MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
30 mei 2006
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Verantwoording
Opdrachtgever
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie Gemeente Nijmegen
Projectleider
Berto Meeuwissen
Auteur(s) Projectnummer
Niels Jeurink, Berto Meeuwissen, Marije Viveen en Martijn Gerritsen 4421228
Aantal pagina's
62 (exclusief bijlagen)
Datum
30 mei 2006
Titel
Handtekening
Colofon Tauw bv afdeling Ruimte & Ondergrond Handelskade 11 Postbus 133 7400 AC Deventer Telefoon (0570) 69 99 11 Fax (0570) 69 96 66
Dit document is eigendom van de opdrachtgever en mag door hem worden gebruikt voor het doel waarvoor het is vervaardigd met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendom. De auteursrechten van dit document blijven berusten bij Tauw. Kwaliteit en verbetering van product en proces hebben bij Tauw hoge prioriteit. Tauw hanteert daartoe een managementsysteem dat is gecertificeerd dan wel geaccrediteerd volgens: -
NEN-EN-ISO 9001.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
5\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
6\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 5 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding.......................................................................................................................... 9 Relatie met MER Stadsbrug 2004 ................................................................................... 9 Kader ............................................................................................................................. 10 Leeswijzer ..................................................................................................................... 10
2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 2.2.7 2.3
De milieusituatie in de Oosterhoutse Waarden ........................................................ 13 Gebiedsbescherming .................................................................................................... 13 Omgevingsinvloeden ..................................................................................................... 14 Invloed van de spoorlijn en de Waalbrug ...................................................................... 14 Invloed van scheepvaart ............................................................................................... 15 Invloed van bedrijven .................................................................................................... 15 Invloed Waalsprong....................................................................................................... 15 Ruimte voor de Rivier.................................................................................................... 16 Ontgronding................................................................................................................... 16 Conclusie ten aanzien van invloeden uit de omgeving ................................................. 16 Invloeden door de Stadsbrug ........................................................................................ 16
3 3.1
Kwantificering van invloeden op ecologie................................................................ 19 Werkwijze bij de kwantificering...................................................................................... 19
3.2 3.3
Autonome geluidsituatie 2020 ....................................................................................... 19 Geluideffecten Stadsbrug .............................................................................................. 20
4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.4 4.5
Vertaling naar ecologische effecten .......................................................................... 25 Inleiding ......................................................................................................................... 25 De gebruikte methode ................................................................................................... 25 Schematische weergave ............................................................................................... 25 Van geluidbelasting naar effecten op fauna .................................................................. 26 Uitwerking effecten SBZ ................................................................................................ 28 Resultaten van de effectbepaling voor de SBZ ............................................................. 31 Welke kwalificerende of begrenzende soorten komen in het plangebied voor? ........... 31 Hoe reageert de fauna? ................................................................................................ 32 Vaststelling van de afname van potentieel leefgebied .................................................. 34 Effecten op de EHS en soortbescherming .................................................................... 38 Enkele opmerkingen over de gehanteerde methode .................................................... 41
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
7\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
5 5.1
Uitwerking van de compensatie................................................................................. 43 Methodiek ...................................................................................................................... 43
5.2 5.3 5.4
Compensatieopgave voor aantasting van de SBZ ........................................................ 44 Compensatieopgave ecologische hoofdstructuur Gelderland ....................................... 46 Invulling van de compensatieopgave ............................................................................ 47
6 6.1 6.2 6.3 6.4
Samenvatting ............................................................................................................... 49 Milieusituatie.................................................................................................................. 49 Milieueffecten van de Stadsbrug ................................................................................... 50 Ecologische effectvoorspelling ...................................................................................... 51 Mitigatie en compensatie van effecten .......................................................................... 55
7
Literatuurlijst ............................................................................................................... 59
Bijlage(n)
1. Kwalificerende en begrenzende soorten en de ontwerp-instandhoudingsdoelstellingen (12 pagina’s)
2. Habitatvoorkeur van kwalificerende en begrenzende soorten (2 pagina’s) 3. Beleid ten aanzien van Ecologische Hoofdstructuur provincie Gelderland (4 pagina’s)
8\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
1 Inleiding 1.1
Relatie met MER Stadsbrug 2004
De gemeente Nijmegen heeft het voornemen een tweede verkeersbrug over de Waal aan te leggen: de Stadsbrug. De nieuwe brug verbindt Nijmegen-west met het toekomstige stadsdeel Waalsprong. Voor de formele, ruimtelijke besluitvorming over de aanleg van de Stadsbrug is een MER noodzakelijk. De m.e.r.-plicht is formeel gekoppeld aan het besluit over het bestemmingsplan, maar is bij dit project in fasen ingevuld: in de periode 2003 - 2004 is een eerste MER opgesteld (MER 2004), voorliggend rapport is het ecologisch deel van het MER 2006. Het MER 2004 is gebruikt bij de besluitvorming over de wenselijkheid van de aanleg van een tweede brug over de Waal en de wijze waarop deze wordt ingepast in de verkeersstructuur. In het MER 2004 zijn de effecten van de Stadsbrug in kaart gebracht voor de volgende vijf milieuthema’s: 1. Verkeer en vervoer 2. Woon- en leefmilieu (geluid, luchtkwaliteit, trillingen en veiligheid) 3. Ecologie 4. Landschap, cultuurhistorie en archeologie 5. Bodem en water In 2005 heeft de gemeenteraad van Nijmegen het principebesluit genomen over de aanleg van de Stadsbrug. De nieuwe brug is nodig omdat de bereikbaarheid van Nijmegen onder druk staat. De bestaande Waalbrug bereikt in de spits de grens van haar capaciteit. De capaciteit van de aanvoerwegen (singels en A325) en vooral die van het Keizer Trajanusplein kan niet verder worden vergroot. Een tweede verbinding over de Waal is daarom noodzakelijk. De Stadsbrug maakt een evenwichtigere verdeling van de verkeersdruk over de stad mogelijk. Daarnaast verkleint de tweede brug de kwetsbaarheid van de Nijmeegse verkeersstructuur in geval van calamiteiten of groot onderhoud op de Waalbrug. Bij de principebesluitvorming is in regionaal verband gekeken naar Waaloverschrijdende verbindingen (verbreden A50, doortrekken A73 over de Waal en de aanleg van de Stadsbrug). Geconstateerd is, dat de aanleg van de Stadsbrug in Nijmegen in combinatie met verbreding van de A50 in vergelijking de kleinste consequenties heeft voor de Waaluiterwaarden, doordat ingrepen plaatsvinden in gedeelten van de uiterwaard waar de milieukwaliteit al beïnvloed wordt door verkeer en ander stedelijk gebruik. Daarnaast is deze combinatie het meest effectief bij het oplossen van de congestieproblematiek in de regio.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
9\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Naast het nemen van het principebesluit in de gemeenteraad dient het MER ter onderbouwing van het bestemmingsplan. Bij de besluitvorming over het bestemmingsplan is gedetailleerdere informatie nodig dan in het MER Stadsbrug 2004 is opgenomen1. Deze gedetailleerde informatie was ten tijde van het opstellen van het MER in 2004 nog niet nodig en nog niet beschikbaar. De ontbrekende informatie is opgenomen in dit rapport: het MER 2006 genoemd.
1.2
Kader
Het MER 2004 richtte zich vooral op de verkeersstructuur gerelateerde effecten van de Stadsbrug en gaf de (milieu)onderbouwing voor het principebesluit over de aanleg van de Stadsbrug. In het toetsingsadvies heeft de Commissie voor de m.e.r. aangegeven welke aanvullende informatie nodig is voor de milieuonderbouwing voor het bestemmingsplan. Naast het bestemmingsplan spelen meer (formele) besluiten een rol voor de opzet van het MER: x Voortoets / passende beoordeling in verband met de in MER 2004 beschreven effecten op natuur en (meer specifiek) de Speciale Beschermingszone (SBZ) Waaluiterwaarden x Het programma van eisen voor het ontwerp, waarin milieuaspecten moeten worden geagendeerd, waar bij de constructie en de bouwmethode van de brug rekening mee moet worden gehouden x Compensatie van natuur- én landschapseffecten in de Oosterhoutse Waard. De insteek is om dit vorm te geven via een integrale herinrichting van deze Waard, gekoppeld aan de diverse beleidsdoelen die ‘erop liggen’ In dit deelrapport ecologie bij het MER 2006 Stadsbrug worden de effecten van de brug op ecologie langs de noordoever van de Waal in detail beschreven2. Enerzijds geeft dit rapport daarmee nauwkeurig inzicht in de effecten, anderzijds geeft het de onderbouwing voor een vergunningaanvraag ex Natuurbeschermingswet 1998.
1.3
Leeswijzer
De Stadsbrug heeft vooral ecologische effecten aan de noordoever van de Waal, omdat daar natuurgebieden worden doorsneden: de Oosterhoutse Waarden. Daarom spitst dit rapport zich ook toe op dit gebied. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de natuurwaarden in het gebied (samengevat vanuit en geactualiseerd op de beschrijving in MER 2004), de huidige en autonoom te verwachten milieubelasting van de Oosterhoutse Waarden en de aard van de effecten die de Stadsbrug kan hebben op de natuurwaarden. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de primaire effecten van de brug in de Oosterhoutse Waarden beschreven en -deels- gekwantificeerd. 1
De Commissie voor de m.e.r. vraagt naar aanvullende informatie ten behoeve van de besluitvorming over het bestemmingsplan van de Stadsbrug in haar toetsingsadvies over het milieueffectrapport Stadsbrug (januari 2005) 2 Een samenvatting van dit rapport is opgenomen in de hoofdtekst van MER 2006; daarnaast is in de hoofdtekst aandacht besteed aan effecten op de zuidoever
10\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Hoofdstuk 4 bevat de ecologische vertaling van de milieubelasting die de brug met zich meebrengt, waarbij zowel ingegaan wordt op de gehanteerde methodiek, de relevante beoordelingskaders (Vogel- en Habitatrichtlijnen, Ecologische Hoofdstructuur, soortenbescherming) als op de gevolgen voor areaal en kwaliteit. In hoofdstuk 5 is tenslotte de mitigatie- en compensatieverplichting uitgewerkt, die uit de geconstateerde ecologische effecten volgt.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
11\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
12\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
2 De milieusituatie in de Oosterhoutse Waarden 2.1
Gebiedsbescherming
De ecologische waarden van de uiterwaarden van de Waal en delen van de rivier worden op diverse manieren beschermd: x Speciale Beschermingszone ‘Waal’ in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (figuur 2.1). De aanwijzing als beschermd gebied in dit kader is in het verleden enkele malen veranderd. Tegenwoordig behoort het gehele buitendijkse gebied tot het Vogelrichtlijngebied. De reden waarom het gebied werd aangewezen is de waarde van het uiterwaardengebied voor (bepaalde soorten) vogels. In bijlage 1 is hierover meer informatie te vinden. Wanneer schade wordt toegebracht aan de waarde van het gebied voor een of meer van de belangrijke (kwalificerende of begrenzende) soorten dan zijn maatregelen verplicht om die schade ongedaan te maken. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen mitigerende of verzachtende maatregelen en compenserende maatregelen x Provinciale Ecologische Hoofdstructuur van Gelderland (PEHS). Naast de uiterwaarden worden ook enkele delen van het binnendijkse gebied (Huis Oosterhout onder andere) tot de PEHS gerekend. De bescherming heeft betrekking op de ‘wezenlijke waarden en kenmerken van de PEHS, zoals de waarde van het gebied voor vogels maar ook op de waarde van het gebied voor bedreigde (Rode lijst)soorten. Deze laatste worden samen met een aantal aandachtsoorten aanvullend beschermd via het provinciale soortenbeleid, dat van toepassing is op de PEHS. Voor wat betreft de uiterwaarden tussen de spoorbrug en het westelijke punt van de Oosterhoutse Waarden is de begrenzing van de PEHS en het vogelrichtlijngebied dezelfde. Daarnaast liggen er enkele delen van de PEHS binnendijks, bijvoorbeeld rond het Huis Oosterhout en het voormalig fort Oosterhout en is de rivier ook onderdeel van de PEHS. In de Waarden moet 20 tot 60 % van de oppervlakte voldoen aan de biotoopeisen van de betreffende EHS. De provincie Gelderland is bezig om een aantal delen van de EHS te realiseren, zo ook in de Oosterhoutse Waarden. In deze context is een groot deel van het gebied verworven door DLG. De EHS-realisatie die door de provincie wordt uitgevoerd, mag niet als ‘compensatie’ worden gebruikt
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
13\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 2.1 Oosterhoutse Waarden met Vogel- en Habitatrichtlijngebieden
Daarnaast is uiteraard sprake van bescherming van individuele bijzondere en/of bedreigde soorten, zowel op grond van Europees recht als op grond van de Flora- en Faunawet.
2.2
Omgevingsinvloeden
De Oosterhoutse Waarden staan onder invloed van diverse voor het biotoop minder gunstige invloeden uit de (directe) omgeving. De vraag die hierbij rijst is in hoeverre de effecten van de Stadsbrug zich verhouden tot de al bestaande invloeden vanuit de omgeving. Zal de Stadsbrug deze invloeden significant versterken of zal het aandeel van de nieuwe brug in de omgevingseffecten verwaarloosbaar zijn? 2.2.1 Invloed van de spoorlijn en de Waalbrug De spoorlijn en de huidige Waalbrug vormen bronnen van geluid en licht, wat mogelijk al invloed kan hebben op de Oosterhoutse Waarden. De geluideffecten zijn hierbij leidend omdat ze intensiever zijn en een groter gebied beïnvloeden. Daarom zijn ze in het volgende hoofdstuk gekwantificeerd. De geluideffecten zullen als autonome ontwikkeling worden meegenomen in de beoordeling.
