INHOUDSTAFEL
ZOMERNUMMER 115
Met divo’s en diva’s op de divan 1. 2. 3. 12. 16. 22. 32. 35. 38. 50.
Inhoudstafel Woord vooraf / Met divo’s en diva’s op de divan – de redactie De diva ontsluierd / Habiba Messouki en Tunis – Patrick Spriet Du Gris – Betty Antierens Het leven van mijn vader – Raymond Carver / vertaling: Joris Iven Frauenliebe und Leben of de nachten van Carla Wieck – Lucienne Stassaert Dichter bij de diva’s – Frans Boenders De vele gedaanten van Sint Brandaan – Joe Oostvogels Georgette Leblanc / een leven als een opera – Patrick Spriet De diva van Saramago – Guy Commerman
51. 52. 57. 60. 64. 67. 68. 70. 71. 72. 74. 75. 76.
Golf van opwinding – Seger Weijts De laatste sessie – Koen Vlaeminck Bloed – D. van Ballegooye Oeverloos, de lelies – Ward Mertens Apophenia – Sandrine Verstraete summery – Renaat Ramon Bekentenissen van een nar – Romain John van de Maele Volstrekte onzin waarschijnlijk – Kees Engelhart Prelude & aria – Frank De Vos Onze medewerkers in het voetlicht Medewerkers zomernummer 115 Reclames Impressum
Voorplat: illustratie – © Mel Odom / waterverf & gouache Achterplat: ©Tomi Ungerer, waterverf Foto’s Parijs (pp. 15, 21, 56, 59): ©Jan Landau
1
opmaak_114 kopie.indd 1
01-06-2012 19:43:12
Woord vooraf – Met divo’s en diva’s op de divan
Een tijdschrift als Gierik & NVT leeft niet alleen bij de genade van zijn abonnees, maar al evenzeer door de generositeit van zijn auteurs, die onbezoldigd en toch uit min of meer vrije wil bijdragen leveren, hetzij op uitnodiging van de redactie als het om een vooraf vastgesteld thema gaat, hetzij uit losse, ingezonden teksten: poëzie, proza, essay. Soms is zo’n ingezonden tekst zo sterk dat hij de redactie inspireert tot een themanummer rond die tekst. Dat was het geval voor het – nu al als historisch bestempelde – Parijsnummer 114: een inzending van Werner Lambersy veroorzaakte een literaire lawine.
Joris Iven vond voor ons een getuigenis uit het leven van divo Raymond Carver, de grootmeester van het Amerikaanse kortverhaal, geschreven door zijn zoon, Junior. Reisgek Joe Oostvogels zocht het ditmaal in Het Hogere: zijn divo is Sint Brandaan, een heilige die van vele markten thuis is. Bij zoveel divogeweld ging het Guy Commerman duizelen, hijgend liet hij zich inspireren door de literaire muziek van José Saramago en creëerde voor de Nobelprijswinnaar een eigen diva als frivool grafmonument. Diva’s en divo’s, de redactie van Gierik & NVT is er vol van. Plezier ermee!
Een tijdje geleden kon redactrice Betty Antierens Patrick Spriet ertoe overhalen een essay voor Gierik in te sturen en laat nu het essay een vorm van literatuur zijn waarnaar we altijd reikhalzend uitkijken. Patrick schreef over Habiba Messika en ontsluierde die diva voor de redactie. Habiba Messika! Haar naam alleen al doet sluiers vallen, we wilden het onze lezers niet onthouden. Het enthousiasme was unaniem: een themanummer over diva’s! Ja, maar geen discriminatie van de seksen, dus ook over divo’s. Bestond dat woord wel? Ja hoor, divo’s bestaan, ook buiten het Groene Boekje is er leven, in Italië is het gewoon een woord, kijk maar naar Berlusconi.
Drie bevreemdende inzendingen bij de prozaverhalen. Koen Vlaeminck zet ons voortdurend op het verkeerde been met zijn verhaal De laatste sessie, je zou voor minder naar je psychiater hollen. D. van Ballegooye beschrijft bijna klinisch-aangrijpend in zijn bekentenis Bloed de ervaringen van een jongeman, zijn vader en een oudere ‘heer’. Sandrine Verstraete evoceert in Apophenia als in een aquatint de verhouding tussen een jonge vrouw en Botenman, allebei havenverslaafd. Ze bewegen, veel meer gebeurt er niet. En toch…! Wat de poëzie betreft verrast Ward Mertens ons met een reeks gedichten geïnspireerd door de lelieschilderijen van Claude Monet verbaal om te toveren. Romain John van de Maele verplaatst zich in de huid van de nar, verkleedt zich in het geluid van nederigheid. Kees Engelhart maakt via poëzie volstrekte waanzin aannemelijk. Frank De Vos vertaalt zijn gevoeligheid voor taal in muziek tot een prelude en een wervelende aria. Seger Weijts overvalt een golf van opwinding en verricht dan een heldendaad: hij schrijft poëzie.
Namen van kandidaat diva’s en divo’s (divi, in correct Italiaans) flitsten als bliksemschichten door de redactie: liefst geen Callas, Monroe of Valentino, dat is te evident. David Davidse! Rik Coppens! Bianca Castafiore! Nee, te gemakkelijk allemaal! Betty en René namen de ad hoc-redactie op zich en Betty wist het meteen, ze heeft niet voor niets zelf een redelijk diva-gehalte: Du Gris, over mama. En Frans Boenders, ook al iemand met divocapriolen: hij bezingt zijn diva’s in wervelende sonnetten. Als bij wonder viel een mooie tekst van Lucienne Stassaert binnen, prachtig, Frauenliebe und Leben, over de wakkere nachten van Clara Wieck, de echtgenote van divo Robert Schumann. Patrick Spriet is genereus en gunt ons een tweede tekst: over Georgette Leblanc, zelf diva en bovendien maîtresse van divo Maurice Maeterlinck.
Fotograaf Jan Landau verzorgde een beeldreportage over de Parijse Gierikpresentatie. In het herfstnummer 116 gooien we alle remmen los en gaan we ongegeneerd op de orgieriktoer. Gelieve nu al de veiligheidsgordels vast te klikken… ❚
2
opmaak_114 kopie.indd 2
01-06-2012 19:43:13
Patrick Spriet
De diva ontsluierd - Habiba Messika en Tunis
De 29-jarige zangeres, danseres en actrice Marguerite Habiba Messika was al legendarisch toen een oude, rancuneuze man in de vroege morgen van 20 februari 1930 de dop van een blik benzine schroefde, de inhoud over haar bed en lichaam uitspreidde en een lucifer aanstreek. Ze was zonder enige twijfel de diva assoluta van Tunis in de jaren twintig, maar haar gruwelijk lot maakte Habiba Messika pas voorgoed onsterfelijk. Een onvermijdelijk cliché ware het niet dat zij er nog steeds van het collectieve geheugen deel uitmaakt, zelfs bij de uitgeweken Tunesiër. Het verhaal van hoogbejaarde fans die zich, met de dood op de stoep, nog steeds de geur van haar parfum voor de neus kunnen halen, typeert de mythomanie. Werkelijk iedereen, van jong tot oud, van poetsvrouw tot jurist weet tachtig jaar na de feiten wie zij was, al is de perceptie diffuus. Als icoon van de uitdagende, vrijgevochten vrouw en de moderniteit bracht zij zowel respect als controverse teweeg. Het is daarom niet verwonderlijk dat haar turbulente leven werd verfilmd1 en ook het onderwerp was van twee biografische romans2 en een monografie3. Zijdelings kwam haar kleurrijke personage nog in talloze andere boeken aan bod, bij voorkeur als een vamp of een soort Madonna van de Arabische jaren twintig. Nergens echter, had ik het gevoel dat kieskeurig met de feiten werd omgesprongen zodat het leek of de mythe alles had uitgegomd of vervormd wat niet in haar kraam paste.
ijle, hypnotische stem beluisterde en de verkoper daarbij de magische woorden ‘Habiba Msika’5 uitsprak, de aanzet van een obsessie. Zoals dat met obsessies gaat, kan ik niet precies aangeven waarin de aantrekkingskracht schuilde. Messika had, misschien door haar vroege dood, nooit de impact noch het formaat van een Oum Kalsoum of een Fairuz, de twee ‘grande dames’ van de Arabische muziek. In het westen is zij zelfs een volslagen onbekende gebleven6, doch op mij oefende de betovering en exclusiviteit van een ‘verborgen juweel’ met een tragische geschiedenis een onuitwisbare indruk uit. Sindsdien vroeg ik mij af of de bouwstenen van haar echte leven nog intact waren. Mijn speurtocht bracht me niet alleen terug naar Tunis, maar ook naar Parijs.
Enige jaren geleden geraakte ik in de ban van deze zangeres toen ik in een bazaar bij Bab Souika4 een paar historische opnamen van haar
1
La danse du feu, Selma Baccar, 1994
2
- Habiba Messika, La brûlure du péché, Jeanne Faivre-d’Arcier,
Belfond, Paris, 1997 - Cantique pour Habiba, La vie tumultueuse de la chanteuse Habiba Messika, Jessie Riahi, Wern, Paris, 1997 3
Habiba Messika, Artiste accomplie, Ahmed Hamrouni, l’Univers
5
ook: M’sika. De in Tunesië gangbare fonetische uitspraak en
du Livre, Tunis, 2007
schrijfwijze van Messika
4
6
plein tussen de medina van Tunis en Halfaouine
Ze trad weliswaar op in Nice en in Italië, eind jaren twintig
3
opmaak_114 kopie.indd 3
01-06-2012 19:43:14
Het mag een wonder heten dat ‘de villa Messika’ nog overeind staat, gekneld tussen enerzijds de nieuwe en anderzijds de traditionele hoogbouw. De sobere aanblik van de zonevreemde, witgekalkte bungalow stelt me eerst wat teleur: de charme van een vervallen pastorie, terwijl je eerder de romantische grillen van een mondaine vrouw verwacht. Bij nader inzien is het een merkwaardig gebouw met een sierlijk fronton dat me in alle eenvoud toch kan bekoren, misschien een bewust contrast met het overdadige interieur. In de moslimarchitectuur was immers alles naar binnen gekeerd, zoals de traditionele huizen van de medina illustreren. Was dit hier soms ook het geval?
Durand-Claye 22 Het loopt tegen de middag als ik de rue Borj Bourguiba insla, een niet zo opvallende smalle straat in het moderne centrum van Tunis. Het is rustig in de stad en het leven gaat weer zijn gewone gang. Niets wijst erop dat hier een maand of drie tevoren de Jasmijnrevolutie werd uitgevochten die tot het vertrek van president Ben Ali leidde. Of bijna niets: westerse toeristen zijn namelijk opvallend schaars en op de avenue de France, zowat de Champs Elysées van de Tunesische hoofdstad, wordt het prikkeldraad uitgerold, patrouilleren soldaten en staan de tanks paraat. Jongens gekscheren even met de soldaten en de kraampjes van textielverkopers staan zo griezelig dicht bij het prikkeldraad opgesteld dat het tafereel op de lachspieren werkt. Je geraakt het vreemde beeld snel gewoon. Een dag later echter, na een schijnbaar rimpelloze manifestatie, breekt plots de hel weer los. Mensen worden in elkaar geslagen en agenten met stenen bekogeld alsof er een golf van razernij door de stad trekt. Het incident is een akelige gewaarwording die in je hoofd blijft hangen. Vanaf dat moment ga je op een andere manier naar zowel de militaire folklore als de drukbezette terrasjes van de avenue de France kijken.
Net als ik besluit aan te bellen komt de eigenaar op een drafje aangelopen. Hij smokkelt mij snel naar binnen alsof hij zich voor mijn opvallende aanwezigheid schaamt. Niets is minder waar. Als ik mijn pelgrimage uit de doeken doe, valt zijn mond open. Een bewonderaar van Habiba Messika, helemaal uit het westen? Allemachtig, dat is onuitgegeven! Voor zoiets wordt prompt de ganse familie opgetrommeld. Zijn enthousiasme is oprecht en overrompelend. Na de begroeting toont de eigenaar mij trots de rest van het huis, waarbij algauw duidelijk wordt dat de veronderstelde grandeur van weleer weinig sporen heeft nagelaten. Er is het een en ander verbouwd en de huidige vertrekken zijn veeleer kaal of triest aangekleed. De frivole geest van de diva is ver te zoeken.
De Borj Bourguibastraat heette tijdens het Franse protectoraat de rue Durand-Claye, maar alleen die oude benaming wordt met Habiba Messika in verband gebracht. Daarom is de link tussen de twee straatnamen in elk geval een goed bewaard geheim gebleven: vrijwel niemand beseft dat zij tijdens de laatste jaren van haar leven precies in deze straat haar optrekje had. Voor mijn pelgrimage lijkt in Tunesië nauwelijks interesse te zijn. ‘Dat is een luxe,’ zegt een man aan wie ik even tevoren de weg vroeg en vertelde wat de reden van mijn bezoek was, ‘want we hebben met de politieke chaos in dit land wel andere zorgen aan ons hoofd dan de souvenirs van een zangeres’. Ik geloof hem niet helemaal. Juist in periodes van grote onzekerheid wordt wel eens met een nostalgische blik naar het verleden getuurd en de etalages van de schaarse boekhandels geven me gelijk. Naast heftige pamfletten over de revolutie gaat de aandacht vooral uit naar een duur en lijvig boek met zwart-wit foto’s van Victor Sebag7. Vrijheid lijkt niet alles te zijn, vooral niet omdat het door de Fransen bestuurde Tunis door de lens van Sebag soms zo elegant en verleidelijk oogt…
De verbeelding aan de macht dan maar, want de beschrijvingen die me werden aangereikt waren
7
Tunisie 1910-1960, Un photographe dans le siècle, Victor Se-
bag, Cérès, Tunis, 2011
4
opmaak_114 kopie.indd 4
01-06-2012 19:43:14
dakterras dat hierdoor nauwelijks een interessant uitzicht op de stad biedt en een onafgewerkte indruk nalaat. Mijn vermoeden klopt. Messika had het huis zelf ontworpen en ze was van plan geweest er nog een etage aan toe te voegen. Net zoals aan haar leven en carrière werd de voltooiing van haar huis vroegtijdig een halt toegeroepen.
zinnenprikkelend. In gedachten stel ik mij het imposante interieur van Messika voor: een groot boudoir voor repetities en feestjes, geflankeerd door intiemere salonnetjes met zware draperieën, kroonluchters en Louis XV-meubelen en hier en daar een oriëntaalse toets. Blauwe en wijnrode zitkussens, een verdwaalde waterpijp en tussen de portretschilderijen van Yahia Turki8 en Alexandre Roubtzoff9, de odeola van Gaveau die op stille avonden voor wat muzikale verstrooiing zorgde. Niet de artistieke verfijning die men zou kunnen verwachten, eerder de eclectische, soms wat protserige smaak van de hogere Tunesische burgerij. Messika kon er een opulente levensstijl op nahouden die haar onafhankelijkheid mogelijk maakte: ze was immers veruit de best betaalde artieste van haar tijd die haar geld in vastgoed, meubilair, sieraden en jurken van Chanel stak. Dat haar rijkdom uitsluitend wordt toegeschreven aan de financiële giften van haar talrijke genereuze minnaars maakt deel uit van de legende. Toch verloor ze haar bescheiden komaf nooit uit het oog: Messika blonk uit in liefdadigheid. Zo betaalde ze elk jaar de besnijdenis van vijftig moslimjongens en gaf geld aan vijftig joodse meisjes om te kunnen trouwen, netjes over de twee gemeenschappen verdeeld.
Femme fatale De joodse Marguerite Messika groeide op in Halfaouine, een kleurrijke volksbuurt van Tunis en niet in het stadje Testour zoals Ahmed Hamrouni uit opportunisme suggereerde10. Speculaties zijn in dit verband niet zo vreemd, want de registratie van de geboorte was in die tijd in de Arabische wereld niet verplicht. Bij gebrek aan een registratie staat Messika’s geboortedatum eveneens ter discussie. Aangenomen wordt dat zij ergens rond 1900 het levenslicht zag, al circuleren er nog andere data11. Dat Marguerite muzikale genen had, staat echter wel vast: muziek maakte immers de core business van de familie Messika uit. Aan de top stond haar tante, de bekende Maloufzangeres Leila Sfez, terwijl haar vader en oom in een bandje speelden dat huwelijksfeesten, bar mitzvahs en séances opluisterde. Het zou overdreven zijn te stellen dat Marguerite Messika in een vooruitstrevende wereld opgroeide, maar in vergelijking met de moslims waren de Tunesische joden toen een stukje vrijer. Zo gingen joodse meisjes in Tunis over het algemeen naar school - hun opvoeding was Frans georiënteerd - in tegenstelling tot moslimmeisjes die meestal van het openbare leven verstoken bleven. Veel maakte het voor Marguerite niet uit: hoewel niet onverstandig rebelleerde ze tegen het gezag en tegen alles wat haar werd opgelegd. Ze wilde haar zin doen in een samenleving waarin strikte regels golden, bij uitstek voor vrouwen. Ze bewonderde de eigenzinnige actrice Sarah Bernhardt en vanaf dat moment wilde ze maar een ding: de Tunesische Sarah Bernhardt worden. Een actrice die bovendien met l’Aiglon triomfen oogstte in de rol van een man. Ambities die in Tunesië niet zo vanzelfsprekend waren.
Wanneer de eigenaar mij naar een morsige kamer in het achterste gedeelte meetroont, kan ik de vraag nauwelijks over de lippen krijgen. Ja, zegt hij zonder veel omhaal, hier gebeurde het, hier stak de infame Mimouni haar in brand… maar ze overleefde het. Nadat de meid door haar bloedstollende kreten werd gealarmeerd en in haar verwarring probeerde hulp te zoeken, werd het slachtoffer naar de privékliniek van Dr. Ganem in de nabije rue Courbet overgebracht om daar pas de volgende dag in helse pijnen aan haar verwondingen te bezwijken. Ook Mimouni, die erin slaagde het huis te ontvluchten, had brandwonden. De meest gehate man van het land kwam twee weken later aan zijn einde en daarmee viel het doek over een zaak die eigenlijk nooit werd opgehelderd. Wat deed hem toch na al die jaren plots naar zulke drastische middelen grijpen? Via een nog authentieke draaitrap met fraai betegelde wanden belanden we op het veel te lage
10 8
Yahia Turki, schilder van Turkse afkomst, ook wel ‘de vader
Hamrouni, op. cit. p10. Hij was in de jaren negentig de ad-
junct-burgemeester van Testour dat bekend staat om zijn grote
van de Tunesische schilderkunst’ genoemd
Joodse populatie. Ongetwijfeld vond Hamrouni het interessanter
9
om het icoon Messika aan zijn stad te linken.
Alexandre Roubtzoff, Russische oriëntalist die vooral in Tu-
11
nesië werkte
1892 is de oudste, 1904 is de jongste
5
opmaak_114 kopie.indd 5
01-06-2012 19:43:14
we de geboorte van een kwikzilveren diva. De frontperiode van Victor Chetboum luidde niet alleen het einde van het papieren huwelijk in, maar verloste Marguerite Messika ook definitief van het gareel waarin ze gekneld zat. Merkwaardig toch, dat de biografen aan deze farce weinig woorden verspeelden. Het is een sleutelmoment in het leven van de zangeres en het is lang niet denkbeeldig dat we van Habiba Messika nooit hadden gehoord indien ze met haar Victor kinderen kreeg en tot een teruggetrokken en gedwee bestaan was veroordeeld. Of haar wispelturig karakter zoiets had aanvaard, is een andere vraag.
De weg naar het theater liep echter door het café chantant12. Tante Leila ontfermde zich over haar piepjonge nichtje en leerde haar zingen. Het was vooral Marguerites frisse en opwindende verschijning die tot de verbeelding sprak en haar over de tongen deed rollen. Dat was niet naar de smaak van haar vader. Faivre d’Arcier schetst in haar biografische roman13 hoe die man, weliswaar zelf een musicus, maar vooral een vader, zich tegen het uitdagende gedrag van zijn dochter verzette, een van de meest overtuigende passages in een boek dat voor de rest nogal onstuimig door haar leven danst. Een zangcarrière was niet de weg die hij voor zijn Marguerite had uitgestippeld en het heeft er alle schijn van dat ze om die reden op zestienjarige leeftijd aan een neef werd uitgehuwelijkt, een zekere Victor Chetboum. Die zou haar wel een toontje lager laten zingen. Veel zoden heeft dit arrangement echter niet aan de dijk gezet. Een dag na de plechtigheid en met de huwelijksnacht in de kuiten werd de bruidegom naar het front aan de Somme (1914-18) gestuurd. Marguerite treurde niet lang om de afwezigheid van haar echtgenoot, integendeel stortte ze zich met volle teugen op de herwonnen vrijheid en genoot ze van de aandacht en de luxe die de mondaine wereld van Tunis te bieden had. Wanneer de arme Victor uiteindelijk van het front terugkeerde, wilde ze hem echt niet meer in huis. Ze was rijper geworden en had haar draai gevonden, zodat de eenvoudige kerel gewoon niet meer in haar leven paste. Zelfs met een mislukte zelfmoordpoging kon Victor haar niet meer vermurwen, waardoor de officiële scheiding onafwendbaar werd. Het klinkt misschien wat brutaal, maar aan de eerste wereldoorlog danken
De fee van de muzikale extase Het culturele leven in Tunis had aan het begin van de twintigste eeuw niet zo heel veel om het lijf. Muziek ontwikkelde zich vooral in de privésfeer, tijdens feesten en familiebijeenkomsten en vrouwen zongen er niet in het openbaar, wel op soirées die door de bey14, zijn familie of rijke zakenmensen in hun villa’s of paleizen werden georganiseerd en hierdoor een legitiem karakter kregen. Dat beeld veranderde drastisch. Geïnspireerd door het muzikale klimaat in Caïro en Parijs, zijn het vooral de joden die er in Tunesië in slagen de zangcultuur te individualiseren en los te koppelen van een groepsgebeuren15. In deze context moet men de rijzende faam van Habiba Messika situeren, die met haar persoonlijke stijl gekneed in de judeo-Arabische cultuur een nieuw tijdperk aansneed. De enige die zich enigszins met haar kon meten was Fadhila Khetmi, haar grote rivale. Dat Messika haar concurrenten echter in alles overschaduwde, was niet alleen haar eigen verdienste. Ook de cultus waarvan zij het middelpunt was en die niet vrij was van fanatieke en manipulatieve trekjes, verhevigde de impact. Ze beschikte over haar vaste fanclub, de Asker el Lîl, de Soldaten van de Nacht, een volstrekt uniek fenomeen van veertig à zestig mannen die elk optreden van de diva bijwoonden en de sfeer een handje toestaken, zorgvuldig wakend met een quasi militaire disci-
14
De soevereine monarch van Tunesië, oorspronkelijk een ver-
tegenwoordiger van het Ottomaanse regime. Vanaf 1881, onder het Franse protectoraat, verzwakte het aanzien van de bey om 12
de macht bij de onafhankelijkheid van Tunesië (1956) definitief
Tunesische kranten vermeldden bij haar overlijden ten on-
rechte dat ze pas ging zingen na haar eerste theatersuccessen.
te verliezen
13
15
Faivre d’Arcier, op. cit.
La Musique en Tunisie, Mustapha Chelbi, Tunis 2002, p35
6
opmaak_114 kopie.indd 6
01-06-2012 19:43:15
pline over de eer en de status van hun aanbedene. Habiba Messika was zonder twijfel het eerste popidool van Tunesië.
Dat de samenwerking met Bennane tot haar dood bleef duren, was een opmerkelijk gegeven voor een vrouw die niet met zich liet sollen. Hij was de enige die met haar karakter en gedrevenheid kon omgaan, omdat hij intelligent was en een ‘diplomaat’: hij gaf haar altijd gelijk en liet haar de ster zijn. Bennane vond haar anderzijds erg toegewijd en zeer ambitieus: twee uur per dag trainde ze haar stem, ze eiste repetities en een strakke discipline van haar orkestleden17. Toen haar pianist eens te laat arriveerde, aarzelde ze niet hem de wacht aan te zeggen. Allemaal zaken die voor die tijd ongewoon waren. Net zo ingrijpend was haar eis dat de orkestleden in een smoking en met een fez optraden in plaats van traditionele kledij en hierdoor een gedistingeerd cachet kregen. Zelf straalde ze op het podium en daarbuiten de glamour en chic van Hollywood uit, de westerse vampstijl die haar keurmerk werd: gestifte lippen, een Louise Brookskapsel, een parelsnoer en diep uitgesneden jurken van rode zijde met op het hoofd een ‘turban noué’. Toiletten uit de ateliers van Marie-Claire en van Mme Paulin, terwijl een jonge Italiaanse ontwerpster haar maillots vervaardigde18. Messika was namelijk de eerste die in haar optredens dansnummers introduceerde, soms gewikkeld in verleidelijke, doorzichtige voiles en na elk nummer, zoals een popster uit het heden, een andere outfit. Een combinatie van elegantie en oriëntaalse pikanterie die haar mannelijk publiek bedwelmde als een hasjwolk, een mélange van zowel artistieke integriteit als frivoliteit die je
Cruciaal in de ontwikkeling van de zangeres, was haar ontmoeting met de Egyptische tenor Hassan Bennane die sinds 1912 in Tunesië verbleef. Hij was gecharmeerd door haar mooie ronde schouders en haar sensuele stem. Bennane bracht haar de nodige vaardigheden bij en nam ook de leiding van haar orkest op zich. Hij was niet alleen ontwikkeld, maar had ook een muzikale opleiding genoten en kon noten lezen, iets waar Messika van verstoken bleef. Zelf bespeelde ze de oud16 en voor haar muzikaliteit vertrouwde ze volkomen op haar indrukwekkend geheugen en haar gevoel. De in het Frans opgevoede Messika had niet alleen een probleem met de noten, ook met het Arabisch. Daarom liet ze zich door professor Mahmoud Bourguiba in de correcte uitspraak van het ‘arabe littéraire’ onderwijzen. Haar liedjesteksten en later ook haar theaterteksten, noteerde ze fonetisch in een schriftje en ze leerde alles uit het hoofd.
17
In 1928 bestond haar orkest uit gereputeerde musici zoals de
pianist en harmoniumspeler Mohamed El Khadri, de qanunspeler Braminou Berdah en de violist Rammine Berdah. 16
18
Arabische luit
Riahi, op. cit., p90
7
opmaak_114 kopie.indd 7
01-06-2012 19:43:15
zelden in één persoon aantreft. Ziedaar, wat haar van de rest onderscheidde. Ondanks haar westers georiënteerde imago bleef Messika trouw aan de pure oriëntaalse muziek. Hassan Bennane drong haar aanvankelijk het Egyptische repertoire op dat onder meer door Oum Kalsoum werd gezongen. Later zong ze zowel populaire Tunesische traditionals als hoogstaande lyriek. Dat gebeurde op privé-avonden bij notabelen in La Marsa of in Sidi Bou Saïd en in grote zalen zoals het casino van La Goulette, cinema-theaters zoals Ben Kemla en in het oude Palmarium. Aria’s die op haar temperament waren afgesteld en de liefde tot onderwerp hadden, waarbij het publiek tot extase werd gebracht met sensuele dansen en kleine, suggestieve gebaren. Tournees brachten haar naar Italië, Algerije en Marokko. In de jaren twintig begonnen ook platenmaatschappijen zoals Pathé belangstelling te tonen. Baidaphon lanceerde haar bij wijze van marketingstunt onder de naam Malika Etarab, ‘de fee van de muzikale extase’ hoewel haar opnamen volgens ingewijden de bijzondere ambiance ontberen die de concerten typeerden. Tot op heden zijn slechts enkele van die talrijke opnamen, vaak nog uit het akoestische tijdperk19, bewaard gebleven en op cd uitgebracht20. De kwaliteit van de weergave is niet wat het zou moeten zijn - een restauratie dringt zich op - maar aan de opzwepende magie van Âla Bab Darek valt echt niet te ontkomen en in El Kaleb Maâ Ouad El Hima is haar penetrante stem iets wat elke liefhebber van het genre zal bijblijven. Het is misschien ongepast om op grond van enkele opnamen21 een oordeel te vellen; per slot weten we ook niet hoe Messika zich verder zou hebben ontwikkeld. De duizelingwekkende glissando’s van Oum Kalsoum kon de diva van Tunis niet evenaren.
westerse klassieke theater stuwden. Niet alleen om de regionale cultuur open te breken, maar ook omdat sommige stukken als een hefboom voor nationalistische propaganda tegen het Franse bewind konden dienen. Wat Bennane voor haar muziek betekende, was Mohamed Bourguiba22 en zijn ensemble Chahama Arabia voor haar theatercarrière en het is onder zijn impuls dat ze zich voor het donkere Shakespeariaanse drama begon te interesseren. Samen met de Egyptische acteur Georges Abiod bracht Bourguiba haar de beginselen van het acteren bij. Niettemin zal de gedreven Messika algauw andere toneelgezelschappen vervoegen op zoek naar wie haar het best kon dienen in haar ambitieuze project om de Tunesische Sarah Bernhardt te worden.
La garçonne de Tunis Haar enthousiasme leek haar grootste troef te zijn. Over haar debuut in Salah-ad-dîn schreef een criticus dat ‘ze over meer temperament dan techniek beschikte, doch beslist de gave bezat het publiek te kunnen charmeren’. De culturele elite stelde haar spel en uitspraak over het algemeen wel op prijs, ofschoon de criticus Houcine Jaziri zich daarover nogal cynisch uitliet en haar Ara-
Naast een muzikale carrière ontwikkelde Marguerite Messika een controversiële theatercarrière: haar ‘violon d’Ingres’ of eerste liefde. Ook op dat vlak was ze een pionier, omringd door intellectuelen en dichters die haar in de richting van het
19
Het tijdperk van de elektrische opname begon ca. 1926
20
Habiba Msika, La diva des années 20, NFB/Paris, 160869
21
Serge Arrouas beweert dat haar discografie uit meer dan hon-
22
De broer van Mahmoud Bourguiba die haar met het ‘arabe
littéraire’ vertrouwd maakte.
derd opnamen bestaat
8
opmaak_114 kopie.indd 8
01-06-2012 19:43:16
bisch ‘met het Spaans van een koe’ vergeleek23... Het belette de koe niet met een Arabische Othello, Hamlet, Lucrecia Borgia en Marie Tudor te triomferen. Zonder een oprechte belangstelling en een artistieke ziel had ze die stukken, zelfs in het bescheiden culturele milieu van Tunis, echter niet kunnen overleven, al had ze nog andere troeven. Men noemde haar niet voor niets ‘la garçonne de Tunis’. In Romeo en Juliette veroorzaakte Messika/ Romeo een schandaal toen ze haar tegenspeelster op de mond kuste. Haar ‘soldaten’ moesten kordaat ingrijpen om de gemoederen te bedaren. Ook met Patrie, Les martyrs de la Liberté van Victorien Sardou, een stuk over de Spaanse bezetting van de Nederlanden, was het weer prijs. Daarin riep ze vol overtuiging ‘Vive la Liberté’ zoals de tekst voorschreef, maar wel gehuld in de Tunesische vlag. Na een paar voorstellingen vol tumult hadden de Franse autoriteiten er schoon genoeg van en gooiden de diva samen met haar kornuiten een nachtje in de cel. Vanaf dat moment werd ze door de Fransen met argusogen gevolgd en het was niet verwonderlijk dat sommige theaters verkozen om haar niet langer te engageren. Er werd gefluisterd dat Messika de Tunesische nationalisten indirect steunde door de inkomsten van sommige private optredens naar hen door te sluizen, maar op zich was ze niet echt politiek geëngageerd. Ze liet zich daartoe hoofdzakelijk verleiden door haar entourage. Haar ware missie was namelijk een artistieke missie en met die houding geraakte ze toch aan de top.
maar Messika liet niemand onverschillig. Haar laatste rol, die van Blanche de Nevers in het stuk Le Bossu ou le Petit Parisien van Paul Féval werd het grootste succes van haar korte theatercarrière die bij uitstek de intellectueel aansprak. Het grote publiek kende haar slechts als zangeres. Saf Saf
Habîbat el Kul werd ze genoemd, ‘door iedereen aanbeden’. Wel beschouwd was dat een hyperbool. Voor sommigen was Habiba Messika beslist een rolmodel in de emancipatie van de Tunesische vrouw; voor anderen zal ze de baarlijke duivel zijn geweest, een bedreiging en regelrechte mannenverleidster. Zo dachten een aantal conservatieve kranten er ook over: Messika tastte de moraal en goede zeden aan met haar uitdagend gedrag en haar mannenrollen en bovendien werd de actrice als godslasterlijk bestempeld toen ze als vrouw de profeet Youssef vertolkte. Haar fanclub werd geviseerd en men karikaturiseerde haar artistieke en kokette ambities in weinig sportieve bewoordingen. Die karikatuur is uiteindelijk niet het beeld geworden dat ons werd overgeleverd: die was immers ondergeschikt aan de cultus. Daarom is het merkwaardig dat van de zangeres en haar tragedie, patronen die schijnbaar in de hoofden van de Tunesiërs blijven opduiken, amper tastbare sporen terug te vinden zijn in Tunis en omgeving.
Met haar interpretatie van de Duc de Reichstadt in l’Aiglon van Emile Rostand trad Marguerite Messika definitief in de voetsporen van ‘la Bernhardt’. Kon de sierlijke Bernhardt in de rol van de halfzachte, blonde, dromerige zoon van de grote Napoleon nog iedereen overtuigen, dan was Messika met haar donker postuur en haar temperament beslist andere koek. Gérard Aumont verwoordde in de krant La Dépêche Tunisienne zijn onbehagen als volgt: ‘Een femme fatale, voluptueuze zangeres en oriëntaalse danseres die plots in een wit mannenuniform met brede ceintuur en zwarte kaplaarzen opduikt en monologen over de oorlog en de melancholie voert of in tranen uitbarst met dezelfde overgave waarmee ze pit in haar liederen brengt’. Lang niet iedereen vond het grote kunst,
23
Faivre d’Arcier, op. cit., p240
9
opmaak_114 kopie.indd 9
01-06-2012 19:43:16
In de wijk Halfaouine bijvoorbeeld, is er weinig dat nog aan haar herinnert. Een portret aan de muur en een zaal die naar haar werd genoemd in het roze Théâtre National is zowat het enige. De ‘cafés chantants’ van Bab Souika die in de jaren twintig een belangrijke rol speelden in het muziekleven van de stad, zijn allemaal verdwenen sinds president Bourguiba in 1985 het plein opnieuw liet aanleggen. Anders is het gesteld met het prachtige Théâtre Municipal van de stad Tunis, waar Messika haar Duc de Reichstadt creëerde. Dat bestaat nog in al zijn authentieke, maar vermufte glorie. Ook een bezoek aan het traditionele café Saf Saf in La Marsa, waar de zangeres op het binnenterras een van haar eerste optredens gaf, is beslist een belevenis, net als de wandeling op het verwaarloosde joodse kerkhof van Borgel waar haar imposant grafmonument door verwilderde zwerfhonden wordt bewaakt. Maar wat te denken van het romantische paleis Ennajma Ezzahra van Baron Rodolphe d’Erlanger in Sidi Bou Saïd24, een oase van oriëntaalse en westerse verfijning uit diezelfde enigmatische jaren twintig. Habiba Messika werd er ooit ontvangen in de muzieksalon en ik kan me niet voorstellen dat ze er niet gezongen heeft. De baron was niet alleen een schilder en kunstliefhebber, hij was vooral een melomaan met een passie voor de Arabische muziek waarover hij een belangrijk zesdelig werk geschreven heeft. Vandaag is in het paleis ook het ‘Centre des Musiques Arabes et Méditerranéennes’ ondergebracht, samen met de collectie muziekinstrumenten van de baron, een onontbeerlijk overzicht van de Tunesische muziekgeschiedenis. In een van de vele zalen, het kon werkelijk niet anders, moest het universum van Habiba Messika uitgestald zijn! Dit moest het orgelpunt van mijn queeste worden, het paradijs van de fetisjist. Welgeteld één foto hangt er van de zangeres en haar orkest, waarvan de authenticiteit achteraf ook nog eens in twijfel werd getrokken… Waren de memorabilia van de diva soms verdwenen? Opgebrand? Verspreid? Of waren ze nog in het bezit van de familie Messika die ze zorgvuldig koesterde?
