Scheikunde Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Universiteit van Amsterdam
Mei 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord van de commissievoorzitter
7
Deel I
Algemeen deel
9
Deel II
Opleidingsdeel
1. Inleiding 11 2. Referentiekader 19 3. Algemene bevindingen 25
1. Bacheloropleiding Scheikunde en masteropleiding Chemistry aan de Universiteit van Amsterdam 2. Bacheloropleiding Bio-exact aan de Universiteit van Amsterdam
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
Curricula vitae van de leden van de commissie De Dublin-descriptoren Basisprogramma voor bezoeken van de onderwijsvisitatie Scheikunde Lijst met afkortingen
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
33 35 75
101 103 107 109 111
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Scheikunde van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
VOORWOORD VAN DE COMMISSIEVOORZITTER Een onderwijsvisitatie genereert veel werk, allereerst voor de instelling die gevisiteerd wordt. Het begint met het schrijven van een zelfstudierapport, waarin zoals vereist wordt door het beoordelingskader aan vele, ten dele overlappende, aspecten zorgvuldig aandacht besteed moet worden. De winst voor de instelling bij het opstellen van deze zelfstudie ligt in het positioneren van de opleiding en het aan de oppervlakte brengen van de sterke en zwakke aspecten van een opleiding, gevolgd door het voorstellen en implementeren van maatregelen ter verbetering. Een onderwijsvisitatiecommissie heeft de zware opgave aan de hand van de zelfstudie tijdens de actuele visitatie door gesprekken met zo veel mogelijk direct en indirect betrokkenen een mening te vormen over de kwaliteit van de opleiding, over de mate waarin gestelde ambities worden gehaald en over de maatregelen ter verbetering. De onderwijsvisitatiecommissie Scheikunde heeft deze mening ontwikkeld in een vergelijkend, landelijk perspectief voor de disciplines Scheikunde, Scheikundige Technologie en verwante opleidingen. De commissie is erkentelijk voor de goede ontvangst door de instellingen en voor de vele, vaak openhartige gesprekken met betrokkenen. Het is opvallend hoezeer men zich met de opleiding verbonden voelt. Het lijkt er evenwel op dat de grenzen van de scheikunde vervagen, zowel inhoudelijk als organisatorisch. Enerzijds streeft men naar kleinschalig onderwijs in de bacheloropleiding. Anderzijds wordt op verschillende plaatsen uitgegaan van het vermoeden van een zekere aarzeling bij de aankomende student om een definitieve studiekeuze te maken, met als gevolg weer betrekkelijk grootschalig onderwijs, teneinde op efficiënte wijze studenten van verwante opleidingen gelijktijdig te onderrichten. De organisatie van de scheikunde lijkt te verschuiven van gedefinieerde eenheden naar grootschalige bachelor- en masteropleidingen. In hoeverre deze ontwikkelingen in het belang van de discipline scheikunde zijn, valt nog te bezien. Het voorliggende rapport is een weerslag van de bevindingen van de commissie en is in definitieve vorm tot stand gekomen na hoor en wederhoor van de betrokken opleidingen. Op het conceptrapport is een aantal reacties binnen gekomen, die na beoordeling door de commissie tot wijzigingen aanleiding hebben gegeven. Geconstateerd kan worden, dat door de instellingen diverse maatregelen ter verbetering van de opleiding versneld in uitvoering worden genomen. Het is de intentie van de commissie dat deze visitatie bijdraagt aan een verdere verhoging van de kwaliteit van het scheikunde-onderwijs in Nederland. Namens de visitatiecommissie Scheikunde, Hans Vliegenthart voorzitter
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
10
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft het bestuur van de stichting QANU in april 2006 de visitatiecommissie Scheikunde ingesteld. In de periode juni-december 2006 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan bachelor- en masteropleidingen Scheikunde, Scheikundige Technologie, Moleculaire (Levens)wetenschappen, (Medische) Natuurwetenschappen, Farmaceutische Wetenschappen/Farmacochemie en Bio-exact, waarvoor de QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken Colleges van Bestuur. De commissie heeft haar algemene bevindingen vastgelegd in hoofdstuk 3 van Deel I. De opleidingsrapporten zijn opgenomen in Deel II. In hoofdstuk 3 van Deel I gaat de commissie in op een aantal aspecten die haar tijdens de visitatie zijn opgevallen. In hoofdstuk 2 van Deel I is het door de commissie gehanteerde referentiekader opgenomen. 1.1.
Betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen (15-16 juni 2006) • • • •
de bacheloropleiding Scheikunde (56857) de bacheloropleiding Scheikundige Technologie (56960) de masteropleiding Chemistry (66857) de masteropleiding Scheikundige Technologie (66960)
Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (5-6 september 2006) • • •
bacheloropleiding Bio-exact (50012) bacheloropleiding Scheikunde (56857) masteropleiding Chemistry (66857)
Technische Universiteit Eindhoven, Faculteit Scheikundige Technologie (3-4 oktober 2006) • •
bacheloropleiding Scheikundige Technologie (56960) masteropleiding Chemical Engineering (60437)
Universiteit Utrecht, Faculteit Bètawetenschappen (11-12 oktober 2006) • •
bacheloropleiding Scheikunde (56857) masteropleiding Chemische Wetenschappen (60706)
Radboud Universiteit Nijmegen, Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (23-24-25 oktober 2006) • • •
bacheloropleiding Natuurwetenschappen (50013) bacheloropleiding Moleculaire Levenswetenschappen (59304) bacheloropleiding Scheikunde (56857)
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
11
• • •
masteropleiding Natuurwetenschappen (66982) masteropleiding Moleculaire Levenswetenschappen (69304) masteropleiding Chemistry (69304)
Wageningen Universiteit, Landbouw- en Milieuwetenschappen (1-2 november 2006) • •
bacheloropleiding Moleculaire Wetenschappen (56991) masteropleiding Molecular Sciences (66991)
Technische Universiteit Delft, Faculteit Technische Natuurwetenschappen (6-7 november 2006) • • •
bacheloropleiding Scheikundige Technologie en Bioprocestechnologie (50340) masteropleiding Bio-chemical Engineering (60350) masteropleiding Chemical Engineering (60437)
Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit Exacte Wetenschappen (13-14-15 november 2006) • • • • • •
bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen (56989) bacheloropleiding Medische Natuurwetenschappen (50800) bacheloropleiding Scheikunde (56857) masteropleiding Pharmaceutical Sciences (66989) masteropleiding Medical Natural Sciences (60800) masteropleiding Chemistry (66857)
Universiteit Maastricht, Faculteit Gezondheidswetenschappen/Levenswetenschappen (16-17 november 2006) •
bacheloropleiding Moleculaire Levenswetenschappen (59304)
Universiteit Twente, Faculteit Technische Natuurwetenschappen (7-8 december 2006) • •
bacheloropleiding Scheikundige Technologie (56960) masteropleiding Chemical Engineering (60437)
1.2.
Samenstelling en taak van de commissie
De Kamer Scheikunde van de VSNU is gevraagd een lijst met kandidaten voor de visitatiecommissie te geven. Vervolgens is aan de hand van de suggesties van de Kamer Scheikunde de voorzitter voor de commissie gezocht. In overleg met de voorzitter is de verdere samenstelling van de commissie ter hand genomen. Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid geweest om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgelegde conceptsamenstelling van de commissie. Van deze gelegenheid is geen gebruikgemaakt. Gedurende de visitatieperiode en op basis van de oriëntatie van de commissie op het internationale veld is besloten nog een commissielid uit het buitenland toe te voegen, voor deze benoeming is dezelfde procedure gevolgd.
12
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
Tot voorzitter, tevens lid, van de visitatiecommissie werd benoemd: •
Prof. dr. J.F.G. Vliegenthart, emeritus hoogleraar Bio-organische Chemie, Universiteit Utrecht;
tot leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • • • • • •
Prof. dr. J.W. Verhoeven, emeritus hoogleraar Fysisch-Organische Chemie, Universiteit van Amsterdam; Prof. dr. E. Drent, buitengewoon hoogleraar Katalyse, Universiteit Leiden; Prof. dr. ir. A.A.H. Drinkenburg, emeritus hoogleraar Scheikundige Technologie, Technische Universiteit Eindhoven; Prof. dr. ir. H. van Bekkum, emeritus hoogleraar Organische Chemie en Katalyse, Technische Universiteit Delft; Prof. dr. A. van Kammen, emeritus hoogleraar Moleculaire Biologie, Wageningen Universiteit; Prof. dr. C.W. Hilbers, emeritus hoogleraar Biofysische Chemie, Radboud Universiteit Nijmegen; Prof. dr. R.M. Schoonheydt, hoogleraar Scheikunde van de Katholieke Universiteit Leuven; Prof. dr. P. Kirschner, hoogleraar Onderwijskunde, Universiteit Utrecht; hoogleraar Onderwijstechnologie, Open Universiteit; Drs. J.H. Apotheker, vakdidacticus, Rijksuniversiteit Groningen; Mw. S. Hoogendoorn, student Scheikunde, Universiteit Leiden; Mw. R.N.W. Zeiler, BSc student Scheikunde, Universiteit van Amsterdam.
Als secretaris van de commissie is opgetreden: mevrouw dr. B.M. van Balen, medewerker van het bureau van QANU. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. De bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie zijn uitdrukkelijk onder de aandacht gebracht van de leden. Als uitvloeisel daarvan is alle leden verzocht een onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen en aan de QANU ter beschikking te stellen. In verband met deze onafhankelijkheid van de leden en de beschikbaarheid tijdens het betreffende bezoek zijn niet alle bezoeken door alle leden van de commissie bijgewoond. De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. Mevrouw Hoogendoorn heeft deelgenomen aan de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit van Amsterdam, Radboud Universiteit Nijmegen, de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit Maastricht. Mevrouw Zeiler heeft deelgenomen aan de bezoeken aan de Technische Universiteit Eindhoven, de Universiteit Utrecht, de Wageningen Universiteit, Technische Universiteit Delft en de Universiteit Twente. De onderwijskundigen hebben eveneens afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De heer Apotheker heeft de opleidingen aan de UvA, Utrecht, Wageningen, Delft, VU en Twente bezocht. De heer Kirschner heeft deelgenomen aan de bezoeken aan Eindhoven en Nijmegen. Verder heeft de heer Vliegenthart niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Utrecht en is zijn functie tijdens dat bezoek waargenomen door de vicevoorzitter de heer Van Kammen. De heer Drinkenburg heeft niet deelgenomen aan de bezoeken aan Groningen, Eindhoven en Wageningen, de heer Van Bekkum niet aan het bezoek aan Delft, de UvA en Nijmegen, QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
13
de heer Drent niet aan de bezoeken aan Wageningen en Maastricht. De heer Hilbers heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan Nijmegen, de VU, en Maastricht, de heer Verhoeven niet aan de bezoeken aan de UvA en de VU en de heer Van Kammen niet aan het bezoek aan de UvA. De heer Schoonheydt heeft deelgenomen aan de bezoeken aan de Universiteit Utrecht, Radboud Universiteit Nijmegen, de VU en Maastricht. De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-protocol. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. 1.3.
Werkwijze commissie
De commissie hield op 20 april 2006 haar startvergadering. Zij werd formeel namens het QANU-bestuur geïnstalleerd door drs. S. Looijenga. Tijdens deze vergadering is de commissie geïnformeerd over het QANU-kader en zijn de procedure en werkwijze van de commissie besproken. Er zijn in de vergadering afspraken gemaakt over: de te volgen werkwijze, de globale dagindeling van de visitatiebezoeken, en het vice-voorzitterschap van de commissie. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de secretaris de zelfstudierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfstudierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en de secretaris zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De commissieleden lazen het zelfstudierapport (en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretaris. De secretaris compileerde alle vragen tot een document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. De commissieleden lazen van tevoren een aantal bacheloren masterscripties of afstudeerverslagen per bezoek. Deze werden geselecteerd door de secretaris op basis van een spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Een enkele keer is wegens de vertrouwelijkheid van enkele van de opgevraagde afstudeerverslagen met de opleiding de afspraak gemaakt dat de commissie deze tijdens het bezoek zou inzien. Van tevoren is aan de opleiding gevraagd tijdens het bezoek inzage te krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • • •
14
alle scripties/afstudeerverslagen uit de zelfstudie en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn; voorlichtingsmateriaal; studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen; scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen/handleidingen; tentamen- en examenreglement; toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.); recente verslagen opleidingscommissie, examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelormasterovergangsregelingen; QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
• • • • • • •
college-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) et cetera; alumni-enquêtes; medewerkerstevredenheidsonderzoek; verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies; verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad-hoccommissies; jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar); facultaire sociale jaarverslagen.
Alle opleidingen hebben openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was, heeft de commissie gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. Tijdens een vergadering aan het begin van het bezoek vond de laatste voorbereiding van elke visitatie plaats. Referentiekader De commissie kon beschikken over een referentiekader voor de bachelor- en masteropleidingen Scheikunde en Scheikundige Technologie, dat door de regiecommissie van de Kamer Scheikunde van de VSNU was aangeleverd. Dit referentiekader is opgesteld in overleg met het afnemend veld. Ter completering heeft de visitatiecommissie zelf gesproken met vertegenwoordigers van de beroepsvereniging voor scheikundigen (KNCV) en de vereniging voor de chemische industrie (VNCI) over uitgangspunten en kwaliteitseisen voor opleidingen in de Scheikunde. In het bijzonder is gesproken over de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerde bachelorstudenten en de eisen die de industrie stelt aan kandidaten voor functies op onderzoeksafdelingen. Daarnaast heeft de commissie zich internationaal georiënteerd op opleidingen Scheikunde vooral met betrekking tot voor- en nadelen van brede multidisciplinaire opleidingen dan wel disciplinaire opleidingen en de toekomst van Scheikundeopleidingen in het algemeen. Een delegatie van de commissie heeft daartoe gesprekken gevoerd met verschillende hoogleraren aan de ETH te Zürich, waarvan de Scheikundeopleiding als een van de besten van Europa bekend staat. Een tweede reden om juist met deze hoogleraren te spreken was dat zij zowel bekend zijn met de Nederlandse opleiding als de Zwitserse en enkele Amerikaanse opleidingen. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindkwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek (zie bijlage C). Dat bezoekprogramma werd in samenspraak met de contactpersoon van de opleiding aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, opleidingscommissies, examencommissies en studiebegeleiders. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen. Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en hield zij ruimte vrij voor een spreekuur voor individuele studenten of docenten, die zich daarvoor vooraf aan konden melden. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbeQANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
15
reiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. Aan het einde van een bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels De commissie heeft het predikaat voldoende gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm. Daardoor zou het oppervlakkig kunnen lijken dat ze de gevisiteerde programma’s als mager beschouwt. In werkelijkheid is ze juist over het algemeen van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s voortvarend hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede en soms zeer goede kwaliteit tot verbetering te raken. De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm. de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Wanneer de commissie een good practice heeft uitgesproken, luidt het oordeel in principe: goed. Het oordeel over een onderwerp is een gewogen oordeel van de verschillende tot dat onderwerp behorende facetten, waarbij de commissie de weging heeft bepaald. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening is gemaakt als een good practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Een onderwerp dat verschillende facetten heeft, waarvan er één als onvoldoende wordt beoordeeld, kan door de overige voldoenden aan de basiskwaliteit voldoen, mits de commissie van mening is dat de andere facetten van zwaarder gewicht zijn, dan het als onvoldoende beoordeelde facet. Bij dat alles moet opgemerkt worden dat de te beoordelen facetten van zeer ongelijke zwaarte en complexiteit zijn. Vergelijk bijvoorbeeld een facet als ‘duur van de opleiding’ (waarbij men zich moeilijk een kwalificatie als goed of excellent kan voorstellen) met zulke belangrijke facetten als ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud programma’ en ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’. De rapportage De secretaris heeft, op basis van de bevindingen van de commissie, per instelling conceptrapporten opgesteld. Deze zijn in een eerste conceptvorm voorgelegd aan de commissieleden, naar aanleiding van hun commentaar zijn de conceptrapporten bijgesteld. In een tweede conceptvorm zijn de rapporten tijdens de slotvergadering op 14 februari 2007 door de hele commissie besproken. Eind februari 2007 heeft de intercollegiale beoordeling van QANU plaatsgevonden, 16
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
daarop volgend zijn de rapporten bestuurlijk getoetst. In maart 2007 heeft de hoor-wederhoorprocedure plaatsgevonden, waarbij de relevante rapporten zijn aangeboden aan de betrokken faculteiten voor correctie van eventuele onjuistheden. Vervolgens heeft de voorzitter de ontvangen reacties bekeken en deze wanneer daar aanleiding toe was voorgelegd aan de commissie, waarna zij zo nodig verwerkt zijn in de formulering van de definitieve beoordelingsrapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld.
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
17
18
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
2.
Het referentiekader
De regiecommissie van de VSNU Kamer Scheikunde heeft in overleg met het afnemend veld onderstaand referentiekader voor de bachelor- en masteropleidingen Scheikunde en Scheikundige Technologie opgesteld. De visitatiecommissie Scheikunde heeft vervolgens dit referentiekader aangevuld met enkele van haar bevindingen uit de gesprekken met het afnemende beroepenveld (VNCI), de beroepsvereniging (KNCV) en het internationale veld, gerepresenteerd door de ETH Zürich. Karakterisering van universitaire bacheloropleiding Scheikunde/Scheikundige Technologie in Nederland In de nieuwe structuur zal een bacheloropleiding in de eerste plaats gericht zijn op doorstroming naar een masteropleiding. De keuzemogelijkheden moeten daarbij verbreed worden ten opzichte van de huidige situatie. Er moet rekening worden gehouden met studenten, die na hun bacheloropleiding bij een andere universiteit een (Engelstalige) masteropleiding gaan volgen. De bacheloropleiding zal dus breed en oriënterend moeten zijn met de mogelijkheid tot differentiatie, zonder dat dit de mogelijkheden van keuze van een masteropleiding in de chemie beperkt. Daar ook de uitstroom direct uit een bacheloropleiding tot de mogelijkheden behoort, dient de opleiding tevens een afgerond karakter te hebben ten behoeve van studenten die onmiddellijk de arbeidsmarkt betreden. Ten behoeve van de uitstroom naar de arbeidsmarkt zal de bacheloropleiding tevens gericht zijn op de ontwikkeling van algemene academische vaardigheden en een academische attitude, zodat afgestudeerde bachelorstudenten door kunnen stromen naar functies in de maatschappij waarvoor een algemeen academisch niveau en algemene academische vaardigheden worden gevraagd. Er is vooralsnog onvoldoende zicht op het beroepenveld van een afgestudeerde bachelorstudent Scheikunde of Scheikundige Technologie. Om die reden is de waarde van de opleiding als eindopleiding op het gebied van scheikunde nog onzeker. Het arbeidsmarktperspectief voor een bachelor Scheikunde of Scheikundige Technologie zal in de toekomst duidelijk moeten worden aan de hand van de praktijk. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de typisch Nederlandse situatie: werkgevers geven voor posities, waarvoor bachelors in aanmerking zouden kunnen komen, de voorkeur aan hbo’ers. De reden is dat de laatsten beter geschoold zijn in de praktische kanten van het laboratoriumwerk, dan wel het werken in de chemische industrie. De meeste andere (Europese) landen (met uitzondering van Duitsland en Engeland) hebben geen opleidingen vergelijkbaar met het Nederlandse hbo. Van groot belang voor de aard en het niveau van het wetenschappelijk onderwijs in de bacheloropleiding is in de eerste plaats de aanwezigheid van hooggekwalificeerde docenten met een universitaire achtergrond. In het algemeen dienen zij gepromoveerd te zijn en ervaring te hebben in en betrokken te zijn bij het wetenschappelijk onderzoek. In de tweede plaats is de aanwezigheid vereist van een academische ambiance wat betreft infrastructuur en onderzoeksomgeving. Tegen deze achtergrond zijn onderstaande eindkwalificaties voor een Nederlandse universitaire bacheloropleiding Scheikunde/Scheikundige Technologie geformuleerd. Het diploma dat behaald wordt is een Bachelor of Science in Chemistry dan wel een Bachelor of Science in Chemical Engineering.
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
19
Eindkwalificaties van de universitaire bacheloropleiding Scheikunde/Scheikundige Technologie Vakverbonden kennis en vaardigheden De Bachelor of Science in Chemistry/Chemical Engineering: • •
• • • •
heeft voldoende inzicht in de diverse specialisaties van de Scheikunde/Scheikundige Technologie die voortbouwen op de bachelorfase om een verantwoorde keuze te maken voor een vervolgopleiding; heeft een gedegen theoretische en praktische basiskennis van de Scheikunde/Scheikundige Technologie en de hulpvakken Natuurkunde, Wiskunde, Informatica, Biologie/ (Bio)technologie die toereikend is om met succes een masteropleiding op het terrein van de Scheikunde/Scheikundige Technologie te volgen; heeft kennisgemaakt met wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden en ontwerpmethoden op het gebied van de Scheikunde respectievelijk de Scheikundige Technologie en heeft daarvan een proeve van bekwaamheid afgelegd; is zich bewust van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt na eventuele afsluiting van de studie met een bachelordiploma; heeft kennis van de veiligheids- en milieu-aspecten van de scheikunde; is zich bewust van de rol van de scheikunde in de maatschappij en van het internationale karakter van de scheikunde.
Algemene vaardigheden De Bachelor of Science in Chemistry/Chemical Engineering beheerst de algemene vaardigheden op het gebied van het presenteren en rapporteren, informatie zoeken en verwerken, computergebruik, projectmatig werken en het werken in projectgroepen. Globale curriculumstructuur van een universitaire bacheloropleiding Scheikunde/ Scheikundige Technologie De bacheloropleiding bestaat uit een basisprogramma van minimaal twee studiejaren. Het derde studiejaar van de bacheloropleiding omvat een substantieel deel aan scheikunde/scheikundige technologie of andere ß-vakken. Daarnaast kan maximaal eenderde door de studenten worden ingevuld als keuzeruimte. Het is wenselijk om in het derde studiejaar ruimte in het programma te hebben voor oriëntatie op de praktijk. In het derde jaar wordt een individuele proef van bekwaamheid afgelegd. Dat kan een onderzoeksscriptie, een stageverslag of een werkstuk zijn. Eindkwalificaties van de masteropleiding Scheikunde en (Bio)scheikundige Technologie in Nederland (onderzoeksspecialisatie) Doel masteropleidingen In het kader van de introductie van de bachelor-masterstructuur is het wenselijk om (nieuwe) moderne masteropleidingen te introduceren, die ook internationaal aanzien verwerven en Te weten analytische chemie, anorganische chemie, biochemie, fysische chemie, organische chemie Te weten analytische chemie, anorganische chemie, biochemie, fysische chemie, organische chemie, fysische transportverschijnselen, procesontwerp, chemische reactorkunde, scheidingsmethoden, procestechnologie, systeem- en regeltechniek, materiaalkunde
20
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
behouden. Om deze doelstellingen te bereiken dienen moderne, flexibele curricula te worden geïntroduceerd die inspelen op actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk onderwijs. De masteropleidingen (MSc) in Nederland op het gebied van de scheikunde, respectievelijk de (bio)scheikundige technologie beogen: •
• • • • • •
studenten op te leiden voor zelfstandige beroepsuitoefening. Hieronder dient in dit verband te worden verstaan het uitvoeren van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, alsook het werken met de bestaande wetenschappelijke kennis en het toepassen daarvan op steeds andere en nieuwe praktijksituaties; interdisciplinaire samenwerking in wetenschapsontwikkeling vanuit een chemische achtergrondkennis actief te stimuleren; vaardigheden, kennis en inzicht te ontwikkelen in een specialisme van het vakgebied, met het accent op inzicht in en de aanpak van wetenschappelijke vraagstellingen; onderwijs te bieden dat studentgericht is en naar internationale maatstaven van hoge kwaliteit; een deel van de te verwerven kennis en inzicht op te laten doen in een internationaal verband; een inspirerende academische leeromgeving en studeerbare paden aan te bieden aan een veeleisende en heterogeen samengestelde studentenpopulatie; het vermogen te ontwikkelen om verworven kennis aan anderen over te dragen.
Voor de inrichting van het onderwijs van de opleiding geldt dat kennis en vaardigheden moeten opgedaan worden in soortgelijke situaties waarin zij uiteindelijk toegepast kunnen worden. Om deze reden dient op een heldere wijze te worden beschreven hoe de eindkwalificaties van de opleiding tot uiting dienen te komen in het onderwijsprogramma van de opleiding. Algemene eindkwalificaties voor de (doorstroom) MSc-opleiding (S en ST) De onderstaande algemene eindkwalificaties kunnen voor alle masteropleidingen Scheikunde, respectievelijk de (Bio)scheikundige Technologie worden geformuleerd: De afgestudeerde scheikundige respectievelijk (bio)scheikundig technoloog: • • • • • • • •
dient in staat te zijn de vakliteratuur op de voor hem relevante deelgebieden in algemene zin bij te houden en te benutten; dient in staat te zijn zich in een redelijke tijd in te werken in een deelgebied van de scheikunde, respectievelijk de (bio)scheikundige technologie; dient in staat te zijn een onderzoekswerkplan te formuleren op basis van een globale vraagstelling in een deelgebied van de Scheikunde dan wel (Bio)scheikundige Technologie; dient in staat te zijn onderzoeksresultaten te analyseren en te interpreteren, en dient in staat te zijn er conclusies uit te trekken; dient inzetbaar te zijn in functies waarin kennis en onderzoeksvaardigheden op het gebied van de scheikunde, respectievelijk de (bio)scheikundige technologie vereist zijn; dient voldoende kennis van en inzicht te hebben in de maatschappelijke rol van de Scheikunde en/of (Bio)scheikundige Technologie om tot een verantwoorde beroepskeuze en beroepsuitoefening te kunnen komen; dient inzicht te hebben in de rol van de chemie in een duurzame samenleving; dient in staat te zijn samen te werken met anderen, kennis aan anderen over te dragen, een voordracht te houden, een verslag dan wel internationaal toegankelijke wetenschappelijke publicatie te schrijven en deel te nemen aan een discussie over een vakonderwerp;
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
21
• •
dient zelfstandig in staat te zijn om experimenten en de bijbehorende controles te bedenken, uit te voeren, en te evalueren; dient de verkregen resultaten en conclusies te kunnen plaatsen in het kader van door anderen verkregen resultaten.
Het is goed mogelijk dat er naast bovengenoemde algemene eindkwalificaties nog extra eindkwalificaties worden geformuleerd. Hierbij kan gedacht worden aan een communicatie-, educatie- en managementvariant (die zijn in het algemeen faculteitsbreed, en additief op de vakeindkwalificaties), maar ook aan verschillen tussen Scheikunde en (Bio)scheikundige Technologie. Ter illustratie is dit hieronder gegeven. Enkele masterspecifieke eindkwalificaties voor technische universiteiten Voor de technische universiteiten zijn een aantal extra eindkwalificaties geformuleerd gericht op de meer technische component van deze opleidingen: •
• •
dient in staat te zijn een realistisch proces te ontwerpen, inclusief het invullen van de deelstappen, zoals het opstellen van stroomdiagrammen, het omschrijven van apparatuur en processtromen en warmtebeheren het berekenen van het gedrag van procesapparatuur; alsmede het aangeven van alternatieven voor deelstappen; dient inzicht te hebben in (1) de relatie proces-product; (2) het minimaliseren van bijproduct- en afvalstromen; (3) bereidingsmethoden van klassen van moleculen en van producten; dient kennis te hebben van de formulering van een aantal producten, de specificaties, de analysemethoden en de wisselwerking tussen de componenten en van voor de vervaardiging van chemische of biotechnologische producten belangrijke fysische en mechanische werkwijzen.
Enkele masterspecifieke eindkwalificaties voor de algemene universiteiten Voor de algemene universiteiten zijn een aantal extra eindkwalificaties geformuleerd gericht op de meer wetenschappelijke component van deze opleidingen: • •
dient in staat te zijn om te beoordelen of de eigenschappen van gemaakte producten en de eventuele bijproducten of afvalproducten op korte of langere termijn tot ongewenste neveneffecten kunnen leiden; dient in staat te zijn om – naast het hoofdgebied van studie – op een tweede onderdeel binnen de chemie op academisch niveau een vraagstelling op onderzoeksgebied te kunnen aanpakken.
NB1: Voor de specialistische MSc-opleidingen van een sterk interdisciplinair karakter, zoals nanotechnologie, drug innovation, die in het algemeen worden uitgevoerd in samenwerking met (of primair door) andere vakgebieden (natuurkunde, biologie, farmacie), kunnen soortgelijke meer specifieke eindkwalificaties worden opgesteld. In het algemeen kan men daar niet met elk BSc-pakket S (of ST) instromen. NB2: In aanvulling op het referentiekader heeft de commissie gesproken met enkele hoogleraren van de ETH Zürich. Deze gesprekken waren vooral bedoeld om een beter zicht te krijgen op de voor- en nadelen van een sterk disciplinegerichte inrichting van de bacheloropleiding Scheikunde of Scheikundige Technologie en een algemene natuurwetenschappelijke of brede flexibele bacheloropleiding. Beide uitgangspunten hebben hun eigen pro- en contra-argumenten. Beide benaderingen leiden tot een aanvaardbaar niveau en bieden de studenten voldoende 22
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
om aan de kwalificatie-eisen voor een afgestudeerde bachelorstudent te voldoen. Algemeen criterium is dat in ieder geval, zoals ook in dit referentiekader omschreven, een substantieel deel van de opleiding Scheikunde bevat, dat wil zeggen dat minimaal de helft van de opleiding uit ‘zuivere Scheikundevakken’ bestaat.
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
23
24
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
3.
Algemene bevindingen
3.1.
Inleiding
De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorggedragen voor een goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfstudierapporten nauwgezet kunnen verifiëren. Visitatie heeft door de hervorming van het stelsel een andere betekenis gekregen dan een aantal jaren geleden. De rapporten over de door de commissie bezochte opleidingen moeten dan ook in de eerste plaats gelezen worden als rapporten over kwaliteitscontrole. De commissie is van een grote lijst kwaliteitscriteria nagegaan in welke mate de opleidingen hieraan beantwoorden. Tegelijkertijd is de commissie van oordeel dat een visitatie meer moet zijn dan het nalopen van een ‘checklist’. De commissie heeft dan ook de vrijheid genomen enkele opmerkingen te maken en discussiepunten te signaleren. Zij vindt het belangrijk daarbij op te merken dat aanbevelingen niet op onvoldoende kwaliteit hoeven te wijzen. Of opleidingen voldoen aan de normen wordt duidelijk gemaakt in de beoordelingen die voor elk facet wordt gegeven. De aanbevelingen gelden als overwegingen van de commissie en discussiepunten voor de opleiding. 3.2.