14\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
2.2.2
Invloed van scheepvaart
Scheepvaart zal vooral een bron van geluid zijn en een (eventuele) verstoring vormen door ‘beweging’. De scheepvaart zal waarschijnlijk geen tot weinig effect hebben op de heterogeniteit van het rivierwater, aangezien de stroming er al voor zorgt dat het vrij homogeen zal zijn. De geluidseffecten van de scheepvaart zijn leidend en daarom in het volgende hoofdstuk gekwantificeerd. 2.2.3 Invloed van bedrijven Langs de Waal (met name de zuidoever) bevinden zich meerdere bedrijven. Deze bedrijven zijn bronnen van geluid en ook van licht. Daarnaast bevindt zich een elektriciteitscentrale in de buurt van het natuurgebied. Dit zal vooral een bron van geluid zijn. Mogelijk kan het warme afvalwater ook een bron van verstoring zijn. De geluideffecten van de industrie zijn leidend vanwege de grootte van het beïnvloede gebied en daarom in het volgende hoofdstuk gekwantificeerd. Er zijn plannen om in het Waalfront bedrijven te vervangen door stedelijke bebouwing. Betreffende dit plan zal in de herfst van 2006 een masterplan met MER worden gepresenteerd. Het masterplan zal hierbij de richting duidelijk uitzetten, maar de verwachte eindsituatie zal nog niet concreet zijn. Op basis van dit masterplan kan geen heldere kwantificering van de milieueffecten worden bepaald. Daarbij is ook nog niet duidelijk wanneer dit plan gerealiseerd zal worden. Er is redelijkerwijs een (grote) kans dat de realisatie van de herstructurering van het Waalfront pas ver na de realisatie van de stadsbrug zal plaatsvinden en dat dit project een lange uitvoeringstermijn heeft. Dit houdt in dat de Oosterhoutse Waarden een (lange) periode zowel met belasting van de Stadsbrug als met belasting van de bedrijven van het Waalfront te kampen heeft. In het MER wordt de ontwikkeling van Waalfront meegenomen als autonoom, evenals de verkeerseffecten hiervan. Vanwege de afwijkende aard van het geluid en de onzekerheid over de periode van realisatie van het Waalfront zijn de effecten niet betrokken bij de geluidberekeningen voor de Oosterhoutse Waarden. 2.2.4 Invloed Waalsprong Voor de Waalsprong zijn plannen op bestemmingsplanniveau ontwikkeld. Deze ontwikkeling zal daarom als autonome ontwikkeling worden meegenomen. Mogelijke effecten van de Waalsprong zijn: onder andere licht door hoogbouw, verstoring door bewoners die een ‘ommetje’ door de uiterwaard maken en eventueel geluideffecten, alhoewel deze waarschijnlijk in grote mate zullen worden tegengehouden door de dijk (sportvelden zullen hier niet in de buurt opgezet worden, dus zullen ook geen extra lichteffect geven). De geluideffecten van de Waalsprong zijn gekwantificeerd in het volgende hoofdstuk. Op andere effecten gaan wij hier niet in, want deze hebben geen relatie met de Stadsbrug.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
15\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
2.2.5
Ruimte voor de Rivier
De Ruimte voor de Rivier-opgave (RvR-opgave) conform de planologische kernbeslissing (PKB) raakt de Oosterhoutse Waarden niet: de nevengeul in de PKB stroomt ter hoogte van de spoorbrug weer in de rivier. Rijkswaterstaat is echter ook de RvR-opgave voor een afvoer van 18.000 m3/s aan het verkennen. Bij deze verkenningen is er wel sprake van een nevengeul door de Oosterhoutse Waarden. Echter, deze 18.000 m3 opgave is nog niet concreet genoeg en wordt daardoor niet als een autonome ontwikkeling meegenomen. 2.2.6 Ontgronding In de Oosterhoutse Waarden vigeren nog één of enkele ontgrondingvergunningen, waarmee uit bestaande plassen zand en/of grind kan worden gewonnen. De toepassing van deze vergunningen leidt niet tot een ruimtelijk andere eindsituatie: relatief diep water wordt nog dieper water. Momenteel zijn er geen concrete plannen bekend voor toepassing. De toepassing van de vergunningen zal moeten plaatsvinden binnen de huidige ecologische kaders. Daarom verwachten wij van deze vergunningen geen wijzigingen in de ecologische situatie en blijft ontgronding bij de effectbeoordeling van de brug buiten beschouwing. 2.2.7 Conclusie ten aanzien van invloeden uit de omgeving Concluderend: de Oosterhoutse Waarden staan op dit moment al onder invloed van vooral geluideffecten en in mindere mate van licht- en bewegingseffecten. Daarnaast zijn partijen die betrokken zijn bij de natuurontwikkelingsopgave in de Oosterhoutse Waarden in overleg over een integrale herinrichting die de kwaliteit van de Oosterhoutse Waarden op termijn kan verbeteren. Vanwege de onduidelijkheid over het al dan niet doorgaan hiervan, worden deze verbeteringen niet bij de effectbeoordeling of mogelijke mitigerende maatregelen betrokken.
2.3
Invloeden door de Stadsbrug
De bouw en in gebruik name van de Stadsbrug zal ook effect hebben op de Oosterhoutse Waarden. Mogelijke effecten van de Stadsbrug op de Oosterhoutse Waarden zijn: 1. Er zal direct naast de brug meer geluid en licht zijn. Volgens het MER 2004 zal het inmiddels gekozen alternatief (alternatief 2 uit het MER 2004) qua geluid een maximaal effect gebied hebben zoals weergegeven in figuur 2.2. Hierbij is als worstcase van de 42 dB(A) contourgrens uitgegaan zonder dat is gekeken wat de geluidwaarde op dit moment in het gebied is 2. Er zal onder de brug meer geluidbelasting, minder licht en geen regen zijn 3. Ter hoogte van de pijlers vervalt areaal, omdat het bebouwd wordt 4. De openheid van het landschap zal minder zijn
16\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
5. Er zal tijdelijk (ordegrootte één tot drie jaar) areaalgebruik en/of bouwgeluid zijn tijdens de bouw van de brug, mede afhankelijk van de keuze om de brug in-situ, dan wel in de uiterwaard te bouwen en vervolgens in te varen
Tracé Stadsbrug 42 dB(A)-contour Stadsbrug Figuur 2.2 Oosterhoutse Waarden met tracé Stadsbrug en berekende 42 dB(A) contour zonder rekening te houden met achtergrondgeluid, zoals opgenomen in MER 2004
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
17\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
De effecten van de Stadsbrug zijn onderverdeeld in tijdelijke (alleen tijdens de realisatie optredende) en blijvende effecten. Verder worden directe effecten (bijvoorbeeld areaalverlies) en indirecte effecten (bijvoorbeeld effecten van licht, geluid, trillingen of bewegingen op beschermde of bedreigde soorten, beperking openheid) onderscheiden. De effecten zijn als volgt schematisch weergegeven:
Directe effecten
Tijdelijke effecten
Blijvende effecten
x
x
Areaalverlies op aan- en afvoerwegen en locaties van
Areaalverlies onder brugdek en bij pijlers
bouwwerkzaamheden Indirecte effecten
x
Extra geluidhinder tijdens aanleg
x
Geluidhinder van verkeer na
x
(Weg)verlichting van brug (licht
ingebruikname brug
(afhankelijk van locatie waar brug wordt gebouwd) x
Trillingen tijdens aanleg (bijv.
x
Bewegingen van bouwverkeer of
kan barrièrewerking versterken)
heiwerkzaamheden voor pijlers)
bouwmedewerkers x
18\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Verlichting van bouwplaats(en)
x
Bewegingen van wegverkeer
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
3 Kwantificering van invloeden op ecologie 3.1
Werkwijze bij de kwantificering
Wij beschouwen geluid als leidend effect van de Stadsbrug voor de Oosterhoutse Waarden: alleen van geluid zijn -zij het beperkt- dosis-effectrelaties bekend. De indruk op basis van expertjudgement is bovendien dat het gebied dat daardoor beïnvloed wordt, groter is dan het gebied dat beïnvloed wordt door licht, beweging en vermindering van openheid. Areaalverlies wordt natuurlijk afzonderlijk beoordeeld. De ecologische effecten zijn zoveel mogelijk bepaald op basis van berekende geluideffecten. De geluideffecten van de Stadsbrug zijn door gemeente Nijmegen berekend uit de geluidsituatie in 2020 met en zonder brug. Bij de geluidsituatie in 2020 vanuit de omgeving is onderscheid gemaakt tussen de verschillende ‘soorten’ geluid: wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en scheepvaartlawaai. Het geluid van deze geluidbronnen is qua aard namelijk niet vergelijkbaar. Zo heeft het geluid van scheepvaart een gemiddeld lagere frequentie dan dat van andere geluidbronnen en is het geluid van bedrijfsterreinen veelal discontinu (ongelijkmatig). Omdat de effecten van laagfrequent geluid en geluid van discontinue bronnen op fauna niet zijn onderzocht, is ervoor gekozen deze twee geluidbronnen bij de kwantitatieve beoordeling buiten beschouwing te laten. Wél zijn de effecten van geluid van de spoorbrug bij het onderzoek betrokken, aangezien uit onderzoek blijkt dat de effecten van geluid van spoorverkeer [Tulp et al., 2002] min of meer vergelijkbaar zijn met de effecten van geluid van wegverkeer [Reijnen, 1992, 1995]. Het spoorweggeluid is opgeteld bij het wegverkeerslawaai tot één achtergrondwaarde. Voor de effectbeoordeling betekent dit dat met een onderschatting van het achtergrondgeluid wordt gewerkt. De voorspelde effecten van de Stadsbrug kunnen dus worden gezien als een maximale aanvullende geluidbelasting.
3.2
Autonome geluidsituatie 2020
Als autonome situatie is het weg- en verkeerslawaai van de Citadel (Waalsprong) en van Nijmegen-west opgeteld bij het spoorweglawaai (figuur 3.1). In de figuur is te zien dat de autonome ontwikkelingen beperkte geluideffecten hebben op de Oosterhoutse Waarden ten westen van de Stadsbrug. Desalniettemin geeft deze figuur aan dat er vanuit de autonome situatie ook al geluideffecten op de Oosterhoutse Waarden zijn.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
19\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 3.1 Geluidsituatie in de autonome ontwikkeling voor verkeer- en spoorweglawaai (bron: gemeente Nijmegen)
3.3
Geluideffecten Stadsbrug
Om een beeld te krijgen van de werkelijke geluideffecten van de Stadsbrug is eerst gekeken naar de totale geluidsituatie in 2020 als de Stadsbrug is gerealiseerd met geluidreducerende maatregelen3 (figuur 3.2). Zoals de figuur laat zien, is de totale geluidbelasting vanuit het wegverkeer op de Oosterhoutse Waarden nu groter ten opzichte van de autonome situatie, maar door de geluidreducerende maatregelen op de brug, is deze veel minder duidelijk afgetekend in de contourenkaart dan de spoorbrug: de belasting ter hoogte van de brug overschrijdt de 50 dB(A) niet.
3
20\62
Voor de beschrijving van de geluidwerende maatregelen wordt verwezen naar de hoofdtekst van het MER
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 3.2 Geluidbelasting door autoverkeer in 2020 bij gebruik van een Stadsbrug waarop geluidreducerende maatregelen zijn genomen (bron: gemeente Nijmegen)
Als het spoorweggeluid als achtergrond wordt toegevoegd, ontstaat het beeld uit figuur 3.3. In vergelijking met de autonome situatie neemt het geluid direct rond de brug met circa 10 dB(A) toe, naar het oosten vermindert de toename in de uiterwaard snel, waardoor de oorspronkelijke 55 dB(A) contour nauwelijks verschuift. Naar het westen neemt de toename eveneens snel af tot circa 5 dB(A), maar is over een aanzienlijk gebied een toename van enkele dB(A) is te zien. Deze lijkt deels te worden veroorzaakt door extra geluid vanuit de toeleidende wegen. Dit sluit aan bij de berekeningen in MER 2004 waarin de 42 dB(A) contour juist oostelijk van de Waaiensteinkolk ligt in een gebied waar de achtergrond ook circa 40 dB(A) is. Geluid wordt -conform de beleving van het menselijk oor- logaritmisch opgeteld, waardoor twee bronnen van 40 dB(A) een gezamenlijke belasting van 43 dB(A) opleveren.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
21\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 3.3 Geluidbelasting door auto- en spoorverkeer in 2020 bij gebruik van een Stadsbrug waarop geluidreducerende maatregelen zijn genomen (bron: gemeente Nijmegen)
Ter illustratie zijn in figuur 3.4 en 3.5 de autonome geluidbelastingen van de scheepvaart en de industrie opgenomen.
22\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 3.4 Geluideffecten vanuit de scheepvaart (bron: gemeente Nijmegen)
Figuur 3.5 Geluideffecten vanuit de industrie (bron: gemeente Nijmegen)
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
23\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
24\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
4 Vertaling naar ecologische effecten 4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vertaling van de milieusituatie naar de effecten van de nieuwe Stadsbrug op (beschermde) natuurwaarden. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de methode die voor effectbepaling is gebruikt (deze is afgestemd met de provincie Gelderland en het Ministerie van LNV), op de resultaten daarvan en tenslotte op de maatregelen die benodigd zijn om de schade van de Stadsbrug weg te kunnen nemen. Van belang is te realiseren dat er drie beoordelingsregimes spelen in het gebied: x De Speciale Beschermingszone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn x De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) x Soortbescherming in het kader van de Flora- en Faunawet en het Gelderse soortenbeleid Elk regime heeft zijn eigen karakter en vraagt in principe een eigen aanpak. Voor de SBZ staan de instandhoudingsdoelen van kwalificerende soorten (specifieke soorten van belang voor de Europese biodiversiteit) centraal. Dit uit zich in eisen aan de omvang en kwaliteit van hun leefgebied. Dit leefgebied kan de aangewezen SBZ geheel, maar ook gedeeltelijk beslaan. Voor de PEHS staat de grootte van het areaal en de algemene kwaliteit van het gehele gebied voor het beoogde (en beleidsmatig vastgestelde) type natuur centraal. Voor de soortbescherming staat het behoud van hun leefgebied centraal. Er is van uitgegaan, dat dit samenvalt met de eisen uit de gebiedsbescherming, met name de EHS.
4.2
De gebruikte methode
4.2.1 Schematische weergave Wij hebben bij de beoordeling van de ecologische effecten voor alle drie beschermingsregimes het beoordelingsprotocol gehanteerd dat in figuur 4.1 schematisch is weergegeven. Zoals eerder aangeduid heeft de nadruk gelegen op de mogelijke effecten van geluid, aangezien deze effecten vermoedelijk beduidend verder reiken dan de effecten van areaalverlies of indirecte effecten als die van licht of van verstoring veroorzakende bewegingen. In het protocol staat ook welke ‘verplichting’ daaruit voortvloeit tot het treffen van aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen. Het protocol is voor de beoordeling op de SBZ toegepast op de kwalificerende (dier)soorten en voor de PEHS op relevante diersoortgroepen. Wij zijn ervan uitgegaan dat effecten op flora niet separaat hoeven te worden bepaald, omdat daarbij alleen effecten te verwachten zijn als sprake is van areaalverlies. Areaalverlies is een aspect dat bij de faunabeoordeling eveneens aan de orde komt, zodat de effecten op flora daarin betrokken worden.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
25\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Stadsbrug
Autonome
Instandhoudings-
Aanwijzingsbesluit SBZ
ontwikkelingen
doelen
Waal
Geluid- en andere effecten
Kwalificerende en begrenzende
Stadsbrug
soorten
Biotopen (leefgebied van
Ondergrenzen
de relevante soorten)
geluideffecten op vogels: A: boven geluidbelasting A zijn effecten meetbaar B: boven geluidbelasting B
Oppervlak van geschikte biotopen met een
is de afname > 25 %
geluidbelasting van > … dB(A)
Figuur 4.1 Schematische weergave van de gevolgde methode
4.2.2 Van geluidbelasting naar effecten op fauna Voor de vertaling van geluidproductie door verkeer in effecten op vogels is gebruik gemaakt van het enige onderzoek hiernaar, namelijk een onderzoek naar effecten van wegverkeer op weidevogels [Reijnen, 1995], [Reijnen et al., 1992]. Daaruit zijn drempelwaarden voor verstoring afgeleid: x A: een drempelwaarde waaronder geen verstoring plaatsvindt en waarboven van beperkte verstoring sprake is x B: een grenswaarde waaronder van beperkte verstoring sprake is en waarboven van totale verstoring De kwantificering van de drempel- en grenswaarden is complex, want de effecten van geluid op vogels blijken van soort tot soort sterk te variëren. Dit uit zich in: 1. De per soort nogal verschillende geluidintensiteit waarboven effecten op vogels (met name verlaagde aantallen territoria per oppervlakte-eenheid) merkbaar worden. Tot een bepaalde geluidintensiteit is geen effect merkbaar; deze drempelwaarde verschilt dus sterk per soort
26\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
2. De mate waarin de dichtheden van territoria bij toenemende geluidintensiteiten (dus boven de drempelwaarde) afnemen. Ook deze afname verschilt sterk per soort. Bij sommige soorten neemt het aantal territoria per oppervlakte-eenheid bij toenemende geluidintensiteiten vrij snel af tot vrijwel nihil. Andere soorten lijken minder gevoelig voor geluid; bij zulke soorten neemt het aantal territoria per oppervlakte-eenheid bij een toenemende geluidintensiteit veel langzamer af Voor vogels is niet zozeer de emissie door het verkeer als wel de geluidimmissie van belang, dat wil zeggen de geluidbelasting rond bijvoorbeeld een nest (hoogte op maaiveld dus) of rond een individuele vogel. De immissie is onder andere afhankelijk van de intensiteit van het verkeer, de snelheid van het verkeer en de aanwezigheid van beplanting. De grenswaarde is daarom gelijk gesteld aan de waarde, waarbij Reijnen et al. een dichtheidsafname van territoria van 25 % hebben vastgesteld. Uit het onderzoek [Reijnen et al., 1992] zijn de volgende drempel- en grenswaarden afgeleid:
Tabel 4.1 Drempel- en grenswaarden voor weidevogels en specifiek voor grutto’s
Drempelwaarde
Grenswaarde
Weidevogels algemeen
Soort
47 dB(A)
54 dB(A)
Grutto
43 dB(A)
49 dB(A)
4
Opmerking
Bij de effectbepaling van de Stadsbrug zijn de drempel- en grenswaarden van de grutto representatief geacht voor gevoelige individuele soorten en de drempel- en grenswaarden van de weidevogels algemeen voor soortgroepen. Daarbij is dus ook aangenomen dat het onderzoek van [Reijnen et al., 1992] representatief is voor het bepalen van effecten van geluid van wegverkeer op watervogels. Omdat de dosis-effectrelatie alleen is vastgesteld voor broedende weidevogels is deze aanname strikt genomen onjuist. De geciteerde studie is echter de enige studie die naar deze relatie (geluid wegverkeer - vogels) is uitgevoerd. De gevonden gegevens zijn met andere woorden de op dit moment best beschikbare gegevens van de mogelijke effecten van geluid op vogels. Om deze reden is ervoor gekozen tóch van deze dosis-effectrelatie uit te gaan en deze mede representatief te beschouwen voor pleisterende en overwinterende (water)vogels.
