Deel 1
Deel 1
Vier generaties Werk op reis met gebakkramen 1850 - 1961
Inleiding Eerste generatie
Boven: 25-jarig huwelijksfeest, Groningen 8 september 1942. 1. Johannes Christiaan Werk en Jantje Klein. 2. Hendrik Werk, (schoon)vader, weduwnaar van Frouke Bremer. 3. Barbera van Sloten, moeder Jantje Klein. Broers en zus Johannes Christiaan Werk: 4. Hindrik Werk met 5. echtgenote Anna Joosten; Gebroeders Werk. 6. Nanno Klaas. 7. Folkert 8. Trientje en 9. Klaas?
fa. Werk Hendrik Werk Clara Tuntelaar
fa. Werk (en Zn.)
fa. J. Werk-Huizinga
Hendrik Werk
Jan Bartus Werk
Frouke Bremer
Anna Huizinga
fa. Gebroeders Werk
fa. J. Werk-Huizinga
fa. J. Werk-Huizinga
Nanno Klaas Werk
Hendrik Werk
Louwrens Werk
Folkert Werk
Egberdina Kats
Wilhelmina Vink
Trientje Werk Klaas Werk Hindrik Werk
fa. J. Werk-Huizinga
Anna Joosten
Anna Werk
Johannes Christiaan Werk Jantje Klein
Groninger kermis • 12
(Fotoarchief Janet Werk)
Links: Firmanamen en compagnons.
e Groningse koekenbakker en koopvrouw Clara Tuntelaar en de Leidse beroepssoldaat Hendrik Werk stonden in 1850 aan de wieg van wat een familielid ooit schertsend het ‘meelimperium’ noemde. Groningen was hun wettige woonplaats. Per schip trokken zij en drie generaties na hen met demontabele gebakkramen van kermis naar kermis. Soms zeilend, maar meestal hun schip aan de lijn voortslepend, of in ondiep water met een boom voortduwend. Reizen over water en het transport van de kraam per handkar of paard en wagen naar het kermisterrein en weer terug naar de aanlegplaats, opbouwen en demonteren van de kraam beperkten de actieradius. Het werkterrein van de familie Werk bleef daardoor decennialang beperkt tot de provincies Groningen en Drenthe.
Tweede generatie Hendrik en zijn twee jaar jongere broer Jan Bartus traden in de voetsporen van hun ouders. Jan Bartus Werk zette met echtgenote Anna Huizinga de reis voort met de moederkraam en Hendrik Werk bouwde met echtgenote Frouke Bremer een eigen bedrijf op. Derde generatie Louwrens Werk, bijgestaan door echtgenote Wilhelmina Vink, broer Hendrik Werk en schoonzus Egberdina Kats, namen na het overlijden van moeder Anna Huizinga in 1928 onder de firmanaam J. WerkHuizinga de exploitatie van de moederkraam over.
Ieder met hun eigen schip bleven beide broers de Groningse en Drentse vaarwegen trouw. Wegens gezondheidsproblemen hief Louwrens zijn zaak in 1961 op, opvolgers ontbraken. Louwrens dochter en enigst kind Anna (vierde generatie) stapte uit de kermiswereld en trouwde met een ‘burger’. Het huwelijk van Hendrik met Egberdina Kats bleef kinderloos en de moederkraam verhuisde naar het Openluchtmuseum in Arnhem. Hendrik Werk en Frouke Bremer deelden een schip met hun ongetrouwd gebleven kinderen Nanno Klaas, Folkert, Trientje en Klaas Werk, die zich Gebroeders Werk noemden. De drie broers, Trientje werd buitengesloten, kochten in 1914 voor 750 gulden de kraam van hun vader. Met hun ouders verruilden de Gebroeders Werk in 1934 water- voor wegtransport en een demontabele kraam voor een gebakkraam op wielen. Nanno Klaas werd als oudste van de vier gebombardeerd tot chauffeur. Ongetwijfeld een door Klaas genomen beslissing. Hij was weliswaar de jongste van het stel, maar had als zelfbenoemde directeur de touwtjes stevig in handen. Met een gezamenlijke huishouding en onderneming smeedden de gebroeders en hun ouders een band voor het leven. In 1960 ontbonden de Gebroeders Werk hun vennootschap. Met z’n vieren betrokken zij een huis in het Drentse Nietap. Twee broers van de Gebroeders Werk volgden de kermis op afstand. Hindrik trouwde Anna Joosten en maakte carrière bij de spoorwegen, Johannes Christiaan trouwde Jantje Klein en vestigde zich in Groningen als winkelier in groenten en fruit. Groninger kermis • 13
Deel 1
Deel 1
Hendrik Werk en Clara Tuntelaar
Leidse infanterist verovert Groningse koekenbakster Hendrik verliest zijn hart aan jongedochter Clara Leidenaar bekeert zicht tot Molleboon
artholomeus Werk, 40 jaar oud en sjouwer van beroep, stond op 29 mei 1826 voor de ambtenaar van de Leidse burgerlijke stand. Hij verklaarde dat zijn huisvrouw Sara Laterveer ‘op den acht en twintigsten Meij 1826, des avonds ten vijf ure, bevallen is van een kind, van het mannelijk geslacht, aan hetwelk hij bij deze geeft de voornaam van Hendrik’. Op de bewuste maandagmiddag werd Bartholomeus vergezeld door twee zwagers: (Johannes) Willem Laterveer, 28 jaar oud en vachtenbloter van beroep, en Johannes van Weeren, 29 jaar oud en wever van beroep. Vader noch getuigen ondertekenden de geboorteakte. De inlandse kramer Jan Jacobs Tuntelaar was 29 jaar oud, toen hij zaterdagmorgen 20 december 1828 in het bijzijn van inlandse kramer Johann Ludewigs Laggo en kleermaker Abraham Vredeveld Clara’s geboorte aangaf. Vader Jan zette zijn handtekening, de beide getuigen waren de schrijfkunst niet machtig. Clara was het derde kind van Jan Jacobs Tuntelaar en Maria Eliesabet van Duijn. Jacob en Derk, twee voorechtelijke kinderen, stierven in het eerste levensjaar. Clara bleef enigst kind, hoewel haar moeder met 23 lentes nog ‘piepjong’ was. Het had nogal wat voeten in aarde, voordat Hendrik en Clara elkaar in 1850 het jawoord in het Groninger stadhuis konden geven. Waren nagenoeg alle vereiste documenten in juni en juli voorhanden, de notariële akte waarmee Hendriks moeder Sara Laterveer haar zoon toestemming gaf te trouwen, liet echter lang op zich wachten. Pas op 4 oktober werd de handtekening van notaris Anthonij Wijnstroom door de president van de arrondissementsrechtbank te Leiden gelegaliseerd. De akte werd de bruidegom met certificaat van onvermogen (gratis) verstrekt. Daarmee was de laatste hobbel genomen voor het huwelijk, dat met een certificaat van onvermogen voor bruidegom en bruid op 27 oktober werd voltrokken. Clara was vier maanden zwanger toen zij haar jawoord gaf. Evenals Hendrik was Clara halfwees. Moeder Maria Eliesabet van Duijn gaf mondeling toestemming in de trouwzaal, maar kon dit niet met haar handtekening bekrachtigen, omdat zij de schrijfkunst niet machtig was. Niet verwant aan het bruidspaar tekenden koopman Pieter Boekhoudt, kleermaker Willem Bakker en de arbeiders Jan Riedmans en Luccas Velthuis als getuigen.
Oliekoeken en wafels in plaats van textiel In een bootje van kermis naar kermis
Meikermis, opbouw kermis Grote Markt, Groningen 1929. (Fotograaf onbekend, RHC Groninger Archieven, NL-GnGRA-1785-24531)
Groninger kermis • 14
Waarom zou Sara Laterveer besloten hebben niet naar Groningen af te reizen? Te grote aanslag op haar beurs? Lichamelijk te belastend? In die tijd was het niet even een uitstapje, maar een hele onderneming om vanuit Leiden naar Groningen te reizen. Afhankelijk van het jaargetijde en het weer duurde een reis één tot twee dagen. Met de trein van Leiden naar Amsterdam station Westerpoort, per omnibus naar station
Weesperpoort aan de oostkant van de stad, en verder per trein naar Arnhem. In Arnhem wachtte de diligence naar Groningen. In omgekeerde richting kostte de reis naar Den Haag in 1849 twee volle dagen voor het Groningse kamerlid J. F. Zijlker. Sara had in Amsterdam ook kunnen besluiten op de boot naar Lemmer of Harlingen te stappen en vandaar uit haar reis per koets voort te zetten. Het is echter zeer voorstelbaar, dat Sara als spil in de huishouding niet gemist kon worden en het geld voor de reis niet kon missen. Volgens de volkstelling van 18491 woonde naaister Sara Laterveer in één van de arbeidershuisjes aan de Waardgracht. Huisjes met niet meer dan twee betegelde kamers en een zolder, die meestal niet was beschot. De ‘poepdoos’ bevond zich op het achterplaatsje, waarop onder een afdak eenpansmaaltijden werden bereid. Een armetierige woonsituatie, zeker als je bedenkt dat dertien personen onder één dak woonden. De twee jongste ongetrouwde kinderen woonden nog bij hun moeder: Pieter, zeventien jaar oud en fabrieksarbeider, en Elisabeth, twintig jaar oud en spinster van beroep. Sara zal ook deels de zorg over zes inwonende kleinkinderen, in leeftijd variërend van nul tot dertien jaar, hebben gehad. Want ook de gezinnen van Sara’s tweelingdochters, spinsters Sara Johanna Maria en Johanna Maria Sara, woonden in. De eerste was getrouwd met sjouwer Abraham de la Rie, haar tweelingzus met kaarder Bernardus van der Lelie. Koopvrouw Clara Tuntelaar woonde in de Kleine Folkingestraat, naar de in die straat gelegen synagoge ook wel Jodenstraatje of Sjoelgasse genoemd, en vormde een huishouden met de hoogbejaarde weduwe Geertje (Harms) Velthuis en de ongehuwde 21-jarige dienstbode Hinderkien Velthuis. Wanneer Hendrik Werk zich te Groningen vestigde, is gissen. ‘(...) zedert zes Weken te Groningen bevorens te Leijden woonachtig (...)’ staat in een op 24 juli 1850 getekende verklaring, waarmee de burgerlijke stand in Leiden te kennen gaf dat het huwelijk voltrokken kon worden. In de eerste helft van juni zou hij zich dus te Groningen hebben gevestigd. Hendrik Werk verbond zich op 30 mei 1844 als vrijwillig soldaat voor de duur van zes jaar, één maand en één dag en kreeg handje contantje twintig gulden uitgekeerd. Hij trad toe tot het 3e Regiment Infanterie, maar zijn militaire carrière was onopvallend. Hendrik, één meter en 65 centimeter lang, blauwe ogen en donkerbruin haar, bleef soldaat en het enige wapenfeit was zijn bevordering naar de tweede klasse schijfschieten. Waar die ene maand en ene dag zijn gebleven is duister, want zes jaar later werd hij één dag na zijn verjaardag op 29 mei 1850 gepasporteerd. Hendrik Werk nam die dag afscheid van het 3e Regiment Infanterie. Vermoedelijk maakte hij deel uit van het 1e Bataljon, dat in de periode 1847‑1853 te Groningen was gelegerd en schreef Hendrik Werk zich na zijn ontslag uit militaire dienst in als burger Groninger kermis • 15
Deel 1
Deel 1
oud werd, kwam Aldert in 1877 te Wirdum (gemeente Loppersum) ter wereld. Aldert zou als enige volwassen worden en voor nageslacht zorgen. Twee zussen en zes broers die in amper elf jaar tijd na hem kwamen werden slechts enkele maanden oud en één broer (van een tweeling) kwam levenloos ter wereld. Aldert Akkerman, geboren te Wirdum en wonende te Groningen, huwde in 1908 Johanna Bindinga, geboren te Siddeburen en eveneens wonende te Groningen. Vanuit Groningen stuurde schipper Aldert hun ‘Johanna’ over de Groningse wateren. In 1921 werd hij in het bevolkingsregister van Groningen ingeschreven als kermisreiziger. Zeker tot 1940 was hij carrouselhouder en exploiteerde hij naast een draaimolen een schiettent.
van Groningen. Zou Hendrik Clara voor de eerste keer hebben ontmoet tijdens de Groninger Meikermis? Hij in slentergang over de kermis, zij staande in haar linnen kraam? Het Groninger dialect zal Hendrik nog niet machtig zijn geweest, anders zou hij bij hun eerste oogcontact ‘nuver wicht’ hebben gedacht. Clara’s vader Jan Jacobs Tuntelaar verdiende de kost als kramer. Tijdens de Meikermis in 1843 en tijdens de augustuskermis in 1844 verkocht hij zijn waren vanuit een linnen kraam. De pachtsom voor zijn vijf meter en 40 centimeter lange kraam bedroeg vier gulden en vijf cent. Wat hij verkocht is niet bekend. In ieder geval geen kermisgebak als poffertjes, wafels of oliekoeken, of andere etenswaren als koek en augurken. In 1846 bezocht Jan Jacobs Tuntelaar voor de laatste keer de Meikermis. Op 10 november 1846 overleed hij te Groningen in het Stadsziekenhuis. Clara, achttien jaar oud, en moeder Maria Eliesabet van Duijn zetten zijn negotie voort. Beiden pachtten een standplaats op de Meikermis in 1847. Weduwe Tuntelaar met een vijf meter en 40 centimeter lange linnen kraam tegen vier gulden en vijf cent pacht, dochter K. Tuntelaar met een linnen kraam die de helft kleiner was en waarvoor zij twee gulden en tweeëneenhalve cent moest afdragen aan de gemeente. Maria Eliesabet van Duijn trad op 14 november 1847 te Groningen in het huwelijk met weduwnaar en koopman Andries Kooren en keerde niet meer terug als pachter. De daaropvolgende jaren was hij pachter van een linnen kraam, met dezelfde lengte en tegen dezelfde pachtsom. In 1849 en 1850 stonden Clara en haar stiefvader tijdens de Meikermis in hetzelfde rijtje kramen, tijdens de septemberkermis in 1850 grensden hun linnen kramen zelfs aan elkaar. Op de Meikermis van 1848 na is niet bekend, welke waren zij probeerden te slijten. De pachtlijst vermeldt zeven koekenbakkers waaronder K. Tuntelaar. Andries Kooren handelde mogelijk in galanterieën. ‘Reeds 100 jaar stond de zaak WERK-HUIZINGA al op de Groninger Kermis’ staat boven een advertentie die Louwrens Werk in 1950 in het Nieuwsblad van het Noorden liet plaatsen. Mijn betovergrootmoeder verkocht in 1850 echter geen poffertjes, wafels en oliebollen en van een houten demontabele kraam was ook nog geen sprake. ‘K. Tunteler’ stalde tijdens de najaarskermis onbekende waren uit in een linnen kraam. De lekkere trek werd gestild door zes koekenbakkers, twee wafelbakkers, acht wafel- en oliekoekbakkers, en drie poffertjesbakkers. Hendrik Werk noemde zich in de eerste tien jaar van zijn huwelijk koopman en in die periode werd hij in Groningen onder de categorie ‘Schippers, Kramers, enz.’ verschillende keren ingeschreven in het patentregister. In de jaren zestig verkocht Hendrik Werk aantoonbaar Groninger kermis • 16
kermisgebak. Oliekoekenbakker noemt hij zich in 1860 en wafelbakker in 1865, wanneer hij getuige is bij de huwelijksvoltrekking tussen muzikant Franciscus Jansen en koopvrouw Catharina Christina Ombach. In 1867, 1868 en 1869 verkreeg hij als inlands kramer met een overdekte kraam patent voor de verkoop van oliekoeken, wafels en sterke drank op de Groninger Meikermis. In 1868 stond Hendrik met zijn kraam tevens op de najaarsveemarkt. Vanaf 1870 noemde Hendrik Werk zich afwisselend kramer, koopman, wafelbakker, schipper en reiziger. Dat wekt de indruk dat Hendrik pas na 1870 buiten de stadsgrenzen actief werd, maar ook daarvoor sleet hij zijn waren in de provincie en in het noorden van Drenthe, zoals blijkt uit aangiften bij de burgerlijke stand: geboorte Hendrik (Winschoten 1857), geboorte Catharina Andriesina (Leens 1859), levenloos geboren zoon (Baflo 1861), geboorte Hendrik (Delfzijl 1862), geboorte Jan Bartus (Assen 1864) en geboorte Jan Frederikus (Slochteren 1866). Het jongste kind Sara, vernoemd naar haar grootmoeder Sara Laterveer, overleed zes maanden oud te Delfzijl in 1871. Hendrik Werk, Clara Tuntelaar, hun kinderen, en Clara’s moeder Maria Eliesabet van Duijn en stiefvader Andries Kooren trokken gezamenlijk op, want met uitzondering van Winschoten en Assen werd Hendrik naar de burgerlijke stand vergezeld door zijn schoonvader. Hendrik noemde zijn schip ‘Clara’. Waarschijnlijk waren zijn schoonouders ook aan boord, want Andries Kooren noemde zich geen schipper, maar consequent koopman. Hendrik stilde niet alleen lekkere trek, maar vervoerde vóór 1870 ook vracht. H. Werk kreeg als ‘Eigenaar eener overdekt jagtje “Klara Tuntelder”’ patent op alle vervoer van tien ton vracht. Voor het patent betaalde hij twintig cent per ton. Het gezin van mijn betovergrootouders Hendrik Werk en Clara Tuntelaaar telde dertien kinderen. Zes van de dertien kinderen werden volwassen en trouwden: vier
Ansichtkaart, groet van de kermis, 1895. (Uitgeverij W. C. Honigh, RHC Groninger Archieven, NL-GnGRA-1986-1996)
Patentregister Groningen 1867-1868, kramers enz. H. Werk wonende te Groningen Wijk S nr. 260, ‘Inlandsch kramer op de kermis alhier met een kraam’, ingeschreven onder volgnummer 208. Patentregister Groningen 1869-1870: ‘Schippers wier vaartuigen in de 1e klasse, van Tabel no. 16, gevoegd bij de Wet van den 22 April 1852.’ H. Werk wonende te Groningen Wijk S nr. 260, ingeschreven onder volgnummer 398.
dochters en twee zonen. Twee dochters verzeilden in de kermiswereld. Catharina Johanna, hun derde en Catharina Andriesina hun vijfde kind. De oudste huwde in 1877 arbeider Jan de Roode. In de jaren tachtig, begin jaren negentig bakte Jan wafels. Na zijn overlijden in 1893 hertrouwde Catharina Johanna arbeider Geert Reining. Geerts carrière als kermisreiziger duurde, tot hun verhuizing naar Winsum in 1905, zo’n jaar of tien. Ongeschoolde arbeid werd zijn bestemming. Geert zal zijn schoonvader zeker niet hebben bijgestaan, omdat Hendrik Werk omstreeks 1893 stopte met reizen en als arbeider aan de slag ging. Beide schoonzoons vaarden met schip ‘Johanna’ door de provincie en werden, afgaande op de burgerlijke stand, niet door hun schoonvader vergezeld. Die feiten doen vermoeden, dat Jan de Roode en Geert Reining zelfstandig een zaak dreven. Catharina Andriesina huwde in 1886 zwager Willem Cornelis de Roode, die in datzelfde jaar na beëindiging van zijn zesjarig contract bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (K.N.I.L.) uit Nederlands-Indië in Groningen was teruggekeerd en als blauwverver aan de kost kwam. Tot aan zijn overlijden in 1892 verdiende hij incidenteel zijn brood als kermisreiziger. In 1893 hertrouwde Catharina Andriesina Werk de weduwnaar en koopman Jan Akkerman, die tot op dat moment afwisselend koopman en arbeider als beroep had opgegeven. Het is aannemelijk, dat ook hij via Catharina Andriesina in de kermiswereld verzeild raakte. Toen Jan Akkerman in 1894 de geboorte van hun dochter Henderika aangaf bij de burgerlijke stand van Groningen noemde hij zich kermisreiziger. Met een korte uitstap als tapper (caféhouder) in 1896 verdiende hij tot 1910 de kost voor hem en zijn gezin als kermisreiziger. Vanaf 1912, toen Jan Akkerman vanuit Groningen naar Smilde verhuisde, tot aan zijn overlijden in 1919, was hij van beroep (fabrieks)arbeider. Jan Akkerman was eerder getrouwd met Anje Folkersma. Hun huwelijk werd in 1873 te Loppersum ‘hardhollend’ gesloten. Na dochter Hilje, die slechts zeventien jaar
Naast Catharina Johanna en Catharina Andriesina bestond het gezin van Hendrik en Clara uit oudste dochter Maria Elisabeth en jongste dochter Frederika. Maria’s echtgenoot Johannes Hinderikus Blaauw was een blauwe maandag actief als wafelbakker, maar verkreeg zijn inkomen vooral uit ongeschoolde arbeid. Drie dagen nadat Maria een dood kind had gebaard, overleed zij op dertigjarige leeftijd in het kraambed. Frederika trouwde schrijnwerker en meubelmaker Feike Roodbergen. Dertien jaar na zijn overlijden hertrouwde Frederika op bijna 49-jarige leeftijd Jurrie Mulder, zeventien jaar jonger en straatmaker van beroep. Jurrie werd binnen twee jaar weduwnaar en zou Frederika 50 jaar overleven. Net zo bijzonder als hun korte verbintenis is het bewaard gebleven ‘doodsbriefje’. Frederika Werk overleed in het Academisch Ziekenhuis aan pyelonephritis of minder deftig gezegd aan een ontsteking aan nier en nierbekken. Hendrik Werk en Clara Tuntelaar werden opgevolgd door hun enige twee volwassen geworden zonen: Hendrik en Jan Bartus. Jan Bartus, die de reis voortzette met echtgenote Anna Huizinga, ging op 1 december 1890 een overeenkomst aan met zijn vader (bijlage 1). Die ruilde ‘de aan hem toebehoorende grootte poffertjeskraam met toebehooren op dit ogenblik staande aan de Onbeplante Ossenmarkt (sinds 1890 Gyotplein) te Groningen’ met het aan Jan Bartus ‘toebehoorende overdekt schuitje genaamd “Anna” groot negen tonnen thans liggende bij de Ebbingepoortenbrug te Groningen’ en ‘de oliekoekenkraam met toebehooren, thans liggende bij Huizinga aan de Oosterweg’. Vermoedelijk werd met Huizinga Jan Bartus’ schoonvader Wiepko Huizenga bedoeld, die in 1890 met zijn gezin aan de Oosterweg woonde. Wanneer Hendrik Werk voor goed aan wal bleef en aan wie hij het schuitje en de oliekoekenkraam verkocht, is niet bekend. Niet aan zijn zoon en naamgenoot Hendrik, die met Frouke Bremer met weinig middelen en op primitieve wijze met een eigen zaak op reis zouden gaan. Groninger kermis • 17
Deel 1
Deel 1
bezorgd. Jan Bartus zou tegen zijn vrouw hebben gezegd: ‘Weet je wat? Ik zet jouw naam er achter. Voortaan heet onze zaak Werk‑Huizinga.’ J. B. Werk werd J. B. Werk-Huizinga tussen 1902 en 1905. In 1902 liet J. B. Werk de inwoners van Zuidhorn en Grijpskerk weten dat zijn poffertjes- en wafelkraam ‘De Goede Verwachting’ een standplaats op de kermis had ingenomen. Drie jaar later adverteerde Jan Bartus met de firmanaam Werk-Huizinga toen hij een standplaats innam op het kermisplein in Heerenveen. Tot aan het opheffen van de firma op 17 oktober 1961 werd de dubbele naam gevoerd. Een bekende en vertrouwde ‘merknaam’ gooi je niet overboord, zullen de zonen Louwrens en Hendrik hebben gedacht. Maar als Anna’s vader beter had opgelet bij het opmaken van haar geboorteakte, zou Jan Bartus de firmanaam Werk‑Huizenga hebben gevoerd. In naam was kraam ‘De Goede Verwachting’ een eendagsvlieg.