24
Zielenrust
Kort na mijn terugkeer uit Tunis werd ik onverhoopt naar Parijs genodigd door een man die niet alleen beweerde de neef van Marguerite Messika te zijn, maar ook haar ‘aangenomen zoon’. Serge Arrouas vertelt mij dat hij drie jaar oud was toen zijn illustere tante25 overleed. Veel herinneringen aan haar heeft hij uiteraard niet. Af en toe komen er spontane indrukken aangewaaid: een vage notie van een glimlach of het beeld van zijn vader die hem op de arm meedroeg in de lijkstoet op weg naar het joodse kerkhof van Borgel aan de rand van Tunis. Duizenden mensen stonden er aan weerszijden van de route, een zelden geziene, eensgezinde smart van joden en moslims, alsof er een groot staatsman was heengegaan. Ook het beeld van de in het wit uitgedoste lijkkoets is in zijn geheugen verankerd, de maagdelijke kleur een verwijzing naar de ongehuwde status van de zangeres26. Enige tijd voordien had ze Serge Arrouas tot haar enige wettige erfgenaam benoemd. Geen ijdele woorden, zo blijkt. Tachtig jaar later beschikt Serge Arrouas nog over een deel van het oorspronkelijke meubilair van de diva, haar to-
Sidi Bou Saïd is een droomlocatie aan de baai van Tunis, te
bereiken met het boemeltreintje dat vanuit Tunis alle badplaatsen tot La Marsa aandoet, inclusief Carthago en La Goulette. Het paleis is dagelijks te bezichtigen en bevindt zich aan de rand
25
De zus van zijn moeder Ninette Messika.
van het dorp.
26
In dit geval de gescheiden status.
10
opmaak_114 kopie.indd 10
01-06-2012 19:43:16
neeljurken, juwelen, Messika’s odeola, voorwerpen die tot de cultus behoren zoals sierborden beschilderd met haar gezicht en honderden foto’s die nooit gepubliceerd werden noch in het openbaar te zien waren. Foto’s die beantwoorden aan het vampimago van de diva, maar zoals verwacht ook een andere vrouw tonen: een slanke, dromerige Marguerite aan het begin van haar carrière, of van een meisje dat nauwelijks lijkt te beseffen dat ze over de gave beschikt om zelfs de doden te laten herrijzen. Het object dat op mij echter de grootste indruk nalaat is een soort dagboek dat bij nader inzien haar werkschriftje blijkt te zijn, waarin ze de Arabische teksten fonetisch heeft uitgeschreven, de bijbel die ze altijd bij zich droeg. Het zijn dingen die in het paleis van baron d’Erlanger lang niet mis zouden staan…
enigd in de dood en gezuiverd door het reinigende vuur. De avond die aan het drama voorafging, had Messika nog een feestje opgeluisterd bij de rijke familie Lumbroso. Het moest er bepaald prettig aan toe zijn gegaan, want ze was pas om vier uur in de nacht thuis gekomen en ze had haar bediende gevraagd haar ‘s morgens niet te wekken. Om zeven uur - terwijl ze in een diepe slaap verzonken was – vertrok Liaou Mimouni vanuit hotel Bembaron in de rue Constantine te voet naar de rue Durand-Claye. In een brede mand en onder een berg groente verborgen, stak een blik benzine. De nietsvermoedende bediende liet hem binnen, zoals ze de oude huisvriend al zo vaak binnen had gelaten. Dat Mimouni er vrijelijk zijn gang kon gaan, wekte geen argwaan, zelfs niet toen hij in de slaapkamer van zijn geliefde Messika een kijkje ging nemen… Toen zij, wakker geschrokken van de felle pijn, probeerde te ontkomen, duwde Mimouni haar terug in het vuur met dezelfde kracht waarmee hij al haar afwijzingen had getrotseerd. ❚
Op een van de foto’s is ook een blonde, knappe man te zien: Raoul Merle. Volgens Arrouas een man die zich in haar wereld nauwelijks liet opmerken en toch haar enige grote liefde was. Hij had een modellenbureau en was niet zo bemiddeld. Liaou Mimouni daarentegen, de man die haar lot bezegelde, was een welgestelde en gehuwde jood uit Testour. Jarenlang duldde de diva deze traditionele en conventionele man die haar met geschenken overlaadde en om haar gunsten smeekte. Hij dacht met haar te kunnen trouwen; zij vond hem onbeduidend, niet iemand met wie ze haar leven wilde delen. Mimouni kwam met de grote middelen aanzetten: in het centrum van Testour kocht hij voor haar een riante woning met een patio en liet er een zaaltje met een podium bijbouwen voor private optredens. Ze kwam er nooit, verafschuwde het provinciale stadje, weigerde het aanbod resoluut uit angst om voor de rest van haar leven naar dit oord verbannen te worden. Mimouni, verblind door zijn passie en eigenwaan, opgesloten als het ware in zijn beperkte umwelt, begreep nauwelijks wat er allemaal in zijn aanbedene omging. Zonder verpinken zette hij zijn amoureuze kruistocht voort en hij accepteerde alle afwijzingen. Zolang ze ongehuwd bleef, was er hoop op beterschap of een ommekeer in haar houding. Op een dag bekende Marguerite hem echter dat ze met Merle wilde trouwen, mogelijks om aan het getouwtrek van Mimouni een einde te maken. Dit betekende voor Mimouni het breekpunt, het absolute einde van zijn dromen, de ultieme vernedering. Er was geen weg terug: zij moesten samen sterven, ver-
Patrick Spriet (°Brugge 1954) was van 1987 tot 1998 criticus bij het Vlaamse literaire tijdschrift Kruispunt en is sinds 2003 redacteur bij het Nederlandse opera- en klassieke muziektijdschrift Luister. Hij publiceerde in 1998 zijn woeste jeugdherinneringen aan het Brugse jazzcafé De Spiegel (themanummer Kruispunt) en in 2002 een biografie over de schilderes Rachel Baes (Een tragische minnares, uitgeverij Van Halewyck) die ook het onderwerp was van een Canvas-documentaire in de reeks Histories. Het boek werd in 2005 bekroond met de zesjaarlijkse Prijs voor Geschiedenis van de provincie West-Vlaanderen. In 2012 verschijnt zijn biografische roman Caruso over de tenor Enrico Caruso.
11
opmaak_114 kopie.indd 11
01-06-2012 19:43:17
Betty Antierens
Du Gris
‘Ik zit hier naast je, Make,’ streelde de rug van haar hand. ‘Dat is lief van je, dat je me komt bezoeken, mijn dochter heeft niet zoveel tijd,’ en ze keerde haar hoofd naar het monkelende vrouwtje naast haar, een met een kin als een bedelbakje,‘ mijn dochter woont op een kasteel, daar is altijd veel werk. Haar man is een heel oude graaf,’ vertelde ze trots. Toen ze er pas was, huilde ze omdat niemand haar geloofde. Ik had haar toen een foto gegeven, zij tussen mijn man en ik op de trappen voor het kasteel. ‘Verloren,’ zei ze, toen ik er enkele weken later naar zocht. Hetzelfde met haar kleren. ‘Waar is je groene blouse, met die witte klokjes?’ ‘Verloren.’ In haar blik: niet boos zijn alsjeblieft. Niet dat ze niet netjes gekleed was. Alles werd gemeenschappelijk gewassen en wie niet meteen de eigen spullen kon aanwijzen, kreeg wat restte. Dingen die ze in haar vorig leven nooit om haar lijf zou hebben geduld.
Het gebeurde dat ik een half uur in mijn auto naar het glazen gebouw zat te staren eer ik de moed kon opbrengen er binnen te gaan. Eén keer heb ik zelfs rechtsomkeer gemaakt, tot mijn grote schaamte… ‘maar dat is geen verschooning,’ hoorde ik haar in oude spelling prevelen. Ze was van 1902, kreeg me pas toen ze 44 was. De dokter, die haar in dat soort moeilijkheden altijd had geholpen, zat net op dat moment en net om die praktijken, in ‘den bak.’ Ze was er eerlijk over, ook dat ze er nadien blij om was, dat ze ‘de vrucht’ niet had ‘afgedreven’, omdat ik zulk een lief kind bleek. Altijd stilletjes bezig, aan de keukentafel tekenen of lezen, in de tuin zandkoekjes bakken of in de schuur met de poezen spelen. Aan die dingen dacht ik, terwijl ik op de parking zat… en waarom ik in ‘s hemelsnaam niet uitstapte. Het ging hem niet eens om de geur. Het was een bijzonder net rusthuis. Alleen dat zij… ze hoorde er niet! Ze was… zo delicaat… terwijl die andere vrouwen, die sopten hun brood in hun koffie. En soms, ik had het één keer gezien, in háár koffie! Ze had zo hulpeloos gekeken, zo gekwetst en ik had er niets aan kunnen veranderen.
Na een tijdje zat ik er maar, zachtjes haar hand strelend, op en neer haar arm, tot haar elleboog en terug, zoals zij vroeger bij mij had gedaan, als ik wakker schrok midden een kwade droom.
Uiteindelijk beende ik toch naar binnen. Ze zaten op een rij in de lange gang, opgepoetst voor het bezoek. Alles glom er van netheid, ook de sabbelende vrouwtjes. Mijn moeder in zichzelf neuriënd en naar elke bezoeker uitnodigend glimlachend. Neem mij. Ik zal altijd lief zijn, niet blaffen, nooit bijten, je kinderen op mijn rug laten hobbelen. Zo keek ze. Dan zonk ik in het rieten zitje naast haar, warmde haar handen in de mijne. ‘Jij bent een lief meisje,’ zei ze dan, gensters hoop in haar blik, ‘ken je mijn dochter?’ ‘Ik ben het, Make, ik ben je dochter.’ Dan bekeek ze me even, werkelijk onderzoekend, knikte vriendelijk om me niet teleur te stellen, ‘ja, je lijkt een beetje op haar. Als je haar ziet, wil je dan vragen of ze me een keer komt bezoeken?’
‘Betty?’ Een oudere dame in een modieus mantelpak staarde me aan. Mijn naam had ze niet echt als een vraag uitgesproken. Ze wist het. Ik wist het ook: Philomène. Ooit leermeisje bij mijn moeder, later trouwde ze met een rijke jood die in het atelier de jurken en mantelpakken van zijn moeder kwam afhalen. De wederzijdse ouders stelden hun voorwaarden: dat de jonggehuwden nooit kinderen zouden verwekken, want die zouden noch vis noch vlees zijn en door alle maatschappijen worden uitgestoten… alsof ze wisten wat hen boven het hoofd hing, daar in de vroege jaren dertig. Toen ik vijf was, had ik enkele dagen bij Philomène en haar man Maurice gelogeerd, toen mijn moe-
12
opmaak_114 kopie.indd 12
01-06-2012 19:43:17
der, voor de negende en laatste keer, naar de dokter moest die na het uitzitten van zijn straf zijn oude praktijk had hervat. Ze hadden een grote tuin met witte houten zetels en een vijvertje. Ik vroeg waar de zwanen waren. Prompt gingen we er een kopen, in hard wit plastic. Toen ik haar wou laten zwemmen, mocht dat niet. Ik zou in de vijver vallen en me vuil maken. Dus zat ik in de grote witte stoel met mijn zwaan op schoot, haar lange sierlijke hals over mijn arm, te schommelen met mijn benen en naar de rimpels in het water te kijken. ‘Dat rimpelz komt door de vind,’ zei Maurice toen hij even zijn kantoor verliet om te kijken hoe het logéetje het stelde. ‘Morgen mag je mee naar Brussel,’ vervolgde hij, ‘naar de Bourse.’ ‘Wat is de bourse?’ ‘Wat is de Bourse, menèèr Maurice,’ Philomène kwam uit de veranda met het theeblad, grimaste veelbetekenend naar haar man. Ze zouden mij in die twee dagen eens manieren leren. ‘Wat is de bourse menèèr Maurice?’ ‘Dat zul gij morgen zien, meiske. Maurice doed daar zaken.’ Hij maakte een gebaar alsof hij de centen al in zijn zak liet rollen. Op de trein naar Brussel had ik zitten huilen omdat mijn zwaan niet mee mocht. In het restaurant was ik bijna gestikt in de botjes van de kip. Thuis moest ik alleen het kippenwit eten dat Make voor me van de botjes pelde. Philomène echter had streng gewaarschuwd: ‘Alles opeten!’ ‘Het vel ook, madame Philomène?’ ‘Alles! En goed kauwen.’
deslaan, weifelde, glimlachte, en toen kwam het; ‘Naaistertje wat ben jij dom, pom pom pom, naaistertje wat ben jij dom…’ Philomène bloosde: ‘Ach ja, die regel zong ze altijd als er iets mis liep in het atelier, een steek mocht niet langer zijn dan een millimeter, korter ook niet. Zij zag dat vanop meters afstand.’ ‘Jeanneke, zing nog eens iets!’ riep een wijfke. ‘Bek toe,’ gilde een ander. Vragend keek ze van Philomène naar mij. ‘Zing maar, Jeanneke,’ zei een verpleegster. Ze glunderde, opende haar armen, ‘Wees nog eens lief, net als toen… vraag me nog eens om een zoen…’ Ze keek naar me: ‘Ja ja,’ knikten we, ‘breng me weer rooozen sta weer te blooozen…als je me ziet…’ ‘Bakkes toe-oe-oe-oe,’ gilde die andere. Abrupt sloot Ma haar mond, tastte beverig naar haar koude koffie. ‘Mooi, Make,‘ zei ik. ‘Vind me weer mooi en charmant,’ fluisterde ze stilletjes na. ‘Dat was jij altijd en dat zul jij altijd zijn,’ ik kneep extra in haar hand. Philomène kuchte: ‘Zullen we nog iets drinken? Jeanneke?’ Ze schudde snel van nee: ‘Dan moet ik te veel pipi doen. ‘Betty?’ ‘Dat ze hier verdorie geen whisky schenken.’ ‘Een pintje dan?’ ‘Een glas wijn, graag.’ ‘Drie glazen witte wijn,’ riep Philomène. Ik keek haar voor de eerste keer in mijn leven recht aan. ‘En straks nog drie, al pist ze hier de hele boel onder!’ Er gloeiden rode vlekken op haar wangen, ‘onze eigen Piaff, en dan durft zo’n stuk ongeluk…’ Ma zat al terug te glimlachen, haar ogen elders. ‘Mijn Pa zong ook,’ zei ik, ‘die zat in het operakoor.’ ‘Jouw Pa,’ smaalde Philomène, ‘een saloncharmeur, de échte Ster was je moeder. Voor de oorlog...’ Ik bleef haar aanstaren. ‘Wij naaiden toch voor de meisjes,’ begon ze. Ik had iets opgevangen van Jeanne Brabants en dat
De film schoot door mijn hoofd terwijl Philomène me opnieuw stond te keuren. ‘Kun je je moeder niet een beetje vaker bezoeken? Wat die vrouw allemaal voor jou heeft opgeofferd. Nu zit ze hier hele dagen alleen.’ Ze was dus niets veranderd, Philomène. Ik vroeg haar of ze een koffie wou. Dat leek haar milder te stemmen, althans, ze zuchtte en zei dat we het leven niet altijd in de hand hadden. We rolden Ma naar de cafetaria, bestelden koffie en gebak. Ma wachtte tot een van ons een hap taart of een slok koffie nam en deed dit dan perfect na, blonk van trots om haar slimmigheidje. Toen het gebak op was, bleef ze Philomène ga-
13
opmaak_114 kopie.indd 13
01-06-2012 19:43:17
Ma voor haar ballerina’s naaide, maar ook dat was na de oorlog, toen ze al met Pa naar de Opera ging en ze samen operettes zongen. ‘Meisjes?’ ‘Van de Quartier Latin. Prachtige vrouwen waren dat. Entretenues.’ ‘Entretenues? Entreteneuses zeker.’ ‘Neee Bettietje, nee. Je weet er niets van. Entreteneuses is iets helemaal anders, die lopen met iedereen mee, die drinken voor het geld.’ In de Quartier Latin, ik spreek van voor de oorlog, ontmoette je alleen maar schoonheden, de knapste vrouwen uit het land en vaak van verder, we naaiden ook voor een meisje dat van Keulen kwam, een ambassadeursdochter die thuis was weggelopen! Pas op, die hadden fijne manieren, die meisjes. Heel vaak van Goeden Huize. Spraken allemaal perfect Frans. Ja, hoe rolden ze daar in, in dat beroep. Anders zijn. Avontuurlijk? Niet willen trouwen? In de salons van de Quartier Latin kwamen uitsluitend mannen van stand. Notarissen, Dokters, Aristocraten. Soms artiesten. Als ze uitgenodigd waren. Of als ze al bekendheid hadden verworven. Daar namen ze aperitief, met al de meisjes van het huis, niemand werd uitgesloten, haha, ook wij niet. Uitsluitend Champagne werd daar gedronken, échte Champagne, geen water met een scheut cola, zoals later, of goedkope mousseux waar de meisjes een maagzweer aan overhouden. Nee, Champagne van de beste merken.’ ‘En wat deed Mijn Moeder daar?’ ‘Zij ging de bestelling leveren en er moest iemand van het atelier mee, een volle werkster, want die Mamsellen wilden na het passen soms nog een kleine verandering, een schouder een beetje ophalen, een zoom iets korter of langer, dat moest ik, of een andere werkster, dan ter plaatse aanpassen. Want die nieuwe jurken, die wilden ze natuurlijk meteen aan. Ze werden bijna elke avond uit eten gevraagd, na het aperitief. Tja, en beladen met cadeaus. Dat ging niet om één keer hé, toen. Dat ging om een maîtresse die geplaatst werd, een soort tweede vrouw, met een eigen appartement aan het park.’ ‘Deed je dat graag, Philomène? Zo mee gaan leveren in die salons?’ ‘Ja, voor ik Maurice kende natuurlijk. Ik was de oudste en ik zat er niet mee in om over te werken. Je Ma en ik werkten soms nachten aan een stuk door. Zoals voor de expositie van 1930. Toen staken we half Antwerpen in het nieuw. Soms naaiden we tegelijk voor de madam van een belangrijke meneer en voor
de maîtresse die hij gevonden had in de Quartier Latin. Als het werk af was gingen we leveren en nadien kwam het plezier. Je Ma nam me al eens mee naar een restaurant op de De Keyserlei, maar als we in de Quartier Latin gingen leveren werden we uitgenodigd door de heren. Alleen maar om te eten, wij. Of we moesten verliefd zijn… dan gingen we verder feesten in die salons, dansen en champagne drinken en dan smeekten ze je Ma altijd om te zingen. De dag nadien kregen we prachtige boeketten toegestuurd, van La Rose Thé, en af en toe een mooi cadeau. Echte parels, of een juwelenkistje, of een plaat voor je Ma haar grammofoon. Feesten dat konden ze, in de Quartier Latin. Die salons hadden niets van een bar hoor, bars kwamen pas later, met de Amerikanen, neen, dat waren werkelijk stemmige en stijlvolle salons met fluwelen sofa’s en leren fauteuils, met acajou of art deco bijzettafels vanwaar lampen in pâte de verre een licht als van een zonsondergang uitstraalden. ‘Dat moet mooi geweest zijn.’ ‘Stemmig. Heel apart. Wij waren eigenlijk volksmeisjes, proper, maar arm. Wij kenden die luxe niet. Jouw Ma was dolgraag onderwijzeres geworden, zoals haar grootvader, zij was thuis ook de slimste, maar er was maar geld om één kind te laten studeren en dat moest natuurlijk een jongen zijn, haar broer was dan nog de oudste, dus had zij helemaal geen kans. De schoolmeester van het zesde is nog komen vragen of er echt geen mogelijkheid was om Jeanneke alleen maar die drie jaar voor onderwijzeres te laten studeren, maar nee, dat ging niet tegenover zijn andere kinderen, zei haar vader. Ze was bijna dertien en al slim genoeg, ze moest een stiel gaan leren en een beetje geld binnen brengen.’ Ma zat te knikken, als om het hele gesprek te beamen. Of ze dommelde in. Ze had kleine slokjes wijn gedronken, haar wangen waren ervan gaan gloeien. Ik voelde me triest alsof het putje winter was. En dat was het niet, het was volop zomer. Ik moest naar huis, we hadden die avond een trouwfeest in de grote hall en een communiefeest in het Empire salon, ik moest de gasten ontvangen en ieder naar het juiste evenement leiden, communie mocht zich niet mengen met trouwers en vice versa. Als de gasten van elkaars hapjes begonnen te snoepen, zou het er stuiven. Philomène zat nog over vroeger te mijmeren.
14
opmaak_114 kopie.indd 14
01-06-2012 19:43:18
‘Wij waren het eerste atelier waar je muziek mocht spelen,’ zei ze, ‘de radio en als er iets te vieren viel, legde je Ma een plaat op.’ ‘Ik moet gaan, Philomène.’ Ma schrok, kneep in mijn hand. Meteen die smekende blik, om me vast te houden. Van mij naar Philomène, om hulp. Ik kon niet opstaan, nog niet. Nog even, dacht ik. Nu vouwde ze haar twee handen rond mijn ene. Haar ogen wijd open in de mijne. . ‘Du gris,’ fluisterde ze, zette ze bevend in…
‘La raison? C’est les hommes avec leur amour C’est le cœur, qui se laisse séduire La misère qui dure nuit et jour’ Toen duwde ze zich recht, één hand op de leuning van haar zeteltje, de andere trok een bevende boog door de lucht, de hele wereld omsluitend. ‘Et puis, je m’en fous, tenez, donnez moi, Avant de mourir une dernière fois Du gris que dans mes pauvres doigts Je le roule C’est bon, c’est fort, ça monte en moi Ça me saoule Je sens que mon âme s’en ira Moins farouche Dans la fumée qui sortira De ma bouche.’
‘Du gris que l’on prend dans ses doigts et qu’on roule C’est fort, c’est âcre comme du bois, Ça vous saoule C’est bon et ça vous laisse un goût Presque louche De sang, d’amour et de dégoût, Dans la bouche’
Die nacht belden ze me van het rusthuis. Naar gewoonte, kwam ik te laat. ❚
Ze kneedde mijn handen heftiger nu, met al haar povere kracht, en zong trager maar sterker, benadrukte de woorden.
Gierik & NVT in Parijs op 12 april in de Fédération Wallonie-Bruxelles et de Wallonie
De afgevaardigden van de regeringen van Wallonie-Bruxelles (Jean-Pol Baras) en de Vlaamse Regering verwelkomen de Ambassadeur van België, de Vertegenwoordiger van de Unesco, de Voorzitter van de Franse auteursvereniging, Michaël Vandebril van Antwerpen Boekenstad, een vijftiental Franstalige, Belgische auteurs en een bijzonder talrijk en enthousiast publiek (120 aanwezigen).
Kunstenaar André Goezu, een verzekerde penningmeester Paul Goedtkindt en architect-dichter Richard Foqué lachen Parijs toe.
Guy Commerman legt de talrijk opgekomen schare auteurs en literatuurminnaars uit hoe het avontuurlijke idee voor het themanummer ‘Paris-Anvers… en vers’ ontstaan is. Foto’s: Jan Landau
15
opmaak_114 kopie.indd 15
01-06-2012 19:43:18
Raymond Carver
Het leven van mijn vader vertaling: Joris Iven
Raymond Carver was vijftig jaar toen hij stierf, op 2 augustus 1988. Te veel gerookt, te veel gedronken. Net zoals zijn vader. Dit verhaal, Het leven van mijn vader, gaat over zijn vader. En ook een beetje over hemzelf. In september 1987 werd Raymond Carver geconfronteerd met de diagnose van longkanker. Chirurgisch ingrijpen was niet meer mogelijk, de bestralingen faalden. De tumoren bleven terugkomen. Na enkele maanden van totale ontreddering zette Carver zich aan het schrijven van dagboekaantekeningen en gedichten. En vooral: hij publiceerde nog een laatste bundel korte verhalen, Elephant, en een eigen keuze uit zijn korte verhalen, Where I’m Calling from: The Selected Stories. In maart 1988 werd een hersentumor gevonden. Het einde kwam in zicht. Zijn laatste, postuum verschenen dichtbundel A New Path to the Waterfall heeft hij nog met de grootste koortsachtigheid geschreven en klaar gekregen. En dan was het wachten tot 1996 op een bundeling van zijn verzamelde gedichten, die verscheen onder de titel All of Us. The Collected Poems. En vier jaar later, in 2000, verscheen dan Call if You Need Me. The Uncollected Fiction and Prose, waaruit dit verhaal, My Father’s Life, werd vertaald. Het verhaal was eerder verschenen in de tijdschriften Esquire, New York (september 1984) en Granta, Cambridge (winter 1984).
De naam van mijn pa was Clevie Raymond Carver. Zijn familie noemde hem Raymond en vrienden noemden hem C.R. Ik werd Raymond Clevie Carver Jr. genoemd. Ik haatte die ‘Junior’. Toen ik klein was, noemde mijn pa me Zeikerd, wat ik goed vond. Maar later begon hij me, net als alle anderen in de familie, Junior te noemen. Hij bleef me zo noemen tot ik dertien of veertien was en toen kondigde ik aan dat ik niet meer zou reageren op die naam. Daarna begon hij me Doc te noemen. Van die tijd tot aan zijn dood op 17 juni 1967 noemde hij me Doc, of anders Zoon. Toen hij stierf, telefoneerde mijn moeder naar mijn vrouw om het nieuws te melden. Ik was in die periode weg bij mijn gezin, zat tussen twee levens en probeerde binnen te raken in de school voor bibliotheekwetenschap aan de universiteit van Iowa. Toen mijn vrouw de telefoon opnam, flapte mijn moeder eruit: ‘Raymond is dood!’ Heel even dacht mijn vrouw dat mijn moeder haar aan het vertellen was dat ik dood was. Dan maakte mijn moeder haar duidelijk over welke Raymond zij het had en mijn vrouw zei: ‘Godzijdank. Ik dacht dat je mijn Raymond bedoelde.’ Mijn pa wandelde, liftte en reed mee in lege vrachtwagens toen hij van Arkansas naar de staat Washington kwam in 1934, op zoek naar werk.
Ik weet niet of hij een droom trachtte waar te maken toen hij naar Washington vertrok. Ik betwijfel het. Ik denk niet dat hij veel droomde. Ik geloof dat hij gewoon op zoek was naar vast werk en een fatsoenlijk loon. Vast werk was zinvol werk. Hij plukte een tijdlang appels en kwam dan terecht in een baan als bouwvakker op de Grand Coulee Dam. Nadat hij een beetje geld had opzij gezet, kocht hij een auto en reed terug naar Arkansas om zijn ouders, mijn grootouders, te helpen met het inpakken voor de verhuizing naar het westen. Later zei hij dat ze daarginds zaten te verhongeren, en dat was niet spreekwoordelijk bedoeld. Het was tijdens dat korte verblijf in Arkansas, in een klein dorp dat Leola heette, dat mijn moeder mijn pa ontmoette op de stoep, toen hij uit een taveerne kwam. ‘Hij was dronken,’ zei ze. ‘Ik weet niet waarom ik hem tegen me liet praten. Zijn ogen waren betoverend. Ik wou dat ik een kristallen bol had gehad.’ Ze hadden elkaar al eens ontmoet, een jaar voordien of zo, op een dansfeest. Hij had al vriendinnetjes gehad voor haar, vertelde mijn moeder me. ‘Jouw vader heeft altijd een vriendinnetje gehad, zelfs toen we getrouwd waren. Hij was mijn eerste en mijn laatste. Ik heb nooit een andere man gehad. Maar ik heb niets gemist.’
16
opmaak_114 kopie.indd 16
01-06-2012 19:43:18
Ze zijn getrouwd voor een vrederechter op de dag dat ze naar Washington vertrokken; dit grote, forse plattelandsmeisje en een boerenknecht omgeschoold tot bouwvakker. Mijn moeder bracht haar huwelijksnacht door met mijn pa en zijn ouders; ze kampeerden samen langs de weg in Arkansas. In Omak, Washington woonden mijn pa en mijn moeder in een klein huisje, niet veel groter dan een houten hut. Mijn grootouders woonden naast ons. Mijn pa werkte nog altijd op de dam, en later, met de reusachtige turbines die elektriciteit aanmaakten en het water dat werd bijeen gehouden tot honderden mijlen ver in Canada, stond hij in de menigte te luisteren naar Franklin D. Roosevelt toen die sprak op het bouwterrein. ‘Hij vermelde niet eens de lui die zijn gestorven bij de bouw van die dam,’ zei mijn pa. Sommigen van zijn vrienden waren daar gestorven, mannen van Arkansas, Oklahoma en Missouri. Daarna nam hij een werk aan in een houtzagerij in Clatskanie, Oregon, een kleine stad aan de Columbiarivier. Ik ben daar geboren, en mijn moeder heeft een foto van mijn pa die voor de poort van de zagerij staat en me trots omhoog houdt om in het fototoestel te kijken. Mijn hoedje staat belabberd op mijn hoofd en is bijna losgeknoopt. Zijn hoed staat naar achteren geduwd op zijn voorhoofd en hij staat er met een grote grijns op zijn gezicht. Ging hij naar binnen om te werken of had hij net zijn werktijd erop zitten? Het maakt niet uit. In elk geval, hij had werk en een gezin. Dit waren zijn jonge jaren. In 1941 verhuisden we naar Yakima, Washington, waar mijn pa ging werken als zaagslijper, een vak dat hij had geleerd in Clatskanie. Toen de oorlog uitbrak, kreeg hij uitstel van militaire dienst omdat zijn werk werd beschouwd als noodzakelijk in het kader van de oorlogsinspanning. Er was grote vraag naar afgewerkt timmerhout bij de strijdkrachten, en hij hield zijn zagen zo scherp dat ze je de haren van de arm konden snijden. Nadat mijn pa ons had verhuisd naar Yakima, liet hij zijn familie verhuizen naar dezelfde buurt. Tegen het midden van de jaren ’40 was de rest van de familie van mijn vader – zijn broer, zijn zuster en haar man, evenals ooms en neven, en de meesten van hun uitgebreide familie en vriendenkring – vanuit Arkansas komen afzakken. Allemaal omdat mijn pa eerst was gekomen. De mannen gingen werken in Boise Cascade, waar mijn pa werkte en de vrouwen gingen appels inmaken in
de conservenfabriek. En na een korte tijd bleek – volgens mijn moeder – dat iedereen beter af was dan mijn pa. ‘Pa kon geen geld houden,’ zei mijn moeder. ‘Geld brandde een gat in zijn zakken. Hij was altijd bezig voor anderen.’ Het eerste huis waarvan ik me duidelijk herinner dat we erin hebben geleefd, op 1515, South Fifteenth Street, in Yakima, had een toilet buitenshuis. Op Halloweennacht, of op om het even welke nacht, droegen jongens uit de buurt, jongens in hun vroege tienerjaren, zomaar ons toilet weg, voor de gein, en ze lieten het achter langs de weg. Mijn pa moest dan iemand gaan vragen om hem te helpen het terug naar huis te brengen. Of deze jochies namen het toilet mee en zetten het neer in de achtertuin van iemand anders. Op een keer staken ze het werkelijk in brand. Maar ons huis was niet het enige dat een toilet buitenshuis had. Toen ik oud genoeg was om te weten wat ik deed, gooide ik met stenen naar de andere toiletten als ik er iemand had zien naar binnen gaan. Dit werd ‘het bombarderen van de toiletten’ genoemd. Niettemin, na een tijdje ging iedereen de waterleidingen binnenshuis voorzien, tot, plotseling, ons toilet het laatste in de hele buurt was dat buitenshuis stond. Ik herinner me de schaamte die ik voelde toen mijn meester van de derde klas, Mr. Wise, me op een dag van school naar huis reed. Ik vroeg hem te stoppen bij het huis net voor het onze en ik beweerde dat ik daar woonde. Ik kan me herinneren wat er gebeurde op een nacht toen mijn pa laat thuis kwam om vast te stellen dat mijn moeder alle deuren van binnenuit had gesloten voor hem. Hij was dronken en we konden het huis voelen trillen als hij met de deur rammelde. Toen hij erin was geslaagd een raam open te breken, sloeg ze hem met een vergiet tussen de ogen en ze mepte hem naar buiten. Wij konden hem daar beneden op het gras zien liggen. Zelfs jaren later nam ik dat vergiet nog regelmatig vast – het was zo zwaar als een deegrol – en ik beeldde me in hoe het zou voelen om met zoiets tegen het hoofd te worden geslagen. Het was in die periode dat ik me herinner dat mijn pa me meenam naar de slaapkamer, me neerzette op het bed en tegen me zei dat ik een tijdje bij mijn Tante LaVon zou moeten gaan wonen. Ik kon niet begrijpen wat ik zo verkeerd had gedaan dat ik thuis weg moest gaan om ergens anders te leven. Maar ook dit – wat dit idee ook mag hebben opgeroepen – moet overgewaaid zijn, min of
17
opmaak_114 kopie.indd 17
01-06-2012 19:43:19
meer toch, hoe dan ook, want we bleven samen en ik ben niet bij haar, of bij iemand anders, moeten gaan wonen. Ik herinner me dat mijn moeder zijn whisky uitgoot in de gootsteen. Soms goot ze hem helemaal uit en soms, als ze vreesde betrapt te worden, goot ze maar de helft uit en deed dan water bij de rest. Ik proefde zelf eens wat van zijn whisky. Het was verschrikkelijk spul en ik snapte niet hoe iemand dat kon drinken. Na een lange tijd zonder auto hadden we er uiteindelijk toch één, in 1949 of 1950, een Ford 1938. Maar hij verloor een stang in de eerste week dat we hem hadden en mijn pa moest de motor laten reviseren. ‘Wij reden met de oudste auto in de hele stad,’ zei mijn moeder. ‘We konden een Cadillac hebben gehad met al het geld dat hij uitgaf aan herstellingen.’ Op een keer vond ze de lippenstift van iemand anders op de bodemplank, samen met een kanten zakdoek. ‘Heb je dit gezien?’, zei ze tegen me. ‘Een of ander hoertje heeft dit in de auto laten liggen.’ Eén keer zag ik haar een pan met warm water meenemen naar de slaapkamer, waar mijn pa lag te slapen. Ze trok zijn hand onder de lakens weg en hield ze in het water. Ik stond in de deuropening en keek toe. Ik wilde weten wat er gaande was. Dit zou hem doen praten in zijn slaap, zei ze me. Er waren zaken die zij moest weten, zaken waarvan ze zeker wist dat hij ze verborgen hield voor haar. Elk jaar of zo, toen ik klein was, reden we met de North Coast Limited door de Cascade Range van Yakima naar Seattle en verbleven we in hotel Vance en we aten, herinner ik me, in een zaak die het Dinner Bell Café werd genoemd. Eén keer gingen we naar Ivar’s Acres of Clams en dronken we glazen warme bouillon van schelpdieren. In 1956, het jaar dat ik afstudeerde aan de middelbare school, gaf mijn pa zijn werk op in de zagerij van Yakima en hij nam een baan aan in Chester, een kleine stad met houtzagerijen in het noorden van Californië. De redenen die toentertijd werden opgegeven om dat werk aan te nemen, hadden te maken met een hoger uurloon en de vage belofte dat hij, na enkele jaren, zou kunnen bevorderen tot hoofd van de slijperij in deze nieuwe zagerij. Maar ik denk, in het algemeen, dat mijn pa rusteloos was geworden en gewoon zijn geluk eens ergens anders wilde proberen. De zaken waren een
beetje te voorspelbaar voor hem geworden in Yakima. Ook was er het jaar voordien het overlijden geweest van zijn beide ouders; ze stierven binnen de zes maand. Maar net enkele dagen na mijn afstuderen, toen mijn moeder en ik hadden gepakt om naar Chester te trekken, schreef mijn pa een brief in potlood om te zeggen dat hij een tijdje ziek was geweest. Hij wou niet dat we ons zorgen maakten, zei hij, maar hij had zich gesneden aan een zaagmachine. Misschien had hij een minuscuul stukje staal in zijn bloed gekregen. Hoe dan ook, er was iets gebeurd en hij had niet op zijn werk kunnen zijn, zei hij. Bij dezelfde post zat een niet ondertekende postkaart van iemand daarginds, die mijn moeder vertelde dat mijn pa bijna op sterven lag en dat hij ‘onvermengde whisky’ aan het drinken was. Toen we in Chester aankwamen, woonde mijn pa in een caravan die eigendom was van de fabriek. Ik herkende hem niet onmiddellijk. Ik geloofde een moment lang dat ik hem niet wilde herkennen. Hij was uitgemergeld en bleek en hij zag er verward uit. Zijn gehijg hield niet op. Hij zag er niet uit als mijn pa. Mijn moeder begon te huilen. Mijn pa legde zijn arm op haar schouder en tikte er onzeker op, alsof hij ook niet wist waar het allemaal over ging. Wij drieën namen samen het leven weer op in de caravan en we zorgden voor hem zo goed als we konden. Maar mijn pa was ziek en hij werd echt niet beter. Ik werkte die zomer en een deel van de herfst bij hem in de zagerij. We stonden ’s ochtends op en aten eieren met geroosterde boterhammen, terwijl we naar de radio luisterden en dan gingen we de deur uit met onze lunchtrommel. We liepen samen door de poort om acht uur ‘s ochtends en ik zag hem niet meer terug tot sluitingstijd. In november ging ik terug naar Yakima om bij mijn vriendin te zijn, het meisje met wie ik zou gaan trouwen. Hij werkte in de zagerij in Chester tot de maand februari, toen hij instortte op het werk en naar het ziekenhuis werd gebracht. Mijn moeder vroeg of ik naar ginds kon komen en helpen. Ik nam een bus van Yakima naar Chester, met de bedoeling hen terug te brengen naar Yakima. Maar, naast het fysieke ziek zijn, zat mijn pa nu ook midden in een zenuwinzinking, hoewel geen van ons het zo noemde in die tijd. Gedurende de hele reis terug naar Yakima sprak hij geen woord, zelfs niet als er een rechtstreekse vraag aan hem werd gesteld. (‘Hoe voel je je, Raymond?’ ‘Ben je in orde, pa?’)
