.3 Doelgroep van de methode 1.4 Indicaties en contra-indicaties 1.5 Aanpak 1.6 Materiaal 1.7 Benodigde competenties van de professional 1.8 Overige randvoorwaarden 1.9 Overeenkomsten en verschillen met andere interventies 1.10 Contactgegevens ontwikkelaar
09 09 10 11 12 12 15 16 17 19 19
2.
Onderbouwing 2.1 De ontwikkelgeschiedenis van de methode 2.2 Onderbouwing van de probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak
21 21 21
3.
Onderzoek praktijkervaringen 3.1 Uitvoerende organisaties 3.2 Praktijkervaringen van de professional 3.3 Praktijkervaringen van de cliënt/burger 3.4 Praktijkvoorbeeld
24 24 26 27 27
4.
Effectonderzoek 4.1 Directe aanwijzingen voor effectiviteit 4.2 Indirecte aanwijzingen voor effectiviteit
30 30 30
5.
Conclusies 5.1 Samenvatting werkzame elementen 5.2 Samenvatting effectonderzoek
31 31 31
6
Verantwoording 6.1 Het zoeken en selecteren van literatuur 6.2 Literatuur
33 33 33
Bijlage 1: Toelichting effectonderzoek Bijlage 2: Overzicht onderzoeken en de hoofdkenmerken Bijlage 3: Methodologische kenmerken en resultaten effectonderzoeken
35 38 39
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 3
Inleiding: leeswijzer Professionals in de sociale sector worden geconfronteerd met een wirwar aan informatie waar ze zich een weg in moeten vinden. Die informatie is vaak versnipperd en daardoor weinig toegankelijk. In de databank Effectieve sociale interventies brengen wij methoden waarmee in de sociale sector gewerkt worden bij elkaar. De methodebeschrijvingen geven daarbij een zo volledig mogelijk beeld van alle beschikbare informatie over een methode. Als gemeente, stafmedewerker of praktijkwerker kunt u hiermee vaststellen of de methode geschikt is voor de situatie waarin u of uw organisatie intervenieert. Als u besluit om met de methode aan de slag te gaan verwijzen we naar het handboek en eventueel andere door de ontwikkelaar beschikbaar gestelde materialen. De methodebeschrijving is opgebouwd langs vier lijnen. Onderdeel één van dit document beschrijft de methode zelf, zoals de doelen, de doelgroep en de aanpak. Onderdeel twee laat de onderbouwing van de methode zien: de visies, theorieën en wetenschappelijke onderzoeken die de ontwikkelaar heeft gebruikt bij het ontwikkelen van de methode. Onderdeel drie geeft zicht op de praktijkervaringen van de professional en de cliënt/burger met de methode. Onderdeel vier geeft inzicht in wat er wetenschappelijk bekend is over de effectiviteit van de methode. De methodebeschrijving is in nauwe samenwerking met de ontwikkelaar van de methode tot stand gekomen. Zo levert de ontwikkelaar informatie aan en geeft deze feedback op het concept en toestemming voor publicatie. De methode wordt uitgebreid in kaart gebracht. Dit kan de ontwikkelaar op zijn beurt een impuls geven voor verdere ontwikkeling van de methode. Een methode staat dus niet stil, de methodebeschrijvingen zullen dan ook regelmatig worden herzien. De methodebeschrijving is gebaseerd op een systematische zoektocht naar informatie. Bij die zoektocht werken de onderzoeker die de methodebeschrijving maakt en een informatieanalist van de afdeling kennisstromen van MOVISIE intensief samen. Bij het zoeken van informatie over methoden zijn doorgaans de volgende zoekstrategieën toegepast: het inwinnen van informatie bij de ontwikkelaar, uitvoerende instanties en/of eventuele onderzoekers van de methode, het doorzoeken van Nederlandse en/of internationale databanken, het checken van referenties van reeds gevonden informatiemateriaal en een internet deskresearch. De zoektocht is daarbij gericht op een breed spectrum aan informatiebronnen, variërend van (ongepubliceerde) verslagen van (interne) procesevaluaties of paneldiscussies tot wetenschappelijk (effect)onderzoek. De verantwoording van de toegepaste zoekstrategieën is in beknopte zin terug te vinden in onderdeel 6.1. De zoekgeschiedenis is in uitgebreidere vorm vastgelegd in een hiertoe ontwikkelde flowchart, die is opgenomen in het archief van MOVISIE. Het relevante gevonden materiaal is terug te vinden in het literatuuroverzicht in onderdeel 6.2. Bij het effectonderzoek (onderdeel 4) wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte aanwijzingen voor effectiviteit. Een toelichting op dit onderscheid vindt u in bijlage 1. Om de tekst in de methodebeschrijving zelf laagdrempelig te houden, worden de belangrijkste onderzoekskenmerken en resultaten zoveel mogelijk in woorden beschreven. De achterliggende cijfers vindt u in bijlage 3 en verder.
4 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
Wij wensen u veel inspiratie bij het lezen van deze methodebeschrijving. Wij hopen dat u zich hiermee een goed beeld kunt vormen van wat deze methode uw gemeente, uw organisatie of uzelf als sociale professional te bieden heeft en hoe u de kwaliteit van uw aanbod aan de doelgroep kunt vergroten.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 5
Samenvatting
1. Beschrijving methode Doel Het doel van de methode is om cliënten doelgericht te laten werken aan hun toekomst en om instellingen concrete instrumenten aan te reiken om cliënten daarbij te ondersteunen. Het gaat om het realiseren van een planmatige aanpak in de individuele begeleiding van cliënten, waarbij de gehele situatie en de vraag van de cliënt centraal staan. Doelgroep De doelgroep bestaat uit alle cliënten die een individueel traject aangeboden krijgen van tenminste een aantal weken, zoals cliënten in de 24-uursvoorzieningen, begeleid wonen, ambulante woonbegeleiding, crisisopvang en vrouwenopvang. Aanpak Het 8-fasenmodel gaat uit van individuele trajectbegeleiding, van instroom tot uitstroom, in acht fasen: • Aanmeldingsfase: het eerste contact tussen de cliënt en de hulpverlener. • Intakefase: een nadere kennismaking tussen de cliënt en de instelling. • Opnamefase: de opbouw van de hulpverlening aan de cliënt. • Analysefase: analyse van het functioneren van de cliënt op 8 leefgebieden. • Planningsfase: het opstellen van een begeleidingsplan. • Uitvoeringsfase: de uitvoering van het begeleidingsplan. • Evaluatiefase: een terugblik op de uitvoeringsfase. • Uitstroomfase: de afronding van de hulpverlening. De stappen hebben betrekking op acht leefgebieden: huisvesting, financiën, sociaal functioneren, psychisch functioneren, zingeving, lichamelijk functioneren, praktisch functioneren, dagbesteding. Centraal staan de sterke punten en krachten van mensen en niet hun problemen. Materiaal • Voor het gestructureerd invoeren van de methode is een handleiding beschikbaar: Het 8-fasenmodel. Planmatig werken in de maatschappelijke opvang. • Een map met praktische informatie over de implementatie van het 8-fasenmodel: Implementatiewijzer 8-fasenmodel. Een handreiking voor managers en projectleiders. • De Leefgebiedenwijzer 8-fasenmodel geeft hulpverleners ideeën voor het werken met cliënten in de maatschappelijke opvang. • In het programma van het Softwarepakket 8-fasenmodel is het mogelijk per cliënt een persoonsbeschrijving, begeleidingsplan en evaluatie in te voeren. Website www.movisie.nl en www.8-fasenmodel.nl
6 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
Ontwikkelaar Naam: MOVISIE (voorheen NIZW) Adres: Catharijnesingel 47, Utrecht Contactpersoon: Petra van Leeuwen-den Dekker Tel. contactpersoon: 030 789 2071 E-mail contactpersoon:
[email protected]
2. Onderbouwing Het 8-fasenmodel is in de praktijk ontstaan en heeft bij verdere ontwikkeling gebruik gemaakt van verschillende visies en bestaande methoden. In het 8-fasenmodel gaat het om individuele trajectbegeleiding; het primaire proces staat centraal. In navolging van Harteloh en Zwart (1991 in: Heineke & Van Leeuwen-den Dekker, 2005) definiëren de ontwikkelaars het primaire proces als volgt: een keten van gebeurtenissen die begint op het moment dat een persoon in contact treedt met hulpverleners tot het moment dat hij of zij dat contact beëindigt. Belangrijk is dat er één hulpverlener toegewezen wordt als persoonlijk begeleider (mentor, trajectbegeleider of casemanager). Deze zorgt ervoor dat cliënten systematische en doelgerichte ondersteuning krijgen bij het realiseren van doelstellingen. Voor de rol van de cliënt sluit de ontwikkelaar aan bij Brinkman en Van den Berg (1993 in: Heineke & Van Leeuwen-den Dekker, 2005). Zij stellen dat inzicht in eigen problemen, mogelijke oplossingen en de inzet die van de cliënt gevraagd wordt om het probleem aan te pakken, factoren zijn die de motivatie van een cliënt bepalen. Kenmerkend voor de hulpverlener is professioneel handelen. De professional is verantwoordelijk voor de kwaliteit in het primaire proces. De ontwikkelaars noemen een aantal factoren die de kwaliteit van het primaire proces beïnvloeden. Zij baseren zich daarbij op Verbeek (1998, in Heineke & Van Leeuwen-den Dekker, 2005): kernvisie van de hulpverlener, methoden en instrumenten, rollen en vaardigheden en cliëntgerichtheid.
3. Onderzoek praktijkervaringen Er heeft een tweetal onderzoeken plaats gevonden naar het gebruik en de praktijkervaringen met het 8-fasenmodel. De methode wordt veel gebruikt in instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Dit is een aanwijzing dat de methode praktisch bruikbaar is. Tijdens onderzoek in de pilotfase noemden professionals als voordelen: de praktische insteek, intercollegiale feedback, betrokkenheid van de cliënt en het stimuleren van procesmatig en gestructureerd werken. Cliënten geven aan dat de algemene tevredenheid over de hulpverlening niet veranderd is, maar zij zien op de volgende onderdelen een duidelijke vooruitgang: het maken van afspraken over de begeleiding; begeleidingsdoelen die vastgelegd zijn in een hulpverleningsplan; de samenwerking tussen hulpverleners binnen de instelling; de toename van hulpverleningscontacten buiten de instelling en de mate waarin cliënten vinden dat hulpverleners naar hen luisteren (Heineke en Van Leeuwen-den Dekker: 2005). Voor gemeenten heeft het 8-fasenmodel als basis gediend voor het model individueel trajectplan in de Stedelijke kompassen. Buiten Nederland is het 8-fasenmodel geïmplementeerd in Kiev (Oekraïne) en wordt het onderzocht in een internationaal project over zwerfjongeren, Combating Youth Homelessness. De Europese Commissie bekostigt dit project, dat wordt
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 7
uitgevoerd in de periode 2008-2011.