1.
Jan Bartus Werk en Anna Huizinga p 1 september 1864 gaf Hendrik Werk, met zijn schip liggende te Assen in het Noord-Willemskanaal, de geboorte aan van Jan Bartus. Drieënhalf jaar later meldde arbeider Wiepko Huizenga zich bij de burgerlijke stand in Groningen. Hoewel hij op correcte wijze de geboorteakte ondertekende met ‘W huizenga’, werd zijn naam door een ‘slip van de pen’ van de ambtenaar als Huizinga geschreven. Reiziger Jan Bartus Werk en Anna Huizinga, zonder beroep, hadden het niet breed, want zij trouwden op 15 juli 1888 te Groningen met het certificaat van onvermogen. Getuige was reiziger Hendrik Werk, broer van de echtgenoot, en zeven maanden eerder getrouwd met Frouke Bremer. De overige drie niet verwante getuigen waren smid Jakob van den Berg, boekbinder Hendrik Blaauw en schrijnwerker Jan Gerrit Elting. Jan Bartus en Anna reisden met woonschip ‘Anna’ en stapten tussen 1900 en 1910 aan boord van ‘Ziet op U zelf’. Waarschijnlijk dezelfde bolpraam die wafelbakker Jan Bartus Werk van Lucas Wolthuis had gekocht en in 1912 voor duizend gulden inruilde voor het staalijzeren klipperaaktscheepje dat hij op de scheepswerf van Lucas Wolthuis had laten bouwen. Naast de inruil was Jan Bartus de scheepsbouwmeester 1600 gulden in contanten schuldig, waarvan 200 gulden bij vooruitbetaling. Twee gebakkramen die de naam Werk droegen gaf vaak verwarring. De post werd regelmatig verkeerd Groninger kermis • 18
Stad en Ommelanden waren voor Jan Bartus het voornaamste werkterrein. Via advertenties kondigde hij ‘Onder beleefde aanbeveling’ zijn komst aan op kermissen in Grijpskerk, Loppersum, Noordhorn en Sappemeer. In Drenthe stond zijn poffertjeskraam in Roden en in Zuidlaren gedurende de befaamde Zuidlaardermarkt. Voor hem en zijn opvolgende zonen luidde de Zuidlaarderkermis traditioneel het einde in van het kermisseizoen. In Friesland bezocht Jan Bartus kermissen in Heerenveen en Leeuwarden. Trouwe kermisgangers in Groningen zullen zich nooit afgevraagd hebben waar de kraam van Werk-Huizinga zou staan. Blind gingen zij af op de bakgeur, die opsteeg uit het rijtje gebakkramen langs de Korenbeurs op het A-kerkhof. Voor meer zekerheid in dit rijtje opgenomen te worden vroeg Jan Bartus Werk voor de jaren 1915, 1916 en 1917 onderhands* een standplaats aan voor de Meikermis. De voordracht van B&W werd door de gemeenteraad aangenomen. Helaas voor hem en zijn collega’s besloot de raad anderhalve maand later, de Meikermis in 1915 in verband met de Eerste Wereldoorlog te schrappen. De Militaire Overheid had de burgemeester laten weten kermis niet raadzaam te vinden in verband met de aanwezigheid van 1500 geïnterneerde Britse militairen in Groningen. Ook in de daarop volgende jaren besloot de gemeenteraad de kermis niet te laten doorgaan. Op 11 november 1918 werd de wapenstilstand gesloten. De Eerste Wereldoorlog eindigde officieel op 28 juni 1919 met het Verdrag van Versailles. Wegens vlektyfus in 1919 besloot de gemeenteraad op voorstel van B&W Meikermis noch de vervangende najaarskermis door te laten gaan. Onder elkaars duiven schieten, zou je de handelswijze van Jan Bartus Werk in 1923 kunnen noemen in zijn poging een standplaats te bemachtigen op de kermis in
3.
1. Jan Bartus Werk en Anna Huizinga, omstreeks 1905. (Foto A. Simmeren, fotoatelier Bongenaar Groningen)
2. ‘Anna Jantina’, bevaren en bewoond door Louwrens Werk en zijn gezin, jaar en ligplaats onbekend. 3. Overeenkomst J. B. Werk met L. Wolthuis voor bouw klipperaak ‘Anna Jantina’, 14 november 1911.
2.
4.
4. Overeenkomst J. B. Werk met L. Wolthuis, koopsom ‘Anna Jantina’, 14 november 1911. 5. Rekening van L. Wolthuis aan J. B. Werk-Huizinga, Veendam 28 maart 1912. 6. Omstreeks 1962 door Louwrens Werk verkocht aan graanhandelaar K. P. Woldijk.Verbouwd tot zeiljacht, drooggevallen op de Waddenzee, jaar onbekend.
6.
(Fotoarchief K. P. Woldijk)
7. Verkocht door K. P. Woldijk, verbouwd tot woonboot. Winschoterdiep ter hoogte van jachtwerf Frits Dubois, Groningen 1995.
*Voor de verschillende kermisverpachtingssystemen zie bijlage 4.
7. 5. Groninger kermis • 19
Deel 1
Deel 1
‘t Zandt. Popko van der Molen, bestuurslid van de Vereeniging voor Volksvermaken in ‘t Zandt, hoorde van zijn vrouw dat Jan Bartus wel trek had de standplaats van Krekel in te nemen. ‘Ik heb er met mijne medebestuursleden’ – voorzitter Enno Ebels Cleveringa, burgemeester van ‘t Zandt, en secretaris Freerk Jan de Boer, landbouwer in ‘t Zandt – ‘over gesproken dat we Krekel hier eigenlijk niet weer moesten hebben, die kraam is veel te klein en het is toch ook een vuile boel. Zij gevoelden hier ook wel wat voor dat daar een verandering in kwam (...)’ ‘(...) doch in ieder geval zult ge (veldwachter) Ruben in de armen moeten nemen.’ 2 Of Krekel daadwerkelijk met zijn kraam uit ‘t Zandt werd verdreven, is niet bekend. Op 14 november 1911 ondertekende Lucas Wolthuis, scheepsbouwmeester aan het Beneden Dwarsdiep te Veendam, het contract ‘waarnaar gebouwd zal worden een aaktscheepje voor J. B. Werk-Huizinga van Groningen’. Met voorbehoud van belemmeringen door werkstakingen diende het schip uiterlijk februari 1912 opgeleverd te worden. Zoals uit de rekening blijkt bouwde Wolthuis een klipperaak, een zeilend binnenvaartschip met een scherp ‘gesneden’ voorsteven ter bevordering van de vaarsnelheid en een volle ronde achtersteven, waardoor meer leefruimte ontstond. De voornaamste afmetingen van het schip werden vastgelegd voor de lengte over de steven (60 voet of 17,52 meter), de breedte over het berghout (12½ voet of 3,65 meter) en de hoogte van de platte bodem tot het gangboord (vier voet of 1,16 meter). De zes en zeven millimeter dikke ijzeren platen werden heet geklonken met half duim dikke nagels en bovendeks koud geklonken met drie achtste duim dikke nagels. Het aaktscheepje werd uitgerust met een houten roer, uitgevoerd in drie duims grenen of in tweeëneenhalf duims eiken, dat werd bediend door een ijzeren helmstok. Aan weerskanten een tweeëneenhalf duim dik eiken zwaard. Bij te leveren onder andere een eikenhouten ruimtrap, een veertien voet (ruim vier meter) lange loopplank, een tien duims grenen mast, een giek en twee enkele lieren voor de zwaarden. Om het buiswater weg te kunnen pompen, verplichtte Lucas Wolthuis zich tot de levering van een vaste en een losse pomp. Voor- en achterkajuit werden ieder met twee beschoten bedsteden ingericht als nachtverblijf. In de voorkajuit werden twee of drie kastjes en een kleerkast getimmerd. De roef (het dagverblijf) diende minstens dertien voet (vier meter) lang te zijn en volgens bestek verdeeld te worden in een vijf voet lange voorroef en een zeveneneenhalve voet lange achterroef met op beide roeven in het midden ‘een glazen kap hoog model met sligt (slicht = vlak) glas’. Aan weerskanten van de roef drie poortjes, twee in de achterroef en één in de voorroef. Om te stoken en te koken kregen Anna en Jan Bartus de beschikking over twee vuurhaarden. In de Groninger kermis • 20
achterroef afgewerkt met een gebeeldhouwde schoorsteenmantel; de schoorsteenmantel in de voorroef ‘word niet bewerkt doch gewoon slicht’. De achterroef kreeg twee gebeeldhouwde linnenkasten en twee glazen kastjes. ‘De raampjes van de poortjes moeten achter de linnenkasten loopen, dus niet draaibaar.’ Jan Bartus Werk doopte zijn aaktscheepje ‘Anna’, naar zijn echtgenote Anna Huizinga. Tijdens het reisseizoen was het schip echter te herkennen aan twee namen: op het voorschip onder de railing hing aan weerszijden een houten naambord met ‘Anna’, op het achterschip onder de railing werd aan weerszijden een houten naambord opgehangen met ‘Anna Jantina’, naar zijn enigst in 1894 geboren dochter Anna Jantina. De demontabele houten moederkraam was bescheiden van afmetingen. Het front was negen meter breed. De diepte varieerde in de loop der jaren van vijf tot zeven meter, mogelijk toe te schrijven aan het al of niet opbouwen van een terras. De kraam was uitgerust met een koperen bakplaat om poffertjes te bakken en een ‘kachel’ voor het bakken van oliebollen aan de ene en voor het bakken van wafels aan de andere kant. In de kraam konden kermisgangers zich aan weerskanten terugtrekken in twee met gordijnen af te sluiten zijkamertjes. Jan Bartus Werk stookte met eikenhout. In dagbladadvertenties en op pachtlijsten wisselde de naam van zijn kraam voortdurend. Gedurende de Asser kermis van 4 tot 7 mei 1899 steeg de geur van oliekoeken op in de Collardslaan. Hij betaalde tien gulden pacht voor zijn oliekoekenkraam van negen meter bij vijf meter. In 1911, 1912 en 1915 nam hij afwisselend een standplaats in met zijn ‘van ouds bekende Poffertjesen Wafelkraam’ of kortweg ‘Poffertjeskraam’. Waren de kermisgangers in Noordhorn, Groningen, Grijpskerk en Loppersum niet met oliebollen te verleiden? En net zo min in Sappemeer? Daar droegen zeventien
Van boven naar beneden: advertenties uit het Nieuwsblad van het Noorden van 20 augustus 1899, 16 september 1911, 14 mei 1932 en 12 mei 1934. (Koninklijke Bibliotheek, www.delpher.nl)
Kermis, draaimolens Vismarkt, Groningen 1929. (RHC Groninger Archieven, NL-GnGRA-1785-24526)
exploitanten op 6 juli 1911 34 gulden en 35 cent af aan de gemeenteontvanger.3 Bijna de helft van de totale pachtsom werd opgebracht door twee exploitanten. J. Werk zeven gulden en twintig cent voor een poffertjeskraam en Jac. Venema tien gulden voor een suikerkraam. Van wafels en oliekoeken geen spoor te bekennen op de kermis in Sappemeer.4 Groningers die de Meikermis bezochten lustten wel degelijk oliekoeken of oliebollen. Tot aan zijn overlijden in 1926 pachtte Jan Bartus een standplaats voor een oliekoekenkraam. Zijn nazaten pachtten in 1927, 1928, 1929 en 1931 eveneens een standplaats voor een oliekoekenkraam en in het tussenliggende jaar werd een standplaats voor een wafelkraam gepacht. Vanaf 1932 tot aan de Tweede Wereldoorlog bracht Jan Bartus’ zoon Louwrens steevast een bod uit voor een oliebollenkraam. Poffertjes en wafels zal Louwrens ongetwijfeld ook hebben verkocht op de Meikermis, want hij adverteerde met de vanouds bekende Poffertjes-, Wafel- en Oliebollenbakkerij. Jan Bartus Werk overleed in 1926 op 62-jarige leeftijd na afloop van het kermisseizoen. De lijkschouwer kon geen doodsoorzaak vaststellen. Anna Huizinga overleefde haar echtgenoot ruim een jaar en vlak voordat de in de Turfsingel afgemeerde ‘Anna’ opnieuw zou uitvaren voor een tocht langs Groninger kermisterreinen overleed zij op 30 maart 1928 op 60-jarige leeftijd aan kanker. Anna werd 45 dagen verpleegd in het
Groninger Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis, die per dag twee gulden en 25 cent in rekening bracht. Voor vervoer naar het ziekenhuis rekende het ziekenhuis drie gulden en 75 cent, het kisten kostte twee gulden. Jan Bartus en Anna werden bijgezet in het familiegraf op de Zuiderbegraafplaats. Anna Huizinga bracht met één van haar laatste officiële handelingen met succes een bod uit op een standplaats op het A-kerkhof. Na het overlijden van hun moeder zetten Hendrik en Louwrens Werk de zaak van hun ouders onder de firmanaam Jan Werk-Huizinga voort. Tijdens de Meikermis in 1928 stonden de broers er voor het eerst alleen voor. ‘Aan het geachte publiek van Groningen en Omstreken!’ lieten zij weten, dat de vanouds bekende poffertjes-, wafel-, en oliebollenbakkerij van wijlen Mej. De Wed. Jan Werk-Huizinga op dezelfde voet door de kinderen werd voortgezet. Aanvankelijk reisden Louwrens en Hendrik samen met het moederschip, maar vanaf 1932, toen beiden in het huwelijksbootje stapten en Hendrik een schip voor zichzelf liet bouwen, gescheiden. Zus Anna Jantina stapte in 1932 voorgoed van boord, ging aan de slag als dienstbode en woonde tot aan haar overlijden aan wal. Anna was elf jaar verloofd met zeeman Pebe Buining. Aan de verloving kwam op 3 december 1943 een abrupt einde, toen Pebe in de Ierse Zee bij een scheepsramp verdronk.5 Groninger kermis • 21
Deel 1
Deel 1
Hendrik Werk en Egberdina Kats & Louwrens Werk en Wilhelmina Vink roningen, dinsdag 7 mei 1889. De voorbereidingen voor de Meikermis zijn in volle gang. Jan Bartus Werk, 23 jaar oud en reiziger van beroep, wonende alhier, heeft verklaard dat op 7 mei, ‘s morgens om zeven uur, binnen deze gemeente een kind is geboren van het mannelijk geslacht, waaraan de voornaam van Hendrik gegeven zal worden, van welk kind ouders zijn hij comparant en zijn echtgenote Anna Huizinga, zonder beroep, wonende alhier. Slochteren, maandag 1 oktober 1900, twee dagen voor de Slochtermarkt. Jan Bartus Werk, 35 jaar oud en kermisreiziger van beroep, wonende te Groningen, heeft verklaard dat op 1 oktober ‘s morgens om twee uur te Slochteren, binnen deze gemeente, een kind is geboren van het mannelijk geslacht, waaraan de voornaam van Louwrens gegeven zal worden, van welk kind de ouders zijn de echtgenoten Jan Bartus Werk, bovengenoemd en Anna Huizinga, zonder beroep, wonende te Groningen, verklarende de aangever dat de bevalling heeft plaats gehad in het door hem bewoond schip. Jan Bartus heeft zwager Geert Reining, 45 jaar oud en eveneens kermisreiziger, als getuige meegenomen naar het gemeentehuis. Elf jaar verschilden de broers in leeftijd. Uiterlijk en innerlijk twee werelden apart. Gezamenlijk dreven zij de zaak na het overlijden van hun ouders, maar de
1.
Groninger kermis • 22
jongste toonde het meeste verantwoordelijkheidsgevoel. Louwrens – Koos voor intimi – beheerde de financiën, nam de inschrijvingen en de correspondentie voor zijn rekening en plaatste advertenties. Hendrik had een kort lontje en kon zo maar de boel erbij neergooien en dagenlang wegblijven. Kilde zijn woede door van alles en nog wat in het water te smijten, maar deed dat wel met ‘beleid’. De voorwerpen moesten blijven drijven, zoals houten luiken. Louwrens werd door intimi dus Koos genoemd. Dochter Anna weet niet hoe haar vader aan die bijnaam is gekomen. In twee gevallen voerde hij zelfs beide voornamen. In 1926 presenteerde hij zich als K. L. WERK in de overlijdensadvertentie van vader Jan Bartus en ruim een jaar later was hij de diepbedroefde zoon KOOS LOUWRENS WERK in de overlijdensadvertentie van moeder Anna Huizinga. Beide broers trouwden kort na elkaar in Groningen. Hendrik, 42 jaar oud en wafelbakker van beroep, huwde op 7 april 1932 Egberdina Kats, 43 jaar oud en zonder beroep. Stuurman Pebe Buining, verloofd met (schoon)zus Anna Jantina, en kleermaker Gerardus Jan Johannes Collij, volle achterneef van auteurs betovergrootmoeder Anna Kolle, getuigden. Egberdina groeide op in een Drents arbeidersgezin en stond eind jaren tien en begin jaren twintig achter het buffet van de stationsrestauraties in Groningen en Amersfoort. Na twee jaar verblijf in geboortedorp Kerkenveld vestigde Egberdina zich in 1923 opnieuw in Groningen waar zij op zes verschillende adressen inwoonde. Welk beroep zij in die periode uitoefende is niet bekend. Het huwelijk van Hendrik Werk en Egberdina Kats bleef kinderloos. Louwrens, 31 jaar oud en wafelbakker van beroep, huwde op 7 juli 1932 Wilhelmina Vink, 28 jaar oud en zonder beroep. Gerardus Jan Johannes Collij was opnieuw van de partij als getuige en werd bijgestaan door Louwrens’ broer Hendrik. Wilhelmina was het het achtste kind in een arbeidersgezin en werd vernoemd naar haar zes weken eerder overleden zusje. Moeder Trijntje Helder baarde na haar nog vier dochters en een zoon. Het moet een sterke vrouw zijn geweest: overleden in Pieterburen op 93-jarige leeftijd na het baren en opvoeden van dertien kinderen, niet alleen huisvrouw maar ook het gezinsinkomen versterkend als dagloonster en landarbeidster. Ondanks een hard leven als boerenknecht, dagloner en landarbeider overleed vader Derk Vink in Wierhuizen op 83-jarige leeftijd. Wilhelmina Vink verliet in 1926 haar geboortedorp Pieterburen en schreef zich in als inwoner van Groningen. In ruil voor kost en inwoning ging zij aan de slag als dienstbode in het gezin van de Joodse paardenslager Mozes Nijveen – voor de burgerlijke stand Mozes Mozes – en Mietje de Lange. Louwrens Werk moest op de Meikermis in 1935 beide handen missen van echtgenote Wilhelmina Vink, die op de eerste (zater)dag van de jaarlijkse traditie beviel
van dochter Anna. Van kinds af aan reisde zij met haar ouders. Met het opheffen van firma de Werk-Huizinga in 1961 kwam ook een eind aan Anna’s bestaan als kermisreiziger.
2.
3.
1. V.l.n.r.: Louwrens, Anna Jantina en Hendrik Werk, omstreeks 1905. (Fotograaf A. Simmeren, fotoatelier Bongenaar Groningen)
4.
2. Akte van boedelscheiding tussen Louwrens, Hendrik en Anna Jantina Werk, Groningen september 1947. 3. Verklaring directeur N.V. Waterleidingmaatschappij voor de provincie Groningen, 20 juli 1942.
4. Oproep tewerkstelling Louwrens Werk in Organisation Todt, 26 oktober 1944. 5. Overeenkomst H. Werk met Gebr. Grol voor bouw steilstevenaak ‘Risico’, 21 juni 1932.
5.