De belangstelling voor de opleiding Scheikunde
De instroom in de negen wetenschappelijke opleidingen Scheikunde/Scheikundige Technologie/ Moleculaire Wetenschappen die Nederland rijk is, lijkt net als vele andere opleidingen sterk onderhevig aan de varkenscyclus. Na zeer grote belangstelling van studenten voor de opleidingen in de jaren zeventig van de vorige eeuw, is deze, door verminderde vraag naar chemici, begin jaren tachtig teruggelopen, gevolgd door een stijging van de vraag en daarmee van de instroom aan het einde van de jaren tachtig en begin jaren negentig, waarna een zeer sterke daling is ingezet. Inmiddels lijkt het dieptepunt alweer voorbij te zijn. De belangstelling voor bètawetenschappen, evenals de vraag naar afgestudeerden in de bètawetenschappen in het algemeen, lijkt, ook internationaal, weer toegenomen. Bij de opleidingen die de commissie heeft bezocht is deze trend ook waar te nemen. Op enkele opleidingen na is de neergaande studenteninstroom in 2006 omgebogen naar een vergrote belangstelling. Een trend, die naar de commissie hoopt, nog enige jaren door zal zetten. De arbeidsmarkt voor scheikundigen is erg goed, er is veel vraag naar afgestudeerde scheikundigen en scheikundig technologen. Afgestudeerde masterstudenten vinden vrij gemakkelijk een baan. De instellingen hebben in voorgaande jaren voor de dalende studenteninstroom verschillende oplossingen gezocht. Er zijn diverse nieuwe opleidingen met een component Scheikunde in het leven geroepen in de verwachting dat deze de studenten meer zouden aanspreken. Er zijn intensieve voorlichtingscampagnes opgezet door verschillende universiteiten, waar soms door de opleidingen erg veel energie in is gestoken. Docenten en studenten zijn op pad gestuurd naar vwo-scholen en vwo-leerlingen zijn uitgenodigd dagen of weken door te brengen in een laboratorium of collegezaal. Het succes van die voorlichtingscampagnes is wisselend. De keuze voor een bepaalde universiteit wordt in de eerste plaats bepaald door nabijheid. Het merendeel van de studenten kiest voor een universiteit in de buurt van zijn of haar woonplaats. Voor de opleidingen in Twente, Nijmegen en Maastricht brengt dit feit in toenemende mate met zich
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
25
mee dat studenten uit Duitsland de betreffende universiteiten weten te vinden. Er zijn slechts een paar universiteiten waar de regionale functie minder voor geldt: • • •
studenten die kiezen voor de Wageningen Universiteit komen zelden uit de regio; de Universiteit Utrecht heeft een vrij breed recruteringsgebied; de Universiteit Twente spreekt een bepaalde groep studenten aan vanwege de campusopzet en de sportfaciliteiten.
Opleidingen met een eigen profiel, zoals Moleculaire Levenswetenschappen, of Medische Natuurwetenschappen, worden door een deel van de studenten gekozen vanwege de specifieke inhoudelijke richting die er wordt aangeboden. Men kiest bijvoorbeeld specifiek voor de richting in Nijmegen en niet in Maastricht of andersom. 3.3.
Aansluiting vwo-universiteit
De aansluiting van het aangeboden programma op de kwalificaties die de studenten meebrengen uit het vwo houdt de opleidingen sterk bezig. Vrijwel alle opleidingen die de commissie bezocht heeft, merkten op dat de voorkennis die de eerstejaarsstudenten meebrengen uit het vwo, sinds de invoering van het studiehuis, sterk veranderd is. Samengevat gaat het om twee aspecten: • •
het niveau en de inhoud van de wis- en natuurkundekennis; de studiehouding, het kunnen studeren, zelfstandigheid en mondigheid.
Een van de docenten die de commissie gesproken heeft kenschetste de huidige generatie eerstejaars als ‘assertief ’, ‘consumptief ’, en ‘passief ’. Een karakterisering die bevestigd wordt door docenten van andere opleidingen. De ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs hebben kennelijk ook tot gevolg gehad dat eerstejaars op een aantal aspecten minder goed op de universiteit voorbereid zijn. Vooral wiskunde levert vaak aansluitingsproblemen op. Deze problemen zijn verschillend van aard. Vrij aan het begin van de studie hebben studenten kennis nodig over een aantal onderwerpen die kennelijk niet in het wiskunde B-curriculum zitten. Zelfs als de universitaire opleidingen een herhaling aanbieden van de vwo-wiskunde blijkt dat onvoldoende te helpen. De studenten kunnen de wiskunde op zich wel volgen, maar het blijkt dan dat door een gebrek aan vaardigheid ermee om te gaan, een competentie die kennelijk in het vwo een minder belangrijke rol speelt, vervolgens bij toepassing op vakken als fysische chemie, kwantummechanica of natuurkunde grote problemen ontstaan. Dit gebrek aan vaardigheden manifesteert zich ook in een gebrek aan rekenvaardigheden, bijvoorbeeld het werken met logaritmen en het omwerken van formules voor praktische toepassingen. Deze aansluitingsproblemen doen zich, in mindere mate, ook voor ten aanzien van de voorkennis op het gebied van natuurkunde, scheikunde en biologie, afhankelijk van het vwo-profiel waarin de student zijn eindexamen heeft behaald. Behalve de kennis op het gebied van de wiskunde speelt een ander probleem een belangrijke rol. De werkhouding van de instromende studenten sluit niet aan bij de leerhouding die aan de universiteit wordt verwacht. De universiteit verwacht dat studenten een academische werkhouding hebben, dat ze uit zichzelf aan het werk gaan en zich voorbereiden op een werkcollege. De probleemaanpak die van studenten aan de universiteit wordt verwacht is blijkbaar een andere dan die in het vwo is geleerd. De meeste opleidingen hebben dan ook specifieke maatregelen getroffen om de aansluiting 26
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
tussen vwo en universiteit te verbeteren. Veel opleidingen bieden herhalingscursussen wiskunde aan, die al dan niet verplicht zijn, en soms gebruikt worden om studenten een juiste studiehouding bij te brengen. Zoals al werd vermeld, doen zich vooral problemen voor bij de vakken die wiskunde als voorkennis veronderstellen zoals kwantum mechanica, fysische chemie en deels natuurkunde. Sommige opleidingen hebben deze vakken om die reden later in het jaar gepland of in het tweede jaar geplaatst nadat de wiskundekennis op het vereiste niveau is gebracht. Een andere oplossing die is gevonden, is voorafgaande aan een studieonderdeel een wiskundetoets ter beschikking te stellen, waarin de belangrijkste vaardigheden die nodig zijn om het vak te volgen aan bod komen met daaraan gekoppeld een remediërend werkcollege. Een nadeel van dit soort oplossingen kwam overigens ook tijdens de visitatie naar boven: veel studenten hebben de studie gekozen om scheikunde te gaan doen en willen daar dan ook graag vanaf het begin mee bezig zijn. Zij raken mogelijk door deze programmering ontmoedigd. Andere opleidingen hebben er om die reden dan ook voor gekozen in het eerste semester direct met scheikunde, met practica en met scheikundig onderzoek bezig te zijn. Studenten worden daardoor gestimuleerd en gemotiveerd en zullen om die reden meer tijd steken in hun studie ook om eventuele deficiënties weg te werken. De Radboud Universiteit Nijmegen heeft om de aansluiting tussen vwo en universiteit te verbeteren vwo-docenten Scheikunde aangesteld als tutoren voor de eerstejaarsstudenten. Deze tutoren houden bijeenkomsten voor de studenten aansluitend aan de vakken die in de eerste periode van het eerste jaar worden gegeven, waarin opdrachten worden gemaakt, begrippen worden uitgelegd en vragen kunnen worden beantwoord. De tutoren geven ook advies aan de docenten over de aansluiting van de stof op de voorkennis van de studenten. De aanbevelingen van de vwo-tutoren bleken zeer waardevol en hebben geresulteerd in enkele aanpassingen in verschillende eerstejaarscursussen in het nieuwe programma. Als resultaat bleken de slagingspercentages van de cohorten 2002, 2003 en 2004 voor tentamens in het eerste jaar vrij hoog. Een grote meerderheid van de eerstejaarsstudenten heeft het eerste jaar dan ook succesvol afgesloten. De drop-out van studenten in het eerste jaar is eveneens laag. 3.4.
Nieuwe opleidingen
Naast de klassieke Scheikunde- en Scheikundige Technologieopleidingen heeft de commissie ook een groot aantal opleidingen beoordeeld die een inter-, multi-, of transdisciplinaire benadering voorstaan. Er worden kort samengevat twee redenen gepresenteerd om dergelijke opleidingen op te zetten en aan te bieden: a. een inhoudelijke: De kennis over en het onderzoek in grensgebieden van disciplines is de laatste decennia enorm gegroeid. Er is een groeiende behoefte in de maatschappij aan professionals die getraind zijn in een interdisciplinair onderzoeksveld, bijvoorbeeld in ziekenhuizen, in de farmaceutische industrie en in biotechnologische bedrijven. Studenten moeten om inter-, multi- of transdisciplinair onderzoek te kunnen doen of om in een team te kunnen functioneren waarin meer disciplines vertegenwoordigd zijn een solide achtergrond hebben in meer disciplines, dat wil zeggen zowel scheikunde, natuurkunde als biologie. Voor de verschillende aangeboden opleidingen varieert de mate waarin een bepaalde disciplinaire kennis nodig is en de onderwerpen waarin de betreffende student inzicht moet hebben. De studie Moleculaire Levenswetenschappen is meer biologisch gericht, de studie Medische Natuurwetenschappen bevat bijvoorbeeld meer natuurkunde. Er lijkt voldoende vraag te zijn naar de afgestudeerden van deze opleidingen. QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
27
b. een financiële: Bijna alle Scheikundeopleidingen zagen zich genoodzaakt maatregelen te nemen in verband met de terugloop van studentenaantallen. Door nieuwe opleidingen aan te bieden, die inspelen op actuele problemen en aansprekende onderzoeksvragen, hoopt men het tij te keren en studenten die niet door de klassieke disciplines worden aangetrokken voor exacte richtingen te interesseren. In een aantal gevallen is deze strategie effectief gebleken. In andere gevallen zal deze zich nog moeten bewijzen. 3.5.
Brede, flexibele of disciplinaire bacheloropleidingen
Een andere strategie die door een aantal instellingen deels om efficiëntieoverwegingen is ingezet is het samenvoegen van een deel van de bacheloropleiding met andere bacheloropleidingen in de exacte wetenschappen. Er kan zo onderwijstijd bespaard worden, omdat een aantal programmaonderdelen door de studenten van verschillende studierichtingen gevolgd dient te worden. Voor de studenten, zo is de redenering, is het voordeel dat de keuze voor een studierichting nog even uitgesteld kan worden, overstappen na driekwart van het eerste jaar bijvoorbeeld is dan nog zonder studievertraging mogelijk. Een gezamenlijk eerste jaar geldt bijvoorbeeld voor de opleidingen aan de VU en de RU, die door hun scheikundeachtergrond overigens sterk aan elkaar verwant zijn. De RUG heeft in het academisch jaar 2006 een gezamenlijk deel van het eerste jaar ingevoerd voor vier bacheloropleidingen, zodat Scheikundestudenten een deel van het jaar gezamenlijk hebben met Natuurkunde-, Sterrenkunde- en Wiskundestudenten. De keuze voor een richting wordt pas na het eerste semester gemaakt. Voor veel van de studenten is de mogelijkheid tot uitstel van de keuze aantrekkelijk. Het idee dat na een bepaalde tijd nog zonder vertraging overgestapt kan worden naar een andere aanpalende studie is aantrekkelijk en in zekere mate geruststellend. Bij de genoemde instellingen is deze aanpak tevens onderdeel van het gehanteerde didactische concept. Overigens geeft de commissie er de voorkeur aan de steunvakken zodanig in te richten dat ze zijn afgestemd op de kernvakken van de opleiding. 3.6.
Scheikundige Technologie
Er is binnen de marges van de Scheikunde niettemin toch een groot verschil tussen opleidingen algemene Scheikunde en opleidingen Scheikundige Technologie. De laatste opleiding wordt naast de drie Technische Universiteiten alleen door de Rijksuniversiteit Groningen aangeboden. De studenten die voor een opleiding Scheikundige Technologie kiezen hebben een andere interesse dan de studenten die voor algemene Scheikunde kiezen. De studenten Scheikundige Technologie kijken niet op van een beetje wiskunde, een groot deel kiest in de eerste plaats voor technologie, in de tweede plaats voor scheikunde en ze zijn veel sterker beroepsgericht dan de studenten algemene Scheikunde. Ongeveer 80% van de studenten algemene Scheikunde gaan door voor een promotie, tegenover ongeveer 40% van de studenten Scheikundige Technologie. Opvallende verschillen in de aangeboden opleidingen zijn onder andere: •
de opleidingen Scheikundige Technologie zijn gericht op het leren ontwerpen van scheikundige processen inclusief installaties;
28
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
• • •
er is meer wiskunde opgenomen in de opleidingen Scheikundige Technologie; er is minder keuzevrijheid voor de studenten, keuzevakken blijven doorgaans beperkt tot de eigen faculteit, of verwante faculteiten van de eigen universiteit; er is een sterkere band met het beroepenveld. Er worden meer stages in het bedrijfsleven gedaan.
Scheikundige Technologie was lang vooral gericht op de procestechnologie, de laatste jaren zijn er aan verschillende instellingen ontwikkelingen in de richting van eerst de materiaaltechnologie en daarna de producttechnologie. Omdat die laatste ontwikkeling nog vrij recent is, is het probleem dat er nog betrekkelijk weinig expertise is op dat gebied. Om die reden is het naar de mening van de commissie voor de opleidingen vooralsnog problematisch een volwaardige specialisatierichting in de producttechnologie aan te bieden. 3.7.
De opzet van het programma, didactisch concept
Veel van de beoordeelde opleidingen hebben met grote inzet gewerkt aan de opzet van het programma, waarbij verschillende didactische uitgangspunten de inzet vormen. De commissie vindt het zeer positief dat binnen alle opleidingen wordt gedacht over en gewerkt aan de ontwikkeling van een didactisch concept. Dit concept dat in het kort omschreven zou kunnen worden als ‘activerend en motiverend leren’ is door de opleidingen vaak in samenwerking met een didactisch instituut of de lerarenopleiding op verschillende manieren vormgegeven, zoals onderzoeksgericht onderwijs, projectgestuurd onderwijs, ontwerpgericht onderwijs, studentactiverend onderwijs, focus op competenties, duale opleidingen. De beoordeling van de uitwerking van deze onderwijsvormen in het programma komt in de rapporten per opleiding terug. Er viel de commissie een aantal zaken op: a. de roostering van het wiskunde-onderwijs; b. de lijn academische vaardigheden; c. het practicumonderwijs. a. Wiskunde Zoals al in de paragraaf gewijd aan de aansluiting op het vwo is opgemerkt, kiezen de opleidingen voor verschillende manieren om wiskunde in het programma te roosteren. Enkele universiteiten kiezen voor een omvangrijke cursus Wiskunde in het eerste semester van de studie. De redenering daarachter is dat wiskunde als basisvak voor elk volgend programmaonderdeel nodig is. Het maakt de studenten ook meteen duidelijk dat Scheikunde een exacte wetenschap is en dat het voor de Scheikundestudie nodig is om een goed inzicht in diverse wiskundige begrippen te hebben, dat de vaardigheid wordt verworven deze te gebruiken bij het oplossen van scheikundige problemen en dat de resultaten van scheikundig onderzoek kwantitatief geanalyseerd kunnen worden. Daarmee krijgt het vak Wiskunde ook een selecterende en verwijzende functie. Studenten ervaren het als een nadeel dat ze in het begin van hun studie niet met het vak waar ze voor gekozen hebben bezig zijn. Andere opleidingen kiezen ervoor de benodigde wiskunde direct te koppelen aan een Scheikundevak, zodat het voor de studenten meteen duidelijk is waar de kennis voor gebruikt wordt. Een nadeel van deze oplossing is dat het eigene van de wiskunde namelijk het abstract denken, evenals de samenhang in het vak wiskunde verloren gaan.
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
29
b. Academische vaardigheden In de doelstellingen van de opleidingen is de ontwikkeling van algemene academische vaardigheden bij de studenten prominent opgenomen. De wijze waarop de opleidingen deze doelstelling operationaliseren verschilt aanzienlijk. De ideale situatie, die door een aantal opleidingen benaderd wordt, is dat er een leerlijn academische vaardigheden gedefinieerd is en per programmaonderdeel leerdoelen op die lijn zijn aangegeven. De studenten en de docenten worden geacht de ontwikkelde academische vaardigheden bij te houden in een portfolio per student. De docenten stemmen onderling met elkaar af welke vaardigheid wanneer en in welke cursus aan de orde komt. De mentor of tutor die de student begeleidt neemt het portfolio met de betreffende student door en kan wijzen op hiaten. Het geheel aan ontwikkelde academische vaardigheden wordt vervolgens geïntegreerd in de bacheloreindopracht, of het bachelorproject. De commissie trof echter ook vaak aan dat er geen sprake was van afstemming tussen docenten, dat er nog geen portfolio werd bijgehouden, dat de studenten geen idee hadden wat er met academische vaardigheden bedoeld zou kunnen zijn, of dat de academische vaardigheden in een aparte cursus in het derde bachelorjaar genoemd werden. c. Practicumonderwijs Een groot deel van de onder b. genoemde vaardigheden wordt in een Scheikundeopleiding opgedaan tijdens de practica. Practicumonderwijs is een zeer belangrijk onderdeel van het onderwijs in een experimentele discipline als Scheikunde. Een ideale situatie die door enkele opleidingen benaderd werd is dat het practicumonderwijs aantrekkelijk, project- en/of onderzoeksgestuurd is ingericht. Een nadeel van deze methode is dat niet altijd transparant is dat de benodigde praktische vaardigheden volledig worden aangeleerd. De commissie trof echter ook veel naar haar mening ouderwetse practica aan, waar de studenten geacht werden een protocol te volgen en voornamelijk leren vooropgezette proefjes met een gegarandeerd resultaat te doen. In deze benadering is het echter duidelijker welke praktische vaardigheden de studenten zich eigen maken. Bij de meeste onderwijsinstellingen wordt de bacheloropleiding met een onderzoeksproject afgesloten, hoewel de omvang daarvan sterk verschilt. Ook viel het de commissie op dat door de vele veranderingen, waaraan het onderwijs het laatste decennium is blootgesteld, bij sommige instellingen het practicumonderwijs tot het minimaal aanvaardbare niveau is ingekrompen. 3.8.
Inhoud van het onderwijs
Tijdens de vorige visitatieronde Scheikunde is door de betreffende commissie in haar rapport veel aandacht besteed aan de vraag of de onderwerpen duurzaamheid, ethiek en geschiedenis van de techniek en natuurwetenschappen voldoende in de opleidingen aan de orde kwamen. Bij veel van de opleidingen die toen beoordeeld zijn is er een opmerking geplaatst dat er in het programma meer aandacht zou moeten zijn voor deze onderwerpen. Opvallend was dat er in dit opzicht nog niet veel verbetering lijkt te zijn. Slechts in enkele gevallen werd in het programma systematisch aandacht besteed aan duurzaamheid doordat dit onderwerp deel uitmaakt van de aspecten waaraan in projecten, practica en onderzoeksopdrachten aandacht besteed moest worden. Studenten, die naar dit aspect gevraagd werden, begrepen veelal niet wat bijvoorbeeld het begrip ‘life cycle analysis’ inhoudt. Ethiek kwam als onderwerp doorgaans alleen in een apart vak Filosofie, of Scheikunde & maatschappij aan de orde. De geschiedenis van techniek en natuurwetenschappen wordt in de meeste opleidingen niet meer als een apart verplicht vak aangeboden.
30
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
3.9.
Mobiliteit, harde knip en buitenland
Hoewel de wijze van financiering van het onderwijs opleidingen welhaast verplicht om hun studenten zo veel mogelijk in eigen huis te houden, zou het voor de ontwikkeling van de student goed zijn als er na afsluiting van de bacheloropleiding gekozen zou worden voor een masteropleiding aan een andere universiteit. Geen van de bezochte opleidingen hanteerde een harde knip tussen bachelor- en masteropleiding. Het is voor de studenten te makkelijk en te aantrekkelijk om voor de afsluiting van de bacheloropleiding alvast met de masteropleiding te beginnen en veruit de meerderheid doet dat dan ook. Vooralsnog heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur niet geleid tot bevordering van de mobiliteit van de studenten. Slechts een enkeling is verder gegaan aan een andere universiteit. Nog minder komt het voor dat studenten een masteropleiding in het buitenland volgen, terwijl ook dat een van de voordelen van de Europese invoering van de bachelor-masterstructuur zou kunnen zijn. Een andere mogelijkheid om de mobiliteit te vergroten en de blik van de studenten te verruimen is een deel van de masteropleiding in het buitenland te volgen. De stage in de masteropleiding biedt daarvoor de beste optie. Een aantal opleidingen is er daadwerkelijk in geslaagd studenten te stimuleren een stage in het buitenland te doen. Maar er zijn ook opleidingen waar dat niet of nauwelijks voorkomt. De commissie zou sterk willen adviseren het programma zo in te richten dat de studenten optimaal de gelegenheid wordt geboden een stage in het buitenland te doen. 3.10. Visie van het afnemende veld op de kwalificatie-eisen voor scheikundigen De commissie heeft ter voorbereiding van de bezoeken aan de opleidingen met het afnemend veld gesproken, vertegenwoordigd door de beroepsvereniging KNCV en de werkgeversvereniging VNCI. De eerste vraag die de commissie tijdens de gesprekken met deze organisaties voorlegde was naar de arbeidsmarkt voor bachelors Scheikunde. De betreffende vertegenwoordigers waren over die vraag eensluidend. Voor functies op bachelorniveau geven werkgevers de voorkeur aan hbo-bachelors in scheikundige of laboratoriumrichtingen, omdat deze veel praktischer opgeleid zijn en direct in die functie aan de slag kunnen. Naar de mening van het afnemend veld is een goede vakopleiding in scheikunde een eerste vereiste, multidisciplinaire samenwerking en interdisciplinair onderzoek kan op die goede basis vervolgens door de student later in de studie of tijdens het promotieonderzoek verder uitgebouwd worden. Het merendeel van de afgestudeerden Scheikunde zou door moeten gaan met een promotie, ook voor het bedrijfsleven is dit een pre. Scheikundigen beginnen bij de grote bedrijven meestal op de onderzoeksafdeling; daarvoor is een promotie in veel gevallen een vereiste. Na enige jaren op die onderzoeksafdeling gewerkt te hebben stromen ze door naar managementfuncties. Trainingen in managementvaardigheden worden door de bedrijven zelf verzorgd. Afgestudeerden aan opleidingen Scheikundige Technologie krijgen niet zelden een functie binnen het bedrijf waar ze stage hebben gelopen. De aansluiting tussen die opleidingen en de vereisten op de arbeidsmarkt is over het algemeen zeer goed. 3.11. Aandeel vrouwen in de wetenschappelijke staf De vorige visitatiecommissie heeft er reeds op gewezen dat het aandeel vrouwen in de wetenschappelijke staf van de opleidingen Scheikunde ver achter blijft bij hetgeen gewenst is. Sinds die tijd is daarin nog niet veel verbetering gekomen. Faculteiten hebben wel plannen en beleid QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
31
ontwikkeld, maar veel resultaten heeft dat nog niet opgeleverd. Het is wel verheugend te constateren dat het aantal vrouwelijke studenten gestaag toeneemt en dat er ook reeds een behoorlijk aantal vrouwelijke promovendi is aan de verschillende faculteiten. Het aandeel vrouwen blijft een aandachtspunt voor het management van faculteiten. Good practices zijn de Rosalind Franklin fellowships die de Rijksuniversiteit Groningen heeft ingesteld en de specifieke tenure tracks voor vrouwen van de Technische Universiteit Eindhoven. 3.12. Opleiding van leraren De masteropleidingen Scheikunde en Scheikundige Technologie laten aan studenten de mogelijkheid open om verschillende varianten te volgen: een onderzoeksvariant, een maatschappelijke variant en een variant gericht op communicatie en educatie. Verreweg de meeste studenten kiezen voor de onderzoeksvariant, een aantal studenten kiest voor de maatschappelijke variant en tot verontrusting van de commissie slechts een hele kleine minderheid voor de communicatie- en educatievariant. De commissie acht het van groot belang voor het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) dat er voldoende leraren Scheikunde op wetenschappelijk niveau geschoold worden. Gezien de door de commissie geregistreerde belangstelling voor de educatievariant zal er onvoldoende aanwas zijn van deze eerstegraads leraren. De commissie dringt er bij de opleidingen op aan de studenten meer te stimuleren en te motiveren de lerarenvariant te kiezen. De commissie beveelt aan om in de voorlichting en informatie over de masteropleiding tijdens de bacheloropleiding zeer serieus en uitgebreid aandacht te besteden aan de mogelijkheid een educatievariant te volgen. Ook andere – flankerende – maatregelen en acties zijn op dit gebied nodig om het tij te keren en het beroep van leraar in het vwo aantrekkelijker te maken. Good practices zijn bijvoorbeeld de relatie die de Radboud Universiteit Nijmegen heeft opgebouwd met vwo-leraren die als tutor betrokken worden bij het wetenschappelijk onderwijs, de mogelijkheid een duaal promotietraject (deels als leraar vwo en deels als assistent-in-opleiding) te doen, of het aanbod aan vwo-leraren deel te nemen aan onderzoeksprojecten.
32
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
33
34
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
1.
Bacheloropleiding Scheikunde en masteropleiding Chemistry aan de Universiteit van Amsterdam
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Scheikunde: Naam opleiding: Scheikunde CROHO-nummer: 56857 Niveau: Bachelor Oriëntatie: Wo Studielast: 180 ECTS-studiepunten Graad: Bachelor Variant(en): Voltijd Locatie(s): Amsterdam Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Chemistry: Naam opleiding: Chemistry CROHO-nummer: 66857 Niveau: Master Oriëntatie: Wo Studielast: 120 ECTS-studiepunten Graad: Master Variant(en): Voltijd Locatie(s): Amsterdam Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI) van de Universiteit van Amsterdam vond plaats op 5 en 6 september 2006. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI) van de Universiteit van Amsterdam (UvA) kent drie onderwijs- en tien onderzoeksinstituten. De drie onderwijsinstituten verzorgen het onderwijs in respectievelijk de exacte wetenschappen (OWI-EW), de levens- en aardwetenschappen (OWI-LAW) en de informatiewetenschappen (OWI-IW). Elk onderzoeksinstituut richt zich op een specifiek en actueel aandachtsgebied binnen de natuurwetenschappen en informatica, gewoonlijk een deelgebied van één of meer klassieke disciplines. Aan het hoofd van elk instituut staat een directeur, die in het geval van de onderwijsinstituten verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de opleidingen, de samenhang tussen de opleidingen en de bedrijfsvoering van het onderwijsinstituut. De onderwijsinstituten beschikken zelf niet over docerend personeel. Het wetenschappelijk personeel is aangesteld bij de UvA en te werk gesteld binnen de onderzoeksinstituten van de FNWI. Voor de opleiding Scheikunde betekent dit dat haar docenten voor het merendeel werkzaam zijn bij het Van ’t Hoff Institute for Molecular Sciences (HIMS). Daarnaast maakt een aantal docenten deel uit van de clusters ‘The Living Cell’ en ‘Life Science Technologies’ QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
35
van het Swammerdam Institute for Life Sciences (SILS) en in beperkte mate van de overige onderzoeksinstituten van de FNWI. Elke onderwijsdirecteur overlegt met de betreffende onderzoeksdirecteuren over de inzet van docenten voor specifieke studieonderdelen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor onderwijs, onderzoek en personeelsbeleid binnen de FNWI ligt in handen van de decaan. De decaan wordt in het uitvoeren van zijn taken geadviseerd door de vier afdelingsvoorzitters, voor personeelsbeleid wordt hij bijgestaan door de vicedecaan en voor het onderwijs wordt hij bijgestaan door het hoofd onderwijs. Eerstgenoemden behartigen de belangen van de afzonderlijke disciplines, te weten: (i) de Natuurkunde, Sterrenkunde en Wiskunde; (ii) de Biologie, Fysische Geografie en Milieukunde; (iii) de Informatica en (iv) de Scheikunde. De bacheloropleiding Scheikunde is ondergebracht binnen het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen, waarin ook de masteropleiding Chemistry is ondergebracht, alsmede de bachelor- en masteropleidingen van Natuur- & Sterrenkunde, Wiskunde en Statistiek en Bioexact. Het instituut wordt geleid door de onderwijsdirecteur, waaronder een opleidingsdirecteur functioneert voor de opleiding Scheikunde. Sinds augustus 2005 kent het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen een Raad van Advies. De Raad van Advies bestaat uit personen werkzaam in het afnemende veld, een onderwijskundige en een rectrix van een middelbare school. De raad beoordeelt het jaarverslag, de doelstelling en de realisatie hiervan en brengt hierover rapport uit aan de decaan. De huidige indeling met drie onderwijsinstituten die disciplinegewijs georganiseerd zijn zal, vooral door de invoering van de bachelor-masterstructuur, gewijzigd worden. Hoewel definitieve besluitvorming nog niet heeft plaatsgevonden, lijkt het waarschijnlijk dat de bacheloropleidingen binnen de faculteit in een onderwijsinstituut zullen worden ondergebracht. Bij de organisatie van de masteropleidingen zal rekening worden gehouden met een aantal factoren: de samenwerking met de VU op het gebied van exacte wetenschappen, de samenwerking met de HvA op het gebied van informatiewetenschappen en de onderzoekscholen waar het gaat om aansluiting met aio-opleidingen. Ook wordt nagedacht over de wijze waarop de M- en CEvariant organisatorisch beter ingebed kunnen worden. De gedachten gaan uit naar de vorming van een Graduate School of Applied Sciences. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De laatste jaarcohort voor de ongedeelde opleiding is gestart per 1 september 2002. De kandidaatsfase van de ongedeelde opleiding is derhalve per 31 augustus 2005 afgebouwd, terwijl dit voor de doctoraalfase per 31 augustus 2007 zal zijn gebeurd. Echter, de doctoraalfase van de ongedeelde opleiding is programmatisch en inhoudelijk identiek aan het masterprogramma Chemistry. Het is een bewuste keuze geweest om bij de overgang van een vier- naar een vijfjarige opleiding in 1999 het doctoraalprogramma zodanig vorm te geven dat de overgang naar het bachelor-masterstelsel in 2003 minimale wijzigingen in het programma met zich mee zou brengen. Vanaf mei 2005 wordt de student de keuze voorgelegd om zich na het behalen van het kandidaatsdiploma in te schrijven voor de masteropleiding Chemistry in plaats van voor het doctoraalprogramma. De studenten die reeds het doctoraalprogramma volgen, hebben tevens de mogelijkheid gekregen zich over te schrijven naar het masterprogramma.
36
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
Voor studenten die niet op schema liggen is een overgangsregeling gecreëerd. Dit geldt vooral voor de studenten in de kandidaatsfase in de ongedeelde opleiding, aangezien de doctoraalfase (vierde en vijfde jaar) inhoudelijk en programmatisch identiek is aan het programma van de master. De overgangsregeling houdt in dat studenten die (eventueel na maximaal twee herkansingsmogelijkheden) een cursus nog niet hebben behaald, een vervangend vak in de bacheloropleiding moeten volgen. Over het algemeen komen deze vakken overeen qua studielast. Mocht dit niet het geval zijn, dan wordt er met de student een apart studietraject opgesteld. Een aantal studenten is met een overgangscontract overgestapt naar de bacheloropleiding. Dit houdt in dat studenten het bachelorprogramma volgen, maar voor bepaalde onderdelen een vrijstelling hebben verkregen. De commissie heeft kennisgenomen van de overgangsregeling. De overgangsregeling is voor studenten in de kandidaatsfase voldoende. De masteropleiding is, zoals de opleiding heeft aangegeven, grotendeels identiek aan de doctoraalfase in de ongedeelde opleiding. Daarmee is voldoende gegarandeerd dat studenten die zijn ingestroomd in de ongedeelde opleiding Scheikunde, hun studie kunnen afronden. De commissie is geen problemen tegengekomen met de overgang van het ongedeeld stelsel naar de bachelor-masterstructuur. 1.2.