18
opmaak_114 kopie.indd 18
01-06-2012 19:43:19
Hij communiceerde, als hij al enigszins communiceerde, door zijn hoofd te bewegen of door zijn handpalmen op te heffen, als om te zeggen dat hij het niet wist of dat het hem niet uitmaakte. De enige keer dat hij iets zei op de reis, en gedurende bijna een maand nadien, was toen ik snel een kiezelweg uit reed in Oregon en de uitlaat van de auto los kwam. ‘Je ging te snel,’ zei hij. Eenmaal terug in Yakima zag een dokter erop toe dat mijn pa naar een psychiater ging. Mijn moeder en mijn pa moesten in de bijstand gaan en het district betaalde de psychiater. De psychiater vroeg mijn pa, ‘Wie is de president?’ Hij had een vraag gekregen die hij kon beantwoorden. ‘Ike’, zei mijn pa. Niettemin legden ze hem op de vijfde verdieping van het Valley Memorial ziekenhuis en begonnen ze hem elektroshockbehandelingen te geven. Ik was getrouwd tegen die tijd en ik begon aan mijn gezin te werken. Mijn pa zat nog altijd opgesloten, toen mijn vrouw naar datzelfde ziekenhuis ging, net één verdieping lager, om ons eerste kind te krijgen. Nadat ze was bevallen, ging ik naar boven om mijn pa het nieuws te melden. Ze lieten me binnen door een stalen deur en ze wezen me waar ik hem kon vinden. Hij zat op een bank met een deken over zijn schoot. Hallo, dacht ik. Wat gebeurt er verdomme toch met mijn pa? Ik zette me naast hem neer en vertelde hem dat hij grootvader was geworden. Hij wachtte een minuut en toen zei hij: ‘Ik voel me ook als een grootvader.’ Dat was alles wat hij zei. Hij glimlachte niet of hij bewoog niet eens. Hij zat in een grote kamer samen met veel andere mensen. Daarna drukte ik hem tegen me aan en hij begon te huilen. Op de een of andere manier is hij daar toch weg geraakt. Maar toen zijn de jaren gekomen dat hij niet kon werken en rondhing in huis en probeerde zich een voorstelling te maken van wat hij zou gaan doen en van wat hij allemaal had verkeerd gedaan in zijn leven, dat hij zich zo erg had toegetakeld. Mijn moeder ging van het ene baantje naar een smeriger baantje. Vele jaren later verwees ze naar die tijd toen hij in het ziekenhuis lag, en de jaren net daarna, met de woorden ‘toen Raymond ziek was.’ Het woord ziek was nooit meer hetzelfde voor mij. In 1964 had hij, dankzij de hulp van een vriend, het geluk om ingehuurd te worden door een zagerij in Klamath, Californië. Hij trok alleen naar daar om te zien of hij het zou aankunnen. Hij woonde niet ver van de zagerij in een huisje met één ka-
mer dat niet veel verschilde van de plek waar hij en mijn moeder hun leven waren begonnen toen ze naar het westen trokken. Hij krabbelde brieven naar mijn moeder, en als ik haar belde dan las zij ze luid aan me voor over de telefoon. In de brieven zei hij dat het een dubbeltje op zijn kant was. Elke dag dat hij ging werken, beschouwde hij als de belangrijkste dag in zijn leven. Maar elke dag, zo vertelde hij haar, maakte de volgende dag weer veel gemakkelijker. Hij vroeg haar de groetjes aan me over te brengen. Als hij ’s nachts niet kon slapen, zei hij, dan dacht hij aan mij en aan de goede tijd die we vroeger hadden. Uiteindelijk, na een paar maanden, herwon hij een beetje zelfvertrouwen. Hij kon het werk aan en dacht niet dat hij zich zorgen moest maken over iemand die hij weer had laten vallen. Wanneer hij zich zeker voelde, stuurde hij een bericht naar mijn moeder. Hij was zes jaar zonder werk geweest en had in die tijd alles verloren – huis, auto, meubilair, toestellen, waaronder ook de grote diepvries die de trots en de vreugde van mijn moeder was geweest. Hij had ook zijn goede naam verloren – Raymond Carver was iemand die zijn rekeningen niet kon betalen – en zijn zelfrespect was hij kwijt. Hij had zelfs zijn viriliteit verloren. Mijn moeder vertelde mijn vrouw, ‘Gedurende heel die tijd dat Raymond ziek was, sliepen we samen in hetzelfde bed, maar we hadden niets met elkaar. Hij wou wel enkele keren, maar er gebeurde niets. Ik miste het niet, maar ik denk dat hij het wel wou. Je weet wel.’ In die jaren probeerde ik mijn eigen gezin te stichten en de kost te verdienen. Maar, door het een en het ander, vonden we dat we nogal vaak moesten verhuizen. Ik kon niet meer op de hoogte blijven van wat er aan het achteruitgaan was in het leven van mijn pa. Maar ik had de gelegenheid, eens op een Kerstmis, om hem te vertellen dat ik een schrijver wilde zijn. Ik had hem net zo goed kunnen vertellen dat ik een plastisch chirurg wilde worden. ‘Waar ga je over schrijven?’ wilde hij weten. Daarna, als om me uit de nood te helpen, zei hij, ‘Schrijf over zaken waar je iets over weet. Schrijf iets over die tochtjes die we deden voor de visvangst.’ Ik zei dat ik dat zou doen, maar ik wist dat ik het niet zou doen. ‘Stuur me op wat je schrijft,’ zei hij. Ik zei dat ik dat zou doen, maar ik deed het niet. Ik was toen helemaal niets over het vissen aan het schrijven en ik dacht niet dat hij er zich bijzonder om bekommerde, of zelfs maar begreep wat ik in die tijd schreef. Bovendien, hij was
19
opmaak_114 kopie.indd 19
01-06-2012 19:43:19
geen lezer. In ieder geval toch niet het soort lezer van wie ik dacht dat ik voor hem schreef. Daarna stierf hij. Ik was een lange tijd vrij, in Iowa City, met nog altijd zaken die ik hem wilde zeggen. Ik had de gelegenheid niet om hem vaarwel te zeggen, of om hem te zeggen dat hij het goed deed op zijn nieuwe werk. Dat ik trots op hem was, dat hij een comeback had gemaakt. Mijn moeder zei dat hij die avond thuis kwam van het werk en een uitgebreid avondmaal at. Daarna zat hij alleen aan tafel en dronk wat er nog in een fles whisky zat, een fles die zij een dag nadien of zo vond, verborgen in het huisvuil onder het koffiedik. Dan stond hij op en ging hij naar bed, waar mijn moeder even later bij hem ging liggen. Maar in de nacht had ze moeten opstaan en een bed voor haar moeten maken op de bank. ‘Hij snurkte zo luid dat ik niet kon slapen,’ zei ze. De volgende ochtend toen ze naar binnen keek, lag hij op zijn rug met zijn mond open, zijn wangen waren ingezakt. Grauw uitziend, zei ze. Ze wist dat hij dood was – ze had geen dokter nodig om haar dat te vertellen. Maar ze belde hoe dan ook een dokter en daarna belde ze mijn vrouw. Tussen de foto’s die mijn moeder had van mijn pa en haarzelf in die vroege jaren in Washington was een foto waarop hij voor een auto stond, met een flesje bier en een vislijn in zijn handen. Op de foto draagt hij zijn hoed naar achteren op zijn voorhoofd en heeft hij die gênante grijns op zijn gezicht. Ik vroeg haar die foto en ze gaf me hem, samen met enkele andere. Ik hing hem op aan mijn muur en telkens als we verhuisden, nam ik de foto mee en hing ik hem op aan een andere muur. Van tijd tot tijd keek ik er heel consciëntieus naar en trachtte ik sommige zaken van mijn pa, en misschien ook van mezelf en passant, te begrijpen. Maar ik kon ze niet begrijpen. Mijn pa bleef verder en verder van me weg gaan en verder terug in de tijd. Uiteindelijk, in de loop van weer een verhuizing, raakte ik de foto kwijt. Het was toen dat ik hem trachtte op te roepen en tegelijk trachtte ik iets te zeggen over mijn pa en over hoe ik dacht dat we op enkele belangrijke vlakken op elkaar leken. Ik schreef het gedicht toen ik in een flatgebouw woonde in een stedelijk gebied ten zuiden van San Francisco, in een tijd dat ik van mezelf vond dat ik een probleem had met mijn alcohol, net als pa. Het gedicht was een manier om terug met hem in verbinding proberen te komen.
FOTO VAN MIJN VADER OP ZIJN TWEEËNTWINTIGSTE Oktober. Hier in deze dompige, vreemde keuken bestudeer ik het verlegen jongemannengezicht van mijn vader. Met een schaapachtige grijns, houdt hij in de ene hand een vislijn met een gele stekelbaars, in de andere een fles Carlsberg bier. In jeans en flanellen hemd leunt hij tegen de motorkap van een Ford van 1934. Hij wilde poseren met bluf en warmte voor zijn nageslacht, zijn oude hoed boven zijn oren dragen. Zijn hele leven wilde mijn vader vrijmoedig zijn. Maar de ogen verraden hem, en de handen die slapjes de vislijn met de dode baars en de fles bier aanbieden. Vader, ik houd van je, maar hoe kan ik dank je zeggen, ik die ook niet van de drank kan afblijven en zelfs de plekken niet ken waar ik zou kunnen gaan vissen. Het gedicht is waar, tot in zijn bijzonderheden, behalve dat mijn pa stierf in juni en niet in oktober, zoals het eerste woord van het gedicht zegt. Ik wilde een woord met meer dan twee lettergrepen om het een beetje te laten hangen. Maar meer nog wilde ik een maand die overeen stemde met wat ik voelde in de tijd dat ik het gedicht schreef – een maand met korte dagen en afnemend licht, vocht in de lucht, dingen die wegrotten. Juni betekende zomernachten en –dagen, diploma-uitreikingen, mijn huwelijksverjaardag, de geboortedag van één van mijn kinderen. Juni was niet een maand waarin je vader stierf. Na de dienst in het dodenhuisje, nadat we waren naar buiten gegaan, kwam er een vrouw op me toe die ik niet kende, en ze zei, ‘Hij is gelukkiger waar hij nu is.’ Ik staarde die vrouw aan tot ze wegging. Ik herinner me nog altijd de kleine bobbel van een hoed die ze droeg. Toen stak een van de neven van mijn vader – ik kende de man niet bij naam – zijn hand uit en hij pakte die van mij vast. ‘We missen hem allemaal,’ zei hij, en ik wist dat hij het niet zei uit beleefdheid alleen. Ik begon de eerste keer te huilen sinds ik het nieuws had vernomen. Ik was er voorheen niet toe in staat geweest. Voor één zaak had ik de tijd niet
20
opmaak_114 kopie.indd 20
01-06-2012 19:43:19
gehad. En nu, plotseling, kon ik niet meer ophouden. Ik hield mijn vrouw vast en huilde, terwijl ze alles zei en deed wat ze kon om me te troosten, daar, midden op die zomerse middag. Ik luisterde naar mensen die troostende woorden zeiden tegen mijn moeder en ik was blij dat de familie van mijn pa was komen opdagen, dat ze waren gekomen naar daar waar hij was. Ik dacht dat ik me alles had herinnerd wat er die dag werd gezegd en gedaan en dat ik misschien een manier zou vinden om het ooit eens te vertellen. Maar dat ging niet. Ik vergat het allemaal, of toch bijna. Wat ik me wel nog herinner, is dat ik onze naam vaak heb gehoord die middag, de naam van mijn pa en van mij. Maar ik wist dat ze over mijn pa aan het praten waren. Raymond, bleven deze mensen zeggen met hun mooie stemmen uit mijn kindertijd. Raymond. ❚ vertaling: Joris Iven ‘My Father’s Life’ uit Raymond Carver, Call if You Need Me. The Uncollected Fiction and Prose, The Harvill Press, London, 2000
Gierik in Parijs op 12 april
Guy Goffette (Prix Goncourt poëzie) maakt indruk.
Dichteres Constance Chlore charmeert en betovert.
Werner Lambersy pleit voor meer schoonheid.
Toneelschrijver Serge Kribus acteert en overtuigt.
21
opmaak_114 kopie.indd 21
01-06-2012 19:43:20
Lucienne Stassaert
Frauenliebe und Leben of de nachten van Clara Wieck
Het tocht nu in de kamer, de kaarsen flikkeren op in hun kandelaars. Die beven, net zoals hij. Bij het raam staat hij even in het niets van een winternacht te staren, belegerd door visioenen die zo werkelijk zijn geworden dat hij het zout van zijn angsten proeft. En hij slikt, kucht en kwijlt. Laat die helse muziek ophouden! Daar is Clara al. Ze trekt aan de mouw van zijn nachthemd alsof ze bang is om hem aan te raken. Kon hij maar in haar verdwijnen, opgeslokt in één tomeloze beweging… Ze zegt niets. Het zijn haar ogen die hem dwingen weer naar bed te gaan: ‘Ik ben gek aan het worden!’ roept hij. ‘Clara, meine Clara!’ Hoort zij dan niet wat hij zei? Pas nu voelt ze zich volkomen hulpeloos. Zo sprak Johann Sebastian Bach zijn God aan: ‘Jesu, mein Jesu…’ Maar zij kan geen wonder verrichten. Tegen het donker dat rond hun huwelijksbed aan het groeien is, staat ze even machteloos als hij. Het kan toch niet dat die kramp in haar buik een waarschuwing is dat er weer een misval op komst is… Het is haar tiende zwangerschap in dertien jaar huwelijk. Een jong, haar zoontje Emil, is nauwelijks in leven gebleven. Haar twee doodgeboren borelingen zijn wellicht in de hemel groot geworden. Daar mag ze niet aan denken; een afmattende verbijstering zou dan beslag leggen op haar al zo fragiele kalmte en zoiets mag ze niet toelaten. Waar een wil is, juist op dat breekpunt moet ze beslissen welke de goede weg is om te nemen. Ook vannacht sleuren zijn hallucinaties haar niet echt mee. Ze wil proberen hem gerust te stellen dat een engelachtig mooie muziek, die hem bij momenten zo begeestert, al dat kabaal wel zal doen verdrijven. Ja, dat die muziek hem niet zal achterlaten. Wat ze nu horen is carnavalsrumoer. Het is volop carnaval, maar of dat nog tot hem doordringt… Aan de druk van zijn vingers in haar hals, voelt ze hoezeer hij zich weer aan haar vastklampt. Voor hem is zij een jonge Muze gebleven die amper ouder is geworden. Zijzelf herkende echter onlangs op een foto in de gereserveerde ‘Kammervirtuosin’ een door allerhande huishoudelijke verplichtingen
1 Düsseldorf, 1854
Het is de geur van zijn zweet die haar zo beklemt en als bloed naar haar hoofd stijgt. Ze legt een arm op zijn schouder en wordt gewaar dat hij nog meer begint te beven. Rechtop in bed zittend en ten prooi aan opeenvolgende hallucinaties, waarin engelen de plaats moeten ruilen voor duivels die helse geluiden uitstoten, grijpt hij gedurig met beide handen naar zijn hoofd om het kabaal dat hem kwelt dood te drukken. Dat geroep en getier verhoogt nog zijn paniek – een aanfluiting of ondraaglijke parodie van de muziek die hij ooit heeft gecomponeerd. Hijzelf is nu een levende karikatuur van de Robert Schumann die zij als kind heeft leren kennen: een gebroken man, binnenkort de vader van haar achtste kind. Hij wil hier weg, het huis uit. Samen zouden ze nu een beslissing moeten nemen, even abrupt als een snaar die springt. Hij kwijlt, kust die hand van haar op zijn schouder en mompelt: ‘Clara, meine Clara…’. Zoals vroeger, maar vannacht op de toon van een kind dat zich schuldig voelt. Dat gevoel neemt zijn ogen in, vloeit uit in elk gebaar waartoe hij nog in staat is. Het komt niet in haar op waarom hij zich schuldig zou moeten voelen; ze is eerder geneigd om die vraag te negeren. Waarom zouden ze ook deze beproeving niet aankunnen… In het verleden hadden ze toch ook samen gevochten om, ondanks de verbeten pogingen van haar vader om hun huwelijk te verhinderen, man en vrouw te mogen worden. Robert had zich toen ook als een wanhopige minnaar gedragen – uitzinnig van verlangen naar zijn Clärchen. Niet uitzinnig van verdriet zoals nu. Ze laat hem los, staat op en loopt op een even besliste manier naar de slaapkamerdeur als wanneer zij als concertpianiste het podium betreedt. Ze heeft iets gehoord dat haar in beweging brengt, een huilend kind of heen en weer geloop van hun kindermeid Bertha.
22
opmaak_114 kopie.indd 22
01-06-2012 19:43:20
getekende Hausfrau. Met een hand op het toetsenbord van een piano en naast haar een zichtbaar ingenomen Robert, kijkt ze met een versomberde blik voor zich uit. Iets zelfzekerder dan gewoonlijk, poseert hij als een fiere en net benoemde Musikdirector. Ach, allebei koesterden ze toen grote verwachtingen. In Düsseldorf zou hen zeker het succes ten deel vallen waarop ze recht hadden – zij als concertpianiste en Robert als de geniale componist voor wie men in Dresden slechts een onderkoelde eerbied scheen te willen opbrengen. Düsseldorf was ook geen pruikenstad zoals Dresden; artiesten genoeg en niet van de minste. Hier kon hun leven een andere wending nemen en Robert zich eindelijk bevestigen als de Meester der Romantici. Met dat doel waren ze uit Dresden vertrokken. Zij vooral, dat moet ze nu wel toegeven. Die wensdroom is niet uitgekomen. De ziekte had hem toen al in de greep. Ze wou het niet zien, al werd Robert steeds verwarder. Afweziger, zozeer in zichzelf gekeerd dat hij niet meer volledig scheen te beseffen wat er stilaan rondom hem aan het gebeuren was – hoe misnoegd de orkestleden waren dat hij als dirigent te verstrooid was om de leiding van het orkest op zich te nemen. En die verstrooidheid nam met de dag toe. Hij bleef zijn taak uitvoeren, zich niet bewust van zijn vreemd gedrag. De maat was vol toen hij, met opgeheven armen en toegeknepen ogen, als een slaapwandelaar voor het orkest bleef staan, terwijl de verbijsterde orkestleden maar zaten te wachten op een beslissend gebaar. Voortaan mocht hij alleen nog zijn eigen composities dirigeren en dit ondanks al haar pogingen om een oneervol ontslag te vermijden. Hij houdt het niet uit in bed, loopt alweer naar het raam. Het geroep en gejuich in de straat leidt hem even af; lichtelijk voorovergebogen spant hij zich in om te zien wat er zich buiten afspeelt… Dit is een heel ander carnaval – een feest van en voor gewone mensen die zich vrolijk laten gaan. In zijn Carnaval spelen heel andere personages een rol… Hoe vaak heeft ze die compositie al niet uitgevoerd! Met een ruk draait hij zich om. Hij aarzelt, komt glimlachend naar haar toe, waarop er ogenblikkelijk meer dan een Robert de plaats inneemt van deze geesteszieke man. Daar doemt de jonge musicus al op die haar als kind mee uit wandelen nam en sprookjes vertelde. In die tijd was zij de eerste aan wie hij zijn composities gaf om die
liefst meteen te vertolken. Ach, Robert had altijd al iets van een te vroeg ontwaakte puber die even argeloos had willen blijven als de kleine Clara die aan zijn hand meeliep. Een puber met twee naturen – de dromerige Eusebius en de overgrillige en forse Florestan. Destijds had ze zijn gespletenheid niet ingezien, een dualiteit om bang van te worden… En zij was nergens bang voor, tenzij voor haar vader. Aan die strenge pedagoog, die zo meedogenloos het tempo kon opvoeren en met de partituur in de hand elke noot volgde die zij moest laten zingen, aan hem heeft ze haar gedisciplineerde aard te danken: ‘Sneller! Con fuoco!’ riep hij: ‘Clara, die melodie moet nog meer op de voorgrond komen. Laat de toetsen zingen!’. Zijn stem is blijven naklinken in haar. Eerst nog met scherpe uithalen, werd ze zwakker in de loop der jaren. Er is zelfs geen sprake meer van muziek als hij haar influistert: … ‘Zie je wel! Ik heb je nog zo gewaarschuwd en tegen die zieke dromer willen beschermen… Zeg nu zelf, Clara: waar sta je nu? Met een kroost van zes en een verdwaasde echtgenoot die niet eens meer in staat is om een orkest te leiden.’ Er zijn momenten dat ze haar ontgoocheling niet onder ogen wil zien. Dan welt er iets in haar op waaraan ze geen naam wil geven. Robert vecht niet, tenzij tegen spoken… Soms zou ze hem de les willen spellen. Hij is van haar aan het wegdrijven, naar een al bijna bovennatuurlijke wereld. In de wereld van Faust, een compositie die hem is blijven obsederen. Dat conflict tussen goed en kwaad, bij Goethe gedramatiseerd in een en dezelfde persoon en niet in twee temperamenten als Eusebius en Florestan, eist hem volledig op. Ze ziet hem aan, trekt hem naar zich toe: ‘Kom, Robert. Probeer te slapen…’ Ze kan hem niet in slaap wiegen, maar wat kan ze dan nog wel? Dit volhouden, dat is al. Vooral niet laten merken dat ze hem hoe langer hoe meer begint te missen, zo erg mist dat het lijkt alsof er iemand anders naast haar ligt. Niet de minnaar die haar in een trance van genot wou bevruchten, maar iemand die steeds vreemder op haar overkomt. Wat te doen met al haar herinneringen aan hun liefdesleven, dan? Met dat ene beeld dat ze nu ook weer probeert te verdringen: hoe hij, in eenzelfde wit nachthemd, zich over haar buigt, met beide handen steunend op het bed, overactief en toch vleugellam, zijn zaad in haar loost. Ja, hoe hij zich uitschudt terwijl zij zich als vanzelf zijn ont-
23
opmaak_114 kopie.indd 23
01-06-2012 19:43:21
brekende vleugels voorstelt. En van die man zou ze niets meer te verwachten hebben? Niets dan het gebral van een waanzinnige. Dat kan niet, dat mag ze niet geloven. Als liefde daartegen bestand is, waarom zou ze dan de moed verliezen? Een beter wapen heeft ze niet.
kinderen blijft hij een onmisbare kameraad, een vaderlijke vriend die maar enkele jaren ouder is dan Marie. Na de geboorte schiet ik in actie. Ik zal alweer beroep moeten doen op mijn vrienden om zowel Julie als Elise op te vangen. We zullen hem Felix noemen, een naam die Robert heeft gekozen om onze diepbetreurde Mendelssohn te gedenken. Ik zie nog steeds die hand zonder trouwring voor mij. Dat kan geen toeval zijn, maar waarom? Die ring heeft hij van zijn verlamde vinger moeten rukken – een verminking die Robert aan zijn ongeduld heeft te wijten om zo vlug mogelijk een pianovirtuoos te worden zoals Moscheles of ikzelf…. Ik zie hem nog oefenen in ons salon met dat onding van een apparaat dat zijn vierde vinger afbond, de zwakste van de vijf. Daaraan zou hij voorgoed een verlamde middel- en wijsvinger overhouden. Het was meteen afgelopen met de pianostudie bij mijn vader, de beste pedagoog van het land. Vader heeft hem wel niet afgerost, dat overkwam wel eens mijn broer, maar sindsdien beschouwde hij Robert als een groot en onhandelbaar kind. Na het vertrek van Robert moest ik om te beginnen gewend raken aan zijn afwezigheid met als troost zijn composities. Ik was dertien en wie zou durven beweren dat Robert toen al overtuigd was dat wij voor elkaar bestemd waren… Hij had zijn lieven en ik zijn composities. Ik kon helemaal niet vermoeden dat hij soms onderhevig was aan zware depressies en meer dan eens zijn heil zocht in de drank, noch dat vader met hem in hun stamkroeg discussieerde over een van zijn artikels in het daartoe door Robert zelf opgerichte Neue Zeitschrift für Musik. Wat ik telkens bij het ontcijferen van een nieuwe partituur zou ontdekken, nam mij met hart en ziel voor hem in. Ik leefde op, liet zijn muziek op mij inwerken. Zo ging mijn kinder- en jongemeisjestijd voorbij. Ik werd volwassen al piano spelend, en hij rekende erop dat ik zowel zijn Symfonische Studies als zijn Carnaval met brio zou uitvoeren. Ja, zo wazig was dit gevoel van samenhoren. Zo onwerkelijk en zinsbegoochelend. Ach, we wisten niet wat ons overkwam toen we opeens smoorverliefd op elkaar werden. Ook vannacht kom ik tot de conclusie dat er niets zo onvatbaar is als liefde. Ik herlas toevallig een notitie gedateerd 12 september 1853… dat is amper vijf maanden geleden! We vierden die dag
2 Dagboek van Clara Robert is daarstraks in de Rijn gesprongen. Twee vissers haalden hem uit het water, godzijdank. Eenmaal terug thuis zag ik bij het ontkleden dat hij zijn trouwring niet meer droeg. Ik durfde hem daarover geen vragen te stellen, maar het was alsof hij me had afgeschreven en uit zijn leven verwijderd. Hij bleef me fixeren, zoals je naar een vreemde vol goede bedoelingen kijkt en liet zich gewillig doen. Ik had zijn verdwijning niet opgemerkt en was even op bezoek gegaan bij Rosalie. De deur van zijn studeerkamer was op slot, zodat ik veronderstelde dat hij met rust gelaten wou worden. Heeft ons laatste gesprek, als ik die uitwisseling van bange voorgevoelens zo mag noemen, hem op de vlucht gedreven? Voor een keer bekende ik hem alles wat me op het hart lag… dat het zo niet verder kon en hij nog maar eens een dokter moet raadplegen. Het is een stoet van dokters geworden en geen enkele kon zeggen aan wat voor slopende ziekte hij lijdt. Toen ik hem daarnet onder handen nam, voelde ik gestamp in mijn buik. Ik vreesde dat dit het begin van weeën zou kunnen zijn, maar mijn jong geeft intussen geen signalen meer. ‘U moet hier weg’, zei Bertha. ‘In uw toestand is dit het laatste wat u mag overkomen.’ Mijn toestand? Ik wil niet dat men mij schrik aanjaagt. Ik kon geen afscheid nemen van Robert. Bij de deur draaide ik me om – hij leek niet meer te beseffen wie of waar hij was. Dokter Hasenclever zal hem eerstdaags naar het asiel van Endenich voeren. Naar het schijnt zal hij daar goed worden verzorgd; een andere uitkomst is er niet. In afwachting loop ik heen en weer – van hier naar Rosalie en terug. Al goed dat Johannes niet van mijn zijde wijkt. Die jongen is een godsgeschenk… Dat hij me nu net in deze hachelijke periode bijstaat! Hij ondersteunt me gewoon door er te zijn en ook voor de
24
opmaak_114 kopie.indd 24
01-06-2012 19:43:21
onze huwelijksverjaardag en, als ik mezelf mag geloven, beschouwde ik mezelf als de gelukkigste vrouw ter wereld. Liet ik dan geen enkele vorm van twijfel toe, of wou ik Roberts toestand niet onder ogen zien? Nu ook is er die onwil om zijn paniek te delen. Ik kan me geen inzinking veroorloven, niet als Hausfrau en, althans zodra ik daartoe weer in staat zal zijn, zeker niet als pianiste. Johannes is de enige bij wie ik me kan laten gaan. Een beetje, want anders zou ik me schamen. Als hij voelt dat ik ten einde raad ben – en dat was ik de laatste tijd –, installeert hij zich aan de piano om me een van zijn composities voor te spelen. Een voor een springen er dan knopen van een vastgesnoerd verdriet in mij los. Ik geloof dat wij naar elkaar glimlachen omdat woorden tekort schieten om alles wat er in ons omgaat uit te drukken. Dat beetje vreugde, nee, respijt mag ik mezelf wel gunnen, temeer daar Robert ‘onze’ Brahms een genie vindt. Johannes oefent een goede invloed op hem uit. Tot deze laatste week heeft Robert verder gewerkt aan zijn celloconcerto; ik hoop dat het nu zo goed als voltooid is. Het is een meesterwerk, waarin Florestan en Eusebius, zijn alter ego’s of dubbelgangers, elk hun thema’s uitzingen. Het straatrumoer neemt nog toe – een vrolijk kabaal van uitgelaten dronkaards die al zingend voorbijtrekken. Mijn nachtwakes bij Robert leken daardoor nog eens zo beklemmend… Vannacht heb ik alleen dit dagboek om mijn verwarring in op te tekenen. Ik ben verward, uit mezelf gedreven. Ik moet de teugels in handen houden, de ernst van de crisis verbergen voor de kinderen.
mains aan de piano die men te zijner beschikking heeft gesteld. Verder wisselen zijn stemmingen om de haverklap, tot er dan weer een moment van volslagen paniek aanbreekt waartegen er geen remedie schijnt te zijn. Vooral dat zou zij niet meer aankunnen. Als men haar een dergelijke confrontatie zou willen opdringen, verloor ze op slag al haar reserves. Ach, wie weet vindt Robert een weerzien een al even grote beproeving als zij. Nu moet ze wel naar hem toegaan om de laatste scène van een tragedie mee te beleven, een drama dat hem al meer dan twee jaar ondermijnt. Ze kan nu eenmaal niet tegen al wat zelfs nog maar een schijn van machteloosheid inhoudt. Daartegen komt ze algauw in opstand, temeer omdat die weerzin ook de tedere gevoelens verstikt die zij voor iemand koestert. Zodra ze meent dat ze de grens van haar uithoudingsvermogen heeft bereikt, overheerst er nog slechts een kil gevoel van vervreemding. Ook voor haar kinderen, als die klagen over hun keiharde opleiding in een pensionaat, kan ze niet steeds het nodige moederlijke gevoel opbrengen. Ze hoort zich toch niet te schamen omdat ze geen wonderen kan verrichten... tenzij aan de piano? Concerten geven, dat is voor haar geen opgave. Ze kan het publiek niet missen en dat wist Robert ook. Hij wou het eerst niet aanvaarden; na amper een jaar huwelijksleven had hij er dan toch in toegestemd dat zij opnieuw mocht optreden. Haar tournees in het buitenland beschouwde hij als een beproeving – hij wou haar geen dag missen. Met haar meereizen bood helemaal geen oplossing. Ze hoefde maar aan die tournee in Rusland te denken en hoe zijn gehoorhallucinaties haar toen voor de eerste keer van streek brachten om dat voortaan zoveel mogelijk te vermijden. Onderweg van de ene stad naar de andere, had hij ook last gekregen van duizelingen. Het bleef een bittere pil dat hij haar grote successen als een straf onderging, al vertolkte ze ook zijn composities. Dan nog liever thuisblijven met de jongste kinderen die hij, zoveel als hij wou, kon knuffelen. Robert wist soms geen blijf met zijn tederheid. Zijn ontvankelijkheid voor de meest kinderlijke scènes, vragen en wensen, is haar vreemd. Dat heeft zij als kind nooit mogen ervaren, noch verwachten van haar vader. Er was ook geen moeder in huis om haar te troosten wanneer vader haar weer eens de les had gelezen. Moeder was ver weg, daar had hij na hun scheiding wel voor gezorgd; haar stief-
3 Düsseldorf, 1856 Aan het verslag van Johannes te horen, is Robert in de laatste fase van zijn ziekteproces. ‘Clara, het is nog een kwestie van dagen…’ Ze moet nu wel naar Endenich vertrekken. Een bezoek aan dat asiel voor geesteszieken heeft ze tot nu steeds uitgesteld. Robert wou haar eerst niet zien, hoewel hij in zijn brieven zijn hart bleef luchten op die eenvoudige en hartverscheurende manier waarmee ze maar al te vertrouwd is. Onlangs vroeg hij zelfs om hem muziekpapier te bezorgen; hij stelt zich wellicht voor dat hij nog bij machte is om te componeren. Met Johannes speelt hij wel eens een quatre-
25
opmaak_114 kopie.indd 25
01-06-2012 19:43:21
moeder besteedde vooral aandacht aan haar eigen kroost. De jonge Robert had destijds een eenzaam kind opgevangen dat geen weet had van tederheid. Naar Endenich gaan, betekent afscheid nemen. Finaal, om dan met een donkere lei te herbeginnen. Zonder vragen en vooral zonder antwoorden. Nee, ook ten opzichte van Johannes komt er geen antwoord op de vraag waarom hun vriendschap zo onontkoombaar is geworden. Ze is alweer verbonden met een man die nog niet heeft willen bekennen hoeveel hij van haar houdt. Er wordt al veel geroddeld over hun mysterieuze binding. Ongepast, bedoelt men daarmee. Dadelijk zal ze hem vragen om mee naar Endenich te gaan.
Robert ligt er als een gevelde boom bij. Hier moet ze langs – met een hart dat niet zal breken. Ze prevelt ‘Vaarwel… Vaarwel’ en hoort een snik, of waren het er twee? Een van Robert en dan een van haar, als de afsluiting van een nachtmerrieachtige droom. De trappen af. Nee, terug de trappen op. Om de dokter te zien, eindelijk te vernemen aan welke ziekte Robert geleidelijk aan ten onder is gegaan. Of kan zo’n geesteszieke patiënt aan schuldgevoelens bezwijken? Maar: ten opzichte van wie of wat? Die namen alsmaar toe, zouden hem nog in een schichtige man doen verstijven die niet meer wist wat hem overkwam. Al die behandelingen in eender welk kuuroord hadden ook niet geholpen. Erger: hij werd er nog meer door ontmoedigd, leek tegen een heimelijke kwaal te vechten die geen dokter kon opsporen. Ze had nog geen naam, of mocht men deze kwaal niet benoemen om hen allebei niet de stuipen op het lijf te jagen? Tenzij Robert de ware toedracht kende en met dat geheim opgezadeld zat als met een bij voorbaat gekende sterfdatum… Het is zoals gemis, denkt ze. Dat kan je ook niet bij de kraag vatten, of dwingen dat het zich op tijd kenbaar maakt. Het kan je uithollen terwijl je je blijft afvragen: waarom toch pijnigt wat er niet is mij zo? Waarom heeft een romantische ziel als Robert haar leven zo beheerst? Van kind tot vrouw, moeder tot nabestaande van zevenendertig jaar. Want dat is ze: een nabestaande. Ze overleeft hun liefde, houdt Sehnsucht over. Een andere naam wil ze daaraan niet geven: Sehnsucht, daar gaat het om. Bij haar wekt die soms nog een overdroevig verlangen naar meer – meer dan zuivere erotiek. Ze hoeft Johannes maar te zien verschijnen en daar tintelt de bereidheid tot overgave al. Hoe oud zij zich ook voelt, oud en toch allesbehalve immuun voor nieuwe hartstocht, toch zal ze pas met veel moeite die Sehnsucht kunnen temmen, africhten als een koppig dier tot alles opnieuw in muziek overgaat, muziek van en voor Johannes.