Louwrens’ en Hendriks neven en nicht de Gebroeders Werk breidden hun werkterrein uit toen zij begin jaren dertig een gebakkraam op wielen kochten. Die stap hebben beide broers nooit gezet. Zij bleven trouw aan de demontabele moederkraam en het reizen per schip. Tot het opheffen van de firma Werk-Huizinga in 1961 vervoerde Louwrens de moederkraam met klipperaak ‘Anna’. Ruim twee maanden na zijn huwelijk met Egberdina Kats gaf Hendrik opdracht tot het bouwen van een eigen schip. Drie maanden later werd de steilstevenaak opgeleverd en reisden beide gezinnen gescheiden van kermis naar kermis. Op 21 juni 1932 tekenden Gebroeders H. en W. Grol, scheepsbouwers in Veendam, en schipper H. Werk een contract voor de bouw van een nieuw staalijzeren aakschip. Hendrik betaalde 3972 gulden in drie termijnen: 1000 gulden bij het tekenen van het contract, 500 gulden wanneer ‘het schip van buiten geheel dicht gebouwd is’ en de rest bij aflevering van het schip. ‘Het schip zal klaar wezen in de eerste helf van September a.s.’ Gebroeders Grol hielden daarbij wel flinke slagen om de arm: ‘Bij werkstaking of stoornis in het Bedrijf of wachten op een of ander materiaal en zoo lang als dat duurt zoo veel later wordt het schip opgelevert.’ In grootte was het schip vergelijkbaar met het moederschip: lang zeventien en een halve meter, breedte buitenwerks drie meter en 80 centimeter en diep een meter en achttien centimeter. De vaareigenschappen waren slechter volgens Louwrens’ dochter Anna. De steile voorsteven duwde het water als het ware voor zich uit, waardoor de vaarsnelheid werd geremd. De dikte van het plaatwerk werd ‘met de gebruikelijke fabrieks spelingen’ vastgelegd op zes millimeter voor kiel en vlak, op zeven millimeter voor de kimmen en op vijf millimeter voor de bovenste gang. Het zeil, ‘met Gaffel niet te zwaar’, werd gehesen in een Amerikaans grenen mast, vanonder vierkant en 25 centimeter dik en voorzien van een wegerij als contragewicht voor de strijkende mast. Bij windstil weer beschikte Hendrik over een treklijn (jaaglijn), of kon hij zijn schip laten slepen met een 40 meter lange anderhalf duim dikke sleepdraad. Voor voortstuwing in ondiep water lagen twee vaarbomen aan boord. Roer en met ijzer beslagen zijzwaarden, elk op en neer te halen met een dubbele zwaardlier, werden gemaakt uit anderhalf duims dik eikenhout. De aak werd uitgerust met twee ankers: een 35 kilogram zwaar stokanker en een 40 kilogram zwaar klipanker. Twee landvasten (trossen), elk twintig meter Hercules (staaldraad met uitstraling van touw), konden worden vastgemaakt aan vier bolders achter en twee bolders voor. Bij man over boord was een reddingboei Groninger kermis • 23
Deel 1
beschikbaar, misthoorn en mistlantaarn verhoogden de veiligheid bij het varen in mist. Op het achterschip een twee meter en 60 centimeter lange, met vurenhout betimmerde roef, het plafond afgewerkt met triplex en de buikdenning (bodem) bestaande uit 26 millimeter dik grenen Orion. In de roef een sierhaard met witte geslepen tegels, boven de schoorsteenmantel een geslepen spiegel ‘met de benoodige koperwerk’ en bergruimte bestaande uit twee ‘bevetten’ (buffetten) met spiegel en een vurenhouten kleerkast, alle drie aan de voorzijde betimmerd met eikenhout, twee glazen kastjes en ‘andere’ kasten. Onder het achterdek twee vurenhouten kooien ‘op ledikanten model, met gangje (gangetje) in de midden’. Daglicht kwam naar binnen via vallichten (lichtramen) in de roef en via twee patrijspoorten in de achterhuid. Hendrik Werk noemde zijn schip ‘Risico’ en niet, zoals gebruikelijk, naar zijn echtgenote Egberdina. Evenals broer Louwrens en schoonzus Wilhelmina Vink overwinterden zij in Groningen. In de oorlogsjaren en na de Tweede Wereldoorlog in de wintermaanden lag aak ‘Risico’ in het Reitdiep. Hendrik meerde af op een vaste plek tegenover de stadse kant, ter hoogte van de Herman Colleniusbrug nabij de watertoren. De helft van de kraam werd in de wintermaanden opgeslagen in het laadruim. De andere helft en de pakkisten met het interieur lagen in het laadruim van Louwrens’ aakschip. Daardoor bleef voor Louwrens’ gezin genoeg ruimte over om binnendoor van voor- naar achterschip te lopen. Gedurende het kermisseizoen vervoerde Louwrens de hele santenkraam, Hendrik vaarde dan met een leeg laadruim achter Louwrens aan. Nadat Hendrik op 65jarige leeftijd met reizen was gestopt, werden kraam en pakkisten buiten het kermisseizoen opgeslagen in een pakhuis. De beurskrach in 1929 luidde een langdurige economische crisis in. Rendabele exploitatie van de moederkraam zal Louwrens Werk ongetwijfeld hoofdbrekens hebben gekost. Met ‘kop d’r veur’ bood hij onafgebroken op een standplaats op het A-kerkhof noordzijde langs de Korenbeurs. Met succes. Behalve in 1936 en 1938 toen concurrenten een hoger bod uitbrachten. In 1932 en 1934 was een bod van 125 gulden hoog genoeg om de meest gewilde standplaats in te nemen: eerste in het rijtje vanaf de Vismarkt. Om de kans op een standplaats te vergroten, wedde Louwrens Werk evenals neef Klaas Werk namens de Gebroeders Werk op verschillende paarden tegelijk. In negen van de elf crisisjaren legde hem die handelswijze geen windeieren. Louwrens en zijn concurrenten moesten echter afwachten welke perceel langs de Korenbeurs hen ten deel viel. Hoe lag bijvoorbeeld in 1935 de krachtsverhouding tussen de gebakkraamhouders? Perceel 1 werd gegund aan de Gebroeders Werk. Met 150 gulden en 50 cent bracht Klaas Werk van de Groninger kermis • 24
Deel 1
zeven exploitanten het hoogste bod uit. Met een bod van 105 gulden kreeg R. Andela perceel 2 toebedeeld. Vijf gulden lager dan het bod van Louwrens Werk. Het is niet aannemelijk dat gemeente Groningen vijf gulden liet liggen. De totale opbrengst zal maatgevend zijn geweest. Percelen 4 (72 gulden), 5 (35 gulden) en 6 (30 gulden) werden bezet door R. Visser, N. Friso en Tj. Kooistra. Een zevende, niet benoemde standplaats werd ingenomen door Mej. M. van der Woude-Osinga uit Harlingen. Minke Osinga betaalde 22 gulden en 50 cent pacht voor het oliebollenkraampje, waarmee haar moeder Catharina Maria Kamminga tot aan haar overlijden in 1925 reisde. Liefhebbers van Catharina’s oliebollen herkenden haar kraam aan het opschrift ‘WED: P. OSENGA’. Groningen, vrijdag 25 augustus 1939. ‘Geen 28-Augustusviering. Naar wij vernemen hebben B. en W. heden besloten de openbare feestelijkheden op 28 Augustus a.s. in verband met de buitengewone tijdsomstandigheden geen doorgang te doen vinden.’ Vrijdag 1 september. Het Duitse leger valt Polen binnen. Engeland en Frankrijk verklaren Duitsland de oorlog. Groningen, maandag 15 april 1940. Vier weken voordat het Duitse leger Nederland zou overrompelen. De gemeenteraad is in vergadering bijeen en besluit op voordracht van B&W ‘dat in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden in 1940 de voorjaarskermis niet zal doorgaan’. Na 28 augustus was er opnieuw economische schade voor de Groningse middenstand. Ondanks verzet uit de kermiswereld, middenstand, horeca en bioscopen werd de afgelasting van de Meikermis niet herroepen. Met een krappe meerderheid van twintig tegen zeventien stemmen bleef de gemeenteraad op 29 april bij haar besluit. Een week voordat Stadjers en Ommelanders zich onder normale omstandigheden weer in het feestgedruis zouden storten sloop het Duitse leger Nederland binnen. In de Tweede Wereldoorlog lag het bedrijf WerkHuizinga plat. Hendrik, bij het uitbreken van de oorlog 51 jaar oud, kreeg een uitkering van de gemeente Groningen. Zijn elf jaar jongere broer, die zich met zijn gezin in Eenrum vestigde, kreeg te maken met de Arbeitseinsatz. Louwrens wist echter verplichte tewerkstelling in Duitsland te voorkomen. De eerste oorlogsjaren was hij in Uithuizen onmisbaar bij de Waterleidingmaatschappij voor de provincie Groningen. Louwrens had een dienstfiets en verdiende negentien gulden per week. Dankzij een verklaring van de directeur werd zijn fiets niet ingevorderd. In de laatste oorlogsjaren werkte Louwrens onder bescherming van de burgemeester van Eenrum als landarbeider bij een akkerbouwer in Eenrum. Anderhalve maand na het uitroepen van de spoorwegstaking werd Louwrens Werk op 26 oktober 1944 door de burge-
Jaar Kraam Standplaats Pachtsom
(guldens)
1928 Poffertjes-, wafel- en oliebollenbakkerij
A-kerkhof tegenover A-kerkstraat
185
1929 Oliekoekenkraam
A-kerkhof
165
1930 Wafelkraam
A-kerkhof perceel 3
150
1931 Oliekoekenkraam
A-kerkhof perceel 3
100
1932 Oliebollenkraam
A-kerkhof perceel 1
125
1933 Oliebollenkraam
A-kerkhof perceel 4
40
1934 Oliebollenkraam
A-kerkhof perceel 1
125
1935 Oliebollenkraam
A-kerkhof perceel 3
90
1936 Op acht percelen bod uitgebracht, niet gegund 1937 Oliebollenkraam
A-kerkhof perceel 2
165
1938 Op acht percelen bod uitgebracht, niet gegund 1939 Oliebollenkraam
A-kerkhof
95
1946 Gebakkraam
A-kerkhof
45
1947 Hiaat in dossier Meikermis 1948 Gebakkraam
A-kerkhof perceel 5
110
1949 Gebakkraam
A-kerkhof
200
1950 Poffertjeskraam
A-kerkhof
400
1951 Poffertjeskraam
A-kerkhof
250
1952 Poffertjes-, wafel- & oliebollenkraam
A-kerkhof
300
1953 Poffertjeskraam
A-kerkhof 325
1954 Poffertjeskraam
A-kerkhof
350
1955 Poffertjeskraam
A-kerkhof
405
1956 Poffertjeskraam
A-kerkhof
280
1957 Poffertjeskraam
A-kerkhof noordzijde
550
1958 Poffertjeskraam
A-kerkhof
600
1959 Poffertjeskraam
A-kerkhof noordzijde
600
1960 Poffertjeskraam
A-kerkhof noordzijde
600
1961 Gebakkraam
A-kerkhof noordzijde
750
26 januari 1933
25 januari 1935
4 februari 1937
A-kerkhof noordzijde Perceel Bod in guldens
A-kerkhof noordzijde Perceel Bod in guldens
A-kerkhof noordzijde Perceel Bod in guldens
1 130 1 125
1 175
2
2 110
2 gegund 165
3 60 3 gegund 90
3 145
40 4 50
4 110
4 gegund
90
5 30 5 80 6 28 6 70 7 65 8 60 Standplaatsen A-kerkhof en geboden pachtsommen voor poffertjes-, wafel- en oliebollenkraam J. Werk-Huizinga. Perceelnummers oplopend van oost (Vismarkt) naar west (A-kerk). (RHC Groninger Archieven, toegang 1841, inv.nrs. 541-544) (RHC Groninger Archieven, toegang 1607, inv.nrs. 542, 546, 550, 553, 560 en 562)
meester van Eenrum opgeroepen zich te melden voor dwangarbeid in Organisation Todt (O.T.). Dwangarbeiders hadden de keuze tussen inkwartiering – was- en eetgerei, dekens en een schop moesten meegenomen worden – of heen en weer reizen op eigen kosten. W. de Vries in Wierhuizen of Gebr. Kampstra in Eenrum zorgden dan voor vervoer. De burgemeester zag zich genoodzaakt het aantal vrijstellingen sterk te beperken. Desondanks behoedde vrijstelling Louwrens Werk voor gedwongen graafwerkzaamheden is de stellige overtuiging van dochter Anna. Na de oorlog brak een moeilijke periode aan. Zeker voor gebakkraamhouders. Alle eerste levensbehoeften werden door de overheid gerantsoeneerd. Brandstof en levensmiddelen, zoals bakolie, meel, suiker, stroop en boter, waren verkrijgbaar tegen inlevering van distributiebonnen. Pachtsommen stegen explosief. Op de Meikermis stond de kraam van Werk-Huizinga in het vertrouwde rijtje langs de Korenbeurs op het A-kerkhof. In vijftien jaar steeg de pachtsom van 45 gulden in 1946 naar 750 gulden in 1961. Dat de pachtsom voor de moederkraam omhoog schommelde, is waarschijnlijk toe te schrijven aan wisselende plaatsen die in het rijtje werden ingenomen: immers hoe dichter bij de Vismarkt hoe hoger de huur voor de standplaats. Als vanouds bakte Werk-Huizinga poffertjes, oliebollen en wafels. Opmerkelijk verschil tussen vóór en na de Tweede Wereldoorlog was de benaming van de kraam. De nadruk lag niet meer op oliekoeken of oliebollen maar op poffertjes. Was de smaak van het Groningse kermispubliek veranderd? Verwachtte Louwrens Werk met poffertjes meer klandizie te trekken? Niet alleen in Groningen stegen de pachtsommen aanzienlijk, maar ook in Zuidlaren moesten kermisexploitanten steeds dieper in de geldbuidel tasten. Werk-Huizinga betaalde in 1948 30 en in 1951 130 gulden pacht voor een oliebollenkraam. In 1961, het laatste jaar waarin Louwrens Werk de Zuidlaarderkermis bezocht, was de pachtsom opgelopen naar 375 gulden. De eigendomsverhoudingen werden formeel vastgelegd. Op Louwrens dreef weliswaar de zaak, maar op papier had hij met broer Hendrik en zus Anna Jantina niets geregeld. Evenmin hun ouders Jan Bartus Werk en Anna Huizinga met hun kinderen. De boedel werd pas gescheiden en verdeeld in 1947, waarbij LAURENS WERK, wafelbakker, wonende te Eenrum, in algehele gemeenschap gehuwd met WILHELMINA VINK, eigenaar werd van ‘het staal-ijzeren schip genaamd Anna groot 35 ton met mast en verder toebehoren’ en ‘de oliebollen-kraam met volledige inventaris’ en tegelijkertijd broer en zus ieder met 1150 gulden uitkocht. Mr. L. F. Coolman, notaris te Eenrum, rekende den Heer L. Werk tien gulden voor het opmaken van de onderhandse akte. Zorgvuldig was Coolman niet, hoewel je Groninger kermis • 25
Deel 1
Deel 1
dat wel van een notaris verwacht. Laurens in plaats van Louwrens en op de rekening staat niet zeilschip maar motorschip ‘Anna’. Een dieselmotor liet Louwrens nooit inbouwen. Voor twee trajecten koos hij voor een ander gemak. Voor de reis van Eenrum naar Groningen en terug huurde Louwrens Werk een sleepdienst, voor de oversteek van het Zuidlaardermeer gooide Louwrens een lijntje over naar zandschipper Bijlenga. In de tweede helft van de jaren 50 kocht Louwrens een opduwertje. Dochter Anna kreeg als motordrijver een taak erbij. 1.
1. Koperen etsplaatje van de poffertjeskraam van Werk-Huizinga, gebruikt voor de opdruk van de oliebollenzak.
2.
3.
2. Poffertjes-, wafel- en oliebollenkraam WerkHuizinga, A-kerkhof Groningen, op de achtergrond de Korenbeurs. V.l.n.r.: Hendrik Werk, hulp Eike Dekens, Egberdina Kats, Anna Werk en haar ouders Louwrens Werk en Wilhelmina Vink. Boven Anna hangt de lauwerkrans die aangeboden werd door de Noordelijke Gemeenschap van Kunstenaars, Groningen 1950. (Fotobedrijf Piet Boonstra, RHC Groninger Archieven, NL-GnGRA-1785-25592)
3. Oliebollenzak Werk-Huizinga. 4. Meikermis, A-kerkhof noordzijde gezien naar het oosten, 1958. (Fotobedrijf Piet Boonstra, RHC Groninger Archieven, NL-GnGRA-1785-12543)
4. Groninger kermis • 26
5. Louwrens’ zaak werd door een anonieme ‘dichter’ met een rijmelarijtje in het zonnetje gezet.
‘De poffertjes, wafels en oliebollen zullen gedurende de komende kermis anders smaken dan gewoonlijk. Lekkerder. Want er zit een jubileumsmaak aan. De zaak bestaat namelijk honderd jaar.’ Veel veranderde, twee dingen bleven. Onder de koperen bakplaat waarop de poffertjes werden gegaard, knapperde nog steeds het houtvuur en de kraam werd nog steeds met het schip van vader Jan Bartus vervoerd. Maar de kachel waarop oliebollen en wafels werden gebakken werd inmiddels gestookt op butagas. Een algehele verandering onderging de afgelopen eeuw de verlichting: van tuitlampen met katoentjes via petroleum- en carbidlampen naar elektrische verlichting. Het antwoord op de vraag ‘Hoeveel bakt U per dag?’ sloeg de verslaggever met stomheid. Van ‘s morgens vroeg tot een uur ‘s nachts ‘bakken we toch zeker zo’n tienduizend oliebollen en voor 600 à 700 porties poffertjes zijn we niet bang’. Voor poffertjes nog steeds een respectabele hoeveelheid. Maar een moderne bakautomaat produceert per uur het dubbele aantal oliebollen. ‘Kop aan kop; hoofd aan staart’, zo gaf een redacteur van het Nieuwsblad van het Noorden de verwachte drukte aan op de 750e Zuidlaardermarkt. De aanvoer van paarden ‘al of niet vergezeld van dartele veulens, lopen practisch hoofd aan staart’ viel enigszins tegen en pluvius hield velen thuis achter de kolenkachel, die volgens traditie weer aangelegd mocht worden. De jaarmarkt vierde een drievoudig jubileum. Niet alleen werd de Zuidlaardermarkt voor de 750e keer gehouden maar ontving boeren, burgers en buitenlui ook voor de 250e keer op de derde dinsdag in oktober. De heer O. Hoenderken uit Roden bezocht voor de 75e maal de markt in het Drentse brinkdorp. Maar meer jubilarissen reisden in 1950 naar Zuidlaren. G. Kallenkoot – onder het kermispubliek beter bekend als ‘Ome Gijs’ – verkocht 65 jaar noga, zuurballen en kersenstangen. J. Werk-Huizinga vierde het honderdjarig bestaan van hun zaak. Louwrens’ zaak werd door een anonieme ‘dichter’ met een rijmelarijtje in het zonnetje gezet. Meer comfort, grotere snelheid en verbeterde dienstregeling beloofde president-directeur Den Hollander van de Nederlandsche Spoorwegen in Groningen Ontvangt.6 Elf sneltreinen en vier exprestreinen (Inter-
‘Van Werk-Huizinga (let op de naa m) Staat 100 jaren reeds de kraam Op markten, kermissen en feesten. Een hulde komt haar zeker toe Voor ‘t zeldzaam jubilé. Zuidlaardermarkt: 750 jaar, Werk-Huizinga viert mee. Reeds 51 keer ditmaal Bouwde men op d’oude Brink De Kraam op van Werk-Huizinga Voor de Zuidlaarder Markt. De poffertjes bakt men op de plaa t, De bollen bij de schouw. Het koper blinkt, gordijntjes wit, Dit alles noodt: “kom gauw”.’ 5.