Het beoordelingskader
De commissie heeft het predicaat voldoende gebruikt als standaard. 1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De Universiteit van Amsterdam wil een inspirerende, brede en internationaal georiënteerde academische omgeving bieden, waarin de talenten van staf en studenten zich optimaal kunnen ontwikkelen. De UvA streeft naar een kritisch en creatief klimaat, een sfeer van zelfstandigheid en onafhankelijkheid en een sterke betrokkenheid bij samenleving en stad. Bacheloropleiding De bacheloropleiding Scheikunde stelt zich ten doel haar studenten alle voorwaarden en mogelijkheden te bieden om een kwalitatief hoogwaardige bachelorstudie Scheikunde in de voorgeschreven tijd te voltooien. Het Scheikundeonderwijs wordt gegeven vanuit een sterke onderzoekspositie. Het onderwijs gaat mee met de nieuwste ontwikkelingen in het chemische onderzoek en in de maatschappij en draagt deze ontwikkelingen uit. De opleiding is een adequate voorbereiding op een masteropleiding, met de masteropleiding Chemistry als natuurlijke doorstroommaster, of enige andere betrekking in de maatschappij waarvoor een academische scheikundige bachelortitel vereist is. De opleiding streeft naar een inspirerende onderwijsomgeving die aanzet tot volledige ontplooiing van de kwaliteiten en talenten van de student. De bacheloropleiding is in de eerste plaats gericht op doorstroming naar een masteropleiding aan de UvA of aan een andere universiteit. De bacheloropleiding is daarom breed en oriënterend QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
37
met de mogelijkheid tot differentiatie, zonder dat dit de mogelijkheden van keuze van een masteropleiding in de chemie beperkt. Omdat ook de uitstroom direct uit een bacheloropleiding tot de mogelijkheden behoort, heeft de opleiding volgens de omschrijving in de zelfstudie tevens een afgerond karakter ten behoeve van studenten die onmiddellijk de arbeidsmarkt betreden. Met de opleiding wordt beoogd: 1. het aanbrengen van een gedegen theoretische en praktische basiskennis op wo-bachelorniveau en basisvaardigheden op het gebied van de Scheikunde; 2. het aanbrengen van de daarvoor vereiste wiskundige en computationele vaardigheden; 3. het leren zelfstandig problemen te analyseren op het gebied van de scheikunde; 4. kennismaking met het doen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de Scheikunde; 5. het ontwikkelen van vaardigheden als presenteren, schriftelijk en mondeling communiceren, het omgaan met wetenschappelijke bronnen van informatie, zelfstandig en in teamverband werken; 6. voorbereiding op een verdere studieloopbaan; 7. het aanbrengen van inzicht in de plaats en de rol van de Scheikunde binnen de wetenschap en samenleving, en van het internationale karakter van de Scheikunde. Masteropleiding De masteropleiding Chemistry van de UvA wordt georganiseerd in nauwe samenwerking met de masteropleiding Chemistry van de Vrije Universiteit Amsterdam. De samenwerking strekt zich ook uit tot het gebied van de Natuurkunde en de Wiskunde. Deze samenwerking is officieel van kracht geworden in het cursusjaar 2003-2004. De samenwerking beoogt de aanwezige expertise van beide opleidingen optimaal in te zetten en om een breed en kwalitatief hoogstaand aanbod aan masteropleidingen op het gebied van de bètawetenschappen in Amsterdam te realiseren. De FNWI beoogt moderne masteropleidingen aan te bieden, die ook internationaal aanzien verwerven en behouden. Om deze doelstellingen te bereiken zijn moderne, flexibele curricula geïntroduceerd die inspelen op actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk onderwijs. De masteropleiding Chemistry stelt zich ten doel haar studenten alle voorwaarden en mogelijkheden te bieden om een kwalitatief hoogwaardige masterstudie Scheikunde in de voorgeschreven tijd te voltooien. Het Scheikundeonderwijs wordt gegeven vanuit een sterke onderzoekspositie. Het onderwijs gaat mee met de nieuwste ontwikkelingen in het chemische onderzoek en in de maatschappij en draagt deze ontwikkelingen uit. De opleiding is een adequate voorbereiding op het beroep van wetenschappelijk onderzoeker of enige andere betrekking in de maatschappij waarvoor een academische mastertitel vereist is. De opleiding streeft naar een inspirerende onderwijsomgeving die aanzet tot volledige ontplooiing van de kwaliteiten en talenten van de student. De masteropleiding Chemistry van de Universiteit van Amsterdam ambieert een opleiding te zijn met een internationaal aanzien, voortkomend uit en gebaseerd op de sterke onderzoeksgebieden van de afdeling Scheikunde. De doelstellingen van de masteropleiding Chemistry zijn:
38
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
•
• • • • • •
studenten op te leiden voor zelfstandige beroepsuitoefening. Hieronder dient in dit verband te worden verstaan het uitvoeren van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, alsook het werken met de bestaande wetenschappelijke kennis en het toepassen daarvan op steeds andere en nieuwe praktijksituaties; interdisciplinaire samenwerking in wetenschapsontwikkeling vanuit een chemische achtergrondkennis actief te stimuleren; vaardigheden, kennis en inzicht te ontwikkelen in een specialisme van het vakgebied, met het accent op inzicht in en de aanpak van wetenschappelijke vraagstellingen; onderwijs te bieden dat studentgericht is en naar internationale maatstaven van hoge kwaliteit; een deel van de te verwerven kennis en inzicht op te laten doen in een internationaal verband; een inspirerende academische leeromgeving en studeerbare paden aan te bieden aan een veeleisende en heterogeen samengestelde studentenpopulatie; het vermogen te ontwikkelen om verworven kennis aan anderen over te dragen.
Binnen de masteropleiding Chemistry kiest de student een masterprogramma (studiepad) en een variant. Er worden zeven verschillende programma’s aangeboden, elk met een andere specialisatie binnen de Scheikunde. Daarnaast kiest een student voor een onderzoeksvariant (O-variant), een maatschappelijke variant (M-variant) of een communicatieve en educatieve variant (CE-variant). Voor elk van deze varianten geldt dat er specifieke eindkwalificaties voor deze varianten zijn geformuleerd naast de algemene eindkwalificaties die gelden voor alle Scheikundestudenten. Oordeel De commissie heeft de doelstellingen en eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding vergeleken met het door haar vastgestelde domeinspecifieke referentiekader, dat mede is opgesteld op basis van haar ervaringen met soortgelijke binnen- en buitenlandse programma’s. De commissie is van mening dat de doelstellingen aansluiten op het referentiekader en gelijkwaardig zijn aan de doelstellingen die elders gehanteerd worden. De doelstellingen van de bacheloropleiding Scheikunde zijn vergelijkbaar met de doelstellingen die elders in Nederland en Europa gelden voor bacheloropleidingen Scheikunde. Afgestudeerde bachelorstudenten voldoen, gezien deze doelstellingen, aan de eisen die door vakgenoten gesteld worden. De doelstellingen van de masteropleiding Chemistry zijn vergelijkbaar met de Europese doelstellingen zoals die door de Kamer Scheikunde van de VSNU zijn uitgewerkt voor de Nederlandse universiteiten. Een internationale vergelijking kan worden gemaakt met de aanbevelingen die voortvloeien uit de harmonisatie en accreditatieprocessen binnen het project ‘Tuning Educational Structures in Europe’, die in Europa hebben plaatsgevonden. De commissie heeft geconstateerd dat de doelstellingen erop gericht zijn dat de afgestudeerden over voldoende kennis en vaardigheden beschikken om academische beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding Scheikunde vereist is. De doelstellingen van de masteropleiding voldoen eveneens aan het in het referentiekader geformuleerde criterium dat er in de opleiding een kader wordt geboden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
39
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleiding De eindkwalificaties van de bacheloropleiding Scheikunde zijn als volgt. De afgestudeerde: 1.
2. 3. 4. 5. 6.
heeft een gedegen theoretische en praktische basiskennis van de Scheikunde (te weten analytische chemie, anorganische chemie, biochemie, fysische chemie en organische chemie) en de hulpvakken Natuurkunde, Wiskunde, Informatica en Biologie die toereikend is om met succes een masteropleiding op het terrein van de Scheikunde te volgen; heeft kennisgemaakt met wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden op het gebied van de Scheikunde en heeft daarvan een proeve van bekwaamheid afgelegd; heeft voldoende inzicht in de diverse specialisaties van de Scheikunde die voortbouwen op de bachelorfase om een verantwoorde keuze te maken voor een vervolgopleiding; is zich bewust van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt na eventuele afsluiting van de studie met een bachelordiploma; heeft kennis van de veiligheids- en milieuaspecten van de Scheikunde; is zich bewust van de rol van de Scheikunde in de maatschappij en van het internationale karakter van de Scheikunde.
Tot de eindkwalificaties behoren ook de volgende algemene vaardigheden: De afgestudeerde: A1. heeft een zelfstandige, wetenschappelijk kritische werkwijze en houding; A2. is in staat om mondeling en schriftelijk te rapporteren over wetenschappelijke resultaten en toepassingen daarvan; A3. kan informatie zoeken en verwerken; A4. beheerst ICT-vaardigheden die aansluiten bij de gekozen specialisatie; A5. kan werken in teamverband en heeft ervaring met projectmatig werken; A6. heeft een goede basis voor een opleiding tot leraar. In de zelfstudie is aangegeven hoe de eindkwalificaties aansluiten op de Dublin-descriptoren: • • • • •
Kennis en inzicht volgens het niveau aangegeven in de Dublin-descriptoren wordt weergegeven in eindkwalificaties 1 en 3. Toepassen van kennis en inzicht wordt weergegeven in eindkwalificaties 1, 2 en A4. Oordeelsvorming in eindkwalificaties 2, 5, 6, A1 en A3. Communicatie in eindkwalificaties A2, A3, A5 en A6. Leervaardigheden in eindkwalificaties 1, 3, 4 en A1.
Masteropleiding De eindkwalificaties van de masteropleiding Chemistry zijn als volgt; De afgestudeerde: 1.
heeft een gedegen theoretische en praktische kennis van de moderne Scheikunde (met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke kennis van andere disciplines);
40
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
2.
heeft grondige kennis van theoretische en experimentele methoden en onderzoekservaring op ten minste een deelgebied binnen de Scheikunde; 3. is in staat om zich binnen redelijke termijn in te werken in andere deelgebieden van de discipline; 4. is in staat een onderzoekswerkplan te formuleren op basis van een realistische vraagstelling binnen de Scheikunde; 5. is in staat een verslag dan wel internationaal toegankelijke wetenschappelijke publicatie te schrijven en deel te nemen aan een discussie over een vakonderwerp; 6. is in staat (internationale) vakliteratuur op relevante deelgebieden te raadplegen en te benutten; 7. is in staat kennis van de Scheikunde toe te passen in een bredere (multidisciplinaire) context; 8. kan omgaan met veiligheids- en milieuaspecten van de Scheikunde; 9. is inzetbaar in die functies waarin kennis en onderzoeksvaardigheden op het gebied van de Scheikunde vereist zijn; 10. heeft voldoende kennis van en inzicht in de maatschappelijke rol van de Scheikunde om tot een verantwoorde beroepskeuze en beroepsuitoefening te kunnen komen; 11. is in staat samen te werken met anderen, kennis aan anderen over te dragen, een voordracht te houden voor zowel vakspecialisten als een breder publiek.
De masteropleiding Chemistry kent drie varianten: een onderzoeksvariant (O-variant), een educatieve en communicatieve variant (CE-variant), en een maatschappelijke variant (Mvariant). De specifieke eindkwalificaties die betrekking hebben op deze varianten zijn: O-variant De afgestudeerde: O1. kan zelfstandig experimenten en de bijbehorende controles bedenken, uitvoeren en evalueren binnen een gegeven tijdsbestek; O2. kan de verkregen resultaten en conclusies plaatsen in het kader van door anderen verkregen resultaten; O3. kan een visie vormen ten aanzien van de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek binnen het vakgebied; O4. kan scheikundige processen kwantitatief en kwalitatief analyseren, de gegevens in bestaande of te ontwikkelen modellen onderbrengen en de uitkomsten op verschillende abstractieniveaus presenteren; O5. dient inzicht te hebben in de rol van de Scheikunde in een duurzame samenleving. CE-variant De afgestudeerde kan: CE1. zelfstandig nieuwe vakkennis verwerven op het gebied van communicatie en educatie en deze toepassen in een communicatieve/educatieve beroepssituatie; CE2. verworven kennis en inzicht overdragen in woord en geschrift zowel in een onderwijssituatie als naar een breder publiek.
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
41
M-varianten (Science, Technology and Public Management - STPM - en Forensic Science) De afgestudeerde kan: M1. een visie ontwikkelen ten aanzien van de mogelijke bijdrage van natuurwetenschappelijke kennis en methoden aan het oplossen van vakgerelateerde maatschappelijke problemen; M2. een oplossingsgerichte wetenschappelijke vraagstelling uit deze visie destilleren; M3. vraagstellingen in een doelgericht onderzoek implementeren; M4. gegevens verkregen uit analysen op verschillende schalen en abstractieniveaus interpreteren en presenteren; M5. in een multidisciplinair projectteam samenwerken. In de zelfstudie is aangegeven hoe de eindkwalificaties aansluiten op de Dublin-descriptoren: • • • • •
Kennis en inzicht volgens het niveau aangegeven in de Dublin-descriptoren wordt weergegeven in eindkwalificaties 1, 2, 4 en O1 en O4. Toepassen van kennis en inzicht wordt weergegeven in eindkwalificaties 3, 4, 7, 8, 9, 10 O2, M1, M2 en M3. Oordeelsvorming in eindkwalificaties 5, 11, O3, O5 en M1. Communicatie in eindkwalificaties 6, 12, O4, C2 en M4. Leervaardigheden in eindkwalificaties 3, 4 en C1.
Oordeel De eindkwalificaties omschrijven naar het oordeel van de commissie voldoende het niveau van kennis en inzicht dat volgens de algemene internationaal geaccepteerde kwalificaties van een afgestudeerde bachelor- en een afgestudeerde masterstudent verwacht mag worden. Het niveau van toepassen van kennis en inzicht, zoals in Dublin-descriptor 2 voor zowel de kwalificaties van de bachelor als de kwalificaties van de master staat omschreven, is in verschillende bovenomschreven eindkwalificaties terug te vinden. De bachelorstudent heeft volgens de commissie aantoonbare kennis die het niveau van het voortgezet onderwijs overtreft en de afgestudeerde masterstudent heeft aantoonbaar kennis en inzicht die het niveau van de bachelorstudent overtreft. De afgestudeerde masterstudent moet op grond van de geformuleerde eindkwalificaties in staat zijn een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën (Dublin-descriptor 1). De eindkwalificaties van de bacheloropleiding maken duidelijk dat de afgestudeerde in staat is relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren. De eindkwalificaties van de masteropleiding maken voldoende duidelijk dat de afgestudeerde masterstudent in staat zal zijn om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal maatschappelijk en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen (Dublin-descriptor 3). De bachelorstudent is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten. De masterstudent zal in staat zijn om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen. (Dublin-descriptor 4). De bachelorstudent bezit de leervaardigheden om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan. De verwachting bestaat dat de afgestudeerde masterstudent de leervaardigheden bezit die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter (Dublin-descriptor 5). Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. 42
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie omschrijft dat de opleiding een wetenschappelijke bacheloropleiding is. De afgestudeerde heeft onvoorwaardelijk toegang tot masteropleidingen in de Scheikunde, maar kan ook door een goed gekozen invulling van de keuzeruimte doorstromen in de richting van andere natuurwetenschappen, vooral de levenswetenschappen. Hiervoor is toestemming van de desbetreffende examencommissie nodig en in sommige gevallen is het volgen van een extra schakelprogramma vereist. De aansluiting op internationale masteropleidingen is naar verwachting goed, omdat binnen het European Chemistry Thematic Network veel aandacht is besteed aan de afstemming van de programma’s in de diverse landen. Er is hiermee echter nog geen ervaring opgedaan. Verder biedt de bacheloropleiding de mogelijkheid tot het volgen van een opleiding tot leraar, waarbij de wetenschappelijke bacheloropleiding expliciet als ingangsniveau wordt genomen. Op het moment van schrijven zijn de mogelijkheden van afgestudeerde scheikundigen op dit niveau op de arbeidsmarkt onbekend. Het is denkbaar dat het academisch basisdenkniveau dat de bacheloropleiding biedt, bij het bedrijfsleven en de overheid ingangen geeft. Functies als voorlichter, junior beleidsmedewerker of als laboratoriummedewerker liggen het meest voor de hand. De bacheloropleiding wordt vooralsnog vooral opgevat als voorstadium voor een masteropleiding en is niet direct gericht op de beroepspraktijk. Ten aanzien van het eindniveau van de afgestudeerden van (het doctoraal van) de ongedeelde opleiding is het huidig afnemend veld positief. Masteropleiding De zelfstudie omschrijft dat de opleiding een wetenschappelijke masteropleiding is. Het zelf doordenken van wetenschappelijke vraagstellingen en het uitvoeren van experimenten die de, uit dat denken voortvloeiende, hypothesen toetsen, is de kern van de masteropleiding Chemistry. Daarnaast omschrijven de eindkwalificaties de belangrijkste algemene wetenschappelijke kwalificaties, in overeenstemming met de afspraken die daarover op landelijke niveau gemaakt zijn in de kamer Scheikunde van de VSNU. De O-variant richt zich op het ontwikkelen van de vaardigheid om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. Studenten die de O-variant kiezen worden voorbereid op een wetenschappelijke carrière in de academische wereld, aan een onderzoeksinstituut of in de industrie. De M-variant is gericht op het beantwoorden van multi- en interdisciplinaire vraagstukken vanuit de maatschappij. De CE-variant richt zich op de verschillende beroepsrichtingen waarvoor vakkennis op academisch niveau nodig is met een focus op onderwijs en vakgerichte communicatie.
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
43
Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de bacheloropleiding in ieder geval toegang geeft tot de masteropleiding Chemistry van de Universiteit van Amsterdam. In de zelfstudie wordt aangegeven welke mogelijkheden op de arbeidsmarkt de opleiding ziet voor bachelorstudenten. De meeste Scheikundeopleidingen hebben echter nog geen ervaring met bachelorstudenten die uitstromen. Ook het afnemend veld geeft aan dat er op dit moment op de arbeidsmarkt geen specifieke behoefte is aan bachelors Scheikunde. In Nederland zijn er uitstekende hboopleidingen in de chemie. De bachelors afgestudeerd aan deze hbo-opleidingen werken naar tevredenheid van de bedrijven in beroepen waarvoor een bachelorniveau gevraagd wordt. Uit het overleg dat de visitatiecommissie heeft gevoerd met vertegenwoordigers uit de chemische, farmaceutische en voedingsindustrie kwam duidelijk naar voren dat deze werkgevers voor posities, waarvoor bachelors in aanmerking zouden kunnen komen, de voorkeur geven aan hbo’ers. De reden is dat de laatsten beter geschoold zijn in de praktische kanten van het laboratoriumwerk. De meeste andere (Europese) landen hebben geen opleidingen vergelijkbaar met het Nederlandse hbo. De commissie heeft voor de masteropleiding kunnen constateren dat de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline tot uiting komen in de eindkwalificaties of eindkwalificaties van de opleiding. De eisen vanuit de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld zijn globaal omschreven. In de eindkwalificaties van de opleiding wordt naar het oordeel van de commissie voldoende aandacht besteed aan algemene kenmerken van wetenschappelijk vorming. De eindkwalificaties voldoen aan de criteria behorende bij dit facet. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Scheikunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Chemistry luidt dat oordeel voldoende.
1.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s: Bacheloropleiding De bacheloropleiding Scheikunde biedt haar studenten een gefundeerd en evenwichtig programma. De samenhang van het programma, zo wordt in de zelfstudie omschreven, wordt in beginsel gedefinieerd door aan elk vak een niveau toe te kennen. Het betreft de volgende niveaus: 0. 1. 2. 3.
44
algemeen; inleidend; basis; gevorderd.
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
Het programma omvat 180 ECTS-studiepunten, waarvan 54 ECTS-studiepunten is ingeruimd als keuzeruimte. Van deze 54 ECTS-studiepunten is 24 ECTS-studiepunten gestuurde keuze binnen het curriculum van Scheikunde. 30 ECTS-studiepunten is vrije keuze en kan worden besteed aan disciplinaire vakken, een minor uit het aanbod van de UvA of kan naar eigen inzicht (mits goedgekeurd door de examencommissie) worden ingevuld. De opleiding heeft enkele vakken bij andere opleidingen aangewezen, die goed aansluiten bij het Scheikundecurriculum. In de bacheloropleiding is het voor uitmuntende Scheikundestudenten mogelijk om het honoursprogramma Exacte Wetenschappen te volgen. De selectie vindt plaats op basis van studieprestaties in het eerste semester van het eerste studiejaar, waarna de student kan starten met het programma. Het honoursprogramma omvat minimaal 30 ECTS-studiepunten extra onderdelen boven de verplichte 180 ECTS-studiepunten. Van de 30 extra ECTS-studiepunten worden honoursmodulen van een omvang van 3 ECTS-studiepunten aangeboden door het Onderwijsinstituut van Exacte Wetenschappen. Daarnaast zijn de studenten verplicht om ten minste één studieonderdeel buiten de exacte wetenschappen te volgen. Een tweede mogelijkheid voor de invulling van het honoursprogramma is het combineren van twee studierichtingen binnen de Exacte Wetenschappen. Bij deze vorm worden tevens eisen gesteld aan de vrije keuzeruimte van 30 ECTS-studiepunten. Masteropleiding Het onderwijs gegeven in de masteropleiding Chemistry is sterk gekoppeld aan het scheikundig onderzoek dat wordt uitgevoerd binnen de FNWI. Door deze sterke koppeling is het mogelijk om de studenten zeven verschillende masterprogramma’s (studiepaden) aan te bieden, te weten: • • • • • • •
Analytical Sciences; Molecular Design, Synthesis and Catalysis; Laser Science/Molecular Photosciences; Condensed Matter Science; Computational and Theoretical Sciences; Biomolecular Sciences; Environmental Science.
De masterprogramma’s Laser Sciences/Molecular Photosciences, Condensed Matter Sciences en Computational and Theoretical Sciences, zijn sinds 1 september 2006 gecombineerd tot het programma Physical Sciences. In elk van deze programma’s kan de student kiezen voor het O-profiel, M-profiel en CE-profiel. In principe zijn alle combinaties van masterprogramma’s en varianten mogelijk. De opzet van de CE- en M-varianten beslaat één disciplinair jaar waarin kennis en wetenschappelijke vaardigheden worden uitgebreid in één der zeven masterprogramma’s en een jaar dat is gewijd aan de gekozen variant. Binnen dit disciplinaire jaar is 30 ECTS-studiepunten gereserveerd voor het uitvoeren van een onderzoeksproject. In het O-profiel worden beide jaren besteed aan de uitbreiding en verdieping van kennis en vaardigheden in één der zeven masterprogramma’s; het onderzoeksproject in deze variant bedraagt minimaal 36 ECTS-studiepunten. De twee jaren van de O-variant en het eerste jaar van de overige varianten worden gegeven in het Engels. In het tweede jaar van de CE- en M-varianten is de voertaal Nederlands, omdat deze opleidingen zijn gericht op de Nederlandse arbeidsmarkt.
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
45
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie omschrijft dat het wetenschappelijk karakter van de bacheloropleiding Scheikunde van de UvA wordt gerealiseerd doordat de opleiding verzorgd wordt door actieve onderzoekers, door de thematiek van het onderzoek in te brengen in het onderwijs (kleuring van vakken) en door studenten al vroeg te betrekken in onderzoeksactiviteiten. De kennisontwikkeling van de Scheikundestudenten krijgt gestalte doordat er binnen het programma zorg voor wordt gedragen dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek vanaf het begin van de studie tot stand komt. In het eerste studiejaar gebeurt dit in hoge mate aan de hand van het thema ‘Chemie en licht’, dat in het tweede semester uitgewerkt wordt in projectvorm op grond van onderwerpen die aansluiten bij het onderzoek van de betrokken docenten. De relatie met het chemisch onderzoek wordt op natuurlijke wijze gelegd doordat docenten tijdens de colleges een verband leggen tussen de leerstof en hun eigen onderzoek. Kennismaking met wetenschappelijk onderzoek speelt een centrale rol in het tweede studiejaar gedurende de twee verplichte projectperioden van vier weken. Een vereiste is dat de twee projecten worden uitgevoerd in verschillende onderzoeksgroepen van de betrokken instituten. Hierdoor krijgen studenten al vroeg in de opleiding zicht op centrale, actuele onderzoeksthema’s van de moderne Scheikunde. In het derde studiejaar volgen de studenten een aantal colleges waarin een specifiek thema uitgebreid aan de orde komt (verdiepingscolleges) en wordt de bachelorfase afgesloten met een onderzoeksproject en een literatuuropdracht. De wisselwerking met de maatschappij komt in het programma op verschillende manieren naar voren. In het tweede studiejaar volgen de studenten een verplicht college Wetenschap, Technologie, Maatschappij en Cultuur, waarin de positie van de chemie in de maatschappij aan de orde komt. Tijdens andere colleges (vooral in tweede helft van de bacheloropleiding) maken studenten kennis met gastsprekers uit het beroepenveld en treden docenten op die sterke banden met het bedrijfsleven en/of (semi)-overheidsinstellingen hebben. In de periode van het bachelorproject is het voor studenten ook mogelijk deel te nemen aan projecten die uitgevoerd worden in samenwerking met bedrijven of andere instellingen zoals een TNOinstituut. Onderzoeksvaardigheden worden aangeleerd door studenten vanaf het eerste jaar projectmatig te laten werken en onderzoek onder begeleiding te laten uitvoeren. In de loop van de studie worden de eisen die gesteld worden aan het onderzoek steeds hoger en neemt de complexiteit toe. Methoden van onderzoek vormen een belangrijk en doorlopend aspect in de opleiding zowel bij de practica als bij de projecten. Bijzondere aandacht hieraan wordt besteed tijdens de tweedejaarsprojecten en bij de afsluiting van de opleiding in de vorm van schriftelijke rapportage en mondelinge presentatie van de bevindingen tijdens het bachelorproject. In het onderdeel Oriëntatie op Onderzoek en Beroep in het derde jaar aan het einde van de opleiding wordt naast oriëntatie op de masteropleidingen, tevens aandacht besteed aan het beroepenveld. De studievereniging ACD speelt hierin een rol; zij organiseert jaarlijks enkele 46
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
lezingen, een buitenlandexcursie en in samenwerking met de studieverenigingen van de Universiteit Utrecht, de VU en de Universiteit Leiden, het PAC-symposium. Gedurende de opleiding wordt er vooral op gelet, dat de studenten zich voldoende ontwikkelen met betrekking tot het formuleren van vraagstellingen, onderzoek, onderzoeksvaardigheden, kritische wetenschappelijke analyse, logisch redeneren en mondelinge en schriftelijke rapportage. Door die benadering wordt ernaar gestreefd om de student voor te bereiden op de eisen van de huidige (kennis)maatschappij en te leren om zich voortdurend te blijven ontwikkelen en ontplooien in het opdoen van kennis en vaardigheden. Het aanleren van vaardigheden krijgt in het bachelorcurriculum gestalte in het onderdeel Academische Basiscompetenties. De prestaties van de student op dat onderdeel worden vastgelegd in een (digitaal) portfolio. Masteropleiding Het curriculum van de masteropleiding Chemistry is ontstaan uit de disciplines die worden bestudeerd in de FNWI en is nauw verbonden met het wetenschappelijke onderzoek dat binnen HIMS en een deel van SILS wordt uitgevoerd. De masteropleiding Chemistry is gebaseerd op de onderzoeksprofilering in de Scheikundeleerstoelen. De onderzoeksvaardigheden worden getraind in de verplichte stage van minimaal 30 ECTSstudiepunten in een werkgroep van de afdeling Scheikunde. In deze stage krijgt de student alle gelegenheid om kennis en inzicht, verworven in onder meer de verplichte colleges, toe te passen in de onderzoekspraktijk. Tijdens de stage wordt de student opgenomen in de betreffende werkgroep en geconfronteerd met modern chemisch onderzoek in een academische omgeving met promovendi en postdocs, inclusief werkbesprekingen en andere wetenschappelijke activiteiten van de werkgroep. Deze opzet houdt in dat het onderwijs en de wetenschappelijke en academische ontwikkeling van de student sterk zijn verbonden met de researchontwikkelingen in de afdeling Scheikunde. Voorts raken studenten vertrouwd met hoogwaardig onderzoek op internationaal niveau, hetgeen belangrijk is voor hun vorming. De stage wordt afgesloten met een stageverslag (masterthesis) en de mondelinge presentatie daarvan voor de werkgroep. Daarnaast wordt een literatuurstudie uitgevoerd over een actueel onderwerp en het resultaat wordt vastgelegd in een literatuurscriptie, die als colloquium aan een breed publiek uit de afdeling Scheikunde wordt gepresenteerd. Op deze wijze worden ook de schriftelijke en mondelinge presentatievaardigheden voortdurend getraind en verbeterd. De student kan het karakter van zijn opleiding in overeenstemming brengen met zijn eigen aanleg en interesse door de O-variant, de CE-variant of de M-variant te kiezen. In de O-variant leert de student vooral wetenschappelijk onderzoek uit te voeren als voorbereiding op een wetenschappelijke carrière in de academische wereld, aan een onderzoeksinstituut of in de (chemische) industrie. Afgestudeerden vinden op den duur hun weg naar één van deze gebieden. Vaak loopt deze weg via promotieonderzoek aan de UvA, een andere universiteit in Nederland of een buitenlandse universiteit. Als voorbereiding op een wetenschappelijke baan wordt de student sterk aangeraden om in het keuzegedeelte van de masteropleiding een korte (bijvak)stage uit te voeren in de industrie of aan een andere universiteit, eventueel in het buitenland. Veel bètastudenten zullen na hun studie ander werk vinden dan onderzoek. Er zijn verschillende beroepsrichtingen waar vakkennis op academisch niveau voor nodig is. De CE- en Mvarianten die hiertoe meer doelgericht opleiden beginnen met een disciplinair jaar bij één van de zeven bovengenoemde masterprogramma’s waar 30 ECTS-studiepunten aan wetenschappelijk onderzoek wordt verricht. Bètastudenten kunnen ook kiezen voor een maatschappijgericht profiel (M-variant), waarbinnen ruimte is gereserveerd voor gammacomponenten. Bèta-alumni blijken namelijk gedurende hun loopbaan regelmatig te kiezen voor maatschappelijk georiënteerde functies zoals bijvoorbeeld management-, staf- of beleidsfuncties. Tevens QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
47
is er een groeiende behoefte aan forensische wetenschappers: bètawetenschappers met kennis van het rechtsstelsel en getraind in interdisciplinair denken. De M-variant is ontwikkeld om studenten de gelegenheid te bieden de daarvoor benodigde competenties te verwerven. De bètastudent wordt voorbereid op de praktijk van de academische professional, waarbij het over de grenzen van het eigen specialisme heen kunnen kijken en in staat te zijn om kritisch na te denken over het eigen vakgebied centraal staan. Aangezien bij complexe problemen vaak meerdere vakgebieden een rol spelen is dit programma tevens een goede voorbereiding op het doen van interdisciplinair onderzoek. Het doel van de M-variant is dus het verwerven van inzichten, vaardigheden en kennis noodzakelijk voor het succesvol functioneren als academisch professional in de sectoren forensische wetenschappen, beleid, wet en regelgeving, handel en management, voorlichting en educatie. Oordeel De commissie heeft tijdens het bezoek geverifieerd of er in de bacheloropleiding een goede aansluiting plaatsvindt tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De interactie tussen onderwijs en onderzoek blijkt vanaf het begin van de studie tot stand te komen onder andere aan de hand van thema’s. In vergelijking met de vorige visitatie blijkt de aandacht in de opleiding voor academische vaardigheden sterk toegenomen. De academische vaardigheden hebben nu een duidelijke plaats in het curriculum. De commissie vindt het positief dat er vroeg in het curriculum aandacht besteed wordt aan onderzoek en onderzoeksvaardigheden, daar staat tegenover dat de aandacht voor labvaardigheden tot het net aanvaardbare niveau is afgenomen. De onderwerpen duurzaamheid, ethiek en milieu komen aan de orde in het vak Wetenschap, Techniek en Samenleving, maar nog niet zodanig dat voor de studenten de relevantie van die onderwerpen voor de discipline Scheikunde duidelijk is. De commissie heeft kunnen constateren dat de kennisontwikkeling bij de studenten in de masteropleiding plaatsvindt in interactie tussen onderwijs en onderzoek in de relevante disciplines. De verschillende mastertracks die door de studenten kunnen worden gevolgd sluiten aan op het onderzoek dat in de onderzoeksinstituten HIMS (van ’t Hoff Institute for Molecular Science) en SILS (Swammerdam Institute for Life Science) plaatsvindt. De opleiding is naar het oordeel van de commissie zodanig ingericht dat de studenten goed worden voorbereid voor een baan in het onderzoek. De meeste studenten kiezen deze O-variant. De commissie vindt het een positieve ontwikkeling dat een deel van de studenten doorstroomt naar de Mvariant en zorgelijk dat slechts weinig studenten kiezen voor de CE-variant, zodat er slechts weinig studenten lijken te opteren voor het beroep van leraar. De commissie heeft op basis van de gesprekken met docenten en studenten een beeld gekregen van het programma en kunnen constateren dat het programma aansluit bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Dat geldt voor alle varianten. De programma’s van de M- en CE-varianten in de opleiding hebben aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van relevante beroepen, zoals forensische wetenschappen, beleid, voorlichting en educatie. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende.