*** Robert doet haar aan een uitgeputte idioot denken die al mummelend zijn armen naar haar uitstrekt. Hij herkent haar, dat is al veel. Een moment zo sprakeloos als hij, probeert ze in die weerloze schim nog iets van haar Robert te ontdekken. Florestan is weggedeemsterd, maar de innige dromer Eusebius kijkt haar met hondstrouwe ogen aan. Er is zoveel te zeggen dat onuitsprekelijk is dat ze elkaar als versuft omhelzen. Nee – ze komt hem niet redden – dat zou hij willen geloven. Niet helemaal, want hij kijkt opeens wantrouwig om zich heen: ‘Jo-han-nes?...’ ‘Die is thuis’, liegt ze, waarna hij met een vermoeid gebaar naar de fles op het nachttafeltje wijst. Ze schenkt wijn in, geeft hem te drinken. Even neemt hij een slok om dan haar vingers af te likken. Hij smakt nu, likt opnieuw haar hand en leunt met een zucht in bed achterover. Het doek zou nu mogen vallen. Maar het blijft open – ze blijven elk op hun post als overbodige personages. Hij maakt bewegingen met zijn lippen, wijst naar de deur. De dokter roepen? vraagt ze. Hem alleen laten, weggaan? Driftig schudt hij zijn hoofd – hij is al een eeuwigheid alleen. ‘Ik kom morgen terug’, liegt ze. Met een hulpeloos gebaar wuift hij iets weg om dan zijn ogen te sluiten. Ze wil hem niet zien sterven, vooral niet horen doodgaan. Eigenlijk weet ze niet meer wat ze voor hem wil voelen. Er is dat hachelijke medelijden en ergens, diep in haar verborgen, die weigering om zich tot het uiterste te laten gaan. Er knakt iets in haar – zoals die nacht dat hun kleine Emil is gestorven. Die tak brak af, viel neer;
4 Dagboek van Clara Berlijn, 1860 Vandaag hebben we eindelijk de eerste uitvoering mogen bijwonen van Roberts celloconcerto. Aan dat concerto besteedde hij tijdens de laatste maan-
26
opmaak_114 kopie.indd 26
01-06-2012 19:43:21
den van ons samenzijn zoveel energie dat ik vreesde dat het op een uitputtingsslag zou neerkomen… Het viel mij op, dankzij een magistrale vertolking, hoezeer Roberts twee zielen zich in en met elkaar verstrengelen. Eusebius laat zich door Florestan meeslepen zonder dat hun tweespraak tot een conflict leidt. Het ritme speelt daarin de hoofdrol, zoals in al zijn muziek. Dat geeft de melodie wijdgespannen of ingevouwen vleugels; het verdriet zit verborgen als een parel in een oesterschelp. Alweer kwam er een storm van beelden op mij af en hoorde ik Robert mij alles voorzingen. Soms snakte hij naar adem, zoals tijdens de spiritistische seances die hem op het laatst zo zouden obsederen. Ik hoorde hem huilen, geesten aanroepen of zij zijn ellende dan niet konden wegblazen, even snel als men een kaars uitdooft… Zijn stem klonk zo dichtbij, kwam als het ware uit het instrument dat de cellist bespeelde, dat ik begon te beven. Johannes, die naast mij zat, zou zijn hand nog op mijn knie leggen om me tot bedaren te brengen. Johannes was even enthousiast als ik en ook het publiek bleef maar applaudisseren tot de solist een solo-bisnummer ten beste wou geven. We hebben nu ook met de directeur van Breitkopf und Härtel onderhandeld voor de integrale uitgave van Roberts werk. Ik heb me zelden zo gelukkig gevoeld – zegezeker van de overwinning op de ‘Filistijnen’ die zijn genialiteit maar niet wilden inzien. Ik zou me eigenlijk overgelukkig moeten voelen. Toch voor een deel, want ik heb mijn slag thuisgehaald. Men begint eindelijk Robert als een genie te erkennen. Ik mag dit een persoonlijke overwinning noemen, maar juist dat verwachten ze van mij: dat ik blijf vechten. Ook voor Johannes ben ik in de eerste plaats een vesting of muzikaal bastion om af en toe in te schuilen. In zijn brieven houdt hij die toon aan, en ik moet me daarmee tevreden stellen… niet langer verwachten dat hij me zijn onverbloemde tederheid zal onthullen, zoals vroeger toen we als twee verbijsterde eenlingen, die Roberts delirium volgden, elkanders toevlucht waren. En al vertelde hij me geen sprookjes, toch mocht ik in zijn armen tot rust komen. Op adem komen, om dan weer het roer van mijn verplichtingen in handen te nemen. Johannes heeft zich in zijn muziek teruggetrokken als in een schelp. Daaruit haalt geen vrouw van vlees en bloed hem, tenzij voor een korte verliefdheid. Hij vraagt me herhaaldelijk of ik nog niet
opnieuw aan het componeren ben. Ik kan geen noten meer als met een toverstok uit mijn geest tevoorschijn halen – die magie werkt niet meer. Ik voel geen aandrift om in muziek te bekennen wat mij raakt. Die deur is gesloten. Daarvoor, als bij de ingang van een muzikaal paradijs, staat Johannes aan de knop te rammelen. Waarom zou ik mezelf nog aan een dergelijke verleiding blootstellen… Om mijn Frauenliebe und Leben vorm te geven, heb ik nood aan een gezel en die is er niet meer. Misschien componeer ik ooit nog eens een pianotrio of liederen… Veel meer zou ik verzwijgen, moeten verzwijgen om mijn Sehnsucht niet de kans te geven te verraden hoe ik naar liefde hunker. Het heeft me al veel tranen gekost om dat gemis te overmeesteren. Ik moet sterk en stabiel blijven voor de kinderen, al zie ik ze weinig. In hun ogen ben ik een ster. En die schittert; blijft in de verte schitteren. Die valt nooit meer. 5 Heidelberg, 1872 Ze heeft het bericht opgevouwen en opgeborgen in haar koffer. Dadelijk verwacht ze Amalie, en dan zal het wachten in een hotelkamer beginnen, het zich koest houden tot het concert voorbij is. Vanavond treden zij samen op – het is niet het moment om haar vriendin met een doodsbericht op te winden. Amalie verwacht heel veel van dit recital met piano en zang. Ze is hier nog niet zo bekend als zangeres. Ze moet zich aankleden. Nee: verkleden. Haar avondjurk ligt klaar – een even theatraal zwartsatijnen gewaad als voor het hoofdpersonage in een opera. Die rol speelt ze straks wel. Verkild tot op het bot loopt ze naar het bed. Haar zwangere dochter Julie is dus bezweken aan de tuberculose die haar al zo lang bedreigde. De ziekte kan een persoon worden, iets zo tastbaar aanwezig als een gevreesde vijand… Zou Johannes zich nu weer in een van zijn meest sombere composities blootgeven, aan zijn verdriet een vorm en een naam geven om het werk dan aan Julie op te dragen zoals drie jaar geleden? Als huwelijksgeschenk had hij toen een intreurige Rapsodie geschreven; hij kon het niet verkroppen dat Julie een baron had gekozen, verkozen boven alle anderen.
27
opmaak_114 kopie.indd 27
01-06-2012 19:43:22
Julie deed hem wellicht aan een zeer jonge Clara denken die hij nooit had gekend. Hij kwam zodanig in de ban van haar charmante dochter dat hij zijn verliefdheid niet meer kon verbergen. Dat gewaar te worden had haar veel pijn gedaan. Het was geen gewone bevlieging of een van de vluchtige amourettes die Johannes al meer dan eens hadden geïnspireerd tot het menens werd. Hij wou zich niet binden en vond altijd wel een geschikte reden om de liefde op haar beloop te laten, maar met Julie koesterde hij andere plannen. En dat wou zij niet laten gebeuren. Er volgden uitbarstingen van woede die Johannes niet begreep. Niet wou begrijpen, temeer omdat hij zich geen weerloze Clara kon voorstellen, ten prooi aan zoiets misplaatst als een jaloerse bui. Clara zweeg toch meestal haar meest emotionele impulsen dood? Net vanavond zal ze Roberts Kreisleriana vertolken. Al tijdens hun verlovingsperiode had ze de partituur gelezen, gespeeld en terzijde gelegd. Zo ver wou ze haar Robert niet volgen; voor sommige van de wildste passages had ze toen geen begrip kunnen opbrengen. Een selectie van de meest innige delen drong zich op, om in het openbaar te laten horen. Die bevielen haar, niet de overgrillige passages waarin Roberts uitzinnige angst tot uiting kwam om nog eens zo gek te zullen worden als kapelmeester Kreisler in Hoffmanns verhaal. Aan zo’n noodlottige overgevoeligheid wou zij zich niet blootstellen. Niet als pianiste, noch als zijn geliefde. Ze mag niet aan de kinderen denken. Niet aan de dode Julie en zeker niet aan Ludwig. De anderen werden veilig in pensionaten opgeborgen, of bij vrienden en familie. Misschien komt haar jongste zoon wel naar haar concert… Felix is in Heidelberg om rechten te studeren zoals zijn vader, vroeger. Ook Felix heeft een wankele gezondheid – hij is haar liefste zorgenkind gebleven. Even onstuimig als zijn vader, maar jammer genoeg niet zo begaafd op muzikaal vlak, probeert hij sinds kort om dat gebrek te compenseren met het schrijven van gedichten en verhalen. Voor de spiegel, bezig zich te schminken, merkt ze opeens dat een onwelkome schim haar beloert… of is zij die vrouw van drieënvijftig? Alleen de dood zal die droge ogen kunnen breken. Ze kijkt nog eens, draait zich naar links en dan naar rechts om te zien of er toch niet iets ongewoons in haar silhouet valt te bespeuren. Nee – nergens een valse plooi of veelzeggend detail dat zou verraden dat er
iets mis aan haar verschijning is, iets wat niet klopt met het voorkomen van een beroemde pianiste. Zodra ze thuis is gekomen, zal ze Johannes een brief schrijven. Voor een keer mag ze hem opnieuw al haar verdriet bekennen, zoals ten tijde van hun relatie. Toen voelden ze zich allebei even ontroostbaar dat ze zo’n hartverscheurend trio vormden, een waaruit geen duo kon groeien met een doodzieke man als getuige. Dit verdriet mag ze nu wel benoemen, belichten vanuit een andere wereld dan deze waarin Julie nu vertoeft. Ze weet niet eens hoe Julie is gestorven… Bij bewustzijn, of wegzinkend in het begin van doodsweeën? Hier eindigt al wat ze nog wil begrijpen. Hiertegenover kan ze slechts de wilskracht stellen die haar overeind houdt. Ze mag niet breken; dit drama is een uitschieter van wat er voordien met Ludwig is gebeurd. Hij is nog wel in leven, maar hoe… In een gekkenhuis zoals zijn vader, maar dan wel op de leeftijd van tweeëntwintig jaar. Voor Ludwig heeft ze meer geduld kunnen opbrengen dan voor de anderen. Ze gaf hem muziekles, al besefte ze meteen dat zijn gehoor te wensen overliet. Ludwig bezat ook geen enkel gevoel voor ritme. Hij speelde zijn moeder maar wat voor, zodat ze soms ineenkromp van machteloze weerzin. Met haar meisjes kende ze die problemen niet. Marie, Elise en Eugenie zouden zich wel nooit tot echte virtuozen ontpoppen, maar die hadden voldoende talent om goede leraressen te worden. Met Julie was daar geen sprake van geweest. Zij was zo’n tere vlinder… En die bewonderde je, die liet je haar vleugels spreiden en van de zon genieten. Wie wel niet zal begrijpen dat zij op deze fatale dag voldoende paraat bleef om een concert te geven, is Ferdinand. Hij heeft al meer dan eens, zij het zijdelings, laten voelen dat zij geen echte moeder is. Het is Marie, de oudste van haar kroost, die deze taak op zich heeft genomen; die brieven schrijft naar broers en zusters als zij weer eens in het buitenland op tournee is. Nog een blik in de spiegel. Ze staat er statig bij, gereed om te knikken voor en na het applaus. Het gaat niemand aan hoe zij zich voelt of wat ze zou willen uitschreeuwen: genoeg! Genoeg! Een glas champagne kan geen kwaad. Althans niet zolang haar vingers niet beginnen te tintelen van opwinding. Zij moeten de toetsen trefzeker aanslaan, laten zingen terwijl het gekuch en gefezel van het publiek een bijwijlen ademloze stilte beklemtoont.
28
opmaak_114 kopie.indd 28
01-06-2012 19:43:22
Het ergste zal vannacht nog komen, zodra ze zich uitstrekt in bed. Tussen het ergste wat voorbij is en dat wat in aantocht is, zal ze dan voor zich uit blijven staren met soms een zweem van een akkoord of melodie in haar binnenste. En dan zal het gemis opflakkeren en geen mens haar nog kunnen bereiken, omdat ze, beetje bij beetje, zo koud wordt als zilver.
men. Ik had alleen meer dankbaarheid verwacht… Ach, men is het zo vanzelfsprekend gaan vinden dat ik voor alles een oplossing weet. Ik voel soms ook de neiging opkomen om voor mijn reuma te zwichten. Ik moet er al zo lang tegen vechten en het wordt met de dag erger. Die pijn in mijn armen en nu ook in mijn vingers stelt mijn gemoedsrust op de proef. Mijn vingers staan nog wel in het gelid, maar ik vertrouw ze niet langer blindelings, noch had ik me ooit kunnen inbeelden dat mijn geheugen op een dag onbetrouwbaar zou worden. Sinds kort weet ik wat het betekent om, met schrik voor een trou de mémoire, een partituur uit het hoofd te spelen. Het is inderdaad een gat, een kloof waarin je je al op de bodem ziet liggen… alsof je de sprong al zou hebben gewaagd. Wat een aanranding is dat! Dat hoofd van mij is niet langer de zetel van mijn verstand. Er zit ruis in, een vreemd geruis dat mijn gehoor op losse schroeven zet. Ik hoor klanken, maar ze klinken vals. Het is een beproeving die ik niet kan hanteren; ik ben eraan overgeleverd zoals destijds Robert aan die aanhoudend hoge la… Alleen Johannes beseft wellicht ten volle hoezeer ik lijd. Ik hou zijn bewerking voor de linkerhand van Bachs Chaconne in reserve voor de meest moeilijke momenten, als ik me te neerslachtig voel om iets anders in te oefenen. De muziek van Bach heeft ons altijd al geholpen. Hoe vaak verdiepte Robert zich niet in Bachs contrapunt als enige remedie tegen al wat hem kwelde… Johannes doet alles om me moed te geven, te blijven geven vanuit de verte. In een van zijn laatste brieven noemt hij me de enige van wie hij zielsveel houdt. Ja, dat ik als eerste zijn nieuwste composities onder handen krijg, bewijst dat ik zijn Muze ben gebleven – een Ferne Geliebte van wie hij niets te vrezen heeft. Met die rol heb ik genoegen moeten leren nemen. Alles, maar dan ook alles vloeide hieruit voort. Ze waren toch zo fier op mij, de mannen die van me hielden! Eerst richtte vader me af opdat ik de verpersoonlijking van zijn trots zou kunnen worden. Daarna werd ik Roberts Clärchen, het lieve kind dat zoveel tedere gevoelens bij hem opwekte en hem met haar briljant pianospel wist te fascineren. Van Clärchen tot mein Clärchen liep de weg van lief en leed. Ons geluk leek in het begin zo onverwoestbaar, al voelde ik me bijwijlen verweesd; vooral tijdens de zoveelste zwangerschap, als ik weer eens een tournee moest afzeggen. Dan leefde
6 Dagboek van Clara Frankfurt, 1879 Franz von Lenbach heeft deze namiddag mijn portret getekend. Uit verschillende studies en schetsen koos ik tenslotte een pastel. Dat portret heeft me de ogen geopend – ik zal aan deze meewarige vrouw moeten wennen. Zo zie of ken ik mezelf niet. Mijn mond is onaangetast gebleven. Aan mijn lippen te zien, zou ik nog van een kus kunnen genieten, maar van mijn ogen lees ik het verdriet af. In mijn linkeroog is de dood stil blijven staan – de dood van Felix, zes maanden geleden. Hij stierf in de armen van Marie, die alweer mijn taak had overgenomen. De tuberculose heeft hem finaal geveld. Bij Julie had ik het einde zien aankomen, stilaan en dan plots met rasse schreden. Felix heb ik nog naar Sicilië gestuurd; hij keerde nog magerder terug. Niets kon hem nog redden. De laatste tijd ben ik nauwelijks in staat geweest om mijn ontreddering te beheersen. Soms komen vlagen van berusting me treiteren, want het is niet waar dat die een heilzame werking zouden hebben. Zo ervaar ik die vlagen niet. Voor mij draagt berusting bij tot wat ik niet anders dan als een nederlaag kan vatten – het besef dat je een gevecht aan het verliezen bent, tegen wil en dank. Ten opzichte van Ferdinand is dat niet anders. Sinds hij voor het vaderland als soldaat in het gareel moest lopen, om na de oorlog als een schim het dagelijks leven te hervatten, is hij nog maar een schaduw van de jongen die ik zonder al te veel zorgen heb zien opgroeien. Ferdinand zoekt al jaren zijn toevlucht in de morfine om zo de reuma te verdoven die hem gedurig ondermijnt – een verslaving die hem ongeschikt heeft gemaakt om nog langer als bankbediende zijn brood te verdienen. Zonder de hulp van Marie had ik mijn kleinkinderen niet in huis kunnen ne-
29
opmaak_114 kopie.indd 29
01-06-2012 19:43:22
Robert op, kon hij zich in mij nestelen als in een muziekdoos. Nee: een muziekschelp waarin hij zijn geliefde Rijn hoorde… Ik was zijn thuisland, zijn zee, zijn horizon en ook nog zijn geringde duif die steeds naar haar hok zou terugkeren. Na zijn dood voelde ik me niet zozeer bevrijd als vogelvrij verklaard in een donkere hemel die als een doodssluier alles overkoepelde. De schim van Robert bleef hoog boven mij en Johannes zweven, zwirrelen als een zwaluw die zich van seizoen had vergist. Nu is de liefde zelf een vogel geworden. Ik kijk hem na, herinner me zijn gewiek en geklepper. Al die echo’s klinken voort en na in Johannes’ composities. Hij laat niets aan het toeval over. De vruchten die hij oogst zijn plukrijp, vallen op het juiste moment uit de boom. Dat is geruststellend, hoe somber en tragisch zijn werk ook moge klinken. Vandaag laat ik zijn bewerking rusten; geen Chaconne om de pijn te verdrijven. Al bij het opstaan werd ik gewaar dat ik zonder verlangen om muziek te maken wakker ben geworden. Ik weet niet of dat een gevolg zou kunnen zijn van de droom die me verleden nacht heeft bezocht. Het was een bezoek, die confrontatie met een veel zachtzinniger vader dan deze die me heeft opgevoed, opgezweept tot wie ik ben. Ik heb alles aan vader te danken – alles. De droom speelde zich af ten tijde van onze uiteindelijke verzoening. Hij omhelsde me met een zekere gêne en wist niet goed hoe zich te gedragen. Ik heb het ijs gebroken door te zeggen, steeds maar te herhalen: ‘Eindelijk, vader, eindelijk…’ Meer kreeg ik niet gezegd. Daarop bracht vader meteen Marie te berde: hoe het met haar begaafdheid was gesteld. Hij popelde warempel om haar les te geven! Toen we afscheid namen, legde hij vluchtig zijn hand op mijn arm: ‘… En Robert?’ Ik kan me niet herinneren of dat in werkelijkheid ook zo is gebeurd. Misschien wel… Robert beweerde althans dat dromen niet zoveel afwijken van de werkelijkheid. Ik wou dat ik, al was het voor een keer, Robert zou kunnen bekennen hoezeer het me spijt dat ik hem pijn heb gedaan… Zoveel pijn als ik vader heb berokkend toen mijn jongemeisjeshart op hol sloeg.
langs, onverwachte en welkome bezoekers, zodat zij hem niet op een intieme manier kon benaderen. Ze zal eerst een prelude van Bach spelen en dan zijn Intermezzi. Het is de enige pianomuziek die ze nog kan verdragen. Het zou als een opwelling van oude liefde mogen klinken, even beschemerd en hartbladig als hun onmogelijke liefde. Zelfs Marie hoort er niet bij – dit zou wel eens hun laatste onderhoud kunnen zijn. Vannacht kan ze aan niets anders denken dan hoe ze dit afscheid op haar beurt ten geschenke zal geven. Die Intermezzi zijn een geschenk van Johannes; deze composities zijn in de eerste plaats voor haar bestemd. De innige melancholie die ze bevatten, omstraalt haar nu ook in stilte als een regenboog van klanken. Ze houden een ultieme en droevige bezinning in op de storm die hun passie zo deed oplaaien. Daarna zal ze hem haar handen aanreiken om ze te kussen en te strelen. Zo zullen ze elkaar de zegen geven van een verboden liefde. Verboden? Eerder verloren… onderweg verloren omdat het leven het hen niet toestond om minnaars van vlees en bloed te blijven. Toen ze uit elkaar gingen, nauwelijks enkele maanden na Roberts dood, hing de herfst al in de lucht. Zij keerde die dag niet terug uit een of ander land of stad. Het was alsof ze een begrafenis achter zich moest laten en over een put springen waarin een vrouw, en die vrouw was zijzelf, de wolken voorbij zag zweven van een nacht die haar hele verleden omvatte. Dat het toch nog dag zou worden, leek toen meer op een gok dan op de mogelijkheid om verder te leven. Dat is haar gelukt, dankzij de concerten. Of hielden vooral de kinderen haar in beweging? Ook voor hen was zij een levend wonder, een ster die af en toe naar deze wereld wou afdalen. Wat een opgave het voor haar was om telkens weer omhoog te klimmen, scheen geen mens te beseffen. Ze bleef triomfen oogsten in Rusland, Engeland, Frankrijk en Nederland, waar men nu ook Robert Schumanns oeuvre begon te erkennen. Daarvoor had ze zich jarenlang ingespannen, niet langer als de beroemde Clara Wieck maar als Frau Schumann. Ze beschouwden haar eerst als een Wunderkind, dan als een Wundermädchen en nog later als een Wunderfrau. Ze wou geen rust nemen, tot ze zuiver om gezondheidsredenen wel verplicht werd om een tournee in Amerika te annuleren. Haar lichaam begon haar stilaan in de steek te laten, en dan was het alsof het haar achterliet en zij zich met
7 Frankfurt, 1895 Morgenvroeg wil ze Johannes verrassen met de uitvoering, onder vier ogen, van zijn laatste Klavierstücke. Vandaag kwamen er te veel bezoekers
30
opmaak_114 kopie.indd 30
01-06-2012 19:43:22
door reuma verstijfde armen en vingers van de ene dag in de andere moest slepen. Johannes wist er altijd wel iets op te vinden om haar opnieuw tot bewustzijn te brengen. Het was een halfslaap, die toestand van beneveld misnoegen. Zoiets noemde dokter Richardz dan een rustpauze; hij ried haar nog maar eens een kuuroord aan.
De dood van Ferdinand had haar verrast. Die sloeg haar tilt met een droefenis die ze als een vorm van stomheid had leren te bekampen, sinds ze met de voortschrijdende waanzin van Ludwig werd geconfronteerd. Vanuit de verte weliswaar – meer kon ze niet aan. Zien in welke vreselijke toestand Ludwig verkeerde, zou voor haar op een niet aflatende kwelling neerkomen. Daartegen had ze al zo heftig gestreden toen haar Robert, in zijn delirium, overal in het rond zijn kwade geesten hoorde tekeergaan. Hoe dichtbij en tegelijk veraf botsten al die herinneringen op haar weerstand af. Ze voelt zich doodmoe en niettemin kraakhelder. Voldoende helder om, in een allesomvattende terugblik, de som van haar geluk en ongeluk te maken, op te tellen hoeveel ruimte er nog overblijft om de bitterheid te negeren die soms in haar oprispt en van binnen naar buiten zou willen komen. Bidden heeft ze nooit gedaan. Waarom aan God vragen wat een mens aan verantwoordelijkheid en zorg voor de anderen moet opbrengen. Dat doet ze zelf wel, nu ook weer. Ze wil niet dat Johannes vertrekt zonder een stille wenk van harentwege hoeveel ze van hem is blijven houden. Nog een keer wil ze hem gelukkig zien – overrompeld door wat ze teweegbrengt wanneer ze de toetsen aanraakt en zo zijn zelfbekentenis laat oplichten, doet opfleuren als het mooiste boeket dat hij zich kan indenken. Het is nu al bijna ochtend. Een zwak schijnsel van licht, gefilterd door witte gordijnen, legt hier en daar al een vlek bloot op de muur. En de maan is aan het zieltogen terwijl het donker verijlt als een boze droom. Zodra Johannes afscheid heeft genomen, zal ze haar dagboek sluiten. Afsluiten… Ze heeft niets meer te zeggen, het leven is bijna voorbij. ❚
Clara Wieck
31
opmaak_114 kopie.indd 31
01-06-2012 19:43:23
Frans Boenders
Dichter bij de diva’s
LA CHARPENTE DE TA RAISON Iets kraakt in het hoge gebint van je rede Als je tussen ranke stammen het open woud betreedt, Dennenhouten stemmen hoort, van liefde niet weet Wat je nog denken moet, met louter medeDogen naar me kijkt; je verkilde vingers kleden Stilte aan, je handen wapperen en dan vallen heet De woorden van je lippen terwijl een zoete beet Van je mond de mijne dwingt tot zwijgen en gebeden. De volgende ochtend ademt de Semois kanten dampen Uit het waterbed dat langzaam algen streelt Terwijl de lissen aan de kant nijgen in zachte krampen. Alles vloeit samen in één harmonisch beeld. Boven, in de kamer, trilt het epithalamisch lied En geen van beiden die nog het geraamte ziet. (Prieuré de Conques, herfst 2009)
MONOMANOLOOG je neemt me monsterend in je achterwaarts en lichtjes knorrend ogen toe maar ziende snorrend poes gelijk juist daarmee win je weddenschappen over al of niet te bed en huis maar ach verdorrend liefdes dienstbaarheid ja morrend dat dit en dat en zus en o je ziet me vaak niet maar nimmer nooit genoeg klaar komt waar dan op deze stond kwam het aan toch plus dat gezwoeg van hier naar daar en ook nog ongezond niet soms of zeg jij wat is het heden mooi en hou toch op met dat verleden.
32
opmaak_114 kopie.indd 32
01-06-2012 19:43:23
HEBBENDEN Als jij je lichaam had dan kon je af en toe Het bij me achterlaten om mee te spelen, jij Hoefde er niet naar om te kijken en liet mij Het plezier ervoor te zorgen, vraag me niet hoe Het moet ook spannend blijven; nooit moe Of alleen zou ik me nog voelen want wij Zouden heerlijk leren hoe simpel het is bij Elkaar te zijn: één lijf, één geest, geen gedoe. Maar ze zeggen dat je je lichaam bént, niet hebt, Je kunt het niet geven, je zit er levenslang aan vast – Wie lichaam is draagt zwaarte, louter last. Zijn hebbenden en zijnden met elkaars onheil behept? Onzalig verdoken in Plato’s onafzienbare holen Hopen hebbenden en zijnden – maar zij dolen
TIJDSOMLOOP In bitter stiltepact loopt stramme tijd om Zijn spil trillend van gram om de onturing Secondeert vervoering vermolmde verzuring Minutieuze gevoelens onder het mom Van zwartgallige borrelingen – een trom Slaat vuur uit luie tijd vol raming heruring Verdaging verjaring minuterende ommuring Kalpa’s en eonen tot in eeuwigheden oliedom Doch zij die liefde verloot onder zonen Minnaars mannen geniet van de macht Ontkent de ontzetting waar ze om lacht Opent de ontwijde poort van haar wonen Om uitmiddelpuntig dromend te verdwijnen Vermomd als parabel in catatonisch deinen
33
opmaak_114 kopie.indd 33
01-06-2012 19:43:23
LETTERS Ik ben er niet als jij er ook niet bent Omdat ik niet echt zijn kan zonder jou; Als jij er wel bent en ik zeggen zou ‘Nu jij er bent wil ik stellig dat het went’ Dan vrees ik dat je mij maar onvolledig kent En je mij wellicht slechts hebben wou Voor half je leven ook al was je trouw, Gebeiteld in je ziel, aan mij alleen bekend. Gescheiden zijn en toch weer samen één, Alles gevonden en desniettemin op zoek, Door wind uiteengehaald maar ook nooit vaneen. Ik lees je blik aandachtig als een boek: Ooit valt het doek over het wonderschoon verhaal Maar met de letters gaat geen dichter aan de haal.
34
opmaak_114 kopie.indd 34
01-06-2012 19:43:23
Joe Oostvogels
De vele gedaanten van Sint Brandaan, abt, zeevaarder, kritisch lezer, brandbestrijder en toffe pee door de eeuwen heen
uit de 10de eeuw, die dan weer schatplichtig is aan Oudierse immrama, genreteksten die zeetochten beschreven, waarbij die tochten doorgaans opgevat dienden te worden als pelgrimages voor God. Dat de Ieren rusteloze zielen zijn en hun groene eiland door de eeuwen heen meer dan eens verlaten hebben is bekend, maar koos Saint Brendan ooit het ruime sop? Het is niet overgeleverd, al ijvert de Brendan Society voor de erkenning dat hij de eerste Europeaan was die voet aan wal zette in Amerika en werd de sterheilige alras beroemd als de patroon van de zeevaarders en het kustlicht, wat bijvoorbeeld op het Waddeneiland Terschelling aanleiding gaf tot de Brandarisvuurtoren, die daar nog steeds fier staat te blinken. Het is zeer goed mogelijk dat Sint Brandaan, die tevens verder leeft in Engelstalige reisverhalen, daterend van na en waarschijnlijk gebaseerd op onze Middelnederlandse geschriften, enkel zijn naam leende aan deze dolle avonturen, conform de door ons gehuldigde stelling dat geloofwaardigheid niets met de werkelijkheid van doen heeft, maar alles met de kracht van een waarachtig verhaal. Fictie haalt het altijd van de realiteit en haalt die realiteit moeiteloos in als de Dichtung goed uitgevoerd wordt.
Een beetje divo laat iets na aan de wereld. De Ierse Saint Brendan (ca 485-ca 577) valt niet uit de toon: zijn voornaam leeft voort in talloze mensenkinderen die anno nu op aarde rondhuppelen en ook op heuvels en kerken allerwege in Ierland en daarbuiten, zelfs op Sicilië staat een aan hem gewijd godshuis. Zijn bekendste Ierse standbeelden staan in het aan de westkust gelegen Tralee en in Bantry, nabij Cork, terwijl een beeltenis van hem eveneens een Ierse postzegel siert. Dit alles is, zeker in het religieuze compartiment, geijkt divogedrag, maar met Saint Brendan is meer aan de hand. Hij heeft echt bestaan, deze Bréannain of Clonfert, sporen van zijn uitzonderlijk lange leven en de door hem gestichte kloosters zijn terug te vinden in Ierse annalen. Maar het is al heel lang zo dat ’s mans mistige levensloop (Jambers bestond nog niet in de 6de eeuw) volkomen verdwenen is achter zijn legendarische wapenfeiten, zoals opgetekend in diverse reisverslagen die alle op een verdwenen oertekst zouden kunnen teruggaan. Of ook niet, superdivo’s laten zich zoals God nooit helemaal kennen, of ze worden zoals Don Quichote die weliswaar enkel in de verbeelding van Cervantes bestond, maar in die hoedanigheid meer waarachtigheid verworven heeft dan hij ooit gehad zou hebben als levend persoon, waar komt anders dat echte huis in La Mancha vandaan. Eenzelfde stralend lot trof Saint Brendan, inzonderheid in onze eigen Nederlanden.
Van Sente Brandane werd in de 20ste eeuw tweemaal hertaald voor moderne lezers. Eerst in 1949 door Bertus Aafjes, die in opdracht van Dr. Maartje Draak (neerlandica en keltologe in één, en nomen est omen want in het reisverhaal komt een zeedraak voor) een combinatie van de Comburgse & Hulthemse teksten in wat toen modern Nederlands was, omzette. En in 1994 door Willem Wilmink, maar die baseerde zich uitsluitend op de Comburgse kopiist, dat was de beste verteller, zoals blijkt uit de nog steeds tamelijk aangenaam leesbare originele tekst die naast de vertaling staat en van filologische noten is voorzien, en bovendien van een uitstekende inleiding getekend W.P. Gerritsen, dat alles onder de titel De reis van Sint Brandaan, een reisverhaal uit de 12de eeuw.
Dat komt door Van Sente Brandane, dat in twee Middelnederlandse handschriften van ca 1400 (het Comburgse en het Hulthemse) voor het nageslacht werd bewaard. Mensen die er meer van weten dan wij hebben uitgevogeld dat beide in dichtvorm gestelde manuscripten zich hoogstwaarschijnlijk baseren op een verloren gegane Hoogduitse versie uit de 12de eeuw (de Comburgse versie is spitanter dan de Hulthemse, kopiisten hebben ook hun persoonlijkheid), die op haar beurt teruggaat op de Navigatio Sancti Brendani Abbatis, een Latijnse prozatekst
35
opmaak_114 kopie.indd 35
01-06-2012 19:43:23
Het is werkelijk een bijzonder genoegen dit 2284 verzen-lange gedicht te lezen, je vraagt je af waarom wij in onze studiejaren gekweld werden door slaapverwekkende boekjes als Mariken van Nieumeghen of Beatrijs indien zoiets als dit kleinoodje, dat moeiteloos de voet kan plaatsen naast Van den Vos Reynaerde en Elckerlyc overtreft, ook bestaat.
paradijselijke burcht op Mount Syon (het blijken neutraal gebleven engelen te zijn in de strijd tussen God en Lucifer), de omgekeerde wereld onder de zeespiegel, de Sirenen (hallo Odysseus, maar ze komen ook voor in 12de eeuwse bestiaria, de toenmalige dierenencyclopedies), de veelgeplaagde Judas die elke zaterdag op een afgelegen rots in zee verlichting krijgt van zijn doordeweekse helse torturen (weekendrust bestond ook in de 12de eeuw al) en onze favoriet, het miniscule mannetje dat gezeten op een blad wordt aangetroffen en daar doende is de oceaan druppel voor druppel te meten met behulp van een pipet en een stift. Onbegonnen werk, zoals het ondoenlijk is Gods wonderen allemaal op te sommen, dienen wij er bij te denken. Sint Brandaan, die overigens een even persoonlijke relatie met God heeft als Job met Jahweh, noteert het allemaal in zijn logboek en als dat vol is, kan hij voldaan terugkeren en prompt sterven, want hij heeft zijn initiële boekverbranding goedgemaakt met een nieuw boek – een ooggetuigenverslag ditmaal, zoals het een ongelovige thomas past. Fraai hoe dat einde het begin in de staart bijt, wie had gedacht dat de 12de eeuw al kaas had gegeten van een cyclische verhaalstructuur.