citytreinen) in beide richtingen zouden op werkdagen zorgen voor comfortabele en snelle reismogelijkheden tussen het noorden en het westen. De reistijd tussen Groningen en Amsterdam werd met 34 minuten verkort. Tussen Groningen en Den Haag was de tijdwinst 44 minuten. De nieuwe dienstregeling werd ingevoerd op zondag 18 mei 1952, op de laatste dag van de Meikermis. Een goed begin voor treinreizigers en een goed slot voor kermisexploitanten, die zaterdag en zondag over het aantal bezoekers niet mochten klagen. Zaterdagavond was het zelfs zo druk dat het publiek voetje voor voetje voortschuifelde. Middernacht doofden oliebollen- en poffertjesbakkers hun vuren, orgelboeken werden opgeborgen en verschillende exploitanten hervatten de reis met gezwinde spoed. Van veel bedrijven stond in korte tijd niet veel meer dan een kale draagconstructie. Met uitzondering van de poffertjeskraam van Werk-Huizinga. Louwrens mocht gedurende de feestweek Groningen Ontvangt op het A-kerkhof blijven staan. Als tegengebaar zegde hij het Rode Kruis een percentage van de winst toe. In 1954 stopte Hendrik op 65-jarige leeftijd de samenwerking met zijn elf jaar jongere broer Louwrens. Hendrik was lui van aard. Louwrens zal zijn vertrek niet hebben betreurd. Hendrik kon gebruik maken van de Noodwet Ouderdomsvoorziening, die tussen 1947 en 1957 een uitkering verstrekte aan mannen en alleenstaande vrouwen van 65 jaar en ouder zonder voldoende eigen inkomsten. De wet werd ingevoerd door ‘vadertje’ Drees, minister van Sociale Zaken in kabinet-Beel I. De noodwet werd op 2 januari 1957 vervangen door de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bijna 740.000 mensen ontvingen dat jaar een bescheiden uitkering. Zij ‘trokken van Drees’, hoewel minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid J. G. Suurhoff Groninger kermis • 27
Deel 1
verantwoordelijk was voor de invoering van de AOW. Hendrik Werk en Egberdina Kats gooiden de trossen van aakschip ‘Risico’ niet meer los in het Reitdiep. In 1960 betrokken zij in Groningen een huurhuis. Hendrik, die de dubbele achternaam trouw was gebleven, en Egberdina overleden enkele jaren na elkaar te Groningen: Egberdina Kats op 18 maart 1970 op 81-jarige leeftijd en Hendrik Werk Huizinga op 21 januari 1973 op 83-jarige leeftijd. Beiden werden bijgezet in het familiegraf op de Zuiderbegraafplaats. Een halve eeuw deden Jan Bartus Werk en zijn nazaten zaken onder de firmanaam Werk-Huizinga. Een jaar nadat Hendrik zich uit de zaak had teruggetrokken, legde Louwrens formeel die naam vast. Laurens (en niet Louwrens) Werk schreef op 3 mei 1955 zijn kermisbedrijf – poffertjes-, oliebollen- en wafelkraam – in bij de Kamer van Koophandel & Fabrieken Groningen. Volgens zijn opgave werd de firma opgericht in 1850 en in 1926 voortgezet door A. Werk-Huizinga. Hij woonde aan boord van ‘Anna’ en zijn wettige woonplaats was (nog steeds) Eenrum. Na de boedelscheiding liet Louwrens opnieuw Laurens optekenen. Wist hij niet beter? Of was het hem om het even hoe zijn voornaam werd gespeld en hechtte hij meer waarde aan de bijnaam Koos? Met een geruster hart zaken te kunnen doen verzocht Louwrens Werk ‘zijn’ standplaats op het A-kerkhof voor meerdere jaren tijdens de Meikermis onderhands aan hem te verpachten. Hij vroeg een vergelijkbare overeenkomst die de gemeente Groningen met Consael, De Haan en Broers had afgesloten. Zoals de jaren daarvoor had Louwrens Werk namens Werk-Huizinga in 1957 een standplaats via openbare inschrijving weten te bemachtigen. Hij was bereid de komende jaren opnieuw 550 gulden pacht te betalen. De geboden pachtsom trok de marktmeester niet over de streep, die B&W adviseerde ‘het verzoek van adressant niet in overweging te nemen’. B&W volgden zijn advies. Desondanks ontbrak de kraam van Werk-Huizinga niet in het rijtje langs de Korenbeurs. Louwrens moest daarvoor wel wat dieper in de buidel tasten. In 1958, 1959 en 1960 betaalde hij ieder jaar 600 gulden pacht die Louwrens, gelet op de waarderende woorden in het officieel orgaan van de Nederlandse Vereniging van Kermisvrienden, ongetwijfeld heeft terugverdiend. In de kermisvriend richtte K. J. Kuipers de schijnwerper op de poffertjeskraam van Werk-Huizinga.7 Een sfeerbeschrijving waarbij je je vette vingers aflikt. Kuipers bezocht de kraam om naar zijn zeggen zijn gehemelte te strelen in een zaak met meer dan een eeuw reputatie, ‘wat meer zegt: een uitstekende reputatie’. ‘Baas’ Louwrens Werk is het toonbeeld van de stoere Groninger. Praat weinig en behoort niet tot de grote trek. Wat niet wil zeggen dat hij niet met graagte een hap neemt uit zijn eigen baksels, maar in de buurt blijft Groninger kermis • 28
Deel 1
van de Martinitoren. ‘Deze toren, aldus Werk-Huizinga, verlies ik in het seizoen niet uit het oog.’ Kwaliteit staat voorop. Poffertjes en wafels worden in zuivere roomboter gebakken, oliebollen in eerste klas slaolie. ‘Werk-Huizinga bepaalt de prijs voor zijn porties en gaat hier niet onder. Diegenen die ze te duur zijn, nemen ze maar niet, is het oordeel van Werk. Maar ze blijven niet liggen, het publiek komt en koopt.’ Is de uitstekende kwaliteit alleen de oorzaak van het meer dan honderdjarig bestaan van deze firma, vraagt de stukjesschrijver zich af. ‘Nee, dit alleen niet, want kijkt U eens binnen. Gezellige zitjes nodigen U uit om ongestoord van deze delicatesse(s) te genieten. Het kermisrumoer blijft tot een minimum beperkt.’ Geen strijkjes of zigeunermuziek. Jan Werk-Huizinga (Louwrens Werk) bakt boven zijn prachtig fornuis in alle rust en kalmte. Vrouw en dochter nemen in een sfeer van gemoedelijkheid en kalmte de bestellingen op. Alle vier ‘chambres séparées’, twee kamertjes aan weerszijden, zijn bezet. Een jong paartje komt binnen en aarzelt om te gaan zitten. ‘Ik sta op van mijn plaats, die direct wordt ingenomen door de geliefden. Discreet sluit ik het gordijn achter mij. Welke toekomstplannen worden er besproken in deze prachtige intieme zaal? En hoeveel toekomstplannen zouden er al niet besproken zijn in deze afgelopen honderd jaar? Maar de boxen zwijgen, even solide en degelijk als deze hard werkende mensen. Tot ziens Werk-Huizinga. Want U en Uw poffertjeskraam kunnen en willen wij niet missen.’ Drie jaar later werd het luifeldoek na afloop van de Zuidlaardermarkt voor de laatste keer door Louwrens Werk neergelaten. Geen muziek! In tegenstelling tot de jaren dertig waarin muziek werd ingezet om meer klanten naar binnen te lokken. ‘Alle dagen schitterende muziek’ (1930 Zuidlaarderkermis), ‘Hij komt met iets nieuws. De Pneumatische Accordeonist’ (1932 Meikermis) en ‘Gezellig zitje met de nieuwste muziek’ (1934 Meikermis).
Hoofdstation Groningen, feestelijke aankomst eerste elektrische trein, 1952. (Fotobedrijf Piet Boonstra, RHC Groninger Archieven, NL-GnGRA-1785-12499)
de Vismarkt de meningen zeer verdeeld waren.’ Aan het rijtje kwam rigoureus een eind, toen N. Koopal uit Leeuwarden bereid was 1900 gulden te betalen voor zijn gebakkraam. Zijn bod was hoger dan de pachtsommen van de overige vijf inschrijvers bij elkaar opgeteld. Koopal bood onder voorwaarde dat, met uitzondering van een poffertjeskraam, geen andere gebakkraam op dit kermisterrein zou worden toegelaten. Met de plaatsing van twee gebakkramen verloor de Meikermis een tientallen jaren lange traditie. Louwrens’ poffertjeskraam en Koopals gebakkraam kregen gezelschap van de suikerspin van H. Punter-Westerdijk uit Apeldoorn, de kijktent van G. J. Vermeulen uit Amsterdam en de apentent van P. de Haan-Groninger uit Rotterdam. Wegens een uitzondering op het concurrentiebeding werd Koopal met 400 gulden gecompenseerd. Twee partijen tevreden: gemeente Groningen haalde met 2100 gulden meer pacht binnen en de overgebleven twee gebakkraamhouders waren ‘verlost’ van vier concurrenten. Louwrens Werk, als altijd op het A-kerkhof, trakteerde op oliebollen, maar liefhebbers van zijn oliebollen moesten zich eerst wel rond eten. ‘Wij tracteren i e d e r die tien grote of kleine zakken voorzien van onze naam inlevert op tien of vijf oliebollen.’ Met die zakken was iets bijzonders aan de hand. Beide zakken werden bedrukt met de kraam, zoals deze door Piet Boonstra in 1950 op foto was gezet. Echter met één verschil: op
de koperen etsplaat waarmee de opdruk werd aangebracht ontbreekt hulp Eike Dekens. Hoeveel moesten liefhebbers van Louwrens’ oliebollen schuiven? Het maakte niet uit waar hij zijn kraam opbouwde, in Groningen, Usquert, Eenrum of Mensingeweer, steevast adverteerde Werk-Huizinga met ‘oliebollen geen 15 maar 20 voor 1 GULDEN’ of ‘Collega’s kunnen ons nog steeds niet dulden, want wij geven als altijd geen 15 maar... 20 oliebollen voor 1 GULDEN’. Kom daar tegenwoordig nog eens om: één oliebol voor één euro is niet ongebruikelijk. 111 en 1961, magische getallen. Na 111 jaar nam Louwrens Werk-Huizinga om gezondheidsredenen afscheid van het kermispubliek. Drie keer bouwde hij in Groningen de moederkraam nog op en bakte hij in het centrum oliebollen en poffertjes tijdens de Meikermis en het Gronings Ontzet en in het Stadspark gedurende de tuinbouwtentoonstelling Manifestatie Groei 1961 (MG ‘61). Groningen ging op de schop met structuurplan 1961, waarmee het startsein werd gegeven voor de bouw van nieuwe woonwijken aan de noordkant van de stad: Selwerd, De Paddepoel en Vinkhuizen. De bouw van het Nieuwe Stadhuis, verbonden via een luchtbrug met het bestaande stadhuis, dat dateert uit het begin van de negentiende eeuw, was nagenoeg klaar. Veel Stadjers zullen niet getreurd hebben om de sloop van het
In dubbel opzicht kan 1960 een bijzonder jaar worden genoemd. Louwrens Werk kondigde het 110-jarige bestaan aan van de poffertjes-, wafel- en oliebollenkraam van Jan Werk-Huizinga. Het rijtje gebakkramen aan de noordzijde A-kerkhof werd opgedoekt. In een brief gedateerd 18 maart 1960 bracht de directeur van het marktwezen aan B&W het ongenoegen over van de gebakkraamhouders, die op het A-kerkhof plachten te staan. Zij waren ontstemd over het grote aantal gebakkramen. De spoeling werd te dun door plaatsing van zes kramen, zoals twee jaar eerder reeds in De Kermisgids werd opgemerkt: ‘Als wij goed geluisterd hebben, dan waren de uitkomsten op de Ossenmarkt en op het A-kerkhof voor de zes naast elkaar geplaatste gebakkramen van Werk-Huizinga, C. Sipkema-Janvier, Gebr. Werk, Joh. Denies, Cor. Denies en Gouke Sipkema het minst bevredigend, terwijl op Groninger kermis • 29
Deel 1
strakke witmarmeren gebouw, dat in 1996 plaats maakte voor het woon- en winkelcomplex Waagstraat. De Koude Oorlog woedde in volle hevigheid. Tussen het communistische Oost- en het kapitalistische WestEuropa hing het IJzeren Gordijn. Twee weken voor Gronings Ontzet werd begonnen met de bouw van de Berlijnse Muur. West-Berlijn werd rondom afgegrendeld met een betonnen hindernis en was alleen door de lucht bereikbaar. In 1989 viel de muur en konden gescheiden Berlijnse families elkaar weer in de armen sluiten. Met de rug gekeerd naar de Korenbeurs stond de kraam van Werk-Huizinga als vanouds op het A-kerkhof. Evenals vorig jaar met één concurrent, maar tegen een hogere pachtsom. Louwrens Werk betaalde 750 gulden, tegen 1400 gulden pacht werd een standplaats voor de gebakkraam van Bergsma & Koopal toegewezen. Het rijtje werd voltallig gemaakt met de suikerspin van A. v. d. Veen uit Apeldoorn, de tropische dierenshow van P. de Haan uit Rotterdam en met ‘Miss Electro’ van A. Ophof uit Purmerend. De Meikermis werd besloten met een stralende Tweede Pinksterdag. ‘De zon bleek zeer animerend te werken op de kermisaspiraties: het werd een beste kermisdag, deze laatste!’ Weinig toeristen, maar wel veel Ommelanders bezochten de kermis, ‘vandaar, dat het hoogtepunt gisteren in de achternamiddag en de vooravond lag; de provincialen moesten tijdig terugkeren’. In 1962 had Bergsma & Koopal uit Leeuwarden het rijk alleen. Zonder concurrentie van Werk-Huizinga en andere exploitanten van gebakkramen vloeide 2500 gulden in de gemeentekas. De viering van Gronings Ontzet ‘heeft zich gisteren onder een goud-doorzonde blauwe lucht voltrokken’. Allerlei soorten van vermaak trokken veel publiek: de ‘Noord-Nederlandse Rolschaatsenclub Groningen’ gaf een show en de ‘Texelse Meisjesdrumband Margaretha Sinclair’ trommelde er lustig op los. ‘Van elk orkest klonk de muziek even vreugdig en opwekkend, van de vroege morgen tot de late avond.’ De kelen werden dorstig van het flaneren, hollen, wandelen en zwieren door de stad. Menig caféhouder sloot haastig vat na vat aan op de bierleidingen. ‘Een vettige avondmist’ (opgestegen uit de gebakkramen?) beperkte de duizenden toeschouwers op de Grote Markt het zicht op uiteenspattende vuurpijlen en Bengaals vuur. Een Arabische ruiter sloot Gronings Ontzet knallend af. Louwrens Werk demonteerde zijn kraam op het A-kerkhof en vertrok met gezwinde spoed naar het Stadspark. De viering van Gronings Ontzet was nog maar twee dagen achter de rug, toen MG ‘61 door de minister van Landbouw en Visserij mr. V. G. M. Marijnen werd geopend. Met een brandende toorts zocht amateurwielrenner van faam Henk Hoekstra zich al rinkelend met zijn fietsbel een weg door de autoriteiten. Marijnen Groninger kermis • 30
Deel 1
ker hebben gelegen van het tegenvallende bezoek aan de tentoonstelling. Van de tienduizenden bezoekers zullen ongetwijfeld veel lekkerbekken een portie poffertjes hebben verorberd. Louwrens spaarbankboekje (zíjn ‘garantiefonds’) was zonder twijfel gegroeid.
ontstak de twintig meter hoge gasbrander op de Buitenhof, die vanaf het voorterrein van de tuinbouwtentoonstelling een lichte gloed verspreidde over Stadspark en omgeving. Tegelijk met het ontbranden van het gas sprongen tienduizenden lichtjes aan, die gazons, bloemperken en waterkanten omtoverden tot een feeëriek schouwspel van kleur en schaduw. Een ‘symbool van de bruisende energie in de drie noordelijke provincies’ noemde Marijnen de acht meter hoge gasvlam, die de overgang symboliseerde van stadsgas naar aardgas. Vier jaar nadat de gasbel onder Slochteren in 1959 werd ontdekt, was de gehele stad aangesloten op het aardgasnet. De organisatie verwachtte in zestien dagen 200.000 bezoekers op het 55 hectare grote tentoonstellingsterrein. Bezoekers werden opgewacht door ruim 300 standhouders, muziek werd over hen uitgestrooid door honderd luidsprekers, gevoed door 25 kilometer kabel, en konden hun magen vullen en dorst lessen in restaurant ‘d’ Oase’ en op een groot aantal verkooppunten. Kinderen vermaakten zich in twee speeltuinen. Bij benadering bezochten ‘slechts’ 150.000 mensen de tentoonstelling. Niettemin was MG-voorzitter J. L. van Hasselt tevreden met het aantal bezoekers. Hij ontweek de aan zichzelf gestelde vraag of de manifestatie aan haar doel had beantwoord. Van Hasselt achtte het op voorhand niet juist af te gaan op het al of niet nadelige saldo van de verlies- en winstrekening. ‘Immers het doel van de tentoonstelling was de betekenis van het Noorden nog eens uit te dragen naar buiten en tevens intern een ruggensteun te bieden aan allen die samenwerken aan de ontplooiing van het Noorden. Niemand zal op dit moment kunnen beoordelen of MG 61 in dit opzicht een volledig succes is geworden.’ De redactie van het Nieuwsblad van het Noorden kraakte het slotwoord van de MG-voorzitter. Het bestuur was in propagandistisch opzicht te kort geschoten en had te weinig reclame gemaakt. Daardoor kwamen bezoekers hoofdzakelijk uit het noorden van het land. Bezoek uit de rest van Nederland was mondjesmaat en het buitenland liet het afweten. Volgens de anonieme criticaster zag het er naar uit, dat het garantiefonds stevig moest worden aangesproken. Louwrens Werk zal niet wak-
Het einde van Louwrens’ zakenleven naderde. Traditioneel sloot hij het kermisseizoen af met de Zuidlaardermarkt. Dit keer was het afscheid definitief. De kraam werd niet meer in het laadruim van aakschip ‘Anna’ getakeld maar door vader en dochter Anna op een kiepwagen geladen. Op zijn laatste reis werd de moederkraam niet gevaren, maar gereden naar het Openluchtmuseum. ‘Meer mensen, minder handel’, zo vatte een correspondent van het Nieuwsblad van het Noorden de derde dinsdag in oktober samen. De zon hield zich de hele dag schuil en de temperatuur bleef op zo’n tien graden Celsius steken. Weerstation Eelde ving bijna 22 millimeter regen op. Desondanks stalden 15.000 chauffeurs hun auto in en rond Zuidlaren en vervoerde busmaatschappij GADO met 65 bussen meer personen dan in 1960. Plensregen ontnam veekopers de lust te handelen en marktkooplui deden slechte zaken. Cafés liepen vol, wie eenmaal binnen was bleef binnen. Aan het einde van de dag waren de meeste bezoekers vertrokken en de meeste stalletjes afgebroken. Niet alleen cafébazen deden goede zaken, maar ook de verkopers van worst, vis, oliebollen, druiven en bananen hadden weinig te klagen. Vooral wat warm was had veel aftrek.
Bezetting kermisterrein A-kerkhof tijdens Gronings Ontzet 1954. Zes gebakkramen en een nogakraam tussen fietsmolen (west) en draaiende kip (oost). (RHC Groninger Archieven, toegang 1348, inv.nr. 168)
‘s Avonds werd het wat droger en heerste er op het kermisterrein een gezellige drukte. Cafés en hotels barstten uit hun voegen. Louwrens zal het te druk hebben gehad met het bakken van de laatste poffertjes en oliebollen, om lang stil te staan bij zijn rap naderende afscheid. ‘Het gebouwtje met zijn houten terrasje, zijn gekleurde ruitjes, zijn “bedsteden” waar je je poffertjes aan antiek ijzeren vorken prikte, zijn glimmend koper op de oliebollenkachel, is gekocht door het Openluchtmuseum in Arnhem.’ Louwrens bestelde geen hout meer. Anders bestelde Louwrens Werk alle jaren aan het einde van het kermisseizoen 5.000 tot 6.000 geschilde eikenhouten stokken, die veel warmte maar weinig rook afgaven. Tot het einde hield Louwrens vast aan zijn visitekaartje: de koperen vuurbak, waarboven hij de poffertjes gaarde. Voor het stoken van het oliebollenfornuis was hij zo’n tien jaar geleden reeds van hout overgestapt op gas. In tegenstelling tot de meeste kermismensen reisde Werk-Huizinga niet per wagen maar per schip. Vijftien tot zestien kermissen, steeds dezelfde, waren genoeg om een heel jaar van te leven. De moederkraam, werd afgezien van Zuidlaren, nooit buiten de provinciegrenzen opgebouwd. ‘Dat hoort nog bij Groningen’, vond Louwrens. Zou hij echt vergeten zijn, dat zijn ouders ook naar Roden en Friesland reisden? Van plaats tot plaats verschilde de smaak. Slechts in vier plaatsen bakte Louwrens Werk poffertjes. In Groningen, Uithuizen, Loppersum en Zuidlaren, in de overige plaatsen
Meikermis, A-kerkhof noordzijde gezien naar het oosten, 2005.
Groninger kermis • 31
Deel 1
uitsluitend oliebollen. ‘De mensen wilden daar geen poffertjes eten. Waarom weet ik niet.’ Ook de poffertjes van Chris de Haan werden begeerd: ‘In Limburg bijvoorbeeld zult u nooit poffertjes kunnen krijgen. In het noorden daarentegen, zoals in Groningen, waar we op onze toernee ook heengaan, zijn ze ontzettend populair.’ In het afscheidsinterview repte Louwrens met geen woord over wafels. Een medewerker van het Openluchtmuseum tekende over wafels wel het een en ander op uit zijn mond.8 In het wafel- en oliebollenfornuis stonden twee plaatijzeren vuurbakken, ieder voorzien van twee handvatten en rustend op twee ijzeren staven. In de bodems ronde gaten om de as af te voeren en de lucht toe te voeren. Het vuur werd aangemaakt met baggerturf en houtspaanders, waar vervolgens het talhout overheen werd gestapeld. Op de ene vuurbak lagen twee ijzeren staven waarop de oliebollenpan rustte, op de andere vuurbak lag één ijzeren staaf, waarop de wafelijzers steunden. De handvatten van de wafelijzers rustten op de rand van het fornuis. Louwrens maakte de oliebollenpan schoon met een steekmes en wreef de binnenkant vervolgens op met een doek. Hij reinigde de koperen bakplaat met de zool van een oude klomp – een nieuwe was te duur! – en de kuiltjes met een krant. Tenslotte wreef hij de bakplaat op met een doek. Voordat Louwrens de bakplaat opnieuw verhitte vette hij deze in met roomboter. Ooit werden de bezoekers beschermd door een houten zadeldak, opgebouwd met schotten van vier tot vijf planken breed. Om inwateren te voorkomen, werden de naden afgedekt met latjes. Aan de voorkant werd regenwater opgevangen in een uitgeholde houten balk. Boven het terras hing een zeildoek, dat schoongemaakt werd door het enige keren over een niet te lang gesneden grasveld te trekken. De cretonne (linnen) gordijnen, waarmee de zijkamertjes vroeger afgesloten konden worden en tegen de achterwand van het keukentje en achter de bar hingen, waren bedrukt met grote rode rozen. Op de vloer lagen lopers, echter niet van kokos zoals nu, maar van een andere stof. Zolang Louwrens het zich kon herinneren, is de houten terrasvloer in zwart-wit motief geschilderd geweest. Het oudste muziekinstrument was een grammofoon met een grote hoorn om het geluid te versterken. Later werden bezoekers onthaald met muziek uit een orgel, dat draaide op gewichten en plaats maakte voor een orgel op kwik. Een hartige hap was vroeger ook verkrijgbaar. In de bar lagen augurken, zure uitjes, haringen en eieren uitgestald. Dorst kon gelest worden met bier, kersen- en frambozenlimonade. In een grote emmer werd voor jongeren naar eigen recept een verversing ‘gebrouwen’, bestaande uit azijn, water en stroop. De glazen werden voor één cent per glas gevuld. Proost! Je moet Groninger kermis • 32
Deel 1
Hendrik Werk en Frouke Bremer
toch heel veel dorst en heel weinig geld hebben om dit vocht naar binnen te werken. Halfbakken, zo zijn de recepten te kwalificeren die interviewer J. K. Snel noteerde. Het gistbeslag voor de oliebollen maakte Louwrens Werk van bloem van Russische tarwe, water en melk in gelijke delen, stroop en zout. Voor de wafels eveneens bloem van Russische tarwe, aangemaakt met eieren en roomboter. Naar verhouding werd gist toegevoegd. Zout was uit den boze. In het gistbeslag voor de poffertjes werd geen bloem, maar boekweitemeel aangemaakt met stroop, lauw water en lauwe melk in gelijke delen, in een hoeveelheid ‘naargelang de stijfheid van het beslag’.
endriks geboorte werd op 16 oktober 1862 door vader Hendrik, 34 jaar oud, koopman van beroep en wonende te Groningen, opgegeven bij de burgerlijke stand van Delfzijl. Hij deed aangifte in tegenwoordigheid van Andries Kooren, 44 jaar oud en stiefgrootvader van de boreling, en van Hendrik Meijer, 34 jaar oud, beiden van beroep koopman. De geboorteakte laat ons in het ongewisse, of Hendrik aan boord is geboren. In Groningen gaf de 23-jarige arbeider Hindrik Bremer dochter Frouke aan op 10 april 1860. De akte werd ondertekend door de 41-jarige timmerman Nanno Claassens de Boer, gehuwd met Frouke Bronsdijk, zus van moeder Trientje Bronsdijk, en door de 30-jarige arbeider Folkert Folkers, gehuwd met Geertje Bremer, zus van vader Hindrik Bremer, ‘verklarende de Comparant niet te kunnen schrijven, als de schrijfkunst niet geleerd hebbende’. Hindrik Bremer begon zijn loopbaan als voermansknecht, verrichtte zo’n twintig jaar ongeschoolde arbeid en scharrelde daarna tot zijn overlijden in 1900 de kost bij elkaar als koopman. Hij liep in de provincie met een hondenkar langs de deur en verkocht snuisterijen en stof aan de el. Trientje Bronsdijk, zich koopvrouw noemende op de huwelijksdag, pakte na het overlijden van echtgenoot Hindrik haar oude stiel weer op. Tot acht kruisjes dreef zij in Groningen in de Kleine Molenstraat een winkel in groenten en fruit. Daarbij geholpen door haar kleinzoon en mijn grootvader Hindrik Werk, die als loopknecht boodschappen rond bracht. Geen gemakkelijke opgave voor een analfabete winkelierster in een tijd, dat ‘kopen op de lat’ net zo gewoon was als tegenwoordig ‘boter bij de vis’ met contante betaling. Want hoe hield Trientje háár lat bij? In ieder geval met een lei en een krijtje, zo vertelde mijn vader. Maar verder? Met het zetten van kruisjes, zoals op het getuigschrift dat kleinzoon Hindrik Werk van haar meekreeg, of turvend? Vijf jaren voor haar overlijden werd Trientje Bronsdijk opgenomen in het gezin van jongste dochter Trientje Bremer en schoonzoon Meine de Groot en overleed op 85-jarige leeftijd aan chronische bronchitis.