48
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie geeft aan dat één van de voornaamste doelstellingen van de bacheloropleiding Scheikunde is de student theoretische en praktische basiskennis en vaardigheden bij te brengen op het gebied van de discipline. De doelstellingen bij de verplichte studieonderdelen zijn in overeenstemming hiermee gedefinieerd. Dit is in een tabel in de zelfstudie uitgewerkt. Het eerste jaar van de bacheloropleiding Scheikunde is erop gericht om de basiskennis en de nodige vaardigheden aan te leren. Het programma begint met het vak ‘Structuur in de Chemie’, dat bedoeld is om een basis te leggen voor de verschillende onderdelen die tijdens de opleiding aan de orde komen en de verschillende beginniveaus van de studenten gelijk te trekken. Het programma omvat in het eerste jaar ook vakken zoals Wiskunde en Natuurkunde. Deze vakken zijn enerzijds ondersteunend voor de Scheikunde en anderzijds wordt de verbinding tussen de verschillende natuurwetenschappen behandeld. Naast de inhoudelijke aspecten van de discipline Scheikunde wordt er aandacht besteed aan het bijbrengen van algemene vaardigheden in het presenteren van en zoeken naar chemische informatie. Vooral in het vak Laboratoriumvaardigheden wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van de algemene praktische vaardigheden. Aan de hand van het thema ‘Chemie en licht’ wordt in het tweede semester van het eerste jaar het verband tussen de verschillende Scheikundevakken geïllustreerd en wordt dit thema in projectvorm verder uitgewerkt. In overeenstemming met de aanbevelingen van de visitatiecommissie in het jaar 2000 wil de opleiding Scheikunde met dergelijke verbindende themacollege’s de samenhang binnen de opleiding blijven benadrukken. Het derde jaar van de bacheloropleiding wordt afgesloten met een literatuurwerkgroep en een bachelorproject. Tijdens de literatuurwerkgroep in het derde studiejaar wordt vooral de vaardigheid in het verwerken van literatuur getoetst. In het bachelorproject komen alle aspecten van de studie aan de orde: kennis en inzicht, onderzoeksvaardigheden en algemene vaardigheden. Deze stage wordt normaliter gevolgd bij één van de onderzoeksgroepen van de afdeling Scheikunde van de faculteit en wordt afgesloten met een verslag en een presentatie. Door de afsluiting met verslag en presentatie is de student verplicht om een oordeel te vormen over de resultaten en om zijn of haar onderzoek te plaatsen in een bredere context. Masteropleiding Bij aanvang van de masterstudie dient de student één van de drie (O-, M- en CE-) varianten te kiezen. Het programma van de M- en CE-varianten verschilt wezenlijk van dat van de O-variant, omdat het tweede jaar volledig aan specifieke M- en CE-onderdelen is gewijd. In het eerste jaar van de M- en CE-variant specialiseert de student zich in één van de zeven masterprogramma’s door middel van een aantal verplichte colleges (18 ECTS-studiepunten), een literatuuronderzoek (6 ECTS-studiepunten) en een researchproject (stage) met verslag en presentatie (36 ECTS-studiepunten). Het programma van de O-variant bevat meer verplichte colleges, een meer uitgebreide literatuurstudie (12 ECTS-studiepunten) en een langere onderzoeksstage met verslag en presentatie (minimaal 42 ECTS-studiepunten). Voorts moet 6 ECTS-studiepunten worden besteed QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
49
aan het zich bekwamen in algemene vaardigheden. Verplicht is een Engelse cursus (English Speaking and Writing Skills, 2 ECTS-studiepunten). Daarnaast worden cursussen aangeboden op het gebied van communiceren, solliciteren, het schrijven van een onderzoeksvoorstel, enzovoort. Er blijft dan maximaal 36 ECTS-studiepunten vrije keuze over die op verschillende manieren kan worden ingevuld. Door de structuur van het masterprogramma wordt aandacht besteed aan de verschillende geformuleerde eindkwalificaties. Door middel van de verplichte colleges en de stage(s) verwerft de student een gedegen kennis van zowel de theoretische als experimentele elementen van de moderne Scheikunde. Door de eis dat minimaal 30 ECTS-studiepunten besteed moet worden aan het onderzoeksproject doet de student grondige onderzoekservaring op. Veel van de eindkwalificaties worden bereikt tijdens het onderzoeksproject: de student moet een onderzoeksplan opstellen, moet (zelfstandig) onderzoek uitvoeren en moet onderzoeksresultaten analyseren en interpreteren. Daarbij wordt de student bij de relevante onderzoeksprojecten voortdurend geconfronteerd met veiligheids- en milieuaspecten. Tijdens de stage werkt de student ten minste nauw samen met een promovendus, postdoc en/of staflid, maar meestal met meer onderzoekers in de werkgroep waar de stage plaatsvindt. Oordeel De doelstellingen van de bacheloropleiding worden naar het oordeel van de commissie op een systematische wijze vertaald in het programma dat aan de studenten aangeboden wordt. De commissie is van mening dat het voor de studenten goed mogelijk is om de beoogde eindkwalificaties te behalen op grond van het gevolgde programma. Het programma van de bacheloropleiding is een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Voor de uitvoering van het programma in verschillende mastertracks werkt de UvA samen met de opleiding Scheikunde van de VU. Deze samenwerking wordt door de commissie positief gewaardeerd. Op deze manier wordt er gebruikgemaakt van de expertises die in beide universiteiten aanwezig zijn en krijgen de studenten een breed aanbod aan mastertracks en ondersteunende colleges. De invulling van het programma sluit volgens de commissie goed aan op de doelstellingen van de opleiding. Ook de samenwerking met Natuurkunde voor onder andere de track Physical Sciences wordt door de commissie gezien als een pluspunt. Het viel de commissie in de gesprekken met de masterstudenten op dat er weinig gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheden (een deel van) de studie in het buitenland te doen. Eén van de redenen daarvoor zou kunnen zijn dat de meeste studenten maar één project doen. De commissie zou de suggestie willen doen de studenten in de O-variant te verplichten twee verschillende stages of projecten te kiezen, zodat er minimaal één buiten de universiteit gevolgd wordt. De commissie heeft ook kennisgenomen van de internationale eenjarige masteropleiding ATOSIM. Een dergelijke internationale opleiding kan gezien worden als een verrijking van het onderwijsaanbod. De lage doorstroom naar de lerarenopleiding baart de commissie zorgen. Het is wat veel gevraagd dat de student die voor deze mastervariant gekozen heeft na twee jaar opleiding toch nog 20 ECTS-studiepunten stage moet lopen voor hij/zij zich eerstegraads leraar mag noemen. De commissie zou willen suggereren die 20 ECTS-studiepunten in te laten dalen in de masteropleiding. Voor het overige is de commissie van mening dat het programma van de masteropleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties, dat de eindkwalificaties goed zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma en dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt om eindkwalificaties te bereiken. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. 50
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding De kern van de opleiding wordt gevormd door studieonderdelen waarin de belangrijkste aspecten van de algemene chemie, organische chemie, anorganische chemie, fysische chemie, biochemie en analytische chemie aan de orde komen. De sterke verwevenheid van de verschillende onderwerpen van de Scheikunde wordt in hoge mate gewaarborgd door de interne samenhang van het programma gedurende het eerste en tweede studiejaar. Deze samenhang van de vakken wordt halfjaarlijks besproken tijdens de docentbijeenkomsten en wordt standaard geëvalueerd tijdens de evaluatiebijeenkomsten met studenten en docenten. Daarnaast spelen de jaarcoördinatoren een belangrijke rol in het afstemmen van de onderdelen onderling. De samenhang van het programma als geheel wordt bewaakt door de opleidingscommissie. De samenhang van het programma wordt in beginsel gedefinieerd door aan elk vak een niveau toe te kennen. Algemeen kan worden gesteld dat de voorkennis uit de algemene colleges en de inleidende colleges benodigd is voor de colleges op basisniveau, welke op hun beurt weer aan de voorkennis bijdragen voor de colleges op gevorderd niveau. Daarnaast komt de relatie tussen de studieonderdelen van het curriculum tot uiting in de inhoudelijke aspecten van de colleges, practica en projectperioden in de verschillende studiejaren. Masteropleiding Iedere masterstudent stelt in overleg met de mastercoördinator zijn Personal Education Programme (PEP) samen dat in detail het onderwijsprogramma van de student weergeeft inclusief de gekozen colleges en de invulling van het keuzegedeelte in de O-variant. Dit programma moet vier maanden voor het afstuderen worden goedgekeurd door de examencommissie. De examencommissie beoordeelt of het PEP in overeenstemming is met de richtlijnen van de masteropleiding zoals beschreven in de OER. Als de student een onderdeel wil volgen dat niet in de OER beschreven staat of als de student een bijvakstage wil volgen buiten de universiteit, dient hij/zij een aanvraag in te leveren bij de examencommissie. De examencommissie bepaalt vervolgens of het onderdeel het juiste niveau heeft en geeft al dan niet toestemming. Voor elk masterprogramma is een mastercoördinator aangewezen, die onder andere als taak heeft een samenhangend programma op te stellen. Elke individuele student heeft voordat hij/zij aan de masteropleiding begint een gesprek met deze mastercoördinator. De mastercoördinator bespreekt samen met de student zijn/haar studieprogramma. Hierbij wordt aandacht besteed aan eventuele deficiënties, aan interesses en wensen van de student. Ook zal de student al vroeg in de masteropleiding gevraagd worden in welke onderzoeksgroep hij/zij het onderzoeksproject wil uitvoeren. Vervolgens stelt de mastercoördinator in samenspraak met de student een samenhangend programma op. Alle masterprogramma’s beginnen met een aantal verplichte hoorcolleges (en werkcolleges) om de studenten in te wijden in het betreffende onderzoeksgebied van de Scheikunde en allen op hetzelfde niveau te brengen. De student verwerft zo de theoretische bagage om later succesvol een onderzoeksproject uit te voeren. Oordeel De commissie heeft zich aan de hand van de zelfstudie, de gesprekken en documenten zoals readers, syllabi en handleidingen een goed beeld kunnen vormen van de inhoud van het programma en de samenhang tussen de verschillende cursussen. Er ligt een duidelijke visie ten grondslag aan de opbouw van het curriculum en de verschillende leerlijnen die daarin een QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
51
plaats hebben. De leerlijn academische vaardigheden is geïntegreerd in de inhoudelijke cursussen. Er wordt door de docenten systematisch en goed overlegd over de afstemming van de inhoud van de verschillende cursussen op elkaar. De masterstudenten die de commissie gesproken heeft voelden zich een volwaardig lid van de onderzoeksgroep waar zij hun hoofdstage doen. Tijdens het werken aan het onderwerp in de hoofdstage integreert de student alle verworven kennis, inzichten en vaardigheden. De commissie is positief over de wijze waarop in de opleiding wordt omgegaan met het Personal Education Programme, waarin door student en mastercoördinator gezamenlijk het individuele studiepad van de student wordt vastgelegd. Zo wordt de samenhang in het programma voor elke student gegarandeerd, zonder dat dit ten koste gaat van een individuele invulling. Zoals eerder opgemerkt is de commissie er voorstander van de studenten te stimuleren een deel van de studie in het buitenland te doen. Zij is van mening dat dit het beste gestimuleerd wordt door de student te verplichten twee projecten te doen in de masteropleiding. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleiding De zelfstudie beschrijft dat uit evaluaties, slagingspercentages en besprekingen van studenten met de opleidingsdirecteur blijkt dat er geen grote struikelblokken in het programma zijn. Ook de studeerbaarheid van het programma is volgens de evaluatie-uitslagen goed. De studenten laten weten dat de vakken op het juiste moment in de opleiding worden aangeboden. Tevens geven zij aan dat er gemiddeld per week twintig tot dertig uur aan de studie wordt besteed; in tentamenperioden verschuift dit naar dertig à veertig uur per week. In de projectweken besteden studenten ongeveer veertig uur aan hun studie. Door middel van huiswerk en pretests, waarvan de resultaten het tentamencijfer positief kunnen beïnvloeden, wordt door de opleiding geprobeerd het aantal uren zelfstudie te verhogen. Door spreiding van werkvormen en door het roosteren van een practicum of project in een blokvorm wordt geprobeerd de studielast zo goed mogelijk te spreiden. Zo hoeft een student in een projectblok alleen aandacht te besteden aan het project en niet aan theorievakken, aangezien deze al zijn afgerond. Masteropleiding Volgens de zelfstudie blijkt uit evaluatiegesprekken met docenten, studenten en mastercoördinatoren dat de verschillende programma’s goed studeerbaar zijn. Masterstudenten zijn meestal zeer gemotiveerd met de studie bezig en besteden veel meer tijd aan zelfstudie dan de bachelorstudenten. Gemiddeld besteden de studenten veertig uur per week aan de studie, werken zelf achterstanden weg en nemen contact op met de docenten als zij ergens vastlopen. De studenten, ook de buitenlandse studenten, geven aan dat de docenten door de informele sfeer zeer goed te bereiken zijn en dat docenten altijd bereid zijn extra uitleg te geven. Hierdoor wordt een eventuele achterstand in kennis snel weggewerkt.
52
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
Oordeel De commissie is mede op basis van gesprekken met de bachelorstudenten van mening dat er weliswaar enkele struikelblokken in het bachelorprogramma te vinden zijn, maar dat het programma als geheel studeerbaar is. De struikelblokken, zo blijkt ook uit de zelfstudie, zijn aan de opleiding bekend. Er wordt door de opleiding veel aan gedaan om de Wiskundevakken studeerbaar te maken voor alle studenten en te zorgen dat deze geen drempel vormen voor het volgen van de studie. Naast Wiskunde wijzen de studenten Kwantum- en Thermodynamica als mogelijke struikelblokken aan. Deze vakken hoeven geen vertraging op te leveren, maar de studenten vinden ze wel moeilijk en moeten er hard voor werken. De studeerbaarheid van het bachelorcurriculum Scheikunde is over het algemeen goed. Wel ligt er een zware studielast op het eerste semester. Dit heeft vooral te maken met het feit dat er in het eerste semester relatief veel tussentoetsen, huiswerkopdrachten en tentamens zitten om te komen tot een gedegen studieadvies. Uit evaluaties blijkt in het eerste semester vooral het wiskundecollege Calculus 1 een moeilijk vak te zijn. Door uitbreiding van het werkcollege en het monitoren van studenten door middel van diagnostische toetsen wordt dit probleem door de opleiding grotendeels opgevangen. Het programma van de verschillende mastertracks is naar het oordeel van de commissie studeerbaar. De studenten die de commissie gesproken heeft zagen geen struikelblokken in het programma. Ook de deeltijdvariant van Analytical Sciences was volgens de betreffende studenten goed te doen in de tijd die er voor staat. De commissie heeft ook hbo-instromers gesproken, die eveneens melden geen problemen te hebben de studie te volgen. De buitenlandse studenten vertelden dat zij weliswaar moesten wennen aan de wijze waarop de studie gestructureerd is, maar dat zij na die gewenningsperiode geen moeite hadden de studie binnen de gestelde tijd te doen. De opleiding, dat wil zeggen de docenten en de mastercoördinatoren, blijkt alert te zijn op eventuele aansluitproblemen en struikelblokken voor studenten die in de masteropleiding instromen anders dan vanuit de eigen bacheloropleiding. De maatregelen die de opleiding in die gevallen neemt lijken de commissie adequaat. Het feit dat studenten na voltooiing van de E-variant van de opleiding toch nog 20 ECTSstudiepunten stage moeten lopen voor zij de bevoegdheid als eerstegraads leraar kunnen krijgen lijkt de commissie overigens wel een mogelijk struikelblok voor de E-variant. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding De instroom in de bacheloropleiding Scheikunde is de laatste drie jaren gemiddeld zeventien studenten per jaar. Om toegelaten te worden tot de opleiding, dient een aankomende student op het vwo een profiel ‘Natuur en Techniek’ of ‘Natuur en Gezondheid’ te hebben gevolgd of het profiel ‘Economie en Maatschappij’ of ‘Cultuur en Maatschappij’, beide met Wiskunde B1, Natuur- en Scheikunde 1. Voor leerlingen die géén bijpassend vakkenpakket hebben gevolgd, biedt de faculteit een deficiëntieprogramma aan: het zogenaamde Bètabrugtraject. Hierin kunnen leerlingen hun deficiënties wat betreft kennis van Scheikunde, Wiskunde, QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
53
Biologie en Natuurkunde wegwerken en alsnog instromen in de bacheloropleiding Scheikunde. Het traject kent twee varianten: de voltijdvariant, bedoeld voor aankomende studenten met een vwo-diploma E&M of C&M en havisten met een hbo-propedeuse, en de deeltijdvariant, waarin maximaal drie vakken kunnen worden bijgespijkerd. Alle vakken moeten worden afgesloten met een voldoende om in te mogen stromen in de bachelor. Voor studenten die alleen deficiënt zijn in Wiskunde, wordt een Wiskundezomercursus aangeboden, welke wordt afgesloten met een toets. Een voldoende voor deze toets is een voorwaarde voor toelating. Ook is het mogelijk voor instromers van 21 jaar en ouder tot de opleiding te worden toegelaten door middel van het afleggen van een colloquium doctum, een toets aan de poort van de universiteit die gelijkwaardig is aan het vwo-diploma. Verder kan een student instromen na een hbo-opleiding. De criteria om in dit geval toegelaten te worden, staan vermeld in de OER; goedkeuring door de examencommissie van de opleiding moet altijd plaatsvinden. Vanwege de veranderingen in het vwo-programma was de aansluiting op het vwo een belangrijk aspect bij het opzetten van de bachelorprogramma’s. Uit de evaluaties in het eerste jaar blijkt dat studenten geen moeite hebben met de aansluiting vwo-wo wat betreft de kennis. De studenten hebben wel opgemerkt dat de universiteit soms schoolser is dan het vwo. Het onderwijsinstituut heeft er expliciet voor gekozen om in het eerste semester met tussentoetsen en huiswerkopdrachten te werken, zodat aan het einde van een semester een overwogen studieadvies gegeven kan worden. Tevens worden studenten op deze manier gedwongen de stof bij te houden en niet met leren te wachten tot vlak voor een tentamen. Na het eerste semester wordt de studenten geleidelijk aan meer vrijheid gegeven, hoewel bij sommige ‘moeilijke’ vakken bewust wordt gekozen voor tussentoetsen, huiswerk of pretests. Masteropleiding Studenten met een kandidaats- of bachelordiploma Scheikunde van een Nederlandse universiteit hebben automatisch toegang tot de masteropleiding Chemistry van de UvA (alle mastertracks). Dit geldt ook voor studenten met een bachelordiploma van de bètagammaopleiding met een major Scheikunde. Aan studenten met een kandidaats- of bachelordiploma van een Nederlandse universiteit in een andere richting dan Scheikunde wordt slechts toegang verleend tot de masteropleiding Chemistry na zorgvuldige afweging door de examencommissie en na advies ingewonnen te hebben van de mastercoördinator van het programma dat de student wil volgen. Dit geldt ook voor studenten met een hbo-diploma. Het aantal studenten dat per jaar instroomt in de masteropleiding Chemistry van UvA sinds 2002 varieert van 18 tot 33. Het aantal buitenlandse studenten dat per jaar instroomt in de masteropleiding varieert van drie tot acht. De verwachting is dat dit aantal zal toenemen, mede door het ontwikkelen van de Erasmus Mundus-opleiding ATOSIM. Oordeel De instroomcijfers van de afgelopen jaren in de bacheloropleiding geven de commissie reden tot zorg. Daarin staat deze opleiding niet alleen, ook andere opleidingen Scheikunde hebben met een dalende studenteninstroom te maken gehad en zien de instroom, net als de UvA, recent weer toenemen. De commissie heeft kunnen constateren dat UvA de voorlichting aan vwo-leerlingen en diverse andere potentiële studenten om die reden radicaal heeft aangepast. De effecten van die inspanningen zijn echter nog niet op korte termijn meetbaar. De commissie zou de opleiding sterk willen adviseren de samenwerking met de VU die nu voor de masteropleiding gerealiseerd is uit te breiden tot samenwerking voor de bacheloropleiding. De commissie heeft kunnen constateren dat de opleiding zich inzet om de aansluiting tussen 54
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
vwo en wo zo goed mogelijk te laten verlopen onder andere door het didactische model dat zij hanteert in het eerste semester van het eerste jaar. Studenten kunnen voorafgaande aan een cursus testen of ze voldoende Wiskunde beheersen om de cursus te kunnen volgen. Op basis van die test kunnen de studenten zich gericht bijscholen en hebben docenten zicht op de hiaten in kennis van de studenten. De opleiding verzorgt daarbij ook verschillende aansluitcursussen. De commissie is van mening dat de opleiding er veel aan doet om belemmeringen weg te halen. Het aantal studenten dat instroomt in de masteropleiding zou naar het inzicht van de commissie hoger kunnen zijn, vooral ook gezien het aantal mastertracks dat er mogelijk is. De bescheiden instroom is voor een groot deel toe te wijzen aan de lage aantallen studenten die van de eigen bacheloropleiding komen. Dit zou gecompenseerd kunnen worden door meer studenten met een hbo-opleiding en uit het buitenland te trekken. De commissie is het met de opleiding eens dat er verwacht kan worden dat de instroom in de komende jaren toe zal nemen door een hogere instroom uit het buitenland en een grotere toestroom van studenten die hun bacheloropleiding hebben afgerond aan de UvA. De commissie heeft waardering voor de samenwerking met de VU voor verschillende mastertracks. De omschrijving van en de voorlichting over de mastertracks is goed te noemen. Het is voor de studenten duidelijk wat ze kunnen kiezen en bij welke onderzoeksgroepen de mastertracks aansluiten. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Scheikunde omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Chemistry omvat 120 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bacheloropleiding In het bachelorprogramma is geprobeerd voor elk studieonderdeel een passende werkvorm, of mix van werkvormen te vinden, afhankelijk van de inhoud van het studieonderdeel en de fase in de studie. De belangrijkste werkvormen die gehanteerd worden zijn:
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
55
•
•
•
•
•
•
Hoor- en werkcollege: hoor- en werkcolleges worden voornamelijk gegeven in de bacheloropleiding met een evenwichtige verdeling van het aantal uren over de eerste twee studiejaren. Het aantal uren hoor- en werkcolleges vertoont na het tweede studiejaar een lichtdalende trend, doordat hoor- en werkcollege worden vervangen door projecten. Dit is in overeenstemming met de opbouw van de studie, waar na de theorievorming in het eerste studiejaar en de verdiepingsfase in het tweede studiejaar, de opgedane kennis meer (zelfstandig) toegepast wordt. Hoorcolleges, werkcolleges en (computer)practica worden afgewisseld of geïntegreerd gegeven. Practicum: laboratorium en computer. In de opleiding zijn diverse soorten practica verwerkt die dienen om de student de benodigde vaardigheden op te laten doen die hij/zij later in de carrière nodig heeft. Wegens de steeds uitgebreidere toepassingsmogelijkheden van de ICT is het computeronderwijs steeds belangrijker geworden. Project: in de projecten worden verschillende werkvormen gecombineerd: de student moet tijdens een afgebakende periode een kort onderzoek uitvoeren, waarin praktische vaardigheden en theoretische kennis moeten worden toegepast in een onderzoeksomgeving. Aan het einde van het project moeten studenten een verslag schrijven en een presentatie geven, zodat tevens de communicatieve vaardigheden getraind worden. Zelfstudie: bij de bacheloropleiding Scheikunde dient de student een groot deel van de tijd aan zelfstudie te besteden. Tijdens practica en tijdens de projecten in het tweede jaar wordt ernaar gestreefd de tijd die besteed moet worden aan zelfstudie te beperken, omdat de studenten dan lange werkdagen draaien. Voor het schrijven van verslagen wordt tijd ingeroosterd tijdens de practica of projecten. Bij de meer theoretisch georiënteerde vakken aan het begin van de bacheloropleiding wordt van de student meer zelfstudie verwacht. Indien nodig wordt de zelfstudie aangemoedigd of aangestuurd door middel van pretests of huiswerkopdrachten Bachelorproject: als proeve van bekwaamheid sluit de student de bacheloropleiding af met een eindverslag. Hierbij wordt getoetst of de student een zelfstandig onderzoek van beperkte omvang kan opzetten, uitvoeren en rapporteren. De student presenteert de resultaten van dit onderzoek in een verslag, op het web en in een voordracht voor de onderzoeksgroep.
In het ontwerp van een studieonderdeel worden werkvormen op verschillende manieren gecombineerd. Een ‘didactische’ lijn die in de eerste twee studiejaren vaak wordt toegepast is als volgt: • •
• • •
56
Het hoorcollege geeft een eerste introductie van en overzicht over de stof, en werkt zo als voorbereiding op de zelfstudie. Zelfstudie: studenten bereiden een werkcollege voor door eenvoudige opdrachten van tevoren te maken (huiswerk), of zij spijkeren voorkennis bij. Bij enkele vakken worden pretests gehouden, welke als functie hebben de studenten te attenderen op ontbrekende voorkennis. Zelfstudie in deze fase functioneert als voorbereiding op het werkcollege. Werkcollege: studenten werken onder begeleiding aan de wat pittiger opdrachten. Dit is mogelijk omdat zij al zelf met de stof bezig zijn geweest. Zelfstudie: opgaven op tentamenniveau (bijvoorbeeld proeftentamens) worden hiervoor beschikbaar gesteld. Zelfstandig beantwoorden hiervan zou na het werkcollege mogelijk moeten zijn. Indien een bijpassend practicum mogelijk is, wordt dit altijd ‘dicht bij’ het betreffende theorieonderdeel ingeroosterd, soms parallel hieraan (Mathematica Studiocourse bij Calculus 1), ofwel net na afloop als toepassing van de theorie (Spartan Project bij Kwantumchemie).