4. Effectonderzoek Er is geen onderzoek gevonden naar de effectiviteit van het 8-fasenmodel. Wel is effectonderzoek gedaan naar methoden die overeenkomen met bepaalde elementen van het 8-fasenmodel, namelijk case management en de Strengths-Based Case Management benadering. Uit een literatuurreview van het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg van het UMC St Radboud te Nijmegen (Luijtelaar, Wolf en Brilleslijper, 2009) blijkt dat casemanagement een positief effect heeft op stabiele huisvesting, vermindering van dakloosheid, vermindering van alcohol- en of drugsgebruik en op psychopathologie. Verder kan casemanagement leiden tot verbetering van cliënttevredenheid en kwaliteit van leven. De Strengths-based benadering, een vorm van casemanagement die zich richt op het versterken van de krachten en talenten van mensen (empowerment), is niet voor daklozen onderzocht maar heeft bij cliënten met verslavingsproblemen geleid tot onder meer reductie van middelengebruik, vermindering van psychologische problemen, verbeterde dagactiviteiten en behoud van het begeleidingscontact.
5. Samenvatting werkzame elementen • •
•
• • • •
De acht leefgebieden staan centraal in het begeleidingstraject en brengen structuur aan in de rapportage. In de analyse door middel van persoonsbeschrijvingen komen niet alleen de problemen maar ook de sterke punten van de cliënt in beeld; er ontstaat een breed zicht op het functioneren van de cliënt. In de begeleidingsplannen gaat het om concrete doelen en acties. Doelen hoeven niet altijd betrekking te hebben op het verbeteren van de situatie of het opheffen van problemen. Ze kunnen ook stabilisatie inhouden. Door evaluaties toetsen cliënt en mentor in hoeverre de doelen uit het begeleidingsplan behaald zijn. Het individuele traject maakt het mogelijk maatwerk aan de cliënt te leveren. De verslaglegging maakt het mogelijk om structureel en efficiënt af te stemmen met interne en externe partijen. Het mentorschap is belangrijk om het primaire proces zo goed mogelijk te laten verlopen. De mentor biedt de cliënt systematisch en doelgericht ondersteuning bij het realiseren van doelstellingen.
8 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
1. Beschrijving methode
De beschrijving van de methode is gebaseerd op het volgende handboek: Implementatiewijzer 8-fasenmodel: een handreiking voor managers en projectleiders, geschreven door Heineke & Van Leeuwen-den Dekker, uitgegeven in 2005 door het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) in Utrecht. Wanneer daarnaast aanvullende bronnen worden gebruikt, dan wordt daar expliciet naar verwezen.
1.1 Probleemomschrijving Van oudsher is de maatschappelijke opvang een sector die zich richt op bed, bad en brood: op onderdak en de eerste levensbehoeften. Het aanbod was vooral improviserend, laagdrempelig en speelde snel in op de noden van daklozen. In de jaren ‘80 en vooral in de jaren ‘90 is er (individuele) begeleiding bijgekomen, vaak in de vorm van mentorschappen. Dit werd op veel verschillende manieren vormgegeven. Was de sector maatschappelijke opvang in de jaren ‘90 nog vooral gericht op kwantiteit (capaciteitsuitbreiding), de laatste jaren is de focus meer verlegd naar kwaliteit en kwaliteitsbeleid (professionalisering). Die behoefte aan professionalisering kwam voort uit drie ontwikkelingen: • Complexere hulpvragen. Er is steeds vaker sprake van meervoudige problematiek: een combinatie van problemen op de leefgebieden huisvesting, gezondheid, financiën, psychisch functioneren, sociaal functioneren en dagbesteding. Hoewel de aanpak van dergelijke problematiek ook een verantwoordelijkheid is voor andere sectoren, worden de werkers in de opvang er veelal dagelijks mee geconfronteerd. De opvangwerkers moeten niet alleen een keuze maken voor een gericht hulpaanbod, er is bovendien afstemming nodig met hulpverleners uit andere sectoren (ggz, verslavingszorg, GGD). • Meer nadruk op activering en doorstroom. Het verwijt van veel centrumgemeenten betrof de in hun ogen beschermende, betuttelende en passief makende benadering van voorzieningen voor 24-uurswonen. Dit zou leiden tot onnodige verstopping (waardoor de toegankelijkheid voor andere cliënten minder wordt). Bovendien zou het cliënten onzelfstandig maken die in potentie over meer zelfredzaamheid beschikken (ministerie van VWS, 2003). Overigens zijn de doorstroommogelijkheden in de maatschappelijke opvang het laatste decennium enorm uitgebreid door de toename van plaatsen begeleid wonen en ambulante woonbegeleiding: van 500 in 1992 naar ruim 3.000 in 2001 (Federatie Opvang, 2003 in: Heineke & van Leeuwen-den Dekker, 2005). • Vanaf 2003 werd AWBZ-zorg mogelijk door maatschappelijke opvang. Zorgkantoren stellen eisen aan de geleverde zorg. Instellingen moeten kunnen aantonen dat zij
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 9
kwaliteit leveren: cliëntgericht, doelgericht en efficiënt. Ook de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft veranderingen teweeggebracht in de sector. Met ingang van 1 januari 2008 zijn enkele AWBZ-functies geschrapt en ondergebracht bij de Wmo. Daardoor zijn cliënten in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang nu meer aangewezen op de gemeentelijke voorzieningen (ministerie van VWS, 2009). Naar aanleiding van deze ontwikkelingen ontstond de behoefte aan een geschikte methode voor verbetering van de kwaliteit van de individuele begeleidingsprocessen in de maatschappelijke opvang. De documentatie van de ontwikkelaar bevat geen informatie over het aantal cliënten in de maatschappelijke opvang. Volgens informatie op www.movisie.nl (MOVISIE, b) is het moeilijk te zeggen hoeveel mensen in de maatschappelijke opvang verblijven. Een groot probleem in Nederland is dat er in de sectoren die zich met daklozen bezighouden, geen goede en eenduidige registratie is. Er zijn wel instellingen en sectoren die registreren, maar de gegevens blijken dan óf onvolledig óf moeilijk vergelijkbaar. De laatste tijd komt hierin enige verbetering. In de voortgangsrapportage 2008 schat het ministerie van VWS (op gezag van het Trimbosinstituut) het aantal cliënten in de maatschappelijke opvang op een krappe 57.000 (ministerie van VWS, 2008). Naar schatting zijn er ongeveer 110.000 mensen in Nederland bij wie sprake is van een multiprobleemsituatie. Dat zijn niet alleen daklozen en cliënten in de maatschappelijke opvang maar ook zelfstandig wonenden (Scholten en Wolf, 2002). Volgens de website van het ministerie van VWS bedraagt het aantal cliënten in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang dat vóór 2008 gebruik maakte van de AWBZfunctie ondersteunende begeleiding en persoonlijke verzorging 5000 (ministerie van VWS, 2009).
1.2 Doel van de methode Algemeen doel van het 8-fasenmodel is het verbeteren van de kwaliteit van het uitvoerende werk in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Daarnaast is een belangrijk doel het verhogen van de kwaliteit van leven van cliënten in de opvang. Dit wordt bereikt door: • Inzichtelijkheid: het primaire proces wordt inzichtelijk voor medewerkers, cliënten en externe samenwerkingspartners. • Vraaggerichtheid: de gehele situatie en de vraag van de cliënt zijn het vertrekpunt. • Doelgerichtheid: het formuleren van concrete, haalbare doelen staat centraal. • Doelmatigheid: de cliënt en de verschillende hulpverleners werken aan dezelfde doelen en weten van elkaar wie wat doet, zodat er efficiënter gewerkt wordt. • Samenwerking: er is verslaglegging en overleg over de voortgang van de begeleiding, wat de onderlinge afstemming bevordert. Het model draait om acht fasen in het begeleidingsproces; bij iedere fase zijn doelen geformuleerd (zie 1.5).
10 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
1.3 Doelgroep van de methode Het 8-fasenmodel is ontwikkeld voor cliënten in de maatschappelijke opvang, die een individueel traject aangeboden krijgen van tenminste een aantal weken. Het gaat om kwetsbare personen die door een combinatie van problemen (gedwongen) de thuissituatie hebben verlaten of dreigen te verlaten en (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving (Dalman, Herders & Schoorl, 2000 in: Heineke, 2005). Oorzaken zijn onder andere te vinden in (seksueel) geweld, relatieproblemen, psychische of psychiatrische problemen, verslavingsproblemen en materiële problemen. Vaak gaat het om een combinatie van factoren. Sommige cliënten zijn in een crisis geraakt doordat er in hun leven een ingrijpende gebeurtenis plaatsgevonden heeft, die zij zelf niet kunnen hanteren zonder een beroep te doen op een opvangvoorziening. Anderen lijken voortdurend moeite te hebben om zich zelfstandig in deze maatschappij te redden. Ze zijn niet of nauwelijks in staat om onderwijs te volgen, betaald te werken of een actief sociaal leven te leiden. Maatschappelijke opvang De maatschappelijke opvang kent verschillende werksoorten: dak- en thuislozenzorg, vrouwenopvang en crisisopvang. Onder de dak- en thuislozenzorg vallen bijvoorbeeld dagopvang, nachtopvang, 24-uursvoorzieningen, dienstencentra, woonbegeleiding en nazorg, projecten voor toeleiding naar arbeid, werkprojecten en ziekenboegen voor daklozen. Cliënten van de internaten van de dak- en thuislozenzorg zijn met name mannen. Het ontbreken van huisvesting is het meest acute probleem, maar meestal zijn er ook diverse andere problemen. Kenmerkend voor daklozen is de meervoudige problematiek. De vrouwen in de vrouwenopvang hebben (seksueel) geweld of dreiging ervan meegemaakt. De vrouwenopvang bestaat uit blijf-van-mijn-lijfhuizen, FIOM-huizen en vrouwenopvangcentra. Deze voorzieningen bieden in een veilige omgeving tijdelijke opvang en hulpverlening aan vrouwen en kinderen in een crisissituatie. In de crisisopvang komen mannen en vrouwen, met of zonder kinderen, terecht die (tijdelijk) niet meer in hun sociale omgeving kunnen functioneren. De problematiek is zeer divers. Zo zijn er gezinnen met financiële problematiek, mensen die tijdelijk hulp nodig hebben bij de overgang van residentieel naar zelfstandig wonen, zoals ex-gedetineerden, ex-alcohol- of drugsverslaafden en ex-psychiatrische patiënten. Complicerende factoren De ontwikkelaars wijzen er verder op dat cliënten in de maatschappelijke opvang soms moeilijk benaderbaar zijn of moeilijk (goed) te spreken te krijgen zijn. Daardoor is het lastig om met hen over doelen en plannen te spreken. Er worden drie complicerende factoren genoemd: • De problematiek is zwaar, gecompliceerd en moeilijk te doorgronden, bijvoorbeeld een psychische handicap, verslaving of een combinatie daarvan. • De cliënt is niet of nauwelijks in staat of bereid over zichzelf en zijn omstandigheden te spreken, laat staan over de toekomst. Ook de invloed van drugs of medicijnen kan de communicatie met de cliënt sterk beperken of onmogelijk maken. • De cliënt heeft een irreëel beeld van zichzelf, hetzij te negatief, hetzij te positief. Zogeheten SMART-doelen zijn dan lastig te formuleren. Vaak is handhaving van functioneren al heel wat.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 11
Andere sectoren Het 8-fasenmodel is deels ook geschikt voor andere sectoren (bijv. ggz, verslavingszorg, ouderenzorg, jeugdzorg). Het is voor alle instellingen bruikbaar die individuele begeleiding geven. In de ggz en de verslavingszorg is het ontwikkelen van methodisch werken over het algemeen verder gevorderd dan in de maatschappelijke opvang. Het 8-fasenmodel richt zich hoofdzakelijk op de begeleiding en niet zozeer op de behandeling (MOVISIE, a). Aanmelding en selectie Cliënten melden zich telefonisch, schriftelijk of fysiek aan, maar worden ook door anderen aangemeld, zoals familie of een verwijzer. In de eerste en tweede fase van het 8-fasenmodel, aanmelding en intake, vindt de beoordeling plaats of de instelling passende hulp kan bieden aan de cliënt. Hiervoor zijn verschillende instrumenten ontwikkeld (zie ook 1.6).