Na afloop van de Zuidermarkt vertrok Louwrens’ gezin naar Groningen waar hij de ‘aak Anna’ nabij de Poelebrug afmeerde in het Schuitendiep. Anderhalf jaar later kocht Louwrens Werk van metselaar Hendrik Been voor 9.000 gulden een vierkamerwoning in de Warmoesstraat.9 Een ‘schipperswoning’, zoals ze in de volksmond werden genoemd, omdat schippers gewoon waren de onderkant van de gevel te teren. Louwrens Werk overleed te Groningen op 6 oktober 1974. Zijn gezin voerde nog steeds de niet officiële dubbele achternaam: ‘Heden is van ons heengegaan onze lieve man, vader en opa KOOS L. WERK HUIZINGA op de leeftijd van 74 jaar.’ Negentien jaar later overleed echtgenote Wilhelmina Werk-Vink op 88-jarige leeftijd. De dubbele achternaam werd niet meer gevoerd.
Louwrens Werk achter het oliebollenfornuis in de moederkraam, 1961. (Fotoarchief Nederlands Openluchtmuseum Arnhem)
Met mondelinge toestemming van wederzijdse ouders trouwden reiziger Hendrik Werk en Frouke Bremer te Groningen op 4 december 1887. Oudste kind Hindrik was drie weken oud en werd door hen erkend. De voorechtelijke geboorte zou kunnen verklaren, dat mijn grootvader naar zijn grootvader Hindrik Bremer is vernoemd en niet naar zijn grootvader Hendrik Werk. Het huwelijk van Hendrik en Frouke werd gratis voltrokken. Dankzij een akte van onvermogen, afgegeven door de burgemeester op getuigenis van koopman Koenraad Berkelo en werkloze Jacob Gerlach, hoefden zij niet te
Hendrik Werk en Frouke Bremer poserend achter het door zoon Nanno Klaas bestuurde motorvoertuig, 1934-1939, locatie onbekend.
betalen voor de voor hun huwelijk benodigde officiële documenten. De huwelijksakte werd ondertekend door de ouders van de echtgenoot en door vier getuigen: reiziger Jan (Bartus) Werk, broer van de echtgenoot, arbeider Willem Cornelis de Roode, zwager van de echtgenoot, muzikant Frans Jansen, en Henderikus Geilen, beiden zwager van de echtgenote, ‘verklarende de ouders van de Echtgenoote niet te kunnen schrijven als de schrijfkunst niet geleerd hebbende’. ‘Oliebollen van Gebr. Werk… Ze zijn er niet meer !!’ kopte de Leekster Courant op 15 juni 1962. Gebroeders Nanno, Folkert – Fok voor intimi – Klaas en Trientje Werk lieten zich interviewen naar aanleiding van hun afscheid in 1961. ‘Voor ons begon het eigenlijk op de kermis te Grijpskerk’, vertelde Klaas de jongste van de vier voormalige kermisreizigers. Daar ontstond het eerste contact tussen hun ouders, die met weinig middelen en op primitieve wijze met een eigen zaak op reis zouden gaan. Ze begonnen met 50 cent en een suikerkraam. Een dergelijk gering bezit noopte hen mee te reizen op het schip van Hendriks vader. Dat duurde niet lang, volgens Fok. Vader Hendrik tikte een ‘soort marinejol’ op de kop, waarop de suikerkraam net paste. Een dekzeil diende als huif, waaronder hun ouders overnachtten. Die jol was eerst een stuurloos geval, vertelde Fok verder. Maar vader bracht een noodroer aan, waarmee moeder het scheepje door de kanalen van het Groningse Hogeland stuurde. Dat was hun eerste werkgebied. Na enkele jaren kocht Hendrik Werk van Lemoin een oliebollenkraam voor 35 gulden en een Groninger kermis • 33
Deel 1
klein scheepje voor zeventien gulden en 50 cent, dat hij ‘Froukje’ noemde. De eerste standplaats bemachtigden zij op de Ossenmarkt te Groningen. Naast oliebollen verkochten Hendrik en Frouke koffie en stiekem cognac. Voor en na het kermisseizoen verrichtte Hendrik ongeschoolde arbeid. In 1900 liet hij zich in Groningen registreren als vlinteklopper. Vrijwillig, of werd Hendrik aan het werk werd gezet? Sinds het midden van negentiende eeuw werden in het Sterrebos namelijk keien (vlinten) geklopt in het kader van een werkverschaffingsproject. Sinds 1860 werden keien van elders aangevoerd omdat de groeve in het Sterrebos was uitgeput. In 1907 kwam het einde van dit project. Met de aanschaf van de oliebollenkraam en dankzij het zakelijk inzicht van echtgenote Frouke kwam de wind in de zeilen, ondanks de zwakke gezondheid van Hendrik. Een grotere kraam, gekocht van Kees van Dam uit Leeuwarden, nam de plaats in van de oliebollenkraam. Daaruit groeide een ‘spiegeltent’ met een frontbreedte van twaalf meter en een diepte van negentien meter. Volgens het Groninger bevolkingsregister, opgemaakt in 1910, deelden Hendrik en Frouke de roef op ‘Hoop van Zegen’ met de zonen Nanno Klaas, Johannes Christiaan, Folkert, tienjarige benjamin Klaas en de enigste dochter Trientje. De oudste zoon Hindrik woonde aan wal bij oma Trientje Bronsdijk. Twaalf jaar oud zei hij de kermiswereld vaarwel, werd op de ambachtsschool opgeleid tot bankwerker – hij was daarmee de enige die een vervolgopleiding genoot – en werd in 1909 door de Staatsspoorwegen in dienst genomen als waarnemend voorslager. Ook Johannes Christiaan zou afscheid nemen van de kermiswereld. Tot groot ongenoegen van zijn ouders en aan boord gebleven broers, die hem daarbij dwars zaten door de banden van zijn fiets lek te prikken en zijn ‘goede’ kleren te verstoppen, als hij weer eens op bezoek ging naar zijn grote liefde. Ondanks alle tegenwerking trouwde Johannes Christiaan modiste Jantje Klein en startte een handel in groenten en fruit. Tussen twee kermissen in lag de demontabele houten kraam van Hendrik Werk in pakketten opgestapeld op het dek. Waarom Hendrik zijn kraam op 16 augustus 1914 voor 750 gulden verkocht aan Nanno Klaas, Folkert en Klaas blijft gissen. In ieder geval sloot hij de ‘burgers’ Hindrik en Johannes Christiaan als medeeigenaar uit. Opvallend dat vader Hendrik de zeventien jaar oude Trientje geen mede‑eigenaar maakte en de nog geen veertien jaar oude Klaas wél. En hoe kwam Klaas aan zijn derde deel van de koopsom? In 2002, het jaar dat Nederland afscheid nam van de gulden, zou Hendriks jongste zoon 5.000 gulden op hebben moeten hoesten. Een papieren constructie? Johannes Christiaans zoon Jan Werk opperde dat de verkoop bedoeld was te voorkomen, dat zijn vader aanspraak zou maken op een deel van de bezittingen van Jans grootvader. Groninger kermis • 34
Deel 1
Hendrik verklaarde in eigendom over te doen een poffertjeskraam met volledige inventaris. Met een frontbreedte van 9,4 en een diepte van twaalf meter exploiteerde Hendrik Werk een betrekkelijk kleine kraam. Regen tikte op een zinken dak. Tot de inventaris behoorden twintig banken en twintig ‘kamertjesgordijnen’. Dat duidt op tien, vermoedelijk aan weerskanten vijf, smalle zijkamertjes. In ieder kamertje stond een tafel met aan weerskanten een bank. Gasten met duistere of romantische voornemens konden zich afzonderen door beide gordijnen te sluiten. Voor twintig zoetekauwen stond een klapstoeltje klaar. Alle veertien tafels waren gedekt met een tafelzeiltje. Interieur en kermisgangers spiegelden zich in vijf spiegels aan de achterwand. Daarvoor een buffettafel, waar bier-, limonadeen likeurglazen werden gevuld. Voor de bakkerij aan de voorkant had de familie Werk een poffertjespan, een oliekoekenpan en een ‘fornuis met nikkel’ voor het bakken van wafels tot haar beschikking. (zie bijlage 2) Met het schip ‘Hoop op Zegen’ vervolgden de ouders en vier kinderen hun gezamenlijke reis. Onder de firmanamen H. Werk of H. Werk en Zn. werden standplaatsen gepacht voor een oliekoeken- of wafelkraam. In 1917 behoorde Hendrik Werk tot de hoogste inschrijvers. Drie maanden voor aanvang van de Meikermis kreeg hij voor 47 gulden en 50 cent een standplaats toegewezen voor een gebakkraam. De Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten. Evenals in 1915 en 1916 zou de Meikermis in 1917 worden afgelast. Vast staat dat met de verklaring van verkoop het begrip ‘Gebroeders Werk’ is ontstaan. In 1948 legde Klaas Werk de handelsnaam ‘Gebroeders Werk’ vast in het handelsdossier waarin hij als tijdstip van vestiging 1914 liet noteren. Het duurde echter tot 1928, voordat de Gebroeders Werk, met de aanvraag voor een standplaats op de Groninger Meikermis voor een oliekoekenkraam, als zodanig bekend werden. Daarmee gaf Hendrik Werk op 65-jarige leeftijd de leiding definitief in handen van zijn jongste zoon.
1.
1. Trientje Bronsdijk (Groningen 7 augustus 1935 – Groningen 6 december 1920). Vermoedelijk op de kermis geportretteerd. Jaar en locatie onbekend.
2.
(Gesigneerd door De Groot Grune en Schoot, fotografen te Rotterdam)
2. Schip Gebroeders Werk, 1928-1934, locatie onbekend. V.l.n.r.: Trientje, Klaas met vaarboom, moeder Frouke Bremer, vader Hendrik Werk, Folkert (?) met vaarboom. 3. Beignets Wafels & Poffertjessalon Gebroeders Werk, jaar en locatie onbekend. Links Nanno Klaas en rechts Folkert Werk, in het midden vader Hendrik Werk.
3.
(Fotoarchief Corien Werk)
4. Electrische poffertjes wafelsalon Gebr. Werk, 1928-1934, locatie onbekend. V.l.n.r.: Klaas met in zijn rechter hand een tweetandige vork, waarmee het overtollige beslag werd weggeschrapt en de poffertjes werden gekeerd en opgeprikt, en in zijn linker hand een boterkan met kwast, waarmee de poffertjesplaat werd ingeboterd. Achter het poffertjesfornuis Folkert met bakkersmuts en pollepel, en Nanno Klaas met garibaldihoed. Achter het wafelfornuis en de wafelijzers hun ouders Hendrik Werk en Frouke Bremer. (Record Foto Groningen)
4. Groninger kermis • 35
Deel 1
Nanno Klaas, Folkert, Trientje en Klaas Werk ot de dood ons scheidt’, zou je het motto van Nanno Klaas (Kloosterburen, 1889), Folkert (Musselkanaal, 1893), Trientje (Rottum, 1897) en Klaas (Musselkanaal, 1900) kunnen noemen. Aanvankelijk trokken de drie broers en enigste zus met hun ouders onder de firmanaam ‘Gebroeders Werk’ gezamenlijk op. Wanneer hun ouders zich uit het bedrijf hebben terugtrokken, is niet op de dag af te berekenen. In ieder geval na 1934, toen de Gebroeders Werk nog met hun ouders reisden. Dat staat vast, want Hendrik en Frouke poseerden achter het motorvoertuig, waarvoor in 1934 aan Nanno Klaas een kenteken werd afgegeven. Hendrik Werk en Frouke Bremer woonden aan boord van woonschip ‘Avontuur’, dat afgemeerd lag aan de Wilhelminakade, toen Frouke Bremer op 18 januari 1941 op 80-jarige leeftijd overleed aan een hersenbloeding. De Gebroeders Werk verplaatsten hun hele santenkraam na afloop van het kermisseizoen in 1939 naar een gat in de noordwand op de Vismarkt. Een open ruimte die was ontstaan, nadat warenhuis T.A.N.T.E. tijdens de Meikermis op 11 mei 1939 in vlammen was opgegaan. Na het overlijden van hun moeder trok vader Hendrik bij hen in. Klaas verkocht het achttien tons roefscheepje ‘Avontuur’. Op 82-jarige leeftijd overleed Hendrik Werk op 2 september 1945. Niet aan een kwaal, maar aan ouderdom. Kleinzoon Jan Werk: ‘Ik zie hem nog liggen in de salonwagen met een douk om de kop (doek om het hoofd), want anders valt de mond open.’ Afscheid werd genomen met koffie en gebak: ‘De kist was afgedekt met een glazen plaat waarop de koffiekopjes en de gebakschoteltjes stonden.’ Hendrik Werk werd op de Zuiderbegraafplaats in Groningen bijgezet in het familiegraf, waarin ook de Gebroeders Werk hun laatste rustplaats zouden krijgen. Groningen, zondag 17 augustus 1997. In weerstation Eelde zou de temperatuur die dag oplopen tot bijna 30 graden Celsius. In het Munsterhoes ben ik de gehele dag op visite bij spraakwaterval Jan Werk, 76 jaar oud, slecht ter been als gevolg van kinderverlamming, voormalig groenten- en fruithandelaar, neef van de Gebroeders Werk. Onverwacht schuift ook zijn schoonzuster Annie Haitsma aan. Annie emigreerde met Jacob Werk in 1950 naar Australië en is op familiebezoek in Nederland. Buiten schijnt de zon volop, de temperatuur binnenshuis is aangenaam. Ik schakel de dictafoon in. Annie: ‘Dat was de head of the four’, toen het gesprek op de Gebroeders Werk kwam. Klaas was de jongste van de vier en had het voor het zeggen. Hij verzorgde de correspondentie en de financiën, en beheerde de kas. Gedurende de kermis liet ‘directeur’ Klaas zijn hanGroninger kermis • 36
Deel 1
den niet wapperen, maar hield de zaak staande bij het buffet nauwlettend in de gaten. Klaas had de wind eronder, volgens Jan. ‘Als de andere jongens sigaretten wilden hebben: “Klaassie, Klaassie”, op zeurderige toon, “mag ik een kwartje hebb’n, ach tou nou moar Klaassie, Klaassie.” “Nee heur, hest guster nog een pakkie had, kriegst nait.” “Ach tou nou moar Klaassie. Tou nou Klaassie.” “Nou hier den, most ook nait meer zeur’n van de weke.”’ Ome Nanno (Nanno Klaas) was beslagmaker en haalde als enige van de Gebroeders zijn rijbewijs. Trientje stond achter het buffet, Folkert en Nanno 1. Klaas bakten de poffertjes en de wafels. Beide broers zorgden ook voor het drinkwater, dat in een melkbus werd gehaald. Jan was zo’n jaar of dertien toen hij voor een kwartje met een bodewagen naar Steenwijk reisde. Om z’n meisje te bezoeken en de Gebroeders Werk een handje te helpen, die net een gebakwagen hadden aangeschaft. In een afgetimmerd hokje sliepen ze met z’n vieren. Maar Jan beschouwden ze als knecht, moest aardappels schillen. ‘Maar dat kon ik helemaal niet. Dus ik heb het zo bont gemaakt dat ze hebben mij gauw een kaartje gekocht en op de trein gezet en naar huis toe. Want we hadden steeds ruzie. Ja, zij wilden mij behandelen als kneggie en daar had ik niks geen zin aan. Ik was met vakantie. Ik had een wiggie (wicht, meisje) uit Steenwijk. Daar scharrelde ik een beetje mee.’ De gebakwagen waarover Jan Werk sprak, kochten de Gebroeders Werk met zekerheid in 1934, want op 6 augustus 1934 verstrekte de commissaris van de provincie Groningen aan kermisexploitant Nanno Klaas nummerbewijs (kenteken) A24005 voor het mechanische trekpaard. Aan Jans geheugen mankeerde niets. Hij was inderdaad op dat moment zo’n dertien jaar oud. Veertien jaar oud om precies te zijn, toen hij in Steenwijk op bezoek was. Voor de Steenwijker najaarskermis – beter bekend als de elfduizendkermis – werd hen in 1934 een standplaats gegund voor een gebakkraam. Maar de Gebroeders Werk bezochten Steenwijk reeds eerder. In 1929 kregen zij zowel voor de augustus- als de najaarskermis een standplaats toegewezen voor een poffertjessalon, evenals voor de najaarskermis in 1931. Per schip zullen zij hun poffertjeskraam naar Steenwijk hebben vervoerd. Voor die tijd ver verwijderd van het wettige domicilie Groningen. Maar de Gebroeders Werk reisden met hun ouders wel vaker naar ‘verre’ bestemmingen. Naar Coevorden, waar kermissen werden gehouden op Paasmaandag en in het najaar van de eerste tot en met de tweede maandag in november, beginnend en eindigend met twee jaarlijkse tradities: Oude Wijvenmarkt en Ganzenmarkt. In Coevorden werd ook overwinterd. Aan boord in de haven van Coevorden vierden Hendrik Werk en Frouke Bremer met Nanno Klaas, Folkert, Klaas en Trientje in 1927 hun 40-jarige huwelijk. Op 26 februari 1931 kregen de oliebollenbakkers Gebroeders Werk, wonende Schuiten-
1.
1. Rijdende gebakkraam, 10 x 5 m2, 1954, locatie onbekend. V.l.n.r. de Gebroeders Werk: Nanno Klaas, Trientje, Klaas en Folkert Werk. (Fotopersbureau De Jong Leeuwarden)
2. Rijdende gebakkraam Gebroeders Werk, jaar en locatie onbekend.
2. 3.
(Fotoarchief Corien Werk)
3. Prijscourant Grand Etablissement Gebroeders Werk. 4. Kwitantie waarborgsom, noodbrug aangevaren door ‘Vrouwke’, Groningen 20 mei 1947.
4.
