Met de beestjes op reis
Eerste druk, 2013 © 2013 Corinne Schonenberg-Krijnen Fotografie: Erik Honig Illustraties: Suzanne Schonenberg isbn: nur:
9789048430734 275
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
Corinne Schonenberg-Krijnen
Met de beestjes op reis
Rock en Roll Er waren eens 2 kleine katjes, grote boeven, maar toch wel schatjes. Ze hadden hele leuke namen, ik zal vertellen hoe ze daar aan kwamen. Hun baasje hield zoveel van Rock ‘n Roll, zijn hele platenkast stond er mee vol. Dus besloot hij de katjes daar naar te vernoemen, en ze Rockie en Rollie te noemen. Rockie en Rollie waren altijd aan het spelen, hun speeltjes konden ze goed delen. Soms waren ze wel eens stout, maar hun kleine hartjes waren van goud. En als ze moe waren geworden, vonden ze heerlijk eten op hun borden. Erna gingen ze dan een lekker plekje zoeken, vaak in de kast, tussen de platen en de boeken. Zo sliepen ze keer op keer, door de Rock ‘n Roll muziek heen, en weer.
5
De wandelende tak Er was eens een wandelende tak, die zijn linker achterpootje brak. Daardoor voelde hij zich zo zwak, want bij elke stap deed het pootje krak. Hij zei: ‘Ik ga maar naar de dokter toe, want van hinkelen word ik veel te moe.’ De dokter zei: ‘Kijk maar eens wat ik doe!’ Hij pakte de houtlijm en een balkje, lijmde het pootje, legde het tegen het spalkje. En zo kon onze tak weer verder wandelen!
6
De giraf met de blauwe staart Er was eens een kleine giraf, van kleuren wist hij alles af. Geel en bruin van zijn eigen vacht, het zwart van de nacht. Blauw van de lucht en het water, wit van de eendjes met hun gesnater. Rood als hij eens een wondje had, groen zoals de blaadjes die hij at. Kleuren en verven kon hij dan ook erg goed, al knoeide hij wel eens op z’n poten en z’n snoet. Op een dag lette hij even niet zo goed op, alles was schoon, van z’n billen tot z’n kop. Maar o jee, z’n staart was nog blauw, van de verf, niet van de kou. Omdat die in de verfpot hing, iets wat z’n aandacht niet ving. En toen hij het eindelijk zag, ging de verf er niet meer af. Zo werd hij de blauwestaartgiraf!
8
Badderen enzo Twee hoofden steken net boven het bad uit, een met blond haar, de ander met rood. Ze schateren het uit van de pret, en trekken zich nog niks aan van het bloot. Ze maken baarden en snorren van schuim, waarboven hun blauwe ogen heel blij staan. Om het bad heen wordt het steeds natter, zodat mama weer aan ’t dweilen kan gaan. Dat kan de pret echter niet bederven, het spul is weer lekker schoon. Om straks lekker te gaan slapen, en in dromenland rond te zwerven. Dan keert de rust terug in huis, de kindjes liggen te slapen in hun bedjes. Mama is nog even bij ze gaan kijken, maar allebei liggen ze heerlijk en netjes. Zo heeft zij een rustig moment, om een goed boek te lezen. Vader is nog op zee met de boot, maar zal spoedig ook weer thuis wezen.
9
De kluif Op de grond, daar in de hoek, ligt een afgekloven kluif. Af en toe is hij zoek, dan is hij naar een kluivenfuif. Ze feesten dan hun korte bestaan, praten over hun afgekloven uiterlijk. Voordat ze weer terug zullen gaan, voor de honden hun geluk. Hun leven is een dankbare zaak, ze zorgen voor het gebit van de hond. En na deze belangrijke taak, het verzorgen van de hondenmond. Dan verdwijnen ze 1 voor 1, in de vuilnisbak of in de tuin. Of ze nou van bot zijn of van been, ze belanden allemaal bij het puin. De kluif zul je nooit horen klagen, daar zijn onze oren te klein voor. Al zal de hond zich soms afvragen, ‘Wat is dat geluid toch dat ik hoor?’ 10