Van sente Brandaan dompelt ons meteen onder in bijbelse sferen, door een functionele vergelijking te maken met ‘de ezel van Bileam’, uit het oudtestamentische boek Numeri. Betrokken profeet Bileam, onderweg om de Israëlieten te vervloeken, kon de engel niet zien die zijn ezel tot stilstand bracht en evenzo vergaat het onze Brandaan, die als abt & vurig heilige & heer van 3000 monniken wordt gepresenteerd, maar ook als driftig lezer van oude en geleerde boeken. Als hij in één van die boeken maffe verhalen leest over een onderaardse wereld en vissen die eilanden op hun rug dragen, wordt het onze ongelovige thomas te veel: allemaal onzin, verbranden die handel! Niet naar de zin van alweer een engel, die Sint Brandaan komt verwijten dat zijn geloof blijkbaar niet groot genoeg is en dat hij dan maar zelf een zeereis moet maken om te zien welke wonderen Gods schepping zoal inhoudt. Tegen een engel zegde men in de middeleeuwen niet nee en daar gaat Brandaan, waarbij hij op het strand al meteen in discussie moet met een reusachtig hoofd-zonderlichaam, dat begint goed, temeer daar het Hoofd aan een verongelukte heiden toebehoort die door Brandaan, die een verrijzenis wil afsmeken van zijn goddelijke vriend, niet bekeerd wil worden, aangezien hij naar eigen zeggen als christenziel toch te veel zonden zou begaan om niet in de hel terecht te komen. Slim denkhoofd, dat Hoofd. Tijdens de negen jaar lange zeereis komen Sint Brandaan en zijn niet altijd even heilige kompanen - één monnik wordt door de duivel tot een diefstal verleid en prompt mee naar de hel gesleurd, waaruit hij alleen door naarstige gebeden en overdekt met stinkende pek weer verlost kan worden - daadwerkelijk alle fantastische zaken tegen die in de oude boeken stonden: een zeedraak die door een gevleugeld hert mores wordt geleerd (= duivel gekortwiekt door engel), het reeds vermelde eiland op de rug van een vis (leentje buur gespeeld bij Sindbad de Zeeman), de ‘Walseranden’, mensen met varkenskoppen en hondenpoten in hun
Er zit nog wel meer wijsheid achter de ogenschijnlijke waanzin. Van Sente Brandaan vormt een staalkaart van middeleeuwse ‘kennis’ en levert commentaar op de dingen waar de gestudeerde 12de eeuwer mee bezig was. Die was niet meer zo naïef als zijn voorvaderen en zag zichzelf voor de opdracht gesteld het katholieke geloof te verzoenen met de verloren gegane, maar teruggevonden erfenis van de Oude Grieken (via Arabische en Joodse intermediairen). De notie van het vagevuur bijvoorbeeld begon pas in de 12de eeuw langzaam te ontstaan om in de 13de eeuw ingeburgerd te geraken – het lot van Judas in ‘De Brandaan’ is er een voorecho van. De 12de eeuw was ook de periode van de kruistochten en de Arthurlegendes – er werd al dan niet in de geest wat afgereisd in die dagen en of het nu een heuse queeste betrof of niet, het is dus geen toeval dat het Rijnlandse reisverhaal van Sint Brandaan waarop de Comburgse en Hulthemse handschriften teruggaan juist in deze eeuw, niet ten onrechte de renaissance van de middeleeuwen genoemd, ontstond. Reizen om (zelf)kennis op te doen, dat is een reuzenstap verder dan de pelgrimage voor God die de Navigatio
36
opmaak_114 kopie.indd 36
01-06-2012 19:43:24
Sancti Brendani Abbatis nog was. Sint Brandaan, de voorloper van de 20ste eeuwse road movies, met de zee als metafoor voor een verwarrende wereld, waarin de christen zijn weg zoekt en in dialoog treedt met zijn schepper (Brandaan bidt veel, maar als er geen respons komt, zwaait er wat voor God, wat denkt die wel, nederige schepselen hebben ook hun rechten).
de Gelukzalige Eilanden aan de overzijde van de Atlantische Oceaan had bereikt. En denk nu niet dat Sint Brandaan in modernere tijden achter de horizon verdween. In de jaren ’70 van de 20ste eeuw verwonderde de Engelse geograaf Tim Severin zich over de in Van Sente Brandane & de Navigatio beschreven ‘leverzee’, gestold water waarin schepen makkelijk vast en verhakkeld konden raken. Hij bouwde zelf zo’n Ierse curach en vaarde er van Ierland via IJsland & Groenland mee naar Newfoundland, aldus bewijzend dat de oude Ieren, al dan niet met Saint Brendan op de voorplecht, beslist hetzelfde konden gedaan hebben en door observatie onderweg van gletsjers en vulkanische activiteiten zoiets als een leverzee hadden kunnen bedenken.
De sakkerse Saint Brendan heeft vele gedaantes, als een reislustig spook en nijver estafettenloper doemt hij vanaf de 6de eeuw in de wereldgeschiedenis op. Eerst in zijn historische versie, de abt van Clonfert gaf er in zijn tijd ongetwijfeld al een serieuze lap op en het is heel goed mogelijk dat hij zijn lange leven deels in een curach doorbracht – richting Groot-Brittanië of verder (curach is de benaming van een met dierenhuiden bekleed Iers vaartuig uit de vroege middeleeuwen). Pas vanaf de 8ste eeuw zwol zijn faam aan tot die van grote zeevaarder, mogelijk bundelde Brandaan aldus vele personen in zijn éne stoere bast. In de tiende eeuw gold hij, via de Latijnse Navigatio waarvan meer dan 100 handschriften bekend zijn, als de superkloosterling die als geen ander de pelgrimage voor God tot een goed einde bracht, om in de 12de eeuw eerder een kritische lezer van de nieuwe wetenschap te worden, een gestudeerd mens die je zo maar geen oren kon aannaaien. En die zijn naam gaf aan diverse eilanden op wereldkaarten vanaf 1300. De late middeleeuwen brachten bovendien een nieuwe metamorfose in de invulling van het Brandaanpersonage: ineens werd de hulp van onze man ingeroepen ter voorkoming van brand, waarschijnlijk op grond van zijn naam, al is zijn status als boekverbrander eveneens een potentiële hint. Zijn attributen: een brandhaak en de afbeelding van een brandend (gods)huis. Zo is hij nog steeds te zien op een muurschildering van de SintJanskathedraal te ’s Hertogenbosch en soms ging zijn hoedanigheid van zeevaarder hand in hand met die van brandbestrijder (de hoger vermelde Brandaris op Terschelling is wel een vuurtoren, maar ontleent zijn naam aan een nabijgelegen kapel, aan de toren waarvan vroeger een vuurbaak werd uitgehangen). De overtuiging dat Brandaan het Aards Paradijs had bezocht liet ook haar sporen na in de tijd van de grote ontdekkingsreizen. Alvast Columbus kende de heilige en zijn legendarische avonturen, en vroeg zich af of hij in diens slipstream
In onze 21ste eeuw herleeft Sint Brandaan nog wekelijks in de keuken, al is het dan maar in de profane uitroep ‘Pas op, dat brandt hier aan!’. Het is niet denkbeeldig dat ‘Mijn restaurant” & ‘Komen eten’ door hem werden bevaderd, met Peter Goossens en Sergio Herman, balsturige monniken, als zijn handpoppen. Naar verluidt stoort het huidige Europese gesukkel onze man, toch al geen toonbeeld van geduld, bovenmate. Herman van Rompuy is een mietje. Onze eeuwige Brandaan loopt al jaren te lobbyen bij de Heer om het heft in handen te nemen. Het lijdt geen twijfel dat niemand minder dan hij uiteindelijk de euro zal redden. ❚
Geraadpleegde literatuur: - De reis van Sint Brandaan, een reisverhaal uit de 12de eeuw (1994, Willem Wilmink en W.P. Gerritsen, uitgave 2003, Aula Pocket) - De bronnen van ‘De reis van Sint Brandaan’ (1995, Clara Strijbosch, Hilversum, Verloren, eerder verschenen als proefschrift, Universiteit Utrecht). - De wereld van Sint Brandaan (1986, Gerritsen/Edel/De Kreek, Utrecht, HES Uitgevers).
37
opmaak_114 kopie.indd 37
01-06-2012 19:43:24
Patrick Spriet
Georgette Leblanc - een leven als een opera
Ik ben doelbewust op zoek naar een grafsteen waaronder de resten van drie vrouwen verstoffen. Een Amerikaanse schrijfster, een Franse zangeres en een Belgische onderwijzeres. Om te begrijpen waarom zij samen in deze uithoek zijn begraven, moet je hun sprookje ontrafelen. De zoektocht blijkt geen sinecure te zijn. De necropolis met zijn talloze terrassen is tamelijk uitgestrekt en het groepje arbeiders dat met de hulp van een grijpkraan op een nogal drastische wijze een stel graven ruimt, laat vermoeden dat er haast mee gemoeid is. Oude doden moeten immers plaats maken voor nieuwe; uitbreiden kan hier niet meer. Misschien ben ik wel te laat… Bovendien heeft de tijd zijn werk gedaan en de opschriften van de meeste graven uitgesleten. Het is zoeken naar een speld in de hooiberg tot ik in het hart van de godsakker plots een klein huisje ontwaar, kennelijk de abri van een conciërge. Het knorrige dametje, dat argwanend door het open raam komt loeren, is aanvankelijk niet erg behulpzaam, maar voor iemand die hiervoor honderden kilometers heeft afgelegd, wil ze zich nog eens van haar beste kant tonen. Langs smalle paadjes en wankele treden leidt ze me feilloos naar mijn drie vrouwen die volgens mijn gids in geen jaren bezoek hebben gekregen. Haar opmerking klinkt aannemelijk: ook hun namen op de steen zijn nauwelijks leesbaar. De conciërge merkt de twijfel in mijn ogen op en zonder een woord te zeggen haast ze zich naar huis om ten slotte met een emmer en een borstel op te dagen, klaar voor de schoonmaak. Terwijl de steen met water en zeep wordt gereinigd, verschijnen er woorden die langzaam hun verborgen betekenis onthullen:
Georgette Leblanc en Maurice Maeterlinck
Wie niet in Le Cannet woont, blijft er beter weg. Honderd jaar geleden was het Provençaalse dorp net boven Cannes een idyllisch bijproduct van de trekpleister. Olijfbomen, jasmijnvelden en wijngaarden, een aftands pensionnetje en hoekjes van waaruit het uitzicht over de azuurblauwe zee majestueus was. Vandaag is het zowaar een nachtmerrie geworden. Flatgebouwen hebben de plaats van de idylle ingenomen en het drukke verkeer van de kust naar het kluwen van snelwegen en afritten hogerop, wordt als worst in een vleesmolen door het arme Cannet geperst. Kilometerslange files vullen de dag. Er zijn best nog wel rustige en pittoreske plekjes te vinden in de oude dorpskern, maar als je het mij vraagt, is de balsem de gesel niet waard. Toch weet Le Cannet mij ondanks die zure oprispingen te ontroeren. Een verleiding in de vorm van een begraafplaats, een oase van witglanzend marmer temidden de flats en de files. Mijn bedevaart naar de Cimetière Notre Dame des Anges is geen vrijblijvende wandeling, noch een panische vlucht uit de moderne wereld.
Mon dieu, je ne suis qu’une chose qui repose dans vos mains Georgette Leblanc
38
opmaak_114 kopie.indd 38
01-06-2012 19:43:24
ceerde. Ze heeft hem nooit persoonlijk gekend: ze was pas elf toen de beroemde schrijver in de omgeving van Rouen zijn laatste adem uitblies. Niettemin viel de schaduw van Flaubert over haar leven. Net als Emma in Madame Bovary verlangde Georgette onafgebroken naar opwinding en kleur, naar het hogere en het onbereikbare en verfoeide ze het gezapige, burgerlijke leven rondom haar. Het was beslist geen toeval dat zij haar affiniteit met het personage later uit de doeken deed in een essay over de zoektocht naar de echte Madame Bovary1. Toch kun je haar niet helemaal op het ‘bovarysme’ vastpinnen. In tegenstelling tot Emma verwachtte ze niet dat het allemaal vanzelf ging of dat anderen haar leven op dreef hielpen. Ze schiep zelf de omstandigheden van haar romantisch universum en dat is uiteindelijk de reden waarom je haar interessant gaat vinden. Als een volmaakte drama queen schreef Georgette in haar mémoires: ‘Ik heb heel mijn leven gevochten om de slag te winnen die ik verloor door geboren te worden’. Merkwaardig toch, want haar ouders behoorden tot de welgestelde burgerij en ze kwam materieel helemaal niets tekort. Ze was echter bezeten door de gedachte dat ze een ongewenst kind was, een ‘ongelukje’, alsof ze al in de omstandigheden van haar geboorte een legitimatie zag om zich te verzetten. Moeder verving de school en leerde haar lezen, rekenen, zingen en piano spelen zoals dat ging in de betere kringen van de 19de eeuw. Haar oudere broer en zuster keken niet naar haar om: ze was te jong voor hen. Daardoor groeide ze op in eenzaamheid en ontwikkelde noodgedwongen haar innerlijke leven om niet van verveling dood te vallen. In die fantasiewereld werden zowel de schrijfster als de actrice geboren: ze bedacht en speelde heroïsche personages en applaudisseerde daarna hard voor zichzelf. Vroegrijp, begreep ze snel dat ze haar eigen persoonlijkheid voorlopig moest verbergen achter het gedrag dat men van haar verlangde. Broer Maurice Leblanc, die later succes oogstte met zijn driestuiverromans over de meesterdief Arsène Lupin, beschreef de jonge Georgette bijgevolg als een lief, stil, beleefd maar wonderlijk kind. Als dat wonderlijke kind zichzelf wilde worden, moest ze wel aan haar benepen en provinciale milieu ontsnappen.
Delicieus, maar een beetje gek ‘Er was geen vezel in haar’, beweerde de vrouw van Emile Verhaeren, ‘die niet onnatuurlijk was, geen misleidend maakwerk en niet kunstmatig’. De dichter Charles Van Lerberghe omschreef haar dan weer als ‘delicieus, maar een beetje gek’. Dergelijke typeringen suggereren dat Georgette Leblanc (1869-1941) geen gewone vrouw was, waarop stereotiepen van toepassing zijn. Dat was wel het minste wat je over haar kon zeggen. Alles aan haar was buitenissig, van haar persoonlijkheid tot haar leven en elke poging om Georgette Leblanc in een paar woorden te vatten, is wellicht tot mislukken gedoemd. Toch is er een vaststelling waar je niet omheen kunt: Leblanc veroorzaakte bij een aantal tijdgenoten nogal wat irritatie door haar geëxalteerde persoonlijkheid, een aversie die echter lijkt te verdampen wanneer men haar in 2012 van op afstand probeert op te roepen. Dan verschijnt een vrouw bij wie de capriolen eerder een poëtisch parfum verspreiden en is men geneigd haar als een onbegrepen en mysterieus personage te zien in de opera die haar leven was. Geen ontwrichte, stuurloze beeldenstormster, maar een romantische vrouw die met al de poëtische middelen waarover zij beschikte een persoonlijke vendetta voerde tegen de conventies van haar omgeving en de zinloosheid van het bestaan. Georgette Leblanc was als operazangeres, actrice en schrijfster nogal omstreden. Het is dus niet verwonderlijk dat haar naam vandaag weinig tot de verbeelding spreekt. Haar enige renommee dankt ze aan een jarenlange verhouding met de Gentse schrijver en Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck (1862-1949) die haar aanvankelijk als zijn muze profileerde, maar zich na de breuk tussen hen oneindig veel moeite getroostte haar uit zijn leven te bannen en haar reputatie besmeurde. Gelukkig houdt de geschiedenis daar geen rekening mee. Op eigen kracht is Georgette Leblanc toch tot een merkwaardige icoon uitgegroeid in de schaduw van de generatie vrouwen die het artistieke leven van Parijs in de ‘roaring twenties’ gekruid hebben: Janet Flanner, Margaret Anderson en Nathalie Barney om er een paar te noemen. Maar de ouverture van haar leven is ook al schilderachtig. Georgette kwam in de Franse provinciestad Rouen op de wereld in het zelfde jaar (1869) waarin Gustave Flaubert zijn l’Education sentimentale publi-
1
Georgette Leblanc: Un pèlerinage au pays de Madame Bovary,
E. Sansot & Cie, Paris, 1913
39
opmaak_114 kopie.indd 39
01-06-2012 19:43:25
Vader Leblanc liet oogluikend toe dat zijn opgroeiende dochter bij Aloys Klein het orgel leerde bespelen, uitsluitend omdat het orgel mystieke vibraties voortbracht die bij het meisje religieuze gevoelens moesten wekken. Ze kreeg er ook stiekem zangles en toen de grote operacomponist Jules Massenet bij de heer Klein in Rouen op bezoek kwam, begeleidde hij haar prompt op de piano. Hij werd op slag verleid door haar passionele manier van zingen en het was ook Massenet die haar even later in de opera introduceerde. Op een dag vluchtte de adolescente helemaal naar Parijs om er de steractrice Sarah Bernhardt en haar entourage op een lied in haar loge te vergasten. Bernhardt was verbluft door zoveel branie en talent: ‘Georgette, je hebt alles in huis om een grote te worden’. Vader Leblanc was met die fratsen iets minder opgetogen en bewoog hemel en aarde om de zangcarrière van zijn dochter te dwarsbomen. Een meisje van stand hoorde in die tijd helemaal niet in het openbaar te zingen. Om van haar vader verlost te zijn, trouwde Georgette in ruil voor haar moeders erfdeel2 met een dubieuze Spanjaard. Het was een gewaagd plan, want ze kende de man nauwelijks. Algauw bleek dat hij gokschulden had; hij dronk, was brutaal en mishandelde haar. Ze werd zwaar ziek van haar misstap en belandde in een sanatorium. Toch liep het allemaal nog goed af. Broer Maurice haalde zijn zusje daar weg en zorgde voor geld en een eigen stek in Parijs, zolang ze maar uit de buurt van Rouen bleef en er geen schandaal meer kon schoppen. Ze had gewonnen. Het echte leven kon nu eindelijk beginnen! Haar opulente salon aan de Avenue Victor Hugo werd meteen een magneet voor schrijvers, dichters en Rozekruisers zoals Jules Renard, Stéphane Mallarmé, Anatole France en de curieuze Sâr Péladan. Georgette was in de hoofdstad uitgegroeid tot een mooie, uitdagende en elegante vamp, de schaamte voorbij. Gekleed in een oogverblindende jurk en een gouden ketting met een diamant schreed ze door Parijs en stapte een voorname patisserie binnen waar ze tot verbijstering van alle aanwezigen een paar delicieuze taartjes aan haar honden voerde… De schrijver Pierre Louÿs vond het tafereel verrukkelijk decadent. Maar al die bijzondere
2
mensen slaagden er niet in tot haar wezen door te dringen. Hun aandacht gaf haar slechts het oppervlakkige gevoel dat ze speciaal was en toch niet alleen. Het was uiteindelijk de smoorverliefde Camille Mauclair die haar het ultieme cadeau schonk dat haar leven een andere wending gaf: een boek van de mysticus Ralph Waldo Emerson met een inleiding van een zekere Maurice Maeterlinck, de ‘Belgische Shakespeare’. Emerson liet haar koud, doch de woorden van de Belg gingen recht naar haar hart. Onmiddellijk besefte Georgette dat dit de enige man op de wereld was die ze kon liefhebben. Ze had bij hem ideeën en gevoelens aangetroffen die met haar ‘geheime wezen’ overeenstemden. Eindelijk was een pure zielsverwant aan de horizon opgedoken ook al had ze hem nog nooit gezien of gesproken. Geëmancipeerde muze Haar zangcarrière kreeg snel vorm ondanks het gebrek aan een professionele opleiding. Na een paar opgemerkte rolletjes in de Opéra-Comique deed Georgette auditie bij De Munt in Brussel, vooral om dichter bij haar held Maeterlinck te zijn die in Gent woonde. Ze debuteerde er als Anita in La Navarraise van Massenet, maar het was vooral met een nogal sensuele Thaïs dat ze opzien baarde. Enige provocatie was haar niet vreemd: in Carmen van Bizet deed ze alles anders dan men gewend was en haar Spaanse zigeunerin was zowaar blond, een blasfemie in de opera. Bepaalde critici vonden het dolletjes, maar een van haar tegenspelers werd zo pissig van haar capriolen dat hij op een avond de theaterdolk door een echte verving… De vamp genoot van het bloed dat op haar jurk spatte. Hoe heviger, hoe meer Georgette. De lyrische kunst was echter niet de ideale manier om Maeterlinck te strikken: hij verafschuwde muziek en opera. Liever luisterde hij naar de wind die het gras streelde. Op een winteravond in 1895 nam de jurist en oprichter van l’Art Moderne, Edmond Picard, het initiatief voor een mondain partijtje in zijn huis in Brussel waarvoor Georgette en Maeterlinck ook waren uitgenodigd. Om haar held te charmeren had de diva zich naar haar gevoel ‘très Mélisandesque’ uitgedost met op haar voorhoofd een flitsende diamant, het haar opgemaakt in een quasimiddeleeuwse stijl en een goudkleurige, zijden
Haar moeder was intussen overleden en Georgette kon op 21-
jarige leeftijd vrijelijk over het geld beschikken.
40
opmaak_114 kopie.indd 40
01-06-2012 19:43:25
sjaal om de hals gevouwen. Na het diner zong Georgette het Chanson de Mélisande, een gedicht van Maeterlinck op muziek van Gabriel Fauré. De schrijver was niet erg onder de indruk van haar vertolking, des te meer van haar ravissante uiterlijk. Er was nog iets wat hem trof: hij zag in haar ogen een smart die sterker was dan haar glimlach en zelfbewuste houding. De smart van een getroebleerde ziel. Ze was anders dan ze zich voordeed, haar innerlijk intrigeerde hem ook. Hij viel voor het hele pakket. De Fransschrijvende Maeterlinck was op dat moment al een gevestigde naam, maar het eclatante succes moest nog komen. Hij leefde teruggetrokken in een arcadische wereld met zijn bijtjes en rozenstruiken. Het arcadische had een keerzijde. Hij bokste en fietste en ging als een arbeider op café, zaken die Georgette vreemd toeschenen, een kant die volkomen in tegenspraak leek met zijn etherische poëzie. Hij was niet de mystieke intellectueel die ze verwachtte. Zijn stugheid schrikte haar af, net zoals zijn onverzorgde nagels en de routine van maaltijden en werktijden waar hij zich strikt aan hield en die haar wanhopig maakten. Toch waren de irritaties geen breekpunt. De tegenstelling tussen zijn teksten en zijn persoonlijkheid intrigeerde haar. Hoewel tegengesteld aan haar, was hij precies zoals zij wilde. In Maeterlinck zitten twee mensen verscholen, schreef ze: ‘De dichter met zijn gevoeligheden en de Vlaming die als een versterkte burcht de gevoelsmens gevangen houdt’. Maar in zijn brieven aan haar liet hij niets aan de verbeelding over, daarin sprak hij over een grote, eeuwige liefde die onbezoedeld de tijd zou doorstaan. ‘Ik denk dat we altijd van elkaar zullen blijven houden, ook wanneer we niet meer van elkaar houden’. Die grote liefde werd meteen op de proef gesteld. Maeterlinck dacht er niet aan de affaire op te zeggen die hij met zijn Engelse vertaalster Laurence Alma-Tadema had. Georgette accepteerde de opgedrongen driehoeksverhouding omdat ze ‘slechts het geluk van Maeterlinck nastreefde’. Bij haar was de overgave kennelijk totaal. Voor de schrijver echter, was de liefde eerder een abstractie die hij liever met woorden bezong. De realiteit mocht immers niet te dicht komen, dat kon zijn verbeelding aantasten. Na een tijdje verdween Laurence weer van het toneel, maar de blauwdruk van de complexe relatie tussen Maeterlinck en Leblanc tekende zich toch al af. Er waren niet alleen de interne wrijvingen, ook
de buitenwereld was vijandig. De ouders van Maeterlinck waren niet zo opgetogen over de keuze van hun zoon en zij waren niet de enigen die er zo over dachten. Wanneer bijvoorbeeld de directeur van Le Figaro op bezoek kwam, zei hij omomwonden: ‘Ik kan me niet voorstellen dat de grote Maeterlinck met een zangeresje samenleeft’. Uitspraken die ongetwijfeld sporen hebben nagelaten en hun schaduw over de relatie wierpen. Er werd wel eens over een verbintenis gesproken om die twijfels uit te bannen, maar Georgette hield de boot af. Voor haar - die strikt genomen nog met de malafide Spanjaard getrouwd was - was het huwelijk een formele valstrik die de poëtische allures van hun verheven relatie ondermijnde. Je kon begrip opbrengen voor haar excuses, ware het niet dat er toch een zweem van teleurstelling in school. Op termijn heeft ze zich zelfs nadrukkelijk als Mme Maeterlinck geprofileerd, ook wel omdat zoiets interessant was voor haar eigen carrière. Gek genoeg dook er in 1917 een notarieel document op waarin werd gesuggereerd dat zij en Maurice ooit in Engeland waren getrouwd. Een formaliteit of een van hun theatrale farces? Het antwoord was eigenlijk niet zo relevant: de spirituele verbintenis was voor hen veel belangrijker en niet in het minst voor Maeterlinck die in Georgette een sparringpartner voor zijn literaire ontwikkeling zag. Dit vormde eigenlijk de kern van hun verhouding, voorbij de liefde. Voor Maeterlinck was het van bij het begin al duidelijk dat hij Georgette nodig had, dat ze niet het naïeve zangeresje was dat anderen in haar zagen, dat ze scherpzinnig was en ideeën aanreikte. Haar brieven en gesprekken waren vaak de antwoorden op de metafysische vragen waarmee hij worstelde. En zoals elke schrijver maakte hij daar kwistig gebruik van. Het punt was echter, dat Georgette Leblanc niet alleen een verliefde vrouw was die Maurice wilde verwennen. Ze bleek ook een geëmancipeerde vrouw te zijn die haar eigen leven wilde leiden, naast het zingen en acteren een carrière als schrijfster ambieerde en voor elke bijdrage aan het oeuvre van Maeterlinck erkentelijkheid wilde. Hoe vrouwelijk, verleidelijk, extravagant en toegeeflijk ze zich ook gedroeg, haar intellectuele behoeftes waren prominent aanwezig. Daar kon de schrijver moeilijk mee om. In 1897 kwam het zowaar tot een verhitte discussie wanneer hij La sagesse et la destinée publiceerde en in het voorwoord onhandig vermeldde dat ‘het eigenlijk of toch ongeveer haar werk was’…
41
opmaak_114 kopie.indd 41
01-06-2012 19:43:25
Ze reageerde anders dan een vrijgevige muze: ze voelde zich bestolen, zelfs verraden. Waarom prijkte haar naam dan niet op de titelpagina? Zijn excuus was dat niemand geloofde dat zij daartoe in staat was3 en hij zich op die manier niet belachelijk wilde maken. Het was beslist geen onterechte opmerking, gezien de laatdunkende kritiek van een aantal kennissen over Georgette. Doch Maeterlinck vond in de eerste plaats dat de schrijver soeverein was en later verwoordde hij die gedachte op een nogal wrede en hooghartige wijze: ‘De man die creeert, doet wat zijn ziel hem ingeeft en heeft die ziel niet te danken aan een vrouw, zelfs niet een vrouw die hij liefheeft’. Georgette suggereerde in haar memoires dat hij niettemin ‘zeven jaar wilde wachten met publiceren zodat ze rustig aan haar eigen oeuvre kon werken’. Een potsierlijk idee dat niemand ernstig kon nemen, al schonk zij ons binnen die perimeter toch één, klein pareltje: Le choix de la vie4. Het onderwerp van deze Bildungsroman was de levensscholing van het aardige, maar naïeve plattelandsmeisje Rose door een ontwikkelde dame waarin we moeiteloos de schrijfster herkennen. Geen hilarische lessen in étiquette zoals in My fair Lady, maar hoe een vrouw haar diepste wezen moest leren doorgronden om gelukkig te kunnen worden. Aanvankelijk dacht de hoofdfiguur dat het volstond een kopie naar zichzelf te kneden – une grande fille de mes idées – tot ze er finaal achter komt dat het meisje anders in elkaar stak en slechts het geluk kon vinden door haar eigen weg te volgen. Eer dat gebeurt, heeft de lezer een traktaat over de liefde en de emancipatie met een poëtische en filosofische ondertoon over zich heen gekregen. Het boek dat in de eerste plaats voor vrouwen was geschreven, verwierf enige fervente bewonderaars zoals de schrijfster Colette, maar betekende toch niet de stap naar een grote carrière. Het leek of Georgette met deze enige roman meteen al haar kruit had verschoten, ware het niet dat zij in de jaren na Le choix heel veel tijd en energie stak in de wereldwijde opvoering van zijn theaterstukken - van Parijs tot Moskou en hierdoor tot de ambassadrice van Maeterlincks oeuvre uitgroeide.
Amok rond Debussy
3
5
De zangkunst van Georgette Leblanc stond vaak ter discussie. Van alle beledigingen die zij naar het hoofd kreeg geslingerd, was die van de schrijver Jean Lorrain veruit de dodelijkste: ‘Wanneer Georgette zingt’, zei hij, ‘hoort men de afonie der groten’… Uit haar schaarse opnamen blijkt echter dat ze niet de beroerde sopraan was die sommigen van haar maakten. Geen grote stem, wel een inlevingsvermogen dat haar gebreken compenseerde. In december 1898 kreeg Georgette de eer om de gloednieuwe Salle Favart van de Opéra-Comique in te zingen met Carmen van Bizet. In Brussel had ze de gemoederen beroerd met een blonde zigeunerin. In Parijs werden zulke fratsen niet op prijs gesteld. Daarom ondernam ze samen met directeur Albert Carré een uitstapje naar Andalusië om de authenticiteit wat aan te scherpen. Het mocht niet baten: de première werd een catastrofe en zij werd aan de deur gezet. Carré vond haar interpretatie een vulgaire karikatuur en haar vocale prestatie ondermaats. Over die plotse koerswending van de directeur had ze zo haar eigen mening: Georgette had Carré niet in haar bed geduld. De gevolgen van de breuk waren echter rampzalig. In 1902 verwierf Carré namelijk de wereldpremière van de opera Pelléas et Mélisande van Claude Debussy, naar het gelijknamige stuk van Maeterlinck. Debussy’s enige opera bleek algauw een muzikaal ijkpunt van de 20ste eeuw te worden die in stilistisch opzicht met elke traditie brak, met harmonieën die de symbolistische sfeer van het stuk verklankten. Een opera zonder aria’s waarin de acteurs op een natuurlijke wijze moesten zingen, een quasi monotone voordracht, die geen al te hoge vocale eisen stelde. Georgette had zichzelf al jaren tevoren tot de ideale Mélisande verklaard, een personage dat uit haar eigen leefwereld leek voort te komen en waarbij haar vocale beperkingen geen belemmering konden zijn. Mélisande zingen diende een hoger doel en betekende voor haar een initiatie in het esoterische werk van Maeterlinck dat anders gesloten bleef, een mystiek huwelijk dat ze op een echte manier niet kon vervullen. Ook Maeterlinck steunde haar. Doch Albert Carré
Georgette zei hierover dat haar frivole uiterlijk en gedrag ver-
Het verlies van de stem door een aandoening van de stem-
hinderde dat men haar introspectieve aard ernstig nam.
banden.
4
6
Charpentier, Paris 1904.
Aria’s uit Sapho en Thaïs ca. 1903
42
opmaak_114 kopie.indd 42
01-06-2012 19:43:26
stelde zijn veto en Debussy verschuilde zich achter het ultimatum van Carré, ook al had de componist diverse repetities met Georgette doorlopen, wellicht om Maeterlinck te sussen. Het werd uiteindelijk de jonge Schotse Mary Garden die de rol van Mélisande zong, een keuze die niemand in vraag stelde behalve de gedupeerden. De rol van Debussy in deze kwestie bleef onduidelijk, maar uit alles bleek toch dat de fysieke uitstraling van de zangeres voor hem geen detail was7. Maurice Maeterlinck was ziedend omdat Carré en vooral Debussy het hadden aangedurfd zijn vertrouwen te tarten, hij die de componist ten slotte carte blanche had gegeven. Hij bewoog hemel en aarde opdat Georgette toch de rol zou krijgen en diende zelfs een klacht in bij een commissie. Hij vond er geen gehoor. Op een dag werd het hem teveel. Hij zocht Debussy in zijn flat op en sloeg hem met zijn massieve wandelstok bijna het hoofd in, waarop de doodsbange componist een flauwte kreeg en zijn vrouw ijlings om een portie vlugzout snelde. Bijna kwam het tot een duel tussen de twee. Maurice ging alvast in de tuin wat oefenen en schoot de kat van Georgette overhoop. Tot een confrontatie tussen de componist en de auteur kwam het gelukkig niet. Ook Carré bleef niet gespaard van zijn grief: Maeterlinck droeg een toverkol op de heer Carré met een infernale vervloeking te bestoken, alsof het om een scène uit een van zijn stukken ging. Het mocht allemaal niet baten. Tenslotte liet Maeterlinck in Le Figaro een brief publiceren waarin hij openlijk afstand nam van Debussy’s opera. De affaire leidde in Parijs tot heel wat gegniffel terwijl men in het ondernemende gedrag van de anders afzijdige Maeterlinck slechts de hand van zijn muze zag. Octave Mirbeau vond in de ontsporing zelfs het bewijs dat zijn vriend volkomen door haar ‘verderfelijke geest’ bezeten was. Maeterlinck zwoer de opera nooit te gaan bekijken. Achttien jaar later deed hij het toch en tot zijn verrassing vond hij de voorstelling best genietbaar. Vervolgens liet hij weten
7
spijt te hebben van het incident met Debussy. Georgette was voor hem dan al lang quantité négligéable geworden. In de Munt te Brussel herhaalde het scenario zich en greep Georgette opnieuw naast de rol van Mélisande. Het duurde uiteindelijk tot 1912 vooraleer haar droom werkelijkheid werd in de opera van Boston met kostuums die zij zelf voor deze productie ontworpen had. De Amerikanen konden de flair van de Franse zangeres overigens wel waarderen en in New York werd ze door de pers als een diva assoluta ontvangen, gekleed in een mantel van luipaard, een gevederde bevermuts en een sjaal van bruine chiffon. Ze hielden van haar als van een sacraal wezen dat uit het oeuvre van Maeterlinck was gestapt. Dat de malaise rond P&M haar in grote verlegenheid had gebracht, was veel gezegd. Vrijwel onmiddellijk wierp Georgette zich bij wijze van compensatie op een nieuwe carrière als hoofdactrice en producent van de nieuwste stukken van Maeterlinck. Sommigen verweten haar dat hij door haar toedoen het symbolisme voor meer wereldse onderwerpen had verlaten. Kortom, voor vrouwen van vlees en bloed zoals Monna Vanna in plaats van de etherische Mélisande. Romantische, gedreven personages die Georgette letterlijk op het dramatische lijf waren geschreven. De wereldtournee van de Troupe Maeterlinck waarover Georgette de leiding had, werd trouwens een groot succes, al was haar suggestieve naaktheid in Monna Vanna daar misschien wel mee de oorzaak van. De Londense Times schreef: ‘Een mooie vrouw met de allure van een volbloed madonna’. In 1907 schitterde ze weer als Ariane in BarbeBleue, een opera van Paul Dukas op een libretto van Maeterlinck. Voor Georgette betekende de veeleisende rol van Ariane evenveel als die van Mélisande, doch niet in het minst omdat het een triomfantelijke en onverhoopte terugkeer werd naar de Opéra-Comique van Albert Carré. Die had zijn vijandige houding intussen wat afgezwakt. De opera van Dukas werd voor haar zelfs een soort cultus die de Chevaliers d’Ariane in het leven riep, een club van vijftig devote fans die elke voorstelling bijwoonde. Het succes van Georgette dat ook zijn succes betekende, had een merkwaardig effect op Maeterlinck, dat men niet anders dan als afgunst kan omschrijven, een meer dan dubieuze ontwikkeling binnen hun relatie die de aftakeling aankondigde. Haar lange buitenlandse tournees
In de expo Debussy, la musique et les arts in het Musée de
l’Orangerie van Parijs (22.02.2012 tot 11.06.2012) wordt de affiniteit van Debussy met The Blessed Damozel van DG Rosetti geïllustreerd. Aan het idee dat dit portretschilderij de volmaakte Mélisande weerspiegelde, valt moeilijk te ontkomen. Evenmin valt moeilijk te ontkomen aan de frappante gelijkenis met Georgette Leblanc. Claude Debussy zag het niet…
43
opmaak_114 kopie.indd 43
01-06-2012 19:43:26
en afwezigheid eisten hun tol en het leek wel of hij haar onafhankelijkheid als een bedreiging begon te zien, voor zover dat niet altijd stiekem het geval was geweest. Ze werd voor hem een rivale in de kunst. Maeterlinck verdroeg ook niet dat de naam van Georgette naast zijn naam op de affiches kwam. Zijn aandeel in het creatieve proces vond hij oneindig veel gewichtiger dan haar interpretatie op de scène.
dij voor een luttel bedrag op jaarbasis huren. Georgette adoreerde elke steen en dwaalde ’s nachts met brandende kaarsen door de gangen in een middeleeuws habijt. De sportieve Maeterlinck daarentegen, rolschaatste door de gangen om de grote afstanden snel te kunnen overbruggen. Nu en dan ondernam Georgette als een pseudo-châtelaine een excursie op een ezeltje dat zij Cadichon doopte. Toen de Russische theatergigant Stanislawski hen daar opzocht n.a.v. de wereldpremière van L’oiseau bleu in Moskou, kwam hij diep onder de indruk van de sfeer en de excentrieke bewoners. Ook schrijvers als Marcel Proust kwamen er een kijkje nemen, aangetrokken door de kleurrijke verhalen. Het was onmiskenbaar dat de actrice het leven van Maeterlinck in een richting had geduwd die hij zonder haar niet was ingeslagen. Georgette ontvouwde grootse plannen! In enkele lokalen werd wat woonruimte voorzien; de rest van de site wilde zij transformeren in een totaaltheater. In elk geval heeft zij er twee megalomane theatervoorstellingen gemonteerd die de geschiedenis zijn ingegaan: Lady Macbeth10 en Pelléas et Mélisande. Het was de bedoeling dat Sarah Bernhardt de rol van Pelléas11 op zich nam en Georgette die van Mélisande – wat een duo! – , maar Sarah was toen al slecht te been en zag af van de medewerking. Voor Maeterlinck, die het gedoe als een aanslag op zijn zenuwen beschouwde, werden de helse repetities een zware beproeving. Hij verschool zich in de krochten van het gebouw en toen het hem teveel werd dreigde hij de cast ter plekke af te knallen. Kortom, hij was zichzelf. De pers omschreef het spektakel, dat het midden hield tussen een circusrevue en een middeleeuws wagenspel, niettemin als ‘très Maeterlinckien’. De ambities van Georgette werden door de houding van Maurice niet getemperd. Wandrille moest tot een waarachtig Théâtre Maeterlinck uitgroeien met de uitstraling van Bayreuth, geheel gewijd aan de glorificatie van de auteur. Daartoe verzamelde ze de nodige fondsen en medewerking, doch de oorlog van 1914-18 stak er een stokje voor. Intussen verschenen nog meer donkere wolken boven haar hoofd.