4
Onderzocht zijn knobbelzwaan, wilde eend, slobeend, kuifeend, meerkoet, scholekster, kievit, grutto, tureluur, veldleeuwerik, graspieper, gele kwikstaart [Reijnen, 1995]
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
27\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
4.2.3
Uitwerking effecten SBZ
Voor de toetsing in het kader van de SBZ zijn de effecten op kwalificerende én begrenzende soorten voor de Speciale Beschermingszone Waal bepaald. Effecten zijn bepaald aan de hand van de potentiële leefgebieden in de Oosterhoutse Waarden, niet aan de hand van actuele territoria. Daarmee gaan wij er dus van uit, dat in de autonome situatie geschikte territoria allemaal zullen worden bezet de komende jaren. Tevens sluit dit aan bij de vereiste beoordelingswijze in de Natuurbeschermingswet. In eerste instantie zijn de effecten kwalitatief bepaald voor alle kwalificerende en begrenzende soorten, zie bijlage 1. Daaruit komt naar voren dat veel soorten en habitattypen een ontwikkelingsdoelstelling hebben: er wordt gestreefd naar meer of betere habitats. Vanuit de Stadsbrug zijn vooral effecten te verwachten op de potenties voor de ontwikkeling van stroomdalgraslanden, kamsalamander, kolgans, grauwe gans, smient, slechtvalk, porseleinhoen, kwartelkoning en zwarte stern. In het MER 2004 is geconcludeerd dat met name kwartelkoning, grauwe gans en slechtvalk nu reeds in het gebied voorkomen. In bijlage 2 zijn overzichten te vinden van de biotoopeisen van de kwartelkoning, grauwe gans en slechtvalk (bron: [Stienen et al., 2000]). Uit de bijlage blijkt dat de genoemde soorten de volgende biotopen hebben: x Beschut water (rui-, rust- en foerageergebied grauwe gans) x Open water dieper dan enkele meters (rui- en rustgebied grauwe gans, foerageergebied slechtvalk) x Open water ondieper dan enkele meters (rui- en rustgebied grauwe gans, foerageergebied slechtvalk) x Ondiepe oeverzones (foerageergebied kwartelkoning en slechtvalk) x x x x x
Moeras en rietruigte nat / droog (rui-, rust- en foerageergebied grauwe gans) Kunstwerken (broedgebied slechtvalk; het betreft de EPON-centrale zuidelijk van de Waal) Slikken en zandbanken (rust- en foerageergebied grauwe gans, foerageergebied kwartelkoning en slechtvalk) Grasland (rust- en foerageergebied grauwe gans, foerageer- én broedgebied kwartelkoning, foerageergebied slechtvalk) Akkerland (foerageer- én broedgebied kwartelkoning, foerageergebied slechtvalk)
Daarmee dekken deze soorten ook de habitats voor de andere soorten, waarvoor effecten op ontwikkelpotenties niet zijn uit te sluiten. Daarom is ervoor gekozen de kwantitatieve effectbeoordeling uit te werken op (de habitats van) deze, reeds aanwezige soorten. In 2003 is in het gebied waar in het kader van MER 2004 als gevolg van de realisatie van de Stadsbrug mogelijk een verhoogde geluidintensiteit wordt verwacht een zogenaamde ‘habitatkartering’ uitgevoerd [Sieben et al., 2003], zie figuur 4.2. Deze laat zien waar in het gebied welke typen leefgebieden voorkomen.
28\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 4.2 Habitatkartering MER 2004
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
29\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Door de hierboven vermelde biotopen van kwalificerende of begrenzende soorten te ‘vertalen in’ de gekarteerde habitats is inzichtelijk te maken welke oppervlakten van de leefgebieden verloren gaan als gevolg van de realisatie van de Stadsbrug en welke delen van de leefgebieden te maken krijgen met een verhoogde geluidbelasting. De door Sieben et al. gekarteerde habitats zijn niet volledig identiek aan de (naamgeving van de) biotopen (of leefgebieden) van de drie vermelde vogelsoorten. Daarom is de in tabel 4.2 weergegeven vertaalsleutel toegepast.
Tabel 4.2 Vertaalsleutel leefgebied soorten - gekarteerd habitat
Leefgebied van kwalificerende of begrenzende soorten
Habitat als gekarteerd door [Sieben et al., 2003]
Beschut water
Open water
Open water dieper dan enkele meters
Open water
Open water ondieper dan enkele meters
Open water
Ondiepe oeverzones
Watervegetatie
Moeras en rietruigte nat / droog
Ruigte, braakliggend terrein
Kunstwerken
Industriegebied
Slikken en zandbanken
Rivierstrandje
Grasland
Schraal, kruidenrijk grasland
Rietoever
Schraalgrasland Stroomdalgrasland Verruigd grasland Akkerland
Akkers
De begrenzing van de habitatkartering is aangepast aan de geluidberekeningen in het kader van dit MER. Van de relevante leefgebieden of biotopen is met behulp van GIS het oppervlak in de omgeving van de Stadsbrug bepaald waar de geluidbelasting boven de drempelwaarde ligt. Vervolgens is de oppervlakte bepaald, waarover de geluidbelasting (gerelateerd aan de drempelen grenswaarde) is gewijzigd. Het effect wordt dus bepaald in de vorm van ‘oppervlakte aangetast leefgebied’ of (bij de EHS) oppervlakte aangetast areaal. Uitwerking effecten EHS en soortbescherming De provincie Gelderland heeft aanvullend op de Vogel- en Habitatrichtlijn beleid vastgesteld voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur [Provincie Gelderland, 2002], dat is bedoeld om aanvullende bescherming te bieden aan bedreigde soorten. Het onderzoeksgebied blijkt van belang te zijn voor enkele bedreigde soorten [Sieben et al., 2003], namelijk patrijs (vier territoria) en steenuil (twee territoria).
30\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Beide soorten gelden als ‘prioritaire soorten van kleinschalige cultuurlandschappen’. Omdat binnen de PEHS de zogenaamde ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ beschermd zijn (en schade aan die waarden en kenmerken compensatieplichtig is) gaan wij er in dit kader van uit dat de (biotopen van) patrijs en steenuil hier binnen de grenzen van de PEHS beschermd zijn (zie ook [Provincie Gelderland, 2006]). Wij gaan ervan uit dat de hele uiterwaarden van belang zijn voor weidevogels en soorten van kleinschalige cultuurlandschappen. Daarom is bij de effectbepaling voor de EHS geen onderscheid gemaakt naar specifieke habitattypen. Voor de mate waarin effecten optreden hebben wij getoetst aan de drempel- en grenswaarden van weidevogels. Daardoor is voor de EHS van de integrale oppervlakte het gebied bepaald, waar op basis van geluidtoenames boven de drempelwaarde (47 dB(A)) een kwaliteitsverslechtering te verwachten is.
4.3 4.3.1
Resultaten van de effectbepaling voor de SBZ Welke kwalificerende of begrenzende soorten komen in het plangebied voor?
Van de kwalificerende en begrenzende vogelsoorten voor de SBZ Waal is slechts een beperkt deel in de Oosterhoutse Waarden waargenomen ([Sieben et al., 2003], [Sovon, 2002] en [Schoppers en Koffijberg, 2003]). Het betreft de volgende soorten:
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
31\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Tabel 4.3 Overzicht kwalificerende en begrenzende vogelsoorten in de Oosterhoutse Waarden
Soort
Aantal territoria
Opmerking
Kwartelkoning
2 (aantallen geteld in 2001 en 2002
In 2004 is voor het eerst sinds 1997
[Schoppers en Koffijberg, 2003])
een sterke afname van het aantal roepende kwartelkoningen vastgesteld [Schoppers en Koffijberg, 2005]. Daarom is uitgegaan van de aantallen die eerder, in 2002 zijn vastgesteld.
Grauwe gans
28
Soort kwalificeert buiten het broedseizoen, maar wordt hier ook als broedvogel beschouwd, omdat de soort inmiddels als broedvogel voorkomt.
Slechtvalk
1
Soort kwalificeert buiten het broedseizoen [LNV, 2000]. Soort broedt sinds enkele jaren op de EPON-centrale [Sieben et al., 2003].
Zoals eerder opgemerkt, is geconcludeerd dat deze soorten leven in de habitats van de soorten waarvoor in de gehele SBZ Waal een ontwikkeldoelstelling geldt. Daarom worden de effecten op de toekomstige geschiktheid van de Oosterhoutse Waarden voor andere kwalificerende en begrenzende soorten bepaald aan de hand van de effecten op deze drie soorten. 4.3.2
Hoe reageert de fauna?
De effecten van de Stadsbrug zijn in deze paragraaf verder uitgewerkt per soort. Kwartelkoning Over de gevoeligheid van de kwartelkoning voor geluid en andere mogelijke effecten van de realisatie van de Stadsbrug is weinig bekend. Uit literatuur [Schimkat & Töpfer, 2003] blijkt het volgende: x De kwartelkoning gebruikt de nachtperiode om een territorium af te bakenen en voorbijvliegende vrouwtjes te lokken. Er zijn nu twee soorten effecten denkbaar: Omdat de geluidbelasting in een deel van de Waaluiterwaard toeneemt, kunnen de roepen van de kwartelkoning daardoor hun functie verliezen. Door de minder ver dragende roepen kunnen de territoria niet meer goed worden afgebakend en kunnen vrouwtjes niet meer goed worden gelokt
32\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Waarschijnlijker is echter dat de kwartelkoning ervoor ‘kiest’ in het geluidbelaste gebied geen ‘roepgroepen’ (bestaande uit enkele roepende mannetjes) op te bouwen, zodat de soort zich niet langer zal vestigen in het geluidbelaste gebied. De grootte van dit ‘kwartelkoningloze’ gebied is afhankelijk van de mate van geluidbelasting, en dus van de
x
x
verkeersintensiteit, de snelheid van het verkeer en de mate van openheid van het landschap Verlichting: het door licht beïnvloede gebied is vermoedelijk kleiner dan het geluidbelaste gebied. Het is echter mogelijk dat door sterke, continue verlichting de potentieel voor de (baltsende of broedende) kwartelkoning geschikte weidegebieden in waarde afnemen. Verder kunnen lichtbronnen effect hebben op zich verplaatsende kwartelkoningen Doorsnijding van habitat: de bouw van bruggen is van invloed op de uitwisseling tussen deelpopulaties van de kwartelkoning in de Waaluiterwaarden. Hierdoor neemt het energieverbruik dat nodig is voor de tijdens de broedperiode veel voorkomende territoriumverschuivingen van mannetjes toe, wat weer van invloed kan zijn op de overleving van populaties. De territoriumomvang varieert (en is uiteraard afhankelijk van de geschiktheid van het gebied en de activiteit tijdens het seizoen). Een grootte van 7 - 8 ha wordt in de literatuur regelmatig genoemd; tijdens het broedseizoen is de home range overigens beduidend geringer. Voor een ‘roepgroep’ van drie mannetjes zou dus volgens de genoemde literatuur een oppervlak van tenminste 21 ha optimaal gestructureerd, storingsarm en weinig geluidbelast gebied noodzakelijk zijn. Het foerageergebied is beduidend groter en bedraagt circa 30 - 50 ha per vogel
De kwartelkoning geldt als een soort die uiterst gevoelig is voor verstoring [Schimkat & Töpfer, 2003]. Niet bekend is boven welke drempelwaarden effecten op de kwartelkoning meetbaar worden. Voor deze studie wordt daarom aangenomen dat de geluidbelasting waarbij effecten meetbaar worden op de meest gevoelige weidevogels óók representatief is voor de kwartelkoning. Dat betekent dat wordt aangenomen dat effecten op deze soort beginnen op te treden boven een drempelwaarde van 43 dB(A). Boven een geluidbelasting van 49 dB(A) (grenswaarde) neemt de waarde van een gebied voor de kwartelkoning af tot 0. Grauwe gans Over verstoring van ganzen is beperkte informatie beschikbaar. Vooral rustende en foeragerende groepen vogels zijn gevoelig voor verstoring door menselijke activiteiten. Ganzen zijn vooral gevoelig voor verstoring tijdens het ruiseizoen (half mei tot en met juni), wanneer ze weinig mobiel zijn. Overigens blijkt verstoring een betrekkelijk begrip: bekend zijn waarnemingen van vlak langs autosnelwegen foeragerende ganzen. De vogels lijken dan vooral gevoelig voor ‘afwijkende’ bewegingen, zoals een plotseling stoppende fiets of een uit de auto stappende automobilist. Langs fietspaden zou de verstoringafstand, dat is de afstand waarbinnen verstoring van -in dit geval- ganzen kan worden verwacht, 100 m bedragen [Hoekema & Wymenga, 2000].
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
33\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Voor ganzen wordt in deze studie daarom aangenomen dat in de strook met daarboven het brugdek (breedte 25 m) de waarde volledig verdwijnt, althans daar waar voor ganzen geschikte biotopen zijn. Voor een strook met een breedte van 100 m aan weerszijden van het brugdek geldt dat de waarde voor ganzen afneemt, ondermeer omdat in deze strook de overzichtelijkheid van het terrein afneemt. Aangenomen wordt dat in deze twee stroken van elk 100 m breedte de waarde van de voor ganzen geschikte gedeelten 50 % afneemt, ook weer alleen op de plaatsen waar geschikte biotopen voor ganzen zijn. Tenslotte wordt aangenomen dat in het gebied buiten deze strook van 225 m breedte de waarde voor ganzen niet afneemt. Slechtvalk De slechtvalk gebruikt de Oosterhoutse Waarden als foerageergebied. Aangenomen is dat de slechtvalk niet gehinderd wordt door geluid, aangezien de vogel op de elektriciteitscentrale broedt. Tevens is aangenomen dat ook zijn prooi niet door geluid beïnvloed wordt, zodat alleen voor foerageren geschikte arealen onder het brugdek wegvallen als onderdeel van het (potentieel) leefgebied van de slechtvalk. 4.3.3
Vaststelling van de afname van potentieel leefgebied
Kwartelkoning Met behulp van GIS is berekend welke oppervlaktes binnen de beide geluidzones door de kwartelkoning (kunnen) worden gebruikt. Dit is weergegeven in de figuren 4.3 tot en met 4.5.
