Verslag landelijke conferentie 18 november 2008
Mentoring, koersen op kwaliteit Sandra Rottenberg, de dagvoorzitter, opent de bijeenkomst met een inventarisatie van de samenstelling van het publiek in de goed gevulde zaal. Ongeveer 50 personen blijken beleidsmaker te zijn, 15 zelf mentor, 15 zijn afkomstig uit het onderwijs, de rest valt onder een andere categorie. Van de ruim 140 aanwezigen is iets minder dan de helft ook vorig jaar aanwezig geweest op de eerste landelijke conferentie. Het is dan ook bedoeld als een netwerkbijeenkomst, benadrukt Rottenberg, die naast leerzame workshops ook zang en dans zal bevatten. Hiermee geeft ze het woord aan José Bruins van FORUM, instituut voor multiculturele ontwikkeling, één van de organisatoren van deze conferentie. Het Kennispunt Mentoring is nu twee jaar bezig, memoreert Bruins. Hierin werken drie organisaties samen, FORUM, de CEDGroep en Sardes als coördinerende instelling. Het eerste jaar is vooral besteed aan het inventariseren van wat er is en het ontdekken van de knelpunten, waarna het afgelopen jaar enige verdieping kon plaatsvinden. Dit heeft zijn voorlopig hoogtepunt gevonden in twee publicaties, die aan het eind van de dag worden gepresenteerd. Ze zijn beiden bedoeld als handvatten voor het opzetten van mentoringprojecten, zodat niet iedereen zelf het wiel uit hoeft te vinden. Het aantal mentoringprojecten groeit gestaag, in allerlei sectoren. Vooral in het onderwijs, maar ook in bedrijven. In opkomst is e-mentoring (begeleiding via internet en andere elektronische communicatiemiddelen), zoals dat in Engeland al langer wordt toegepast. Medewerkers van het Kennispunt zijn daar op werkbezoek geweest en zullen de daar opgedane ideeën verwerken in de activiteiten van het Kennispunt. In Nederland worden de meeste mentoringprojecten opgezet om kansarme jongeren een steuntje in de rug te geven en talenten bij jongeren te stimuleren. Kwaliteit en inbedding van de projecten krijgt hierbij steeds meer aandacht. Dit blijkt natuurlijk ook uit de grote opkomst vandaag, evenals uit de vele bezoekers van de website en de 800 abonnees op de nieuwsbrief van het Kennispunt. Momenteel voert Sardes in opdracht van het ministerie van OCenW een onderzoek uit naar mentoringactiviteiten gericht op vo-leerlingen. Deze gegevens worden gebruikt als basis voor een plan van aanpak voor mentoringprojecten in de toekomst. Bruins spoort de aanwezigen aan hun medewerking aan de inventarisatie te verlenen en verzoekt hen ook vooral na afloop het evaluatieformulier in te vullen, ten bate van hun behoeften en wensen in de toekomst. Rottenberg nodigt vervolgens Frans Meijers uit op het podium. Meijers is lector pedagogiek van de beroepsvorming aan de Haagse Hogeschool en gespecialiseerd in loopbaanbe-
geleiding. Bovendien is hij auteur van één van de later aan te bieden rapporten, ‘Kwaliteit aan Zet; op weg naar professionele mentoring’. Zelf stelt de Brabander zich voor als zanger, maar bovenal als wetenschapper en kritische geest. Vorig jaar was hij ook spreker op deze bijeenkomst en was toen zeer kritisch over het fenomeen mentoring, onder meer omdat mentoringprojecten vaak verdwijnen zodra de subsidie wordt stopgezet. Dit soort dingen hoort men in mentoringland liever niet, zegt hij, omdat mensen liever worden afgerekend op hun inspanning(sverplichting) dan op hun resultaat(sverplichting). Omdat hij echter niemand wil ‘ontmoedigen’ zal hij het vandaag vooral hebben over ‘wat werkt, en wat niet’. Hij ziet veel begripsvervuiling; als een ouder persoon ‘iets doet met een jongere’ heet dat al snel mentoring.