Rolschaatsen in Saint Wandrille Een van de markante aspecten in hun verhouding, betrof de behuizing. Maeterlinck groeide op in een beschermde wereld, maar het is bij uitstek het grootouderlijke kasteel Ryvissche bij Zwijnaarde dat zijn jeugd markeerde en zijn verbeelding prikkelde, een middeleeuwse sprookjesburcht die als een imprint door zijn werk circuleerde. Hij zocht de stilte en de afzondering op en paradoxaal genoeg hield hij van ruime, luchtige kamers en kale, witte muren in tegenstelling tot de donkere en gesloten wereld van zijn werk8. Nadat hun verblijf in Parijs had uitgewezen dat Maeterlinck moeilijk in een stad kon aarden, zocht Georgette ijverig naar idyllische oorden in Normandië zoals het pittoreske landhuis van Gruchet Saint-Simeon waar Maurice met zijn bijtjes goed gedijde9. In haar onverzadigbare zucht naar het overtreffende en extreme viel haar oog weldra op Saint Wandrille, een reliek uit haar jeugd die voor altijd haar hart had gestolen. Een gotische abdij die de sfeer van de imaginaire kastelen uit zijn werk evenaarde: ruïnes, bossen en waterpartijen, arcaden en eindeloze kloostergangen en een kapel geflankeerd door grafzerken. Een plek waarop de tijd geen vat leek te hebben, de politiek des te meer. Al jaren waren de benedictijnen uit hun abdij verdreven wegens de antiklerikale houding van de Franse regering. Sindsdien trok de verlaten site de aandacht van een industrieel die de abdij tot een fabriek wilde verbouwen. Maeterlinck redde Saint-Wandrille echter van de ondergang: in 1907 kon hij de ab-
8
Soms wordt dit aan de invloed van Georgette toegeschreven.
Dat is betwistbaar: zij hield van een flamboyante stijl. De soberheid van Maeterlinck was volgens haar een gevolg van zijn scholing bij de Jezuïeten.
10
Drama van Shakespeare in een vertaling van Maeterlinck
9
11
Sarah Bernhardt deed wel vaker mannenrollen
Hij schreef er La vie des abeilles (1901)
44
opmaak_114 kopie.indd 44
01-06-2012 19:43:26
Tijdens de repetities van l’Oiseau Bleu in Parijs was Maurice in de ban geraakt van een figurante, de piepjonge Renée Dahon. Prompt nodigde hij Renée naar Wandrille uit waar het meisje een hele zomer doorbracht. Wat aanvankelijk een onschuldige affaire leek, groeide uit tot een steekspel waarvan Georgette uiteindelijk de dupe werd. De situatie werd kritisch nadat ze in 1912 uit Amerika was teruggekeerd en het mooie popje niet meer uit Wandrille was weg te slaan. Renée was in alles het tegendeel van de actrice en ze was vooral jonger en aanhankelijker, geen muze die bijzondere eisen aan de schrijver stelde. Ze nestelde zich parmantig in de cocon van de intussen vijftigjarige schrijver en opnieuw werd Georgette een jarenlange driehoeksverhouding opgedrongen, maar dan een die ze deze keer onmogelijk kon winnen. Te laat besefte ze dat hun eeuwige liefde niet eeuwig was en dat het onderhoud van de relatie waar eelt op groeide, een ander talent vereiste dat ze niet bezat. Maeterlinck had de tragiek in een eerdere brief aan haar treffend aangekondigd: ‘Vroeg of laat’, schreef hij, ‘ging het schone ten onder aan zijn eigen schoonheid’. De oorlog bracht zijn impulsieve kant weer naar boven: hij wilde zich prompt aanmelden voor het front. Georgette stak al haar energie en overtuigingskracht in een petitie om te beletten dat de Nobelprijswinaar zomaar aan flarden werd geschoten. Ze slaagde in haar opzet zonder dat Maeterlinck van de zaak op de hoogte was. Toen de Duitsers oprukten, bleek zijn enige zorg de wijnkelder te zijn - ze mochten aan zijn Châteauneuf du Pape niet raken - terwijl Georgette ijverig zijn manuscripten en brieven bijeenschraapte en ze op zolder onder de planken verborg. Uit voorzorg trok Maeterlinck zich daarop met de twee vrouwen terug in zijn villa Les Abeilles in Nice waar de droom intact was gebleven dankzij de weelderige prieeltjes, wijngaarden, olijfbomen, het isolement en de nabijheid van de zee die voor Maurice zo belangrijk was, het enige dat hij in Wandrille had gemist. De affaire met Renée was niet de enige reden waarom Georgette haar toevlucht zocht in een paar akkefietjes met zowel mannen als vrouwen. In haar ogen voelde ze zich vrij - de vrijheid die ook Maurice zich permitteerde - en anderzijds was ze ervan overtuigd dat niets het unieke, mystieke verbond met Maeterlinck kon opheffen. Een dwa-
ling en een excuus om in troebel water te vissen. Georgette had zich in de lesbische kringen van Parijs laten opmerken en met haar secretaresse Mathilde Deschamps had ze een meer dan formele relatie waarover fel gespeculeerd werd. Ten slotte zocht Georgette haar geluk bij de acteur Roger Karl, een stap die de totale breuk met Maeterlinck inleidde. Het leek wel of hij op zulke ‘misstappen’ zat te wachten om de intenties die hij al lang koesterde, legitiem te maken. Hij trouwde in 1919 met Renée Dahon. Het vooruitzicht dat ze hem nooit meer zou zien, bezorgde Georgette een zware depressie. De ondankbare Maeterlinck verweet haar de talloze momenten dat ze hem alleen had gelaten en had verwaarloosd, hij verweet haar feitelijk haar zelfstandigheid, een eigen leven te hebben geleid. Hij sloot een compromis niet uit: ‘Mettertijd zullen we zien wat op de ruïnes kan worden gebouwd’. Maar Georgette zag niets in dat compromis en trok haar eigen conclusies. Ze schreef een prachtig, aandoenlijk boekje over hun honden Louis, Jules, Gaston, Adhémar en Golaud , alsof ze het over hun fictieve kinderen had, een ultiem liefdestestament van een verslagen vrouw. Georgette verloor letterlijk alles door de breuk. Ze was vijftig geworden en haar carrière was voor een groot deel met die van hem verbonden en daar werd nu een streep onder getrokken. Ze mocht zich niet langer Mme Maeterlinck noemen en ook de huur van haar geliefde Wandrille was stopgezet. Niet minder rampzalig was de ontdekking dat Mathilde Deschamps haar intussen veel geld had ontfutseld: ze was op slag bankroet. Het licht dat aan het eind van de tunnel opdoemde, was Amerika. De enige plek waar men al haar creatieve ambities ernstig nam, ver verwijderd van Maeterlincks rancuneuze invloed. Het avontuur tegemoet ziende, reisde Georgette met Monique Serrure, een Brusselse onderwijzeres die haar werk had opgezegd om haar leven aan haar idool te wijden, in 1920 naar New York. In een van de reiskoffers stak een klompje heilige grond van Wandrille, het enige souvenir van een afgesloten tijdperk.
12
Nos Chiens, Editions Charpentier et Fasquelle, 1919
13
Georgette had twee boeken geschreven die bestemd waren
voor de Amerikaanse markt: The girl who found the blue bird, Dodd Meade, New York 1912 (over het doofblinde fenomeen Helen Keller) en The children’s blue bird, Dodd Meade, New York 1913 dat erg veel succes had en vele herdrukken kende.
45
opmaak_114 kopie.indd 45
01-06-2012 19:43:26
recitals16 gaven met poëzie van Verhaeren, Mallarmé of Baudelaire en liederen van de modernste componisten zoals Milhaud, Debussy, Stravinsky, Antheil en Satie. Hun flair en hoogstaande programma trok de aandacht van Otto Kahn, een mecenas die veel interesse had in opera, maar ook in de Franse kunst. Hij koos Georgette als impresario17 en hij wilde ook een film met haar financieren. Met die garantie ging ze terug naar Frankrijk om er een oude liefde, de cineast Marcel L’Herbier te polsen die aan een nieuw, opzienbarend project werkte: l’Inhumaine. Margaret en Georgette beleefden de trip als een soort huwelijksreis. Ze logeerden een poosje bij Georgettes zuster in Tancarville aan de monding van de Seine in een somber kasteel, dat over de brede rivier en de velden uitkeek. In The Fiery Fountains18 vertelde Margaret geanimeerd over dit verblijf bij de zure châtelaine die ondanks haar rijkdom als een vrek leefde. Bij haar eerste kennismaking met Europa noteerde Margaret nuchter: ‘I was as repelled by the French as I was attracted by their country’19. Later vatte ze meer sympathie op voor de Fransen toen bleek dat lesbiennes er als ‘een charmant ras’ gedoogd werden in tegenstelling tot de bekrompenheid waarmee ze in haar geboorteland werd geconfronteerd. Het idee om in de film te stappen was niet nieuw. Georgette had eerder contact opgenomen met iconen als Abel Gance en Charlie Chaplin, maar dat liep nergens op uit. L’Herbier kende ze van vroeger20 en hij was een rijzende ster in de filmwereld. L’inhumaine (1924) was een zeer ambitieuze, stomme film die het pronkstuk van de modernistische stijl moest worden, een art deco monument met decors van o.m. Fernand Léger en muziek van Darius Milhaud. De 54-jarige Georgette was eigenlijk te oud voor de rol van de bekoorlijke vamp Claire Lescot, maar ze slaagde er wonderwel in om met haar ongewone, extatische vertolking de aandacht
Een hartstochtelijke dilettante Niets was toeval in de wereld van Georgette Leblanc. Ongeveer een jaar nadat ze in New York arriveerde, een periode vol bittere armoede, honger en twijfels over de toekomst, stelde een vriend haar aan een zekere Margaret Caroline Anderson (1886-1973) voor. Een ontmoeting die je niet anders kon omschrijven dan een wederzijdse coup de foudre, want ondanks de taalbarrière14 voelden beide vrouwen instinctief aan dat ze voor elkaar waren voorbestemd. Margaret, die enkel van vrouwen hield, was zeventien jaar jonger, maar had in haar leven bijna zoveel beleefd als Georgette. Ook zij kwam uit een welgesteld milieu, was aantrekkelijk, elegant en uitdagend en hield van muziek, boeken en kunst. Ze cultiveerde de vrijheid om haar leven volgens haar eigen smaak, inzichten en genoegens te leiden en niet door wat sommige intellectuelen haar wilden opdringen. Wanneer Margaret in 1914 het avant-garde tijdschrift The Little Review lanceerde, betekende dat vooral een statement van een hartstochtelijke dilettante. In 1920 werd The Little Review een legende toen de primeur van James Joyces Ulysses een veroordeling wegens ‘obscene literatuur’ opleverde. Margaret vond dat haar statement hiermee definitief werd afgerond en keerde terug naar haar eerste liefde: de muziek en de piano. Ze schonk haar radeloze Franse vriendin daarmee de impuls de draad op te nemen en verder te leven. De jaren twintig groeiden onverhoopt uit tot een wervelende periode waarin Georgette zich opnieuw orienteerde, een tijd waar ze later met veel genoegen op terugkeek. Het begon allemaal in de zomer van 1921 wanneer de vrouwen een afgelegen huisje in New Jersey huurden en Allen Tanner15 de avant-garde componist George Antheil meebracht, een legendarische muzikale herrieschopper die iedereen de gordijnen injoeg. Maar hun enthousiasme was toch aanstekelijk en tijdens die wilde en creatieve zes maanden met Tanner en Antheil werkte Georgette zowaar aan een artistieke comeback. Daarop huurden de vrouwen een keldertheater in New York waar ze meer dan zestig
16
Georgette zong, Margaret begeleidde haar op de piano
17
Ze leidde een eigen agentschap, The Art Direction Georgette
Leblanc Inc. met een kantoor op de 23ste etage van de Fisk Building in Manhattan, een symbool van succes en aanzien 18
Rider & Company, London, 1953
19
De Fransen zijn even afstotelijk, als hun land mij betovert
gette was erg beperkt
20
L’Herbier had een documentaire over Wandrille willen maken:
15
Garden Party chez Maeterlinck
14
Margaret sprak toen geen woord Frans. Het Engels van GeorDe pianist die Georgette aan Margaret heeft voorgesteld
46
opmaak_114 kopie.indd 46
01-06-2012 19:43:27
af te leiden. Het verhaal over een actrice, die haar jonge aanbidder afwijst om haar carrière te kunnen ontplooien was haar bovendien op het lijf geschreven, maar met zijn artistieke en maatschappelijke pretenties was de film een draak waarvan slechts de curieuze vormgeving en de bevreemdende sfeer overeind bleef. L’Inhumaine veroorzaakte ophef, maar wilde te veel en te hard een meesterwerk zijn. Een ongeëvenaard document van zijn tijd was het wel. Voor Georgette betekende de rol geen doorbraak – het was haar laatste optreden in een film –, maar ze werd hierdoor wel een voetnoot in de filmgeschiedenis en mogelijkerwijs de inspiratiebron voor het vreemde personage van Norma Desmond in Billy Wilder’s Sunset Boulevard uit 1950. Terug in Amerika zette Georgette haar triomftocht verder met recitals in Chicago en San Francisco en met privé-avonden bij vooraanstaande families als Vanderbilt. De pers had de Française tot een ster uitgeroepen en ze liet zich al de aandacht best welgevallen. Haar foto’s in het Waldorf Astoria Hotel met een bontmantel van 8000 dollar versterkten het imago van een Amerikaanse societyfiguur. Aan het sprookje kwam plots een einde toen Otto Kahn haar liet vallen. Hij wilde niet gecompromitteerd worden door de geruchten over haar lesbische relatie met Margaret Anderson. Ondanks de belangstelling voor haar opvattingen over vrouwen en liefde21, werd Georgette op haar onconventionele gedrag afgerekend. Met hun poëzie en zangrecitals toerden Georgette en Margaret ook door België, Spanje en Italië waar ze de aristocratie en verfijnde geesten beroerden. Zo nodigde de prins Von Thurn und Taxis hen uit om in zijn kasteel in Duino d’Annunzio’s Le martyre de Saint Sébastien uit te voeren. Diezelfde Gabriele d’Annunzio stond plots in vuur en vlam voor Georgette en hij zag in haar zijn nieuwe Duse22. Dergelijke brandjes ondermijnden de relatie met Margaret nauwelijks. Ook zij hield er andere liefdes op na, zij
het uitsluitend met vrouwen. In 1927 trokken de dames zich grotendeels terug uit het actieve concertleven om zich op het schrijven toe te leggen. Niet ver van het kasteel van haar zuster in Tancarville, hadden Georgette, Margaret en Monique Serrure al een tijdje een afgelegen vuurtoren gevonden met weinig comfort, doch een site die volkomen overeenstemde met hun romantische ideeën23. De Zwitserse tenor Huges Cuénod getuigde dat de dames ‘verontrustend verschilden van elke middenklasse vrouw uit die tijd met hun oosterse tralala, brandende wierook, zwarte thee en gekleurde kussens. Ze waren altijd op zoek naar het ongewone en naar romantische huizen omdat ze zich met hun extreme poëzie niet aan een banaal leven konden aanpassen’. Of zoals Margaret het eens uitdrukte: ‘Mijn grootste vijand is de werkelijkheid en die heb ik meer dan dertig jaar succesvol bestreden’. In de vuurtoren werkte Georgette aan een finale editie van haar mémoires over Maeterlinck24. Met de inkomsten van het boek huurde ze het Pavillon de la Muette, een 18de eeuws jachthuis in de bossen van St. Germain waar ze nog eenmaal de glamour en de glitter beleefde van de grote dagen. Er waren soirées met Darius Milhaud en Luigi Pirandello en ze zong er Mélisande in een verblindende wijnrode baljurk met een turban, maar als je goed toekeek zag je achter haar het behang opkrullen en water door het plafond sijpelen.
23
Sindsdien heeft de plek al zijn charme verloren door de aan-
leg van een enorme brug over de Seine waarover het drukke verkeer zowel overdag als ‘s nachts op en neer dendert. 24
Souvenirs (1895-1919), Ed. Bernard Grasset, Paris 1931. Tien
jaar eerder was al een versie gepubliceerd in een Amerikaanse krant waarover ze niet te spreken was. In de straten van New York waren billboards verschenen met titels als ‘Twintig jaar liefde zonder huwelijk’ en de krant zelf sprak van ‘Alle intieme details van de meest bijzondere romance uit de geschiedenis door de vrouw die het vuur van het dichterlijke genie Maeterlinck voedde’. Die toon deed afbreuk aan de integriteit die ze betrachtte en in de Franse editie tot uiting kwam, ook dankzij
21
de afstand der jaren.
In de Amerikaanse kranten werd ze daarover meer dan eens
geïnterviewd 22
Eleanora Duse, de Sarah Bernhardt van Italië waarmee
d’Annunzio een beroemde affaire had, was het jaar voordien overleden.
47
opmaak_114 kopie.indd 47
01-06-2012 19:43:27
Wat religie betrof, noemde Georgette zichzelf een instinctieve gelovige zonder God zodat Gurdjieff in aanmerking kwam om die leegte op te vullen. Tijdens de periode in Fontainebleau vormde de zelfobservatie geen probleem. Beiden vrouwen hadden een beschouwende aard en de oefeningen van Gurdjieff hielpen hen later bij het schrijven van hun herinneringen. Maar zijn vreemde aanpak bracht niet het onmiddellijke effect teweeg dat zij verwacht hadden. Georgette nam zelfs even het woord ‘teleurstelling’ in de mond en ze had het gevoel ‘uit zichzelf gedreven te worden’. Toch bleven zowel Margaret als Georgette naar Gurdjieff terugkeren als kalveren naar de waterpoel. Een gebrek aan organisatie, middelen en vooral een auto-ongeluk dat hem bijna het leven kostte, deed het instituut uiteindelijk kapseizen en Gurdjieff naar bescheidener projecten grijpen. Vanaf de jaren dertig trok hij zich met zijn discipelen in Parijs terug, die hij in zijn kleine appartement op mysterieus gemurmel, harmoniummuziek, kruidige gerechten en veel drank (toasts!) onthaalde. Georgette en Margaret behoorden tot een studiegroep die een speciale plaats innam tussen de volgelingen: The Rope26. Op één na waren het allemaal lesbische vrouwen en het opvallende was dat het om sterke vrouwen ging die hun kostbare autonomie hadden ingeruild voor een vorm van knechting. Kennelijk had Gurdjieff toch een gevoelige snaar geraakt en kwam hij tegemoet aan de behoefte aan zingeving en sturing. In de zelfde periode werd Georgette trouwens ernstig ziek en bracht haar goeroe troost. Elke dag mocht ze in zijn manuscript All & Everything27 lezen dat ze omschreef ‘als de gewichtigste gebeurtenis in haar leven’. Ze kreeg nieuwe energie, voelde de pijn niet langer en geloofde dat Gurdjieff haar kon redden. In 1939 viel de wereld van Georgette, Margaret en Monique letterlijk aan stukken. De diagnose was kanker en een oorlog was nakend. Het trio probeerde nog in Amerika te ontschepen, ook in de hoop dat de kanker van Georgette daar beter bestreden kon worden, doch de Belgische Moni-
In de ban van een goeroe ‘Het leven begint bij vijftig’, schreef Georgette nogal aanmatigend in haar boek La machine à courage25, het vervolg van haar mémoires. Ze had het daarin niet over een nieuwe liefde, noch over een aangrijpende kunstervaring, maar over haar ontmoeting in 1924 met de Armeense goeroe George Ivanovich Gurdjieff, die zij een ontmoeting met de Waarheid noemde. Met enige zin voor overdrijving die haar eigen was, beweerde ze dat haar hele leven in functie van dat ene moment was opgebouwd. Gurdjieff was een buitenbeentje in de resem spirituele leiders die de twintigste eeuw teisterde. Zijn mantra kwam er op neer dat de mensen continu ‘sliepen’, zelfs als ze alert waren. Door shocks en zelfobservatie konden ze uit de slaaptoestand geraken en daar wilde de goeroe bij helpen. In de vroege jaren twintig dook hij plots met zijn oosters getinte choreografieën in het Westen op – in New York, Chicago en Boston, maar ook in Parijs. Een soort tempeldansen waarbij de esoterische harmonie tussen de muziek, het decor, de kledij, de kleuren en de beweging centraal stond. Het waren ook ‘oefeningen in geestelijke ontwikkeling’ en ze vormden een belangrijk onderdeel van Gurdjieffs boodschap die in het Instituut voor Harmonieuze Ontwikkeling gestalte kreeg. Een leerschool die de mens aan een ‘Hoger Bewustzijn’ moest helpen. In 1924 vestigde hij zich met zijn instituut in het Château du Prieuré in Avon bij Fontainebleau. Gurdjieff bleek erg bedreven te zijn in het ontmoedigen en zelfs het affronteren van zijn volgelingen – het door hem gezochte shockeffect – en in het opheffen van zijn eigen mythe. Dit excentrieke en wispelturige gedrag miste zijn effect niet op intellectuelen die hierdoor ontregeld geraakten, maar daarna des te meer overtuigd werden van zijn uitzonderlijke betekenis die alle systemen of andere spirituele leiders declasseerde. Het liep met Georgette Leblanc en Margaret Anderson niet anders. In New York was hij ‘the talk of the town’ en werden zijn curieuze voorstellingen druk bijgewoond. Vooral Margaret was onder de indruk gekomen en in 1924 reisden zij en Georgette Gurdjieff achterna naar Fontainebleau om zijn leerlingen te worden.
26
Een van de leden was Kathryn Hulme die beroemd zou wor-
den met haar roman The Nun’s Story, in 1958 verfilmd door Fred Zinnemann met Audrey Hepburn in de hoofdrol. 27
25
Het magnum opus van Gurdjieff, de bundeling van zijn ge-
dachten en parabels.
Editie postuum gepubliceerd door J.B. Janin, 1947
48
opmaak_114 kopie.indd 48
01-06-2012 19:43:27
que kreeg van de overheid geen toelating het land te verlaten. De vrouwen bleven daarom samen in Frankrijk en vonden een toevlucht in een snoezig huisje hoog boven Cannes dat zij de Chalet Rose doopten. Daar overleed Georgette Leblanc in 1941. Monique Serrure bleef er wonen tot haar dood in 1961. Pas aan het eind van de jaren vijftig keerde Margaret Anderson naar Le Cannet terug dat zij tijdens de bezetting had verlaten, om er uiteindelijk in 1973 naast Georgette en Monique begraven te worden. In 1939 beleefde Parijs ook een reprise van Pelléas et Mélisande28. De rol van Mélisande ging naar een zekere Renée Dahon. ❚
Naast de geciteerde werken, heb ik voor dit stuk gebruik gemaakt van: Gillian Opstad: Debussy’s Mélisande, The lives of Georgette Leblanc, Mary Garden and Maggie Teyte, The Boydell Press, Woodbridge 2009 en van Maxime Benoît-Jeannin: Georgette Leblanc, Le Cri, Bruxelles 1998 Le Cannet – grafsteen van Georgette Leblanc foto: Patrick Spriet.
Abdij van Saint Wandrille
28
Niet de opera van Debussy, wel het theaterstuk met de inci-
dentele muziek van Gabriel Fauré
49
opmaak_114 kopie.indd 49
01-06-2012 19:43:28
Guy Commerman
De diva van Saramago
Ik zal haar stiltes aanraken ik zal haar gebaren begeleiden ik wil haar nog niet verliezen nog niet ik kan haar woorden aanvoelen ik kan veel van haar begrijpen maar niet alles ik wil niet alles begrijpen ik wil enkele geheimen bewaren ik zal haar zwijgen opleggen ik zal haar tekenen ik schets haar beperkingen ik zal haar omarmen ik zal haar omarmen ik kan haar ook troosten ik kan haar in de ogen kijken ik wil haar niet bezitten ik wil haar wel opnieuw ontmoeten haar telkens ontmoeten ik vind dat ze prachtige borsten heeft ik zal haar niet prijzen niet eren niet optillen ik wil nederig bij haar blijven ik wil haar lippen strelen met een vingertop ik wil haar huid likken likken likken ik zal haar dorst lessen ik zal haar handpalm inpalmen ik zal haar stiltes aanreiken ik zal haar klanken opnemen ik zal haar geluiden versieren ik zal hoera zeggen hoera hoezee en ik zal alles geven wat ik heb en hebben zal ik zal haar pijnen sparen ik zal haar wonden helen ik wil geheel en al zoals zij zijn en toch anders ik kan uren naar haar kontje kijken ik smelt voor al haar rondingen ik kan haar vergeven ik wil haar laten wentelen haar laten zuchten haar laten spinnen ik wil de kat in haar ontdekken ik wil ontwaken in haar okselwarmte ik zal haar laten inslapen met de resten van mijn toevallige droom ik zal waken ik zal waken over haar wakkere geest ik kan haar mijn geduld schenken ik kan haar mijn begrip aanbieden ik kan ook wachten wachten even wachten ik zal mijn poriën aansporen zich te openen ik wil haar wekken ik wil haar slaap ontsluieren ik wil een voile over haar eerste ogenblik spreiden niet om te verbergen niet om te schuwen wel om te bewaren ik zal haar knipogen koesteren spaarzaam met haar lonken omgaan ik sluit de ogen ik open mijn dromenarsenaal ik zie zoveel meer in al het gewilde zwart van peinzen ik wil haar kronen als mijn enige koningin ik wil met haar de nacht bedwingen ik wil beheersen zingen overwinnen triomferen ik zal haar lied aanhoren ik zal haar als mijn minnares ontvangen ik zal mijn gezag afstaan ik zal aanvaarden ik zal nooit buigen ik zal haar vraagtekens in vraag stellen ik hoop dat ze me niet zal verbergen ik berg mijn hoop niet
op ik hunker naar haar dagelijks antwoord ik wil samen met haar hetzelfde boek lezen ik wil de ontknoping ervaren ik wil weten of haar einde ook het mijne is ik weet dat we samen muziek trachten te zijn ik weet dat ik bijwijlen uit de toon val ik wil de noten volgen kwelen en ook kraken ik wil sleutel en slot zijn maar geen einde en ontknoping ik wil eeuwig begin van haar verlangen zijn ik wil hunkering blijven ik wil kleine keten met haar eigen ik zijn ik wil versmelten ik tracht symbiose aan te bieden ik leg mezelf het hoogste offer op ik vraag haar of ik binnen haar heilige muren mag treden ik zal alles aanvaarden wat ze voor onmogelijk houdt ik wil haar broeder haar hoeder en haar moeder zijn ik wil mezelf zijn ik zal haar wel ontdekken haar mogelijke weigering ontvluchten haar stilte is zowel wit als zwart ik moet immer de kleuren zoeken de tinten en de tonen de verschillen en het verscheiden zal ik aanvaarden ik zal me neerleggen bij haar heropstanding ik wil niet dienen ik wil denken maar niet altijd ik wil symfonisch leven in eenheid in tweevoud in driestheid in vierschaar zevensprong en achting ik zal haar normale gektes opzoeken haar verschillen inademen ik wil haar heel stilletjes aanraken en niemand hoeft het te horen want strelen en aaien maken geen geluid of toch nauwelijks weet ik uit ondervinding en horen zeggen van zij die in de stad der doven woonden en aan de blinden hoef ik het niet te vragen want hun handen zijn door Braille opgeleid en toch wil ik haar ontkleden ongezien en ongehoord hoewel ik dan niet zie noch hoor wat van haar schouders glijdt. Onbelangrijk! Ik zal haar stiltes blijven aanraken ook in haar afwezigheid wellicht nog meer dan in haar bijzijn want verlangen kan sterker zijn dan vervullen want komt na vervulling een nieuw verlangen is een vraag die nieuwe gebaren oproept en moet men dan in herhaling vervallen en is herhaling ook voldoening of moet ik dat aan José vragen die zijn zinnen eindeloos kan verlengen als verlangen naar onbestaande leeftekens maar ik zal zijn Portugees niet begrijpen maar ik zal zijn woorden op het schaamhaar van zijn diva leggen en het zou me verwonderen als ze niet hijgt. ❚
50
opmaak_114 kopie.indd 50
01-06-2012 19:43:28
Seger Weijts
Golf van opwinding
HAAR GEDICHTEN
ICARUS
Minstens drie kwartier te laat arriveerden ze parmantig zat.
Toen de kist uiteindelijk werd binnengezeuld, krabbelden de proleten schijnheilig overeind,
Zij met haar frêle meisjeslijf in een minirok vol glinsterend mangovlees en de anderen er al even koket omheen (als vinnige hulpbijen die hun jonge, hevig gegeerde koningin beschermden).
en legde zij haar wang op mijn heup, hierbij bemoedigend en delicaat ontvouwend dat alles ten spijt de zon telkens opkomt na het meest beloken uur van de nacht. Loerend naar haar fragiele meisjeslichaam en de onbeteugelde golven op haar hoofd, kon ik enkel denken aan het grind in de bochten van onze ziel en aan de zeebodem waarop we reeds een uur later uitgestorven zouden liggen.
Haar gedichten, waarvan ik al geïnteresseerd de contouren had beduimeld, oogden listiger dan ik had verwacht,
Tot mijn verstomming en extase rook de krans zoals het in de zomer wel eens kan ruiken in de garderobe van vertier, naar fluisteringen van ontembare lippen.
en derhalve liet ik in ‘t begin alle verboden vruchten huiverig hangen.
En dus priemde ik mijn wijsvinger overmoedig in de achterbakse lucht van dit samenzijn en glorieerde krampachtig aan tafel, huilend en zingend, als een gesnik dat vanuit mijn keel opsteeg om nooit meer te bestaan.
Doch alle verwijzingen naar mij waren (hoogstwaarschijnlijk uit voorzorg) weggepoetst, waardoor ik me voor het eerst die dag opgelucht waande,
Zuiverend sijpelde er hierna een langgerekte zucht door de kathedraal, en werd het stil.
en zelfs een golf van opwinding door me heen voelde gaan.
Doodstil. Nadat al het trillende schuim huiswaarts was gestuwd, gingen wij om de beurt naar de hooiberg, om vervolgens samen tevoorschijn te komen met vleugels van hout, veren en was.
Alsof ik zomaar even een heldendaad had verricht!
De open zee zelfzeker en hoogmoedig afturend, vulden we onze onbezonnenheid ten slotte met zonlicht, en speelden we tikkertje tussen de wolken. Ach, wisten wij veel dat we luttele seconden later voorgoed zouden versmelten in marmer, zeewater en olieverf.
51
opmaak_114 kopie.indd 51
01-06-2012 19:43:28
Koen Vlaeminck
De laatste sessie
wenkoppen die op kniehoogte in de deur zijn uitgesneden. Twaalf tel ik er, niet één is hetzelfde. Misschien symboliseren ze de moed die nodig is om hier binnen te gaan? Ik heb er een slecht gevoel bij. Waarom zei ik zo domweg tegen Voskuil ‘wat niet baat wat niet schaadt’? Wat als Scherphuis op een onvakkundige manier mijn ziel overhoop haalt? Toch beter rechtsomkeer maken en me dan maar afvragen welke kansen ik misschien heb laten liggen, of het risico lopen om straks met meer zorgen buiten te komen dan waarmee ik binnengegaan ben? Ik snuif met een haal mijn longen vol, bel aan en kijk op mijn horloge. Halfzes. Boven de daken verdwijnt een laatste streepje rood. Een koude wind blaast in mijn nek. Zoals op elke afspraak ben ik ook nu weer te vroeg. De deur gaat open. Een vrouw van pakweg zeventig jaar staart me afwachtend aan. De schuin invallende stralen van de halogeenspots accentueren de groeven in haar verweerde gezicht. Haar witgrijze kapsel oogt als een lichtgevende dot gesponnen suiker. ‘Goedenavond mevrouw, mijn naam is Vermeulen, ik ben ingeschreven voor de groepssessie.’ Ze kijkt me onderzoekend aan en keert haar hoofd van me weg terwijl haar ogen mijn blik nog even vasthouden. Uit de zak van haar voorschoot pakt ze een verfrommeld papiertje. ‘Pieter Vermeulen, patiënt van Voskuil?’ ‘Dat klopt.’ Op haar vraag, wat meer op een bevel lijkt, ga ik naar binnen. ‘Dit is de vestiaire’, zegt ze in de gang. ‘Achter de volgende deur zijn de toiletten en de laatste is die van de sessiekamer, er is al iemand.’ Ze keert haar rug naar me en gaat de trap op. Ik hang mijn jas weg. Staande in de deuropening van de vestiaire zie ik haar op de overloop van de eerste verdieping een kamer binnengaan. Waarom Scherphuis zo’n onvriendelijk mens op zijn cliënten afstuurt is me een raadsel. De deur van de sessiekamer staat op een kier. Door de nauwe opening zie ik een muur waartegen over heel de lengte kussens liggen. Ik duw de deur open
Winter 1980 ‘Pieter, ik heb een voorstel’, zegt mijn psychiater dokter Voskuil. ‘Ik vertel je niets nieuws als ik zeg dat we al lang geen vooruitgang meer boeken.’ Ik knik en kijk hem afwachtend aan. ‘Ik heb een afspraak gemaakt met Jan Scherphuis, een therapeut in Turnhout. Je zult meer baat hebben met in groep aan jezelf te werken.’ Ik schrik. Hij had me wel eerst mogen vragen wat ik ervan vind, en Jan Scherphuis nog wel. ‘Jan Scherphuis, die ken ik, maar of het met die man zal klikken.’ ‘Hoezo?’ ‘In het weekblad Humo schreef hij dat je een zelfmoordenaar nooit mag tegenhouden. En onlangs las ik dat zijn praktijk veel zelfdodingen kent.’ ‘Dat klopt, maar Scherphuis krijgt de moeilijkste gevallen doorgespeeld.’ ‘Hij zou sommigen tot zelfmoord aangezet hebben.’ ‘Dat is laster. Er is voldoende onderzoek naar gedaan.’ Ik knik toegeeflijk. Ik heb geen zin om het proces van Scherphuis te maken. ‘Vooruit dan maar’, zeg ik. ‘Wat niet baat wat niet schaadt.”’ Het schemert al wanneer ik uit de bus stap. De stoep is bezaaid met verraderlijke ijsplekken. Honderd meter verderop ligt het huis dat Voskuil beschreven heeft: alleenstaand, een puntdak, een vijftig meter diepe voortuin en een witgeverfde gevel die baadt in het licht van halogeenspots. Voskuil is niet meer die goedlachse man van vroeger. Ik denk dat hij zijn geduld met mij verloren is. Hij wil van me af; ik ben in zijn ogen een geval. Misschien had ik moeten beginnen over die twee verdwenen patiënten van Scherphuis. Benieuwd wat hij daar op gezegd zou hebben. Ik sta voor de deur. Op de muur is een grafgrijze arduinen tablet gemetseld. Jan Scherphuis - Psychotherapeut, staat er in het zwart gegraveerd. Ik krom mijn rug en streel de manen van de leeu-
52
opmaak_114 kopie.indd 52
01-06-2012 19:43:29
en kijk op het achterhoofd van een kale man die met een sigaret in zijn hand voor een raam staat. Hoewel hij me gehoord moet hebben, blijft hij onverstoord naar buiten kijken. ‘Gegroet!’, zeg ik. Met een halve draai keert hij zich om. Zijn ingevallen gezicht doet me schrikken. Het heeft dezelfde geelgrauwe kleur als mijn vader toen hij stierf. ‘Mijn naam is Pieter’, zeg ik met een geforceerde glimlach. Met een slappe hand beantwoordt hij mijn handdruk en kijkt weer door het raam. Ik vermoed dat hij ziek is, maar waarom zegt hij op zijn beurt zijn naam niet? Ik ga naast de deur op een van de kussens zitten en kijk de kamer rond. Buiten een aftandse gasbrander die heet water door de gietijzeren radiators jaagt, hangt er niets aan de muren. In een hoek staat een bord met schrijfbladen. De bel gaat. Het is een van de andere deelnemers, een man van midden de twintig. Zijn lange haren bedekken deels de littekens in zijn gezicht. Hij steekt zijn hand naar me uit en trekt daarbij zo’n huiveringwekkende grimas dat ieder woord om hem te begroeten in mijn mond verstomt. Met korte en langere tussenpauzen wordt er aangebeld. Iedere keer hoor ik die vrouw de trap af- en opgaan. Sommige deelnemers slepen in het voorbijgaan een wolk van alcoholdamp achter zich aan. Op enkele uitzonderingen na gaan ze zitten zonder iemand te groeten. Ik heb nog nooit aan een groepstherapie deelgenomen. Normaal gezien moet Scherphuis tijdig tussenbeide komen als iemand door de anderen platgewalst dreigt te worden, maar wat is tijdig?