Groninger kermis • 37
Deel 1
diep te Groningen ‘thans te Coevorden’, een plaats op de Meikermis toegewezen voor een oliekoekenkraam van vijf bij drie meter. Een kraampje, vergeleken met de veel grotere poffertjeskraam, waarvan het front en de achterwand twaalf meter breed en beide zijwanden zestien meter lang waren. De crisisjaren Met de beurskrach in 1929 brak een langdurige periode van economische neergang aan. De financiële buffer van kermisexploitanten droogden op, zoals op te maken valt uit een brief die marktmeester Feenstra op 25 februari 1935 stuurde aan B&W van Groningen. ‘Daar het in de eerste voorjaarsmaanden voor deze menschen die verschillende standplaatsen moeten pachten en soms geheel of gedeeltelijk betalen, terwijl daartegenover geen inkomsten staan, een zeer moeilijke tijd is, behoeft het niet te verwonderen dat dergelijke verzoeken (uitstel betaling pachtsom) komen.’ ‘Ook de pachters Gebr. Werk en Jan Sipkema, beiden te Groningen, welke resp. ƒ 180,50 en ƒ 205,- als eerste helft hadden moeten betalen, hebben een verzoek om uitstel persoonlijk aan mij gedaan. Daar betaling van de kermispachtsommen nog nimmer achterwege is gebleven maar zonder eenige moeite dezerzijds, door de exploitanten is voldaan, terwijl elk der pachters bovendien een waarborgsom van ƒ 100,- heeft gestort, bestaat er m.i. geen bezwaar tegen het inwilligen van deze verzoeken.’ Het verzoek van beide exploitanten werd door B&W ingewilligd. Ook anderszins hadden de Gebroeders Werk een goede naam. In 1930 schreven zij in voor een standplaats in Franeker. B&W trokken hun antecedenten na bij B&W van Groningen. De marktmeester had niets aan te merken op de betrouwbaarheid, netheid en soliditeit van de in Groningen wonende kermisexploitanten Gebroeders Werk en T. de Vries: ‘(...) dat beide met hun zaken meermalen op de kermis te Groningen hebben gestaan en dat niets ten nadeele van deze heeren of hun zaken gezegd kan worden.’ Een brand op de Meikermis in 1932 deed een aanslag op hun inkomsten. Op de Vismarkt voor de Korenbeurs stonden de Gebroeders Werk met een demontabele oliebollenkraam toen op 16 mei ongeveer half drie ‘s middags de rode haan kraaide. Overkokend water kwam in een vetpan terecht, waarna opspattend vet op de kachel in brand vloog. Het tentdoek verbrandde volledig, de straat lag bezaaid met oliebollen. De Groninger Courant meldde ironisch: ‘De brandweer maakte een spoedig einde aan deze ongewone kermisattractie.’ Het kraampje brandde geheel uit, meldden Volksblad en Groninger Dagblad ten onrechte. De Nieuwe Provinciale Groninger Courant had het bij het rechte eind met de mededeling dat de bekleding van de tent geheel was verbrand. ‘De eigenaars hebben de moed niet laten zakken, doch zijn direct aan het werk geGroninger kermis • 38
Deel 1
gaan met het gevolg dat gisteravond (dezelfde dag) al weer den verkoop kon worden hervat.’ Wie wat mankeerde wordt niet volledig duidelijk bij het lezen van krantenverslagen. Volksblad: ‘Eén der bedienden, die aan zijner voeten was verwond, is in de Beurs verbonden.’ Nieuwe Provinciale Groninger Courant: ‘Een der gebroeders heeft bij het blusschingswerk in glas getrapt, waardoor hij aan den linkervoet werd gewond.’ Groninger Dagblad: ‘Een van de gebrs. Werk liep aan zijn voeten brandwonden op en werd door de politiedokter verbonden.’ Nieuwsblad van het Noorden: ‘Bij het blusschingswerk bekwam een der eigenaren lichte verwondingen aan de hand.’ En de vrouw in het Volksblad was vermoedelijk Trientje: ‘De vrouw van den eigenaar, die in een zeer overspannen toestand verkeerde werd ter kalmeering naar het politiebureau overgebracht.’ Niet zo’n onbegrijpelijke veronderstelling volgens Jan Werk. ‘Ome Klaas en tante Trientje leefden (gedroegen zich) als man en vrouw. Zij noemden elkaar “Poppie en Zussie”. Als hij in de stad was geweest kocht hij weer een gouden dingetje.’
Brief 26 januari 1935 Brief 6 februari 1937 A-kerkhof noordzijde Perceel Bod in guldens
A-kerkhof noordzijde Perceel Bod in guldens Niet geboden
1 gegund
150,50 1
2
130,50
2 160,00
3
110,50
3 160,00
4
60,50
4 120,00
5
40,00
5 120,00
6
40,00
6 102,00
7 102,00
8 102,00
Geboden pachtsommen voor gebakkramen ‘Gebroeders Werk’. Perceelnummers A-kerkhof van oost (Vismarkt) naar west (A-kerk).
Brief 29 januari 1935 Brief 6 februari 1937
(RHC Groninger Archieven, toegang 1607, inv.nrs. 546, 550, 553 en 562)
Grote Markt 8 gegund 210,50
Vismarkt
Vismarkt, Korenbeurs
8 125,50 gegund
199,99
mogen verkopen, antwoordde B&W dat ‘geen plaatsen worden beschikbaar gesteld anders dan aan Kermisexploitanten of Marktventers woonachtig in Stad of Provincie Groningen’. In 1933 waren de Gebroeders Werk niet in staat 100 gulden waarborgsom te betalen. Klaas Werk deed een bod op een standplaats voor ‘zijn net (keurig) ingerichte’ oliebollenkraam. ‘Groot 5 Meter front en 3 Meter diep. Staanplaats No. 8 Vischmark. Wij wenschen te verstaan 95 gld en 50 cent.’ ‘Hopende dat u hier genoegen mee neemt.’ Zijn aanvraag werd niet gehonoreerd. De Meikermis ging dit keer aan de Gebroeders voorbij.
In de daarop volgende zomer deden de Gebroeders Werk opnieuw Groningen aan. Feestvierders waren op de dag van Gronings Ontzet welkom in hun wel ingerichte beignets-, poffertjes- en wafelsalon. Benadrukt werd, dat in zuiver roomboter werd gebakken. Muzikaal vertier werd verzorgd door een damesstrijkje. Niet verwonderlijk dat voor de Meikermis geen pogingen werden gedaan een standplaats voor de poffertjeskraam te bemachtigen en voor Gronings Ontzet wél. Buitenlanders, zoals zij zichzelf noemden, werden uitgesloten voor Gronings Ontzet. De Gebroeders Werk hoefden dus niet te concurreren met de poffertjeskramen van Victor Consael en De Haan. Ook voormalige ingezetenen van Groningen konden naar een standplaats fluiten. Op het verzoek van de in Amsterdam wonende Arend Damhoff limonade en ranja te
Advertentie Nieuwsblad van het Noorden 8 maart 1941. Advertentie Nieuwsblad van het Noorden 26 augustus 1932. (Koninklijke Bibliotheek, www.delpher.nl)
Om de kans op een standplaats te verhogen, wedden de Gebroeders Werk tegelijkertijd op verschillende paarden. Met acht verzoeken schoot Klaas Werk in 1935 twee keer raak. Zes verzoeken met aflopende pachtsommen voor een oliebollenkraam, groot twaalf meter front en vijf meter diep, resulteerden in perceel 1 op het A-kerkhof noordzijde. Op de kleinste afstand van de Vismarkt en daarom de meest aantrekkelijke van de zes standplaatsen. Gezien de geringe diepte bouwden de Gebroeders Werk een deel op van hun grootste kraam. Twee verzoeken diende Klaas in voor een gebakkraam, groot zeven meter front en drie meter diep. Het hoogste bod, 210 gulden en 50 cent, voor perceel 8 op de Grote Markt werd gehonoreerd, perceel 8 op de Vismarkt werd niet toegekend. Nanno Klaas reed voor de eerste keer hun gebakwagen naar de Groninger Meikermis. ‘OPENING’ van de nieuwe gebak- en oliebollenkraam lieten zij op 10 mei via het Nieuwsblad van het Noorden weten. Op een begeerde standplaats: op de ‘GROOTE MARKT naast het STADHUIS bij de HEERESTRAAT’. Vanuit de overwinteringsplaats Assen schreef Klaas Werk in 1937 opnieuw twee brieven aan B&W van Groningen. Voor hun Hollandsche Gebakkraam,
groot zes meter front en drie meter diep, bracht hij acht keer een bod uit: voor één standplaats op de Vismarkt voor de (Koren)beurs en als alternatief voor zeven standplaatsen op het A-kerkhof. 50 gulden sloot Klaas als waarborgsom in. De standplaats op de Vismarkt werd ‘Gebroeders Werk’ voor 199 gulden en 99 cent gegund. Opvallend dat de Gebroeders Werk in de crisisjaren een rijdende gebakkraam kochten. Of zou Klaas Werk hogere inkomsten hebben verwacht door met kortere reistijden meer kermissen te kunnen bezoeken? In de crisisjaren verkochten de Gebroeders Werk tijdens de Meikermis hun ‘vette waren’ aanvankelijk vanuit een demontabele oliebollenkraam en later vanuit een gebakkraam op wielen. Buiten Groningen namen zij hun demontabele poffertjeskraam (Grand Etablissement) nog wel op sleeptouw. Naar Winschoten, waar de Gebroeders Werk in 1937, 1938 en 1939 poffertjes, wafels en beignets bakten. De pachtsom bedroeg najaar 1939 62 gulden; met een tweede gebakkraam namen zij nog een verkooppunt in. Een standplaats die kennelijk door meer exploitanten werd begeerd, want voor de veel kleinere gebakkraam van zes bij vijf meter legden de Gebroeders Werk 71 gulden op tafel. Met hun kraam op wielen reisden de Gebroeders Werk in 1938 naar Amsterdam. Koningin Wilhelmina vierde in de hoofdstad haar 40-jarig regeringsjubileum. Amsterdam tastte met bijna een ton diep in de geldbuidel om bruggen, pleinen en gebouwen te versieren en te verlichten. De organisatie van kermisvermaak op maar liefst tien locaties liet het gemeentebestuur over aan Hommerson en Vermolen. Er waren 732 aanbieders. Op het Sumatraplein werd de Gebakkraam Werk een standplaats gegund. De gemeente Amsterdam schatte de inkomsten uit vermakelijkheidsbelasting en pachtsommen op 35.000 gulden, maar hoewel de financiële resultaten nog niet bekend waren meenden beide organisatoren dat deze raming aanzienlijk overschreden zou worden. Groningers konden op afstand meegenieten in bioscoop Luxor, waar op zondag 11 september de complete Polygoonreportage van de jubileumfeesten werd vertoond. ‘Alles wordt in zuiver Roomboter gebakken’, staat met vette letters op de prijscourant van Grand Etablissement GEBR. WERK v.h. (voorheen) H. WERK. In de kraam of zonder prijsverhoging aan huis bezorgd bakten zij poffertjes, oliebollen, beignets aux pommes (appelbeignets), Hollandsche en Brusselsche wafels. Met vanillesuiker door het beslag (à la vanille) werden de smaakpapillen extra gestreeld. Voor poffertjes, beignets en wafels werd een toeslag van vijf cent per portie berekend. Naast het alom bekende kermisgebak verkochten de Gebroeders Werk belegde broodjes en uitsmijters. Het assortiment aan alcoholische en Groninger kermis • 39
Deel 1
niet-alcoholische dranken was niet gering. Een willekeurige kleine greep uit de alcoholische dranken: rode en witte port, vermout en sherry voor 25 cent per glas, advocaat, vijf cent per glas duurder, Rijn- en Moezelwijnen, vier gulden per fles, én champagne. Welke kermisbezoeker kon zich destijds zes gulden en 50 cent voor een fles Moët & Chandon of negen gulden voor een fles Heidsiech Monopol veroorloven? En hoe vaak zou tegenwoordig nog een glaasje kummel, of door monniken gestookte likeuren chartreuse of benedictine worden ingeschonken? En welk eigentijds kind heeft ooit gehoord van grenadine? Limonade uit granaatappelpitten, de oudste frisdrank die meer dan drie eeuwen oud is. Behalve dan de lieve kijkbuiskindertjes die dagelijks naar de Fabeltjeskrant keken. Het zal in de jaren vijftig van de vorige eeuw zijn geweest dat ik aan de hand van opa Hindrik Werk – oudste broer van de gebroeders – voor hun gebakkraam op wielen stond. Geen idee hoe de oliebol smaakte die ik mijn hand gedrukt kreeg. De smaak van oliebollen wist Hindriks jongste zoon Anne wél haarfijn uit te leggen. ‘Voor het eerst weer eens een paar oliebollen gegeten, van 3 verschillende bakkers. Wat een armoe! Of gaat bij mij ook al “vroeger was alles beter” een rol spelen? De gegeten bollen waren prachtig van vorm, dat wel, heel wat anders dan de oliebollen van de gebrs Werk. Die waren grillig van vorm, waren luchtig en bleven zelfs als ze koud waren luchtig, licht van gewicht en heel smakelijk. Toen ik op de Mulo, in de Coehoornsingel (1932-1936), zat ging ik tussen de middag wel eens bij Opoe Schippie (oma Frouke Bremer) op bezoek, als ze met hun schip ergens in Groningen lagen. Als ze wat geld had, oom Klaas beheerde de kas, dan kreeg ik een stuiver, maar vaker kreeg ik een grote zak met ‘oude’ oliebollen mee. Te veel om alleen op te eten, dus de rest was handel in hele en halve centen.’
Tweede Wereldoorlog Groningen, vrijdag 25 augustus 1939. ‘Geen 28-Augutusviering. Naar wij vernemen hebben B. en W. heden besloten de openbare feestelijkheden op 28 Augustus a.s. In verband met de buitengewone tijdsomstandigheden geen doorgang te doen vinden.’ Vrijdag 1 september. Het Duitse leger valt Polen binnen. Engeland en Frankrijk verklaren Duitsland de oorlog. Groningen, maandag 15 april 1940. Vier weken voordat het Duitse leger Nederland zou overrompelen. De gemeenteraad is in vergadering bijeen en besluit op voordracht van B&W ‘dat in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden in 1940 de voorjaarskermis niet zal doorgaan’. Na 28 augustus liep de Groninger middenstand opnieuw economische schade op. Ondanks verzet uit de kermiswereld, middenstand, horeca en bioscopen werd de afgelasting van de Meikermis niet herroepen. Met Groninger kermis • 40
Deel 1
een krappe meerderheid van twintig tegen zeventien stemmen bleef de gemeenteraad op 29 april bij haar besluit. Een week voordat Stadjers en Ommelanders zich onder normale omstandigheden weer in het feestgedruis zouden storten sloop het Duitse leger Nederland binnen. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verbleven Hendrik Werk en Frouke Bremer aan boord van woonschip ‘Avontuur’, dat afgemeerd lag aan de Wilhelminakade. Kinderen Nanno Klaas, met 50 jaar de oudste, Folkert, Trientje en Klaas, met 39 jaar de jongste, hadden na afloop van het kermisseizoen in 1939 met salonwagen en gebakwagen ‘intrek’ genomen in het gapende gat aan de Vismarkt, dat was ontstaan na de brand van warenhuis T.A.N.T.E.. Elektriciteit werd legaal betrokken via buurman in ijzerwaren en huishoudelijke artikelen Wigboldus. Hun schip lag met poffertjeskraam in de Westerhaven. Gedurende de oorlog zou de kraam niet meer worden opgebouwd. Zeker tot het begin van het kermisseizoen in 1949 werd op die plek overwinterd. Mogelijk de laatste overwintering, want kort voor aanvang van het reisseizoen vroegen de Gebroeders Werk pakhuisruimte met terrein in Groningen, Assen, Zwolle, of Apeldoorn te huur. Winter 1953-1954 begon de firma Wijn & Dekker met de afbraak van wat er nog aan schamele resten na de brand was blijven staan. In het gat verrees een nieuw warenhuis. Woensdag 17 november 1954 opende ‘Galeries Modernes’ haar deuren. In het eerste oorlogsjaar ontbrak in het centrum de traditionele Meikermis. Maar net buiten Groningen, op bescheiden schaal organiseerden kermisexploitanten, die zich georganiseerd hadden in Nationaal Vermaak, in een houten gebouw aan de Esserweg een lunapark. Victor Consael werd een plaats gegund voor zijn poffertjes- en beignetkraam. Fogertij en Goosen werd een standplaats toegewezen voor hun gebakkramen. De Meikermis werd in 1941 eveneens afgelast. Als compensatie gaven de gemeentelijke autoriteiten toe-
Trientje Werk achter beslagemmer. Jaar en locatie onbekend. (Fotoarchief Janet Werk)
Rijbewijs Nanno Klaas Werk, afgegeven 15 oktober 1937.
Distributie Stamkaart Folkert Werk, afgegeven 27 oktober 1939.
stemming voor een najaarskermis (kinderkermis) op de Ossenmarkt. Vergunningen werden alleen verstrekt aan kermisexploitanten uit de stad en provincie Groningen. Het najaar daarop werd de Ossenmarkt opnieuw als kermisterrein ingericht. Najaar 1943 keerde de kermis terug in in het centrum. B&W gaven toestemming tot het houden van een kinderkermis op de Vismarkt. Op geen van de alternatieve kermissen reden de Gebroeders Werk hun gebakwagen naar het kermisterrein. In 1946 werd de draad weer opgepakt door Victor Consael, De Haan en Werk-Huizinga. Op de eerste Meikermis na de oorlog ontbraken de Gebroeders Werk met gebakwagen en poffertjeskraam. Zo duister als de vijf oorlogsjaren zijn letterlijk de inkomsten van de Gebroeders Werk. Vijf jaren werd niet gereisd. Zaak ‘(gestaakt van 1940-1945)’ staat in het handelsdossier. Oliebollen en appelflappen bakten zij in hun gebakkraam op de Vismarkt. Maar hoe lang hielden zij dat door schaarste vol? Hoe zij de magere tijden financieel overleefden, is slechts met een handjevol voorbeelden te illustreren. Aan de verkoop van overbodige spullen zullen zij niet meer dan een aardig centje hebben overgehouden: acht ramen met glas, drie stalen stoelen, drie kamerdeuren en een mantel met bijbehorende hoed werden
in het derde oorlogsjaar te koop aangeboden. ‘Och, zei Fok ons, als het vroeger wat slecht ging met de zaken, dan deden we wat anders. Klaas werkte dan wel bij een banketbakker en ik o.a. bij de Spoorwegen of we verkochten er goudvissen bij.’ Geen woord over de Tweede Wereldoorlog in hun afscheidsinterview. Ook niet over de verkoop van door Trientje gemaakte papieren roosjes in Coevorden in de jaren dertig, waarover Arends sr. vertelde. In diezelfde periode ventten de Gebroeders Werk met goudvissen in Groningen wist Jan Werk zich te herinneren. ‘’s Winters gingen ze met goldvissies venten. Toen lagen ze met het schip in het Damsterdiep aan de onderwal, in het doodlopende stuk dat nu gedempt is. Ze lagen honderd meter van ons huis af. Wij woonden toen aan het Schuitendiep.’ Jans moeder had de pest in, ‘want ze gingen voor hun deur (van de groenten- en fruitwinkel) staan om het water voor de vissies te verversen’. ‘In december gingen ze tegen Kerstmis oliebollen bakken en wafels, die uitgevent werden. Allemaal keurige witte jasjes aan.’ De Duitse oorlogseconomie had in toenemende mate behoefte aan buitenlandse arbeiders. Het aanbod van vrijwilligers en werklozen was te gering waardoor de Duitse bezetter zich voorjaar 1942 genoodzaakt voelde Nederlandse mannen tot arbeid in Duitsland te verplichten. Om aan de groeiende behoefte te voldoen, werden de leeftijdsgrenzen, naarmate de oorlog vorderde opgerekt. De 45-jarige Louwrens Werk werd op 26 oktober 1944 door de burgemeester van Eenrum opgeroepen zich te melden voor dwangarbeid in Organisation Todt. Geen snippertje papier in het familie-archief wijst erop dat neef Klaas Werk, die bijna even oud was, voor dwangarbeid werd opgeroepen.
De naoorlogse jaren Na de Tweede Wereldoorlog schaften de Gebroeders Werk uit de legerdump een Canadese wagen met platte neus aan. De vrachtwagen werd voorzien van een houten opbouw, bestaande uit vier slaapkamertjes, waarvan een boven de cabine. Van Westerborker Jan Jannes Klein kochten Nanno Klaas, Folkert, Trientje en Klaas Werk een woonwagen ‘gekendmerk Franeker 147 met toebehooren’ voor de somma van 3400 gulden. Aan wie en tegen welke prijs de ‘oude’ woonwagen werd verkocht, is onbekend. Per schip werd ook nog gereisd, zoals blijkt uit een schadegevalletje. ‘Vrouwke’, vernoemd naar hun moeder Frouke, botste in 1947 op de noodbrug bij de Kranebrug (Vissersbrug) over het A-diep. Gemeentewerken Groningen beurde van Klaas Werk 35 gulden waarborgsom en tien cent voor het zegel. De Gebroeders Werk verlengden hun poffertjeskraam met drie naar negentien meter en reisden van 1947 tot en met 1950 met de vergrote kraam naar Assen. De pachtsommen varieerden van 250 in 1950 tot 625 gulden in 1948. Bescheiden bedragen in vergelijking met de Groninger kermis • 41
Deel 1
1610 gulden waarmee zij in 1958 een standplaats voor hun gebakwagen bemachtigden. Alleen de familie Abeen tastte met ‘sportshow’ dieper in de buidel. De boks- en worsteltent van acht bij zestien meter leverde de gemeente Assen 2460 gulden op. Schaarste aan grondstoffen leidde tot zwarte handel. Kermisexploitanten werden door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst in de gaten gehouden. In antwoord op de vraag, welke exploitanten op de zomerkermis van 28 augustus 1947 een plaats hadden gehad, stuurde penningmeester Van Bruggen van de Koninklijke Vereeniging voor Volksvermaken een specificatie. Op die lijst ‘Gebroeders Werk’ met een poffertjeskraam, pachtsom 150 gulden, en J. Werk-Huizinga met een oliebollenkraam, pachtsom achttien gulden. De viering van Gronings Ontzet in 1950 betekende voor Werk-Huizinga en de Gebroeders Werk meer dan de bevrijding van Groningen in 1672. Het huwelijk van de grootouders Hendrik Werk en Clara Tuntelaar in 1850 kan tevens als start van het moederbedrijf worden beschouwd. Honderd jaar later verkochten de Gebroeders Werk op zaterdag 26 en maandag 28 augustus kermisgebak vanuit hun poffertjes- en wafelsalon. Op een aantrekkelijke plek in de Guldenstraat tegenover H.B. Modehuis, maar of de pachtsom werd terugverdiend valt te betwijfelen. Maandag 28 augustus viel in het water, een wolkbreuk aan het einde van de middag zette Groningen blank en joeg kermisgangers cafés in. Het weer knapte op ‘om onder het vuurwerk in volle hevigheid weer los te barsten, dit een ontijdig einde te bezorgen en enkele tienduizenden toeschouwers in luttele minuten in alle windrichtingen van de Grote Markt te verdrijven’. Cafébazen wreven in hun handen. Na 1950 keerden Nanno Klaas, Folkert, Trientje en Klaas Werk niet meer terug op de zomerkermis met hun poffertjeskraam. Gebroeders’ baklucht bleef opstijgen tijdens Gronings Ontzet. Vanuit hun gebakwagen die Nanno Klaas manoeuvreerde naar Vismarkt (1952 en 1955), A-kerkhof (1953, 1954 en 1959), Ossenmarkt (1956) en Grote Markt (1957 en 1958). De Groninger Meikermis lieten de Gebroeders Werk links liggen met hun poffertjeskraam. De concurrentieverhoudingen met Victor Consael uit Breda en De Haan uit Utrecht lagen scheef. Beide bedrijven waren door onderhandse verpachting verzekerd van een vaste standplaats op respectievelijk de Grote Markt en op de Vismarkt. Het eilandje, een verhoogde plek, was niet te missen voor het kermispubliek, dat tussen de beide markten heen en weer kuierde. Een daaldersplaats dus voor De Haan, wiens poffertjeskraam voor de Tweede Wereldoorlog net zo groot was als die van de Gebroeders. Consaels poffertjeskraam was even breed, maar met 26 meter tien meter dieper. Drie jaar na de Gebroeders verdiepte De Haan eveneens zijn kraam, niet met Groninger kermis • 42
Deel 1
op Grote Markt en Vismarkt. De overige vier exploitanten lieten dit bod aan zich voorbijgaan. Wat belette B&W dan de Gebroeders Werk onderhands een standplaats te verhuren? Met ingang van 1948 golden andere kermisvoorwaarden: op zowel Grote Markt als Vismarkt werd slechts één plaats voor een beignetkraam onderhands gegund. ‘Om daarbij nog een derde Poffertjeskraam onderhands een plaats te gunnen gaat m.i. niet aan. Beide exploitanten die nu reeds een plaats is toegewezen, rekenen er stellig op dat ook dit jaar daarbij geen derde beignetkraam meer wordt geplaatst.’ De directeur van het Marktwezen H. Wiersma adviseerde om die reden negatief waarna B&W vier weken later Klaas’ verzoek afwees. Consael en De Haan zaten de komende jaren vastgebakken aan hun onderhands gehuurde standplaats. De Gebroeders Werk bemachtigden onderhands wél een standplaats voor hun rijdende gebakkraam.