Kwaliteit in mentoring: een zoektocht De juiste definitie van mentoring luidt volgens Meijers aldus: Een één-’op-één interactief proces van op (persoonlijke) ontwikkeling gericht leren, waarbij de mentoren hun kennis, bekwaamheid en ervaring inzetten om jongeren te helpen hun (levens)doelen te bereiken. (Cohen & Galbraith, 1995) Hij citeert Amerikaans onderzoek, waaruit blijkt dat voor een succesvolle mentor/mentee-relatie nodig is dat: • Deze minstens 1 jaar duurt (liefst langer), • Gebaseerd is op vrijwilligheid, • Ze zeker eens per 2 weken contact hebben, liefst ook met de ouders, • De mentor o Geen (groot) ego heeft, o Gefocust is op de ontwikkeling van de mentee en van hun onderlinge relatie, d.w.z. dat de interesse in de mentee oprecht moet zijn en dat de mentor de mentee niet als ‘zijn project’ beschouwt, o De mentee een heldere structuur biedt, o De mentee onvoorwaardelijk steunt (bevoogding is taboe), • De mentee medezeggenschap heeft en • Er wederzijds vertrouwen wordt opgebouwd, dat beiden moeten verdienen. Een mentor moet gefocust zijn op de ontwikkeling van de mentee en niet meteen op de doelen. Het gaat in eerste instantie om het proces bij de mentee en niet om het product. Als goede mentor moet je dan ook je ‘ego strippen’, aldus Meijers. Een succesvol mentorproject moet verder zijn gebaseerd op een duidelijke ‘theorie’, die ‘specificeert welke interventies onder welke condities welke effecten hebben voor welke (groepen) jongeren’. Deze theorie geeft dan richting aan het handelen van alle betrokkenen, maar vooral van de mentoren. Meijers benadrukt dat betrokkenen dus niet hun handelen moeten baseren op een idealistisch mensbeeld: “Geloof, hoop en liefde horen niet thuis in een mentorproject, maar in een kerk”. Mentoren, zo vervolgt hij, moeten zich beseffen dat er 3 vormen van leren zijn. Alle drie hebben ze hun waarde, alle drie zouden in een mentoringtraject moeten worden ingezet, maar wel goed worden onderscheiden. Conditioneren is gericht op een snelle gedragsverandering, gebaseerd op het stimulus responsprincipe; je wilt een kind zindelijk maken, zet hem op een potje en geeft positieve
feedback als het kind erin plast. Bij deze vorm van leren is cruciaal dat de gedragsdoelen helder en bereikbaar zijn; dat beloning van gewenst en bestraffing van ongewenst gedrag onmiddellijk plaatsvindt; en dat er relevante ervaringen worden aangeboden. Semantisch leren, gericht op kennistoename – bijvoorbeeld over het functioneren van de arbeidsmarkt of het onderwijs. Cruciaal hierbij is wederom het aanbieden van relevante ervaringen, die als vanzelf de leerhonger opwekken. Daarnaast is het belangrijk inzicht te geven in de cultuur van een organisatie, met name de ongeschreven regels; met elkaar praten over de kernproblemen op school of in een beroep; feedback geven over de prestaties van de mentee en (alternatieve) gedragsmodellen aanbieden; en het introduceren van de mentee in relevante netwerken. Tenslotte de persoonlijke ontwikkeling, ofwel het identiteitsleren, gericht op zelfsturing in de studie-, arbeids- of levensloopbaan. Hierbij is (het opbouwen van) wederzijds vertrouwen onontbeerlijk, omdat groeimomenten in het leven meestal de meest pijnlijke ervaringen zijn, waarover een gesprek mogelijk moet worden. Meestal helpt het dat gesprek op gang te krijgen door de mentee in aanraking te brengen met diverse vormen van kunst en cultuur, omdat beeldtaal de communicatie vereenvoudigt. Bij verreweg de meeste mentoringprojecten wordt niet nagedacht over het leerproces, zo kraakt Meijers op de valreep toch nog een kritische noot. Het is een soort ‘black box’ lijkt wel. We stoppen er een mentor en een mentee in we weten niet precies wat er uitkomt, aldus Meijers.