34\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 4.3 Ligging van de geluidklassen voor kwartelkoning in de autonome situatie
Figuur 4.4 Ligging van de geluidklassen voor kwartelkoning bij gebruik van de Stadsbrug
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
35\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 4.5 Verandering van de geluidklassen voor kwartelkoning door in gebruikname van de Stadsbrug
De kwartelkoning maakt niet van het gehele gebied gebruik dat door de nieuwe Stadsbrug te maken krijgt met een verhoogde geluidbelasting. Deze soort maakt gebruik van de schralere typen graslanden (met een wat hoger opgaande vegetatie) als broedgebied en van ondiepe oeverzones, strandjes én van de (schralere) graslanden als foerageergebied. Een overzicht is te vinden in tabel 4.4.
36\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Tabel 4.4 Effecten op de voor de kwartelkoning geschikt gebied in ha
Habitat kwartelkoning
Oppervlak habitattype in ha
Geluidbelasting bij gebruik
43 dB(A) - 49 dB(A):
van de brug
gedeeltelijke afname in gedeeltelijke afname in volledige afname in gebieden die
Watervegetatie / ondiepe
> 49 dB(A):
> 49 dB(A):
gebieden die eerder
gebieden die eerder
eerder onder drempelwaarde
onder drempelwaarde
tussen drempel- en
lagen gebieden met direct
lagen
grenswaarde lagen
areaalverlies
0,1
1,1
0,7
4,6
2,7
0,1
3,3
3,4
7,1
4,2
oeverzones Slikken en zandbanken
Schraal, kruidenrijk grasland 16,0 Stroomdalgrasland Verruigd grasland Totaal beïnvloed
20,7
oppervlak (ha)
Het potentiële leefgebied van de kwartelkoning wordt dus voor 27,8 ha aangetast en voor 4,2 ha volledig ongeschikt. Grauwe gans Voor de grauwe gans is het beïnvloede oppervlak weergegeven in tabel 4.5. Dit betreft vooral strandjes, schraal grasland en soortenarme graslanden. Dit betreft de strook van 225 m onder en ter weerszijden van de brug.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
37\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Tabel 4.5 Effecten op de voor de grauwe gans geschikt gebied
Habitattype
Rivierstrandje
Oppervlak onder
Oppervlak naast
stadsbrug, volledig
stadsbrug, gedeeltelijke
ongeschikt in ha
ongeschikt in ha
0,2
1,9
Opmerking
Vooral geschikt als rust- of ruigebied
Schraal kruidenrijk grasland 0,0
0,4
Door beperkte productiviteit vermoedelijk minder geschikt als foerageergebied
Soortenarm raaigrasland
0,9
7,5
Stroomdalgrasland
0,2
1,5
Door beperkte productiviteit vermoedelijk minder geschikt als foerageergebied
Totaal beïnvloed
1,3
11,3
oppervlak (ha)
Voor de grauwe gans verdwijnt dus 1,3 ha leefgebied geheel en wordt 11,3 ha gedeeltelijke ongeschikt. Slechtvalk Voor de slechtvalk verdwijnt 1,3 ha foerageergebied, zijnde oeverzones, zandbanken en graslanden die onder de brug komen te liggen.
4.4
Effecten op de EHS en soortbescherming
Zoals beschreven zijn de effecten op de EHS bepaald via de oppervlakte van het gehele EHSgebied met een bestaande geluidbelasting minder dan 54 dB(A) die door de Stadsbrug toeneemt. Dit is weergegeven in de figuren 4.6 tot en met 4.8.
38\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 4.6 Ligging van de geluidklassen voor de EHSeffectbepaling in de autonome situatie
Figuur 4.7 Ligging van de geluidklassen voor de EHSeffectbepaling bij gebruik van de Stadsbrug
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
39\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 4.8 Verandering van de ligging van de geluidklassen voor de EHS-effectbepaling door de Stadsbrug
De resulterende oppervlakten zijn weergegeven in tabel 4.6. Tabel 4.6 Oppervlak EHS met een relevante toename van de geluidbelasting
Geluidbelasting bij gebruik van de brug
Oppervlak EHS < 47 dB(A)
47 dB(A) - 54
> 54 dB(A)
dB(A)
of gebieden met direct areaalverlies
Autonome geluidbelasting <47 dB(A) (geschikt gebied)
27,4
63,6
1,3
47 dB(A) - 54 dB(A) (matige geschikt gebied)
-
2,1
0
> 54 dB(A) (ongeschikt gebied)
-
0
0
Totaal oppervlak (ha)
27,4
65,7
1,3
Groen = geen aantasting Geel = matige aantasting Rood = volledige aantasting
40\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Tijdelijke effecten Als de brug in-situ wordt gebouwd, zal de aanvoer naar de bouwplaats naar verwachting vanuit één of beide binnendijkse landhoofden via het al gerealiseerde gedeelte van de brug zelf geschieden, zoals dat ook bij de bouw van de brug in Vianen het geval was. Wij schatten in dat meer discontinu geluid zal optreden, maar de totale geluidbelasting over de dag zal kleiner zijn dan in de gebruiksituatie. Ook effecten door beweging zullen kleiner zijn dan tijdens de gebruikfase, door de lagere verkeersfrequentie. Tijdens winterse bouwperioden zal er meer lichthinder zijn dan in de gebruiksituatie, ook al, omdat de brug uiteindelijk voorzien zal worden van afschermende maatregelen. Tijdens heiwerkzaamheden zullen trillingen optreden. De effecten daarvan op fauna kunnen worden beperkt door in een geschikte periode te heien. Als de brug op een bouwplaats aan het water wordt gebouwd, ligt een locatie ten oosten van het tracé het meest voor de hand: daar zijn de aanvullende geluideffecten het kleinst. Desondanks leidt de bouw op een bouwplaats langs de rivier tot grotere milieueffecten dan in-situ bouw, met name omdat sprake is van een groter areaalgebruik: voor de pijlers en aanbruggen zullen ter plaatse van het tracé werkzaamheden worden verricht en daarnaast op de verderop gelegen bouwplaats. Op de bouwplaats is sprake van direct areaalgebruik voor de bouwplaats zelf en de aanvoerwegen. Dit valt buiten de berekeningen voor de definitieve effecten. Daarnaast is daar sprake van aanvullende geluid- en lichtemissies. In het uiterwaardgedeelte van het tracé treden dezelfde milieubelastingen op als bij de in-situ bouw. Dit pleit ervoor te kiezen voor een in-situ bouwwijze. Op grond van een nadere detaillering van de toe te passen werkwijzen, kunnen tijdelijke effecten op de uiterwaard worden bepaald en kan worden afgewogen of deze de blijvende effecten (en daarmee de voorgenomen blijvende compensatie) te boven gaan. De detaileffecten worden in het MER aangemerkt als leemte in kennis.
4.5
Enkele opmerkingen over de gehanteerde methode
De gekarteerde onderzoeksmethode in dit MER laat zich goed gebruiken voor het globaal inzichtelijk maken van effecten van nieuwe infrastructuur op vogels. Aangezien de geluideffecten vermoedelijk dominant zijn (het grootste oppervlak betreffen) zijn deze in dit onderzoek als uitgangspunt gebruikt. Met nadruk wordt vermeld dat de bepaalde oppervlakten niet overeen behoeven te komen met het werkelijk optredende effect op vogels, dat vermoedelijk beduidend geringer zal zijn. Dat de bepaalde oppervlakten waarschijnlijk een ernstiger beeld laten zien van de optredende effecten op vogels dan in werkelijkheid het geval zal zijn (worstcasescenario).
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
41\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Redenen hiervan zijn: x
Voor deze analyse is ervan uitgegaan dat de in de tabel 4.4 en 4.5 genoemde habitats daadwerkelijk door de drie soorten worden gebruikt. Omdat dit niet per definitie juist hoeft te zijn zal sprake zijn van een overschatting van het werkelijke effect (zogenaamde
x
x x
42\62
worstcasebenadering) De effecten van verkeersgeluid op vogels zijn slechts in beperkte mate bekend en uitermate gecompliceerd van karakter. De nu beschikbare studies als basis voor effectenonderzoek leiden dus tot een onnauwkeurigheid Met de mogelijke achtergrondeffecten van sommige andere geluidbronnen (bedrijven als EPON en scheepvaart) is hier geen rekening gehouden Van de uiterwaardgedeelten ten oosten van de Stadsbrug is geen aanvullende habitatkartering worden gemaakt. De grens van de habitatkartering [Sieben et al., 2003] valt echter ongeveer samen met de 50 dB(A)-contour voor weg- en spoorverkeerslawaai in de autonome situatie. De onnauwkeurigheid die hiermee optreedt is acceptabel, mede gezien de overschattingen op andere aannamen, zoals de aanwezige geluidbelasting door industrie en scheepvaart
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
5 Uitwerking van de compensatie 5.1
Methodiek
Hoofdlijn Binnen het beïnvloedingsgebied van de brug zijn geen verdere mitigatiemogelijkheden dan de ‘bron’maatregelen die al op de brug worden getroffen. De reductie van de geluidemissie door de ontwikkeling van het Waalfront is niet als mogelijke compensatie voor het extra geluid van de Stadsbrug aangemerkt, omdat de uitvoeringstermijn onzeker is en er mogelijk een langere periode optreedt waarin de Oosterhoutse Waarden vanuit beide bronnen geluid ontvangt. Daarom zullen effecten op aangetaste leefgebieden moeten worden gecompenseerd, in principe door buiten het invloedsgebied van de Stadsbrug leefgebied voor de betreffende soorten te verbeteren of nieuw te realiseren. Bij de mate van compensatie is als uitgangspunt gehanteerd dat in het gebied waar de geluidbelasting in 2020 door de Stadsbrug boven de drempelwaarde uitstijgt, de effecten worden gecompenseerd zoals in tabel 5.1 aangegeven.
Tabel 5.1 Oppervlaktecompensatie in relatie tot geluidbelasting
Oppervlaktecompensatie in relatie tot
Autonome geluidbelasting
geluidbelasting
Onder drempelwaarde
grenswaarde
grenswaarde
Geluidbelasting Onder drempelwaarde
0%
n.v.t.
n.v.t.
Autonoom +
Tussen drempel- en
50 %
0%
n.v.t.
Stadsbrug
grenswaarde 100 %
50 %
0%
Boven grenswaarde
Tussen drempel- en Boven
Compensatie met 50 % houdt in dat elders een gebied geschikt gemaakt wordt voor de betreffende soort of natuurdoeltype met een omvang van de helft van het oppervlak van het gebied bij de brug, waar deze geluidbelasting optreedt. In het gebied waar de geluidbelasting door de komst van de Stadsbrug van minder dan de drempelwaarde tot boven de grenswaarde uitstijgt, wordt het oppervlak elders volledig (100 %) gecompenseerd. In feite worden de effecten dan overgecompenseerd, omdat de grenswaarde is gelegd op het niveau, waarbij de populatiedichtheid in onderzoek [Sieben et al., 2003] is afgenomen met 25 %. Hieronder worden de compensatieregimes voor SBZ en EHS afzonderlijk uitgewerkt.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
43\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Uitwerking SBZ De locatie waar compensatie plaats heeft, kan voor effecten op kwalificerende soorten (deels of geheel) binnen een Speciale Beschermingszone worden gezocht. Daarbij komen alleen de locaties in aanmerking die tot dan niet door de betreffende kwalificerende of begrenzende soorten wordt gebruikt, dus locaties die op dit moment nog niet geschikt zijn voor de soorten waarop de nieuwe Stadsbrug effect heeft en die niet als leefgebied van andere vogelrichtlijnsoorten zijn aan te merken. Uitwerking EHS In bijlage 3 is een samenvatting opgenomen van het relevante beleid ten aanzien van natuurcompensatie van de provincie Gelderland met betrekking de ecologische hoofdstructuur. Bij compensatie voor de EHS gaan wij uit van natuurontwikkeling over een oppervlakte die overeenkomt met de schade die wordt aangericht. Daarbij hanteren wij voor de kwantificering de aanpak, zoals geschetst in tabel 5.1. Daarboven komt een kwaliteitstoeslag van 20 %, uitgaande van het natuurdoeltype rivier en nevengeul met een ontwikkeltijd van minder dan 10 jaar en een ontwikkeltijd tot 25 jaar voor stroomdalgrasland. De brug en directe omgeving zijn in het gebiedsplan natuur en landschap aangewezen als zoeklocatie voor natuur, maar bij de Stadsbrug is reeds een strook stroomdalgrasland aanwezig. Denkbaar is dat in het natuurontwikkelingsgebied buiten het stroomdalgrasland geen sprake is van een kwaliteitstoeslag: er is immers nog geen natuur, alleen een uitbreidingspotentie wordt aangetast. De locatie voor de compensatie dient gezocht te worden binnen of aansluitend op de EHS en mag geen bestaand bos- of natuurgebied zijn en mag niet aangewezen zijn als nieuwe natuur. Daarnaast mag het geen terrein betreffen waar, in verband met een ander initiatief, al een compensatieopgave ligt.
5.2
Compensatieopgave voor aantasting van de SBZ
Kwartelkoning In tabel 5.2 is de vertaling gemaakt van aangetast gebied naar compensatieopgave conform tabel 5.1.
44\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Tabel 5.2 Vertaling aangetast gebied naar compensatieopgave voor de kwartelkoning
Berekend oppervlak (ha)
Geen aantasting
Gedeeltelijke aantasting
Volledige aantasting
n.b.
20,7 + 7,1
4,2
Compensatiefactor
0,5
1
Compensatieopgave (ha)
13,9
4,2
Voor de kwartelkoning moet dus worden gezocht naar een vervangend gebied met een omvang van 18,1 ha. Om aansluiting te krijgen met de samenstelling van het aangetaste gebied geldt als indicatie voor de inrichtingsopgave van het compensatiegebied voor de kwartelkoning de volgende verdeling over de biotopen: x Rivierstrandje 3,9 ha x Schraal kruidenrijk grasland 2,1 ha x Stroomdalgrasland 2,8 ha x Verruigd grasland 7,7 ha x Ondiepe oeverzones 1,6 ha Grauwe gans In tabel 5.3 is de vertaling gemaakt van aangetast gebied naar compensatieopgave conform tabel 5.1.
Tabel 5.3 Vertaling aangetast gebied naar compensatieopgave voor de grauwe gans
Gedeeltelijke aantasting
Volledige aantasting
Berekend oppervlak (ha)
11,3
1,3
Compensatiefactor
0,5
1
Compensatieopgave (ha)
5,6
1,3
Voor de grauwe gans moet dus worden gezocht naar een vervangend gebied met een omvang van 6,9 ha. Om aansluiting te krijgen met de samenstelling van het aangetaste gebied van de grauwe gans geldt als indicatie voor de inrichtingsopgave van het compensatiegebied: x Rivierstrandje 1,2 ha x Schraal kruidenrijk grasland 0,2 ha x Soortenarm grasland 4,6 ha x Stroomdalgrasland 0,9 ha
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
45\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Combinatie van het te compenseren oppervlak Een belangrijk deel van het voor de grauwe gans te compenseren oppervlak wordt reeds gerealiseerd wanneer ervoor wordt gezorgd dat de voor de kwartelkoning geschikte biotopen, die te maken krijgen met een verhoogde geluidbelasting, worden gecompenseerd. Dat geldt niet voor het oppervlak soortenarm grasland, dat ongeschikt is voor de kwartelkoning. Ook dit areaal dient dus elders -aanvullend- te worden gecompenseerd. Het totaal te compenseren oppervlak is samengevat in tabel 5.4.