1.4 Indicaties en contra-indicaties In de aanmeldingsfase spelen opnamecriteria en contra-indicaties een rol. Deze worden bepaald door de instelling zelf, die bepaalt of potentiële cliënten aan het juiste adres zijn met hun hulpvraag. Belangrijk is dat de instelling een visie heeft op de opnamecriteria en contraindicaties en dat er duidelijke afspraken zijn gemaakt binnen de instelling (ook over verwijzen). Door de invoering van centrale toegangen is deze taak vaak buiten afdelingen komen te staan (zie ook 1.5). In het aanmeldingsformulier dat via www.8-fasenmodel.nl te downloaden is, staan voorbeelden van opnamecriteria en contra-indicaties genoemd. Het is de bedoeling dat deze worden aangepast aan de eigen praktijk. Genoemd zijn: • Opnamecriteria: • leeftijd 18 jaar of ouder • beschikking over eigen inkomen • geldige verblijfsstatus. Contra-indicaties: • verslaving aan hard drugs • psychiatrische problematiek • bedreiging van buitenaf (ex-partner) (MOVISIE, a)
1.5 Aanpak Werkwijze Het 8-fasenmodel is een methode voor planmatig werken in de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang. De methode richt zich op individuele trajectbegeleiding en gaat uit van het werken met leefgebieden. Empowerment van cliënten vormt een belangrijk ingrediënt.
12 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
De methode is met name geschikt voor voorzieningen in de maatschappelijke opvang die een minimale begeleidingsduur hebben van zes weken. Acht fasen Het 8-fasenmodel onderscheidt acht fasen in het individuele begeleidingstraject. Elke fase kent specifieke doelen, werkwijzen en instrumenten die het proces tussen hulpverlener en cliënt ondersteunen (Heineke & Van Leeuwen, 2008). 1. De aanmeldingsfase bestaat uit het aanmeldingsgesprek, de aanmeldingsoverweging en het aanmeldingsbesluit. In het aanmeldingsgesprek wordt ingeschat of de cliënt tot de doelgroep behoort. Als dat het geval is, wordt de situatie van de cliënt verhelderd door op enkele onderdelen door te vragen. Ook wordt in het aanmeldingsgesprek duidelijk gemaakt wat de cliënt kan verwachten van de instelling. In de aanmeldingsoverweging spelen intakecriteria en contra-indicaties, de verwachtingen van de cliënt en de mogelijkheden van de instelling, maar ook praktische zaken een rol. Op grond van de aanmeldingsoverweging zijn er grofweg vier mogelijkheden voor de cliënt: • een intakegesprek • een afspraak voor een spoedopname • een doorverwijzing • een afwijzing. Deze fase duurt een dag tot een week. 2. De intakefase bestaat uit het intakegesprek, de intakeoverweging en het intakebesluit. Aan de hand van acht leefgebieden wordt het functioneren van de cliënt in kaart gebracht. Ook wordt er informatie gegeven over de instelling, bijvoorbeeld over de werkwijze en huisregels. Het intakegesprek geeft informatie voor de overweging of de cliënt in aanmerking komt voor een begeleidingstraject. Aangeraden wordt om hier collega’s bij te betrekken en eventueel ook externe hulpverleners. Bij de intakeoverweging spelen verschillende criteria een rol, zoals: de aansluiting van het aanbod bij de hulpvraag van de cliënt, de motivatie van de cliënt en de aansluiting bij de groep. Hierna zijn er verschillende mogelijkheden: • een opname • plaatsing op een wachtlijst • een proefopname (bij twijfel of de cliënt en de instelling bij elkaar passen) • een voorwaardelijke opname (als aanvullende bindende afspraken nodig zijn) • doorverwijzing van de cliënt • afwijzing van de cliënt. Overigens kan de cliënt de aanmelding ook zelf intrekken. Het intakegesprek duurt één tot anderhalf uur. Duur van de intakefase: één tot twee weken. 3. In de opnamefase wordt de komst van de cliënt voorbereid, maakt de cliënt kennis met hulpverleners en cliënten, krijgt de cliënt uitleg over de huisregels van de instelling, wordt het vertrouwen van de cliënt opgebouwd en worden praktische zaken geregeld. De mentor heeft in deze fase zeer frequent contact met de cliënt. Duur: één tot twee weken. 4. In de analysefase maakt de hulpverlener een analyse van de acht leefgebieden door regelmatig begeleidingsgesprekken te voeren met de cliënt en informatie van anderen
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 13
te gebruiken. In deze gesprekken komen niet alleen de problemen aan de orde, maar worden juist ook de pluspunten benoemd. De mentor voert gemiddeld wekelijks een gesprek met de cliënt. Duur: een tot vier weken (maximaal vier weken na de opnamedatum). 5. In de planningsfase onderneemt de hulpverlener samen met de cliënt stappen om tot een begeleidingsplan te komen: er wordt een einddoel bepaald en er worden middellange termijndoelen geformuleerd, prioriteiten gesteld, acties geformuleerd en taken verdeeld. Duur: maximaal twee weken na het opstellen van de persoonsbeschrijving. 6. In de uitvoeringsfase ondersteunt de hulpverlener de cliënt bij de uitvoering van het begeleidingsplan door met de cliënt begeleidingsgesprekken te voeren, de cliënt vaardigheden aan te (laten) leren en de cliënt te stimuleren praktische zaken te regelen. De mentor voert minimaal eens per twee weken een voortgangsgesprek met de cliënt. De duur is afhankelijk van de gemaakte afspraken in het begeleidingsplan en verschilt per cliënt. Gemiddeld duurt deze fase acht weken. 7. De evaluatiefase bestaat uit het evaluatiegesprek, de evaluatieoverweging en het evaluatiebesluit. Hier zijn grofweg twee mogelijkheden: de cliënt rondt de begeleiding in de instelling af en stroomt door naar een andere voorziening of gaat zelfstandig wonen (met of zonder ambulante hulp), of de cliënt zet de begeleiding in de instelling voort. Duur: één tot twee weken. 8. In de uitstroomfase gaat het om de voorbereiding van het vertrek van de cliënt, het organiseren van de nazorg, een warme overdracht naar andere hulpverleners, het voeren van een exitgesprek en het afscheid nemen. Het systematisch meten van de cliënttevredenheid is hierbij belangrijk. Duur: één tot zes weken. De fasen 4 tot en met 7 - analyse, planning, uitvoering en evaluatie - zijn de kernfasen van het 8-fasenmodel. Na de evaluatiefase wordt de cyclus zo nodig herhaald. Acht leefgebieden Het 8-fasenmodel onderscheidt acht leefgebieden die in bijna elke fase terugkomen. Ze staan dus steeds centraal in het begeleidingstraject en brengen structuur aan in de rapportage en de begeleiding. Kenmerkend voor deze leefgebieden is dat ze voor iedereen gelden; ze zijn persoonsgericht en niet probleemgericht. 1. Huisvesting: woonsituatie van de cliënt. 2. Financiën: financiële situatie en bestedingspatroon van de cliënt . 3. Sociaal functioneren: relatie tussen de cliënt en diens omgeving (waaronder het gezin, de familie, de hulpverleners), inclusief het maatschappelijk gedrag (bijvoorbeeld relatie met justitie). 4. Psychisch functioneren: het 'welbevinden' van de cliënt, inclusief eventueel psychiatrisch ziektebeeld en verslavingsgedrag. 5. Zingeving: datgene wat de cliënt motiveert om te leven (bijvoorbeeld een levens- of geloofsovertuiging). 6. Lichamelijk functioneren: fysieke gesteldheid van de cliënt en zelfzorg. 7. Praktisch functioneren: huishoudelijke en technische vaardigheden, taalvaardigheden 8. Dagbesteding: daginvulling van de cliënt (werk, sociale activering, hobby's, studie, activiteiten).