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
De grote ‘natte’ Scheikundepractica vragen zoveel tijd en aandacht dat gekozen is om deze in blokvorm te geven na afloop van de bijbehorende theorieonderdelen. Masteropleiding Aan het begin van de masteropleiding wordt een aantal hoorcolleges gegeven. Anders dan in de bacheloropleiding zullen er weinig of geen aparte werkcolleges meer gegeven worden. Hooren werkcolleges zijn in sommige colleges min of meer geïntegreerd, waarbij de studenten in groepsverband gelegenheid wordt geboden problemen uit te werken. Daarnaast zal de student zich de stof door een flinke portie zelfstudie eigen moeten maken. Normaliter wordt een theoretisch deel afgesloten door een schriftelijk tentamen, maar in sommige gevallen kan dit een mondeling tentamen zijn of een werkstuk. Het cursorisch deel binnen de verschillende masterprogramma’s en mastervarianten is zeer divers en de student heeft in het samenstellen van zijn/haar pakket veel vrije keuze. Veel verschillende werkvormen (hoorcolleges, werkcolleges, computerpractica, zelfstudie, practica, voordrachten, et cetera) worden geïntegreerd aangeboden. De belangrijkste werkvorm is de hoofdstage (30 ECTS-studiepunten of meer). Deze werkvorm is gebaseerd op het meester-gezelprincipe. Onder begeleiding van een promovendus, een postdoc of een staflid dat actief is in het wetenschappelijk onderzoek wordt een origineel wetenschappelijk onderzoek verricht. Gedurende de hoofdstage zal de student steeds zelfstandiger opereren en in de loop van het project met eigen ideeën komen en deze toepassen. Aan het eind van de stage wordt een verslag gemaakt gevolgd door een mondelinge presentatie. Het wordt aangeraden om het onderdeel Literature Thesis and Colloquium af te ronden voor het begin van het afstudeerproject. Het is verplicht dit literatuuronderzoek vast te leggen in een scriptie en de bevindingen mondeling te presenteren (colloquium), waarmee 12 ECTS-studiepunten worden vergaard. Deze scriptie en het colloquium kunnen ook later in de masterfase worden gedaan, maar dan over een ander onderwerp dan het onderwerp dat is behandeld tijdens het afstudeeronderzoek. Oordeel Tijdens de gesprekken met docenten van de bacheloropleiding werd het de commissie duidelijk dat er veel aandacht en zorg besteed is aan de vormgeving van het onderwijsprogramma. Bij de opzet van het eerstejaarsprogramma is intensief samengewerkt met het Amstel-instituut, voor onderzoek en verbetering van onderwijs in de Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek. Dat heeft geresulteerd in een didactisch concept, dat consequent is toegepast. Hierdoor worden de studenten optimaal in staat gesteld de kwalificaties te behalen. De studenten zijn zeer tevreden over de opzet van het programma. Ze rapporteren dat het eerste deel van het eerste jaar weliswaar schools is, maar dat ze daardoor leren studeren. Daarnaast is het programma zo opgezet dat ze in het eerste jaar reeds bezig zijn met projecten en kennismaken met scheikundig onderzoek zodat ze ook voldoende uitgedaagd worden. De kern van de masteropleiding wordt gevormd door de hoofdstage of het onderzoek dat de studenten doen ter afsluiting van de opleiding. Dit is naar de mening van de commissie in lijn met de doelstellingen van de opleiding. Ook de studenten die de M- of de CE-variant hebben gekozen besteden een groot deel van hun opleiding aan het eigen onderzoek. De overige programmaonderdelen bereiden op dit eigen onderzoek voor of ondersteunen dit. Er worden veel verschillende werkvormen gehanteerd, vaak geïntegreerd in een programmaonderdeel afhankelijk van de leerdoelen van de betreffende cursus. Naar de mening van de commissie sluiten de didactische werkvormen aan op de leerdoelen van de programmaonderdelen en op de doelstellingen van de masteropleiding. Het didactisch concept dat ten grondslag ligt aan deze opleiding is dat er door een diversiteit aan werkvormen QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
57
toegewerkt wordt naar een steeds grotere zelfstandigheid van de student, zodat deze aan het eind van zijn opleiding in staat is zelfstandig onderzoek te verrichten. Zeer positief is de commissie over de samenwerking met de VU, waardoor het mogelijk is de studenten verschillende volwaardige mastertracks aan te bieden en daarbij expertise in te zetten van medewerkers van VU en UvA. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De examencommissie stelt de regels vast met betrekking tot toetsing, ziet er op toe dat de OER wordt nageleefd en speelt een rol in de afhandeling van eventuele klachten. De examencommissie komt maandelijks bijeen. Tijdens deze bijeenkomsten worden nieuwe aanvragen tot toelating behandeld en beoordeelt de commissie steekproefsgewijs of afgenomen tentamens een goede toetsing zijn. Ook verifieert de examencommissie per bijeenkomst steekproefsgewijs beoordelingen van afstudeerverslagen. Bacheloropleiding Alle onderdelen worden afgesloten met een toets. De consistentie van de beoordeling wordt gewaarborgd door beoordelingscriteria en intercollegiale afstemming. Voor de beoordeling van het afsluitende bachelorproject zijn beoordelingscriteria gespecificeerd. Daarnaast vindt er op individuele basis overleg plaats tussen docenten over het niveau van de toetsing. Het vereiste niveau van de kennis en vaardigheden dat getoetst wordt, wordt tijdens de colleges bekend gemaakt en veelal geïllustreerd aan de hand van een proeftentamen. De toetsvorm wordt aangepast aan het type onderwijs en is vooraf bekend. Voor hoorcolleges en werkcolleges wordt meestal schriftelijk getentamineerd met open vragen. Een practicum wordt afgesloten met een practicumtoets of met een verslag. Een project van grotere omvang wordt afgesloten met een presentatie en verslag. Het tweede project wordt tijdens een projectenfestival afgesloten met een presentatie. Bij dit project vindt peer review plaats. Voor de beoordeling van het bachelorproject, dat een reflectie is van het eindniveau van de opleiding, vindt de toetsing door twee of drie docenten plaats via een vast format. Door gebruik te maken van een beoordelingsformulier wordt getoetst of de student de eisen heeft gehaald, zoals deze geformuleerd zijn in de Dublin-descriptoren. De verantwoordelijk begeleider en, indien aanwezig, de dagelijks begeleider, beoordelen het bachelorproject. Daarnaast dient er een onafhankelijk beoordelaar te zijn: dit moet een staflid zijn van de afdeling Scheikunde die tot een andere onderzoeksgroep behoort dan de groep waarin het bachelorproject is uitgevoerd. Indien de beoordeling met meer dan een punt uiteenloopt moet er overleg plaatsvinden en eventueel een extra docent betrokken worden bij de beoordeling. Masteropleiding Alle onderdelen worden afgesloten met een afsluitende toets. Voor ieder studieonderdeel wordt, hetzij in de studiegids, hetzij bij aanvang van het college duidelijk aangegeven wat de vereisten zijn. De consistentie van de beoordeling wordt gewaarborgd door beoordelingscriteria en intercollegiale afstemming. Voor de beoordeling van de afstudeerstage, de masterthesis en presentatie 58
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
en de literatuurscriptie en colloquium worden vooraf vastgestelde beoordelingscriteria gehanteerd. Voor tentaminering van de cursorische onderdelen vindt op individuele basis overleg plaats tussen docenten ten aanzien van het niveau van de toetsing. Voor de meeste vakken zijn meerdere docenten verantwoordelijk en is intercollegiale afstemming gegarandeerd. Daar waar promovendi, postdocs of ondersteunend personeel betrokken zijn bij de beoordeling of toetsing, vindt overleg en controle van het toetsingsniveau plaats. Het vereiste niveau van de kennis en vaardigheden dat getoetst wordt, wordt tijdens de colleges bekendgemaakt en veelal geïllustreerd aan de hand van een proeftentamen. De toetsvorm wordt aangepast aan het type onderwijs en is vooraf bekend (studiegids). Meestal wordt schriftelijk getentamineerd met open vragen. In tegenstelling tot in de bachelor, wordt in de masterfase ook mondeling getentamineerd. Bij deze mondelinge tentamens zijn altijd minstens twee examinatoren aanwezig. Voor de beoordeling van het afstudeerproject, dat een reflectie is van het eindniveau van de opleiding, vindt de toetsing door twee of drie docenten plaats via een beoordelingsformulier. Door gebruik te maken van dit formulier wordt getoetst of de student de eisen heeft gehaald, zoals deze geformuleerd zijn in de Dublin-descriptoren. De verantwoordelijke begeleider en, indien aanwezig, de dagelijkse begeleider, beoordelen het afstudeeronderzoek en het afstudeerverslag. Daarnaast dient er een onafhankelijke beoordelaar te zijn. Dit moet een staflid zijn van de afdeling Scheikunde die uit een andere onderzoeksgroep komt dan de groep waarin de afstudeeropdracht is uitgevoerd. Indien de beoordeling met meer dan een punt uiteenloopt moet er overleg plaatsvinden en eventueel een extra docent betrokken worden bij de beoordeling. Oordeel De commissie heeft bij de studenten geverifieerd of de toetsen aansluiten op hetgeen in het programmaonderdeel aan de orde is gekomen. De studenten zijn van mening dat ze voldoende zijn voorbereid op de wijze waarop er getentamineerd wordt, onder andere omdat er proeftentamens ter beschikking gesteld worden. De commissie heeft ook aan de hand van de tentamens en andere toetsen die zij heeft bekeken kunnen constateren dat de toetsvormen zijn aangepast aan het type onderwijs van de cursus. De commissie heeft voorbeelden gezien van de verschillende toetsen en de beoordeling daarvan. Zij heeft geverifieerd of de toetsen inderdaad zijn afgestemd op de leerdoelen van de programmaonderdelen. Naar het oordeel van de commissie wordt er in beide opleidingen adequaat getoetst en gebeurt de beoordeling van de afstudeeropdrachten op een zorgvuldige en transparante wijze. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Scheikunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Chemistry luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
59
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Het docerend personeel van de opleiding is voornamelijk aangesteld bij de onderzoeksinstituten van ’t Hoff Institute for Moleculair Sciences (HIMS) en Swammerdam Institute for Life Sciences (SILS). In 2004 zijn in het ‘Kwaliteitsplan Onderwijs FNWI’ de structuur, de verantwoordelijkheden en de communicatielijnen met betrekking tot het docerend personeel uiteengezet. Een algemene indicatie is een verdeling van 40% onderwijs en 60% onderzoek voor het vast aangestelde wetenschappelijk personeel. Bij nieuw aan te stellen personeel speelt de afdelingsvoorzitter een belangrijke rol. Bij de aanstelling van nieuwe hoogleraren (zowel structurele als bijzondere) geeft hij advies over de profielschets en het benoemingsadvies aan de decaan. Daarnaast maakt hij vaak deel uit van de benoemingsadviescommissie. Bij een aanstellingsvoorstel voor een ud of een bevorderingsvoorstel voor de aanstelling van een uhd wordt de afdelingsvoorzitter meestal om advies gevraagd. Naast de afdelingsvoorzitter heeft de onderwijsdirecteur een belangrijke rol aangaande de onderwijstaakomschrijving in de profielschets voor nieuw aan te stellen personeel. De koppeling van onderwijs en onderzoek is karakteristiek voor het wetenschappelijk onderwijs. Dit geldt onverkort voor de opleiding Scheikunde aan de UvA. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het onderwijs te allen tijde ligt bij het vaste (en dus gepromoveerde) wetenschappelijk personeel (HL, uhd, ud) en dat verreweg het grootste gedeelte van het onderwijs ook daadwerkelijk gegeven wordt door dit personeel. Promovendi worden ingezet bij practica en werkcolleges, maar ook bij de werkcolleges streeft de opleiding ernaar om waar mogelijk de vaste staf in te zetten. Doordat het wp vast aangesteld is bij een onderzoeksinstituut en in de taakomschrijving altijd zowel onderwijs als onderzoek is opgenomen, is de koppeling van het onderwijs met onderzoek gegarandeerd. Vrijwel alle docenten participeren actief in internationaal wetenschappelijk onderzoek en hierdoor kunnen zij gemakkelijk voorbeelden uit de actuele praktijk van het onderzoek in het onderwijs verweven. De opleiding maakt in principe geen verschil tussen de inzet van hoogleraren en universitair (hoofd)docenten bij de verzorging van de colleges. De keuze voor de juiste docent voor een vak wordt gemaakt op basis van het onderzoeksgebied van het personeel. Hoogleraren verzorgen door het hele curriculum van bachelor- en masteropleiding een aanzienlijk gedeelte van het onderwijs. Promovendi begeleiden in de masteropleiding voornamelijk studenten tijdens de afstudeerfase.De begeleiding bij de bacheloropdrachten zowel als bij de masterafstudeeropdrachten, alsmede toezicht op de voortgang van de masterstudenten, valt altijd onder verantwoordelijkheid van één van de vaste leden van de wetenschappelijke staf. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat het vaste wetenschappelijke personeel dat betrokken is bij de bachelor- en de masteropleiding gepromoveerd is en tevens een onderzoeksaanstelling heeft. De wetenschappelijke staf maakt deel uit van een van de onderzoeksinstituten HIMS en SILS. Op basis van haar eigen expertise in het wetenschappelijke veld is de commissie van mening dat het onderzoek dat door deze onderzoekinstituten wordt verricht van internationaal erkend niveau is.
60
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De omvang van het wetenschappelijk personeel dat het onderwijs verzorgt is 15,87 fte. Het aantal mensen dat bij het onderwijs betrokken is, is echter veel groter, doordat veel hoogleraren, voornamelijk de (bijzonder) hoogleraren uit de industrie, een kleine aanstelling hebben (maximaal 0,2 fte voor onderwijs en onderzoek). Zij verzorgen wel delen van het onderwijs om de koppeling van het onderwijs met het bedrijfsleven te garanderen. Tevens verzorgen hoogleraren van andere onderzoeksinstituten dan HIMS en SILS kleine onderdelen bij de opleiding Scheikunde. De exacte omvang in aantal fte onderwijs voor de opleiding Scheikunde is moeilijk te bepalen, doordat het onderwijs een geïntegreerd geheel is binnen de gehele faculteit. Vakken en delen van programma’s worden aan meerdere opleidingen tegelijkertijd aangeboden, soms zelfs op facultair niveau (M- en CE-variant). Daarnaast vindt samenwerking plaats met het Amstel-instituut, dat gespecialiseerd is in de bètadidactiek en onderzoek en ontwikkeling van ICT-toepassingen in het onderwijs, met andere faculteiten (zoals met de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen voor de M-variant) en met de Vrije Universiteit van Amsterdam. Omdat dit onderwijs gedeeltelijk bestaat uit aanschuifonderwijs bij de opleiding Scheikunde en gedeeltelijk uit apart onderwijs, is dit niet goed te differentiëren naar de verschillende opleidingen. Het aantal studenten per fte onderwijs bedraagt circa zeven gedurende de laatste vier studiejaren. Het aantal studenten per fte onderwijs neemt de laatste jaren toe door een hogere instroom en een daling van het aantal fte voor het onderwijs. Het werkelijk aantal studenten per fte onderwijs ligt hoger als hierin tevens de studenten worden meegenomen die vanuit andere studierichtingen deelnemen aan het Scheikundeonderwijs van de bachelor- en masteropleiding. Tevens zijn in deze berekening de VU-studenten die het gezamenlijke masterprogramma volgen niet meegerekend. Worden deze groepen wel meegerekend, dan komt deze ratio uit op circa elf studenten per fte onderwijs. De onderwijsvoorzieningen, onderwijsondersteuning en diversiteit in onderwijsgevenden worden door studenten en docenten gewaardeerd. Dit komt mede doordat de opleiding Scheikunde in de bacheloropleiding werkt met het zogenaamde docent-prodocentsysteem. Voor elk vak wordt zowel een (verantwoordelijk) docent als een prodocent aangewezen. De prodocent is betrokken bij het college en kan altijd invallen bij afwezigheid van de verantwoordelijk docent. Dit systeem heeft als voordeel dat de continuïteit van de colleges is gewaarborgd en dat bij nieuw te ontwikkelen onderwijs altijd twee personen betrokken zijn. De omvang van het personeel voor onderwijsorganisatie en onderwijsondersteuning is 8,6 fte. Tot deze categorie personeel worden de volgende functies gerekend: onderwijsdirecteur, secretariaat, opleidingsdirecteur, kwaliteitszorgmanager Onderwijs, practicumondersteuning, onderwijsbureau OWI-EW, studieadviseurs, studentassistenten en internationalisering. Dit betreffende personeel wordt, met uitzondering van de opleidingsdirecteur, de practicumondersteuning en de studentassistenten, gedeeld met de opleidingen Natuur- en Sterrenkunde, Wiskunde en Bio-exact.
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
61
Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat er voldoende personeel is om het onderwijs en de ondersteuning bij het onderwijs te verzorgen. De student-stafratio is in orde. De commissie is zeer te spreken over het prodocent systeem, dat door de opleiding gehanteerd wordt. Doordat er altijd een ‘schaduwdocent’ is aangewezen voor het onderwijs wordt gegarandeerd dat de studenten onderwijs ontvangen van voldoende niveau, ook als de eerste docent uit mocht vallen. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving De richtlijn, geformuleerd in het Kwaliteitsplan Onderwijs, is dat ernaar wordt gestreefd dat alle docenten binnen het wp beschikken over adequate didactische vaardigheden. Hiertoe staan in het Kwaliteitsplan enkele richtlijnen, die de opleiding al grotendeels geïmplementeerd heeft. Nieuwe docenten (wp-vast), die geen aantoonbare onderwijservaring hebben, zijn verplicht een cursus didactiek en onderwijsontwerp ter ontwikkeling en verbetering van hun onderwijscompetenties te volgen. Deze cursus wordt ingebed in een traject: de zogenaamde Basiskwalificatie Onderwijs. Deze Basiskwalificatie Onderwijs gaat uit van docentcompetenties op vijf gebieden, te weten: ‘professionele houding’, ‘ontwerpen van onderwijs’, ‘uitvoeren van onderwijs’, ‘begeleiden van studenten’ en ‘ontwikkelen en organiseren van onderwijs’. De faculteit stelt financiën en faciliteiten voor dit scholingstraject van docenten beschikbaar. De faculteit heeft als voornemen dit traject nog dit kalenderjaar van start te laten gaan. De onderwijsvaardigheden en kwaliteiten worden meegenomen in de jaargesprekken. Hiervoor is een standaard formulier opgesteld, dat binnenkort (na testen via pilots) wordt vervangen door een digitaal portfolio. In dit digitaal portfolio zijn de vijf bovengenoemde gebieden terug te vinden. Daarnaast zijn de resultaten van onderwijsevaluaties in dit systeem opgenomen en heeft de opleidings- of onderwijsdirecteur de mogelijkheid om voorafgaand aan een jaargesprek de onderwijsactiviteiten van een docent van commentaar te voorzien. Op termijn wordt het portfolio uitgebreid met onderzoeksactiviteiten. Een jaargesprek vindt formeel en in praktijk plaats met de direct leidinggevende. Het portfolio van de docent is dan ook onontbeerlijk voor de informatievoorziening. Daarnaast is vastgelegd dat de opleidingsdirecteur of onderwijsdirecteur aanwezig is bij het jaargesprek, zodra daarvoor een verzoek is gedaan door de betrokken medewerker, de direct leidinggevende of de opleidings- of onderwijsdirecteur. Verder zijn binnen de onderwijsevaluaties door studenten ook didactische vaardigheden van de docent en de algemene kwaliteit van het onderwijs opgenomen. Het gaat dan om didactische competenties zoals uitleg, presentatie, enthousiasmering, interactie en opbouw van een college, maar ook om de Engelse taalvaardigheid van docenten. Indien het resultaat van een jaargesprek of de onderwijsevaluatie daar aanleiding toe geeft, vinden vaardigheidstrainingen voor de desbetreffende docent plaats. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van het cursusaanbod van het Centrum voor Nascholing van de UvA. De docent is verplicht om minstens drie bijscholingsmomenten per jaar op gebied van onderwijs bij te wonen. Elke nieuw aangetrokken promovendus moet binnen het eerste jaar een didactische cursus gevolgd hebben. Deze cursus is gericht op de begeleiding bij werkcolleges en practica en wordt twee maal per jaar aangeboden, zowel in het Engels als in het Nederlands. 62
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
De effecten van bijscholing van personeel zijn alleen meetbaar als docenten voor langere tijd hetzelfde onderwijs verzorgen; deze effecten komen in dit geval bij de onderwijsevaluaties ter sprake. Toch kan er op basis van de diverse tevredenheidsmonitoren en evaluatieverslagen een beeld gevormd worden over de kwaliteiten van de docenten. De studenten Scheikunde aan de UvA waarderen hun docenten (ruim) bovengemiddeld wat betreft hun deskundigheid, bereikbaarheid en inzet voor studenten ten opzichte van het gemiddelde van alle UvA-opleidingen. Over de didactische kwaliteiten en de mate waarin docenten enthousiasmeren ligt de tevredenheid rond het UvA-gemiddelde. Jaarlijks worden er prijzen uitgereikt aan de beste docenten en promovendi. Door de studievereniging ACD wordt de ‘De Docent van het Jaar’-verkiezing georganiseerd. Alle studenten worden op informele wijze in de gelegenheid gesteld te stemmen op wie zij de beste docent vinden. Tevens wordt vanuit het onderwijsinstituut de onderwijsprijs uitgereikt aan de beste docent van het jaar. Nominatie hiervoor vindt plaats op voordracht van de opleidingscommissie. De inzendingen worden beoordeeld door een onafhankelijke jury. Daarnaast worden per jaar enkele promovendi, van wie de onderwijskwaliteiten zeer goed zijn, in het zonnetje gezet door het onderzoeksinstituut. Oordeel De commissie heeft met instemming kennisgenomen van het beleid en de daaruit volgende activiteiten die door de faculteit zijn en worden ondernomen om de didactische kwaliteit van docenten te bevorderen. De commissie heeft waardering voor de inbreng van het Amstelinstituut bij het vormgeven van de didactische lijn in het onderwijs en voor de wijze waarop de opleiding en de docenten gebruikmaken van de expertise van het Amstel-instituut om hun eigen professionaliteit te verhogen. De studenten waarderen de docenten voor hun inzet en kwaliteit en zijn zeer tevreden over de begeleiding die zij krijgen. De vakinhoudelijke kwaliteit van de docenten is goed. Het aandeel vrouwen in de wetenschappelijke staf is sinds de vorige visitatie niet significant toegenomen. Dit blijft een aandachtspunt voor de opleiding. Er is naar het oordeel van de commissie veel aandacht voor de didactische kwaliteit van het personeel en gezien de reacties van de studenten heeft dat tot goede resultaten geleid. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is goed.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Scheikunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Chemistry luidt dat oordeel voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Een deel van de faculteit, waaronder ook de opleiding Scheikunde (bachelor- en masteropleiding), is nu nog gehuisvest op de locatie Roeterseiland Complex. Het is de bedoeling dat QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
63
over een aantal jaren de gehele FNWI gehuisvest zal zijn in het Science Park Amsterdam in de Watergraafsmeer. Om dit plan uit te voeren is een uitgebreid nieuwbouwplan Science Park ontwikkeld. De start van de bouw heeft vertraging opgelopen, maar volgens planning zal vanaf 2008 trapsgewijs de verhuizing gaan plaatsvinden. Vermoedelijk zal eind 2009 de gehele afdeling Scheikunde gehuisvest zijn in het Science Park. Het management van de faculteit verwacht dat het gezamenlijk huisvesten van alle opleidingen een verdere impuls zal geven tot zowel een intensieve samenwerking van de bètaopleidingen op het gebied van onderwijsinhoud en -vernieuwing, als op het gebied van een meer efficiënte uitvoering en ondersteuning. De opleiding Scheikunde is gehuisvest op het Roeterseiland Complex (REC). Het REC is centraal gelegen en gemakkelijk te bereiken met onder andere tram, bus en metro. De onderwijsruimten op het REC verkeren in goede staat. De meeste zalen zijn uitgerust met een beamer, overheadprojector en een schoolbord. Uit de onderwijsevaluaties blijkt dat de studenten de faciliteiten die gebruikt worden ruim voldoende tot goed vinden. De collectie boeken en tijdschriften van de opleiding Scheikunde is ondergebracht in het Studieen Informatiecentrum FNWI. Deze bibliotheek is gehuisvest op het REC. De bibliotheek beschikt over een vergaderzaal, stiltewerkplekken en computerwerkplekken. De bibliotheek is dagelijks geopend van 8.30 tot 18.00 uur. De opleiding Scheikunde beschikt over meerdere laboratoria. Deze laboratoria worden gedeeld met de opleidingen Bio-exact, met de opleidingen van het onderwijsinstituut Levensen Aardwetenschappen en met de opleiding Forensisch Onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam. De laboratoria voor groepspractica beschikken over uitgebreide faciliteiten voor organische en anorganische synthese en eenvoudige analyses, alsmede computerruimten, die onlangs gerenoveerd zijn. In deze laboratoria bevindt zich tevens apparatuur voor smeltpuntanalyse, polarimeters en UV/VIS-spectrofotometers en zijn er zes gaschromatografen en een infrarood spectrometer. Een NMR-spectrometer is beschikbaar op de NMR-afdeling van HIMS. Voor meer gespecialiseerde apparatuur kan gebruikgemaakt worden van de apparatuur van de diverse onderzoeksgroepen. Dit gebeurt voornamelijk tijdens de tweedejaarsprojecten, de bachelorprojecten en de masterstages. De student maakt in dat geval kennis met de gespecialiseerde apparatuur benodigd voor het onderwerp van het project/de stage. Verspreid over de universiteit zijn diverse computerruimten voor zelfstudie beschikbaar. De meeste van deze ruimten worden gedeeld met andere opleidingen. Sinds september 2004 is het aantal computerwerkplekken voor de studenten met dertig extra werkplekken uitgebreid. Ondanks de uitbreiding blijkt het aantal computerwerkplekken nog steeds te klein te zijn. Voor cursorisch computeronderwijs zijn diverse zalen beschikbaar. Daarnaast heeft de opleiding Scheikunde eigen computerwerkplekken bij de laboratoria. Sinds september 2004 zijn diverse informatievoorzieningen die via internet worden aangeleverd gebundeld in de portal MijnUvA.nl. Deze portal bevat: • •
studieweb: een applicatie gelinkt aan het registratiesysteem ISIS. Studenten kunnen zich aanmelden voor vakken en hun studievoortgang zien: Blackboard: een elektronische leeromgeving voor studenten en docenten, waarop documenten geplaatst kunnen worden en discussiefora geopend kunnen worden en waarin doelgroepgerichte communicatie kan plaatsvinden tussen docent, student en onderwijsbureau. Tevens kan Blackboard gebruikt worden voor toetsing en dient het als hulpmiddel voor het genereren en aanleveren van cijfers.
Op het Roeterseiland bevindt zich tevens de bar van het ACD, de Roetertoeter. Naast de borrelfunctie dient deze ruimte tijdens de college-uren als pauzeruimte. Deze ruimte is alleen toegankelijk voor Scheikunde- en Bio-exact-studenten en medewerkers van de afdeling Schei64
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
kunde. Studenten worden hier gratis voorzien van thee en koffie. Deze pauzeruimte/bar komt in student- en docentevaluaties altijd naar voren als een zeer belangrijke voorziening, gezien de sociale contacten die hier gelegd worden. Binnen de afdeling Scheikunde en ook daarbuiten is de Roetertoeter een begrip. Oordeel De commissie heeft zich tijdens de rondleiding ervan kunnen vergewissen dat de voorzieningen sinds de vorige visitatie aanzienlijk zijn verbeterd. De opleiding vermeldt in de zelfstudie dat er nog onvoldoende computerfaciliteiten zijn voor studenten. De commissie gaat er om die reden vanuit dat daarvoor blijvende aandacht is. Tijdens het bezoek kwam dit punt overigens niet prominent als klacht naar voren. De meeste studenten vinden wel een weg naar een computer die vrij is. De belangrijke functie van de bar de Roetertoeter werd ook tijdens het bezoek van de commissie benadrukt door studenten en docenten. Beide groepen maken zich zorgen over het verlies van deze bar als de opleiding in zijn geheel verhuist naar de Watergraafsmeer. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De opleiding Scheikunde streeft naar ‘de student op de juiste plek’. Om die reden is het onderwijs in het eerste semester van het eerste jaar van de bacheloropleiding zo ingericht dat dit semester een selecterende en verwijzende functie heeft. Zowel onderwijs als studiebegeleiding zijn hierop afgestemd. In de studiebegeleiding wordt vanaf de aanmelding studenten duidelijk gemaakt bij wie ze terechtkunnen met vragen over de studie, het vak of hun persoonlijke situatie. Dit gebeurt enerzijds via het ‘Introductieboekje’ en anderzijds door de website speciaal ontwikkeld voor aanstaande studenten. In het eerste jaar worden de studenten intensief begeleid door middel van de activiteiten tijdens de introductiedagen, een intakeprocedure, tutoraat en studieadviezen. In het studiejaar 2003-2004 is het tutoraat voor eerstejaarsstudenten ingevoerd. Het doel van het tutorsysteem is om beginnende studenten te helpen hun academische vaardigheden te ontwikkelen en zo goed en efficiënt mogelijk te leren studeren. Een tutorgroep bestaat gemiddeld uit acht eerstejaarsstudenten die worden begeleid door een ouderejaarsstudent. De intakeprocedure die inhoudt dat de student een aantal vragen beantwoordt over zijn/haar privésituatie en dat de student een essay schrijft over studiekeuze en motivatie, is met ingang van het studiejaar 2005-2006 voor het eerst ingevoerd. De intakeprocedure dient hiermee verschillende doelen, te weten versterking van de motivatie voor de studiekeuze, het toetsen van het beeld van de opleiding en het inventariseren van persoonsgebonden factoren die invloed kunnen hebben op de studie. Op basis van zowel de antwoorden op de gesloten vragen als de essays kan de student al in de eerste weken van de studie door de studieadviseur benaderd worden voor een gesprek. Eerstejaarsstudenten krijgen in het eerste jaar twee keer een schriftelijk, niet-bindend studieadvies: in januari, na afloop van het eerste semester, en in september. Het niet-bindende advies is ingedeeld in de categorieën A t/m D. Studenten met een negatief advies (C- of D-advies) worden door de studieadviseur voor een gesprek uitgenodigd. Het voorlopig studieadvies in januari is gebaseerd op (deel)tentamens en opdrachten in het eerste semester van de studie. QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
65
Na het eerste jaar verschuift het accent van studieloopbaanbegeleiding van het ‘leren studeren’ naar de inhoudelijke begeleiding door middel van keuzevoorlichting. Deze voorlichting gebeurt voornamelijk in groepen, tijdens het bachelorproject vindt hierin ook begeleiding plaats door de afstudeerdocent. Dit systeem loopt dus parallel met het studieprogramma: van breed in het eerste jaar naar gespecialiseerd in het laatste jaar van de studie. Studiebegeleiding, gedefinieerd als opvang of hulp bij al dan niet studiegerelateerde problemen, verloopt in alle jaren hetzelfde. Studenten kunnen per e-mail, telefonisch of op afspraak altijd terecht bij de studieadviseur. Studenten die beginnen aan de masteropleiding voeren een intakegesprek met de mastercoördinator. Zodra een student heeft gekozen voor een programma, moet hij/zij direct contact opnemen met de mastercoördinator van dit programma. In een gesprek tussen student en coördinator wordt een eerste versie van een studieplan opgesteld (het zogenaamde Personal Education Plan (PEP)). De mastercoördinator bekijkt of er eventuele deficiënties nog moeten worden weggewerkt en uitgaande van de interesse van de studenten kunnen reeds enkele keuzevakken ingevuld worden. Ook stimuleert de mastercoördinator de student alvast na te denken over de onderzoeksgroep waarin de student zijn/haar afstudeeronderzoek wil doen, zodat het vakkenpakket hierop afgestemd kan worden. Na het intakegesprek tussen mastercoördinator en student vindt er vervolgens minimaal eenmaal per jaar een individueel gesprek plaats over zijn/haar studieprogramma en studievoortgang. Daarnaast bespreekt de studieadviseur twee keer per jaar de voortgang van de studenten met de mastercoördinator. Mochten de resultaten van de student aanleiding geven tot zorg, dan wordt de student opgeroepen door de studieadviseur of mastercoördinator voor een gesprek. Aan het einde van de studie, dat wil zeggen, als de student tussentijds besluit te stoppen of als de student afstudeert, wordt er een exitprocedure in gang gezet. Deze exitprocedure heeft twee doelen: een reflectie van de student op de genoten opleiding en het aanbod vanuit de opleiding om verder te begeleiden bij heroriëntatie of sollicitatie. Bij tussentijds stoppen ligt het zwaartepunt van het exitgesprek met de studieadviseur op de reden van stoppen en eventuele hulp bij heroriëntatie. Oordeel De commissie heeft tijdens het bezoek kunnen constateren dat de studenten zeer tevreden zijn over de studiebegeleiding die zij ontvangen. De studenten lopen gemakkelijk bij docenten naar binnen om advies te vragen en zijn zeer positief over de studieadviseur. De commissie vindt de wijze waarop de studiebegeleiding is gestructureerd en daadwerkelijk wordt vormgegeven zowel in de bacheloropleiding als in de masteropleiding positief. De commissie heeft ook waardering voor de invoering van de exitprocedure, waarmee de opleiding meer greep krijgt op redenen waarom studenten tussentijds stoppen. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is goed.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’
Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Scheikunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Chemistry luidt dat oordeel voldoende.
66
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het UvA-brede rapport met als titel ‘Naar een systeem van Integrale Kwaliteitszorg Onderwijs UvA’ beschrijft de kwaliteitszorg op universitair niveau in augustus 2004. De FNWI heeft in het ‘Kwaliteitsplan Onderwijs FNWI’, dat in mei 2004 verschenen is, haar visie op de kwaliteit van onderwijs beschreven. Dit Kwaliteitsplan sluit geheel aan bij het UvA-brede rapport, maar gaat dieper in op de situatie op opleidingsniveau. Tevens wordt hierin beschreven welke rol de betrokken partijen (studenten, docenten, alumni en het werkveld) kunnen spelen in de bewaking van de kwaliteit van de opleidingen. Voor de implementatie van de actiepunten, die voortkomen uit het Kwaliteitsplan Onderwijs, is in januari 2005 het Kwaliteitsteam Onderwijs FNWI opgericht. Bij de uitvoering van de kwaliteitszorg wordt uitgegaan van de systematiek volgens de PDCA-cyclus, waarbij PDCA staat voor Plan, Do, Check en Act. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat het systeem van kwaliteitszorg en de verantwoordelijkheden van de verschillende functionarissen en actoren in de kwaliteitszorg goed beschreven is. Tijdens het bezoek heeft de commissie tevens kunnen constateren dat de uitvoering en bewaking van de kwaliteitszorg in goede handen is van de kwaliteitszorgmedewerker. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Bij het formuleren van maatregelen ter verbetering speelt de opleidingscommissie een cruciale rol. De opleidingscommissie krijgt van alle bijeenkomsten het verslag en van alle enquêtes krijgt de opleidingscommissie een rapport/uitwerking. De opleidingscommissie formuleert hieruit, voor zover nog niet direct gedaan bij de vakevaluaties, adviezen voor de opleidingsdirecteur. De opleidingsdirecteur is altijd aanwezig bij een gedeelte van de opleidingscommissievergaderingen. Tijdens de vergaderingen worden ter plekke actiepunten voor de opleidingsdirecteur geformuleerd. De opleidingsdirecteur koppelt elke vergadering de uitvoering van deze actiepunten terug naar de commissie. Mocht de opleidingscommissie meer informatie nodig hebben om tot een advies te komen, dan is deze informatie altijd beschikbaar. Op vakniveau en op jaarniveau worden maatregelen ter verbetering echter vrijwel altijd direct afgesproken tijdens de evaluatiebijeenkomsten. Deze afspraken worden opgenomen in de notulen van de bijeenkomsten. De notulen van de voorgaande bijeenkomst dienen als leidraad voor het gesprek van de bijeenkomst daarna. Op deze manier zijn de lijnen erg kort. In de zelfstudie worden enkele voorbeelden gegeven van maatregelen op basis van evaluatieresultaten die direct tot verbetering hebben geleid. QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
67
Oordeel De commissie heeft kunnen constateren dat de evaluatieresultaten zo nodig leiden tot verbetermaatregelen. Zowel de studenten als de docenten spraken in positieve bewoordingen over de samenwerking in de opleidingscommissie. Resultaten van evaluaties komen in de vergaderingen van de opleidingscommissie aan de orde en leiden daadwerkelijk tot verbetermaatregelen. Genoemd werd onder andere het laten vervallen van het vak Symmetrie en Patroonvorming in de Natuur (SPIN), omdat het vak te algemeen werd bevonden en daarmee de functie ervan in de opleiding Scheikunde niet duidelijk was. Omdat de lijnen binnen de opleiding kort zijn en er frequent direct contact is tussen docenten en studenten, worden veel verbeteringen vaak al tijdens de cursus doorgevoerd. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De betrokkenheid van studenten en docenten bij de interne kwaliteitszorg is groot, zoals blijkt uit de beschrijving bij F17 en F18. Het contact met de alumni is in eerste instantie op centraal niveau vormgegeven door de oprichting van het Bureau Alumni in 2000. Dit bureau verzorgt het relatiebeheer, geeft driemaal per jaar het alumniblad Spui uit en organiseert jaarlijks een alumnidag voor alle afgestudeerden van de universiteit. Deze laatste twee activiteiten zijn echter niet gericht op specifieke opleidingen en leveren daarom ook geen opleidingspecifieke informatie op. Daarom is binnen de FNWI een enquête ontwikkeld waarin opleidingsspecifieke vragen worden gesteld aan de alumni. Verder zijn alumni betrokken bij voorlichtingsactiviteiten. Het werkveld is betrokken bij de kwaliteit van de opleiding door middel van de Raad van Advies. Daarnaast heeft een aantal docenten sterke banden met het bedrijfsleven, zodat recente ontwikkelingen worden meegenomen in het curriculum. Het voornemen is echter wel om het beroepenveld sterker te betrekken bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. In november 2005 heeft er een eerste bijeenkomst plaatsgevonden. Oordeel De commissie constateert dat docenten en studenten sterk zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De commissie heeft met een groep alumni gesproken die zeer enthousiast waren over de door hen genoten opleiding, maar ook allen nog zeer betrokken bleken bij de opleiding. Dit contact met de alumni is echter op opleidingsniveau nog niet heel duidelijk gestructureerd. Het contact verloopt veelal via de studievereniging ACD. De vorige visitatiecommissie vond dat de contacten met het afnemend veld verbeterd moesten worden. De commissie heeft de indruk gekregen dat er sinds kort activiteiten in die zin zijn ondernomen. Contacten met het werkveld zijn gestructureerd in de Raad van Advies. Deze Raad is echter naar de mening van de commissie op een te hoog niveau geaggregeerd om direct effect te kunnen sorteren voor de opleiding Scheikunde.