And the winner is… Tijd voor een dansintermezzo. Op coole hiphopmuziek danst Sophie Kienhuis van de Rodin Groep enige minuten door de gehele zaal. Vervolgens betreedt ze het podium, om uit te leggen dat ze veel op scholen optreedt met dans- en theaterworkshops. Met de zaal wil ze graag een quiz doen, om te kijken hoeveel de aanwezigen eigenlijk weten over jongerencultuur. Iedereen krijgt van haar een antwoordformulier, waarna ze vragen stelt als ‘waar staat MSN voor?’, ‘wat is een avatar?’ en ‘wat is de gemiddelde leeftijd waarop kinderen voor het eerst sex hebben?’. Nakijken van de antwoorden geschiedt tot veler teleurstelling door de buurman of –vrouw. Niemand blijkt alle vragen goed te hebben, een jongedame blijkt de winnaar met 20 goed van de 25. Grote vraag waar het publiek mee blijft zitten is nu wel, ‘hoe goed kennen we onze doelgroep eigenlijk’? De dagvoorzitter dirigeert hierop iedereen naar de ochtendworkshops.
Workshop kwaliteitscriteria voor mentoringprojecten . Frans Meijers geeft bij wijze van workshop, à la oud-presidentskandidaat McCain in een town hall, de gelegenheid vragen te stellen over zijn eerdere presentatie. ‘Op het VMBO zoeken ze vaak mentoren die vakkrachten zijn. Hoe sluit dat aan op je verhaal? Meijers: ‘Typisch het onderwijs, vrienden, altijd beginnen aan de achterkant. Eerst moeten ze zichzelf afvragen wat het probleem precies is, voordat ze een oplossing gaan bedenken. Die
zoektocht moet wel een coproductie zijn, maar voor ze die vraag kunnen beantwoorden moet je niet ingaan op zo’n verzoek, anders gaat het zeker mis. ‘Mentoring is juist vaak wel een (gesubsidieerd) project, met onvoldoende tijd voor het boeken, laat staan meten van resultaten. Meijers: ‘Die tijd is er vaak wel, maar hij wordt niet genomen. Zeker niet voor het belangrijkste, namelijk nadenken over wat het probleem precies is. De gedachte is vaak ‘als de subsidie maar blijft stromen’, maar dat is niet professioneel. Schooluitval wordt bijvoorbeeld vaak gezien als het kernprobleem, maar is juist het gevolg van andere problemen, zoals het feit dat een leerling absoluut niet weet wat voor zin het heeft naar school te gaan, of tekort schietende ouders. Ga dus nooit in op verzoeken om mentoringprojecten tegen schooluitval, maar vraag om een betere – meer specifiekedefinitie van de (werkelijke) problemen. ‘Op onze school doen we een rolmodellenproject tegen schooluitval, met name bij de overgang van MBO naar HBO. Ouderejaars worden gekoppeld aan jongerejaars uit dezelfde etnische groep. Smoesjes worden niet geaccepteerd, eerlijke antwoorden wel. Is dat een juiste aanpak? Meijers: ‘Punt is dat de meeste mensen in hun leven geen rolmodel hebben gehad. Zo ja, dan was het er eigenlijk altijd één van de eerder beschreven soort – zonder ego, geeft onvoorwaardelijke steun, etc. Dan doen zaken als sekse en etniciteit er niet toe, tenzij om een specifiek, welomschreven minderheidsprobleem gaat. ‘Hoe bereid je mentoren voor op hun taken? Meijers: ‘Daar is geen pasklaar antwoord op. Het eerste waar je op moet letten is dat de mentoren echt geïnteresseerd zijn en geen missionaris-gedrag vertonen, zoals de persoon uit de blanke middenklasse die wel even een risico-jongere zal opvoeden. Als je oudere leerlingen jongere leerlingen laat begeleiden, moet je hen niet de straffen laten uitdelen aan leerlingen (mentees) die niet willen. Dat moeten docenten doen, mensen met gezag. En scholen zouden ook weer eens aan ouderbezoek moeten doen, dat doen ze werkelijk nooit meer. ‘Hoe werf je mentees? Nu worden ze vaak aangewezen. Meijers: ‘Vrienden, dat werkt dus niet, dat is bewezen. Make them an offer they can’t refuse, maak het naast nuttig ook leuk voor ze. Maak bijvoorbeeld een lijstje met ze, met antwoorden op de vraag ‘wat levert het me op?’