Halfzeven. Scherphuis is nog altijd niet opgedaagd. Geen mens die er een opmerking over maakt. Sommigen staren zo apathisch voor zich uit dat ik me niet van de indruk kan ontdoen dat ze gedrogeerd zijn. In de hoek zit iemand met een zenuwtrek die me erger lijkt dan een Tantaluskwelling. Hij balt zijn vuisten, trekt zijn wenkbrauwen op en steekt dan aanvallend zijn kin naar voor. In de kamer hangt een beklemmende stilte. Een wolk sigarettenrook knijpt mijn keel dicht. Vanuit een ooghoek zie ik dat de kale man wiens hand ik gedrukt heb me aan het beloeren is. Ik kijk hem recht in zijn ogen. In plaats van zijn hoofd weg te draaien, scherpt hij zijn blik. Het lijkt of hij me iets wil vragen. Misschien wel hetzelfde als wat ik van iedereen wil weten: wat scheelt er met jou, en wat hoop je met deze sessie te bereiken? Door het zijgevelraam zie ik in het licht van een lantaarnpaal hoe hagel en poedersneeuw door de wind koprollend over de stoep gejaagd worden. Ik had graag geweten of er nog andere deelnemers door dokter Voskuil gestuurd zijn. Voorzichtig kijk ik in het rond. Tegenover mij zit een dertiger in lotushouding. Minutenlang staart hij iemand aan tot hij weer naar het plafond kijkt alsof dit dreigt naar beneden te vallen. Dicht bij de gaskachel zit een vrouw met gebogen hoofd, haar ogen zijn betraand. Ze doet me denken aan moeder. De weken voor ze zich verhing, ging ze elke dag wenend voor de kachel zitten; geen mens wist waarom. Naast mij zit een jonge vrouw met een knap gezicht en expressieve ogen. Ze is al drie keer de gang opgegaan, waarbij ze iedere keer haar mouw tot over haar hand trekt om de deurklink vast te pakken. Een minuut later komt ze dan zichtbaar ontspannen weer naast me zitten. De stilte om me heen wordt almaar beklemmender. Mijn vermoeden dat er iets op til is, neemt toe. Vanuit mijn onrust besluit ik de vrouw naast me aan te spreken. ‘Wachten kan soms lang duren,’ zeg ik, ‘net of we in de wachtkamer van een oncoloog zitten.’ Ze kijkt me verbaasd aan. ‘Niet zo’n geslaagde vergelijking’, zegt ze. ‘Naar een oncoloog gaan mensen in de hoop te genezen.’ Ik frons mijn wenkbrauwen. Bedoelt ze dat ik me de illusie niet moet maken om van zulke sessies beter te worden? Maar waarom is zij dan hier? Voor ik het haar kan vragen, is ze weer weg. Wanneer ze minuten later terugkomt, gaat ze op een andere plek zitten.
‘Jullie zijn voltallig’, roept de vrouw in de deuropening. Ze kijkt naar haar briefje. ‘Meulenaars Jan kunnen we vergeten, die heeft er gisteren een eind aan gemaakt.’ Hoewel ik de man nooit gekend heb, schrik ik van de gevoelloosheid waarmee ze dat nieuws voor onze voeten gooit. Niemand reageert, behalve de langharige jongeman. Hij steekt zijn vinger naar haar op en beweegt zijn lippen. Voor hij een woord kan zeggen, is ze weer weg. Ik tel, mezelf inbegrepen, elf deelnemers, onder wie drie vrouwen. Verspreid over de kamer is iedereen op een kussen gaan zitten. Niemand blijkt een van de anderen te kennen. Zelf heb ik de durf niet om mijn mond open te doen. Ik wil hier niet in de belangstelling staan.
53
opmaak_114 kopie.indd 53
01-06-2012 19:43:29
‘Waar blijft die therapeut?’, moppert de langharige, jongeman opeens. Eindelijk iemand die het aandurft om de stilte te doorbreken. Met mijn hand en hoofd maak ik een uitnodigend gebaar om naast mij te komen zitten, wat hij zonder aarzelen doet. ‘Een geladen lucht hier’, fluister ik. ‘Ze hebben voor vannacht storm voorspeld’, zegt hij met grote ogen alsof de wereld gaat vergaan. Hoewel we een meter van elkaar zitten, ontkom ik niet aan de onwelriekende lucht die uit zijn mond walmt. ‘Ben jij ook in behandeling bij psychiater Voskuil?’, vraag ik. ‘Bij Beers. Al sinds mijn auto-ongeluk. Honderd gram hersenen hebben ze uit mijn kop geplukt.’ Ik knik meelevend en wijs met mijn vinger in de richting van het plafond. ‘Heb je dat gestommel ook gehoord?’ Hij legt zijn hoofd in zijn nek en staart naar boven. ‘’t Is de wind’, zegt hij. ‘Ze hebben voor vannacht storm voorspeld.’ Ik hoor een geluid alsof er iets op het dak versjouwd wordt. Niemand die ook maar even naar boven blikt. De man in lotushouding sluit zijn ogen en legt zijn kin op zijn borst. Mijn onrust neemt toe, ik moet weten wat er boven ons hoofd aan de gang is. ‘Ik moet naar het toilet,’ zeg ik, ‘straks praten we voort.’ Ik ga de kamer uit, trek de deur achter me dicht en duw in de gang op de lichtschakelaar. Beter dan in de sessiekamer hoor ik hoe de wind met langgerekte adem over de nok van het dak blaast. Het gestommel is opgehouden. De kilte van de gang laat zich voelen. Over mijn bovenlip loopt een druppel neusvocht. Ik ga de vestiaire binnen om een zakdoek te pakken. De deur laat ik wagenwijd open opdat een toevallige passant niet zou denken dat ik in andermans zaken zit te snuffelen. Terwijl ik zachtjes mijn neus snuit, hoor ik geschreeuw dat van de eerste verdieping komt. Ik herken de stem van de vrouw. Ik ga in het deurgat staan en kijk naar de deur waar ik haar daarstraks heb zien binnengaan. Een man schreeuwt iets terug. Plots gaat de deur open. Ik doe geschrokken het licht in de vestiaire uit en zet de deur op een kier. ‘Dat is dan het allerlaatste laatste wat ik voor jou doe’, bijt de vrouw, van op de overloop. ‘Daarna ga ik naar huis, kruip in bed, en mij zie je hier nooit meer.’
‘En ik had je nooit mogen vertrouwen!’ ‘Het is omgekeerd. Je wilt te veel en alles te vlug. Knoop het in je oren, ik ben vandaag niet komen schoonmaken, begrepen? Ik heb je laten weten dat ik me niet lekker voel.’ ‘Meer dan begrepen. Je zou je mond alleen maar voorbij praten. Ga maar, en wees niet zo stom om de sleutel mee te nemen!’ Doorheen de deurspleet zie ik haar, gekleed in een winterjas, van de trap naar beneden komen. Ze gaat voor de deur van de sessiekamer staan, haalt het slot geruisloos over en laat de sleutel steken. Met nijdige passen stapt ze in mijn richting. Ik denk dat ze me heeft opgemerkt. Geen kant kan ik nog uit. Mijn ademhaling is snel en ondiep. Ik vrees ervoor dat ze me voor een dief zal aanzien en misschien de politie belt. Het is genoeg dat iemand daarbinnen zegt dat zijn geld weg is. Met een klap slaat de deur voor me dicht. Ik kom hijgend op adem, zie dat de lichtstraal door het sleutelgat wegvalt en hoor haar naar buiten gaan. Ik vraag me af waarom de deur van de sessiekamer op slot moet. En wie is die man? Scherphuis? En zo ja, waarom komt hij niet naar beneden? Misschien is het beter om de sessiekamer niet binnen te gaan. Wat er gaande is, moet ik buiten door de ramen ook kunnen zien. Ik steek het licht aan, neem mijn jas en ga de gang op die een schijntje licht krijgt vanuit de openstaande deur van de vestiaire. Zo stil mogelijk ga ik naar de voordeur en trek haar bij het buitengaan voorzichtig achter me dicht. Alsof iemand me een beenveeg geeft, val ik languit op mijn buik en voorhoofd. Ik open mijn ogen. Liggend op mijn linkerwang staar ik naar de verse, vingerdikke sneeuwlaag op mijn mouw. Ik til mijn hoofd enkele centimeters op en kijk onderzoekend in het rond. Het sneeuwt fel. Naar schatting ben ik tien à vijftien minuten buiten bewustzijn geweest. Hoewel de lichtweerkaatsing van de voorgevel sterk genoeg is om een krant te kunnen lezen, heeft blijkbaar nog niemand me zien liggen. Verwonderlijk is dat niet. Het vergezicht is door de sneeuwval beperkt en het verkeer op straat lijkt wel uitgestorven. Ik probeer moeizaam overeind te komen. Mijn ellebogen voelen aan als geroosterd. Vanuit mijn nek loopt er smeltwater over mijn rug. Mijn adem stokt.
54
opmaak_114 kopie.indd 54
01-06-2012 19:43:29
De leeuwenkoppen bewegen en kijken me vernietigend aan. Met een pijnlijke afduw ga ik rechtop staan. Opgelucht merk ik dat de schaduwen van het houtsnijwerk zich vertekenen naargelang ik mijn hoofd beweeg. Genoeg tijd verloren, denk ik. Langs de zijgevel ga ik naar het eerste raam. Wat ik zie, maakt me in enkele seconden tien jaar ouder. Iedereen ligt in een aparte houding, verspreid over de plankenvloer. De man die nog maar enkele minuten geleden in lotushouding tegenover me zat, staart met open mond naar het plafond. Zijn armen omhelzen de vrouw die tegen hem aanleunt en van wie de bovenkleren gescheurd zijn. Onder het raam voor me ligt de langharige jonge man, roerloos bovenop het schrijfbord dat hij aan de zijkanten vasthoudt. Ik moet hulp halen. De tv-beelden over de slachtoffers van Jim Jones die cyaankali dronken, komen me voor de geest. Met in mijn rug het zwakke licht dat door de ramen schijnt, ren ik naar het poortje achter in de tuin. Het geeft toegang tot een gelijkaardige tuin van een alleenstaand huis. Halverwege stop ik om op adem te komen en kijk hijgend achterom. Geschokt zie ik op de nok van het dak de schaduwfiguur van een man. Hij is bezig met iets wat op een beddenlaken lijkt uit de schoorsteen te trekken. ‘CO-vergiftiging’, prevel ik ontzet. ‘Moordenaar!’, schreeuw ik zo hard als ik kan. Hij keert zijn bovenlijf naar me, verliest zijn grip en glijdt het dak af. Met een doffe klap belandt hij op de stenen vloer van het tuinterras. Ik loop naar hem toe en ga naast hem op mijn knieën zitten. Met gesloten ogen ligt hij op zijn rug, zijn lippen bewegen. Hij probeert iets te zeggen. ‘Jan Scherphuis?’, vraag ik. Een vredige glimlach verschijnt om zijn mond, geen teken van pijn. Smeltdruppels rollen over zijn wangen. ‘Waarom, in godsnaam?’, schreeuw ik. ‘Heeft dokter Voskuil hier weet van?’ ‘Wat is weten?’, antwoordt hij traag en monotoon. ‘Zeg me waar de huissleutels zijn! De ramen moeten open.’ Weer verschijnt die hatelijke glimlach. Zijn wangen en voorhoofd verbleken zienderogen. ‘De dokters gaven me nog drie maanden… mensen, die alleen maar lijden, zijn beter af in Gods handen… de meesten hier hadden dat begrepen.’ ‘Je bent een gestoorde gek, waar zijn de sleutels?’ Hij houdt op met ademen. Ik veer overeind, pak een
spade die in een hoek staat en sla een voor een de vier ruiten van de sessiekamer stuk. Zo snel als ik kan ren ik door het tuinpoortje naar de overbuur en bel er aan. Om een beter zicht op de ramen te krijgen zet ik enkele stappen achteruit. Behalve het 15-watt lantaarntje aan de voorgevel brandt er nergens licht. Misschien niet thuis, of bang om op dit late uur de deur voor een onbekende te openen? Op de eerste verdieping beweegt een gordijn. Een vingerknip lang kijk ik in twee ogen die spiegelen in het bleekgele licht van de straatlantaarns. ‘Doe open’, roep ik, ‘er is iets vreselijks bij Scherphuis gebeurd!’ Op de dorpel verschijnt een streepje licht. De deur gaat open. Voor me staat een vrouw in kamerjas. Verbijsterd deins ik achteruit. ‘Jij?’, stamel ik. Ze kijkt me niet begrijpend aan. ‘Hou je niet van de domme’, snauw ik. ‘Een uur geleden heb je me bij Scherphuis binnengelaten.’ ‘Ik? Ik ben vandaag de deur niet uit geweest. Maar een ongeval bij Scherphuis zeg je?’ Haar stem klinkt gelijkaardig, maar haar kapsel en houding zijn anders. ‘Er is iets vreselijks gebeurd’, zeg ik. ‘Er zijn wel tien mensen dood of aan het doodgaan door COvergiftiging, bel een ambulance.’ ‘Kom binnen, ik sta hier te bevriezen. Bel zelf, maar denk eraan: de hulpdiensten voor het lapje houden kost je een bom geld.’ Ik volg haar naar de woonkamer en kijk haar misprijzend aan. ‘Je weet zogezegd van niets, het kan je blijkbaar niet veel schelen.’ ‘Maar man toch, ik voel me niet lekker. Wil je nu echt dat ik naar buiten ga om te zien of jij je iets inbeeldt? Daar is de telefoon, en wat met Scherphuis?’ ‘Die is dood, gevallen van zijn dak.’ Ik merk dat ze een glimlach onderdrukt. ‘Luister’, zegt ze, terwijl ik de hoorn oppak. ‘In mij vergis je je alvast. Ik ben de hele dag niet buiten geweest. Hoelang ben je hier al binnen denk je?’ ‘Hoelang?’ ‘Je kwam hier twee uur geleden voor het eerst aanbellen. En als het waar is wat je vertelt, hoe leg je dan uit dat jij niet bevangen bent?’ ‘Omdat ik-‘ Ik kan mijn gedachten niet ordenen, leg de hoorn in en betast mijn geschaafd voorhoofd. ‘Omdat ik gevallen ben, pal voor de deur van Scherphuis.’
55
opmaak_114 kopie.indd 55
01-06-2012 19:43:29
‘Ik weet het, Pieter, dat heb je al tien keer gezegd, en nu vraag ik het niet meer of je wilt dat ik die buil verzorg.’ ‘Pieter! Je kent dus mijn naam.’ Ze schudt zuchtend haar hoofd. ‘Doe die jas uit en ga zitten.’
Ik grijp naar mijn voorhoofd. De pijnscheut tussen mijn ogen is ondraaglijk. ‘Kom, ik voel me plots veel beter,’ zegt ze, ‘ik breng je met mijn wagen naar huis. Ik ben niet bang voor een pak sneeuw op de weg. Zeg maar tegen dokter Voskuil dat je door dit hondenweer niet tot hier geraakt bent.’ ‘Ik rij met je mee,’ zeg ik vastbesloten, ‘ik ben hier nooit geweest.’ Voor het eerst lacht ze minzaam. ❚
‘Zoals je wilt, maar intussen gaat er kostbare tijd verloren.’ ‘Kostbare tijd?’ ‘Je zegt dat iedereen dood is, daar valt niets aan te verhelpen, of wel soms?’
Gierik & Paris by night op 12 april
Guy Goffette in volle poëtische verleiding.
Guy Commerman waant zich even le maire du Boulevard Saint-Germain.
Jan Landau fotografeert toevallig zichzelf.
De Eiffeltoren vanuit de hotelkamer 56
opmaak_114 kopie.indd 56
Foto’s: Jan Landau
01-06-2012 19:43:30
D. van Ballegooye
Bloed
De oude man had de jongen leren kennen op een bijeenkomst van liefhebbers van oud legermateriaal. De jongen was dol op jeeps en andere militaire voertuigen en de oude man hield vooral van uniformen. Ze hadden een praatje gemaakt en waren daarna ieder huns weegs gegaan, maar naderhand moest de oude man nog dikwijls aan de jongen denken. De oude man kende iemand uit het bestuur van de vereniging die de bijeenkomst op touw gezet had en wist via die persoon naam en adres van de jongen te achterhalen. Sindsdien zagen de oude man en de jongen elkaar regelmatig.
wist hij voor praktische problemen dikwijls snel een oplossing. Hij was mager, had dun stroblond haar. Ofschoon alles aan hem jongensachtig was, vertoonde zijn gezicht al enkele rimpels en had het iets tanigs, wat hem, in de ogen van de meeste mensen althans, bepaald onaantrekkelijk maakte. De oude man vond de jongen niet onaantrekkelijk; hij vond de jongen puur. Hij hield van zijn ongecompliceerde karakter, van zijn recht voor zijn raap zeggen waar het op staat, - ofschoon, de jongen zei zelden confronterende dingen, daar was hij te goedig en te zachtmoedig voor. Naarmate de oude man de jongen beter leerde kennen, viel hem op dat de jongen slecht met geld kon omgaan en dat hij in zijn onschuld en goedmoedigheid een makkelijk slachtoffer vormde voor kwaadwillende mensen. De oude man kwam soms bij de jongen thuis en sprak daarover bij gelegenheid met de bejaarde vader van de jongen, die zijn zorgen deelde. De vader kookte eten en zorgde voor het huishouden; hoe moest dat straks als hij er niet meer was? Gelukkig had de jongen nog een zuster, een kordate vrouw van begin veertig die van aanpakken wist en die met haar echtgenoot een paar straten verderop woonde. Zij deed de was voor vader en zoon en lapte de ramen op gezette tijden en het was mede dankzij haar steun dat het huishouden draaiende werd gehouden. Haar aanwezigheid was een geruststellende gedachte, al zou de jongen natuurlijk wel voor zichzelf moeten leren zorgen.
De oude man woonde in een mooi groot huis dat hij zelf ontworpen had. Toen de jongen voor het eerst bij hem op bezoek kwam, keek hij zijn ogen uit. Zelf woonde de jongen samen met zijn oude vader in een rijtjeshuis in een stadje onder de rook van Rotterdam. De jongen sprak met onvervalste Rotterdamse tongval. De echtgenote van de oude man was aanvankelijk niet van de jongen gediend en begreep niet waarom haar man zich met zo’n volks type afgaf. Maar nadat ze de jongen voor de derde of vierde keer over de vloer had gehad, had ze haar mening bijgesteld: de jongen mocht dan plat praten en niet bijster ontwikkeld zijn, hij had een goed hart en was de onschuld zelve. De jongen werkte in een magazijn. Dikwijls mocht hij met een caddy vrachtjes ophalen of bestellingen rondbrengen. De jongen hoefde maar een keer ergens naartoe te rijden om voor altijd de weg te weten en hij was een zeer bekwaam chauffeur. De oude man liet niet na hem om zijn rijkunst te roemen als hij met iemand over de jongen sprak. En als hij met de jongen in den lande een uitstapje maakte, wat hij met graagte en enige regelmaat deed, was het de jongen die achter het stuur van zijn Jaguar mocht plaatsnemen.
De oude man die vertrouwd was met heimelijkheid en het ophouden van de schijn, was wat de jongen aanging allesbehalve heimelijk. Met de heren van de sociëteit die hij frequenteerde, sprak hij openlijk en met veel begeestering over zijn bijzondere vriendschap met de jongen en hij nam de jongen zelfs een keer mee als introducé. Er waren heren op de Probus die zo hun bedenkingen hadden, al lieten ze dat de oude man niet blijken; anderen bekeken de jongen als een soort van exotische verrassing, welhaast als een studieobject; een en-
De jongen was een jongen van in de dertig, die maar geen man leek te worden. Hij was vrolijk en opgewekt en ondanks dat hij op school geen groot succes was geweest, was hij erg handig en
57
opmaak_114 kopie.indd 57
01-06-2012 19:43:30
keling bewonderde hem oprecht om zijn eenvoud en onschuld.
schien om aldus al dan niet onbewust een sfeer te creëren van twee deugnieten onder elkaar. Hij had de jongen doerak genoemd en gezegd dat hij dan maar eventjes voor het slapen gaan bij hem op het grote matras moest komen voor een knuffel. Dat deed de jongen, zij het schoorvoetend. De oude man drukte de jongen even ferm tegen zich aan en aaide hem toen over zijn bol, waarna hij hem los liet en over de dag van morgen begon te praten en opsomde waar ze allemaal naartoe zouden gaan. Hij zei dat hij het heel fijn vond zo met hem en zijn vader op stap te zijn en dat hij het ook heel fijn vond om zo naast hem te liggen en nog wat te praten. Hij werd vertrouwelijker en vertelde de jongen dat hij dat miste omdat zijn vrouw en hij al heel lang niet meer samen sliepen. ‘Ieder mens heeft behoefte aan een beetje warmte,’ zei hij, en hij drukte de jongen even tegen zich aan. Toen zei hij: ‘Vooruit, naar je eigen mandje dan. Morgen is het weer vroeg dag.’
De oude man had familie in Engeland wonen; een nicht van moederszijde was getrouwd met een Engelsman en bewoonde samen met haar echtgenoot – de kinderen waren al uitgevlogen – een bescheiden landhuis in het graafschap Kent. De oude man had er al vaker aan gedacht een mooie culturele reis met de jongen te maken en nu zijn nicht hem gevraagd had een paar daagjes te komen logeren, had hij de jongen voorgesteld om op zijn werk een week verlof te vragen en met hem mee te gaan; zijn vader, die gedurende zijn leven op een uitstapje naar België na nog nooit buiten de landsgrenzen was geweest, mocht wat de oude man betrof ook mee: de auto was groot genoeg. De bedoeling was om via Dover naar West Brabourne te rijden, waar de nicht haar landhuis had en om van daaruit de omgeving met de auto te verkennen en kastelen te bezoeken. Na vijf nachten logeren zouden ze vervolgens naar Canterbury rijden en daar met z’n drieën nog een nacht doorbrengen in een hotel zodat ze voldoende gelegenheid zouden hebben om de oude stad te bezichtigen.
De jongen was in verwarring. Nadat zijn moeder overleden was – en die overleed toen hij nog heel jong was, nauwelijks een puber - was hij niet vaak meer geknuffeld. Een handdruk of een klap op de schouder, een zoen op zijn wang als hij jarig was, andere aanrakingen was hij nauwelijks gewend. De oude man omhelsde hem soms als ze elkaar zagen en in het begin toen ze elkaar nog niet zolang kenden en de oude man zelf nog achter het stuur van zijn Jaguar zat, legde hij soms even zijn rechterhand op het dijbeen van de jongen en kneep erin, zachtjes, als om hem gerust te stellen. De jongen wist nooit goed wat daarvan te zeggen en zei er tenslotte maar niets van.
De ontvangst bij de nicht in West Brabourne was allerhartelijkst. Neef en nicht waren dolblij elkaar na zoveel tijd weer in levende lijve te mogen aanschouwen en in de armen te kunnen sluiten. Ook de echtgenoot van de nicht was zeer opgetogen vanwege het weerzien en heette iedereen van harte welkom. Omdat de vader van de jongen slecht trappen lopen kon, kreeg hij de slaapkamer op de begane grond. De oude man en de jongen kregen samen de beschikking over een grote logeerkamer op de eerste verdieping. Het was een mooi en ruim vertrek met belendende badkamer en uitzicht op de cottage garden. In het vertrek stonden twee bedden: een eenpersoons- en een tweepersoonsbed.
Ook de daaropvolgende avonden kroop de jongen voor het slapen gaan even bij de oude man in bed. De jongen verstijfde niet meer wanneer de oude man hem aanraakte, en aanvaardde zijn knuffels als een onschuldig ritueel. De jongen leek zich zelfs wat te verheugen op de speelse aanrakingen, waarmee hij de oude man onbedoeld aanvuurde tot handtastelijkheden die steeds een stapje verder gingen.
Meteen de eerste nacht had de oude man de jongen voorgesteld om samen in het grote bed te slapen, iets waar de jongen niet zo goed raad mee wist. De jongen gniffelde wat en gaf beduusd te kennen dat hij toch liever alleen in een bed sliep. De oude man had daarop ook gegniffeld, mis-
Tijdens de vijfde en laatste nacht in het landhuis in West Brabourne liep het uit de hand. Net als de keren ervoor had de oude man tijdens het knuffelen een erectie gekregen en omdat hij meende te voelen dat er ook bij de jongen van verharding
58
opmaak_114 kopie.indd 58
01-06-2012 19:43:31
sprake was, had hij de jongen voorzichtig gekust en gezegd dat hij hem mooi vond en lief en dat hij hem graag zou zien zonder pyjama aan, ‘in je nakie.’ De oude man nam het voortouw en trok zijn pyjama uit en zijn onderbroek. Toen hij de jongen naar zijn opgerichte lid zag kijken, zei hij: ‘Dat komt door jou, omdat ik je zo mooi vind.’ De jongen ervoer geen directe afschuw, maar hij had wel het gevoel dat er iets onbetamelijks gebeurde toen de oude man voorzichtig de knoopjes van zijn pyjamajasje opende. Toen ze allebei naakt waren, was de oude man bovenop de jongen gaan liggen en had hem in zijn nek gezoend. Hij had de benen van de jongen uit elkaar gedaan en zo, met behulp van wat spuug, geprobeerd bij hem binnen te dringen – wat erg moeizaam ging. De jongen was gaan bloeden en had nog zwak geprotesteerd, maar de oude man, niet meer in staat tot zelfbeheersing, was tot het einde toe doorgegaan. De volgende ochtend, de ochtend van het vertrek naar Canterbury, was de jongen erg stil aan het ontbijt. Hij at niets, ook niet nadat zijn vader hem daartoe had aangespoord. De jongen keek strak naar zijn bord en meed alle blikken.
was en werd ongerust; de oude man maande hem tot kalmte. Het gastvrije echtpaar deed er het zwijgen toe en zwaaide de visite plichtmatig uit toen ze een goed uur later met de jongen achter het stuur vertrokken richting Canterbury. De jongen reed harder dan normaal en onzorgvuldiger, bijna roekeloos. Tot tweemaal toe vergat hij dat hij links moest houden. De oude man, die naast hem zat, zei dat hij moest opletten en vaart minderen. Toen ze een rotonde genaderd waren, moest de oude man ingrijpen om te voorkomen dat ze de rotonde rechtsom zouden nemen. De oude vader op de achterbank raakte in paniek omdat het in volle omvang tot hem doordrong dat er iets heel erg mis was met zijn zoon. De aanwijzing van de oude man om op de eerstvolgende kruising linksaf te slaan, werd door de jongen genegeerd. De jongen bleef met grote snelheid rechtdoor gaan. De oude man zei dat het zo niet langer kon en dat hij stoppen moest omdat er anders ongelukken zouden gebeuren. Ook de vader smeekte de jongen om te stoppen. Hij noemde de jongen bij zijn naam en zei: ‘Stop nou toch, stop nou toch..!’ De jongen minderde vaart en reed de berm in. Toen de auto stilstond, boog de jongen zijn gezicht over het stuur en barstte in snikken uit. ❚
De oude vader voelde dat er iets niet in de haak
Gierikdialogen in Parijs…
Waarbij theaterauteur Serge Kribus aan Guy Goffette uitlegt dat poëzie en theater meer raakpunten hebben dan algemeen aangenomen en waarbij Guy bekent dat hij graag acteur was geweest.
Waarbij Constance Chlore aan René Hooyberghs uitlegt wat voor haar de impact van poëzie is op het dagelijks leven en waarmee René, zwijgzaam zoals steeds, het roerend eens is.
59
opmaak_114 kopie.indd 59
01-06-2012 19:43:31
Ward Mertens
Oeverloos, de lelies (7 gedichten bij schilderijen van Claude Monet)
Beauty in art consists of truth imbued with the impression we received from the contemplation of nature … We must never forget to envelop reality into the atmosphere it first had when it burst upon our view. Whatever the site, whatever the object, the artist must submit to his first impression – Jean-Baptiste-Camille Corot
BEGINNERS Impression: sunrise
Hoe de haven drijft, de visser vist, hoe het water deint in golven. Boot op stuurmanspanen, hoor hoe hij de spiegel brak. Embryo, het haviksoog oranje van de zonsopgang want straks, hier begint het inland: het oppoken van schoorsteenvuren, het verstrakken van stoomcontouren. Boot op poten immer voortduwen het inland in. Een industrie van geblakerde dinosauruslijven.
1
Corot, geciteerd in Michael Clarke, Corot and the art of land-
scape, British Museum Press, London and Cross River Press, New York 1991, p 109 en noot 10.
60
opmaak_114 kopie.indd 60
01-06-2012 19:43:31
KOM
IN PLOOIEN
The waterlily pond
Rough weather at Étretat
De lelies openen zich onder een onmetelijke waterval ontluiken pioenen priemen takken kraken kevers,
Hij hield het evenwicht angstvallig vast in zijn trilby hoed. Het stormt, zei de zoon.
en zomaar een brug. Een golf over de vloedlijn brak glas op rotsen, goud gloeide in bliksemseconde.
Boog over het water over lelie, pioen, tak en kever want,
Het klif parelde zee op paarse robuuste ruggen. je wordt verwacht. De zee fatsoeneert haar bruidsjurk, het schuim rolt koppen, zei de vader.
De wisteria staat bijna in bloei, het licht valt zo mooi omstreeks de middag in het midden van zomaar
Met getuite lippen tilde de donderwolk de hoed omhoog. Hij wees naar een glimp van het witste wit.
een brug.
61
opmaak_114 kopie.indd 61
01-06-2012 19:43:32
HOOIMEID
1976 (BLAUW)
Grainstack/Haystack (sunset)
Rouen Cathedral façade and Tour d’Albane (morning effect)
Rood lag de avond over het akkerland voltooid, de mijten gehooid tot hoeden van heren.
Ik nam een foto van een kaart gepost in juli. Hoe het eerste licht een kathedraal blauw verft, te donker voor een eerste polaroid, te licht voor
Daar ritselde ik ooit een meid, warmde mij aan het rood als verf steeds dieper van toon verkleurde ze naarmate het licht tussen ons lichaam verdween.
een flits. Een weerslag aan het begin van handgeschreven regels op de postkaart – de kathedraal van Monet. Groeten uit Rouen. Mama x x x
Kijk hoe de halmen langs haar flanken kriepten, ze wierp de werkdag van zich af en ik, ik wist niet eens hoe tot nooit meer klonk.
Ik nam een foto van een kaart gepost in juli op de eerste dag van de winter in het blauw van het eerste licht. Bevroren op het scherm van een inklapbare, draagbaar.
Ze butste een raam uit het hooi en keek hoe de avond viel op de dommelboerderij
62
opmaak_114 kopie.indd 62
01-06-2012 19:43:32
SNEEUWEFFECT
OEVERLOOS, DE LELIES
Boulevard Saint-Denis, Argenteuil in winter
Waterlilies
Hoog op witte bomen, beschermd door regenschermen als zeilen de lichamen als boten omhoog op witte bomen.
Wijd de bladen, krullend de randen, openen de kelken hun monden, de diepte is onpeilbaar, door bloemhart heen tot voorbij
Het flanel in pastelstralen gespietst door boomtakken van glas, de winterzon van botte bijlen op bevroren poten.
en de reflectie van een bomenrij. Alom het zachtroze, doch laveert de libel, springt de kikker heen in weergaloos licht dat fonkelt als een spiegel bodemloos
Laag de hemelbogen, een horizon van schouwen, de sneeuw een vracht van veren als vlokken omhoog op lage hemelbogen.
en de reflectie van een boom. Water gutst over de randen heen van een wereldwijd omspannen canvas. Oeverloos, de lelies geen aarde, geen lucht, geen grenzen meer.
2
Naast inspiratie uit het werk Waterlilies van Monet, wordt
er in dit gedicht gerefereerd naar een uitspraak uit 1909 van kunstcriticus Roger Marx, naar aanleiding van de tentoonstelling van de waterlelieschilderijen, namelijk: ‘No more earth, no more sky, no more limits now.’ (Roger Marx geciteerd in Stuckey 1985, p 265.)
63
opmaak_114 kopie.indd 63
01-06-2012 19:43:32
Sandrine Verstraete
Apophenia
Het is een dag van weinig woorden, van bitter weinig gedachten die in lome ogen drijven. De gebaren zijn traag, maar niet onaangenaam. De straten liggen verlaten, de kasseistenen hunkeren bijna hoorbaar naar voetstappen. De koude heeft iedereen binnengesloten, vormt een schild rond elke deur die we huiverend en slechts met tegenzin versplinteren. De koele lucht draagt al toetsen lentegeur in zich, die zich kriebelend in onze neusharen nestelen. Alleen de katten zijn samen daarbuiten. Ze lijken elkaar te kelen in krijsende zinnelijkheid. De schrille schreeuwen van lustmoordenaars met zachte vacht. Het is het drummen van hun pootjes op het ijzer van de vuilnisbakken dat mijn ogen finaal uit hun slapen heeft gerukt. Ik pulk samen met het dons de restjes slaapbeelden nog uit mijn navel en kijk van op het bed de kamer rond. Een gestandaardiseerd decor waar onze persoonlijke spullen happen uit hebben gegeten. Toen we hier pas aangekomen waren, ging ik met mijn wang tegen de vloer liggen. Ademde diep in langs de neus en zag al die vorige levens in flitsen voorbijkomen. Zij die hier voor ons sliepen, hun linkersok zochten, streelden, niesden, krabden waar het jeukte. Maar onze eigen geur heeft die schimmen ondertussen toegedekt, zachtjes weggesust. Stt.