68
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Scheikunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Chemistry luidt dat oordeel voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Omdat de bacheloropleiding pas in 2003-2004 van start is gegaan, is nog slechts in beperkte mate aan te geven in hoeverre afgestudeerden aan de nieuwe eindkwalificaties voldoen. De verwachting is echter dat de bachelorstudenten goed kunnen instromen in de masteropleidingen aan de UvA of aan een andere universiteit, zowel in Nederland als daarbuiten (gelet op de accreditatie van de opleiding als Eurobachelor). Veel onderdelen van het oude kandidaatsprogramma zijn terug te vinden in het bachelorprogramma. De aansluiting van kandidaats- naar masteropleiding is goed gebleken. Op het moment van schrijven van de zelfstudie zijn de mogelijkheden van afgestudeerde scheikundigen op bachelorniveau op de arbeidsmarkt onbekend. De zelfstudie noemt enkele functies en beroepen waar bachelorstudenten mogelijk in terechtkunnen. Uit overleg met het werkveld en een enquête onder alumni bleek dat het niveau van de doctoraalstudenten en de masterstudenten over het algemeen goed te noemen is. Daarbij werd opgemerkt dat het bedrijfsleven niet nadrukkelijk kijkt naar de universiteit waar de student is afgestudeerd, maar naar de onderzoeksgroep of naam van de begeleider waarbij de student zijn/haar onderzoeksproject heeft gelopen. Tevens gaven de grotere bedrijven aan dat zij eigenlijk meer geïnteresseerd zijn in gepromoveerden dan in ‘enkel’ afgestudeerden. In het Midden- en Kleinbedrijf en in andere bedrijfstakken is dit duidelijk anders. Uit de alumni-enquête blijkt dat studenten in het algemeen een werkplek vinden op academisch niveau. Slechts een enkeling gaf aan een beroep te vinden waarvoor maximaal hbo-niveau vereist was. Het niveau van de studenten kan tevens worden afgemeten aan het aantal wetenschappelijke publicaties, waarvan de student (co)auteur is. Een groot aantal studenten is uiteindelijk (co)auteur van een publicatie in een internationaal erkend wetenschappelijk tijdschrift. Deze publicaties komen in de meeste gevallen voort uit de afstudeerverslagen van de studenten. Op basis van de alumni-enquête die eind 2004 gehouden is kan worden gesteld dat de afgestudeerden over het algemeen tevreden zijn over hun opleiding. De algemene chemische kennis die is opgedaan in de Scheikundeopleiding wordt als waardevol beschouwd. Ruim 80% van de afgestudeerden vindt binnen drie maanden een baan. Het merendeel van de alumni geeft aan Scheikunde de passende studie voor hun eerste baan is geweest. Oordeel De commissie heeft het gerealiseerde niveau van de opleidingen onder andere getoetst door een aantal afstudeerverslagen te lezen en tentamens en opdrachten te bekijken. Daarnaast heeft QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
69
zij tijdens het bezoek een aantal alumni gesproken over de door hen genoten opleiding en de aansluiting van die opleiding op het beroep dat ze nu uitoefenen. De afstudeerverslagen van zowel de bachelor- als de masteropleiding waren van het niveau dat verwacht kan worden. De commissie zou voor sommige afstudeerverslagen een iets afwijkend cijfer hebben toegekend, soms iets hoger, soms iets lager en kon zich dus over het algemeen vinden in het oordeel van de begeleiders. De alumni waren allen zeer enthousiast over de opleiding en voelden zich goed voorbereid op een functie in de maatschappij. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De zelfstudie presenteert de onderwijsrendementen volgens de KUO-cijfers. Dit geeft een beperkt beeld omdat hierin alleen voltijdstudenten meegeteld worden die rechtstreeks van het vwo zijn gekomen. Uit de in de zelfstudie gepresenteerde tabellen blijkt dat de rendementen van de opleidingen niet veel afwijken van de gemiddelde rendementen van de Scheikundeopleidingen in Nederland. Omdat de bachelor-masterstructuur in 2002 is ingevoerd zijn nu nog geen heldere – meerjaren – cijfers te presenteren over de rendementen van de bacheloropleiding. Propedeuse rendementen (na drie jaar) in de ongedeelde opleiding lagen de afgelopen jaren (sinds 1995) gemiddeld rond de 60%. Uitval van studenten vond voornamelijk plaats in het eerste trimester. Het is nog niet duidelijk of de invoering van het bachelormastersysteem heeft geleid tot een verbetering van de rendementen. De zelfstudie geeft aan dat de studiepuntrendementen sinds 1999 redelijk stabiel zijn. De opleiding streeft naar een studiepuntrendement in het eerste jaar van minimaal 70% (dat wil zeggen tussen de 40 en de 60 ECTS-studiepunten). Dit komt goed overeen met de resultaten van de meeste studenten. Voor het rendement van de bacheloropleiding als geheel vindt de opleiding een streefcijfer van 65% binnen vier jaar reëel. Om te zorgen dat studenten voldoen aan de streefcijfers van de opleiding wil de opleiding graag de mogelijkheid tot het doen van twee herkansingen terugschroeven naar één herkansing. Deze maatregel is nog niet goedgekeurd door de Facultaire Studentenraad. Binnen de FNWI loopt een project ‘Rendementsverbeteringen’. In het kader van dit project is een projectgroep opgericht die voorstellen heeft gedaan voor het ontwikkelen van goede definities voor rendementen per vak, per jaar en per cohort. Uit eigen cijfers van de opleiding blijkt dat ‘zuivere’ masterstudenten (inclusief studenten die in 2002 zijn ingestroomd in de pilot) binnen drie jaar de studie afronden. Er vindt tijdens de masterfase vrijwel geen uitval meer plaats. Buitenlandse studenten ronden in kortere tijd hun studie af; financiering speelt daarbij een grote rol. Of het streefcijfer dat de opleiding stelt van 90% na drie jaar werkelijk haalbaar is op de langere termijn moet nog blijken, aangezien er nu nog sprake is van een overgangssituatie. Oordeel De studierendementen van beide opleidingen lijken naar het oordeel van de commissie redelijk in overeenstemming te zijn met wat in Nederland gemiddeld is voor Scheikunde. Studievertraging, vooral de vertraging in de bacheloropleiding, wordt voor een deel veroorzaakt 70
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
door deelname van studenten aan activiteiten en bestuur van de studievereniging, hetgeen ook, zo heeft de commissie kunnen constateren tijdens deze visitatieronde, gebruikelijk is in de Scheikundeopleidingen. In de masteropleiding wordt vertraging vaak veroorzaakt door een bedrijfsstage die, of een onderzoek dat, uitloopt. De commissie vindt dergelijke redenen legitiem. De rendementen zijn over het algemeen in orde, de opleiding heeft naar het oordeel van de commissie realistische streefcijfers opgesteld. Bacheloropleiding Scheikunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Chemistry: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de bacheloropleiding Scheikunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Chemistry luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
71
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Scheikunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
72
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
Masteropleiding Chemistry: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Scheikunde en de masteropleiding Chemistry De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Scheikunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Chemistry voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
73
74
QANU / Scheikunde / Scheikunde, UvA
2.
De bacheloropleiding Bio-exact aan de Universiteit van Amsterdam
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Bio-exact: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Bio-exact 50012 Bachelor Wo 180 ECTS-studiepunten Bachelor Voltijd Amsterdam 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de Universiteit van Amsterdam vond plaats op 5 en 6 september 2006. 2.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De FNWI kent drie onderwijs- en tien onderzoeksinstituten. De drie onderwijsinstituten verzorgen het onderwijs in respectievelijk de exacte wetenschappen (OWI-EW), de levens- en aardwetenschappen (OWILAW) en de informatiewetenschappen (OWI-IW). Elk onderzoeksinstituut richt zich op een specifiek en actueel aandachtsgebied binnen de natuurwetenschappen en informatica, gewoonlijk een deelgebied van één of meerdere klassieke disciplines. Aan het hoofd van elk instituut staat een directeur, die in het geval van de onderwijsinstituten verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de opleidingen, de samenhang tussen de opleidingen en de bedrijfsvoering van het onderwijsinstituut. De onderwijsinstituten beschikken zelf niet over docerend personeel. Het wetenschappelijk personeel is aangesteld bij de Universiteit van Amsterdam en te werk gesteld binnen de onderzoeksinstituten van de FNWI. Voor de opleiding Bio-exact betekent dit dat haar docenten voor het merendeel werkzaam zijn bij het Swammerdam Institute for Life Sciences (SILS), bij het Van ’t Hoff Institute for Molecular Sciences (HIMS) en in beperkte mate bij de overige onderzoeksinstituten van de FNWI. Elke onderwijsdirecteur overlegt met de betreffende onderzoeksdirecteuren over de inzet van docenten voor specifieke studieonderdelen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor onderwijs en onderzoek binnen de FNWI ligt in handen van de decaan. De decaan wordt in het uitvoeren van zijn taken geadviseerd door de vier afdelingsvoorzitters en voor het onderwijs wordt hij bijgestaan door het hoofd onderwijs. De afdelingsvoorzitters behartigen de belangen van de afzonderlijke disciplines, te weten: (i) de Natuurkunde, Sterrenkunde en Wiskunde; (ii) de Biologie, Fysische Geografie en Milieukunde; (iii) de Informatica en (iv) de Scheikunde. De drie onderwijsdirecteuren hebben eens per maand een regulier overleg met de decaan. Aan dit onderwijsoverleg van het managementteam (MT) nemen ook het hoofd onderwijs en twee studentleden deel. Voorts participeren de onderwijsdirecteuren in het instituutsdirecteurenoverleg, waaraan ook de decaan en de onderzoeksdirecteuren deelnemen. De medezeggenschap van studenten over het bestuur van de faculteit vindt plaats via de Facultaire Studentenraad (FSR). QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
75
De bacheloropleiding Bio-exact is ondergebracht bij het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen, waarin ook de bachelor- en masteropleidingen van de opleidingen Natuur- & Sterrenkunde, Wiskunde en Statistiek en Scheikunde zijn ondergebracht. Dit instituut wordt geleid door een onderwijsdirecteur, waaronder een opleidingsdirecteur functioneert voor de opleiding Bio-exact. De opleidingsdirecteur en het onderwijsondersteunend personeel zijn aangesteld bij het onderwijsinstituut. De Universiteit van Amsterdam (UvA) wil een inspirerende, brede en internationaal georiënteerde academische omgeving bieden, waarin de talenten van staf en studenten zich optimaal kunnen ontwikkelen. De UvA kenmerkt zich door een kritisch en creatief klimaat, een sfeer van zelfstandigheid en onafhankelijkheid en een sterke betrokkenheid bij samenleving en stad. De opleiding Bio-exact maakt deel uit van de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI) waarin het bètaonderzoek en -onderwijs van de UvA is samengebracht. De faculteit is een brede faculteit die: • • •
zich kenmerkt door de excellente en internationaal vooraanstaande kwaliteit van haar onderzoek- en onderwijsprogramma’s; met haar onderwijs- en onderzoeksbeleid beantwoordt aan zowel haar wetenschappelijke alsook haar maatschappelijke verantwoordelijkheid; streeft naar een maximale ontplooiing van het talent van studenten, promovendi en wetenschappelijk en overig personeel.
De drie onderwijsinstituten leggen hun doelen en de realisatie van deze doelen vast in een gezamenlijk jaarverslag. Door deze gezamenlijke aanpak vloeien de activiteiten op facultair niveau en op onderwijsinstituutsniveau op een natuurlijke manier in elkaar over. In het jaarverslag worden de doelen voor het komende studiejaar beschreven en de behaalde resultaten van het afgelopen studiejaar besproken. Sinds augustus 2005 kent het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen een Raad van Advies. Deze Raad van Advies bestaat uit personen werkzaam in het afnemend veld, een onderwijskundige en een rectrix van een middelbare school. De raad beoordeelt het jaarverslag, de daarin beschreven doelstellingen van het onderwijs en de realisatie hiervan en brengt hierover rapport uit aan de decaan. De omvang van het personeel voor onderwijsorganisatie en onderwijsondersteuning is 8,6 fte. Tot deze categorie personeel worden de volgende functies gerekend: onderwijsdirecteur, secretariaat, opleidingsdirecteur, kwaliteitszorgmanager Onderwijs, practicumondersteuning, onderwijsbureau OWI-EW, studieadviseurs, studentassistenten en internationalisering. Dit betreffende personeel wordt, met uitzondering van de opleidingsdirecteur, de practicumondersteuning en de studentassistenten, gedeeld met de opleidingen Scheikunde, Natuur- en Sterrenkunde en Wiskunde. De huidige indeling met drie onderwijsinstituten, die disciplinegewijs georganiseerd zijn, zal, vooral door de invoering van de bachelor-masterstructuur, gewijzigd worden. Hoewel definitieve besluitvorming nog niet heeft plaatsgevonden, lijkt het waarschijnlijk dat de bacheloropleidingen binnen de faculteit in een onderwijsinstituut zullen worden ondergebracht. 2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Deze opleiding is met de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2003-2004 geïnitieerd met als doel het overbruggen van de groeiende kloof tussen de opleiding Biologie enerzijds 76
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
en de exacte opleidingen in de Scheikunde, de Natuurkunde en de Wiskunde & Informatica anderzijds. Er is geen ongedeelde opleiding aan de bacheloropleiding Bio-exact voorafgegaan en er is derhalve ook geen overgangsregeling. 2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De missie van de bacheloropleiding Bio-exact is het opleiden van personen die in staat zijn op universitair niveau te werken op het grensvlak van de exacte wetenschappen en de biologie met al haar technologische en medische aspecten. Het is dit grensvlak waar de grote biotechnologische en biomedische doorbraken die onze maatschappij raken, zullen plaatsvinden. Dit vereist wetenschappers die de taal van biologen, natuurkundigen, scheikundigen en wiskundigen in voldoende mate kunnen spreken. De opleiding is daarmee complementair aan bovengenoemde monodisciplinaire opleidingen. De opleiding Bio-exact geeft toegang tot masteropleidingen in de Biologie, Natuurkunde en Scheikunde en kan daarmee het begin zijn van een wetenschappelijke carrière. Naast de academia heeft de biotechnologische en biomedische/farmaceutische sector grote behoefte aan personen die op dit grensvlak zijn opgeleid. Daarnaast is er bij de overheid, journalistiek, voorlichting, et cetera vraag naar dit type breed opgeleide exact-georiënteerde personen. De bacheloropleiding Bio-exact is in de eerste plaats gericht op doorstroming naar een masteropleiding, hetzij bij de UvA, hetzij bij een andere universiteit. De bacheloropleiding is daarom breed en oriënterend met de mogelijkheid tot differentiatie naar de diverse natuurwetenschappelijke disciplines (Natuurkunde, Scheikunde, Biologie). Omdat ook de uitstroom aan het eind van een bacheloropleiding tot de mogelijkheden behoort, heeft de opleiding tevens een afrondend karakter ten behoeve van studenten die onmiddellijk de arbeidsmarkt willen betreden. De opleiding stelt zich ten doel om een gedegen theoretische en praktische basiskennis van de Biologie, Scheikunde, de Natuurkunde en de Wiskunde aan te bieden, zodat een student in staat is deze kennis toe te passen op complexe biologische en biomedische systemen. Daarnaast wil zij de studenten kennis laten maken met het wetenschappelijk onderzoek en met de diverse mogelijkheden na voltooiing van de opleiding. De nadruk ligt hierbij op een vervolgmaster, maar ook het beroepenveld komt aan de orde. Tot slot heeft de opleiding tot doel om bij de studenten vaardigheden te ontwikkelen om zowel zelfstandig als in teamverband te kunnen werken, om inzicht te vergroten in de plaats en de rol van de wetenschap in de samenleving en om algemene communicatieve vaardigheden te ontwikkelen. De eindkwalificaties van de opleiding Bio-exact komen in grote lijnen overeen met de eindkwalificaties van de disciplinaire opleidingen binnen de exacte wetenschappen wat betreft het niveau van de student. Het grote verschil is dat in de eindkwalificaties van de opleiding Bioexact de nadruk ligt op interdisciplinariteit tussen de verschillende natuurwetenschappen, waar bij de monodisciplinaire opleidingen de nadruk ligt op één van de verschillende specialisaties binnen deze disciplines. De eindkwalificaties van de monodisciplinaire opleidingen zijn natioQANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
77
naal en in sommige gevallen ook internationaal afgestemd. Door qua niveau aan te sluiten bij de disciplinaire opleidingen is het niveau van de bacheloropleiding Bio-exact (inter)nationaal gewaarborgd en kan de student doorstromen naar verscheidene masters. Eindkwalificaties van de bacheloropleiding Bio-exact: Vakgebonden kennis en vaardigheden De afgestudeerde: • • • • • •
heeft een zodanige kennis van de Scheikunde, Natuurkunde en Wiskunde dat hij/zij in staat is deze kennis toe te passen op complexe biologische en biomedische systemen; heeft kennis opgedaan die toereikend is om een masteropleiding op biologisch, scheikundig, natuurkundig, wiskundig en biomedisch terrein te volgen, al dan niet na het invullen van een beperkt aantal deficiënties; heeft kennis gemaakt met wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden op het gebied bestreken door Bio-exact en heeft daarvan een proeve van bekwaamheid afgelegd; heeft voldoende inzicht in de diverse specialisaties die voortbouwen op de bachelorfase om een verantwoorde keuze te kunnen maken uit de vervolgopleidingen; is zich bewust van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt na afsluiting van de studie met een bachelordiploma; heeft inzicht in de samenhang van wetenschappen en is zich bewust van de rol van de Wiskunde, Scheikunde, Natuurkunde en Biologie in andere wetenschappen en in de maatschappij en van het internationale karakter van het wetenschappelijk gebied van de opleiding.
Algemene vaardigheden De afgestudeerde: • • • • • •
heeft een zelfstandige, wetenschappelijk kritische werkwijze en houding; is in staat om mondeling en schriftelijk te rapporteren over wetenschappelijke resultaten en toepassingen daarvan; kan informatie zoeken en verwerken; beheerst ICT-vaardigheden die aansluiten bij de gekozen specialisatie; kan werken in teamverband en heeft ervaring met projectmatig werken; heeft een goede basis voor een opleiding tot leraar.
Oordeel De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Bio-exact een vrij uniek domein bestrijkt gericht op het grensgebied van de exacte wetenschappen. Het domein waarin de studenten worden opgeleid biedt grote mogelijkheden voor het doen van nieuw, grensverleggend en relevant onderzoek. De opleiding is qua doelstellingen en inhoud aanvullend op andere monodisciplinaire opleidingen, maar de meerwaarde van deze opleiding moet zich nog bewijzen. De faculteit is bereid om in deze opleiding die nog als experiment beschouwd wordt te investeren. De doelstellingen van de opleiding zijn veelbelovend, uitdagend en ambitieus. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
78
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving 1) Kennis en inzicht. Met de studie wordt beoogd kennis bij de student te genereren van zowel de Biologie als de onderliggende principes daarvan uit de Scheikunde en de Natuurkunde, en de kwantitatieve beschrijving en modellering daarvan door middel van Wiskunde en Informatica. 2) Toepassen kennis en inzicht. De afgestudeerde bachelor heeft kennisgemaakt met het opzetten van onderzoek en het formuleren van onderzoeksvragen. Hij/zij beheerst algemene vaardigheden en heeft vakinhoudelijke basiskennis, zodat voldaan wordt aan de voorwaarden om de toepassing hiervan mogelijk te maken. 3) Oordeelsvorming, zowel vakinhoudelijk als over de rol van het vakgebied in de maatschappij, is een zeer expliciet onderdeel van de opleiding. Juist omdat een belangrijke ontstaansreden van het vakgebied en van de opleiding het verwerken, analyseren, gebruiken en modelleren van de enorme hoeveelheden data is die in het huidige (medisch) biologische onderzoek gegenereerd worden, vindt de opleiding het uitermate belangrijk dat een student data kan interpreteren en beoordelen. 4) Communicatie wordt door de opleiding gerekend tot de academische basisvaardigheden. Al vanaf het begin van het eerste semester volgen de studenten de cursussen academische basiscompetenties en algemene en onderzoeksvaardigheden, in de vorm van een tutoraat, waarin specifiek aandacht is voor het ontwikkelen van schriftelijke en mondelinge communicatievaardigheden, ICT-vaardigheden, informatievaardigheden, experimentele vaardigheden, studievaardigheden, onderzoeksvaardigheden en educatieve vaardigheden. 5) Ook de individuele leervaardigheden komen al vanaf het begin van de studie expliciet onder de aandacht, wederom tijdens het tutoraat en het aanleggen van het portfolio. Dit is om de studenten zichzelf bewust te maken van hun eigen vaardigheden, om er vervolgens gericht aan te kunnen werken tijdens het gehele verloop van de opleiding. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de in de zelfstudie van de opleiding helder is omschreven hoe de eindkwalificaties aansluiten bij de Dublin-descriptoren. Met de opleiding wordt een niveau nagestreefd dat voldoet aan en, doordat er van de studenten verlangd wordt dat ze in verschillende disciplines hetzelfde niveau bereiken als de monodisciplinaire studenten, uitstijgt boven de algemeen geaccepteerde eindkwalificaties van een bacheloropleiding. De opleiding streeft naar de mening van de commissie door de combinatie en integratie van Natuurkunde, Scheikunde en Biologie naar een hoog niveau. Omdat de opleiding nog niet zo lang geleden gestart is, kan nog niet aangegeven worden of dit hoge niveau realistisch is. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
79
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De opleiding is een wetenschappelijke bachelor. Zoals in F1 en F2 beschreven, zijn de doelstellingen en eindkwalificaties daar nadrukkelijk op gericht. De opleiding oriënteert zich hoofdzakelijk op het leggen van een basis voor het volgen van een master, in één van de verschillende varianten: communicatie en educatie, management, of onderzoek. Aan het einde van de bacheloropleiding is ruimte ingericht om zich te oriënteren op deze verschillende mastervarianten, om een gerichte en juiste keuze te kunnen maken. Als vervolgopleiding kunnen afgestudeerde bachelors Bio-exact onvoorwaardelijk terecht bij de masteropleiding Life Sciences en het programma Biomolecular Sciences van de masteropleiding Chemistry aan de UvA. Afhankelijk van de invulling van de vrije keuzeruimte in het derde jaar kan worden ingestroomd in verschillende masters bij Natuurkunde, Scheikunde, Biologie en Biomedische Wetenschappen. Naast masters aan de UvA zelf wordt in de rest van Nederland en Europa een scala aan verwante opleidingen aangeboden, waaronder bijvoorbeeld een topmasteropleiding Systeembiologie aan de VU. Wetenschappelijk gezien beschikken de afgestudeerde bachelorstudenten over een bijzondere en zeer bruikbare combinatie van multidisciplinaire kennis en inzichten, met een gedegen basis in een aantal specifieke disciplines en de mogelijkheid om hierover te oordelen, en kennis uit de verschillende disciplines te integreren. Zij vullen een gat in het tegenwoordige aanbod van jonge wetenschappers, juist door deze specifieke combinatie van monodisciplinaire achtergronden en nadruk op integratie ervan. Zij zijn zelfstandig, en specifiek getraind op het formuleren en beantwoorden van die vragen waar het oplossen van een biologisch probleem leunt op Wiskunde, Natuurkunde en Scheikunde. De afgestudeerde Bio-exact-bachelors zijn niet opgeleid voor het beoefenen van een specifiek beroep, maar zullen in staat zijn zich in te werken in die beroepen, waarvoor een brede exacte basis belangrijk is. Het academische denkniveau dat de bacheloropleiding geeft, biedt veel mogelijkheden in het bedrijfsleven en bij de overheid. Functies als voorlichter, junior beleidsmedewerker of laboratoriummedewerker liggen het meest voor de hand. Daarnaast biedt de bacheloropleiding Bio-exact toegang tot de diverse opleidingen tot tweedegraads leraar. Uit overleg met het werkveld blijkt dat er op dit moment nog geen behoefte is aan wo-bachelors op de arbeidsmarkt. Het werkveld ziet echter wel de meerwaarde van een bacheloropleiding Bio-exact; zij constateert dat vooral in de biologische en biomedische richtingen een goede kennis van de chemie ontbreekt. De opleiding Bio-exact voorziet wat dit betreft in een behoefte. De kennis van de andere natuurwetenschappen en de aandacht die wordt besteed aan het modelleren van complexe biologische processen wordt tevens van belang geacht voor deze richtingen. Specialisatie door middel van een masteropleiding acht het werkveld echter wel noodzakelijk.
80
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
Oordeel De bacheloropleiding Bio-exact is naar de mening van de commissie een academische opleiding die een goede oriëntatie biedt op de onderzoeksonderwerpen op het grensvlak van verschillende disciplines. De opleiding bereidt zoals ook door de faculteit is aangegeven voor op verschillende masteropleidingen. Een afgestudeerde bachelorstudent Bio-exact heeft onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Life Sciences en toegang tot het masterprogramma Biomolecular Sciences van de masteropleiding Chemistry. De mogelijkheden van de afgestudeerde om de studie te vervolgen en daarna door te gaan in het onderzoek zijn naar de mening van de commissie ruim aanwezig. De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines en de internationale wetenschapsbeoefening. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Bio-exact luidt dat oordeel voldoende.
2.2.2. Programma Beschrijving van het programma: De opleiding Bio-exact biedt haar studenten gedurende de eerste anderhalf jaar van de studie een basisprogramma in de verschillende natuurwetenschappen. Na deze periode kan de student zich door het invullen van de keuzeruimte verdiepen in één van de natuurwetenschappen, waarbij de nadruk blijft liggen op de Life Sciences. De studie wordt afgesloten met een proeve van bekwaamheid: het bachelorproject. Studenten krijgen het reguliere vakinhoudelijke onderwijsaanbod in hoorcolleges, werkcolleges en practica in de verschillende vakgebieden, meestal gezamenlijk met monodisciplinaire opleidingen. Daarnaast zijn er enkele cursussen, zoals Systeembiologie, het Bio-exact practicum en Bio-exact projecten ontwikkeld specifiek voor de opleiding, waarin de interdisciplinariteit sterk benadrukt wordt. De samenhang van het programma waarin het vak ysteembiologie de rode draad vormt, wordt in beginsel ook gedefinieerd door aan elk vak een niveau toe te kennen. Deze niveaus zijn als volgt gedefinieerd: 0. 1. 2. 3.
algemeen; inleidend; basis; gevorderd.
Het programma omvat 180 ECTS-studiepunten, waarvan 48 ECTS-studiepunten is ingeruimd als keuzeruimte. De invulling van deze keuzeruimte is afhankelijk van de richting waarin de student zich wil specialiseren. De student heeft hierbij drie mogelijkheden: 1. Scheikunde, Biomedische Wetenschappen; 2. Biofysica; 3. Biologie. QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
81
Deze mogelijkheden zijn sterk gekoppeld aan de eventuele vervolgmaster. De eerste mogelijkheid is de meest voor de hand liggende variant en wordt standaard aangeboden. Voor de overige twee mogelijkheden wordt in overleg met de student een individueel traject vastgesteld. In de bacheloropleiding is het tevens mogelijk voor uitmuntende studenten om het honoursprogramma Exacte Wetenschappen te volgen. De selectie vindt plaats op basis van studieprestaties in het eerste semester van het eerste studiejaar, waarna de student kan starten met het programma. Het honoursprogramma omvat minimaal 30 ECTS-studiepunten extra onderdelen boven de verplichte 180 ECTS-studiepunten. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Kennisontwikkeling door studenten wordt gestimuleerd door wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek en is een wezenlijk kenmerk van een academische opleiding. Al vanaf het eerste jaar leggen docenten, waar mogelijk, directe verbindingen met hun eigen wetenschappelijk onderzoek binnen de cursusonderdelen die zij verzorgen. Hierin komen ook actuele ontwikkelingen op het gebied van biomoleculaire en biomedische wetenschappen aan de orde. De interactie tussen onderzoek en onderwijs komt vervolgens expliciet terug in het tweede studiejaar, waar de studenten in het tweede semester een onderzoeksproject uitvoeren bij één van de leerstoelgroepen van SILS of HIMS. Dit wordt verdiept in het derde studiejaar door het uitvoeren van het bachelorproject, waarin studenten zich moeten verdiepen in het wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd op het gebied van de moleculaire levenswetenschappen. Het aanleren van academische vaardigheden krijgt, naast integratie in onderzoekprojecten, gestalte in het onderdeel Academische Basiscompetenties. De prestaties van de student op dit onderdeel worden vastgelegd in een (digitaal) portfolio. De interactie tussen maatschappij, wetenschap en onderwijs komt zowel in een specifiek vak als tijdens andere colleges naar voren. In het vak ‘Wetenschap, technologie, maatschappij en cultuur’ maken Bio-exact- en Scheikundestudenten kennis met ethische, filosofische, historische en maatschappelijke aspecten van hun vak. In colleges maken studenten kennis met gastsprekers uit beroepenvelden die een raakvlak hebben met Bio-exact. Zo hebben medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut en van Unilever een bijdrage geleverd aan het vak Analytische Chemie in het vierde semester. In het onderdeel ‘Oriëntatie en Academische Vaardigheden’ aan het eind van de studie wordt, naast oriëntatie op de masteropleidingen, tevens aandacht besteed aan het beroepenveld. De studievereniging ACD organiseert jaarlijks enkele lezingen, een buitenlandexcursie en, in samenwerking met de studieverenigingen van de Universiteit Utrecht, de VU en de Universiteit Leiden, het PAC-symposium. Al deze activiteiten zijn gericht op de oriëntatie van de studenten op het beroepenveld. Tevens krijgen de studenten de gelegenheid om een bedrijf of een niet-universitair onderzoeksinstituut te bezoeken en medewerkers daar te interviewen en hun bevindingen te bespreken met medestudenten en docenten.