. Vermijd de geloof, hoop en liefdebenadering! ‘Kan een jaar niet voldoende zijn voor een mentorproject? Meijers: ‘Hangt ervan af wat je wilt bereiken. Mits goed voorbereid, met een goede probleemanalyse en keuze van de juiste middelen, kan je veel bereiken. Korter is niet zinvol. ‘Hoe zit het met de kans op terugval van een jongere? Meijers: ‘Die is er altijd. Een mentor kan niet in zijn eentje compensatie bieden voor een heel kwetsbaar leven. Als je resultaten zeker wil continueren, wordt je project ingewikkelder en langer. ‘In hoeverre worden de behoeften van het kind in acht genomen? Meijers: ‘Niet! Doorgaans wordt gedacht vanuit het belang van de school of instelling, in plaats vanuit dat van de mentee. Je moet als mentor altijd nadenken over onder welke voorwaarden je zinvol kunt werken, maar goede goedkope mentor-menteerelaties bestaan niet. Ik ken een mentoringproject waarbij continu wordt gemonitord, gedurende het gehele mentortraject, of het wel werkt zoals was bedoeld. Dat is niet goedkoop, maar wel effectief, vrienden!
‘De belangen van school en leerling zijn niet strijdig, geloof ik. Meijers: ‘Geloof, hoop en liefde! In de praktijk zijn de belangen vaak wel tegengesteld, ondanks alle goede bedoelingen. Onderzoek of uw bewering klopt! We moeten vele malen zakelijker, professioneler, wetenschappelijker tegen mentoring aankijken. Het is moeilijker dan het lijkt. ‘In ons project doen we een ‘Face the Future’-project, waarbij we als maatjes van startende VMBO-ers de overgang vanaf de basisschool moeten vergemakkelijken. Daar krijgen we studiepunten voor. Maar ze komen vaak niet opdagen. Meijers: ‘Heb je een idee hoe je die leerlingen moet coachen? Nee? En wat is je doel, wordt dat een beetje SMART geformuleerd? En word je goed gesteund door je school? Nee? Dan word je voor de leeuwen gegooid, en wordt het doel van de school eigenlijk ‘Hoe motiveren we de MBO-maatjes’ – met studiepunten dus. Met andere woorden, de aandacht voor de instrumenten stijgt, naarmate de aandacht voor de inhoud daalt. Dat zie je bijna overal. ‘We hebben de opdracht in onze gemeente een mentoringrproject tegen schooluitval op te zetten. Daar is ook geld voor. Hoe pak ik dat aan? Meijers: ‘Ik kan geen Maria-verschijning voor mekaar krijgen, geen wonderen verrichten! Wederom: wat is het probleem dat je wilt oplossen? Vervolgens: hoe pak je dat het beste aan? En tenslotte: concrete, toetsbare resultaten formuleren. Goede ideeën moeten achter het geld aan, in plaats van andersom. Want dan, vrienden, gaat het fout! Je moet pas op zoek naar het geld als je de goede ideeën hebt, als je je probleem goed hebt geanalyseerd, etc. Tijd voor de lunch, begrijpen de aanwezigen van de organisatie, al hadden ze nog veel meer vragen willen stellen. ’s Middags wordt de conferentie voortgezet met een nieuwe serie workshops.