Tabel 5.4 Totaaloverzicht van het te compenseren oppervlak
Habitattype
Compensatie voor
Compensatie voor grauwe Totaal te compenseren
kwartelkoning
gans
voor kwartelkoning en grauwe gans
Rivierstrandje
3,9
1,2
3,9
Schraal kruidenrijk grasland 2,1
0,2
2,1
Soortenarm raaigrasland
-
4,6
4,6
Stroomdalgrasland
2,8
0,9
2,8
Verruigd grasland
7,7
-
7,7
Ondiepe oeverzones
1,6
-
1,6
Totaal compensatie (ha)
18,1
6,9
22,7
Slechtvalk De slechtvalk foerageert in het beïnvloedingsgebied van de Stadsbrug in vergelijkbare habitats als de kwartelkoning en/of de grauwe gans. Wij gaan er daarom van uit dat door het realiseren van natuurontwikkeling ter compensatie van de kwartelkoning en de grauwe gans het foerageergebied van de slechtvalk zodanig in kwaliteit toeneemt, dat het areaalverlies onder de brug gecompenseerd wordt. Dit betekent dat voor de slechtvalk geen aanvullende compensatie wordt voorzien.
5.3
Compensatieopgave ecologische hoofdstructuur Gelderland
In tabel 5.5 is de vertaling gemaakt van aangetast gebied naar compensatieopgave conform tabel 5.1.
46\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Tabel 5.5 Vertaling aangetast gebied naar compensatieopgave voor de PEHS
Berekend oppervlak (ha)
Geen aantasting
Gedeeltelijke aantasting
Volledige aantasting
27,4
65,7
1,3
Compensatiefactor
0
0,5
1
Compensatieopgave (ha)
0
32,9
1,3
De compensatieopgave die voortvloeit uit de effectbepaling op de EHS bedraagt 34,2 ha. Dit is groter dan de opgave vanuit de SBZ, omdat de EHS-bescherming zich niet beperkt tot specifieke habitats voor enkele soorten. Deze oppervlakte is grotendeels te combineren met de oppervlakte compensatie, benodigd voor de kwartelkoning en de grauwe gans. Immers, voor de EHS moeten habitattypen gerealiseerd worden die voorkomen in uiterwaarden en nevengeulen en dat zijn tevens de habitats voor kwartelkoning en grauwe gans. In het kader van de EHS is echter de opgave circa 10 ha groter.
5.4
Invulling van de compensatieopgave
Uit het gebiedsplan natuur en landschap 2005 blijkt dat in de Oosterhoutse Waarden grote delen zijn aangewezen als nieuwe natuur, maar ook delen als ‘zoekgebied voor nieuwe natuur’. In totaal gaat het zoekgebied om circa 44 ha, zie figuur 5.1. Deze oppervlakte is voldoende om de opgave te herbergen en ook geschikt als basis. Binnen dit gebied zouden de habitats gerealiseerd moeten worden zoals in de vorige paragraaf aangeduid. Nadere uitwerking op grond van aanwezige waarden en nadere afstemming met lopende ontwikkelingen moet duidelijk maken welke aanpassingen (aankoop gronden, herzien inrichting, aanpassen beheer) nodig zijn om aan de compensatieverplichting te voldoen.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
47\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
25 ha 6,5 ha
12,5 ha
Figuur 5.1 Uitsnede kaart gebiedsplan
48\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
6 Samenvatting 6.1
Milieusituatie
Natuurwaarden in de Oosterhoutse Waarden De Oosterhoutse Waarden is een gebied met (potentieel) hoge natuurwaarden en daarom opgenomen in de Europese Vogelrichtlijn als Speciale Beschermingszone (SBZ), als onderdeel van de SBZ Waaluiterwaarden. Een SBZ heeft als doel de instandhouding van specifieke soorten te garanderen door leefgebieden te beschermen dan wel te (her)ontwikkelen. Hier betreft dat vooral uitbreiding of kwaliteitsverbetering van leefgebieden van overwinterende watervogels en aan gevarieerd ingerichte uiterwaarden gekoppelde vogel- en andere diersoorten. Ook zijn de Oosterhoutse Waarden opgenomen in de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS-bescherming richt zich op alle wezenlijke kenmerken van een bepaald leefgebied. Hier betreft dat de rivier met zijn dynamiek en daarbijhorende bijzondere natuur, zoals rivierduinen, stroomdalgraslanden, natte schraalgraslanden, hardhoutooibos en nevengeulen. Daarvoor wordt uitbreiding van leefgebied gezocht door natuurontwikkeling. Uit de inventarisatie bij MER 2004 bleek dat een groot aantal van de gewenste leefgebieden en soorten in de Oosterhoutse Waarden nog niet voorkomen. Externe milieu-invloeden op de Oosterhoutse Waarden De Oosterhoutse Waarden staan momenteel en in 2020 reeds bloot aan tal van invloeden die voor de natuurwaarden minder gunstig zijn. De belangrijkste in het kader van dit MER zijn: wegverkeersgeluid van omliggende wegen, spoorweggeluid, industriegeluid, scheepvaartgeluid, licht, trillingen, verstoring door beweging vanuit de stad en de wegen. Geconcludeerd is dat geluid de overheersende factor is op natuur, mede omdat wetenschappelijk inzicht in het effect van de andere invloeden ontbreekt. Verder is geconcludeerd dat voor weg- en spoorweggeluid kwantitatieve bepalingen mogelijk zijn. De achtergrondsituatie vanuit deze bronnen is weergegeven in figuur 6.1.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
49\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 6.1 Geluidsituatie in de autonome ontwikkeling voor verkeer- en spoorweglawaai (bron: gemeente Nijmegen)
6.2
Milieueffecten van de Stadsbrug
De belangrijkste effecten van de Stadsbrug op de Oosterhoutse Waarden zijn drieledig: geluidtoename, areaalgebruik en (voor sommige soorten) beperking openheid. De laatste twee typen effecten zijn direct vertaald in een vermindering van de oppervlakte geschikt leefgebied. Voor geluid zijn kwantitatieve effectbepalingen uitgevoerd. De achtergrondinvloed van scheepvaart en het industriegeluid is daarbij buiten beschouwing gebleven, omdat de aard van dit geluid anders is dan verkeersgeluid en daarmee niet verrekenbaar. Dit betekent dat de effecten van de Stadsbrug overschat worden. Figuur 6.2 geeft de geluidsituatie weer bij gebruik van een Stadsbrug, waarop geluidreducerende maatregelen zijn getroffen.
50\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 6.2 Geluidbelasting door auto- en spoorverkeer in 2020 bij gebruik van een Stadsbrug waarop geluidreducerende maatregelen zijn genomen (bron: gemeente Nijmegen)
6.3
Ecologische effectvoorspelling
De aanwezigheid natuurgebiedsbescherming, waarbij zowel voor de SBZ als de EHS ontwikkelingsdoelen gelden, betekent dat voor de effectbepaling van de Stadsbrug vooral is onderzocht welke beperkingen de Stadsbrug veroorzaakt op de leefgebiedpotenties. Dit is gedaan aan de hand van verwachte effecten op de soorten die nu al in het gebied voorkomen, namelijk kwartelkoning, grauwe gans, slechtvalk en weidevogels. Deze zijn qua leefgebiedeisen representatief voor de soorten waarop de natuurontwikkeling in het kader van de SBZ en EHS zich richt.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
51\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Effecten op de SBZ De effectbepaling voor de SBZ is samengesteld uit de verminderde geschiktheid van de Oosterhoutse Waarden voor de kwartelkoning, de grauwe gans en de slechtvalk. De kwartelkoning is geluidgevoelig en gebruikt specifieke delen van de uiterwaarden, bijvoorbeeld schraal grasland en stroomdalgrasland. Daarom is bepaald binnen welke oppervlakte van deze specifieke delen de geluidbelasting zo groot wordt dat deze minder of niet geschikt worden als leefgebied. Daarbij geldt: bij geluid onder 43 dB(A) zijn er geen beperkingen, boven 49 dB(A) is een gebied ongeschikt, daartussen matig geschikt. Figuur 6.3 laat zien waar deze verandering van de geluidsituatie optreedt, in tabel 6.1 zijn de oppervlaktes aan potentieel leefgebied voor de kwartelkoning binnen de zones uit figuur 6.3 weergegeven.
Figuur 6.3 Verandering van de geluidklassen voor kwartelkoning door in gebruikname van de Stadsbrug
52\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Tabel 6.1 Effecten op de voor de kwartelkoning geschikt gebied
Habitat kwartelkoning
Oppervlak habitattype
Geluidbelasting bij gebruik
43 dB(A) - 49 dB(A):
> 49 dB(A):
van de brug
gedeeltelijke afname
gedeeltelijke afname in volledige afname waarde in
> 49 dB(A):
in gebieden die eerder gebieden die eerder
gebieden die eerder onder
onder drempelwaarde tussen drempel- en
drempelwaarde lagen
lagen
grenswaarde lagen
gebieden met direct areaalverlies
0,1
1,1
0,7
Slikken en zandbanken
4,6
2,7
0,1
Schraal, kruidenrijk grasland
16,0
3,3
3,4
Totaal beïnvloed oppervlak 20,7
7,1
4,2
Watervegetatie / ondiepe oeverzones
Stroomdalgrasland Verruigd grasland
(ha)
Het potentiële leefgebied van de kwartelkoning wordt dus voor 27,8 ha aangetast en voor 4,2 ha volledig ongeschikt. In deze tabel is ook het directe areaalverlies onder de brug ter grootte van 1,3 ha verrekend. De grauwe gans is vooral gevoelig voor verstoring en openheid. Naast het areaalverlies door de pijlers en onder de brug (een strook van 25 m breed) is daarom een zone van 100 m langs beide zijden van de brug als verminderd geschikt beoordeeld. Ook de grauwe gans gebruikt specifieke delen van de uiterwaard. Binnen de strook van 225 m wordt daardoor 1,3 ha ongeschikt als leefgebied en 11,3 ha verminderd geschikt. Voor de slechtvalk wordt 1,3 ha ongeschikt als jachtgebied. Effecten op de EHS De bescherming van de EHS geldt voor zoveel soorten, dat het hele gebied, waar de geluidbelasting toeneemt bij de effectbepaling is betrokken. Daarbij zijn de verstoringwaarden voor weidevogels als leidraad gehanteerd: onder 47 dB(A) is er geen verstoring, boven 54 dB(A) is een gebied ongeschikt, daartussen matig geschikt. In figuur 6.4 is het effect van de Stadsbrug op de verstoring van weidevogels weergegeven, in tabel 6.2 is de vertaling naar verstoord oppervlak leefgebied opgenomen.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
53\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Figuur 6.4 Verandering van de ligging van de geluidklassen voor de EHS-effectbepaling door de Stadsbrug
Tabel 6.2 Oppervlak EHS met een relevante toename van de geluidbelasting
Geluidbelasting bij gebruik van de brug
Oppervlakte EHS < 47 dB(A)
47 dB(A) - 54
> 54 dB(A)
dB(A)
of gebieden met direct areaalverlies
Autonome geluidbelasting <47 dB(A) (geschikt gebied)
27,4
63,6
1,3
47 dB(A) - 54 dB(A) (matige geschikt gebied)
-
2,1
0
> 54 dB(A) (ongeschikt gebied)
-
0
0
Totaal oppervlak (ha)
27,4
65,7
1,3
Groen = geen aantasting Geel = matige aantasting Rood = volledige aantasting
54\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
6.4
Mitigatie en compensatie van effecten
Binnen het beïnvloedingsgebied van de brug zijn geen verdere mitigatiemogelijkheden dan de ‘bron’maatregelen die al op de brug worden getroffen. De reductie van de geluidemissie door de ontwikkeling van het Waalfront is niet als mogelijke compensatie voor het extra geluid van de Stadsbrug aangemerkt, omdat de uitvoeringstermijn onzeker is en er mogelijk een langere periode optreedt waarin de Oosterhoutse Waarden vanuit beide bronnen geluid ontvangt. Daarom zullen effecten op aangetaste leefgebieden moeten worden gecompenseerd, in principe door buiten het invloedsgebied van de Stadsbrug leefgebied voor de betreffende soorten te verbeteren of nieuw te realiseren. Bij de mate van compensatie is als uitgangspunt gehanteerd dat in het gebied waar de geluidbelasting in 2020 door de Stadsbrug boven de drempelwaarde uitstijgt, de effecten worden gecompenseerd zoals in tabel 6.3 aangegeven.
Tabel 6.3 Oppervlaktecompensatie in relatie tot geluidbelasting
Oppervlaktecompensatie in relatie tot
Autonome geluidbelasting
geluidbelasting
Onder drempelwaarde
Tussen drempel- en Boven grenswaarde
grenswaarde
Geluidbelasting Onder drempelwaarde
0%
n.v.t.
n.v.t.
autonoom +
Tussen drempel- en
50 %
0%
n.v.t.
Stadsbrug
grenswaarde 100 %
50 %
0%
Boven grenswaarde
Compensatie met 50 % houdt in dat elders een gebied geschikt gemaakt wordt voor de betreffende soort of natuurdoeltype met een omvang van de helft van het oppervlak van het gebied bij de brug, waar deze geluidbelasting optreedt. In het gebied waar de geluidbelasting door de komst van de Stadsbrug van minder dan de drempelwaarde tot boven de grenswaarde uitstijgt, wordt het oppervlak elders volledig (100 %) gecompenseerd. In feite worden de effecten dan overgecompenseerd, omdat de grenswaarde is gelegd op het niveau, waarbij de populatiedichtheid in onderzoek [Sieben, 2003] is afgenomen met 25 %. Hieronder worden de compensatieregimes voor SBZ en EHS afzonderlijk uitgewerkt. Uitwerking SBZ De compensatie is in principe afzonderlijk voor de kwartelkoning, grauwe gans en slechtvalk uitgewerkt. Daarbij bleek dat een belangrijk deel van het voor de grauwe gans te compenseren oppervlak reeds wordt gerealiseerd via de compensatie voor de kwartelkoning. De effecten voor de slechtvalk kunnen geheel binnen het compensatiegebied voor de kwartelkoning worden gecompenseerd. Het gecombineerd te compenseren oppervlak is samengevat in tabel 6.4.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
55\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Tabel 6.4 Totaaloverzicht van het te compenseren oppervlak
Habitattype
Compensatie voor
Compensatie voor grauwe Totaal te compenseren
kwartelkoning
gans
voor kwartelkoning en grauwe gans
Rivierstrandje
3,9
1,2
3,9
Schraal kruidenrijk grasland 2,1
0,2
2,1
Soortenarm raaigrasland
-
4,6
4,6
Stroomdalgrasland
2,8
0,9
2,8
Verruigd grasland
7,7
-
7,7
Ondiepe oeverzones
1,6
-
1,6
Totaal compensatie (ha)
18,1
6,9
22,7
In totaal moet voor de effecten op de (beoogde ontwikkeling van de) SBZ dus 22,7 ha worden gecompenseerd, grofweg verdeeld over leefgebieden, zoals in tabel 6.4 genoemd. Compensatie EHS In tabel 6.5 is de vertaling gemaakt van aangetast gebied naar de compensatieopgave voor de EHS.