82
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
Onderzoeksvaardigheden worden aangeleerd door studenten vanaf het eerste jaar te laten werken aan het opstellen van onderzoeksdoelstellingen en het laten uitvoeren van een begeleid onderzoek in de practicum- en projectperioden. In de loop van de studie worden de eisen die gesteld worden aan het uit te voeren onderzoek steeds hoger en neemt de complexiteit toe. Methoden van onderzoek vormen een belangrijk onderdeel van het curriculum en zijn een belangrijk doorlopend aspect van de opleiding. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een proeve van bekwaamheid: het bachelorproject met bijbehorende verslaglegging en presentatie. Hierin worden kwaliteiten met betrekking tot het formuleren van vraagstellingen, onderzoek, onderzoeksvaardigheden, kritische wetenschappelijke analyse, logisch redeneren en mondelinge en schriftelijke rapportage beoordeeld. De ervaring in het curriculum op het gebied van vaardigheden en het verzamelen en toepassen van kennis biedt de student toegang tot de (kennis)maatschappij. De student heeft bovendien geleerd om zichzelf daarin voortdurend te blijven ontwikkelen en ontplooien. Oordeel Uit de beschrijving van het programma en op basis van hetgeen de commissie tijdens het bezoek van het onderwijs heeft gezien is duidelijk gebleken dat kennisontwikkeling door studenten plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijke onderzoek. De commissie heeft op basis van de gesprekken met studenten kunnen constateren dat actueel onderzoek in de vakgebieden die de opleiding Bio-exact bestrijkt, aan de orde komt in de cursussen. In verschillende stadia van de studie werken de studenten zelf aan een onderzoeksgeoriënteerd project. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden wordt in de opleiding systematisch begeleid. Er is naar de mening van de commissie voldoende aandacht voor de interactie tussen wetenschap en maatschappij. Aspecten als duurzaamheid en ethiek worden in de opleiding behandeld. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Doelstelling van de bacheloropleiding Bio-exact is het bieden van een wetenschappelijke opleiding op het grensvlak van de biologische wetenschappen en de Scheikunde, Natuurkunde en Wiskunde en Informatica. De opleiding vult daarmee de kloof tussen de bachelorstudies Biologie en Medische Biologie enerzijds en de exacte wetenschappen anderzijds. Het relatieve gewicht van biologische componenten ten opzichte van Scheikunde, Natuurkunde en Wiskunde/Informatica is volgens de beschrijving in de zelfstudie ongeveer 50%. In veel gevallen is het onderwijs een combinatie van verschillende disciplines, bijvoorbeeld bij de rode draad van de Bio-exactopleiding: de drie modulen Systeembiologie. Om de doelstellingen te bereiken is het nodig studenten in elk van de bovengenoemde disciplines op te leiden. Om dit in een driejarige opleiding onder te brengen moesten keuzes gemaakt worden en is afgewogen welke onderdelen van elk van de monodisciplines in de opleiding aan QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
83
de orde moeten komen. Deze afwegingen hebben geleid tot het huidige curriculum. De volgende typen onderwijscomponenten kunnen worden onderscheiden: • • •
monodisciplinair; doel is een solide kennisbasis te vormen in het betreffende gebied (voorbeeld: Calculus en Structuur der Materie) bidisciplinaire onderwijscomponenten; doel is expliciete verbanden tussen disciplines te leggen (voorbeeld: Biofysica, Energie en Dynamica) integrerende onderwijscomponenten, waarin alle disciplines in biologische samenhang aan de orde komen; de componenten Systeembiologie 1, 2 en 3.
Door de gehele opleiding is de component Systeembiologie de rode draad waarin alle disciplines geïntegreerd aan de orde komen, toegespitst op het analyseren en begrijpen van complexe biomoleculaire systemen. Als resultaat van de Bio-exactopleiding zijn studenten in staat om theoretische en praktische basiskennis en vaardigheden toe te passen op een breed scala complexe biologische en biomedische problemen. Ze zijn in algemene zin in staat om problemen analytisch en doelgericht aan te pakken en op te lossen. Oordeel De commissie heeft met de studenten gesproken over de opleiding Bio-exact. Aan de studenten was de vertaling van de doelstellingen in het programma niet zo duidelijk als door de opleiding beoogd. De studenten gaven aan dat het biologische deel in het programma veel kleiner is dan zij van te voren verwacht hadden. In de ogen van de studenten is het relatieve gewicht van de biologische componenten kleiner dan 50%. Omdat de opleiding relatief nieuw is, is het naar de mening van de commissie begrijpelijk dat er hier en daar nog wat aan het programma geschaafd moet worden, vooral aan de vertaling van de doelstellingen vanuit de verschillende monodisciplines in het programma en aan de plaats van de verschillende cursussen in het geheel. Over het algemeen zit het programma goed in elkaar en is het een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De inhoud van het programma stelt de studenten, zo is de commissie gebleken na bestudering van het cursusmateriaal en de gesprekken met de studenten, in staat om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De rode draad en het kernthema van de bacheloropleiding Bio-exact is het Systeembiologie-onderwijs. Bio-exact is gericht op het begrijpen van biologische processen in de cel op moleculair niveau. In de onderdelen Systeembiologie I, II en III in het eerste en het derde jaar wordt kennis uit de basisdisciplines Wiskunde, Informatica, Natuur- en Scheikunde samen met moleculair biologische kennis op celniveau geïntegreerd tot één discipline, id est Systeembiologie. Het Scheikundeonderwijs is daarom mede stevig verankerd in het Bio-exactcurriculum. De sterke verwevenheid van de verschillende onderwerpen van Bio-exact wordt volgens de beschrijving in de zelfstudie gewaarborgd door de interne samenhang van het programma gedurende het eerste en tweede studiejaar. Deze samenhang van de vakken wordt halfjaarlijks besproken tijdens de docentbijeenkomsten (gezamenlijk met de opleiding Scheikunde) en wordt standaard geëvalueerd tijdens de evaluatiebijeenkomsten met studenten en docenten. 84
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
De samenhang van het programma als geheel wordt bewaakt door de OC. De relatie tussen de studieonderdelen van het curriculum komt tot uiting in de inhoudelijke aspecten van de colleges, practica en projectperioden in de verschillende studiejaren. Het ontwikkelen van academische vaardigheden is geïntegreerd in de inhoud van de verschillende studieonderdelen. Door het gebruik van een portfolio, door het geven van uniforme aanwijzingen over de opzet van verslagen en presentaties, en door de betrokkenheid van een docent vaardigheden vanuit het Amstel-instituut wordt de samenhang in het onderwijzen van academische basiscompetenties gewaarborgd. Oordeel Het programma is volgens de beschrijving in de zelfstudie en in de studiegids systematisch en samenhangend opgezet. Door de studenten wordt dat niet in alle opzichten zo ervaren. Daar is een aantal oorzaken voor aan te wijzen. In de eerste plaats volgen de studenten Bio-exact veel vakken gemeenschappelijk met andere opleidingen en daarmee ook op het zelfde niveau als de studenten van de monodisciplinaire opleidingen. Daardoor zijn de vakken voor de studenten Bio-exact relatief zwaar, maar bovendien wordt er niet vanzelfsprekend in de verschillende vakken naar elkaar verwezen. De studenten gaven aan dat zij in dergelijke gevallen het basisvak misten. In de tweede plaats is er niet een duidelijk omschreven docententeam dat zich met deze opleiding bezighoudt en met de afstemming van de vakken op elkaar. De studenten hebben het gevoel dat zij te gast zijn in de opleiding Scheikunde. De samenwerking tussen de docenten Bio-exact zou geïntensiveerd moeten worden, mede ter verhoging van de groepsidentiteit. In de derde plaats volgen de studenten onderwijs op twee locaties, namelijk in de binnenstad en in de Watergraafsmeer. Deze bilocatie bevordert de samenhang niet. De commissie heeft met de opleiding over deze kwestie gesproken. De opleiding heeft toegezegd stappen te ondernemen om het gevoel van saamhorigheid en de identiteit van de opleiding voor de studenten te verhogen. Door de opleiding zijn ook al stappen ondernomen om meer vakken specifiek voor de studenten Bio-exact aan te bieden. Deze stappen hebben onder meer geleid tot het Bio-exactpracticum (I en II). De commissie heeft kennis kunnen nemen van dit practicum en was onder de indruk van de opzet en de inzet van de docent. Voor de hele faculteit wordt gebouwd op de locatie in de Watergraafsmeer, zodat het probleem van de gescheiden onderwijslocaties op termijn ook zal verdwijnen. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De zelfstudie beschrijft dat de opleidingscommissie het als haar taak beschouwd erop toe te zien dat het programma kwalitatief aan de eisen voldoet en studeerbaar is in de tijd die daar formeel voor staat. Uit evaluaties, slagingspercentages en besprekingen van studenten met de opleidingsdirecteur blijkt dat er in het algemeen geen grote struikelblokken in het programma zijn. Ook is de studeerbaarheid van het programma volgens de beschrijving in de zelfstudie goed. De studenten geven aan dat in het eerste jaar de exacte vakken meer tijd vragen dan de (medisch) biologische vakken in het tweede semester, maar het eerste jaar wordt niet ervaren als ‘niet studeerbaar’. Tevens geven zij aan dat er gemiddeld per week twintig tot dertig uur aan de studie wordt besteed; in tentamenperioden verschuift dit naar dertig à veertig uur per QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
85
week. Door middel van huiswerk en pretests, waarvan de resultaten het tentamencijfer positief kunnen beïnvloeden, wordt geprobeerd het aantal uren zelfstudie te verhogen. Door spreiding van werkvormen en door het roosteren van een practicum of project in een blokvorm wordt geprobeerd de studielast zo goed mogelijk te spreiden. Zo hoeft een student in een projectblok enkel aandacht te besteden aan het project en niet aan theorievakken, aangezien deze al zijn afgerond. Binnen de opleiding is bekend welke vakken als moeilijk en minder moeilijk worden beschouwd. Voor de moeilijker vakken wordt er gewerkt met ofwel huiswerkopgaven, ofwel met een systeem van pretests. De pretests bestaan uit een aantal kleine vragen voorafgaand aan een werkcollege. Er wordt getoetst of de student op schema ligt. Over het algemeen blijkt dit systeem de studenten te stimuleren om de stof bij te houden en op deze manier wordt de verwerking van de stof niet uitgesteld tot het tentamen, maar verspreid over het hele semester. Bovendien geeft het pretestsysteem de docent een indruk van de moeilijkheden die de studenten ondervinden. Oordeel Het systeem van pretests dat hierboven wordt beschreven werkt naar de mening van de commissie zeer goed. De commissie heeft bij de studenten nagevraagd in hoeverre de opleiding studeerbaar is en welke struikelblokken zij zijn tegen gekomen. Er is de commissie op basis van die gesprekken gebleken dat er geen vakken zijn die door alle studenten als zwaar of moeilijk beschouwd worden. Sommige studenten hadden wat moeite met Wiskunde andere noemen het vak Systeembiologie. Het curriculum als geheel is studeerbaar. Er waren in het begin wat roostertechnische problemen, maar die zijn nu opgelost. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De opleiding is gestart in 2003. De instroom is in drie jaar van twee naar acht studenten gestegen. Niettemin geeft de instroom reden tot zorg. De opleiding streeft naar een constante instroom van minimaal 25-40 studenten per jaar. De zorg heeft geleid tot een grotere en meer gerichte voorlichtingsinspanning. Om toegelaten te worden tot de opleiding, dient een aankomende student op het vwo een profiel ‘Natuur en Gezondheid’ of ‘Natuur en Techniek’ met Biologie I en Biologie II te hebben doorlopen. Voor leerlingen die géén bijpassend vakkenpakket hebben gevolgd, biedt de faculteit een deficiëntieprogramma aan: het zogenaamde Bètabrugtraject. Hierin kunnen leerlingen hun deficiënties wat betreft kennis van Scheikunde, Wiskunde, Biologie en Natuurkunde wegwerken en alsnog instromen in de bacheloropleiding Bio-exact. Het traject kent twee varianten: de voltijdvariant, bedoeld voor aankomende studenten met een vwo-diploma E&M of C&M en havisten met een hbo-propedeuse, en de deeltijdvariant, waarin maximaal drie vakken kunnen worden bijgespijkerd. Alle vakken moeten worden afgesloten met een voldoende om in te mogen stromen in de bachelor. Voor studenten die alleen deficiëntie hebben in Wiskunde, wordt een Wiskundezomercursus aangeboden, welke wordt afgesloten met een toets. Een voldoende voor deze toets is voor deze 86
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
studenten een voorwaarde voor toelating. Ook is het mogelijk voor instromers van 21 jaar en ouder tot de opleiding te worden toegelaten door middel van het afleggen van een colloquium doctum, een toets aan de poort van de universiteit die gelijkwaardig is aan het vwo-diploma. Verder kunnen studenten instromen na een hbo-opleiding; goedkeuring door de examencommissie van de opleiding moet altijd plaatsvinden. Oordeel De commissie deelt de zorg van de opleiding over de studenteninstroom. De opleiding is echter recent gestart en mogelijk nog niet voldoende bekend. Commissie en faculteit zijn het met elkaar eens dat de instroom in de bacheloropleiding om levensvatbaar te zijn zal moeten toenemen. De faculteit wil daar nog een aantal jaren voor uittrekken. De activiteiten die de opleiding ontplooit om de aansluiting vwo-wo en hbo-wo te versoepelen zijn naar de mening van de commissie positief. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Bio-exact omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Er is geprobeerd voor elk studieonderdeel een passende werkvorm, of mix van werkvormen te vinden, afhankelijk van de inhoud van het studieonderdeel en de fase in de studie. De belangrijkste werkvormen zijn: •
• •
Hoor- en werkcollege: het aantal uren hoor- en werkcolleges vertoont na het tweede studiejaar een lichtdalende trend, doordat hoor- en werkcollege worden vervangen door projecten. Dit is in overeenstemming met de opbouw van de studie, waar na de theorievorming in het eerste studiejaar en de verdiepingsfase in het tweede studiejaar de opgedane kennis meer (zelfstandig) toegepast wordt. Hoorcolleges, werkcolleges en (computer)practica worden afgewisseld of geïntegreerd gegeven. Practicum: laboratorium en computer. In de opleiding zijn diverse soorten practica verwerkt die dienen om de student de benodigde vaardigheden op te laten doen die hij/zij later in de carrière nodig heeft. Project: in de projecten worden verschillende werkvormen gecombineerd: de student moet tijdens een afgebakende periode een kort onderzoek uitvoeren, waarin praktische vaardig-
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
87
•
•
•
heden en theoretische kennis moeten worden toegepast in een onderzoeksomgeving. Aan het einde van het project moeten studenten een verslag schrijven en een presentatie geven, zodat tevens de communicatieve vaardigheden getraind worden. Studiocourse: in deze werkvorm is hoorcollege, werkcollege en computerpracticum sterk geïntegreerd. De nadruk bij deze werkvorm ligt op het zelfstandig uitvoeren van voornamelijk computeropdrachten. Uitleg vindt plaats gedurende het college en begripsvragen, praktische oefeningen, experimenten en computersimulaties zijn direct gekoppeld aan deze uitleg. Het actieve leerproces wordt hierdoor gestimuleerd. Zelfstudie: de student dient een deel van de tijd aan zelfstudie te besteden. Voor het schrijven van verslagen wordt tijd ingeroosterd tijdens de practica of projecten. Bij de meer theoretisch georiënteerde vakken wordt van de student meer zelfstudie verwacht. Indien nodig wordt de zelfstudie aangemoedigd of aangestuurd door middel van pretests of huiswerkopdrachten. Bachelorproject: als proeve van bekwaamheid sluit de student de bacheloropleiding af met een eindverslag. Hierbij wordt getoetst of de student een zelfstandig onderzoek van beperkte omvang kan opzetten, uitvoeren en rapporteren. De student presenteert de resultaten van dit onderzoek in een verslag, op het web en in een voordracht voor de onderzoeksgroep.
In het ontwerp van een studieonderdeel worden werkvormen op verschillende manieren gecombineerd. Een ‘didactische’ lijn die in de eerste twee studiejaren vaak wordt toegepast is als volgt: • •
• • •
Het hoorcollege geeft een eerste introductie van en overzicht over de stof, en werkt zo als voorbereiding op de zelfstudie. Zelfstudie: studenten bereiden een werkcollege voor door eenvoudige opdrachten van tevoren te maken (huiswerk), of zij spijkeren voorkennis bij. Bij enkele vakken worden pretests gehouden, welke als functie hebben de studenten te attenderen op ontbrekende voorkennis. Zelfstudie in deze fase functioneert als voorbereiding op het werkcollege. Werkcollege: studenten werken onder begeleiding aan de wat pittiger opdrachten. Dit is mogelijk omdat zij al zelf met de stof bezig zijn geweest. Zelfstudie: opgaven op tentamenniveau (bijvoorbeeld proeftentamens) worden hiervoor beschikbaar gesteld. Zelfstandig beantwoorden hiervan zou na het werkcollege mogelijk moeten zijn. Kort project: voornamelijk bij de (medisch) biologische modulen wordt een theoriegedeelte afgesloten door middel van een kort project. Dit kan een practicumopdracht, een literatuurstudie of het opstellen van een onderzoeksvoorstel zijn.
Hoorcollege, werkcollege en zelfstudie vormen dus vaak een hecht geïntegreerd geheel, ook als deze onderdelen apart worden georganiseerd. In de loop van de drie studiejaren verschuift het accent van de werkvormen van (geïntegreerd) hoor- en werkcollege en practica naar zelfstandig werken in de vorm van projecten. Oordeel Tijdens de gesprekken met docenten van de bacheloropleiding werd duidelijk dat er aandacht en zorg besteed is aan de vormgeving van het onderwijsprogramma. Een groot deel van het onderwijs dat de studenten Bio-exact volgen is echter aanschuifonderwijs. Naar de mening van de commissie zou het aandeel cursussen dat specifiek voor Bio-exact is ontworpen moeten toenemen. Hierdoor zal de kwaliteit van de didactische lijn in het programma toenemen. Naar de mening van de commissie sluiten de didactische werkvormen aan op de leerdoelen van 88
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
de programmaonderdelen en op de doelstellingen van de bacheloropleiding. Het didactisch concept dat ten grondslag ligt aan deze opleiding, namelijk dat er door een diversiteit aan werkvormen toegewerkt wordt naar een steeds grotere zelfstandigheid van de student zodat deze aan het eind van zijn opleiding in staat is zelfstandig te studeren en in te stromen in verschillende masteropleidingen, is naar het oordeel van de commissie in overeenstemming met de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Alle onderdelen worden afgesloten met een toets. De consistentie van de beoordeling wordt gewaarborgd door beoordelingscriteria en intercollegiale afstemming. Voor de beoordeling van het afsluitende bachelorproject zijn beoordelingscriteria gespecificeerd. Daarnaast vindt er op individuele basis overleg plaats tussen docenten over het niveau van de toetsing. Het vereiste niveau van de kennis en vaardigheden dat getoetst wordt, wordt tijdens de colleges bekendgemaakt en veelal geïllustreerd aan de hand van een proeftentamen. De toetsvorm wordt aangepast aan het type onderwijs en is vooraf bekend. Voor hoorcolleges en werkcolleges wordt meestal schriftelijk getentamineerd met open vragen, wat mogelijk is omdat de groepsgrootte beperkt is. Bij sommige colleges maakt tevens een presentatie onderdeel uit van de beoordeling. Een practicum wordt afgesloten met een practicumtoets of met een verslag. Een project van grotere omvang wordt afgesloten met een presentatie en verslag. Het tweede project wordt tijdens een projectenfestival afgesloten met een presentatie. Bij dit project vindt peer review plaats. Voor de beoordeling van het bachelorproject, dat een reflectie is van het eindniveau van de opleiding, vindt de toetsing door twee of drie docenten plaats via een vast format. Door gebruik te maken van een beoordelingsformulier wordt getoetst of de student de eisen heeft gehaald, zoals deze geformuleerd zijn in de Dublin-descriptoren. De verantwoordelijk begeleider en, indien aanwezig, de dagelijks begeleider, beoordelen het bachelorproject. Daarnaast dient er een onafhankelijk beoordelaar te zijn: dit moet een staflid zijn van de afdeling Scheikunde die tot een andere onderzoeksgroep behoort dan de groep waarin het bachelorproject is uitgevoerd. Indien de beoordeling met meer dan een punt uiteen loopt moet er overleg plaatsvinden en eventueel een extra docent betrokken worden bij de beoordeling. Oordeel De commissie heeft haar oordeel over de beoordeling en toetsing gebaseerd op de aangeboden informatie in de zelfstudie, op bestudering van tentamenopgaven en opdrachten en op gesprekken met studenten. De studenten meldden dat de toetsen aansluiten op hetgeen in het programmaonderdeel aan de orde is gekomen. Ze zijn van mening dat ze voldoende voorbereid zijn op de wijze waarop er getentamineerd wordt, onder andere omdat er proeftentamens ter beschikking gesteld worden. De toetsvormen zijn naar het oordeel van de commissie aangepast aan het type onderwijs van de cursus. Zij heeft kunnen verifiëren dat de toetsen inderdaad zijn afgestemd op de leerdoelen van de programmaonderdelen. De commissie heeft geconstateerd dat de beoordeling van de afstudeeropdrachten op een zorgvuldige en transparante wijze gebeurt. Op basis van deze observaties is de commissie van QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
89
mening dat door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Bio-exact luidt dat oordeel voldoende.
2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De verantwoordelijkheid voor het onderwijs ligt te allen tijde bij het vaste (en dus gepromoveerde) wetenschappelijk personeel (HL, uhd, ud). Verreweg het grootste gedeelte van het onderwijs wordt daadwerkelijk gegeven door dit personeel. Promovendi worden ingezet bij practica en werkcolleges, maar ook bij de werkcolleges streeft de opleiding ernaar om waar mogelijk de vaste staf in te zetten. Doordat het wp vast aangesteld is bij een onderzoeksinstituut en in de taakomschrijving altijd zowel onderwijs als onderzoek is opgenomen, is de koppeling van het onderwijs met onderzoek gegarandeerd. Vrijwel alle docenten participeren actief in internationaal wetenschappelijk onderzoek en hierdoor kunnen zij gemakkelijk voorbeelden van recent wetenschappelijk onderzoek in het onderwijs inweven. De opleiding maakt in principe geen verschil tussen de inzet van hoogleraren en universitair (hoofd)docenten bij de verzorging van de colleges. De keuze voor de juiste docent voor een vak wordt gemaakt op basis van het onderzoeksgebied van het personeel. Dit heeft tot gevolg dat hoogleraren door het hele curriculum van de bacheloropleiding een aanzienlijk gedeelte van het onderwijs verzorgen. Reeds in het eerste college van het eerste jaar komen studenten direct in aanraking met enkele hoogleraren. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat het vaste wetenschappelijke personeel dat betrokken is bij de bachelor- en de masteropleiding gepromoveerd is en tevens een onderzoeksaanstelling heeft. De wetenschappelijke staf maakt deel uit van een van de onderzoeksinstituten HIMS en SILS. Op basis van haar eigen expertise in het wetenschappelijke veld is de commissie van mening dat het onderzoek dat door deze onderzoekinstituten wordt verricht van internationaal erkend niveau is. De begeleiding bij de bacheloropdrachten valt altijd onder verantwoordelijkheid van een van de vaste leden van de wetenschappelijke staf. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
90
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De omvang in fte voor de opleiding Bio-exact is 1,97 fte. Dit getal is echter zeer discutabel. Een zeer groot deel van het programma wordt gezamenlijk met de andere bacheloropleidingen binnen de faculteit aangeboden. Het is dus vrijwel onmogelijk om voor de opleiding Bio-exact te komen tot een cijfermatige omschrijving van de onderwijsinspanning. Het aantal personen dat bij de opleiding betrokken is, is vele malen groter dan het aantal fte dat uitsluitend aan de opleiding toe te rekenen is. Ook dit heeft te maken met het feit dat de studenten de monodisciplinaire colleges bij de monodisciplinaire opleidingen volgen. De extra inspanning van deze personen voor de opleiding Bio-exact is in aantallen fte bijna te verwaarlozen. Om de verbinding met de professionele praktijk en het beroepenveld duidelijk te maken, worden er voornamelijk in het tweede en derde jaar van de studie regelmatig gastsprekers, uit bedrijfsleven en de academische wereld, voor colleges uitgenodigd. Deze zijn niet in bovenstaande tabel opgenomen. De onderwijsvoorzieningen, onderwijsondersteuning en diversiteit in onderwijsgevenden worden door studenten en docenten gewaardeerd. Dit komt mede doordat de opleiding Bio-exact werkt met het zogenaamde docent-prodocentsysteem. Voor elk vak wordt zowel een (verantwoordelijk) docent als een prodocent aangewezen. De prodocent is betrokken bij het college en kan altijd invallen bij afwezigheid van de verantwoordelijk docent. Dit systeem heeft als voordeel dat de continuïteit van de colleges is gewaarborgd en dat bij nieuw te ontwikkelen onderwijs altijd twee personen betrokken zijn. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat er voldoende personeel is om het onderwijs en de ondersteuning bij het onderwijs te verzorgen. Er is een klein aantal stafleden direct betrokken bij het onderwijs in de opleiding Bio-exact, maar er is naar de mening van de commissie binnen het onderwijsinstituut voldoende onderwijscapaciteit om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen De commissie is zeer te spreken over het prodocentsysteem dat door de opleiding gehanteerd wordt. Doordat er altijd een ‘schaduwdocent’ is aangewezen voor het onderwijs wordt gegarandeerd dat de studenten onderwijs ontvangen van voldoende niveau, ook als de eerste docent uit mocht vallen. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving De richtlijn, geformuleerd in het Kwaliteitsplan Onderwijs, is dat ernaar wordt gestreefd dat alle docenten binnen het wp beschikken over adequate didactische vaardigheden. Hiertoe staan in het Kwaliteitsplan enkele richtlijnen, die de opleiding al grotendeels geïmplementeerd heeft. Hieronder volgt een korte samenvatting. Nieuwe docenten (wp-vast), die geen aantoonbare onderwijservaring hebben, zijn verplicht een cursus didactiek en onderwijsontwerp ter ontwikkeling en verbetering van hun onderwijsQANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
91
competenties te volgen. Deze cursus wordt ingebed in een traject: de zogenaamde Basiskwalificatie Onderwijs. Deze Basiskwalificatie Onderwijs gaat uit van docentcompetenties op vijf gebieden, te weten: ‘professionele houding’, ‘ontwerpen van onderwijs’, ‘uitvoeren van onderwijs’, ‘begeleiden van studenten’ en ‘ontwikkelen en organiseren van onderwijs’. Het competentieprofiel is goed te koppelen aan de UFO-resultaatgebieden en aan de taakgebieden van onderwijsgevenden. De faculteit stelt financiën en faciliteiten voor dit scholingstraject van docenten beschikbaar. De faculteit heeft als voornemen dit traject nog dit kalenderjaar van start te laten gaan. De onderwijsvaardigheden en kwaliteiten worden meegenomen in de jaargesprekken. Hiervoor is een standaard formulier opgesteld, dat binnenkort (na testen via pilots) wordt vervangen door een digitaal portfolio. In dit digitaal portfolio zijn de vijf bovengenoemde gebieden terug te vinden. Daarnaast zijn de resultaten van onderwijsevaluaties in dit systeem opgenomen en heeft de opleidings- of onderwijsdirecteur de mogelijkheid om voorafgaand aan een jaargesprek de onderwijsactiviteiten van een docent van commentaar te voorzien. Op termijn wordt het portfolio uitgebreid met onderzoeksactiviteiten. In het onderzoeksinstituut HIMS wordt op het moment van schrijven van deze zelfstudie een pilot met dit digitale portfolio uitgevoerd. Een jaargesprek vindt formeel en in praktijk plaats met de direct leidinggevende. Het portfolio van de docent is dan ook onontbeerlijk voor de informatievoorziening. Daarnaast is vastgelegd dat de opleidingsdirecteur of onderwijsdirecteur aanwezig is bij het jaargesprek, zodra daarvoor een verzoek is gedaan door de betrokken medewerker, de direct leidinggevende of de opleidings- of onderwijsdirecteur. Verder zijn binnen de onderwijsevaluaties door studenten ook didactische vaardigheden van de docent en de algemene kwaliteit van het onderwijs opgenomen. Het gaat dan om didactische competenties zoals uitleg, presentatie, enthousiasmering, interactie en opbouw van een college, maar ook om de Engelse taalvaardigheid van docenten. Indien het resultaat van een jaargesprek of de onderwijsevaluatie daar aanleiding toe geeft, vinden vaardigheidstrainingen voor de desbetreffende docent plaats. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van het cursusaanbod van het Centrum voor Nascholing van de UvA. De docent is verplicht om minstens drie bijscholingsmomenten per jaar op gebied van onderwijs bij te wonen. Elke nieuw aangetrokken promovendus moet binnen het eerste jaar een didactische cursus gevolgd hebben. Deze cursus is gericht op de begeleiding bij werkcolleges en practica en wordt twee maal per jaar aangeboden, zowel in het Engels als in het Nederlands. De effecten van bijscholing van personeel zijn alleen meetbaar als docenten voor langere tijd hetzelfde onderwijs verzorgen; deze effecten komen in dit geval bij de onderwijsevaluaties ter sprake. Toch kan er op basis van de diverse tevredenheidsmonitoren en evaluatieverslagen een goed beeld gevormd worden van de kwaliteiten van de docenten. De studenten Scheikunde aan de UvA waarderen hun docenten (ruim) bovengemiddeld wat betreft hun deskundigheid, bereikbaarheid en inzet voor studenten ten opzichte van het gemiddelde van alle UvA-opleidingen. Over de didactische kwaliteiten en de mate waarin docenten enthousiasmeren ligt de tevredenheid rond het UvA-gemiddelde. Jaarlijks worden er prijzen uitgereikt aan de beste docenten en promovendi. Door de studievereniging ACD wordt de ‘De Docent van het Jaar’-verkiezing georganiseerd. Alle studenten worden op informele wijze in de gelegenheid gesteld te stemmen op wie zij de beste docent vinden. Tevens wordt vanuit het onderwijsinstituut de onderwijsprijs uitgereikt aan de beste docent van het jaar. Nominatie hiervoor vindt plaats op voordracht van de OC en de inzendingen worden beoordeeld door een onafhankelijke jury. Daarnaast worden per jaar enkele promovendi, van wie de onderwijskwaliteiten zeer goed zijn, in het zonnetje gezet door het onderzoeksinstituut. 92
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
Oordeel Bij F6 heeft de commissie reeds opgemerkt dat het de opleiding ontbreekt aan een eigen identiteit en een eigen docententeam waarmee de studenten zich kunnen identificeren. De commissie heeft dit probleem met de opleiding besproken en de opleiding heeft toegezegd stappen te ondernemen om dit aspect te verbeteren. De commissie heeft met instemming kennisgenomen van het beleid en de daaruit volgende activiteiten die door de faculteit zijn en worden ondernomen om de didactische kwaliteit van docenten te bevorderen. De commissie heeft waardering voor de inbreng van het Amstelinstituut bij het vormgeven van de didactische lijn in het onderwijs en voor de wijze waarop de opleiding en de docenten gebruikmaken van de expertise van het Amstel-instituut om hun eigen professionaliteit te verhogen. Het aandeel vrouwen onder de wetenschappelijke staf in het onderwijsinstituut dat de bacheloropleiding Bio-exact verzorgd is beperkt. De commissie zou willen aanbevelen hieraan de nodige aandacht te besteden. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Bio-exact luidt dat oordeel voldoende.
2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Een deel van de faculteit, waaronder ook de opleiding Bio-exact, is nu nog gehuisvest op de locatie Roeterseiland Complex. Het is de bedoeling dat over een aantal jaren de gehele FNWI gehuisvest zal zijn in het Science Park Amsterdam in de Watergraafsmeer. Om dit plan uit te voeren is een uitgebreid nieuwbouwplan Science Park ontwikkeld. De start van de bouw heeft vertraging opgelopen, maar volgens planning zal vanaf 2008 trapsgewijs de verhuizing gaan plaatsvinden. Vermoedelijk zal eind 2009 de gehele afdeling Scheikunde gehuisvest zijn in het Science Park. De studenten Bio-exact volgen een deel van het onderwijs (de Biologievakken) in de Watergraafsmeer. De opleiding Bio-exact beschikt over verschillende laboratoria voor praktijkonderwijs. Deze ruimten worden gedeeld met de opleidingen Scheikunde, met de opleidingen van het onderwijsinstituut Levens- en Aardwetenschappen en met de opleiding Forensisch Onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam. De laboratoria voor practica beschikken over alle moderne faciliteiten voor biomoleculaire en scheikundige practica. Tevens zijn er kwalitatief uitstekend ingerichte computerruimten. Deze zijn onlangs gerenoveerd. Verspreid over de universiteit zijn diverse computerruimten voor zelfstudie beschikbaar. De meeste van deze ruimten worden gedeeld met andere opleidingen. Sinds september 2004 is het aantal computerwerkplekken voor de studenten met dertig extra werkplekken uitgebreid. Ondanks de uitbreiding blijkt het aantal computerwerkplekken nog steeds te klein te zijn. QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
93
Voor cursorisch computeronderwijs zijn diverse zalen beschikbaar. Daarnaast heeft de opleiding Scheikunde eigen computerwerkplekken bij de laboratoria. Sinds september 2004 zijn diverse informatievoorzieningen die via internet worden aangeleverd gebundeld in de portal MijnUvA.nl. Deze portal bevat: • •
Studieweb: een applicatie gelinkt aan het registratiesysteem ISIS. Studenten kunnen zich aanmelden voor vakken en hun studievoortgang zien. Blackboard: een elektronische leeromgeving voor studenten en docenten, waarop documenten geplaatst kunnen worden en discussiefora geopend kunnen worden en waarin doelgroepgerichte communicatie kan plaatsvinden tussen docent, student en onderwijsbureau. Tevens kan Blackboard gebruikt worden voor toetsing en dient het als hulpmiddel voor het genereren en aanleveren van cijfers.