Workshop rentabiliteit van mentoring, een nieuwe benadering Eva Lobbes en Bert-Jan Karrenbeld van financieel-economisch adviesbureau RebelGroup Advisory leggen uit hoe van (mentoring)projecten een kosten/batenanalyse kan worden gemaakt, waarin de maatschappelijke effecten worden meegenomen en dus de maatschappelijke opbrengst of rentabiliteit kan worden bepaald. Deze zogeheten maatschappelijke kosten/batenanalyse (MKBA), circa 3 jaar oud, is bedoeld als economisch afwegingsinstrument voor maatschappelijke investeringsbeslissingen, stelt Lobbes. Zie het als een business case vanuit maatschappelijk perspectief. Effecten op de maatschappij als geheel worden meegenomen in de afweging, zoals vervuiling of natuurbehoud of –verlies, naast de financiële aspecten. De eerste sector waarin de MKBA werd toegepast was de infrastructuur, bijvoorbeeld de aanleg van een weg of een spoorlijn. Later is dit uitgebreid naar de sociale sector en dus ook sociale infrastructuren.
De essentie van een MKBA is het creëren van de mogelijkheid de maatschappelijke effecten van het projectalternatief (‘we doen het’) te vergelijken met het nulalternatief (‘we doen het niet’). Bij een mentoringproject kan bijvoorbeeld de beoogde voorkoming van schooluitval het maatschappelijke rendement hebben van minder criminaliteit en dus van minder uitgaven aan reparaties en gevangenissen, terwijl een risicojongere wel een diploma haalt en aan het werk gaat, dus belasting gaat betalen. De effecten worden kortom zoveel mogelijk financieel gewaardeerd – wat niet altijd kan. De uitkomst is het maatschappelijk rendement van het project, oftewel inzicht in de kosten en baten verdeeld over de diverse betrokken partijen, inclusief de maatschappij, ook op termijn. In dit geval heeft de school de kosten, en onder meer het ministerie van justitie en het DWI de baten – nog afgezien van de jongere zelf. Deze analyse heeft al geresulteerd in bijdragen van justitie (Rijk) aan projecten ter voorkoming van jeugdwerkloosheid (Taskforce Jeugdwerkloosheid), ter vermijding van latere kosten op hun conto. Een MKBA heeft dus als toegevoegde waarden dat o Niet op basis van geloof, hoop en liefde, maar vanuit een financieel-economische invalshoek besluiten kunnen worden genomen, o Interventies kunnen worden beoordeeld vanuit een gestructureerde aanpak, o Het een geïnformeerd debat mogelijk maakt voordat beleidsbeslissingen worden genomen. Bij het opstellen van een MKBA worden 6 stappen gevolgd: 1. Vaststellen van het nulalternatief (dat niet statisch is; maatschappelijke ontwikkelingen worden meegenomen) en het projectalternatief 2. Benoemen van de effecten, de kosten en baten, indien mogelijk in financiële termen, van beiden 3. Prioriteren van de benoemde effecten, in volgorde van belang 4. Nagaan of de in te zetten middelen wel het beoogde effect sorteren, oftewel of middel en effect wel een causaal verband hebben. Dit is de moeilijkst bewijsbare stap 5. Kwantificeren van de effecten, naar zo goed mogelijke schatting. Maatschappelijke effecten zijn echter nooit heel precies te kwantificeren 6. Maken van een rendementsberekening. Om te ervaren hoe het is een MKBA op te stellen verdeelt Lobbes de deelnemers in groepjes, die ieder een globale business case moeten opstellen van een bepaald mentoringproject. Ze moeten beoordelen wat de effecten zijn op de levensloop van de jongere (deel stap 2), op welke wijze het project deze effecten veroorzaakt (deel stap 4) en wat deze effecten de maatschappij uiteindelijk opleveren (deel stap 5). Het levert veel discussie op, waar men niet helemaal uitkomt. Wel lijkt men het eens te zijn dat het project ter voorkoming van schooluitval meer maatschappelijk effect zou sorteren dan het project ter bevordering van een zo hoog mogelijke opleiding, zijnde de twee ter tafel liggende projecten.