14 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
De leefgebieden komen deels overeen met landelijk gebruikte registratiesystemen voor de opvang (met name Clever), maar er zijn fundamentele, principiële verschillen tussen beide. Zo ontbreken in het overzicht de zelfstandige leefgebieden verslaving, psychiatrie en justitie. Aan psychiatrisch ziektebeeld en verslavingsgedrag wordt wel aandacht besteed in het leefgebied psychisch functioneren. De ontwikkelaars hebben hier bewust voor gekozen omdat ze de doelgroep positief, niet-stigmatiserend willen benaderen. Niet iedereen heeft immers met verslaving, psychiatrie en justitie te maken, terwijl wel elk mens te maken heeft met de in de methode gekozen acht leefgebieden. De leefgebieden zijn echter niet statisch; instellingen kunnen desgewenst hun eigen leefgebied toevoegen (Rensen, Van Arum & Engbersen, 2008). Handleiding Over het 8-fasenmodel zijn verschillende publicaties uitgebracht en instrumenten ontwikkeld voor hulpverleners, managers en projectleiders (zie 1.6). De ontwikkelaar wijst erop dat het 8-fasenmodel geen blauwdruk is, maar dat iedere organisatie het 8-fasenmodel op maat kan maken. De mate waarin bijstelling van het 8-fasenmodel nodig is, verschilt per instelling. Zo maken instellingen bijvoorbeeld een ‘eigen’ aangepaste handleiding en ‘eigen’ aangepaste formulieren. Op de website www.8-fasenmodel.nl zijn voorbeelden te vinden.
1.6 Materiaal Instrumenten / publicaties • Om de methode gestructureerd in te voeren is een handleiding beschikbaar: het 8-fasenmodel. Planmatig werken in de maatschappelijke opvang. Deze publicatie is geschreven voor (aankomend) hulpverleners in de maatschappelijke opvang, die individuele begeleiding aan cliënten bieden. Leidinggevenden kunnen dit boek gebruiken om te bepalen of ze het 8-fasenmodel willen gebruiken in hun eigen praktijk. • Een kennismakingsfolder 8-fasenmodel. • Een map met praktische informatie over de implementatie van het 8-fasenmodel: Implementatiewijzer 8-fasenmodel. Een handreiking voor managers en projectleiders. • De Leefgebiedenwijzer 8-fasenmodel geeft hulpverleners ideeën voor het werken met cliënten in de maatschappelijke opvang. Deze wijzer beschrijft het proces tussen cliënt en hulpverlener van aanmelding tot uitstroom. In de methode staat het doelgericht werken met leefgebieden centraal. • Trainingshandleiding 8-fasenmodel • In het programma van het Softwarepakket 8-fasenmodel is het mogelijk per cliënt een persoonsbeschrijving, begeleidingsplan en evaluatie in te voeren. Formulieren Per fase zijn verschillende formulieren ontwikkeld die dienen als voorbeeld voor organisaties die met het 8-fasenmodel werken. Ze kunnen door de organisaties aangepast worden. Deze zijn te downloaden via www.8-fasenmodel.nl.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 15
Trainingen en uitwisselingsbijeenkomsten De RINO Groep biedt diverse mogelijkheden ter ondersteuning van de implementatie van het 8-fasenmodel. Over het implementatietraject leest u meer op www.rinogroep.nl. (MOVISIE, a) Meer informatie over het 8-fasenmodel is te vinden bij MOVISIE. Zie: www.movisie.nl en www.8-fasenmodel.nl .
1.7 Benodigde competenties van de professional Een sociaalagogische opleiding is een goede basis voor dit werk. Daarnaast kan de instelling deskundigheidsbevordering organiseren. Voor het 8-fasenmodel is een speciale training ontwikkeld over de vaardigheden die nodig zijn voor de praktijk (Heineke & Van Leeuwen, 2008). De profielen van projectleider, teamleider en mentor zijn als volgt beschreven: Profiel van de projectleider: • Minimaal hbo-opleiding. • Kennis van projectmatig en methodisch werken. • Minimaal één jaar betrokken bij het werken in de sector maatschappelijke opvang. • Schriftelijke vaardigheden (kort, bondig en praktisch formuleren). • Communicatievaardigheden (kunnen uitleggen, voordoen, motiveren en aanspreken). • Computervaardigheden (Windows, Word). • Zelfstandigheid en organisatievermogen. • Een pittig, direct en actief persoon. • Het zich eigen kunnen maken van het 8-fasenmodel, de vertaling naar de praktijk als een uitdaging zien. • Verbindingen kunnen leggen, aansluiting hebben met de werkvloer maar ook met het management. Moet dus in alle lagen communicatief goed zijn. • Relativeringsvermogen. • Coachingsvaardigheden: motiveren en ondersteunen (een duidelijke positie innemen, overwicht hebben, verantwoordelijkheid nemen en betrokkenheid tonen, af en toe een geintje maken). Profiel van de teamleider: • Inhoudelijke kennis (om kritisch naar stukken te kunnen kijken). • Coachend leiding geven. • Voorzitterschap ten bate van heldere besluitvorming. • Teamleider moet geschoold worden en moet zich voorbereiden op de implementatie van het 8-fasenmodel. Moet voor de troepen uit lopen, een voorsprong hebben. Ten aanzien van de vaardigheden van de mentor is het volgende geformuleerd: • Allrounder: de mentor kan de cliënten begeleiden op alle leefgebieden. Soms is er gespecialiseerde hulp nodig, die intern (bijvoorbeeld verpleegkundige, financiële ondersteuner) of extern (bijvoorbeeld ggz-medewerker) geregeld wordt.
16 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
• • • • •
•
• • •
Zelfstandig werken. De mentor gaat niet pas aan de slag na druk van de teamleider. Zich kwetsbaar opstellen tegenover cliënt en collega’s; zijn functioneren wordt transparant als hij feiten en interpretaties op papier zet en presenteert. Kennis van psychopathologie (psychiatrische ziektebeelden) en van de lokale sociale kaart. Analysevaardigheden: observeren, onderscheid maken tussen feiten en interpretaties en persoonsbeschrijving schrijven. Planningsvaardigheden: doelen en acties kiezen en SMART formuleren, met de cliënt in gesprek gaan over doelen en doelen vanuit de cliënt zelf laten komen, onderscheid maken tussen korte, middellange en langere termijndoelen, begeleidingsplannen schrijven. Begeleidingsvaardigheden: vertrouwensrelatie leggen met de cliënt, cliënten motiveren voor het samenwerken aan het individuele begeleidingstraject, gesprekstechnieken, cliënt positieve feedback geven, omgaan met weerstand vanuit de cliënt, gesprekken structureren, erachter komen wat cliënt zelf wil, cliënt confronteren, formulieren in het hoofd opnemen, omgaan met cliënten met complexe problematiek. Evaluatievaardigheden: exitgesprek voeren met de cliënt en evaluatieverslag schrijven. Tijdsplanning en zelfcontrole: reële en duidelijke afspraken maken, timemanagement, afspraken nakomen. Computervaardigheden: Word, registratieprogramma.
1.8 Overige randvoorwaarden Kwaliteitsbewaking Voor de verankering en de kwaliteit van het werken volgens het 8-fasenmodel is evaluatie belangrijk. In het implementatieplan is voorzien in een evaluatie na circa een jaar uitvoering. In dit plan staan ook de evaluatiecriteria. De projectgroep gaat na of de gewenste resultaten zoals die in het projectplan geformuleerd zijn, ook gerealiseerd zijn. Vanaf het begin verzamelen de projectleider en de overige projectteamleden informatie over de bereikte resultaten, de tevredenheid van betrokkenen, het invoeringsproces en het vervolg (verbeterpunten). Ook daarna is periodieke evaluatie belangrijk. Op grond van de evaluatie wordt besloten om de werkwijze aan te passen of te verbeteren of kan men besluiten tot deskundigheidsbevordering. Kosten van de interventie In het documentatiemateriaal over het 8-fasenmodel wordt niet aangegeven wat de kosten zijn. Wel is een overzicht gegeven van de kostenposten waarmee rekening moet worden gehouden. De volgende kosten worden onderscheiden: • Kostenposten eenmalige ontwikkeling: o Extra, tijdelijke formatie voor een projectleider voor minimaal vier uur per week per team. De projectleider werkt tenminste anderhalf jaar aan het project. De projectleider functioneert op hbo-niveau. o Cursus implementatieondersteuning voor de projectleider en de teamleider (of
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 17
•
•
andere functionaris die coachend optreedt in de individuele begeleiding). o Aanschaf informatie- en cursusmateriaal MOVISIE. o Training van teams (zowel trainings- als vervangingskosten). Kostenposten eenmalige realisatie van randvoorwaarden (voor zover niet aanwezig): o Fysieke ruimte voor trajectrapportage en voor mentorgesprekken. o Computerapparatuur voor verzorgen van rapportage en installeren van het softwarepakket. o Koppeling maken tussen registratiesysteem en rapportage. o Extra inspanningen van het management, teamleider en teamleden, zoveel mogelijk binnen bestaande formatie-uren. Kostenposten structurele uitvoering (voor zover niet aanwezig): o Periodieke deskundigheidsbevordering en inwerkprogramma. o Aanpassen roosterindeling om voldoende capaciteit te creëren voor individuele hulpverlening.
(Heineke & Van Leeuwen-Den Dekker, 2005) Overige randvoorwaarden In de Implementatiewijzer 8-fasenmodel is veel aandacht voor het implementatieproces, dat in zes fasen is opgedeeld: 1. Initiatief en haalbaarheid, waarin de wenselijkheid en haalbaarheid van de implementatie van het 8-fasenmodel duidelijk worden. 2. Planning, waarin een projectplan wordt gemaakt, de instelling kiest voor de projectomvang en een projectleider wordt aangesteld. 3. Voorbereiding en randvoorwaarden, waarin de volgende randvoorwaarden worden gerealiseerd: een ervaren projectleider, een sterke teamleider, implementatieondersteuning, mentorschap, gemotiveerde en toegeruste mentoren, lokale handleiding 8-fasenmodel, een efficiënt informatiesysteem, overlegstructuur, roostering en capaciteit, geïnformeerde cliënten en accommodatie. 4. Start en uitvoering. 5. Evaluatie en bijstelling, waarin inzicht in de effecten en de tevredenheid van betrokkenen en het invoeringsproces wordt verkregen en waarin de werkwijze wordt verbeterd. 6. Verankering: het 8-fasenmodel is een structurele en reguliere methode. Overdraagbaarheid Volgens de implementatiewijzer kunnen instellingen die het 8-fasenmodel geïmplementeerd hebben, zelf hun nieuwe medewerkers inwerken.