Tabel 6.5 Vertaling aangetast gebied naar compensatieopgave voor de PEHS
Geen aantasting
Gedeeltelijke aantasting
Volledige aantasting
Berekend oppervlak (ha)
27,4
65,7
1,3
Compensatiefactor
0
0,5
1
Compensatieopgave (ha)
0
32,9
1,3
De compensatieopgave die voortvloeit uit de effectbepaling op de EHS bedraagt 34,2 ha. Dit is groter dan de opgave vanuit de SBZ, omdat de EHS-bescherming zich niet beperkt tot specifieke habitats voor enkele soorten. Deze oppervlakte is grotendeels te combineren met de oppervlakte compensatie, benodigd voor de kwartelkoning en de grauwe gans. Immers, voor de EHS moeten habitattypen gerealiseerd worden die voorkomen in uiterwaarden en nevengeulen en dat zijn tevens de habitats voor kwartelkoning en grauwe gans. In het kader van de EHS is echter de opgave circa 10 ha groter. Naar verwachting kan de compensatieopgave gerealiseerd worden in het westelijk deel van de Oosterhoutse Waarden, omdat daar nog circa 44 ha zoekgebied voor nieuwe natuur ligt.
56\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
Nadere uitwerking op grond van aanwezige waarden en nadere afstemming met lopende ontwikkelingen moet duidelijk maken welke aanpassingen (aankoop gronden, herzien inrichting, aanpassen beheer) nodig zijn om aan de compensatieverplichting te voldoen.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
57\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
58\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
7 Literatuurlijst [Hoekema, F. & E. Wymenga, 2000] Vogels en fietspaden in de Lepelaarsplassen en de natte graslanden. Altenburg & Wymenga Ecologisch onderzoek, in opdracht van de gemeente Almere en Stichting Flevolandschap. A&Wrapport 254. [LNV, 2000] Aanwijzingsbesluit Speciale Beschermingszone Vogelrichtlijn Waal. Besluit d.d. 24 maart 2000, kenmerk N/2000/307. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, directie Natuurbeheer. Gepubliceerd in de Staatscourant van 31 maart 2000, nummer 65. De begrenzing van het gebied werd uitgebreid door een aanvullend besluit d.d. 25 april 2003 (kenmerk N/2002/1465, gepubliceerd in de Staatscourant van 19 mei 2003, nummer 95). Tegen beide besluiten werden bezwaarschriften ingediend, waarover op 24 februari 2004 door LNV een beslissing is genomen. [LNV, 2004] Wijziging Besluit tot aanwijzing van gebied Waal tot Speciale Beschermingszone (EGVogelrichtlijn). Besluit d.d. 24 februari 2004, kenmerk TRCJZ/2003/10236. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, directie Juridische Zaken. Het betreft een beslissing op de bezwaarschriften die zijn ingediend naar aanleiding van het aanwijzingsbesluit van 2000 en het besluit tot aanpassing van de begrenzing in 2003. Het besluit van 2004 leidde tot een kleine (hier overigens niet relevante) aanpassing van de begrenzing en de (ambtshalve) uitbreiding van het gebied ‘Waal’ met de al beschermde Kil van Hurwenen nabij Tiel. [Provincie Gelderland, 2002] Flora en Fauna in Gelderland. Deel 1 Soortenbeleid. Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 3 september 2002 als de Nota Flora- en Faunabeleid, deel I Soortenbeleid. [Provincie Gelderland, 2006] Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur. Streekplanuitwerking. Provincie Gelderland, maart 2006. [Reijnen, M.J.S.M., G. Veenbaas en R.P.B. Foppen, 1992] Het voorspellen van het effect van snelverkeer op broedvogelpopulaties. Publicatie Dienst Wegen Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat in samenwerking met DLO-Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek. ISBN 903690202 9
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
59\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
[Reijnen, R., 1995] Disturbance by car traffic as a threat to breeding birds in the Netherlands. Proefschrift. [Provincie Gelderland, 2002] Flora en Fauna in Gelderland. Deel 1 Soortenbeleid. Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 3 september 2002 als de Nota Flora- en Faunabeleid, deel I Soortenbeleid. [Roomen, M.W.J. van, E.A.J. van Winden, K. Koffijberg, R. Kleefstra, G. Ottens, B. Voslamber & SOVON ganzen- en zwanenwerkgroep, 2003] Watervogels in Nederland in 2001/2002. SOVON–monitoringsrapport 2004/01, RIZA-rapport BM04/01, SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. [Schimkat, Jan & Till Töpfer, 2003] Vorkommen, Gefährdung und Schutz des Wachtelkönigs (Crex crex) in Dresden und Umgebung, insbesondere im Bereich der geplanten Waldschlösschenbrücke. In opdracht van Grüne Liga Sachsen, Dresden. AG Naturschutzinstitut Region Dresden e.V., Dresden, september 2003. [Schoppers, J. & K. Koffijberg, 2003] Resultaten van beschermingsmaatregelen voor kwartelkoningen in Nederland in 2002. Sovoninformatierapport 2003/03. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. [Schoppers, J. & K. Koffijberg, 2005] Kwartelkoningen in Nederland in 2004. SOVON-informatierapport 2005/01. Sovon Vogelonderzoek Nederland/Vogelbescherming Nederland. [Sieben, E.J.J., M.L. Braad en J.M. Reitsma, 2003] Ecologisch onderzoek MER Stadsbrug, gemeente Nijmegen. Rapport Bureau Waardenburg bv, in opdracht van de gemeente Nijmegen. Rapport nummer 03-191. [SOVON Vogelonderzoek Nederland, 2002] Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. [Stienen, E.W.M., 2000] Biotoopbeschrijvingen Vogelrichtlijnsoorten. Alterra, Wageningen.
60\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
[Tulp, I., M.J.S.M. Reijnen, C.J.F. ter Braak, E. Waterman, P.J.M. Bergers, S. Dirksen, R.P.H. Snep en W. Nieuwenhuizen, 2002] Effecten van treinverkeer op dichtheden van weidevogels. Bureau Waardenburg, Alterra, dBvision en Plant Research International in opdracht van Railinfrabeheer, Utrecht. Rapport Waardenburg nummer 02-034, projectnummer 01-219. [Verspui, mw. Ir. M.L. en mw. G.G. van Eck M Sc., 2004] MER Stadsbrug Nijmegen. Milieueffectrapport. Hoofdrapport september 2004 en bijlagerapport ecologie.
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
61\62
Kenmerk R001-4421228BMW-nva-V01-NL
62\62
MER Stadsbrug 2006 bijlagerapport ecologie
Bijlage
1
Kwalificerende en begrenzende soorten en de ontwerpinstandhoudingsdoelstellingen (12 pagina’s)
Natura-2000 gebied Uiterwaarden Waal Kwalificerende habitattypen H3270 Slikkige rivieroevers H6120 Stroomdalgraslanden (toegevoegd habitattype) H6510 Glanshaver- en vossenstaarthooilanden H91E0 Vochtige alluviale bossen Kwalificerende soorten H1166 Kamsalamander A005 Fuut - n A391 Aalscholver - n A026 Kleine zilverreiger - n A037 Kleine zwaan - n A041 Kolgans - n A043 Grauwe gans - n A045 Brandgans - n A050 Smient - n A051 Krakeend - n A054 Pijlstaart - n A056 Slobeend - n A059 Tafeleend - n A061 Kuifeend - n A068 Nonnetje - n A103 Slechtvalk - n A119 Porseleinhoen - b A122 Kwartelkoning - b A125 Meerkoet - n A142 Kievit - n A156 Grutto - n A160 Wulp - n A197 Zwarte stern – b (toegevoegde soort) Verwijderd uit de database H1095 Zeeprik (geschrapte soort) H1099 Rivierprik (geschrapte soort)
Kernopgaven 3.07 Vochtige alluviale bossen: Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen en 3.10
esseniepenbossen) 91E0_A en 91E0_B uitbreiden mede ten behoeve van bever. Grasetende watervogels: Behoud voldoende slaapplaatsen- en foerageerterrein voor
3.12
ganzen, kleine en wilde zwanen en smienten. Plas-dras situaties: Behoud en uitbreiding areaal van plas-dras situaties voor eenden,
3.13
kwartelkoning, porseleinhoen en steltlopers. Droge graslanden: Kwaliteitsverbetering en uitbreiding van stroomdalgraslanden 6120, glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) 6510_A.
Concept-instandhoudingsdoelstellingen per habitattype H3270
Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodion rubri p.p. en Bidention p.p.
Doel Toelichting
Behoud oppervlakte en kwaliteit. De gehele Waal is door zijn relatief hoge dynamiek en lage uiterwaarden de belangrijkste rivier voor het habitattype slikkige rivieroevers, het deel dat is aangewezen onder de Habitatrichtlijn bevat echter slechts een beperkte oppervlakte aan oevers en levert dan ook een kleine bijdrage aan de landelijke instandhoudingdoelstelling. Dit habitattype is in dit deel van de Waaluiterwaarden marginaal ontwikkeld. Alleen langs de oevers van de kleine kolk nabij de winterdijk is een klein areaal (0,01 ha) aanwezig. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar.
Stadsbrug
H6120
*Kalkminnend grasland op dorre zandbodem
Doel
Behoud oppervlakte, behoud kwaliteit locaties waar het habitattype stroomdalgraslanden goed ontwikkeld is en verbetering kwaliteit locaties waar het habitattype stroomdalgraslanden matig ontwikkeld is. Het habitattype stroomdalgraslanden komt in een jonge pioniervorm en als soortenrijk grasland voor in de Kil van Hurwenen. De soortenrijkdom van de pionierbegroeiing kan toenemen bij adequaat beheer. Dit habitattype is marginaal ontwikkeld op de oeverwallen langs de Waal. Van de talrijke kenmerkende soorten zijn alleen echte kruisdistel en sikkelklaver aangetroffen [Sieben et al., 2003]. Het maximale areaalverlies als gevolg van de bouw van de stadsbrug bedraagt 0,17 ha. De instandhoudingdoelstelling kan daardoor enigszins worden geschaad; hiermee wordt rekening gehouden bij het treffen van compenserende maatregelen.
Toelichting
Stadsbrug
H6510
Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)
Doel
Behoud van oppervlakte en kwaliteit glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (subtype A). De Rijswaard is verreweg het belangrijkste terrein voor dit habitattype langs de Waal en één van de belangrijkste gebieden voor glanshaverhooiland (subtype A)
Toelichting
Stadsbrug
in ons land; bovendien komt het habitattype ook in de Kil van Hurwenen voor. Dit graslandtype is in dit deel van de Waaluiterwaarden niet aanwezig. Het instandhoudingdoel voor dit habitattype wordt daarom niet geschaad.
H91E0
*Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (AlnoPadion, Alnion incanae, Salicion albae)
Doel
Behoud van oppervlakte en kwaliteit vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A). De Waal is door zijn grootte en breedte van de lage uiterwaarden een van de belangrijkste rivieren voor ontwikkeling van zachthoutooibossen (subtype A). Het type komt over een aanzienlijke oppervlakte voor in de Rijswaard (in de luwte van de spoorbrug) en op kleine schaal in de Kil van Hurwenen. Zachthoutooibos van dit type is in dit deel van de Waaluiterwaarden niet aanwezig. Het instandhoudingdoel voor dit habitattype wordt daarom niet geschaad.
Toelichting
Stadsbrug
Concept-instandhoudingsdoelstellingen per kwalificerende soort H1166 Doel Toelichting
Stadsbrug
Kamsalamander Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. De kamsalamander komt voor in de zuidelijk gelegen Hurwenense Uiterwaarden en in de aan de noordkant gelegen Rijswaard en Heeseltse Uiterwaarden. Het volledige Natura 2000 gebied vormt een belangrijk leefgebied, vooral het traject Weurt-Wamel. In het plangebied is slechts één kolk geschikt als voortplantingswater voor amfibieën. De meer westelijk gelegen Waaiensteinkolk wordt gebruikt als visvijver en is daarom vermoedelijk van weinig belang voor amfibieën. Bovendien zijn de sloten in het gebied niet watervoerend [Sieben et al., 2003]. Instandhoudingdoel zou daarom enigszins geschaad kunnen worden voor zover het deze kolk betreft. Bij het treffen van compenserende maatregelen wordt rekening gehouden met de geschiktheid voor de kamsalamander. Dat kan door uitbreiding van het areaal forse poelen met een relatief rijke oever- en waterplantenvegetatie (die door de soort kunnen worden gebruikt als schuilgelegenheid) en een lage visbezetting.
A119
Porseleinhoen
Doel
Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel lokale
Toelichting
populatie van tenminste10 paren in gunstige jaren ten behoeve van behoud sleutelpopulatie grote rivieren. Van oudsher vormen de uiterwaarden van de grote rivieren een belangrijk
Stadsbrug
broedgebied voor de porseleinhoen, met sterk wisselende aantallen. Essentieel is de waterstand in mei - juni. Bij omvangrijke inundaties in deze periode vestigen zich enkele tientallen paren. In droge voorjaren worden hooguit enkele paren vastgesteld. Eind zeventiger jaren broedden een tiental paren in dit deel van de grote rivieren. Belangrijkste deelgebieden waren de Kil van Hurwenen en de Heeseltsche uiterwaarden. Inventarisatiegegevens zijn schaars; in 2000 werden 3 paren vastgesteld. Niet aangetroffen in het door [Sieben et al., 2003] onderzochte gebied. Instandhoudingdoel zou daarom alleen geschaad kunnen worden voor zover het de vestigingsmogelijkheden van deze soort betreft, doordat het voor de soort geschikte habitat enigszins afneemt. Bij het treffen van compenserende maatregelen wordt rekening gehouden met de geschiktheid voor porseleinhoen. Dat kan door uitbreiding van het areaal natte graslanden, moerassige terreinen, verlandingszones van kleiputten met langdurig plas-dras staande gras-, russen- of zeggenvegetatie in liefst open landschap met ondiep, voedselrijk water. Daarnaast broedt het porseleinhoen wel in rietmoerassen en dichtbegroeide oevers van sloten.
A122
Kwartelkoning
Doel
Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud huidige sleutelpopulatie van tenminste 30 paren. De rijk gestructureerde hooilanden in de rivieruiterwaarden vormen, naast de akkergebieden van het Oldambt, het belangrijkste broedgebied van de kwartelkoning in Nederland. Het afgelopen decennium vormen de uitwaarden van de Waal daarvan een belangrijk deelgebied (1993-97 gemiddeld acht paren en 1998-2002 18 paren (maximaal 33 in 2002)). In het recente verleden aangetroffen in delen van de uiterwaarden langs de Waal nabij het plangebied. Hoewel de soort recent niet broedend is vastgesteld [Siebe et al., 2003] wordt wel een deel van het habitat aangetast door de bouw van de brug en de effecten van geluid. Daardoor kan de instandhoudingdoelstelling voor deze soort worden geschaad. Bij het treffen van compenserende maatregelen wordt rekening gehouden met de geschiktheid voor kwartelkoning. De mogelijke effecten van de nieuwe stadsbrug op deze soort worden uitvoerig beschreven in hoofdstuk 4 van dit rapport.
Toelichting
Stadsbrug
A197
Zwarte stern
Doel
Herstel omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel sleutelpopulatie
Toelichting Stadsbrug
van tenminste 20 paren. In de periode 1999-2003 werden jaarlijks 5-10 paren zwarte sterns vastgesteld. Niet aangetroffen in het door [Sieben et al., 2003] onderzochte gebied. Instandhoudingdoel zou daarom alleen geschaad kunnen worden voor zover het de vestigingsmogelijkheden van deze soort betreft, doordat het voor de soort geschikte habitat enigszins afneemt. Bij het treffen van compenserende maatregelen wordt rekening gehouden met de geschiktheid voor zwarte stern. Dat kan door uitbreiding van zoetwatermoerassen, vennen, uiterwaarden, plassen en sloten en oevers van meren en langzaam stromende rivieren. Van belang is de aanwezigheid van drijvende waterplanten waarop de nesten worden gebouwd.