Kwaliteit in praktijk Rottenberg stelt Zeki Arslan voor, manager Onderwijs en Arbeid bij FORUM, die de twee aangekondigde publicaties van het Kennispunt Mentoring zal aanbieden aan Jan van Zijl, voorzitter van de MBO-raad. Ze heeft met hem afgesproken dat hij het alleen zal hebben over het nut van mentoring, bekeken vanuit de invalshoek van FORUM. Arslan echter trapt af met de stelling dat in het leven zowel activisme als anarchisme nodig zijn om kansen te vergroten, dus dat hij zich niet geheel aan deze afspraak zal houden. Mentoring ziet hij als ondersteuning, activering en onderricht van sociaal zwakkere jongeren, die het sociale kapitaal niet hebben om uit zichzelf kansen te grijpen. Dit geldt evengoed voor autochtone als voor allochtone jongeren. Uit wetenschappelijk onderzoek bleek laatst dat hoger opgeleiden kennelijk 7 jaar langer leven dan anderen, dus de winst lijkt duidelijk als mentoring resultaat boekt. En dat is nodig, want er zijn nog 100.000 leerlingen op de basisschool die de Nederlandse taal niet beheersen, om maar iets te noemen. Wel moet er altijd worden uitgegaan van de wensen en behoeften van het kind en moeten de resultaten van mentoring geëvalueerd kunnen worden. Daarvoor is nodig dat mentoren zich kwetsbaar opstellen, open staan voor kritiek. Hiervoor is de publicatie ‘Kwaliteit aan Zet’, geschreven door Frans Meijers, heel nuttig, maar ook de andere, ‘Koersen op kwaliteit, Handreiking voor het evalueren van mentoringprojecten’. Maar de lezers mogen best kritisch zijn. Als zij hun kritiek laten horen leren wij daar weer van; iedereen moet immers openstaan voor evaluatie en kritiek, leren wij uit de publicaties. Jan van Zijl, inmiddels op het podium gearriveerd, wijst erop dat nu 80% van de Amsterdamse allochtone leerlingen op het MBO terechtkomen. Daarmee is het MBO, waarvan Van Zijl voorzitter is, zeer belangrijk in dit opzicht. Met deze woorden overhandigt Arslan hem de publicaties. Rottenberg valt Arslan bij en stelt dat mentoring weliswaar heel belangrijk is geworden, zeker ook op het MBO, maar dat het systeem hier nog niet op is ingericht. Uit betrouwbare bron weet zij verder dat Van Zijl als Tweede Kamerlid had gehoopt nooit in het onderwijs terecht te komen, in tegenstelling tot vele collega’s, maar ja…
Van Zijl belooft het kort te houden, want hij zou immers slechts wat in ontvangst nemen. Volgens hem is in het MBO de schooluitval niet hoger dan in andere schoolvormen, maar is er meer aandacht voor omdat de gevolgen groter zijn: geen startkwalificatie op de arbeidsmarkt. Hij waarschuwt dat het MBO de gestelde doelen wat betreft voorkoming van schooluitval niet gaat halen. Er is een dalende lijn, maar die is niet steil genoeg, en de economie helpt tegenwoordig ook niet mee. Bel dus met de gemeente als er geld nodig is
voor mentoringprojecten, drukt hij de aanwezigen op het hart, dat kan niet moeilijk los te praten zijn. Mentoringprojecten zijn echter net zeehondjes; niemand is ertegen, maar daar zit juist de valkuil. Gelukkig wordt daar in de brochures ook flink voor gewaarschuwd, en bieden ze handvatten ter verbetering van de resultaten. Overigens vast heel dom, probeert Van Zijl, maar hij had nog nooit van de term ‘mentee’ gehoord tot vandaag. Waarom niet ‘menteuse’, bijvoorbeeld? Desalniettemin beveelt hij de brochures van harte aan, vooral voor beleidsmakers, scholen, kortom iedereen die mentoringprojecten wil opzetten of financieren.