18 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
1.9 Overeenkomsten en verschillen met andere interventies In een internationale literatuurreview van het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg van het UMC St Radboud te Nijmegen (Van Luijtelaar, Wolf & Brilleslijper, 2009) naar effectieve interventies voor dakloze mensen in opvangvoorzieningen zijn twee interventies opgenomen die overeenkomen met elementen in het 8-fasenmodel. Deze review geeft aanwijzingen voor de effectiviteit van deze interventies. Hier besteden we onder 4.2 kort aandacht aan. Case management Een belangrijk ingrediënt in het 8-fasenmodel is individuele trajectbegeleiding waarbij één hulpverlener als persoonlijk begeleider (mentor, trajectbegeleider, casemanager) optreedt. Dit ingrediënt komt overeen met de interventie casemanagement, die in bovenstaande review is beschreven. Hierin wordt erop gewezen dat er geen algemeen aanvaarde definitie van casemanagement is, maar dat er wel overeenstemming is over de basisfuncties, namelijk assessment, planning, linking, monitoring en belangenbehartiging. De casemanager brengt de behoeften, problemen en sterke kanten van de cliënt in kaart, maakt een op de persoon toegesneden plan en is verantwoordelijk voor de coördinatie van de hulp en de continuïteit in de hulpverlening. Strengths-Based benadering Eén van de uitgangspunten van het 8-fasenmodel is de positieve benadering, waarbij niet de problemen maar juist de sterke punten van de cliënten centraal staan. Ook bij de Strengthsbased benadering, zoals beschreven in bovenstaande review, richt de begeleiding zich niet zo zeer op het oplossen van problemen, maar veel meer op het versterken van de krachten en talenten van mensen (empowerment). De wensen en behoeften van de cliënt vormen het uitgangspunt bij het opstellen van het begeleidingsplan. De bedoeling is dat cliënten hun vaardigheden ontwikkelen en hun onafhankelijkheid vergroten. Er wordt aan toegevoegd dat de Strengths-based benadering minder gezien wordt als een interventie, maar meer als ‘een samenhangende set van praktijktheoretische uitgangspunten, basiswaarden en methodische aanwijzingen’ (Saleebey, 2006; Rapp & Goscha, 2006 in: Van Luijtelaar, Wolf & Brilleslijper, 2009).
1.10 Contactgegevens ontwikkelaar Naam MOVISIE Adres Catharijnesingel 47 3511 GC Utrecht E-mail:
[email protected] Tel.: 030 789 2000
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 19
Fax: 030 789 2111 Website www.movisie.nl www.8-fasenmodel.nl Contactpersoon Petra van Leeuwen-den Dekker Tel.: 030 789 2071 Email:
[email protected]
20 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
2. Onderbouwing
2.1 De ontwikkelgeschiedenis van de methode Het 8-fasenmodel is in de praktijk ontstaan en heeft bij verdere ontwikkeling gebruik gemaakt van verschillende visies en bestaande methoden. Het begon in 1998 toen twee studenten van de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) als afstudeeropdracht in een sociaal pension een manier ontwikkelden om planmatig met hun cliënten te werken. Andere instellingen voor maatschappelijke opvang bleken belangstelling te hebben voor deze werkwijze. Het NIZW, één van de fusiepartners van MOVISIE, kreeg signalen uit de maatschappelijke opvang dat er behoefte was aan een methode die het primaire begeleidingsproces goed zou kunnen structureren. Deze methode moest de ad hoc benadering in de opvang vervangen en de methode moest eenvoudig en praktisch te trainen, te implementeren en over te dragen zijn. Het NIZW heeft de methode uitgewerkt en er de naam 8-fasenmodel aan gegeven. Vervolgens is de methode getest in zes verschillende voorzieningen: sociale pensions, begeleid wonen, crisisopvang en ambulante woonbegeleiding, door middel van een praktijkgericht handelingsonderzoek. In 2002 en 2003 is onder alle betrokkenen – cliënten (200), medewerkers en externe partners – een nul-, tussen- en eindmeting gedaan. De ervaringen in deze testfase zijn gebruikt om de methode te verbeteren; ze zijn verwerkt in de handleiding en de implementatiewijzer van de methode. Over dit onderzoek is helaas geen aparte publicatie verschenen (Rensen et al., 2008).
2.2 Onderbouwing van de probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak Primair proces In het 8-fasenmodel gaat het om het structureren van het primaire proces in de maatschappelijke opvang. Het ondersteunt de samenwerking tussen cliënt en hulpverlener. De ontwikkelaars sluiten aan bij de definitie van het primaire proces van Harteloh en Zwart (1991, in: Heineke & Van Leeuwen-den Dekker, 2005): het primaire proces, soms ook hulpverleningsproces genoemd, is een keten van gebeurtenissen die begint op het moment dat een persoon in contact treedt met hulpverleners tot het moment dat hij of zij dat contact beëindigt. Tussen aanmelding en uitstroom zit een reeks activiteiten, waarin de cliënt en de hulpverlener elkaar ontmoeten. Algemeen doel van deze activiteiten is om de zelfredzaamheid van de cliënt in stand te houden of te vergroten, zodat hij – met of zonder ambulante hulp – weer verder kan. In de 24-uursinstellingen zijn er vaak meerdere hulpverleners bij de hulpverlening aan de cliënt betrokken, zoals maatschappelijk werkers en groepsleiders. Om het primaire proces zo goed mogelijk te coördineren, zal er doorgaans één hulpverlener toegewezen worden als persoonlijk begeleider (mentor). Een mentor biedt cliënten systematisch en doelgericht ondersteuning bij het realiseren van doelstellingen. Het werken met mentorschap is een individuele benadering, waarin de hulpvraag van de cliënt centraal staat. Het contact tussen cliënt en hulpverlener is dus niet willekeurig of vrijblijvend.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 21
Cliënt en hulpverlener hebben verwachtingen van elkaar. De cliënt heeft een hulpvraag en de hulpverlener probeert deze hulpvraag zo goed mogelijk te beantwoorden. Het primaire proces is een samenspel tussen cliënt en hulpverlener. Hun motivatie, communicatie en inzet beïnvloeden in hoge mate het primaire proces. De motivatie van de cliënt De ontwikkelaars geven aan dat de motivatie van de cliënt een belangrijke factor is in het primaire proces. Ze wijzen hierbij op Brinkman en Van den Berg (1993, in: Heineke & Van Leeuwen-den Dekker, 2005), die stellen dat inzicht in eigen problemen, mogelijke oplossingen en de inzet die van de cliënt gevraagd wordt om het probleem aan te pakken, factoren zijn die de motivatie van een cliënt bepalen. Motivatie van cliënten wordt als een van de belangrijkste factoren genoemd die de hulpverlening doet slagen of mislukken. Met motivatie wordt de stimulans van de cliënt bedoeld om aan zijn problemen te werken. Andere aspecten die de motivatie van de cliënt bepalen zijn de vraag wat de cliënt wil bereiken en waarom. De capaciteiten van de cliënt om het doel te bereiken, medebepalen ook de motivatie van de cliënt. Gemotiveerde cliënten geloven in hun eigen mogelijkheden en bereidheid om zich open te stellen voor verandering. Maar soms kennen de cliënten hun eigen capaciteiten niet of hebben ze bepaalde capaciteiten niet in huis. Dat kan een negatieve werking hebben op hun motivatie. Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen motivatie die van de cliënt zelf uitgaat (innerlijke drang) en motivatie die door anderen gevoed wordt (uiterlijke aansporing). Motivatie is dus geen statisch gegeven. De hulpverlener kan van ‘buiten‘ de cliënt motiveren. De rol van de hulpverlener De hulpverlener is degene die de hulpvraag van de cliënt verheldert en zo goed mogelijk beantwoordt. Kenmerkend voor de hulpverlener is professioneel handelen. Professioneel handelen uit zich onder andere in het verantwoord en doordacht handelen. De basis ligt in een respectvolle bejegening van de cliënt. De hulpverlener is degene die verantwoordelijk is voor de kwaliteit in het primaire proces. De ontwikkelaars noemen een aantal factoren die de kwaliteit van het primaire proces beïnvloeden waarbij ze zich baseren op Verbeek (1998, in: Heineke & Van Leeuwen-den Dekker, 2005). Genoemd worden: • Kernvisie van de hulpverlener. In de maatschappelijke opvang worden hulpverleners geconfronteerd met dak- en thuisloosheid, verslaving, psychiatrie en/of geweld. Een visie op deze problematiek en op begeleiding en behandeling bepalen het handelen van de hulpverlener. De hulpverlener moet zich daarom bewust zijn van zijn eigen waarden en normen en die van een ander. • Methoden en instrumenten. De hulpverlener is op de hoogte van methoden en technieken, kan hier een keuze in maken en is in staat er gebruik van te maken. • Rollen en vaardigheden. De hulpverlener moet de beschikking hebben over diverse vaardigheden zoals observeren, rapporteren en gesprekstechnieken. Het motiveren van cliënten komt in het primaire proces continu terug. Hulpverleners kunnen cliënten motiveren door hen van argumenten te voorzien en de cliënten enthousiast te maken. De houding van de hulpverlener dient respectvol te zijn. In de relatie met de cliënt dient de hulpverlener een balans te vinden tussen afstand en nabijheid.
22 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
•
Cliëntgerichtheid. De hulpverlener moet zijn hulpverlening zo goed mogelijk afstemmen op de cliënt, hij moet ‘zorg op maat’ leveren. Voor de hulpverlener is het heel belangrijk om de eigen professionele opvattingen en de wensen van de cliënten zo goed mogelijk te combineren en daar waar dat niet kan, een passende oplossing te zoeken.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 23
3. Onderzoek praktijkervaringen
3.1 Uitvoerende organisaties Organisaties Onderzoek in het kader van het Kennisprogramma Maatschappelijke Opvang laat zien dat het 8-fasenmodel in een enquête onder 32 instellingen voor maatschappelijke opvang verreweg het meest wordt genoemd als gebruikte methode, namelijk 28 maal. In de vrouwenopvang wordt de methode 12 maal van de 22 genoemd. Dit vormt een aanwijzing dat de methode in de sector wordt gezien als praktisch bruikbaar (Rensen, van Arum & Engbersen, 2008). Inmiddels zijn meer dan 5.000 boekjes over de methode verkocht en werkt naar schatting 75% van alle instellingen in zekere mate met het 8-fasenmodel (MOVISIE, a). In het voorjaar van 2009 hebben eerstejaarsstudenten Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) van de Universiteit Utrecht 45 interviews afgenomen bij hulpverleners in de maatschappelijke opvang. Onderdeel van het onderzoek was een quickscan om een globaal beeld te krijgen van het gebruik van (onderdelen van) het 8-fasenmodel. Hieruit bleek dat hulpverleners regelmatig begeleidingsplannen opstelden met cliënten. Ze gebruikten de leefgebiedenwijzer vaak als hulpmiddel bij het maken van begeleidingsplannen en rapportages en bij het voeren van gesprekken. Hulpverleners waardeerden het instrument vanwege het concrete en praktische karakter. Opvallend is dat alle leefgebieden aandacht krijgen in de hulpverlening en dat er op alle leefgebieden doelen gesteld worden. Ook overige instrumenten gebruiken de hulpverleners intensief. Gemeenten Het 8-fasenmodel heeft als basis gediend voor het model individueel trajectplan voor zwerfjongeren in de Stedelijke kompassen van gemeenten (Heineke, Bosker & Van Deth, 2007). Het Stedelijk kompas is een landelijk plan van aanpak dat zich richt op het verminderen van het aantal daklozen, de doorstroming naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan, verbetering van de kwaliteit van leven van de hele doelgroep en het verminderen van de overlast. Internationaal In Kiev (Oekraïne) is het 8-fasenmodel voor het eerst buiten Nederland geïmplementeerd. In het kader van het MATRA-project Reïntegration of homeless women into society: an integral approach is de methode geïmplementeerd in een daklozeninstelling voor vrouwen. Dit gebeurde in opdracht van VNG International. Volgens de ontwikkelaar zouden de hulpverleners en cliënten veel baat hebben bij zowel de planmatige aanpak als de integrale benadering van cliënten (MOVISIE, a). In de periode 2008-2011 voert MOVISIE het project Combating Youth Homelessness uit. Het project omvat een internationaal, vergelijkend onderzoek over en met zwerfjongeren in Engeland, Tsjechië, Portugal en Nederland.