‘Edelachtbare heren, Daar het ondergetekende bekend is, dat volgens een jarenlange gewoonte het gemeentebestuur van Groningen vóór de openbare verpachting van de Mei-kermis enige standplaatsen onderhands verhuurd aan enige verkoopzaken, neemt hij bij deze de vrijheid Uw geacht college te verzoeken dit jaar voor een dergelijke plaats event. in aanmerking te mogen komen. Ondergetekende is op het ogenblik in het bezit van een poffertjeskraam, die zeer zeker de toets der critiek, zelfs van het meest verwende publiek, kan doorstaan, terwijl ook het door hem geleverde product aan de allerhoogste eisen voldoet. Mede met het oog op het feit, dat ondergetekende inwoner is van Uw gemeente doet ondergetekende een beroep op Uw geacht college hem in deze terwille te zijn. Met Victor Consael en De Haan als voorbeelden deed Klaas Werk, per getypte brief op 5 januari 1948 tevergeefs een poging onderhands een standplaats te bemachtigen.
Uw gewaardeerde berichten met belangstelling tegemoetziende, Hoogachtend’ w.g. K. Werk, lid van de Gebroeders Werk
Jaar Standplaats Oppervlak Pachtsom
(m2) (guldens)
1946 Geen bod uitgebracht 1947 Hiaat in dossier Meikermis 1948 Vismarkt
7 x 3
152
1949 Vismarkt
8 x 3
701
1950 Vismarkt
8 x 3
625
1951 Vismarkt
8 x 3
610
1952 Vismarkt
8 x 3
775
8 x 5
950
Pachtsommen rijdende gebakkraam Gebroeders Werk. (RHC Groninger Archieven,
1953 Niet gegund 1954 Grote Markt 1955 Vismarkt
8 x 4
950
1956 Vismarkt
10 x 5
1025
1957 A-kerkhof
10 x 5
402
1958 A-kerkhof
10 x 5
421
1959 A-kerkhof
10 x 5
375
toegang 1841, inv.nrs. 542-544)
Meikermis 1948, onderhandse verpachting gebakkramen. (RHC Groninger Archieven, toegang 1841, inv.nr. 543)
1960 Verzoek afgewezen
Exploitant
Standplaats
Oppervl. Pachtsom
(m2)
(guldens)
Gebroeders Werk Groningen Vismarkt perceel 2
7 x 3
152
K.A. Visser Groningen
Vismarkt perceel 8
6 x 3
151
R. Visser Groningen
A-kerkhof 3e gebakkraam
9 x 6
140
R. Andela Apeldoorn
A-kerkhof 4e gebakkraam
8 x 5
124
Werk-Huizinga Groningen
A-kerkhof 5e gebakkraam
9 x 6½
110
Logo Stad en Lande Groningen 1948.
drie, maar met tweeëneenhalve meter. De pachtsommen logen er niet om. Eind jaren twintig en jaren dertig spekte Consael de gemeentekas jaarlijks met 2300 gulden. Op De Haans portemonnee werd een kleinere aanslag gedaan. De jaarlijkse onderhandse pachtsom werd voor de jaren 1934, 1935 en 1936 verlaagd van 1600 naar 1250 gulden. Daarmee vergeleken was 60 gulden pacht een schijntje voor de poffertjes-, wafelenen beignetkraam, waarmee de gebroeders Werk in 1938 Winschoten bezochten. De pachtsommen voor de Meikermis in 1946 lagen opnieuw ver uit elkaar. Werk-Huizinga, residerende te Eenrum, betaalde 45 gulden voor een standplaats op het A-kerkhof. Consael betaalde als vanouds 2300 gulden voor een standplaats op de Grote Markt. De pachtsom voor De Haan werd met 250 gulden verhoogd naar 1500 gulden. Hoge bedragen, maar vele malen lager dan de hoogste pachtsom. De Groninger kermisexploitant C. V. Sipkema was bereid 7050 gulden te betalen voor een stoomcarrousel tevens danstent op de Grote Markt. Met Victor Consael en De Haan als voorbeelden deed Klaas Werk, per getypte brief op 5 januari 1948, tevergeefs een poging onderhands een standplaats te bemachtigen.10 In 1940 werd voor de jaren 1940, 1941 en 1942 aan zes exploitanten van een poffertjes-, gebak-, nogaof suikerkraam onderhands een standplaats verhuurd. Gedurende de oorlogsjaren ging de Meikermis echter niet door. Reden voor B&W de zes bevoorrechte exploitanten voorrang te verlenen voor onderhandse huur voor de jaren 1946, 1947 en 1948. Victor Consael en De Haan namen dit bod aan en stonden als vanouds
Schaarste en zwarte marktpraktijken Pachtsommen stegen explosief, maar gebakkraamhouders hadden meer zorgen. Tekorten aan bloem werden creatief opgelost met custard. Werk-Huizinga bakte oliebollen van gele custard, die Louwrens Werk betrok van Wouda’s Meelfabriek in Sneek, de Gebroeders Werk kleurden hun oliebollen roze. De Minister van Landbouw, Visscherij en Voedselvoorziening legde prijsbeschikkingen op. Bijvoorbeeld op 17 juni 1946. Poffertjes, waarin tenminste 100 gram bloem, suiker en tenminste vijftien gram boter werden verwerkt, mochten tegen ten hoogste 35 cent per portie worden verkocht. Bloem, boter, olie, suiker en stroop werden mondjesmaat door de overheid toegewezen. Vakgroep Kermisinrichtingen achtte in 1948 een lonende exploitatie, zelfs zonder pachtsommen te betalen, onmogelijk bij een toewijzing van 3.000 kilogram bloem. 73 van de 87 ingeschreven gebakkraamhouders kregen ieder slechts 1700 kilogram bloem toegewezen, veertien ontvingen een hogere toewijzing.11 Waar schaarste heerst, tiert ook zwarte handel. Klanten betaalden met geld en bonnen. Exploitanten verkochten de bonnen in de ‘keilenwinkel’ (café), bloem werd zwart ingekocht. Zonder deze zwarte markt wogen de inkomsten niet op tegen de kosten. Na toewijzing van bloem werd een tweede openbare inschrijving voor de Groninger Meikermis georganiseerd. De inschrijving sloot 10 april 1948, om 10.00 uur. Acht gebakkraamhouders, waaronder de Gebroeders Werk, speelden onder één hoedje door ieder 45 gulden te bieden. De geboden pachtsommen werden niet door B&W geaccepteerd. Via R. Visser, vertegenwoordiger van de gebakkraamhouders van de Vakgroep Kermisinrichtingen voor de provinciën Groningen en Drenthe, werden vijf standplaatsen onderhands verpacht. De pachtsommen werden flink opgeschroefd. De Gebroeders Werk betaalden ruim 100 gulden meer. Groninger kermis • 43
Deel 1
Strijd om standplaatsen De Gebroeders Werk bezochten niet alleen kleine en grote kermissen, maar ook lunaparken en tentoonstellingen, zoals Stad en Lande Groningen 1948. Voorzitter van het dagelijks bestuur mr. J. Linthorst Homan sprak over een tentoonstelling die alles wat er op dit gebied na de bevrijding is gepresteerd werd, zal overtreffen. Oók de Friese Landbouwtentoonstelling 1947. ‘We constateren dit sans rancune.’ Iedere dag kende een thema, alle aspecten van het Groninger sociaal, economisch en cultureel leven werden in het Stadspark belicht. Om de protestants-christelijke bevolking tegemoet te komen, was de tentoonstelling op beide zondagen gesloten. Op zondag geen kermis- en dansvermaak en bioscoopvoorstellingen voor andersdenkenden. Volwassenen betaalden één gulden en 75 cent. Een toegangskaart voor kinderen kostte een gulden. In ‘t Huis de Beurs werden de standplaatsen voor attracties en eetzaken toegewezen. Victor Consael en de Gebroeders Werk schreven in met hun poffertjeskraam. De Gebroeders Werk boden ‘slechts’ 700 gulden, 800 gulden minder dan het bod van Victor Consael, die zijn kraam op het Kreupelpleintje mocht opbouwen. De gevel in oud-Hollandse stijl werd geleverd door de verhuurder. Alleen de verkoop van poffertjes ‘met eventuele bijlevering van koffie, thee, limonade en bier’ werd toegestaan. Als ‘troostprijs’ kregen de Gebroeders Werk tegen 500 gulden een standplaats op het tentoonstellingsterrein toegewezen voor een gebakkraam met een frontbreedte van negen en een diepte van vijf meter. De leidingen voor elektriciteit, gas en water werden tegen kostprijs aangelegd. De verbruiken werden tegen ter plaatse bestaande tarieven in rekening gebracht. De huursom zou met 1000 gulden worden verhoogd, indien het bestuur er in zou slagen een toewijzing van 50 tot 100 kilogram meel voor de huurder te verkrijgen. Een vergelijkbare bepaling ontbrak in de huurovereenkomst tussen bestuur en Victor Consael, evenals in de contracten die met de overige eetzaken werden gesloten. Op één na, die voor de koekkraam op het Kreupelpleintje van H. J. Klaassens. De koekenbakker uit de Herestraat betaalde 1000 gulden voor de verkoop van Groninger koek en honing. De huursom zou worden verhoogd met 1000 gulden ‘indien huurder toestemming van hogerhand zou verkrijgen om koek zonder bon te verkopen en hiervoor een toewijzing (van) grondstoffen voor minstens 4000 koeken zou worden verstrekt’. Voor de in 1953 te houden Meikermis leverde Klaas Werk namens de Gebroeders Werk vijf inschrijfbiljetten in. Noch op het A-kerkhof, noch op Vismarkt en Grote Markt konden kermisgangers echter happen in oliebollen uit de gebakkraam van de Gebroeders Werk. Drie keer grepen zij naast een standplaats, omdat hun bod door concurrenten werd overtroffen: Groninger kermis • 44
Deel 1
25 februari 1960 ‘Wel Ed Heeren BurgeMeeste r
• Vismarkt (eilandje), 750 gulden. Standplaats werd toegewezen aan Arthur Denies, die een bod van 815 gulden had uitgebracht. • Vismarkt (noordzijde, ofwel ‘Glènne Riepe’), 790 gulden. Standplaats naar de hoogste bieder voor 877 gulden en 95 cent. • Grote Markt, 525 gulden. Stuvé bood het dubbele. Klaas’ vierde bod van 460 gulden voor een plaats op het A-kerkhof werd afgewezen, omdat de eis ‘mits voor zijn kraam geen andere zaken geplaatst worden vanaf de Vismarkt in elke vorm’ niet werd aanvaard. Hun gebakkraam zou namelijk naast een viskraam komen te staan, hetgeen door Klaas niet acceptabel werd bevonden in verband met wederzijdse geuroverlast. Klaas’ vijfde bod van 980 gulden voor een standplaats op de Grote Markt – naast het stadhuis, front gericht naar de Herestraat – werd eveneens afgewezen. De voorwaarde ‘zonder concurrentie’ werd door de gemeente verworpen, omdat drie kleine bieders gezamenlijk 645 gulden meer geld in het laatje brachten.
Grotere gebakkraam In 1954 namen de Gebroeders Werk een grotere en fraaier ingerichte gebakkraam in gebruik. Voorzien van een slaapkamer, gebouwd door Wieldraaijer uit Drouwenermond. De vitrines strekten zich uit over een lengte van acht meter en met de over de gehele lengte uitgebouwde keuken meegerekend was de werkruimte vijf meter diep. Trots poseerden Nanno Klaas, Trientje, Klaas en Folkert Werk achter de uitgestalde lekkernijen: oliebollen (altijd warm), vijftien voor één gulden, krentenbollen voor vijftien cent per stuk, en de overige lekkernijen zoals oublies, soezen, sukadebollen en gemberbollen, voor 25 cent per stuk. Poffertjes, wafels en beignets ontbraken. De prijzen schommelden en het assortiment wisselde, zoals uit een andere opname blijkt: warme oliebollen kostten tien cent per stuk en
en Wethouders,
Deze is dienende. Om u beleefd, te vragen. Of u bekend is, dat er met de Groninger Kermis 1960 maar twee firma’ s komen me t hun Oliebollen kramen bij A. Kerkhof. Daar de voorgaande jaren alt ijd zes kramen stonden. Er worden nu vier zaken uit gesloten. Waar onder staan één is. Daar onse Firma méér dan honderd jaar bestaat toch ook dit jaar in aanmerking te komen. Is het niet op de Vismarkt, Groote mark of A. Kerkhof Mogelijk Rademark, Buiten damsterdiep of op een ander plaats in Groningen. Hopende van u Wel.Ed.Heer en BurgeMeester en Wethouders van Gemeente Groningen een gunstig antwoord te Gemoed ziende
Victor Consael de Paris VERITABLES BEIGNETS AUX POMMES, Grote Markt met op de achtergrond het stadhuis, Groningen omstreeks 1930. Geëxploiteerd door de vennoten Nacke en Van Leeuwen.
In afwachting Gebr Werk Natuurschoonweg No 4 Nietap post Leek’12
(Foto P. B. Kramer, RHC Groninger Archieven, NL-GnGRA-1785-05806)
ongedateerd ‘Mijn Heeren Tot mijn spijt Moet ik U schrijven de wenschen te maken. Als dat wij geen gebruik van Wij blijven hier bij huis m (kalm) aan doen Wij moeten het een beetje kla s proberen En willen van dit jaar dit een zaak niet verkopen, dan Als het ons niet bevalt, en de weer bezoeken. mogelijk dat wij Groningen Gegroet en Gesondheid13 van Fam. Gebr. Werk’
Zijn handgeschreven hartenkreet naar het gemeentebestuur haalde niets uit. Van een bod om hun gebakkraam gedurende de viering van Gronings Ontzet te mogen plaatsen zagen zij af. De fut was uit Gebroeders Werk, de koek was op. Gebakkraam Gebroeders Werk, standplaatsen buiten het kermisseizoen. (RHC Groninger Archieven, toegang 1475, inv.nr. 625)
Jaar
Standplaats
1954-1955 (winter)
Oppervl.
Pachtsom
(m2)
(guldens)
Hoek Oude Ebbingestraat 8 x 5 Grote Markt
2100 (vier maanden)
1955-1956 (winter) Tussen de beide markten 10 x 5 Standplaats verviel wegens publieke werkzaamheden
950 (twee maanden)
per portie van twaalf één gulden, gaufrettes (wafeltjes) werden in porties van tien voor één gulden, krentenbollen voor twintig cent per stuk en gemberbollen, appelbeignets en rozijnenbollen voor 30 cent per stuk aan de man gebracht. Het assortiment was breder. Tijdens de Meikermis in 1957 verkochten de Gebroeders Werk tegen dagprijzen, naast oliebollen, gemberen sukadebollen, ook oliebollen gevuld met ananas, appel, amandelen en room. Hun gebakkraam – ‘zaak met pracht verlichting’ – stond voor de eerste keer na de oorlog niet meer op de ‘Glènne Riepe’, maar op het A-kerkhof naast de Korenbeurs. In hetzelfde rijtje waar Louwrens Werk jaar in en jaar uit zijn poffertjeskraam opbouwde. De Gebroeders Werk keerden niet meer terug naar de Vismarkt. De gemeente Groningen verpachtte ook gedurende de wintermaanden standplaatsen voor oliebollen- en gebakkramen. De Gebroeders Werk waren voor de periode 1 december 1954 tot en met 31 maart 1955 bereid 2100 gulden te betalen voor een plaats op de hoek van de Oude Ebbingestraat en de Grote Markt. Concurrentie werd niet door de Gebroeders Werk geduld. De directeur van het marktwezen adviseerde positief: ‘omdat zij in het bezit zijn van een zeer mooie gebakkraam, die de omgeving niet zal ontsieren en tenslotte nog ƒ 2100,- oplevert, welk bedrag de beide andere kermisexploitanten, ook al zouden ze beide worden geplaatst, gezien hun inschrijvingen, niet zouden opbrengen.’ Met uitsluiting van andere gegadigden verleenden B&W vergunning tot het plaatsen van een gebakkraam, salonwagen en auto. Door werkzaamheden aan de Oude Ebbingestraat en de bouw van de Amsterdamse Bank was die standplaats voor het daaropvolgende winterseizoen niet meer beschikbaar. B&W besloten tot een proef met verschillende, over de stad verspreide standplaatsen. De Gebroeders Werk schreven in voor een standplaats tussen de beide markten. Klaas Werk bood 950 gulden om hun ‘Hollandsche Gebakkraam groot 10 meter front en 5 meter diep’ gedurende twee maanden te mogen plaatsen. Deze standplaats verviel echter in verband met werkzaamheden voor verbetering van de Grote Markt en het drukke verkeer tussen Grote Markt en Vismarkt. Tot de ontbinding van hun vennootschap in 1960 zouden de Gebroeders Werk geen standplaats meer in de donkere maanden pachten.
Het doek valt ‘De vennootschap is met ingang van 1 november 1960 ontbonden tengevolge van wederzijdse opzegging.’ Met die mutatie liet vennoot K. Werk op 6 juli 1961 het handelsdossier afsluiten. In Groningen viel het doek reeds in 1959 na afloop van Gronings Ontzet. De vier vennoten sloten de luiken op het A-kerkhof en keerden niet meer terug in het rijtje gebakkramen langs de Groninger kermis • 45
Deel 1
Korenbeurs. Voor de Meikermis in 1960 bracht Klaas Werk nog wel een bod uit op een van de zes standplaatsen. Gebakkraamhouder N. Koopal uit Leeuwarden ‘veegde’ echter met een hoog bod alle concurrenten weg van het A-kerkhof. Alleen van Werk-Huizinga duldde Koopal concurrentie. Na de openbare verpachting deed Klaas Werk op 25 februari 1960 nog wel een poging een standplaats, desnoods buiten het kermisterrein, te bemachtigen. Zijn handgeschreven hartenkreet naar het gemeentebestuur haalde niets uit. Geen Meikermis in het centrum meer voor de Gebroeders Werk. Een standplaats buiten het kermisterrein werd eveneens door B&W afgewezen. Gebroeders’ vergeefse verzoek was tevens hun laatste. Van een bod om hun gebakkraam gedurende de viering van Gronings Ontzet te mogen plaatsen zagen zij af. De fut was uit de Gebroeders Werk, de koek was op. Zich voorbereidend op een rustiger leven en niet meer te hoeven reizen, kochten de Gebroeders Werk publiekelijk een dubbele burgerbehuizing aan de Natuurschoonweg te Nietap. Huisnummer 2 werd bewoond door huurder F. Spoelstra, huisnummer 4 stond leeg en werd op 29 december 1958 betrokken. Nanno Klaas, Folkert, Trientje en Klaas kregen de beschikking over kamer en suite, keuken, kelder en drie slaapkamers. Dat zal voor hen een hele overgang zijn geweest: niet meer overwinteren in de woonwagen, die zij twaalf jaar eerder kochten. Op 4 december 1958 ‘s avonds om half acht werd het pand finaal geveild in café Pestman te Nietap. Het hoogste bod werd uitgebracht door Klaas Werk, ‘kermis-exploitant, wonende te GRONINGEN, Salonwagen aan de Zaanstraat, welke verklaarde te hebben geboden voor zich zelf en als mondeling lasthebber van- en instaande voor NANNO KLAAS-, FOLKERTen TRIENTJE WERK, allen kermisexploitanten (...)’. Zij mochten zich voor 18.200 gulden eigenaren noemen.14 Een gouden transactie bleek twintig jaar later. Niet voor henzelf maar voor hun erfgenamen. De overbodig geworden acht meter lange salonwoonwagen, bestaande uit twee woonkamers en een slaapkamer met tweepersoons eikenhouten ledikant en vaste wastafel, werd te koop aangeboden. Evenals de oudere gebakwagen, zes meter lang en ‘ook geschikt voor frites- en viskraam’, een oubliefornuis, vier wafelijzers en een lichte deegmachine, waarmee ook slagroom kon worden geklopt. De overige roerende goederen werden wegens ver gevorderde leeftijd en tegen billijke prijzen in 1961 te koop aangeboden. Storm liep de verkoop niet, want vier maanden later werd opnieuw een kleine annonce in De Kermisgids geplaatst. De gebakkraamwagen – wagen 2,45 meter breed, groot acht meter front, vijf meter diep, met uitbouw als keuken met inventaris – was te bezichtigen op de Leekster PinksterGroninger kermis • 46
Deel 1
kermis. De verkoop van de poffertjeskraam, groot twaalf meter front en twintig of 22 meter diep, met volledige inventaris, werd gekoppeld aan de verkoop van ‘woonauto Ford dump’. Los te koop waren (opnieuw) een oubliefornuis met vier ijzers, een voorzeil met zijvleugels groot acht bij drie meter en een wc. Klaas Brongers kocht de gebakwagen. Kermisexploitant Sipkema-Lich de poffertjeskraam, die na een jaar werd doorverkocht aan de Deventer caféhouder Piet Albers. Albers nam de woonauto nog een aantal jaren mee op reis. ‘WANNEER er ooit sprake is geweest van een massale ontmoeting tussen verschillende soorten mensen, in dit geval Friezen, Groningers en Drenten, dan is dat stellig tijdens de Pinksterdagen te Leek-Nietap het geval. Als mieren door elkaar krioelend, hun taaltje verschillend sprekend, genieten ze daar van al datgene wat de Pinkstermarkt en kermis daar de mens biedt.’ Maar de Gebroeders Werk bakten geen oliebollen meer tijdens de Pinksterkermis. ‘U zult ze niet meer bezig zien temidden van al hun mooi gepoetste kopergoed, hun snuisterijen, ja, druk bakkend in een der fraaiste gebakwagens van de kermis. U zult nimmer hun kwaliteitprodukt weer kunnen proeven. Ze genieten met z’n vieren van een welverdiende rust in hun huisje aan de Natuurschoonweg te Nietap.’ ‘De gebakwagen, graag gezien op de kermissen op de Palmgracht te Amsterdam (in de Jordaan), op de Vismarkt te Groningen, te Breda, te Utrecht, Den Haag, Roosendaal en ....... op de Pinkstermarkt te Leek-Nietap is echter niet meer van Gebr. Werk. Een jongere collega (K. Brongers) heeft de zaak overgenomen. Hij exploiteert die op zijn manier.’ De Leekster Courant van 15 juni 1962 besluit met: ‘Vier vertrouwde figuren, temidden van glimmend koperwerk, zijn van de reis verdwenen, ja, Werk’s oliebollen zijn er niet meer .......’