Meet and greet Rottenberg vraagt iedereen per tafeltje (circa 20) 3 manieren te bedenken waarop de kwaliteit van monitoring hoog kan worden gekregen of gehouden. Na een kwartier blijken de antwoorden globaal in de lijn te liggen van de gehouden presentaties: o Goed en regelmatig evalueren/monitoren o Intervisie van de mentoren o Groot netwerk o Heldere doelen o Goede PR o Meerdere project- of probleemeigenaars o Voldoende middelen, maar beginnen bij de vraag/het probleem, niet bij de middelen o Een goede projecttheorie, inclusief probleemanalyse en SMART doelstellingen o Continuïteit o Inschakelen/betrekken ouders, onder meer met huisbezoeken. Inmiddels is wetenschappelijk bewezen dat de leerlingen een hoger niveau bereiken naarmate de ouders meer interesse tonen in de schoolloopbaan van hun kinderen. Arslan voegt hieraan toe dat wetenschappelijk onderzoek of externe visitatie juist vaak ontbreekt, waardoor we over de resultaten van mentoring te weinig weten. Aan de jongere zelf zou moeten worden gevraagd wat hij/zij ervan vond. Rottenberg vraagt iedereen 1 minuut na te denken over de vraag wat ze morgen zichzelf of collega’s mee zouden geven over wat ze vandaag hebben geleerd. Het antwoord is tamelijk eensluidend: mentoren moeten geen groot ego hebben, ze moeten openstaan voor de mentee en voor kritiek.
Gouden plak voor mentoring Oud-schaatskampioen Jochem Uytdehaage - ooit de eerste onder de 13 minuten op de 10 kilometer, memoreert Rottenberg – vertelt over zijn mentoringproject ‘Sporttop’ (www.mentoringwijzer.nl). Sinds 4 jaar koppelt hij onder deze noemer (ex-)topsporters een aankomende sporttalenten. Doel is dat de één de ander helpt succesvol te worden door middel van overdracht van kennis en ervaring. Bijna nooit betreft het dezelfde sport, omdat het niet de bedoeling is dat een sportcarriėre wordt gespiegeld of gekopieerd. Bovendien voorkomt het nutteloze aanvaringen, voortkomend uit jaloezie of iets dergelijks. Zo kan het sporttalent keuzemogelijkheden worden voorgelegd over hoe je met dingen omgaat, want bijna iedereen loopt tegen dezelfde problemen aan. Het is eigenlijk een onafhankelijk advies, belangeloos, zonder subsidie. Gebleken is inmiddels dat het geld toch de inzet wel volgt.
Overeenkomstig de onderwijs- mentoringprojecten wordt in het mentoringproject ‘’Sporttop’ een mentor naast een professionele coach geplaatst (vergelijk een mentor naast een docent/klassementor). De begeleiding van de mentor is aanvullend op die van de coach en kent meer aandacht voor de begeleiding op het persoonlijke leerproces van de aankomende sporttalenten. Ook vindt de begeleiding op vrijwillige, maar niet vrijblijvende, basis plaats. En ook wil Uytdehaage met zijn project, de kansen op succes voor de mentee vergroten. Mentor en mentee gaan beiden de relatie voor minimaal 2 jaar aan, want het duurt lang voor er zoveel vertrouwen is opgebouwd dat bijvoorbeeld het talent uit zichzelf de mentor belt. Regelmatig contact is hiervoor essentieel. Jaarlijks vindt een evaluatie plaats, zodat beiden tevreden kunnen blijven over het resultaat. Als een probleem structureel blijkt, ook met hulp van Sporttop, nemen we afscheid; voor jou een ander, ze staan in de rij. Je hoort de zaal bijna denken, ‘Wat dit aspect betreft kunnen wij wellicht nog wat leren van “Sporttop”. De motivatie voor deelname aan het mentoringproject moet daar echt voor de volle honderd project uit de jongere komen’. Als tegenprestatie voor de begeleiding rapporteert het talent maandelijks aan de mentor en aan Sporttop over de vorderingen; levert hij/zij 4 tot 6 keer per jaar een bijdrage aan de website; breidt hij/zij zijn netwerk uit met minimaal 15 personen per jaar; en moeten de prestaties zichtbaar verbeteren. Kortom een duidelijke aanpak richting de motivatie van de mentee. Rottenberg bedankt Uytdehaage en sluit de dag met een uitnodiging tot de borrel en het ophalen van de publicaties.