24 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
MOVISIE onderzoekt hierin onder meer het 8-fasenmodel op geschiktheid voor persoonsgerichte trajectbegeleiding van zwerfjongeren (MOVISIE, c).
De hieronder beschreven praktijkervaringen van de professional en cliënt/burger zijn gebaseerd op de volgende publicaties: •
Wat werkt? Een onderzoek naar de effectiviteit en de praktische bruikbaarheid van methoden in de vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en opvang voor zwerfjongere, geschreven door P. Rensen, S. van Arum en R. Engbersen, uitgegeven in 2008 door MOVISIE en het Trimbos-instituut in Utrecht. Het onderzoek maakt onderdeel uit van het door ZonMw - in opdracht van het ministerie van VWS - uitgevoerde Kennisprogramma Maatschappelijke Opvang. Het doel van het onderzoek is het geven van een overzicht van de beschikbare onderbouwde methoden voor de maatschappelijke opvang, de vrouwenopvang en de opvang van zwerfjongeren. Er zijn 18 veelgebruikte methoden onderzocht, waaronder het 8-fasenmodel. Om tot de keuze van methoden te komen is eerst een literatuursearch gedaan. Op basis hiervan en op basis van aanwezige domeinkennis is een groslijst gemaakt die is besproken met deskundigen uit de praktijk en de wetenschap. Vervolgens is een enquête uitgevoerd onder 86 contactpersonen van instellingen die aangesloten zijn bij de instellingskoepel Federatie Opvang. Uiteindelijk zijn er 71 enquêtes ingevuld. De vragen waren: welke methoden gebruikt de instelling, sinds wanneer en is er bewijs dat de methode werkt? De volgende stap was het houden van telefonische interviews met negen sleutelpersonen van verschillende instellingen. De beschreven methoden moesten binnen de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang of opvang voor zwerfjongeren worden uitgevoerd.
•
Implementatiewijzer 8-fasenmodel: een handreiking voor managers en projectleiders (2e ed.), geschreven door D. Heineke & P. van Leeuwen-den Dekker, uitgegeven in 2005 door het NIZW in Utrecht. Het NIZW heeft de werking van het 8-fasenmodel in de pilotfase tussen 2001 en 2004 onderzocht in zes voorzieningen door middel van een praktijkgericht handelingsonderzoek. Onder alle betrokkenen – cliënten, medewerkers en externe partners – is in 2002 en 2003 een nul-, tussen- en eindmeting gedaan. Deze metingen zijn uitgevoerd aan de hand van zowel interviews als vragenlijsten. De vragenlijst is bij de nulmeting ingevuld door 83 cliënten en bij de eindmeting door 65 cliënten. Daarnaast hebben 20 medewerkers een nul- en eindmeting ingevuld. Over dit onderzoek is geen aparte publicatie verschenen. De onderzoeks-resultaten zijn verwerkt in de Implementatiewijzer. Uitspraken van cliënten en medewerkers van instellingen die hebben meegedaan aan het onderzoek in de pilotfase, vindt u terug in de introductiefolder voor het 8-fasenmodel: Het 8-fasenmodel. Kennismaking met een praktische manier van planmatig werken in de maatschappelijke opvang.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 25
3.2 Praktijkervaringen van de professional Geïnterviewde sleutelpersonen van instellingen die met het 8-fasenmodel werken, noemen een aantal voordelen van de methode: de praktische insteek, intercollegiale feedback, betrokkenheid van de cliënt en het stimuleren van procesmatig en gestructureerd werken. In enkele enquêtes van de vrouwenopvang wordt gewezen op de positieve invloed van de methode op de doorstroom. De hoeveelheid registratie ervaren enkele sleutelpersonen als nadelig (Rensen, Van Arum en Engbersen, 2008). Uit de resultaten van het evaluatieonderzoek blijkt dat het 8-fasenmodel bijdraagt aan een hogere kwaliteit van hulpverlening door meer transparantie, vraaggerichtheid, doelgerichtheid, doelmatigheid, samenwerking en doorstroom (Heineke en Van Leeuwen-den Dekker, 2005). De volgende uitspraken illustreren dit: Een trajectbegeleider: ‘Onze werkwijze is sinds de invoering van het 8-fasenmodel compleet veranderd in een activeringsgerichte aanpak. Eerdere projecten die het doel hadden meer methodisch te werken verwaterden al snel. We hebben nu een structurele werkwijze. De ene helft van het team doet de individuele trajectbegeleiding volgens het 8-fasenmodel en de andere helft draagt zorg voor het groepswerk. De cliënten zijn positief over de nieuwe werkwijze. Zij ervaren meer ruimte voor overleg. Ze worden meer serieus genomen en actief betrokken. Zij vinden het fijn om hun verhaal compleet te maken.’ Een teamleider sociaal pension: ‘Een van de effecten van het werken met het 8-fasenmodel is dat een cliënt sneller en vollediger in beeld komt. Daardoor is een actievere en gerichtere aanpak mogelijk. Het 8fasenmodel is praktisch en flexibel doordat je het per locatie op maat kunt maken. Het is namelijk heel belangrijk om te blijven kijken naar de mogelijkheden van een team om planmatig te werken. Je bent afhankelijk van de kennis en vaardigheden van medewerkers en ook van de formatie. Wij hebben geïnvesteerd in de persoonlijke coaching van mentoren door een aparte functionaris. Die continue ondersteuning is essentieel. Met alleen training van een team kom je er niet.’ Van een directeur maatschappelijke opvang: ‘We hebben het 8-fasenmodel in drie voorzieningen tegelijkertijd ingevoerd. Er zijn goede resultaten: we werken systematischer en bewuster. Cliënten komen duidelijker in beeld, ook hun doorstroommogelijkheden. Het 8-fasenmodel is laagdrempelig en lichtvoetig; het sluit aan bij de sector. Toch vergt het een forse inzet van alle betrokken medewerkers om de verandering naar een meer activerende cultuur voor elkaar te krijgen. En daar zijn we nog wel enkele jaren mee bezig. Wij hebben gekozen voor een stapsgewijze invoering. Uiteindelijk moet het 8fasenmodel instellingsbreed ingevoerd zijn.
26 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
3.3 Praktijkervaringen van de cliënt/burger De resultaten uit een vragenlijst onder cliënten laten zien dat de algemene tevredenheid over de hulpverlening ongeveer hetzelfde is gebleven. Op de volgende onderdelen is echter een duidelijke vooruitgang te zien: het maken van afspraken over de begeleiding; begeleidingsdoelen die vastgelegd zijn in een hulpverleningsplan; de samenwerking tussen hulpverleners binnen de instelling; de toename van hulpverleningscontacten buiten de instelling en de mate waarin cliënten vinden dat hulpverleners naar hen luisteren (Rensen, Van Arum en Engbersen, 2008). Een citaat van een cliënt sociaal pension: ‘De mentrix zet op papier hoe het met mij gaat. In het begeleidingsplan schrijft ze de afspraken op. Die mag ik lezen. De laatste tijd is de begeleiding erop vooruitgegaan. Ik krijg eerlijk te horen wat de begeleiders over mij adviseren. Maar het scheelt wel als ik zelf vraag of er nog nieuwe dingen zijn. Ik vind het belangrijk dat cliënten voldoende aandacht krijgen. Ik ben tevreden over de begeleiding hier’.