Dubbele behuizing Natuurschoonweg Nietap, 1959-1978. Rechter gedeelte werd bewoond door de Gebroeders Werk. (Fotoarchief Janet Werk)
Familiegraf Gebroeders Werk en ouders, Zuiderbegraafplaats Groningen.
Nanno Klaas en Folkert hebben maar kort van hun welverdiende rust kunnen genieten. Drie jaar nadat de Gebroeders Werk zich te Nietap vestigden en vier en een halve maand na het afscheidsinterview, overleed Nanno Klaas op 73-jarige leeftijd. Ruim drie jaar na Nanno Klaas overleed Folkert op 72-jarige leeftijd. Klaas’ gezondheid was slecht. Hij werd in 1972 opgenomen in het Academisch Ziekenhuis Groningen. Ontslagen uit het ziekenhuis kwam Klaas sterk vermagerd thuis om te sterven. Magere Hein klopte echter te vroeg aan zijn deur. Zes jaar later overleed Klaas, 77 jaar oud toch nog in het AZG. Dementerende Trientje had daarvan waarschijnlijk geen weet. Klaas en Trientje vereenzaamden niet. Nadat Klaas uit het ziekenhuis was ontslagen, ontfermden Jan en Jenet Huizing zich over broer en zus en verzorgden hen in toenemende mate: boodschappen doen, maaltijden brengen, tuin verzorgen en kleren wassen. Het Leekster echtpaar Huizing kende Klaas vanwege zijn regelmatige gang naar hun viswinkel aan de Bosweg en van de jaarlijkse kermis in Leek, waar Jan Huizing met zijn viskraam en de Gebroeders Werk met hun poffertjeskraam een standplaats innamen. Klaas was gek op lekker eten en vooral op zoetigheid. Bij het boodschappen doen werd niet op een paar dubbeltjes gekeken. Klaas had laten weten, dat de eikenhouten doodkist voorzien moest zijn van zes handvatten. Symbolisch bedoeld: twee voor zijn ouders en vier handvatten voor hem, twee broers en een zuster, die met hun zessen in het familiegraf zijn bijgezet. Familie ontbrak. Jan en Jenet Huizing begeleidden Klaas, en kort daarop Trientje, als enigen naar het familiegraf. De laatste weken tot aan haar dood werd bedlegerige en demente Trientje verzorgd in het huis van Jan en Jenet Huizing. Hond Tipsy werd opgenomen in het huis van familie Mulder, buren van de Huizings. Omdat buurman Mulder op de hak werd genomen met de naam Tipsy (beschonken), doopte hij zijn hond om tot Trippie.
De erfenis verdeeld Jan Johan Werk, neef van Gebroeders Werk, werd door notaris Hofsteenge in kennis gesteld van het overlijden van tante Trientje. De notaris was op zoek naar erfgenamen, die niet op de hoogte waren van het reilen en zeilen aan de Natuurschoonweg. Twee heel verschillende werelden, die los van elkaar leefden. Volgens Jan kon je niet met hen opschieten. ‘Altijd schelden op pa.’ Oud zeer bouwde een onneembare dam tussen Jans vader Johannes (Jo) Christiaan en diens drie broers en ene zuster. De vier hebben hun broer altijd kwalijk genomen, dat hij hen in de steek heeft gelaten. In hun ogen liep hij weg van het schip. Maar de liefde voor zijn Jantje was groter dan voor de kermiswereld. Op 87jarige leeftijd stierf Johannes Christiaan, kort na Klaas en Trientje. Oudste broer Hindrik – grootvader van de auteur – overleed in 1962. Jan stelde neef Anne telefonisch op de hoogte. ‘Met Werk.’ ‘Met Werk’, was het antwoord. ‘Zo ging dat een tijdje op en neer. Ken je dan en dan koom’n, want we hebb’n een dikke erfenis. Van de wal, van het schip is allemoal overleed’n.’ De dikke (grote) erfenis viel aanvankelijk tegen. Waardevolle zaken vonden zij niet in het uitgestorven huis. Geen gouden sieraden, geen geld. ‘Wel oud geld: dubbeltjes, kwartjes, centen.’ ‘Niks hebben we terug gevonden. Ja, een beetje rotzooi. Op zolder vonden we nog een doos met 60 bierglazen. Ik heb twee wandborden van hun aan de muur hangen. Er was ook nog een mooi theebred (dienblad), zo’n ouderwetse met een zilveren rand. Mijn vrouw wilde die niet hebben. “Die oude rommel wil ik niet hebben.” Ik zag de waarde er wel van in. Die heeft Joop (Jans broer Johannes Christiaan) nog meegenomen.’ Later op de dag reageerde Jan nog op de rekening van 3400 gulden voor een woonwagen. ‘Ome Klaas moest altijd het duurste van het duurste hebben. Als je ziet wat voor gordijnen en kachels en meublement. Ik geloof dat (nicht) Corien (oudste dochter van Joop) de stoelen uit die woonwagen nog in de kamer heeft staan. Niet stuk te krijgen. Dat waren van die leuke kleine fauteuiltjes. Dat was het mooiste en het duurste. Zo was ome Klaas. Pronken was eigen voor kermisreizigers. Ze hadden er ook een paar mooie haardkachels staan. Dat was toen vooruitstrevend.’ Kleding en beddengoed werden geschonken aan het Leger des Heils. Meubels werden verkocht. ‘Twintig flessen slaolie stonden er ook nog. ‘s Winters bakten de gebroeders wel oliebollen voor de buurt.’ Jan verkocht de slaolie aan een kruidenier. Geld lieten de Gebroeders Werk wel degelijk achter. Ruim 5.000 gulden op een spaarbankboekje en zo’n 2400 gulden kasgeld. Begrijpelijk dat Klaas niet op een paar dubbeltjes keek. Het dubbele woonhuis aan de Natuurschoonweg bracht 180.000 gulden op. Neven, nichten en de belastingdienst (successierechten!) lachten in hun vuistje.15 Groninger kermis • 47
Deel 1
Deel 1
hevige storm. We zien hier bovenaan, dat de nachtwakers nog hebben geprobeerd door middel van sjorbanden om de schade zoveel mogelijk vannacht te beperken, maar door de enorme windkracht is dat tevergeefs geweest.’ Ik volg het oog van de videocamera, die vanaf het ingestorte front aan de zuidzijde een rondje om de puinhopen draait. De balustrade aan de voorzijde heeft de storm overleefd. Duidelijk in beeld gebracht de initialen PJEA van de vroegere eigenaar Piet Albers. Metalen dakplaten zijn overgeslagen, een deel van de houten buitenwanden staat nog overeind. Het interieur is speelbal van stormachtige wind en buien. De kachelpijp op het poffertjesfornuis staat nog fier overeind. Eén van de twee zwaar beschadigde gebrandschilderde glas-in-loodramen laat niets aan mijn fantasie over. Dit was ontegenzeglijk de poffertjeskraam van de Gebroeders Werk. Na elf minuten film is de beproeving voorbij. Binnen één etmaal 65 jaar historie naar de Filistijnen. De restanten verdwenen in een container en werden omstreeks 2004 verschroot.
Replica moederkraam, Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem 1993.
Nalatenschap e Gebroeders Werk verkochten hun poffertjessalon aan kermisexploitant J. Sipkema-Lich. Een jaar later werd de Deventer caféhouder Piet Albers eigenaar, exploitant vanaf 1963 tot aan zijn overlijden in 1994. Via de firma Magic Mirrors uit het Belgische Merksplas kwam de kraam in handen van het Dolfinarium. De nieuwe eigenaar Klaas Brongers had acht jaar plezier van de rijdende gebakkraam. Komende uit Winschoten, waar Brongers de Pinksterkermis had bezocht, brandde de kraam in 1969 tussen Winschoten en Scheemda uit. Louwrens Werk sloot in 1961 zijn werkzame leven als kermisexploitant af op de Zuidlaarder kermis. Hoewel er meerdere aanbiedingen waren, verkocht Louwrens de moederkraam aan het Museum voor Volkskunde in Arnhem. De poffertjeskraam lag hem zo na aan het hart, dat hem dit de beste oplossing leek. Een kiepauto bracht de kraam van Zuidlaren naar Arnhem. Dat dit culturele erfgoed in goede handen zou zijn van wat we nu kennen als het Nederlands Openluchtmuseum, bleek een inschattingsfout. Tot halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw reisde de familie Werk uitsluitend per schip. Twee schepen bleven in de vaart: de klipperaak van Louwrens Werk en de steilstevenaak van broer Hendrik Werk.
Poffertjessalon Gebroeders Werk ‘Regen, regen, en nog eens regen, Drenthe staat blank.’ Zo begint op 28 oktober 1998 een extra uitzending van Groninger kermis • 48
RTV Drenthe. Vooral in de zuidoosthoek zorgde het overtollige regenwater voor overlast. In Hoogeveen viel in 24 uur iets minder dan 89 millimeter regen. Weilanden, aardappel- en bietenvelden en kassen liepen onder water. De Hoogeveense Vaart en het Dommerskanaal stroomden over. Het autoverkeer op snelweg A28 ter hoogte van Hoogeveen kwam tot stilstand, omdat het spoorviaduct Fluitenberg in een zwembad veranderde. De gemalen in Groningen en Friesland draaiden op volle toeren, maar konden het water niet snel genoeg afvoeren. Ook Groningen kampte met wateroverlast. Om de boezem te ontlasten, zette het waterschap Oldambt de volgende dag de Tussenklappolder onder water. De in alle haast aangelegde dijk om de enige boerderij bezweek, waardoor deze alsnog onder water kwam te staan. Kabinet Kok-II verklaarde op 30 oktober de wet van 25 mei 1998, houdende regels over tegemoetkoming in de schade en de kosten in geval van overstromingen door zoet water, aardbevingen of andere rampen en zware ongevallen (Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen) van toepassing op het zuiden van Drenthe, met een uitloper naar Noord-Drenthe en een deel van Groningen. Ook getroffenen in het noordoosten van Noord-Holland, in het noorden van Overijssel en in de Noordoostpolder konden een beroep doen op deze wet. In het Dolfinarium in het Gelderse Harderwijk geen wateroverlast, maar een omver geblazen bouwwerk op het strand van het Veluwemeer. ‘Het is vandaag woensdag 28 oktober 1998. Eh, dit is de schade aan de poffertjeskraam die vannacht is ontstaan door de
Onder: front replica moederkraam, Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem 1993.
Zuidlaren, 20 juli 1993. Geen slagregens en geen storm uit het zuidwesten met windstoten tot 90 kilometer per uur, maar een zonovergoten, lome doordeweekse dag. De Brink is zo goed als uitgestorven. Op afstand neem ik het front van de poffertjessalon in mij op. In de top een kroon, daaronder in een boog ‘ALBERS’. Over de hele breedte in rode kapitale letters ‘ETABLISSEMENT DE GAUFRES ET DE BEIGNETS’, links geflankeerd door het provinciewapen van Groningen en rechts door de Hollandse Leeuw. Daaronder in het klein ‘ANNO 1850’, het jaar waarin mijn betovergrootouders Hendrik Werk en Clara Tuntelaar bijna anderhalve eeuw geleden trouwden en hun ‘meelimperium’ begonnen. De stoelen op het overluifelde terras zijn onbezet. Op de balustrade de sierlijke in elkaar gestrengelde letters PJEA, de initialen van eigenaar Pieter (Piet) Johannes Ernst
Albers (1934‑1994). In het midden bij de ingang niet te missen het met gas gestookte poffertjesfornuis, de kachelpijp eindigt in het luchtledige. Aan weerskanten van het binnenterras een gebrandschilderd glas-inloodraam met links ‘GEBRS’ en rechts ‘WERK’ in witte kapitalen. Overduidelijk de kraam van Nanno Klaas, Folkert, Klaas Werk en hun zuster Trientje, die zich Gebroeders Werk noemden en begin jaren zestig hun etablissement verkochten om van een welverdiende rust te gaan genieten. De houten vloer is origineel, de rode kleur is dat niet. Het interieur ademt nostalgie uit: brandende kroonluchters, roodkoperen pijpen ondersteunen het dak, in de achterwand spiegelt het buffet, gemarmerde zijwanden. Aan weerskanten vijf ‘chambres séparées’, smalle kamertjes die met twee smetteloos witte gordijnen afgesloten kunnen worden. Daarboven de namen van steden, hoewel ik betwijfel of de ongetrouwd gebleven gebroeders ooit hun houten kraam in Nijmegen, Breda of Alkmaar hebben opgebouwd. Piet Albers en echtgenote Helma Ruchtie zitten er wat verloren bij. Zittend op klapstoeltjes geniet slechts één gezin van poffertjes, verrijkt met een klont roomboter en bestoven met poedersuiker. Het zwilkie dat de lange smalle tafel bedekt, vangt gemorste resten op.
Moederkraam Arnhem, 29 april 1994. Via een dubbele klapbrug bereik ik de Zaanse buurt in het Openluchtmuseum. De meeste toeristen hebben hun jas uitgetrokken. Met zicht op een lege scheepshelling staat de poffertjesbakker op zijn gemak achter de bakplaat. Achter hem hangt een prijslijst met verversingen: dorst kan onder andere gelest worden met mineraalwater, cola en bier. Voor een portie van acht poffertjes rekent hij vier gulden. Bovenop de kraam over de volle breedte een houten bord met ‘POFFERTJES WAFELEN EN VERVERSCHINGEN’, maar wafelen worden niet meer gebakken. Een rood-wit gestreepte luifel beschermt het smalle houten terras, dat overgaat in een gortdroge zanderige vlakte. Tot aan de scheepshelling wachten klaptafeltjes en klapstoeltjes geduldig op eters. Open geklapte parasols vangen de voorjaarszon op. Vier jongens laten zich de poffertjes goed smaken, eenden scharrelen om hen heen. Slechts een handjevol originele onderdelen resteren: het oliebollenfornuis, de houten naamborden en het glazen wapenschild herken ik van zwart-witfoto’s uit 1961 en volgens de poffertjesbakker sierden de witte frontpanelen met blauwe en rode verticale strepen ook de oorspronkelijke kraam. De laatste, bruin doorschijnend groot formaat, oliebollenzak met opdruk naar een foto uit 1950, neem ik dankbaar in ontvangst. Vloeren, binnen- en buitenwanden – aan de buitenzijde geschilderd in Zaans groen – en het dak zijn vervangen. Gewaarschuwd door Piet Albers – ‘Kraam ligt opgeslagen op de zolder van een boerderij.’ – was ik niet verbaasd, dat ik een kopie aantrof. Het Hoofd afdeling Groninger kermis • 49
Deel 1
Deel 1
Gebouwen bevestigde Albers’ uitspraak. ‘De originele poffertjeskraam ligt gedemonteerd opgeslagen in één van onze depots buiten het museum.’ Kennelijk was de conditie zo beroerd, dat herstel of restauratie niet is overwogen. ‘Het ligt niet in de bedoeling de kraam in de toekomst op te bouwen. Vandaar dat hiervan een replica is gemaakt.’ Dertien jaar later kocht Hans van der Schoot naar zijn zeggen een in slechte staat verkerende houten verplaatsbare kraam. In afwachting van restauratie legde hij de gedemonteerde replica van de moederkraam onder een dekzeil. Op zijn beurt verkocht Van der Schoot zijn poffertjes- en pannenkoekenkraam ‘Holle bolle Gijs’ aan het Openluchtmuseum. Zijn nostalgische kraam uit 1830 stond bijna drie decennia lang, zeven maanden per jaar, in het centrum van Epe. Op zaterdag 27 oktober 2007 viel het doek voor de laatste poffertjeskraam op de Veluwe.
Klipperaak Louwrens Werk Van schip naar schipperswoning in de Groningse Oosterpoortbuurt. Het werk voor klipperaak ‘Anna Jantina’, die Louwrens’ vader Jan Bartus in 1912 voor 2500 gulden liet bouwen, zat erop. Een tweede bestemming diende zich snel aan. Door een tip van de brugwachter van de Museumbrug kwam het binnenvaartschip, gemerkt ‘3246 B GRON.1954’, omstreeks 1962 in bezit van graanhandelaar K. P. Woldijk. De koopsom bedroeg 6.000 gulden. Daarbovenop investeerde Woldijk nog eens 20.000 gulden om de ijzeren klipperaak om te laten bouwen tot zeiljacht. De reparaties aan het ijzerwerk werden uitgevoerd door scheepswerf Botje Ensing en Co. te Groningen. De originele, maar vergane houten zijzwaarden werden daarvoor al vervangen door stalen zeezwaarden. Een Delfzijlster scheepstimmerman nam voor vier gulden en 25 cent per uur het aftimmeren voor zijn rekening. Woldijk kon hoog of laag springen, aan dat uurloon viel niet te tornen. De geringe diepgang, volgens Woldijk 55 centimeter, van zijn tot ‘Theodora’ omgedoopte zeiljacht was ideaal om droog te vallen op de Wadden. Voor Woldijk was een droomwens in vervulling gegaan. Niet voor zijn echtgenote zonder zeemansbenen. Hun zeiljacht werd noodgedwongen een derde leven gegund. ‘Theodora’ werd een naamloze woonboot met milieuvriendelijke energieopwekking in de vorm van een windmolen en zonnepanelen. Steilstevenaak Hendrik Werk In 1960 verkocht Hendrik Werk zijn ‘aakschip, hebbende een dek, een laadruim, een mast en een woonroef, voortbewogen wordende door zeilkracht’ aan Sneker schipper Peter Sjoerd Pereboom. Ten koste van een deel van het vrachtruim plaatste hij in 1964 een dieselmotor. Zeventien jaar later werden slager Frederik Groninger kermis • 50
1.
2. 3.
Marius de Vries en binnenschipper Eggo Woltman ieder voor de helft eigenaar.16 De latere eigenaar Woning gaf scheepswerf Sander in Farmsum opdracht aak ‘Risico’ te verbouwen tot pleziervaartuig. Schroef, schroefas en roer werden vervangen. Groningen, 19 mei 2010, Droogdok Groningen B.V. Voorzichtig stap ik vanaf de wal op het dek van de mastloze steilstevenaak ‘Risico’. In het tot verblijfsruimte ingerichte vrachtruim zet eigenaar Jochem Overweg een bakkie koffie. Foto’s en meetbrieven gaan over tafel. Het houten bord met ‘H. Werk jz, wafelbakker, Groningen’ verwijst naar de eerste eigenaar Hendrik Werk, zoon van Jan Bartus Werk. Jochem Overweg is aan de klus. Zelf brengt hij de woonroef in originele staat terug. In één van de werkplaatsen wordt door een vakman driftig geschuurd aan een nieuwe mast. De uit één stuk uit lariks vervaardigde mast krijgt een beschermende huid van meerdere lagen lijnolie. De aak kan de strijd tegen het water weer aan. Op het droge werd de scheepshuid onder handen genomen. Een beschermlaag, bestaande uit een aluminiumhoudende coating, afgedekt met een teervervangend product, omdat koolteer niet meer is toegestaan, moet roest voorkomen. Komt de scheepshuid door averij bloot te liggen, zorgen opofferende zinkblokken voor bescherming. Overweg is voornemens de steilstevenaak om te dopen tot ‘Anne-M’.
1. Steilstevenaak ‘Risico’, Groningen 2010. 2. Poffertjeskraam Piet Albers voorheen Gebroeders Werk, Zuidlaren 1993. 3. Borrelglas uit poffertjessalon Gebroeders Werk.
5.
4. Interieur poffertjeskraam Piet Albers voorheen Gebroeders Werk, links Piet Albers, Zuidlaren 1993. 5. Interieur poffertjeskraam Piet Albers, gebrandschilderde glas-in-lood-ramen, Zuidlaren 1993.
4.
6. 6. Koperen beslagemmer uit poffertjessalon Gebroeders Werk. (Foto Trijnko Nijboer)
Groninger kermis • 51