A005
Fuut
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 800 vogels (maandgemiddelde). Aantallen futen zijn niet van nationale of internationale betekenis. Tot 1985 zijn aantallen afgenomen, daarna fluctuerend zonder duidelijke trend. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijk matige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op de situatie in het IJsselmeergebied. Eén van de territoria van deze soort is aangetroffen in de kleine plas nabij de winterdijk [Sieben et al., 2003]. Het voor deze soort geschikte habitat (relatief diep open water) wordt nauwelijks beïnvloed (0,01 ha gaat verloren als gevolg van de stadsbrug; de geluidbelasting is hier bovendien relatief beperkt). De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar.
Toelichting
Stadsbrug
A391 Doel Toelichting
Stadsbrug
Aalscholver Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 1500 vogels (maandgemiddelde). Aantallen aalscholvers zijn niet van nationale of internationale betekenis. In de jaren tachtig zijn aantallen sterk toegenomen, daarna fluctuerend zonder duidelijke trend. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Niet aangetroffen in het door [Sieben et al., 2003] onderzochte gebied. De instandhoudingdoelstelling zou daarom alleen geschaad kunnen worden doordat de kwaliteit van het leefgebied wordt beïnvloed. De aalscholver zal in het winterseizoen vooral van dit deel van de Waaluiterwaarden gebruik maken door te foerageren in de Waaiensteinkolk (immers een viswater) en te rusten (drogen van vleugels) op de goed overzienbare oeverwal langs de Waal.
De maximale aantasting daarvan bedraagt ± 0,1 ha; de geluidbelasting is hier bovendien relatief beperkt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar. A026
Kleine zilverreiger
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio
Toelichting
Stadsbrug
Rivierengebied van tenminste twee vogels (maandgemiddelde). Aantallen kleine zilverreigers zijn niet van nationale of internationale betekenis. Data zijn nog niet geschikt voor trendanalyse. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Deze soort komt periodiek en verspreid, buiten het broedseizoen, voor in het gebied van de Waaluiterwaarden. De soort maakt vooral gebruik van de randen van kleine plasjes en watergangen om daar te foerageren en te rusten. Deze biotopen komen vrijwel niet in het gebied voor. De maximale aantasting daarvan bedraagt ± 0,1 ha; de geluidbelasting is hier bovendien relatief beperkt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar.
A037
Kleine zwaan
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 100 vogels (maandgemiddelde). Aantallen kleine zwanen zijn van internationale betekenis. Het aantalverloop toont een optimum in begin jaren tachtig, daarna een afname. Handhaving van de huidige situatie is voldoende ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding, omdat het landelijke aantalverloop vooral door omstandigheden in de broedgebieden wordt gestuurd. De kleine zwaan gebruikt het gebied van de Waaluiterwaarden tijdens de wintermaanden, om er te foerageren in de graslanden en te slapen. De slaapplaatsen zijn verder westelijk gelegen [LNV, 2000]. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied5 nauwelijks van belang is voor
Toelichting
Stadsbrug
de Kleine zwaan. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt zes, terwijl de 0,1 % norm 17 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar. A041
Kolgans
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 25.000 vogels (maandgemiddelde), achteruitgang ten gunste van habitattype 6120 stroomdalgraslanden en habitattype 91F0 vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A) is toegestaan.
5
Het telgebied van Sovon waarnaar hier wordt verwezen strekt zich uit van de bestaande Stadsbrug in het oosten tot de brug bij Ewijk in het westen en omvat in dit gebied de uiterwaarden ten noorden van de Waal
Toelichting
Aantallen kolganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren tachtig zijn aantallen sterk toegenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig.
Stadsbrug
De kolgans gebruikt net als de Kleine zwaan vooral de meer westelijke delen van de Speciale Beschermingszone als foerageergebied en slaapplaats [LNV, 2000]. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied van aanzienlijk belang is voor de kolgans. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt bijna 4.000, terwijl de 0,1 % norm 600 dieren bedraagt. De realisatie van de stadsbrug kan daarom leiden tot effecten op de kolgans. Daardoor kan de instandhoudingsdoelstelling voor deze soort worden geschaad. Hiermee wordt rekening gehouden bij het treffen van compenserende maatregelen.
A043
Grauwe gans
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 8000 vogels (maandgemiddelde), achteruitgang ten gunste van habitattype 6120 stroomdalgraslanden en habitattype 91F0 vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A) is toegestaan. Aantallen grauwe ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig zijn aantallen sterk toegenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Van de grauwe gans werden, zo blijkt uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 19962002 [Eekelder, 2004], in dit telgebied gemiddeld bijna 900 vogels geteld, terwijl de 0,1 % norm 200 dieren bedraagt. Ook in de winterperiode is het gebied dus van aanzienlijk belang voor de grauwe gans. De realisatie van de stadsbrug kan daarom leiden tot effecten op de deze soort. Daardoor kan de instandhoudingsdoelstelling voor deze soort worden geschaad. Hiermee wordt rekening gehouden bij het treffen van compenserende maatregelen.
Toelichting
Stadsbrug
A045
Brandgans
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 8000 vogels (maandgemiddelde). Aantallen brandganzen zijn niet van nationale of internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig zijn aantallen sterk toegenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de brandgans.
Toelichting
Stadsbrug
Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 22, terwijl de 0,1 % norm 180 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar. A050
Smient
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio
Stadsbrug
Rivierengebied van tenminste 17.000 vogels (maandgemiddeld), achteruitgang ten gunste van habitattype 6120 stroomdalgraslanden en habitattype 91F0 vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A) is toegestaan. Aantallen smienten zijn van internationale betekenis. In de jaren tachtig zijn aantallen sterk toegenomen, vanaf 1990 weer iets afgenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Van de smient werden, zo blijkt uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004], in dit telgebied gemiddeld bijna 900 vogels geteld, terwijl de 0,1 % norm 200 dieren bedraagt. Ook in de winterperiode is het gebied dus van aanzienlijk belang voor de grauwe gans. De realisatie van de stadsbrug kan daarom leiden tot effecten op de deze soort. Daardoor kan de instandhoudingsdoelstelling voor deze soort worden geschaad. Hiermee wordt rekening gehouden bij het treffen van compenserende maatregelen.
A051
Krakeend
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 1.200 vogels (maandgemiddelde). Aantallen krakeenden zijn niet van nationale of internationale betekenis. Sinds begin jaren tachtig zijn aantallen sterk toegenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de Krakeend. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 11, terwijl de 0,1 % norm 30 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar.
Toelichting
Toelichting
Stadsbrug
A054
Pijlstaart
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 130 vogels (maandgemiddelde). Aantallen pijlstaarten zijn niet van nationale of internationale betekenis. Tot 1985 was een sterke afname zichtbaar, daarna een lichte positieve tendens, maar er is geen sprake van een significante toename. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want er is geen landelijke herstelopgave.
Toelichting
Stadsbrug
Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de Pijlstaart. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 33, terwijl de 0,1 % norm 60 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar
A056 Doel Toelichting
Stadsbrug
Slobeend Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 400 vogels (maandgemiddelde). Aantallen slobeenden zijn niet van nationale of internationale betekenis. In de tweede helft van de jaren tachtig zijn aantallen toegenomen, daarna fluctuerend zonder duidelijke trend. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de slobeend. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 29, terwijl de 0,1 % norm 40 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar
A059
Tafeleend
Doel
Herstel omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan herstel populatie regio Rivierengebied van tenminste 2.000 vogels (maandgemiddelde). Aantallen tafeleenden zijn niet (meer) van nationale of internationale betekenis. Er waren verhoogde aantallen in de jaren tachtig, begin jaren negentig was een opvallende afname, daarna fluctuerend op een laag niveau. Handhaving van de huidige situatie is niet voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is ongunstig en binnen het landelijke aantalverloop is de afname in het rivierengebied relatief sterk. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de Tafeleend. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 64, terwijl de 0,1 % norm 350 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar
Toelichting
Stadsbrug
A061
Kuifeend
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 6.000 vogels (maandgemiddelde). Aantallen kuifeenden zijn niet van nationale of internationale betekenis. Het aantalverloop toonde een piek rond eind jaren tachtig en recent een nieuwe toename (verg. IJssel).
Toelichting
Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de internationale populatieomvang neemt toe en de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is verbonden aan keuzes voor herstel van zoet-zout overgangen en verminderde voedselrijkdom van het oppervlaktewater, waarop de landelijke drempelwaarde is afgestemd. Stadsbrug
Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de kuifeend. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 126, terwijl de 0,1 % norm 1.000 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar
A068
Nonnetje
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 50 vogels (maandgemiddelde). Aantallen nonnetjes zijn niet van nationale of internationale betekenis. Het aantalverloop toonde een optimum rond 1980, daarna een afname. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de internationale populatieomvang neemt toe en de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op de situatie in het IJsselmeergebied. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor het nonnetje. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 4, terwijl de 0,1 % norm 25 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar
Toelichting
Stadsbrug
A103
Slechtvalk
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied. Aantallen slechtvalken zijn niet van nationale of internationale betekenis. Data zijn nog niet geschikt voor trendanalyse. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Deze soort broedt op de EPON-centrale en foerageert in een groot gebied in de Waaluiterwaarden. Door de bouw van de Stadsbrug worden de mogelijkheden voor deze soort om te foerageren beïnvloed. Dit zou daarmee kunnen leiden tot schade aan de instandhoudingdoelstelling. Hiermee wordt rekening gehouden bij het treffen van compenserende maatregelen. Door het treffen van maatregelen die gericht zijn op de kwaliteitsverbetering van open gebied in combinatie met uitbreiding van het areaal moeras- en oevervegetatie, mede ten behoeve van soorten als kwartelkoning en grauwe gans wordt hierin voorzien. Na het treffen van compenserende maatregelen wordt geen resterende schade verwacht aan de waarde van het buitendijkse gebied als foerageergebied van de slechtvalk.
Toelichting
Stadsbrug
A125
Meerkoet
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 10.000 vogels (maandgemiddelde). Aantallen meerkoeten zijn niet van nationale of internationale betekenis. Het aantalverloop toonde een optimum rond begin jaren tachtig, daarna een afname (verg. IJssel). Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want er is geen landelijke herstelopgave. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode
Toelichting
Stadsbrug
september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de meerkoet. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 545, terwijl de 0,1 % norm 1.500 dieren bedraagt. De
schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar A142
Kievit
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 8.000 vogels (maandgemiddelde). Aantallen kieviten zijn niet (meer) van nationale of internationale betekenis. Het aantalverloop toonde een optimum begin jaren negentig, daarna een sterke afname. Handhaving van de huidige situatie (populatie) is voldoende, want er is geen landelijke herstelopgave. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat in dit telgebied gemiddeld ruim 550 dieren zijn geteld. Vergeleken met de telgegevens6 die hebben geleid tot aanwijzing van de Waal als Speciale Beschermingszone is dit ongeveer 5 % van het totale aantal kieviten die werden geteld in de gehele SBZ Waal (± 11.000 vogels). De soort maakt in het winterseizoen voornamelijk gebruik van de graslanden en andere open habitats in het gebied en stelt daarmee vergelijkbare eisen aan het habitat als de overwinterende ganzensoorten. Voor deze soort is geen 0,1 % norm beschikbaar. Wanneer maatregelen worden getroffen ten behoeve van de diverse ganzensoorten dan zal ook de kievit hiervan profiteren. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar
Toelichting
Stadsbrug
A156 Doel Toelichting
6
Grutto Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 700 vogels (maandgemiddelde). Aantallen grutto’s zijn niet (meer) van nationale of internationale betekenis. Aantallen zijn sterk fluctuerend, met significante afname.
Het betreft overigens telgegevens uit de periode 1993 tot en met 1997, zodat de telperiodes weliswaar deels, maar niet volledig overlappen
Handhaving van de huidige situatie is voldoende ondanks een matig ongunstige staat van instandhouding en een negatieve internationale populatietrend, omdat de trend vooral gestuurd wordt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor Stadsbrug
broedvogels. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de grutto. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 14, terwijl de 0,1 % norm 350 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar
A160
Wulp
Doel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Rivierengebied van tenminste 600 vogels (maandgemiddelde). Aantallen wulpen zijn niet van nationale of internationale betekenis. Er is een sprake van een toename in aantallen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Uit gegevens van SOVON Vogelonderzoek Nederland over de periode september tot en met april 1996-2002 [Eekelder, 2004] blijkt dat dit telgebied nauwelijks van belang is voor de wulp. Het gemiddeld in deze periode getelde aantal bedraagt 123, terwijl de 0,1 % norm 350 dieren bedraagt. De schade aan de instandhoudingdoelstelling is daarmee verwaarloosbaar
Toelichting
Stadsbrug
Aanvulling op concept-instandhoudingsdoelen Habitattypen H6120 Doel Toelichting
Stadsbrug H91E0 Doel Toelichting
*Kalkminnend grasland op dorre zandbodem Uitbreiding verspreiding, oppervlakte en kwaliteit. Het habitattype stroomdalgraslanden verkeert landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding, verder heeft Nederland een grote internationale verantwoordelijkheid voor dit type. In het Vogelrichtlijngebied is het habitattype stroomdalgraslanden plaatselijk aanwezig in verschillende uiterwaarden (op zandige oeverwallen). Uitbreidingsmogelijkheden bestaan met name op hoge oeverwallen. De effecten op dit habitattype worden in het voorgaande beschreven. *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A). De Waal is door zijn grootte en breedte van de lage uiterwaarden een van de belangrijkste rivieren voor ontwikkeling van zachthoutooibossen (subtype A). Voor de bever is uitbreiding van het habitattype van belang.
Stadsbrug
Gelet op de breedte van de Waaluiterwaarden in het plangebied en de doelstellingen dit voortvloeien uit ‘Ruimte voor de Rivier’ mag dit gebied niet worden beschouwd als een goede locatie voor ontwikkeling van zachthoutooibos, dat immers leidt tot een grotere opstuwing van het rivierwater. Dit instandhoudingdoel wordt daarom niet door de realisatie van de stadsbrug geschaad.
Soorten H1095 Doel Toelichting
Zeeprik
Stadsbrug
Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Doortrekgebied van groot belang en opgroeigebied van vermoedelijk groot belang. Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door het elders verbeteren van de trekroute en door verbetering van de functie als opgroeigebied. Soort geschrapt uit database; toetsing instandhoudingsdoel niet (meer) relevant
H1099
Rivierprik
Doel Toelichting Stadsbrug
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. De populatie zal duurzamer worden door het elders verbeteren van de trekroute. Soort geschrapt uit database; toetsing instandhoudingsdoel niet (meer) relevant
H1102 Doel Toelichting
Elft Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Doortrekgebied van groot (potentieel) belang. Vroeger bovenstrooms (buiten Nederland) paaipopulaties in Rijn, Maas, Schelde en Eems. Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door het elders verbeteren van de trekroute. Instandhoudingsdoel wordt niet geschaad door bouw brug over de Waal (heeft immers geen invloed op het functioneren van de trekroute of op paaigebieden).
Stadsbrug
H1106
Zalm
Doel Toelichting
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Doortrekgebied van groot belang voor de Rijn en Maaspopulatie. Uitbreiding van de populatie kan tot stand komen door het elders verbeteren van de trekroute. Instandhoudingsdoel wordt niet geschaad door bouw brug over de Waal (heeft immers geen invloed op het functioneren van de trekroute of op paaigebieden).