Wanneer ik mijn ogen sluit, vormen die vlekken de silhouetten van de nacht. Of hoe we dan het vlees aten van elkaars gebeente. Pijnlijk verstreelde wonden die tintelen als je er met je tong over likt. Waarover we straks net als elke ochtend zorgzaam bladgoud zullen aanbrengen om ze te stelpen. Botenman streelt het balkon met zijn linkerhand. Aaien, zoals je een roofdier aait, liefdevol, maar op je hoede. Het grommen van mijn maag nog luider in de stilte van de kamer. Nadat wonden verzorgd zijn, zullen we straks als elke ochtend ontbijten. Samen, maar zwijgend. De ogen op het bord gericht. Eergisteren was de melk op. We vervormden onze handen in schaar, of steen, of papier om te bepalen wie zich buiten moest wagen. En met tegenzin de opgewarmde veilige cocon van de hotelkamer doorbreken richting kruidenierswinkel. De blik strak op de voeten, maar toch… Misschien herkend worden door iemand. Een jeugdvriend. Of iemand die een van onze foto’s in zwartwitte korrel in de krant heeft gezien. We speelden schaar steen papier. Maar plooiden onze hand telkens in dezelfde vorm. En besloten dan maar rum onder de ontbijtgranen te mengen. Want rum is er altijd genoeg in de kleine flesjes, die zichzelf in vloeibare inspanning steeds opnieuw lijken te vullen.
Het geluid van de witte gordijnen die opwaaien in onderkoelde welkomstberichten. Ze proberen mij het lichaamswarme bed uit te lokken. Ik bijt mij in de donsdeken vast. Alleen mijn ogen volgen hem die zo-even nog naast me lag richting winderig buiten. Hij staat in naakt vlees op het balkon te roken. Botenman. In het havenzicht verdronken. Zijn silhouet wordt langs weerskanten door blauwe kranen omkaderd.
Op de roodfluwelen sofa tegenover het bed ligt een zwarte jas. Als ik mijn ogen dichtknijp als een kat in de zon, lijkt hij op een panter, de groene knoopjes diep smaragden ogen. Zwart beest dat lenig van het meubelstuk springt, mijn vinger eraf bijt en zich verslikt in mijn zilveren ring. Of hoe hij buiten nog steeds dat stenen roofdier staat te strelen.
Op zijn hoofd staat een beige cowboyhoed met zilveren rand die schitterende vlekken in mijn netvlies prikt.
64
opmaak_114 kopie.indd 64
01-06-2012 19:43:32
Er druipt een moedervlek over zijn rug, van het schouderblad tot de onderste rib. Een vlek die in blauwpaars spiegelbeeld op de binnenkant van mijn dij staat afgedrukt.
Harder – Opnieuw. Tot de puntige kopjes van de matrassenveren door de stof heen priemen en mijn rug nat is van zweet en bloed, zo zie ik in de lichaamshoge spiegel van de kleerkast.
We zijn in elkaar gegijzeld, hij en ik. Samengebonden met ketens bedorven lichaamsdrab. Gevangen in deze kamer op de tweede verdieping.
Het doet me denken aan een kloosterling in verheven eenzaamheid die al zo lang niet meer heeft gesproken, dat zijn mondhoeken beginnen dicht te groeien. Hij heeft zijn bruin kleed in zijn kamer afgelegd en knielt neer op stenen vloer. De groeven al snel in zijn knieën getekend, omdat de herinnering eraan nog niet ver weg zat. De man die van onder het bed een kistje neemt. De sloten opent. En het koel leer daarbinnen voelt. En weet dat hij zoals altijd schrikken zal van de eerste slag. Met een rug van rauw vlees gegeseld. Op dezelfde manier sta ik daar naar hem op het balkon te kijken. Bange verlangende afwachting van de eerste blik. En eindelijk… Beweegt hij en draait zich om. Mijn blote voeten trappelen nog even voor ze definitief de stap zetten, de koude in, zijn blik ingewandeld.
Op tafel liggen twee woordenboeken: het éne blauw, het andere geel. We hebben elk onze taal gekozen om te leren in lange woordenlijsten. Elk een eigen taal om naartoe te vluchten. Dat ik het oosten kies en hij het westen, is misschien nog het grootste verschil tussen ons. Wanneer we ruzie kunnen maken zonder elkaars verwijten nog te begrijpen, zullen onze wegen scheiden. Zo hebben we al heel lang geleden afgesproken, toen we in de toiletten van een tankstation het bloed van onze handen wasten, dat verdund stroomde in het wit email van de wasbak Ik herhaal de posities van de ochtend met het bed als spil. De witkatoenen hoes is te klein, de matras te groot. Ze toont haar witte bloemen op satijnblauwe achtergrond. De veren prikken aangenaam in mijn rug en piepen als ik een nieuwe houding zoek tegenover hem.
Naast hem doe ik alsof ik kijk naar de eerste voorjaarsbloemen, die zich moedig proberen te persen tussen de grijze groeven van de stenen op de parking. Probeer ondertussen mijn ademhaling met de zijne gelijk te laten lopen. Die korter is, veel sneller. Zoals in vele dingen ligt zijn tempo hoger dan het mijne. Ik pluk de sigaret van tussen zijn lippen. Een straaltje speeksel dat halverwege tussen onze monden afbreekt. We kijken naar de haven, de blauwe en gele kranen. Wij zijn havenverslaafd, hij en ik. Telkens hopend dat de belofte van verandering zal worden ingelost. Beloftes die alleen maar steeds meer op elkaar zijn gaan lijken.
Hem. Daarbuiten. Enkel rug en hoed. Ik sta recht. Piep. Kijk naar zijn woordeloze rug. Klem mijn tanden op elkaar. Mijn ogen fijne streepjes, hoofdhuid gerimpeld. Een kleine sprong En dan de val. Het geluid van het bed combineert doffe plof en ijzerschreeuwen. Ik sta op. Botenman reageert niet. Heeft niet bewogen. We moeten weer een evenwicht vormen. Hoe minder hij beweegt. Hoe harder ik beweeg in de val.
Ook deze rivier doet me denken aan die andere rivier. Het water vormt een scherm van vloeibaar plasma dat toont waar ik terug naar verlang. Die weg die door mijn middenrif is gesneden, toen ik hem lang geleden bewandelde.
65
opmaak_114 kopie.indd 65
01-06-2012 19:43:32
Ik herken mezelf op beeld. Hoewel daar niemand loopt. Stilstaande auto’s en zonlicht in dampende plassen weerspiegeld. Toen ik het geluid van mijn eigen lach nog kende, maar niet wist dat zoiets belangrijk was. Die tijd toen ik vermoedde dat wat zich achter mijn rug afspeelde, wel eens boeiender zou kunnen zijn. En ik in pirouettes voortbewoog door die stad, door die straten, door de damp en de plassen. Tot ik plots door twee handen vastgegrepen werd, stevig rond mijn middel. De wereld draaide nog enkele minuten plagend verder voor mijn ogen. Het eerste wat ik zag was de rivier waar ik bijna ingevallen was. Het tweede wat ik zag was een beige cowboyhoed die de ogen van een gezicht verduisterde. Het eerste was de rivier, het tweede een cowboyhoed, het derde ik die de stilte doorbrak en zei: Mijn lichaam is zo arm. Het is slechts botten en vlees dat warm moet worden warm geblazen door monden waaruit adem stroomt, die ruikt naar pindakaas en rode bieten. Het eerste was de rivier, het tweede een cowboyhoed, het derde mijn woorden, het vierde een glimlach en een hand die uitgestoken werd. Hij zei zijn naam. En ik wees naar iets achter hem. Een boot die dezelfde naam had als hij. Hij glimlachte en zei dat boten vaak naar mensen worden vernoemd, maar heel soms was het omgekeerd.
Zoals kippen blijven rondrennen als hun hoofd eraf is gehakt, bleef hij maar neuriën. Zoals kikkers nog blijven kwaken nadat hun poten er zijn afgerukt. We luisterden allebei zonder te verroeren. Toen de laatste noten over de lippen van de dode man de kamer indreven, gaf botenman mij een kus in mijn nek. De rand van zijn cowboyhoed tikte tegen mijn oor. Ik dacht: wat is dat liedje? Die angst van toen is er nog wel, hier op het balkon, maar ze ligt dieper nu, ingekapseld in wild vlees. De dag dat we wegtrokken, uit de enige havenstad die ik tot dan toe had gekend, stond hij me op te wachten. Met druiven in zijn mond. Hij tikte tegen de rand van zijn hoed. En we vertrokken, volgden de rand van het water. In de kofferbak van de auto lag alles wat we nodig hadden om te vinden wat achter je rug gebeurt. Eerst heb je geld nodig. Grote tassen vol. Hij toonde me zo een tas. Langwerpig in versleten zwart leer met twee stevige handvatten. Bovenop die tassen: twee pistolen. Die dode mannen liedjes doen neuriën. Mijn hartslag die nu toch weer sneller gaat. De angst is er nog wel, maar ze ligt dieper nu, ingekapseld in wild vlees. Ik was het niet van plan het hem te zeggen. Botenman. Tot de woorden over mijn lippen vallen. ‘Ik wil slechts nog hersenloos zijn. Nu. Zuig de grijze hersencellen uit mijn hoofd,’ zeg ik. ‘Laat alles nog even zien op het rozig voze vlees van je tong en slik dan door die beelden die tollen in mijn hoofd. Alsjeblieft.’
Hier naast hem op het balkon zou ik de onrust uit zijn ogen willen likken, roofdiergroen, tot niks meer aan onze lijven prikt. Zoals het was toen hij me beloofde te zoeken naar wat gebeurde waar mijn ogen het niet konden zien. Over de horizon van mijn schouderbladen.
Hij antwoordt niet, maar gaat weer naar binnen. Ik kijk naar de lucht, in de hoop dat de gieren met hun kale nekken ons al tot hier zijn gevolgd.
Botenman droomt niet meer, want slaapt maar amper. Er komt gele etter vanonder het bladgoud op zijn arm. De hele kamer ruikt ernaar. Daarom staat hij buiten op het balkon te roken.
Of dat er maden de jeuk, die in al mijn poriën opwelt, zullen komen wegvreten. Onderwijl een liedje neuriënd. Dat liedje? Wat was dat liedje? Ik draai me opnieuw naar hem om. Botenman loopt net de badkamer in. ❚
Zouden zijn gedachten de noten vormen van dat liedje? Het liedje dat de man nog neuriede, ook al was hij al dood.
66
opmaak_114 kopie.indd 66
01-06-2012 19:43:33
renaat ramon summery
67
opmaak_114 kopie.indd 67
01-06-2012 19:43:33
Romain John van de Maele
Bekentenissen van een nar
I
II
Ik ben de tijd die door mijn vingers glijdt.
Mijn zere knoken bewapenen mijn woord.
Het onvatbaar zijn dat als een eeuwenoud refrein mijn stem verraadt.
In mijn strafdagboek leef ik onopvallend voort als een verzwegen vloek.
Ik ben de zinloze pijn en roer de tamboerijn altijd te vroeg, altijd te laat.
Straks valt het doek zoals het hoort. Misschien zelfs op verzoek.
Ik ben de tijd die naar het verdwijnpunt lijdt.
De echo van mijn zere knoken leeft dan nog even voort.
III Ik ben het geluid van het afscheid. Broer van de verleden tijd. Onvoltooid en onvoltooibaar als as in de wind verspreid. Stemmen voeren strijd om een woord, onzegbaar, maar zonder bitterheid. Ik ben het geluid van de nederigheid.
68
opmaak_114 kopie.indd 68
01-06-2012 19:43:33
IV
V
Ik ben zwijgzaamheid die nu en dan ontdooit.
Ik ben een dwerg die als nar de kost verdient.
Diepgevroren woorden zijn altijd mijn hemel en hel geweest.
Ik heb vrouw en kind en loop in het gelid, bevreesd voor tegenwind.
Ontdooide woorden brengen altijd pijn naar het feest.
Prinsen heb ik gediend, en nooit heb ik gevit op de kilte van het bewind.
Ik ben zwijgzaamheid die zichzelf niet tooit.
Ik ben een dwerg en ga nooit door het lint. die naar het verdwijnpunt lijdt.
69
opmaak_114 kopie.indd 69
01-06-2012 19:43:33
Kees Engelhart
VOLSTREKTE ONZIN WAARSCHIJNLIJK Ik ben op die wegen geraakt Echter welke weg ik ook neem Altijd blijf ik op een van die wegen En kan er niet meer van af Eens op een laatzomeravond Vele jaren geleden nu besefte ik een en ander In een moment van uiterste helderheid Volledig in een fractie van een seconde en Voor heel mijn verdere leven doorzag ik Wat ik verder met mij mee dragen zou Al die wegen zijn het kleed Eerder een ragfijn spinsel om mij heen geweven Dat elke nieuwe dag mij geschonken Voorziet van wazig zonlicht Meer dan genoeg voor mij Om een nieuwe weg te vinden Waarvan ik op dat moment van uiterste helderheid Besef dat welke weg ik ook kies Het de enige weg is die ik gaan kan Ik ben op die wegen geraakt Zonder te weten hoe precies Aangezien er zovele wegen zijn om in te slaan Heb ik lang gemeend dat het de bedoeling is Dat ik op ieder kruispunt opnieuw moet kiezen Welke richting verder te gaan Vooral op herfstavonden bezit ik die aandrang sterk Vanavond bijvoorbeeld denk ik hevig aan wat ik nu toch Allemaal aan het doen ben en hoewel ik geniet een goede Rode wijn drink staan mij opnieuw ingrijpende beslissingen Monter als altijd met die scherpe tandjes van ze en die Heldere oogjes voor ogen en daar peins ik over Het begint te regenen Heerlijk
70
opmaak_114 kopie.indd 70
01-06-2012 19:43:34
Frank De Vos
Prelude & aria
PRELUDE bij een prelude van Karl Friedrich Abel voor viola de gamba.
Laat het warme staccato van gefrazel tussen de klinkende lakens van het zwijgen. Ontanker mij van schamele taal, van rouwende letters, en gelaten. Ontrafel mij, mijn naam. Ontnoem mij in elke noot tot sprakeloos. Strijk mij, strijk mij aan van krop tot keel tot een slaand, bebloed akkoord. Twijfel mij, mijn letters. Bloei mij in deze droeve droom tot ademloos. Ontzeg mij in die sublieme wanhoop elk woord. Klinker mij genadeloos in deze moker vol genade.
ARIA UIT SERSE, G.F.Händel Tot laat in augustus laat de braambes laat op zich wachten ook het sap dat tong en lippen kleurt. In zijn donker bloed ligt het vlasblauw van mei verregend in het water. In een twaalfde maat telt de metronoom nu het tellen, de schaduw die er schamel was. Een noot spant de boog van een legato van het rode nat in een toegeslagen mond dat er voor altijd barst.
71
opmaak_114 kopie.indd 71
01-06-2012 19:43:34
Onze abonnees in het voetlicht De verhalenbundel Prikkeldraad met medewerking van Claar GRIFFIOEN werd op 2 maart voorgesteld in Rotterdam. Vijfentwintig verhalen door zestien auteurs over begeerte en tegenspoed, over gemankeerde relaties waarin seks zijn liefdevolle rol definitief heeft verloren. Prijs: 17, 50 euro.
porto over te schrijven op rek.nr.: BE42 0000 9002 1454. Luc FIERENS stelde samen met Benoit Piret en Thierry Tilliet tentoon in Galerie Les Contemporains in Brussel: Secret Archives was de naam van de expositie.
Van Eric VANDENWIJNGAERDEN, stadsdichter van Diest, verscheen de nieuwe poëziebundel Dit verblijf. Gerda de Preter stelde op 2 maart de bundel voor. Een uitgave van Berghmans uitgevers.
Hans CLAUS hield op 31 maart de finissage van zijn tentoonstelling in Huis de Lalaing in Oudenaarde. Drie bronzen beelden en een gedicht voor een Japanse notelaar.
Van Willem ELIAS verscheen Tekens aan de wand, herwerkte uitgave over hedendaagse stromingen in de kunstfilosofie. Een uitgave van VUBPRESS.
Hannie ROUWELER publiceerde A word in a star/ Eit ord i ei stjernr. Vertaler van het Engels naar het Noors: Jostein Saeboe. Prijs: 16 euro, 120 pp. Info:
[email protected].
Nicole VAN OVERSTRAETEN publiceerde bij Demer uitgeverij haar nieuwe poëziebundel De tuinen van Thevenet met een voorwoord van Thierry Deleu. Prijs 15 euro.
Xavier ROELENS publiceerde zijn tweede dichtbundel stormen, olielekken, motetten bij uitgeverij Contact-Atlas. De bundel werd voorgesteld op 31 maart in de Gentse boekhandel Limerick. Prijs: 20 euro.
John VAN OERS stelde nieuw beeldhouwwerk tentoon van 17 tot 25 maart in BooTHuis, gelegen aan de Nieuwe Kaai te Turnhout.
Bij Uitgeverij Liverse verscheen op 15 maart een nieuwe verhalenbundel van Kees KLOK: Reisgriep. Het boek werd in het stamcafé van de auteur te Dordrecht voorgesteld.
Op 23 maart werd in galerie De Zwarte Panter Lichtsporen gepresenteerd met gedichten van Roger NUPIE, Annie RENIERS en Annmarie SAUER. Fred Schywek oprichter van world internet books stond in voor de vertalingen.
Dieuwke PARLEVLIET publiceert bij uitgeverij C. De Vries-Brouwers de dichtbundel Perdonia Dael, waarvan ook enkele gedichten recent in Gierik & NVT verschenen. De bundel werd op 11 maart voorgesteld in ‘De Lokeend’ te Antwerpen.
Nieuwe filosofische lezingencyclus in Het Zoekend Hert (Koninklijkelaan 43, 2600 Berchem): Eros en de kwetsbare mens. Onderwerpen: Leopold Flam en de roeping van de eros, Louis Paul Boon en de eenzame kunstenaar, Soren Kierkegaard en de onmogelijke liefde, Sigmund Freud en het primaire driftleven, Martin Heidegger en het gepassioneerde denken, Georges Bataille en de liefde tot de dood, Jean-Paul Sartre en het andere lichaam, Simone de Beauvoir en de tweede sekse, Connie Palmen en de wetten van de liefde. Info + reservering: het
[email protected].
Bij uitgeverij Poëziecentrum uit Gent verscheen een verzamelbundel met poëzie van Renaat RAMON: Klemteken. De bloemlezing werd samengesteld en ingeleid door Jooris VAN HULLE. Le cahier romain is een tweetalige (Frans/Nederlands) uitgave van Le chant du cygne met poëtische reflecties van Werner LAMBERSY. De vertalingen zijn van Micha J. Knijn. De illustraties zijn van Jacques Bibonne.
Thierry DELEU publiceerde een essay over dichter Fernand Florizoone: Een gelukkig, gedroomd Arcadia. Het werd voorgesteld op 21 april in het gemeentehuis van Koksijde. Prijs 14 euro + 2 euro
Leen VAN DIJCK nodigde op 17 maart uit voor de tentoonstelling Villa Isengrinus in het Lette-
72
opmaak_114 kopie.indd 72
01-06-2012 19:43:34
renhuis te Antwerpen. Steven Thielemans verwelkomde, Schepen Philip HEYLEN lichtte toe, Kris HUMBEECK was curator van de tentoonstelling.
De dertigste verjaardag van cultuurkring en tijdschrift AMBROZIJN werd gevierd met een tentoonstelling en poëzieoptredens. Opening vond plaats op 19 april in het CC Het Perron te Ieper. Proficiat, collega’s! Eén ideaal, één strijd!
Bij Uitgeverij de Arbeiderspers verscheen de nieuwe roman Een uitzonderlijke vrouw van Christophe VEKEMAN. Het boek werd op 30 maart voorgesteld bij boekhandel Walry te Gent.
Van Katelijn VYNCKE verscheen de nieuwe dichtbundel mij naar buiten geschreven: ISBN 9789460790607, 2012. Zie ook: www.writehistory.be.
Op 19 april werd in het Antwerpse Letterenhuis het boek Opgespaarde zinnen van Kathy DENÈVE voorgesteld. Het is een poëtische omzwerming door Boontjesland: interviews met levende en overleden Boonkenners, een ‘visiteroman’ over ontmoetingen. Een uitgave van Pandora Publishers, 184 pp., 29 euro.
Van Christian DE VALK verscheen de nieuwe dichtbundel Lichtscherven. Prijs: 13,50 euro, 101 pp. Abonnee Luc MARTENS won in april de Jules Van Campenhoutprijs (Meisse) voor poëzie. Een welgemeend proficiat!
Peter HOLVOET-HANSSEN ontving op 7 juni in Galerie de Zwarte Panter te Antwerpen de jaarlijkse Arkprijs van het Vrije Woord wegens verdiensten voor de maatschappelijke en culturele emancipatie. De bundel stads- en zeegedichten Antwerpen/Oostende beleefde reeds een herdruk.
Het dichterscollectief Het Venijnig Gebroed bestaat 15 jaar: i.s.m. het Poëziecentrum/Gent verschijnt de bundel Ongezet Spel, een selectie van de mooiste momenten en gedichten (Frederik Lucien DE LAERE, Ann SLABBINCK, Denis VERCRUYSSE en Jan WIJFFELS).
Naar aanleiding van de 100ste geboorteverjaardag van Leopold Flam (1912-1995) werd in de VUB een documentaire tentoonstelling ingericht. Uitgaven over Leopold Flam bij de VUBPRESS zijn: Leopold Flam, een filosoof van gisteren voor een wereld van morgen door Willem ELIAS en Op de gelukzalige eilanden (De beet van de adder 5) door Hubert DETHIER.
De tentoonstelling Art Glass in Arch van Bavo Tiebos verliep van 28 april tot 13 mei (finissage) in Galerie Berkenveld te Wilrijk. Op 15 en 16 juni vond het jaarlijks Felix Poetry Festival plaats in het Felix Pakhuis te Antwerpen (Godefriuskaai 30, nabij het MAS). Bij de Belgische toppers was Werner LAMBERSY van de partij, samen met zijn vertaler Jan H. Mysjkin. Ook het Parijsnummer 114 van Gierik & NVT werd er voorgesteld. Een organisatie van AntwerpenBoekenstad (Michaël VANDEBRIL)
Lukas DE VOS publiceerde eind vorig jaar de boeken Land! Land! Bij ASP (Academic & Scientific Publishers) te Brussel en CruiseControl bij uitg. Kramat. In mei verschijnt Heen. Teksten om te Gedenken, 60 obituaries van de meest uiteenlopende personen.
Op 15 en 16 juni spelen ‘De Hunnen’ het stuk Dansen zonder schaduw van Roger MEEUSEN in het CC van Berchem.
Op 4 april vond de vernissage plaats van de tentoonstelling Landscape I van John VAN OERS in galerie Venstergalerie te 2050 Antwerpen. De tentoonstelling liep tot 23 april.
Op 9 mei werd het boek Europa wankelt. De ontvoering van Europa door de EU van Sam VAN ROOY in het Europees Parlement te Brussel voorgesteld.
Op zaterdag 28 april werd de nieuwe dichtbundel Het is fijn om van pluche te zijn van Philip HOORNE in de hoofdbibliotheek van Wevelgem voorgesteld. Het is een uitgave van uitgeverij Van Gennep.
Sophie SIERSACK won de WBT (Wallonie Bruxelles Tourisme)-prijs voor haar reportage over Brussel.
73
opmaak_114 kopie.indd 73
01-06-2012 19:43:34
Medewerkers zomernummer 115
BETTY ANTIERENS – publiceerde bij Manteau de romans Op weg naar Oran en Katarakt, alsook diverse verhalen in Gierik & NVT, een nieuwe roman is op komst. FRANS BOENDERS – filosoof, dichter, producent radio- en tv-programma’s, Arkprijs van het Vrije Woord, tibetoloog, literatuurcriticus. RAYMOND CARVER – zie pagina 16. GUY COMMERMAN – medestichter Gierik & NVT, publiceerde een tiental dichtbundels, gedichten opgenomen in ettelijke verzamelbundels, plastisch kunstenaar. FRANK DE VOS – historicus & bachelor wijsbegeerte, publiceerde 4 dichtbundels en was dorpsdichter van Doel (2009), is tevens zanger (Quirilian) en plastisch kunstenaar, organisator van diverse poëziepodia. KEES ENGELHART – publiceerde Niet voor kinderen (2008), Fantastische Gedichten (2011), De Verloofde van meester (2011) en onder alias van o.a. Milla Fertek, Nol Krentsch en in diverse tijdschriften. RENE HOOYBERGHS – publiceerde in 1964-65twee dichtbundels bij de Bladen van de Poëzie en onlangs de nieuwe dichtbundel Stamboom (Uitg. C. de Vries-Brouwers). Joris IVEN – vertaalde poëzie van Nazim Hikmet, Tahar Ben Jelloun, Sujata Bhatt, Charles Simic, publiceerde de verschillende bundels, recent Ninglispo, uitg. P/Leuven. WARD MERTENS – volgt de Antwerpse SchrijversAcademie, publiceerde in Op ruwe planken en in 1001 liefdes, Aangeboord talent en De vleermuizen vliegen uit. JOE OOSTVOGELS - is een wijs- en speurneus, altijd en overal op zoek naar nieuwe en oude aspecten van alle vormen van cultuur, maar vooral van film, literatuur, beeldende kunst. Overtuigd globetrotter met een milde, gezond nieuwsgierige kijk op de andersdenkende. RENAAT RAMON – dichter, essayist en beeldend kunstenaar. Publiceerde woordpoëzie: Rebuten (2004), Geheim besogne (2006) en visuele poëzie: Ongehoorde gedichten (1997), Zichtbare stem (2009), Notebook (2010). Werkt nu aan Vorm & Visie, geschiedenis van de concrete en visuele poëzie in Nederland en Vlaanderen. Pas verschenen: de bloemlezing Klemteken (Poëziecentrum/Gent). PATRICK SPRIET – zie pagina 11 LUCIENNE STASSAERT – debuteerde met Verhalen van de jonkvrouw pmet de spade (1964), behaalde Visser Neerlandia-prijs (1975) en de Arkprijs van het Vrije Woord (1979), publiceerde tientallen poëziebundels en romans. D. VAN BALLEGOOYE – houdt van Modiano, Houllebecq, Perec en mag graag een lekker potje … Zie ook zeverhoekje. blogspot.com pour quelque chose complètement d’autre. SANDRINE VERSTRAETE – schrijft en maakt installaties en perfomances, eerder werk was te zien, te horen of te lezen in CAMPO, Kc België en Rataplan. KOEN VLAEMINCK - schrijft kortverhalen, novellen en romans. Publiceerde in De Brakke Hond en Op ruwe planken. SEGER WEIJTS – debuteerde met poëzie in Gierik & NVT (nr. 111).
74
opmaak_114 kopie.indd 74
01-06-2012 19:43:35
5jaar
KUNSTENCENTRUM B E R K E N V E L D CENTRU M VO O R BEELD EN D E EN TO EG EPASTE KU NSTEN
Diensten Toegepaste Kunst
Grafische vormgeving Interieuradvies Beursstanden Tentoonstellingen
Diensten Beeldende Kunst
Koen Vervliet, galeriehouder en de kunstenaars nodigen iedereen van harte uit om dit samen te vieren. Dit op zondag 2 september 2012 vanaf 15 uur tot ...
Galerie workshops
Berkenveldplein 16
Alvast een event om in je agenda te noteren
2610 Wilrijk
T: 32 (0)3 830 15 50 M:
[email protected]
www.berkenveld.be
www.berkenveld.be
toelati twerpen X - An 2030
R IF T . I JD S C HHR I J V E N Z E T RS TE T C HE T E E A A N HE T S D AT J E
T HRIF king n verpak 4 TIJDngSC geslote - P60262
G: 32 (0)476 242 991
GALERIE B E R K E N V E L D
HET TIJD
SCHRIFT
DAT JE AA
RIJVEN ZET
TS
SLECH
O R U E 2 1 VOOR 4
ERS
NUMM
De Hunnen spelen n ansse oet-H s]LH r Holv LWSR
Pete
HQ]
GHUH
der e-rea d en hten r iPa o ic o d v n e ge rijve en vzw mad
T
,QLH
Dansen zonder schaduw
rijv y 1 Sch atief Sch ber 201 read van Cre ber-decem 36 €4/p. schrift vem al en ijks tijd ktober-no twerpen/prijs aandel 4/o erha Driem 6/nummer BE/2000 An 15/ ng tasyv Jaarga aalsekaai je fan cke/W r Veree o o ido Gu V.U.: ips v
n Gie trijn Va © Ka l
JE VERZINT HET ZO GEK NIET OF JE LEEST HET IN VERZ!N
N HET SCH
VERZ!N bulkt van: • schrijftips, -opdrachten, -cursussen
• een nuchter oordeel over schrijfboe-
• feedback op jouw schrijfsels • interviews met bekende schrijvers,
• een kijkje achter en voor de scher-
met of zonder talent • interviews met aanstormend talent,
niet altijd even bekend
ken en literaire tijdschriften men bij literaire evenementen • zin en onzin over schrijfkramp en
andere neveneffecten
VERZ!N – het tijdschrift dat je aan het schrijven zet – verschijnt vier keer per jaar – een uitgave van Creatief Schrijven
vzw – te koop in de betere boekhandel – 4 euro voor een los nummer – 12 euro voor 4 nummers in een abonnement – daar kun je het niet voor laten!
cultuurcentrum Berchem www.ccberchem.be MEER INFO Creatief Schrijven vzw
Driekoningenstraat 126 2600 Berchem
[t] 03 229 09 90 [w] www. creatiefschrijven.be [e]
[email protected]
vrijdag 15 juni 2012 - 20.30 u. zaterdag 16 juni 2012 - 20.30 u. tickets: voorverkoop: 10 euro kassa: 12 euro
75
opmaak_114 kopie.indd 75
01-06-2012 19:43:35
GIERIK
Literair tijdschrift met initiatief
B.T.W.: BE 0478.939.478
& Nieuw Vlaams Tijdschrift
ISSN 077-513X
Stichters: Guy Commerman & Erik van Malder
www.gierik-nvt.be
nr 115 - 30ste jaargang – nr 2, zomer 2012
e-mail:
[email protected]
Redactiesecretaris: Guy Commerman Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen e-mail:
[email protected] Administratie en Abonnementen: Paul Goedtkindt Koninklijkelaan 80, 2600 Berchem e-mail:
[email protected] Redactieleden: Betty Antierens, Frans Boenders, Kathy De Nève, Dirk Derom, René Hooyberghs, Jan Lampo, Lenny Peeters, Tin Vankerkom, Wim van Rooy, Marc Zwijsen, Tim Wouters, Guy Commerman, Erik van Malder, Sophie Siersack, Richard Foqué, Jasper Vervaeke, Taana Peeters Ereleden: Jan Gloudemans, Emiel Willekens.
Beschermcomité: bestaat uit meerdere leden die hun morele en daadwerkelijke steun toezegden en hun intellectueel, creatief en maatschappelijk gewicht in de waardenschaal leggen om het tijdschrift Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift mede in stand te houden. De huidige lijst kan op eigen verzoek worden uitgebreid. In willekeurige volgorde: Frans Redant (dramaturg), Ludo Abicht (vrije denker, filosoof, Arkprijs van het Vrije Woord), Gilbert Verstraelen (districtshoofd Merksem), Jos Vander Velpen (advocaat, voorzitter Liga Rechten van de Mens), Peter Benoy (ex-Theaterdirecteur Zuidpool), Lucienne Stassaert (vertaalster, auteur, Arkprijs van het Vrije Woord), Rik Hancké (toneelregisseur, acteur), Monika De Coninck (Minister van Arbeid), Freek Neyrinck (zette het figurentheater op de wereldkaart), Willy Claes (Minister van Staat), Philippe Lemahieu (bedrijfsleider en cultuurminnaar), Eric Brogniet (dichter, directeur Maison de la Poésie, Namen), Walter Groener (Fakkeltheater), Victor Vroomkoning (NL, dichter), Chrétien Breukers (NL, dichter), Bart F. M. Droog (NL, dichter-performer, redacteur literair internettijdschrift Rottend Staal), Wim Meewis (auteur, kunsthistoricus), Thierry Deleu (auteur), Lionel Deflo (auteur, ex-hoofdredacteur Kreatief), Silvain Loccufier (ererector VUB), Roger Peeters (ereinspecteur-generaal basisonderwijs).
Ad hoc-redactie nr 115: Betty Antierens, René Hooyberghs. Website: é Dirk Derom, Linda Weix Vormgeving: Kunstencentrum Berkenveld (afdeling vormgeving) Berkenveldplein 16, 2610 Wilrijk tel: 03 830 15 50 & gsm: 0476 242 991 e-mail:
[email protected] - www. berkenveld.be Drukkerij: EPO, Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Antwerpen Website: Linda Weix, Dirk Derom
Steunende leden: Suzanne Binnemans, Marcella Baete, Gilbert Verstraelen, Eddy Strauven, Geert Stadeus, Silvain Salamon, Inge Karlberg, Dirk Pauwels + 31 anonieme schenkers. Ereleden: Jan Bosmans, Bruno De Locht, Anouchka Van Dun, 1 anonymus.
Prijs abonnementen: - België: 28 euro / jaargang (4 nummers) incl. portokosten - Europese unie: 40 euro, inclusief port - Andere landen: 45 euro, inclusief port - Steunend lid: 50 euro, erelid: 75 euro Losse nummers: - België: 9 euro - Europese unie: 13 euro, inclusief port - Andere landen: 15 euro, inclusief port Betaling: - België: rek.nr. 068-2237695-29 van Gierik & NVT - Buitenland: IBAN BE26-0682-2376-9529 BIC-code GKCC BE BB
Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift is verkrijgbaar in: Antwerpen: Dierckxsens-Avermaete, Melkmarkt 17 Standaard Boekhandel, Huidevettersstraat 1-3 De Groene Waterman, Wolstraat 7 (2 Gieriksterren) IMS Stadsfeestzaal, Meir Gent: Boekhandel Limerick, Kon. Elisabethlaan 142 Poëziecentrum, Vrijdagmarkt 36 Nieuwscentrum Walry, Zwijnaardsesteenweg 6 Brugge: Boekhandel De Reyghere, Markt 12 (2 Gieriksterren) Boekhandel De Reyghere, Moerkerksesteenweg 186 Hasselt: Markies van Carrabas, Minderbroederstraat 9-11 Kortrijk: Boekhandel Theoria, O.L. Vrouwestraat 22 Roeselare: Boekhandel Hernieuwen, Noordstraat 100 Sint-Niklaas: Boekhandel ‘t Oneindige Verhaal, Nieuwstraat 17 Tienen: Boekhandel Plato, Peperstraat 22
Inzendingen: Bij voorkeur per e-mail (word):
[email protected] of redactieadres (platte tekst, 4 exemplaren). Poëzie: max. 10 gedichten, proza: max. 15.000 lettertekens, alleen niet eerder en niet elders gepubliceerde kopij. De auteur is verantwoordelijk voor zijn inzending, hij behoudt het copyright en ontvangt bij publicatie een gratis bewijsexemplaar. Tenzij de auteur het vooraf verbiedt, mag zijn inzending op de website van Gierik & NVT verschijnen. Auteurs, medewerkers die wij i.v.m. auteursrechten niet hebben kunnen bereiken of achterhalen kunnen de redactie contacteren. Overname van teksten uit Gierik & NVT is toegelaten mits bronvermelding en voorafgaand akkoord van de uitgever. Advertenties & sponsoring: Tarieven te verkrijgen + aanvraag documenten: Paul Goedtkindt (administratieadres)
Met de steun van de Provincie Antwerpen, talrijke auteurs en meceneassen en Antwerpen.Boekenstad
Verantwoordelijke uitgever: Guy Commerman, Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen
76
opmaak_114 kopie.indd 76
01-06-2012 19:43:40