3.4 Praktijkvoorbeeld In onderstaand voorbeeld uit de Implementatiewijzer 8-fasenmodel (Heineke & Van Leeuwenden Dekker, 2005) is te zien hoe een persoonsbeschrijving, begeleidingsplan en voortgangsrapportage eruit kunnen zien in het 8-fasenmodel. Het geeft een beeld van het verloop en de werking van het 8-fasenmodel in de praktijk. Persoonsbeschrijving Allard Huisvesting: Allard woont alleen in een eenkamerappartement. Hij woont er nu drie maanden. De woning is nog nauwelijks ingericht. Hij wacht nog op de toekenning van inrichtingskosten. De locatie van de woning bevalt hem; hij woont in de buurt van zijn familie. Financiën: Allard ontvangt een bijstandsuitkering. Hij heeft schulden, maar onduidelijk is nog hoe hoog en bij welke instanties. Zelf schat hij in dat de schulden enkele euro’s zijn. Hij heeft het niet goed bijgehouden. Hij maakt zich zorgen over hoe hij financieel rond moet komen. Sociaal functioneren: Allard heeft regelmatig contact met zijn ex-vriendin en zijn vierjarig zoontje. Het contact verloopt naar eigen zeggen beter sinds hij een eigen woning heeft. Zijn ex geeft hem en zijn zoontje soms de ruimte om even samen tijd door te brengen. Allard heeft ook af en toe contact met zijn broer. Met zijn ouders is het contact verbroken na een conflict over Allards alcoholmisbruik. Allard zegt geen vrienden te hebben. Psychisch functioneren: Allard heeft naar eigen zeggen moeite om contact te leggen. Hij voelt zich vaak erg onzeker in nieuwe situaties en heeft de neiging zich aan alles te onttrekken. Hij geeft aan zich eenzaam te voelen en somber. Op zulke momenten drinkt hij veel, al noemt hij zich niet verslaafd. Zingeving: Zijn zoontje betekent alles voor Allard. Allard geniet er enorm van om tijd met zijn kind door te brengen. Het doet hem verdriet dat de relatie met zijn ex verbroken is.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 27
Allard heeft soms het gevoel dat hij zijn zoontje in de steek laat omdat hij zo weinig bij hem kan zijn. Lichamelijk functioneren: Allards gezondheid is redelijk goed; hij heeft geen lichamelijke klachten. Hij kookt regelmatig voor zichzelf. Zijn persoonlijke hygiëne is uitstekend. Wel geeft hij aan snel vermoeid te zijn, volgens hemzelf omdat hij slecht slaapt. De mentor vermoedt dat het te maken heeft met het feit dat hij te veel binnen zit en weinig activiteiten onderneemt. Praktisch functioneren: Allard heeft de mavo afgerond en kan Nederlands lezen en schrijven. Met de computer kan hij redelijk goed overweg; dat vindt hij ook leuk. Zijn administratie is slecht op orde; Allard opent zijn post bij voorkeur niet, bang om nieuwe rekeningen, herinneringen, et cetera aan te treffen. Dagbesteding: Allard zit veel alleen thuis. Naast zijn sociale contacten heeft hij weinig omhanden. Hij wil wel iets gaan doen maar weet niet zo goed wat. Hij vindt het moeilijk om nieuwe situaties en werkkringen op te zoeken. Begeleidingsplan Allard Huisvesting: Doel: Allards huis is ingericht met zitmeubelen en keukenbenodigdheden. Acties: inrichtingskosten innen (cliënt); lijstje benodigde spullen maken en wat ze kosten (cliënt + mentor); spullen kopen. Financiën: Doel: Allard weet hoe hoog zijn schulden zijn en bij wie deze schulden uitstaan. Acties: samen inventariseren welke schulden er zijn (cliënt + mentor); overzicht van schulden maken (mentor). Op sociaal functioneren, psychisch functioneren en zingeving wordt (nog) geen actie ondernomen. Lichamelijk functioneren: Doel: Allard weet op welke manier hij zich fitter zou kunnen voelen. Acties: Allard overlegt met de huisarts over mogelijke oorzaken en oplossingen (cliënt). Praktisch functioneren: Doel: Allard opent zijn post en betaalt op tijd zijn rekeningen. Acties: Map kopen voor post (cliënt); alle binnengekomen post openen en deze in de map stoppen (cliënt); wekelijks met de mentor nieuwe post doornemen en acties bepalen en verdelen (cliënt + mentor). Dagbesteding: Doel: Allard weet wat voor soort dagbesteding/werk hem aanspreekt. Acties: Eens per twee weken langs uitzend- en arbeidsbureaus om vacatures te bekijken (cliënt); afspraak met contactpersoon voor sociale activering (cliënt); onderwerp van tweewekelijkse begeleidingsgesprekken met mentor (mentor). Evaluatieverslag Allard Huisvesting: Doel behaald, inrichtingskosten zijn binnengekomen en acties zijn naar tevredenheid verlopen. Financiën: De schulden zijn in kaart gebracht. Volgende stap is om aflossingsregelingen en kwijtschelding te regelen. Lichamelijk functioneren: Allard heeft met de huisarts overlegd, maar voelt zich niet serieus genomen. Hij voelt zich nog steeds vaak moe, maar zegt dat de klachten wel iets verminderen. Mogelijk heeft dat met zijn dagbesteding te maken. Praktisch functioneren: Allard opent alle post en bewaart deze zorgvuldig. Soms raakt hij van slag van de post en gaat hij naar de groepsleiding met de vraag of ze hem kunnen helpen. De groepsleiding verwijst hem vaak naar de mentor. Allard vindt het lastig om te wachten op de wekelijkse afspraak. Dit is besproken en Allard zal proberen om zich rustig te houden en toch
28 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
echt op de afspraak te wachten. Tussendoor mag hij zijn mentor aanschieten als hij zich zorgen maakt. Dagbesteding: Allard is niet naar uitzend- en arbeidsbureaus geweest om werk te zoeken. Hij geeft aan dat hij er geen zin in heeft gehad. De mentor stelt voor om een keer samen te gaan. Allard is hiermee akkoord gegaan. Wel is er contact geweest met een begeleider sociale activering, die gesprekken voert met Allard over zijn wensen en mogelijkheden. Daar is uitgekomen dat Allard graag met zijn handen bezig is en daar ook werk in zou willen zoeken. Ook een beroep buiten spreekt hem aan. Hij heeft zich met de sociaal activeerder ingeschreven voor een project waar hij tuinierswerkzaamheden uit gaat voeren. Allard hoopt daar binnenkort twee dagen per week naar toe te gaan.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 29
4. Effectonderzoek
4.1 Directe aanwijzingen voor de effectiviteit Er is geen onderzoek gevonden naar de effectiviteit van het 8-fasenmodel. In het kader van de pilotfase zijn wel een nul-, tussen- en eindmeting gedaan. Er is echter geen onderzoeksrapport verschenen, waardoor er te weinig bekend is over de onderzoeksopzet en -resultaten om deze mee te kunnen nemen als directe aanwijzingen voor de effectiviteit van de methode.
4.2 Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit Er zijn geen vergelijkbare methoden gevonden. Wel is effectonderzoek gedaan naar methoden die overeenkomen met bepaalde elementen van het 8-fasenmodel (zie ook 1.9). Deze methoden worden hier kort beschreven. Casemanagement In een literatuurreview van het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg van het UMC St Radboud te Nijmegen (Van Luijtelaar, Wolf en Brilleslijper, 2009) zijn negen studies opgenomen naar de effectiviteit van casemanagement. Hieruit blijkt dat uiteenlopende vormen van casemanagement een positief effect lijken te hebben op stabiele huisvesting en lijken bij te dragen aan minder dakloosheid. Verder lijken vormen van casemanagement bij daklozen bij te dragen aan vermindering van alcohol- en of drugsgebruik en van psychopathologie. Casemanagement kan ook leiden tot verbetering van cliënttevredenheid en de kwaliteit van leven. Strengths-based benadering In dezelfde literatuurreview (Van Luijtelaar et al., 2009) zijn voor de Strengths-based benadering (SBB) geen effectstudies gevonden bij daklozenpopulaties. Het weinige uitgevoerde onderzoek naar SBB heeft betrekking op mensen met langdurige en ernstige psychische problemen (Rapp & Goscha, 2006 in: Van Luijtelaar et al., 2009) en/of met verslavingsproblemen (Rapp, in Saleebey, 2006 in: Van Luijtelaar et al., 2009), niet zozeer op dakloze mensen. Bij cliënten met verslavingsproblemen heeft SBB geleid tot onder meer reductie van middelengebruik, vermindering van psychologische problemen, verbeterde dagactiviteiten en behoud van het begeleidingscontact (Vanderplasschen et al., 2007 in Van Luijtelaar et al., 2009).
30 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
5. Conclusies
5.1 Samenvatting werkzame elementen • •
•
• • • •
De acht leefgebieden staan centraal in het begeleidingstraject en brengen structuur aan in de rapportage (1, 3). In de analyse door middel van persoonsbeschrijvingen komen niet alleen problemen maar ook de sterke punten van de cliënt in beeld; er ontstaat een breed zicht op het functioneren van de cliënt (1, 2, 3, 4). In de begeleidingsplannen gaat het om concrete doelen en acties. Doelen hoeven niet altijd betrekking te hebben op het verbeteren van de situatie of het opheffen van problemen. Het kan ook stabilisatie inhouden (1, 2, 3). Met behulp van evaluaties toetsen cliënt en mentor in hoeverre de doelen uit het begeleidingsplan behaald zijn (1, 3). Het individuele traject maakt het mogelijk maatwerk aan de cliënt te leveren (1, 2, 3). De verslaglegging maakt het mogelijk om structureel en efficiënt af te stemmen met interne en externe partijen (1, 2, 3). Het mentorschap is belangrijk om het primaire proces zo goed mogelijk te laten verlopen. De mentor (trajectbegeleider, casemanager) is verantwoordelijk voor systematische en doelgerichte ondersteuning van de cliënt bij het realiseren van doelstellingen (1, 2, 3, 4).
Verklaring classificatie veronderstelde werkzame elementen: 1 = Veronderstelling ontwikkelaar 2 = Wetenschappelijke of theoretische onderbouwing 3 = Praktijkervaringen 4 = Wetenschappelijk effectonderzoek. Zie voor een toelichting de desbetreffende onderdelen van het werkblad.
5.2 Samenvatting effectonderzoek Er is geen onderzoek gevonden naar de effectiviteit van het 8-fasenmodel. Wel is effectonderzoek gedaan naar methoden die overeenkomen met bepaalde elementen van het 8-fasenmodel, namelijk casemanagement en de Strengths-based benadering. Uit een literatuurreview van het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg van het UMC St Radboud te Nijmegen (Luijtelaar, Wolf en Brilleslijper, 2009) blijkt dat casemanagement een positief effect heeft op stabiele huisvesting, vermindering van dakloosheid, vermindering van alcohol- en of drugsgebruik en op psychopathologie. Verder kan casemanagement leiden tot verbetering van cliënttevredenheid en kwaliteit van leven. De Strengths based benadering, een vorm van casemanagement die zich richt op het versterken van de krachten en talenten van mensen
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 31
(empowerment), is niet voor daklozen onderzocht maar heeft bij cliënten met verslavingsproblemen geleid tot onder meer reductie van middelengebruik, vermindering van psychologische problemen, verbeterde dagactiviteiten en behoud van het begeleidingscontact Verklaring classificatie voor typering onderzoeksopzet: A = Experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up B = Quasi-experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up C = (Quasi-) experimenteel onderzoek, in de praktijk (zonder follow-up) D = (Quasi-) experimenteel onderzoek, niet in de praktijk E = Veranderingsonderzoek F = Monitoring Z = Geen van de voorgaande alternatieven. Zie voor een toelichting bijlage 3.
32 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
6. Verantwoording
6.1 Zoeken en selecteren van literatuur Zoekvraag en zoektermen Wat is bekend over de onderbouwing en effectiviteit van het 8-fasenmodel voor cliënten in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang ten behoeve van het doelgericht werken aan hun toekomst? Op basis van de volgende zoektermen is gezocht naar literatuur over de methode: 8-fasenmodel, maatschappelijke opvang. Zoekstrategieën Het beschikbare materiaal is opgevraagd bij de ontwikkelaar en aanbieder. Er is gezocht in meerdere databanken: • Catalogus MOVISIE • Catalogus Vilans • Narcis • HBO Kennisbank • PiCarta. Internetresearch De referenties van het reeds gevonden materiaal zijn gecheckt. Selecteren van literatuur Er is weinig literatuur gevonden. Publicaties die gaan over het 8-fasenmodel zijn meegenomen. Zie 6.2 voor geselecteerde literatuur.