Stadsbrug
H1145
Grote modderkruiper
Doel
Uitbreiding verspreiding en omvang leefgebied, verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
Toelichting
Omdat het hier een wijdverspreide soort betreft, die slechts voor een beperkt deel binnen de Habitatrichtlijngebieden voorkomt en waarvoor het rivierengebied relatief belangrijk is, geldt een aanvullend doel voor het Vogelrichtlijngebied. Om de soort landelijk in een gunstige staat van instandhouding te krijgen wordt beoogd het natuurlijke leefgebied (overstromingsvlaktes) in het rivierengebied te
Stadsbrug
H1166 Doel
Toelichting
Stadsbrug H1337 Bever Doel
vergroten, hiertoe bestaan in de Waaluiterwaarden goede kansen, dankzij de brede, laaggelegen uiterwaarden waarin genoeg ruimte is voor laagdynamische situaties. De grote modderkruiper is een soort van kleine wateren met een veenbodem op de overgangen van klei- naar zandgebieden. Verder wordt de soort onder andere aangetroffen in sloten en oude rivierarmen met veel waterplanten. Vooral in het oostelijk deel van het rivierengebied is de soort waargenomen (bron: atlas van de Nederlandse zoetwatervissen). De soort werd tijdens de inventarisatie in de uiterwaarden niet aangetroffen [Sieben et al., 2003]. Het habitat van deze soort wordt door de realisatie van de stadsbrug nauwelijks aangetast. Door de bouw van de nieuwe stadsbrug kan de instandhoudingsdoelstelling enigszins worden geschaad omdat deze uitbreiding van de omvang van het leefgebied behelst. Hiermee wordt rekening gehouden bij het treffen van compenserende maatregelen. Dat kan door uitbreiding van het areaal waterplantenrijk water. Kamsalamander Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied, uitbreiding verspreiding en verbetering verbinding populaties onderling en met belangrijke leefgebieden buiten het Natura 2000 gebied voor behoud populatie. Omdat de soort slechts voor een beperkt deel binnen de Habitatrichtlijngebieden voorkomt en in een ongunstige staat van instandhouding verkeert, is een aanvullende instandhoudingsdoelstelling geformuleerd voor het deel van het Natura 2000 gebied dat alleen onder de Vogelrichtlijngebied is aangemeld. Binnen het Vogelrichtlijngebied komt de soort verspreid voor en vormt het in zijn geheel een belangrijk leefgebied, vooral het traject Weurt-Wamel. Gezien de verspreiding, de ongunstige staat van instandhouding en de afstanden tot andere populaties zijn de onderlinge verbindingen en verbindingen met verder gelegen leefgebieden van belang voor de kamsalamander in dit gebied. De effecten op deze soort worden in het voorgaande beschreven.
Ontwikkeling leefgebied van voldoende omvang en kwaliteit voor behoud van populatie.
Toelichting
Ontwikkeling van één of meerdere beverpopulaties langs de Waal (Vogelrichtlijngebied), is van belang als verbinding tussen beverpopulaties in de Gelderse Poort en de Biesbosch. Het leefgebied bestaat met name uit
Stadsbrug
zachthoutooibossen in laagdynamische omstandigheden. Bij de beschrijving van het habitattype zachthoutooibos (H91E0) is geconstateerd dat deze locatie vanwege hydraulische overwegingen niet geschikt is voor ontwikkeling van zachthoutooibos. Omdat de bever een soort is die voornamelijk in dit type rivierbegeleidend loofbos voorkomt zal de uiterwaard evenmin geschikt kunnen worden voor de bever. Daarom wordt de instandhoudingsdoelstelling voor deze soort niet geschaad.
A156 Grutto Doel Toelichting Stadsbrug
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied en behoud huidige sleutelpopulatie van tenminste 100 paren. Recente tellingen wijzen op een populatie van circa 100 paren. De effecten op deze soort worden in het voorgaande beschreven.
Samenvatting In het onderstaande zijn de mogelijke effecten van de realisatie van de Stadsbrug op de diverse instandhoudingsdoelstellingen samengevat. De diverse gebruikte kleuren hebben de volgende betekenis: Rood
Effecten op instandhoudingdoelstellingen zijn te verwachten. Hiermee rekening houden bij compensatie
Geel
Effecten op instandhoudingdoelen zijn verwaarloosbaar
Groen Effecten op instandhoudingdoelen zijn niet te verwachten
Kwalificerende habitattypen H3270 Slikkige rivieroevers H6120 Stroomdalgraslanden (toegevoegd habitattype) H6510 Glanshaver- en vossenstaarthooilanden H91E0 Vochtige alluviale bossen Kwalificerende soorten H1166 Kamsalamander A005 Fuut - n A391 Aalscholver - n A026 Kleine zilverreiger - n A037 Kleine zwaan - n A041 Kolgans - n A043 Grauwe gans - n A045 Brandgans - n A050 Smient - n A051 Krakeend - n A054 Pijlstaart - n A056 Slobeend - n A059 Tafeleend - n A061 Kuifeend - n A068 Nonnetje - n A103 Slechtvalk - n A119 Porseleinhoen - b A122 Kwartelkoning - b A125 Meerkoet - n A142 Kievit - n A156 Grutto - n A160 Wulp - n A197 Zwarte stern – b (toegevoegde soort) Toegevoegde instandhoudingdoelen (voor zover niet in het bovenstaande genoemd): H1102 Elft H1106 Zalm H1145 Grote modderkruiper H1337 Bever Verwijderd uit de database: H1095 Zeeprik (geschrapte soort) H1099 Rivierprik (geschrapte soort)
Bijlage
2
Habitatvoorkeur van kwalificerende en begrenzende soorten (2 pagina’s)
In deze bijlage zijn de habitatvoorkeuren te vinden van de voor de Speciale Beschermingszone Waal kwalificerende of anderszins begrenzende soorten die in de omgeving van de beoogde locatie van de tweede Nijmeegse Stadsbrug zijn aangetroffen. Het onderzoek naar de voorkomende planten- en diersoorten is uitgevoerd in 2003 [Sieben et al., 2003]. De informatie over de habitats van de betreffende soorten is ontleend aan [Stienen et al., 2000]. Habitat grauwe gans De grauwe gans is in Nederland zowel broedvogel als wintergast. Aan het eind van het voorjaar verzamelen zich grote ruiconcentraties in de Oostvaardersplassen in Zuidelijk Flevoland. Tijdens de rui wordt vooral gefoerageerd op riet, terwijl vlak ervoor en vlak erna ook veel op gras wordt gefoerageerd. Daarnaast kunnen op verschillende plaatsen in Nederland ruiconcentraties worden aangetroffen. De eerste trekkers concentreren zich in augustus vooral in de grootschalige landbouwgebieden, zoals het Lauwersmeer en de Flevopolders, waar vooral op stoppelvelden wordt gefoerageerd. De grootste aantallen worden in oktober - november gezien, met belangrijke concentraties in het Lauwersmeer, Zuidwest-Friesland, de lJsseldelta, Zuidelijk Flevoland en het Noordelijk Deltagebied, waar voornamelijk op stoppelvelden en oogstresten van suikerbieten wordt gefoerageerd. In november vindt massale wegtrek plaats, maar langs de Westerschelde blijven grote aantallen overwinteren. Hier wordt voornamelijk gefoerageerd op ondergrondse knollen of worteldelen van zeebies, zeeaster, riet of lisdodde, maar ook wel op grasland en kwelders. De slaapplaatsen bevinden zich tot op enkele tientallen kilometers van de foerageergebieden, op zoet of zout water, zand- en modderbanken [Ebbinge et al. 1987, SOVON 1987, Loonen et al. 1991, Meininger et al. 1995, Koffijberg et al. 1997, Nilsson et al. 1999b].
Soort
Biotooptype
Functie Broeden
Grauwe gans Beschut water
Ruien
Rusten
Foerageren #
#
#
Open water dieper dan enkele meters
#
#
Open water ondieper dan enkele meters
#
#
#
#
#
Slikken en zandbanken
#
#
Gras- / akkerland
#
#
(Ondiepe) oeverzones Moeras en rietruigte nat / droog
#
Kunstwerken (dijken en dergelijke) Bos, opgaande struiken
Habitat kwartelkoning De kwartelkoning broedt bij voorkeur in redelijk open terreinen met een kruidenrijke vegetatie, zoals uiterwaarden van rivieren. Echter, ook extensief beheerd gras- of akkerland, veenweidegebieden en incidenteel rietvelden, grienden, bosaanplantingen en boomgaarden behoren tot de broedbiotoop. Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten en andere ongewervelde dieren. Het voorkomen in Nederland is tegenwoordig grotendeels beperkt tot het Gelderse rivierengebied en de provincies Friesland en Groningen.
Soort
Biotooptype
Functie Broeden
Ruien
Rusten
Foerageren
Kwartelkoning Beschut water Open water dieper dan enkele meters Open water ondieper dan enkele meters (ondiepe) oeverzones
#
Moeras en rietruigte nat/droog Kunstwerken (dijken en dergelijke) Bos, opgaande struiken Slikken en zandbanken Gras- / akkerland
# #
#
Habitat slechtvalk De slechtvalk, die op de EPON-centrale broedt [Sieben et al., 2003] jaagt vooral op vogels die in de vlucht worden gevangen. De slechtvalk jaagt vooral in open landschappen met voldoende voedsel en uitkijkposten, zoals open wateren en agrarische gebieden. In het rivierengebied jaagt de soort graag boven plassen met veel waterwild [LNV, 2000].
Soort
Biotooptype
Slechtvalk
Beschut water
Functie Broeden
Ruien
Rusten
Foerageren
Open water dieper dan enkele meters
#
Open water ondieper dan enkele meters
#
(ondiepe) oeverzones
#
Moeras en rietruigte nat/droog Kunstwerken (dijken en dergelijke)
#
Bos, opgaande struiken Slikken en zandbanken
#
Gras- / akkerland
#
Bijlage
3
Beleid ten aanzien van Ecologische Hoofdstructuur provincie Gelderland (4 pagina’s)
Compensatieverplichting EHS Gelderland Binnen de Gelderse ecologische hoofdstructuur, waar het gebied Oosterhoutse Waarden deel van uit maakt, geldt de ‘Nee, tenzij’-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Kernkwaliteiten Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, heeft de provincie de te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied gespecificeerd. Voor het rivierengebied waar de Oosterhoutse Waarden staan de belangrijkste kernkwaliteiten in kader 1. De rivier met zijn bijbehorende dynamiek en morfologie, als bron van natuurlijke processen, en als as van een keten natuurterreinen en natuurrijke cultuurlandschappen in de uiterwaarden en de daarbij behorende bijzondere natuur zoals rivierduinen, stroomdalgraslanden, natte schraalgraslanden, hardhoutooibos en nevengeulen. De relatie tussen open voedselrijke foerageergebieden en rustgebieden (open water) voor overwinterende en doortrekkende ganzen, eenden en andere watervogels. Kader 1 Kernkwaliteiten Oosterhoutse Waarden
De natuurdoeltypen Om voldoende natuurkwaliteit te garanderen heeft de provincie zowel binnen als buiten de EHS aangegeven welke natuur ze waar nastreeft in de vorm van de zogenoemde natuurdoeltypen. Bij natuurdoeltypen gaat het om een samenhangend geheel van planten en dieren die horen bij de omstandigheden van een bepaald gebied. Binnen de EHS is aan de hand van natuurdoeltypen de specifieke natuurdoelstelling van bestaande en te ontwikkelen bossen, natuurgebieden en cultuurlandschappen met natuurwaarden aangegeven. De natuurdoeltypen op een locatie behoren tot de kernkwaliteiten van die locatie. Tevens geven de natuurdoeltypen de ontwikkelingsopgave voor die locatie aan. Het gebied Oosterhoutse Waarden heeft het natuurdoeltype ‘rivier en nevengeul’ meegekregen. De ontwikkeltijd van dit natuurdoeltype is korter dan 10 jaar. Kader 2 Natuurdoeltype
Beoordeling ruimtelijke initiatieven binnen de EHS Het ‘Beoordelingsschema initiatieven in de EHS', uitgewerkt in streekplanuitwerking kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur, geeft de procedurestappen die doorlopen moeten worden bij de beoordeling van de vraag of initiatieven passen binnen de ‘Nee, tenzij’-benadering. Bij de motivering van ruimtelijke initiatieven moeten deze stappen inzichtelijk worden. Figuur b3.1 geeft de te doorlopen stappen weer. Compensatie Aan compensatie worden in het kader van de EHS de volgende voorwaarden gesteld (pag. 12. Uitwerking streekplan ‘Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse EHS’ maart 2006): Er treedt geen netto-waardenverlies op (areaal, kwaliteit, samenhang) x Compensatie vindt plaats voor alle kernkwaliteiten en omgevingscondities die (na mitigatie) door de ingreep worden aangetast x Compensatie moet niet alleen plaatsvinden voor aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities op de locatie van de ingreep maar moet ook plaatsvinden voor externe effecten veroorzaakt door de ingreep x Compensatie van verlies van areaal of kwaliteit van prioritaire natuurdoeltypen De locatie waar wordt gecompenseerd x Ligt binnen of sluit aan op de EHS x Sluit aan op of ligt nabij het gebied waar de ingreep plaatsvindt. Alleen wanneer de initiatiefnemer aan kan tonen dat compensatie aansluitend of nabij niet mogelijk is, is compensatie verder weg van de locatie mogelijk x Draagt bij aan de vorming van een robuustere EHS x Is geschikt voor een duurzame ontwikkeling van de te compenseren kwaliteiten x x
Betreft geen bestaand bos- of natuurterrein en is niet aangewezen als nieuwe natuur Betreft geen terrein waarop in verband met een ander initiatief al een compensatie opgave ligt
Bij verlies van areaal of kwaliteit van bestaande bos- en natuurgebieden vindt overcompensatie plaats De mate van overcompensatie is gebaseerd op de ontwikkelingstermijn van de door Gedeputeerde Staten toegekende natuurdoeltypen. Naast een fysieke compensatie van 100 % moet: x Bij een ontwikkelingstijd van het betreffende natuurdoeltype tot 25 jaar een extra fysieke compensatie van 20 % plaatsvinden x Bij een ontwikkelingstermijn van het betreffende natuurdoeltype van 25 tot 100 jaar een extra fysieke compensatie van 30 % plaatsvinden x Bij een ontwikkelingstermijn van het betreffende natuurdoeltype van 100 jaar of meer een fysieke compensatie van 40 % plaatsvinden
De compensatie maakt deel uit van het bestemmingsplan of een gekoppeld plan x Indien over de compensatie in een ander kader wordt besloten dan over de ingreep kan eerst met de uitvoering van de ingreep worden begonnen nadat tenminste het compensatiebesluit x
onherroepelijk is geworden De met compensatie samenhangende meerkosten (functieverandering en inrichting) dienen in het plan of het gekoppelde plan te zijn verdisconteerd (veroorzakersbeginsel)
x x x
De compensatie moet rechtens afdwingbaar zijn via een privaatrechtelijke regeling. Voor de dekking van de kosten van functieverandering en inrichting van de compensatie mag geen aanspraak gemaakt worden op bestaande subsidieregelingen Bij het besluit over de compensatie is de termijn waarop deze gerealiseerd moet zijn bekend. De compensatie moet voorafgaand, gelijktijdig of zo snel mogelijk na de ingreep zijn gerealiseerd. De termijn waarop de compensatie gereed is ligt maximaal één jaar naar de ingreep
Indien fysieke compensatie niet mogelijk is, moet financiële compensatie plaatsvinden. Hiertoe kan pas worden overgegaan als de initiatiefnemer heeft aangetoond dat alle andere mogelijkheden voor compensatie, waaronder onteigening, maximaal zijn benut. Per situatie zal de hoogte van de financiële compensatie bepaald moeten worden. Per situatie zal de hoogte van de financiële compensatie bepaald moeten worden. Van belang hierbij is: x De locatie waar fysieke compensatie plaats moet vinden x De ontwikkelingstijd van de te compenseren natuur x De inrichtingskosten en de kosten van overgangsbeheer van de te realiseren x natuurdoeltypen x De toekomstige beheersituatie Financiële compensatie vanuit de NB wetgeving is niet mogelijk.
Figuur b3.1 Beoordelingschema initiatieven in de EHS