6.2 Literatuur Heineke D. & Van Leeuwen-den Dekker P (2005). Implementatiewijzer 8-fasenmodel: Een handreiking voor managers en projectleiders (2e ed.). Utrecht: NIZW. Heineke, D., Bosker, R. & Van Deth, A. (2007). Stappenplan stedelijk kompas. Intensivering van de aanpak van dakloosheid. Den Haag: VNG. Heineke, D., & Van Leeuwen, P. (2008). Het 8-fasenmodel : Planmatig werken in de maatschappelijke opvang. Utrecht: MOVISIE. Luijtelaar, M. van, Wolf, J. en Brilleslijper, S. (2009). Effectieve interventies voor dakloze mensen in opvangvoorzieningen. Nijmegen: Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg.
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 33
Ministerie van VWS (2003). De opvang verstopt. IBO maatschappelijke opvang. Interdepartementaal beleidsonderzoek 2002-2003. Ministerie van VWS (2009). Veranderingen AWBZ 2009. Gedownload op 4 augustus 2009 van http://www.minvws.nl/dossiers/awbz/voor-medewerkers-in-de-zorg/veranderingen-awbz-2009/ Ministerie van VWS (2008). Voortgangsrapportage MO 18 februari, DMO/SSO-2830213. MOVISIE (a). 8-fasenmodel. Gedownload op 4 augustus 2009 van www.8-fasenmodel.nl MOVISIE (b). Maatschappelijke opvang. Gedownload op 4 augustus 2009 van http://www.movisie.nl/115024/def/home_/maatschappelijke_opvang/ MOVISIE (c). Combating Youth Homelessness. Gedownload op 3 oktober 2009 van http://www.movisie.nl/119671/def/home/internationaal/combating_youth_homelessness/ Rensen, P., Van Arum, S., & Engbersen, R. (2008). Het 8-fasenmodel. Wat werkt? Een onderzoek naar de effectiviteit en de praktische bruikbaarheid van de methoden in de vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en opvang voor zwerfjongeren. (31-33). Utrecht: MOVISIE/Trimbos- instituut. Scholten, C. & Wolf J. (2002). Verkommerden en verloederden in Nederland: samenvatting van twee onderzoeken. Leiden: Trimbos Instituut/Research voor beleid.
34 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
Bijlage 1 – Toelichting effectonderzoek
Voor het vaststellen van de effectiviteit van methoden (onderdeel 4 van het werkblad) moet het onderzoek hiernaar systematisch in kaart worden gebracht (bijlagen 2 en 3).
Directe en indirecte aanwijzingen voor effectiviteit Er zijn twee typen aanwijzingen voor de effectiviteit van een methode: Directe aanwijzingen. Resultaten uit onderzoek die betrekking hebben op precies die methode die in het onderhavige document is beschreven. Indirecte aanwijzingen. Resultaten uit onderzoek naar andere methoden met hetzelfde doel en dezelfde doelgroep en aanpak. Deze worden hier verder aangeduid als ‘soortgelijke methoden’. Het gaat hier om: • Resultaten uit onderzoek naar buitenlandse versies van de methode (zoals Motivational interviewing, de Amerikaanse variant van de Nederlandse Motiverende gespreksvoering). • Resultaten uit onderzoek naar de effectiviteit van Nederlandse methoden die tot hetzelfde type of dezelfde ‘familie’ behoren (zoals de Nederlandse activeringsmethoden die gebaseerd zijn op Supported employment). Soms zijn er onvoldoende directe aanwijzingen of kunnen relevante indirecte aanwijzingen de directe aanwijzigen ondersteunen. Bij de selectie van soortgelijke methoden is maatgevend in hoeverre de methode in de kern overeenkomt met de beschreven methode. Wanneer dit niet duidelijk is of wanneer de methode te zeer verschilt, is er geen sprake van een soortgelijke methode en dus ook niet van indirect bewijs voor effect. Wanneer een methode veelvuldig is onderzocht, is het aantal primaire onderzoeken soms te groot om binnen het kader van Effectieve sociale interventies te analyseren. Veelal zijn de primaire onderzoeken dan al geanalyseerd in reviews en metastudies. In dat geval gebruiken we de informatie uit deze overzichtsstudies. We volstaan dan met een globale analyse van de effectiviteit zoals gebleken uit de overzichtsstudies. Dit vullen we eventueel aan met een meer uitgebreide analyse van de (recente) primaire studies die (nog) niet in de overzichtsstudies zijn opgenomen.
Kenmerken effectonderzoek Bij onderdeel 4 van het werkblad gaan we ervan uit dat er sprake is van een effectonderzoek wanneer er ten minste een nameting heeft plaats gevonden dat een cijfermatige indicatie geeft van het effect van een methode. Onderzoek naar de door professionals, burgers en/of cliënten ervaren effectiviteit van een methode nemen we mee in onderdeel 3 van het werkblad. Het methodologische gewicht van het effectonderzoek en de resultaten daarvan wordt onder meer bepaald door de aanwezigheid van een voor- en nameting, een controlegroep, de willekeurige samenstelling daarvan, de modelgetrouwheid van de methode en de uitvoering van een followupmeting. Het methodologische gewicht varieert van ‘licht’ effectonderzoek (monitoring- of veranderingsonderzoek) tot ‘zwaar’ effectonderzoek (Randomized Controlled Trial, RCT) en diverse vormen daar tussenin. Hoe ‘zwaarder’ het effectonderzoek, hoe ‘harder’ de uitspraken over de effectiviteit zijn. Dit wil niet zeggen dat er altijd gekozen moet worden voor zo zwaar mogelijk
Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 35
effectonderzoek. Welk type effectonderzoek het meest passend is, hangt af van de kenmerken en het ontwikkelingsstadium van de methode en de beschikbare financiële middelen. Bijlage 3 geeft een stapsgewijze uiteenzetting van de kenmerken per onderzoek en geeft een typering van de onderzoeksopzet. Het gaat daarbij om het objectief beschrijven van de kenmerken (onderdelen B t/m D). Externe deskundigen beoordelen in een later stadium de kwaliteit van het onderzoek (onderdelen E en F).
Gemeten effecten In een tabel (bijlage 3, onderdeel G) worden de onderzoeksresultaten cijfermatig gepresenteerd. De onderzoeksresultaten kunnen aanwijzingen geven voor positieve, geen of negatieve effecten. Uitkomstmaten Effectonderzoeken beantwoorden een beperkt aantal vragen. De gestelde vragen worden aangeduid als ‘uitkomstmaten’. Alleen op deze uitkomstmaten wordt een effect gemeten. Er kan alleen iets over effect gezegd worden voor zover het betrekking heeft op één van de onderzochte uitkomstmaten. In bijlage 3 wordt het effect dan ook per uitkomstmaat aangegeven. Effectgrootte De mate waarin een resultaat als positief is aan te merken, is mede afhankelijk van de effectgrootte. Tot voor kort werd het effect van een methode vooral uitgedrukt in een statistisch significant verschil tussen voor- en nameting, of tussen voor- en nameting en follow-up, of tussen de nameting van de experimentele en controlegroep. Een probleem bij deze aanpak is dat grote verschilscores in kleine groepen vaak niet significant zijn. Bij grote groepen kunnen heel kleine verschillen weliswaar als zeer significant uit de bus komen, maar praktisch gezien van weinig waarde zijn. De laatste jaren wordt er vaak voor gekozen om naast de statistische significantie ook de zogeheten effectgrootte d (‘effectsize’, ook wel aangeduid met ES) te rapporteren. Dit is een index die aangeeft hoe groot het waargenomen verschil is tussen voor- en nameting of tussen experimentele (interventie-) en controlegroep. Er bestaan verschillende formules voor het berekenen van d. De bekendste is1: d = gemiddelde score nameting interventiegroep - gemiddelde score nameting controlegroep ´gepoolde´ standaarddeviatie van beide groepen De formule voor het berekenen van de ´gepoolde´ standaarddeviatie luidt daarbij als volgt: √ ( ((ni – 1)sd i2 + (nc – 1)sd c2 ) / (ni + nc –2) ) Hierbij staat de i voor interventiegroep of experimentgroep en de c voor controlegroep, sd i en sd c zijn de standaarddeviaties van respectievelijk de interventie- en controlegroep en ni en nc de steekproefgrootte van de interventie – en controlegroep.
1
Zie Rossi, P.H., M.W. Lipsey & H.E. Freeman (2004). Evaluation. A systematic approach (7th ed.). Thousand Oaks: Sage.
36 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
De index wordt een positieve waarde toegekend als het effect bij de interventiegroep (experimentele groep) gunstiger is dan bij de controlegroep en een negatieve waarde als het effect voor de controlegroep gunstiger is. Vuistregel bij de betekenis van d of ES is als volgt: d of ES groter dan of gelijk aan .20 = klein effect; d of ES groter dan of gelijk aan .50 = middelmatig effect; d of ES groter dan of gelijk aan .80 = groot effect.2 In sommige onderzoeksrapporten worden andere effectmaten gebruikt, in dat geval worden deze overgenomen.
2
Zie o.a. Cohen, J (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112, 155-159. Methodebeschrijving 8-fasenmodel * * * 37
Bijlage 2 – Overzicht onderzoeken en de hoofdkenmerken Onderzoeken naar praktijkervaringen (deel 3) Methode
Onderzoek 1
Onderzoek 2
Titel rapport
Wat werkt?
Implementatiewijzer 8-fasenmodel
Auteur
P. Rensen, S. van Arum en R.
D. Heineke & P. van Leeuwen-den Dekker
Engbersen Jaar
2008
2005
Onderzoeks-
Het geven van een overzicht van
Het geven van inzicht in de werking van het 8-
Vraag
beschikbare onderbouwde methoden
fasenmodel bij zes voorzieningen in de pilotfase
voor de maatschappelijke opvang, de
(2001-2004).
vrouwenopvang en de opvang van zwerfjongeren. In het onderzoek
Instellingen voor maatschappelijke
betrokken
opvang, vrouwenopvang en de opvang
doelgroep
van zwerfjongeren
Aantal
N = 71
geïncludeerde subjecten (n)
38 * * * Methodebeschrijving 8-fasenmodel
Cliënten, medewerkers en externe partners
Nulmeting: 83 cliënten, 20 medewerkers Eindmeting: 65 cliënten, 20 medewerkers