Op het Roeterseiland bevindt zich tevens de bar van het ACD, de Roetertoeter. Naast de borrelfunctie dient deze ruimte tijdens de college-uren als pauzeruimte. Deze ruimte is alleen toegankelijk voor Scheikunde- en Bio-exactstudenten en medewerkers van de afdeling Scheikunde. Studenten worden hier gratis voorzien van thee en koffie. Deze pauzeruimte/bar komt in student- en docentevaluaties altijd naar voren als een zeer belangrijke voorziening, gezien de sociale contacten die hier gelegd worden. Binnen de afdeling Scheikunde en ook daarbuiten is de Roetertoeter een begrip. Oordeel De commissie is tijdens het bezoek rondgeleid langs de voorzieningen in één van de locaties en heeft zich ervan kunnen vergewissen dat de voorzieningen op die locatie in orde zijn. De opleiding vermeldt in de zelfstudie dat er nog onvoldoende computerfaciliteiten zijn voor studenten. De commissie gaat er om die reden van uit dat er blijvende aandacht is hiervoor. Tijdens het bezoek kwam dit punt overigens niet prominent als klacht naar voren. De meeste studenten vinden wel een weg naar een computer die vrij is. De belangrijke functie van de bar de Roetertoeter werd ook tijdens het bezoek van de commissie benadrukt door studenten en docenten. Beide groepen maken zich zorgen over het verlies van deze bar als de opleiding verhuist naar de Watergraafsmeer. Het viel de commissie op dat het voorlichtingsmateriaal over de opleiding Bio-exact een ander beeld schetst dan de inhoud van de opleiding. Deze observatie wordt bevestigd door de studenten, die meldden dat zij verwacht hadden dat het programma meer biologische vakken zou bevatten. Deze kwestie heeft inmiddels de aandacht van de opleiding. Voor een deel hebben de klachten van de studenten te maken met de roostering van de vakken. Eerder in dit rapport is reeds opgemerkt dat de spreiding van deze opleiding over twee locaties voor de studenten niet gunstig is. Mede door die spreiding is er naar de mening van de commissie een gebrek aan samenhang en identiteit in de opleiding. De commissie beveelt zowel het probleem van de gespreide locatie als de roostering van de biologische vakken en de voorlichting over de aard van de opleiding in de aandacht van de opleiding aan. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is onvoldoende.
94
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De opleiding Bio-exact streeft naar ‘de student op de juiste plek’. Om die reden is het onderwijs in het eerste semester van eerste jaar van de bacheloropleiding zo ingericht dat dit semester een selecterende en verwijzende functie heeft. Zowel onderwijs als studiebegeleiding zijn hierop afgestemd. In de studiebegeleiding wordt studenten vanaf de aanmelding duidelijk gemaakt bij wie ze terechtkunnen met vragen over de studie, het vak of hun persoonlijke situatie. Dit gebeurt enerzijds via het ‘Introductieboekje’ en anderzijds door de website speciaal ontwikkeld voor aanstaande studenten. In het eerste jaar worden de studenten intensief begeleid door middel van de activiteiten tijdens de introductiedagen, een intakeprocedure, tutoraat en studieadviezen. Na het eerste jaar verschuift het accent van studieloopbaanbegeleiding van het ‘leren studeren’ naar de inhoudelijke begeleiding door middel van keuzevoorlichting. Deze voorlichting gebeurt voornamelijk in groepen, tijdens het bachelorproject vindt hierin ook begeleiding plaats door de afstudeerdocent. Dit systeem loopt dus parallel met het studieprogramma: van breed in het eerste jaar naar gespecialiseerd in het laatste jaar van de studie. In de gehele studieloopbaan zijn het vooral de docenten die een cruciale rol spelen voor een student. Voor een student is de eerst aanspreekbare persoon de docent voor wat betreft de onderwijsbegeleiding, de inhoud en organisatie van een bepaalde module. Naast de gestelde eisen voor instroom, omschreven in F8, ondergaat de student, die zich inschrijft voor het eerste jaar van de bacheloropleiding een intakeprocedure. Deze houdt in dat de student een aantal gesloten vragen beantwoordt over zijn privésituatie en dat de student twee essays schrijft over studiekeuze en motivatie. De intakeprocedure dient hiermee verschillende doelen, te weten de motivatie voor de studiekeuze, het toetsen van het beeld van de opleiding en het inventariseren van persoonsgebonden factoren die invloed kunnen hebben op de studie. Op basis van zowel de antwoorden op de gesloten vragen als de essays kan de student al in de eerste weken van de studie door de studieadviseur benaderd worden voor een gesprek. De intakeprocedure is voor het eerst uitgevoerd in het studiejaar 2005-2006. Evaluatie van de procedure wordt uitgevoerd door de studieadviseurs, de coördinator van het tutoraat, de tutoren zelf en de medewerker kwaliteitszorg. Eerstejaarsstudenten krijgen in het eerste jaar twee keer een schriftelijk, niet-bindend studieadvies: in januari, na afloop van het eerste semester, en in september. Het niet-bindende advies is ingedeeld in de categorieën A t/m D. Studenten met een negatief advies (C- of D-advies) worden door de studieadviseur voor een gesprek uitgenodigd. Het voorlopig studieadvies in januari is gebaseerd op (deel)tentamens en opdrachten in het eerste semester van de studie. Om een goed advies te kunnen geven is hiervoor de zogenaamde Grading Module ontwikkeld en is er een aparte tentamenregeling. De studieadviseurs rapporteren de verstrekte adviezen zowel in januari als september aan het opleidingsmanagement. Oordeel De commissie is zeer positief over de intakeprocedure die de opleiding sinds kort hanteert voor eerstejaarsstudenten, evenals over de rol en de taakuitvoering van de studieadviseur. Bij een verdere ontwikkeling van de opleiding zou de begeleidende rol van de docenten iets versterkt kunnen worden. De studenten hebben nu nog niet het idee te behoren tot een academische gemeenschap met een eigen Bio-exactidentiteit. Dit wordt onder andere versterkt doordat er geen aanwijsbaar docententeam is. Met het oog op de studievoortgang van de studenten kan QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
95
het bestaan van een Bio-exactgemeenschap ondersteunend zijn. De commissie is zich er overigens goed van bewust dat de opleiding in ontwikkeling is. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Bio-exact luidt dat oordeel voldoende. De commissie is van mening dat het oordeel onvoldoende bij F15 niet zwaar genoeg weegt om het oordeel over het onderwerp Voorzieningen onvoldoende te laten zijn. Er staan voldoende positieve punten tegenover dit oordeel zoals de intakeprocedure en de begeleiding door de studieadviseur. Daarnaast speelt voor de commissie het feit dat de opleiding in ontwikkeling is en de intentie van de faculteit om de opleiding te verbeteren een grote rol.
2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het UvA-brede rapport met als titel ‘Naar een systeem van Integrale Kwaliteitszorg Onderwijs UvA’ beschrijft de kwaliteitszorg op universitair niveau in augustus 2004. De FNWI heeft in het ‘Kwaliteitsplan Onderwijs FNWI’, dat in mei 2004 verschenen is, haar visie op de kwaliteit van onderwijs beschreven. Dit Kwaliteitsplan sluit geheel aan bij het UvA-brede rapport, maar gaat dieper in op de situatie op opleidingsniveau. Tevens wordt hierin beschreven welke rol de betrokken partijen (studenten, docenten, alumni en het werkveld) kunnen spelen in de bewaking van de kwaliteit van de opleidingen. Voor de implementatie van de actiepunten, die voortkomen uit het Kwaliteitsplan Onderwijs, is in januari 2005 het Kwaliteitsteam Onderwijs FNWI opgericht. Bij de uitvoering van de kwaliteitszorg wordt uitgegaan van de systematiek volgens de PDCA-cyclus, waarbij PDCA staat voor Plan, Do, Check en Act. De uitvoering van de kwaliteitszorg op opleidingsniveau is voor de meeste onderwerpen georganiseerd in het bredere verband van een onderwijsinstituut. De opleiding kan daarin zelf enige variaties aanbrengen. Evaluaties en maatregelen ter verbetering worden op drie niveaus uitgevoerd: op vakniveau, op jaarniveau en op opleidingsniveau. Het onderwijs wordt geëvalueerd met als direct doel voor de huidige studenten: “Gedurende het semester zien hoe het onderwijs verloopt en zonodig verbeteringen (van bijvoorbeeld inhoud, studiemateriaal, opzet, etc.) aanbrengen aan de hand van de evaluaties.” Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat het systeem van kwaliteitszorg en de verantwoordelijkheden van de verschillende functionarissen en actoren in de kwaliteitszorg goed beschreven is. Tijdens het bezoek heeft de commissie tevens kunnen constateren dat de uitvoering en bewaking van de kwaliteitszorg in goede handen is van de kwaliteitszorgmedewerker. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is goed. 96
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Bij het formuleren van maatregelen ter verbetering speelt de opleidingscommissie een cruciale rol. De opleidingscommissie krijgt van alle bijeenkomsten het verslag en van alle enquêtes krijgt de opleidingscommissie een rapport/uitwerking. De opleidingscommissie formuleert hieruit, voor zover nog niet direct gedaan bij de vakevaluaties, adviezen voor de opleidingsdirecteur. De opleidingsdirecteur is altijd aanwezig bij een gedeelte van de opleidingscommissievergaderingen. Tijdens de vergaderingen worden ter plekke actiepunten voor de opleidingsdirecteur geformuleerd. De opleidingsdirecteur koppelt elke vergadering de uitvoering van deze actiepunten terug naar de commissie. Mocht de opleidingscommissie meer informatie nodig hebben om tot een advies te komen, dan is deze informatie beschikbaar. Op vakniveau en op jaarniveau worden maatregelen ter verbetering echter vrijwel altijd direct afgesproken tijdens de evaluatiebijeenkomsten. Deze afspraken worden opgenomen in de notulen van de bijeenkomsten. De notulen van de voorgaande bijeenkomst dienen als leidraad voor het gesprek van de bijeenkomst daarna. Op deze manier zijn de lijnen erg kort. In de zelfstudie worden enkele voorbeelden gegeven van maatregelen op basis van evaluatieresultaten die direct tot verbetering hebben geleid. Calculus 1 Het wiskundevak Calculus 1 wordt aan alle studenten van de opleidingen Wiskunde, Natuuren Sterrenkunde, Bio-exact en Scheikunde tegelijk aangeboden. Het verschil in wiskundige vaardigheden tussen de verschillende groepen studenten blijkt groter te zijn dan verwacht; vooral degenen die op de middelbare school slechts Wiskunde B1 hebben gevolgd hebben moeite met het vak. Daarom is het werkcollege voor deze groep studenten uitgebreid met een uur per week. Dit blijkt genoeg te zijn om deze studenten op het juiste niveau te brengen. Studiebelasting Bio-exact practicum 1 Het Bio-exact practicum 1 werd door de studenten als een zwaar practicum beschouwd. De inhoud werd door de studenten gewaardeerd, hoewel de koppeling met de theorie nog niet helemaal duidelijk was. In het studiejaar 2005- 2006 is de programmering aangepast. Tijdens het practicum wordt nu ook het college ‘Structuur en Analyse’ gegeven, zodat de koppeling van de experimenten met de theorie gegarandeerd is. Ook nam het onderdeel relatief veel tijd in beslag. De studenten waren de gehele dag op het lab aanwezig en de verslagen moesten veelal ’s avonds geschreven worden. Daarom is sinds dit jaar in het practicum expliciet twee uur per dag geroosterd voor het schrijven van verslagen. Het blijkt echter dat de studiebelasting van het Bio-exact practicum nog steeds te zwaar is. Op dit moment wordt er gesproken over een nieuwe invulling van het eerste semester. Oordeel Zowel de studenten als de docenten spraken in positieve bewoordingen over de samenwerking in de opleidingscommissie. Resultaten van evaluaties komen in de vergaderingen van de opleidingscommissie aan de orde en leiden daadwerkelijk tot verbetermaatregelen. De commissie heeft geconstateerd dat evaluatieresultaten daadwerkelijk tot verbeteringen leiden, daarvan zijn verschillende voorbeelden gegeven in de zelfstudie en tijdens de gesprekken aan de orde geweest. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
97
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De betrokkenheid van studenten en docenten bij de kwaliteitszorg is, zoals uit de beschrijving bij F17 en F18 blijkt, erg groot. Docenten en studenten zijn door het deelnemen aan de mondelinge evaluaties (en in de bacheloropleiding bij docentenbijeenkomsten en studentbijeenkomsten) actief betrokken bij de kwaliteitszorg van hun opleiding. Studenten en docenten participeren in de opleidingscommissie. De opleiding Bio-exact heeft nog geen alumni. Het werkveld is betrokken bij de kwaliteit van de opleiding door middel van de Raad van Advies die op facultair niveau opereert. Oordeel e commissie heeft geconstateerd dat docenten en studenten sterk betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Zoals in de zelfstudie is aangegeven zijn contacten met het werkveld gestructureerd in de Raad van Advies. Deze Raad is echter naar de mening van de commissie op een te hoog niveau geaggregeerd, om direct effect te kunnen sorteren voor de opleiding Bio-exact. In het algemeen is de betrokkenheid van de belangrijkste actoren bij de kwaliteitszorg naar de mening van de commissie voldoende. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Bio-exact luidt dat oordeel voldoende. 2.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Omdat de bacheloropleiding pas in 2003-2004 van start is gegaan, is nog niet te zeggen in hoeverre afgestudeerden aan de nieuwe eindkwalificaties voldoen. De verwachting is echter wel dat de bachelorstudenten goed kunnen instromen in de biochemische/biofysische masteropleidingen aan de UvA of aan een andere (Nederlandse) universiteit. Oordeel Omdat de opleiding pas in 2003-2004 van start is gegaan zijn er nog geen afstudeerverslagen beschikbaar op basis waarvan de commissie een oordeel kan geven over het gerealiseerde niveau van de studenten. De commissie heeft tentamens ingezien en studenten gesproken. Op basis daarvan komt de commissie tot het oordeel dat het gerealiseerde niveau voldoende is. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende. 98
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Aangezien de bacheloropleiding Bio-exact pas in het jaar 2003 van start is gegaan, zijn er nog geen rendementscijfers, afgezien van een studiepuntenrendement per jaar. De opleiding streeft naar een studiepuntrendement in het eerste jaar van minimaal 70-100% (dat wil zeggen tussen 40 en 60 ECTS-studiepunten). Dit komt goed overeen met de resultaten van de meeste studenten. Voor het rendement van de bacheloropleiding als geheel vindt de opleiding een streefcijfer van 65% binnen vier jaar reëel, wat overeenkomt met de streefcijfers vastgesteld in het ‘Bestuursconvenant 2005/2008’ van de FNWI. Dit lijkt een haalbaar streefcijfer, hoewel dit mogelijk zal verschillen per cohort. Oordeel De commissie kan zich nog geen oordeel vormen over het onderwijsrendement, omdat daar nog geen gegevens over beschikbaar zijn. De opleiding heeft streefcijfers geformuleerd die realistisch lijken. De commissie heeft op basis van de gesprekken met de studenten en de voortgang die deze studenten hebben geboekt in de studie, geen reden eraan te twijfelen dat de werkelijke rendementen van de opleiding aan de streefcijfers kunnen voldoen. Bacheloropleiding Bio-exact: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de bacheloropleiding Bio-exact luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
99
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Bio-exact: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Bio-exact De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Bio-exact voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
100
QANU / Scheikunde / Bio-exact, UvA
BIJLAGEN
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
101
102
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de commissie Drs. J.H. Apotheker Jan Apotheker is vakdidacticus Scheikunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij studeerde Scheikunde met als specialisatie Biochemie aan de RUG. Van 1977 tot 2002 was hij docent Scheikunde aan het Praedinius Gymnasium te Groningen. Vanaf 1998 is hij verbonden aan de RUG, vanaf 2002 fulltime. Naast het docentschap bij de lerarenopleiding en zijn werk bij de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen doet hij onderzoek naar de invoering van samenwerkend leren en heeft daarover gepubliceerd in diverse vakbladen. Hij is actief als coach bij de vormgeving van het curriculum Nieuwe Scheikunde. Hij is lid van de ‘Beirat Chemie in Kontext’ in Duitsland. Hij is voorzitter van de examencommissie van het UOCG en voorzitter van de commissie bijzondere toelating van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Prof. dr. ir. H. van Bekkum (1932) Herman van Bekkum is emeritus hoogleraar Organische Chemie van de Technische Universiteit Delft. Hij studeerde en promoveerde in de Scheikundige Technologie aan de toenmalige Technische Hogeschool te Delft. Gedurende enkele jaren was hij werkzaam op het Koninklijke Shell laboratorium in Amsterdam. In 1961 werd hij lector in Delft. Sinds 1971 is hij daar hoogleraar Organische Chemie en Katalyse. Zijn onderzoeksexpertise ligt op het gebied van katalyse, in het bijzonder zeolieten, en koolhydraat chemie. Van 1973 tot en met 1975 was hij faculteitsdecaan en van 1976-1978 rector magnificus van de TUD. Lid van de KNAW, voorzitter van de Supervisory Board van de onderzoekschool NRSCC. Hij was lid van de vorige visitatiecommissie universitair onderwijs in de scheikunde. Herman van Bekkum ontving in 1993 AKZO-researchprijs. Hij is ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw; auteur/co-auteur van ruim zeshonderd wetenschappelijke publicaties. Prof. dr. E. Drent (1944) Eite Drent is buitengewoon hoogleraar Katalyse aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde Scheikunde met specialisatie Fysische Chemie aan de RUG (Rijksuniversiteit Groningen). Hij was gedurende bijna 34 jaar tot aan zijn pensionering in 2004 werkzaam bij Shell Research in Amsterdam en Houston (USA). In 1995 werd hij Bijzonder hoogleraar Katalyse met als leeropdracht ‘Industriële Aspecten van de Katalyse’ in Leiden. In 2006 werd zijn functie omgezet naar buitengewoon hoogleraar Katalyse aan dezelfde universiteit. Zijn onderzoeksexpertise ligt voornamelijk op het gebied van de homogene katalyse, industriële chemie en polymeerchemie. Hij is auteur/co-auteur van een vijftigtal wetenschappelijke publicaties en een 250-tal patent series. Hij is voorzitter van het internationale Scientific Reference Committee van het Dutch Polymer Institute. Hij is lid van de KNAW en lid van de Erkenningscommissie voor Onderzoeksscholen (ECOS), en tevens voorzitter van de subcommissie Exacte Wetenschappen van de ECOS. Em. Prof. dr. ir. A.A.H. Drinkenburg (1940) Bart Drinkenburg studeerde en promoveerde aan de toenmalige Technische Hogeschool Eindhoven. Van 1970 tot 1971 was hij werkzaam aan het University College London als Shell Visiting Professor. In 1972 werd hij benoemd aan de Rijksuniversiteit Groningen in de Faculteit Scheikunde als wetenschappelijk hoofdmedewerker, later als lector en gewoon hoogleraar in de Technische Scheikunde. Gedurende deze periode was hij achtereenvolgend secretaris van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en decaan van de Subfaculteit Technische Wetenschappen. In 1985 trad hij in dienst van DSM als directeur research procestechnologie, later industriële chemie en in 1992 werd hij director corporate technology bij de onderneming. QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
103
In 1996 werd hij benoemd als parttime hoogleraar Procesontwikkeling aan de Technische Universiteit Eindhoven. In 2005 ging hij met emeritaat. Drinkenburg heeft circa honderd wetenschappelijke publicaties geschreven, veelal op het gebied van procesintensificatie. Hij was onder andere voorzitter van de afdeling chemische techniek van het KIVI en de KNCV. Prof. dr. C.W. Hilbers Kees Hilbers studeerde aan de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit en vervulde daarnaast een voltijdsbaan bij het Koninklijke Shell Laboratorium in Amsterdam en vervolgens aan de Vrije Universiteit. In 1971 promoveerde hij aan de Vrije Universiteit bij prof. C. MacLean op een fysico-chemisch onderwerp. In dat zelfde jaar werd hij aan de Radboud Universiteit benoemd tot lector in de Biofysische Chemie en startte een NMR-groep die zich richtte op de bestudering van structuur-functierelaties van biomacromoleculen. Gedurende een intermezzo van twee jaar was hij werkzaam bij Bell Laboratories in de Verenigde Staten in de groep van Robert Shulman. In 1979 werd hij aan de Radboud Universiteit benoemd tot gewoon hoogleraar Biofysische Chemie, een functie die hij bekleedde tot zijn emeritaat in 2002. Hij was nauw betrokken bij de oprichting van de NSR onderzoekschool, waarvan hij directeur werd, en van de NSR-RIM onderzoekschool waarvan hij tot zijn emeritaat het directeurschap bekleedde. Hij was lid van de editorial board van een vijftal internationale wetenschappelijke tijdschriften en was actief in adviesfuncties van wetenschappelijke organisaties (bijvoorbeeld NWO en DFG (Deutsche Forschungsgemeinschaft). In 1996 werd hij gekozen tot EMBO Member (EMBO = European Molecular Biology Organization). Verder was hij gedurende zes jaar lid en voorzitter van de EMBO Fellowship commissie. Mw. S. Hoogendoorn (1984) Sascha Hoogendoorn is student Scheikunde en Bio-farmaceutische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden. In 2002 heeft zij cum laude het gymnasiumdiploma behaald aan het Erasmus College te Zoetermeer. Gedurende het collegejaar 2004-2005 was zij praeses van het Chemisch Dispuut Leiden en commissaris van het PAC-bestuur. Daarnaast is zij sinds 2003 actief als studentambassadeur en in die functie betrokken bij alle voorlichtingsactiviteiten voor de opleiding Scheikunde. Tevens is zij docent Scheikunde bij de Examencursus, waar middelbare scholieren worden voorbereid op het centraal eindexamen. Zij heeft momenteel zitting in de Faculteitsraad van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en de opleidingscommissie van Scheikunde te Leiden en is bezig aan haar hoofdvakstage in de bio-organische chemie. Prof. dr. A. van Kammen Ab van Kammen is emeritus hoogleraar Moleculaire Biologie van Wageningen UR. Hij studeerde Scheikunde aan de Universiteit van Amsterdam en is daar in 1963 met lof gepromoveerd. Van 1958 tot 1972 was hij wetenschappelijk medewerker van het Laboratorium voor Virologie van de toenmalige Landbouwhogeschool in Wageningen. In 1972 werd hij hoogleraar Moleculaire Biologie in Wageningen. Hij is lid van de European Molecular Biology Organization (EMBO) en lid van de afdeling Natuurkunde van de KNAW, sectie Biologie. Van 1976 tot 1980 was hij lid, waarvan de laatste drie jaar als voorzitter, van de commissie belast met het toezicht op het recombinant DNA-onderzoek en genetische manipulatie in Nederland. Van 1987 tot 1993 was hij lid van het dagelijks bestuur van de stichting Scheikundig Onderzoek Nederland (SON) waarvan de laatste drie jaar als voorzitter. In 1998 was hij voorzitter van de, door de VSNU ingestelde, internationale commissie voor de visitatie van het biologisch onderzoek aan de universiteiten in Nederland. Van 1999 tot 2002 was hij voorzitter van de programmacommissie Genomics van NWO. Hij is lid van de wetenschappelijke 104
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
adviesraad van het IBL in Leiden. Sinds 2001 is hij lid van de Commissie voor Biochemie en Biofysica van de KNAW. Prof. dr. P.A. Kirschner (1951) Paul Kirschner is professor of Educational Sciences at the Department of Pedagogical and Educational Sciences at Utrecht University (as well as head of the Research Centre Interaction and Learning and dean of the Research Master programme Educational Sciences: Learning in Interaction) and professor of Educational Technology at the Educational Technology Expertise Center at the Open Universiteit Nederland with a chair in Computer Supported Collaborative Learning Environments. He is an internationally recognized expert in his field as can be seen from his CV. A few notable examples of this are his election to the CSCL Board (within the International Society for the Learning Sciences), his associate editorship of the highly ranked journal Computers in Human Behavior and his editorship of two recent and very successful books (Visualizing Argumentation and What we know about CSCL). His areas of expertise include computer supported collaborative learning, designing electronic and other innovative learning environments, media-use in education, development of teacher extensive (distance) learning materials, use of practicals for the acquisition of cognitive skills and competencies, design and development of electronic learning and working environments, and innovation and the use of information technology educational systems. He has developed more than fifty courses for the Open University of the Netherlands, primarily in the field of science and technology. Prof. dr. R.A. Schoonheydt (1943) Robert Schoonheydt behaalde het diploma van ingenieur in de Scheikunde en de Landbouwindustrieën in 1966 aan de K.U.Leuven en zijn doctoraat aan dezelfde instelling in 1970. In de periode 1970-1971 was hij postdoc aan het Chemistry Department van de Texas A&M University. Hij was als onderzoeker van het FWO verbonden aan de K.U.Leuven tot 1989. Vanaf 1989 is hij gewoon hoogleraar aan de K.U.Leuven. Zijn onderzoeksgebied is de oppervlaktechemie van zeolieten en kleimineralen met nadruk op overgangsmetaalionen, basiciteit/zuurheid en organisatie zowel van de geadsorbeerde moleculen als van de colloïdale partikels van zeolieten en kleimineralen. Aan de K.U.Leuven was hij achtereenvolgens voorzitter van het departement interfasechemie (1994-1998); voorzitter van de permanente onderwijscommissie (1996-1998), decaan (1998-2004) en vicedecaan onderwijs (2004-heden) van de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen. Prof. Schoonheydt is Fellow of the Royal Society of Chemistry, lid van ACS, AAAS, MRS, CMS en AIPEA en lid van de editorial board van Phys. Chem. Chem. Phys., MMM, Clays and Clay Minerals en Applied Clay Science. Prof. dr. J.W. Verhoeven (1940) Jan Verhoeven promoveerde in 1969 aan de Universiteit van Amsterdam bij Th.J. de Boer in de Fysisch-organische Chemie. Na een postdoctorale stage bij R. Schwyzer (biofysische chemie) aan de ETH in Zürich keerde hij als wetenschappelijk medewerker terug aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1979 werd benoemd tot hoogleraar in de Fysisch-organische Chemie. Daarnaast bekleedde hij een Pierre Duhem lectureship aan de Universiteit van Bordeaux in 1991, de Theodor Förster memorial lectureship (Duitsland, 1993), de Bender lectureship aan de Northwestern University (USA, 1996), was JSPS fellow in Japan in 1997 en gasthoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven van 1987 tot 2002. Van 1992 tot 1996 was hij voorzitter van de European Photochemistry Association (EPA) en in 1998 en 2000 respectievelijk vicevoorzitter en voorzitter van de Gordon Research Conference on Electron-Donor-Acceptor Interactions. Sinds 2001 is hij emeritus. Zijn voornaamste research interesses zijn fotogeïnduQANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
105
ceerde elektronoverdracht en luminescerende materialen. In 1997 en in 2000 werd hij door de Scheikundestudenten aan de Universiteit van Amsterdam uitgeroepen tot beste docent van het jaar. Hij is lid van de KNAW. Prof. dr. J.F.G. Vliegenthart (1936) Hans Vliegenthart studeerde Chemie aan de Universiteit Utrecht, promotie 1967 bij prof.dr. J.F. Arens; lector Biorganische Chemie UU 1975; gewoon hoogleraar 1980-2003; Honorary Professor 2003- ; decaan Faculteit Scheikunde UU 1985-1989 en 2000-2003; initiator en eerste wetenschappelijk directeur Bijvoet Centrum voor Biomoleculair Onderzoek 1988-2000; diverse functies in nationale en internationale organisaties; gasthoogleraar Kaapstad, ZuidAfrika 1974 en Tsinghua University Beijing, China 2001-2005. Lid KNAW; buitenlands lid Koninklijke Zweedse Academie van Wetenschappen; onderscheidingen onder andere Hilditch Memorial Lecture Award; Honorary Member of the American Society for Biochemistry/Molecular Biology; Doctor h.c. aan de Universiteiten van Debrecen, Hongarije; Lille, Frankrijk; Stockholm, Zweden; Claude S. Hudson Award in Carbohydrate Chemistry from the American Chemical Society; Fellow of the International Union of Pure and Applied Chemistry Highly Cited Researcher, Institute Scientific Information; Bijvoet Medaille UU; zilveren medaille UU; L. Pasteur Medaille Lille; Medaille Universiteit Rome II, erelid Ned. Ver. Glycobiologie; ridder Nederlandse Leeuw. Mw. R. Zeiler, BSc (1985) Rosanne Zeiler is student Scheikunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 2003 kreeg zij bij haar gymnasiumdiploma de Peltprijs voor beste gymnasiumleerling aan het Zaanlands Lyceum in Zaandam. In dit zelfde jaar won zij de taalkunde olympiade van de Universiteit Leiden. Tijdens het collegejaar 2004-2005 was zij penningmeester van het Amsterdams Chemisch Dispuut. In het collegejaar 2005-2006 was zij voorzitter van het PAC-bestuur. Vanaf 2004 is zij studentmentor bij het aansluitprogramma van de Universiteit van Amsterdam. In 2006 haalde zij haar bachelor Scheikunde met honoursprogramma. Op dit moment doet ze de masteropleiding Amsterdam Master in Physical Sciences.
106
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
Bijlage B: De Dublin-descriptoren kwalificaties bachelor Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
kwalificaties master Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/ haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.
leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten. Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
kennis en inzicht
toepassen kennis en inzicht
oordeelsvorming
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal- maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
107
108
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
Bijlage C: Basisprogramma voor bezoeken van de onderwijsvisitatie Scheikunde Dag 1 09.00-10.00 10.00-12.00
12.00-13.00 13.00-14.00 14.00-14.45 14.45-15.30 15.30-15.45 15.45-16.15 16.15-17.00 17.00-17.45 17.45-18.30 Dag 2 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-10.45 10.45-11.30 11.30-12.15 12.15-13.15 13.15-13.45 13.45-14.45 14.45-17.00 17.00-17.30
Rondleiding, toelichting op het vaardigheidsonderwijs Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfstudierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek; inzien documenten Management en verantwoordelijken voor kwaliteitszorg, voorzitter opleidingscommissie, voorzitter examencommissie, schrijvers zelfstudierapport, et cetera Lunch Studenten opleidingscommissie(s) Docenten opleidingscommissie(s) Pauze Examencommissie Alumni (6-8) Eventueel spreekuur Informele borrel, mogelijkheid voor kennismaking Bachelorstudenten (2 per jaar) Masterstudenten (eventueel doctoraalstudenten) (4-6) Pauze Docenten bachelor (3-5) Docenten master (3-5) Lunch Stage- en studiebegeleiders, studieadviseurs en internationalisering Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur/bestuur Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
Dit basisprogramma is het bezoek aan een combinatie van één bacheloropleiding en één masteropleiding. Voor bezoeken aan instellingen waar meer opleidingen beoordeeld zijn is het programma dienovereenkomstig uitgebreid.
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
109
110
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
Bijlage D: Lijst met afkortingen BaMa CROHO COO ECTS Fte Hbo HL ICLON ICT IOWO KNCV K.U.Leuven KUO MUB NVAO NW O OC&W OER OGO PAO PGO PhD QAA QANU R&O RU RUG TUD TU/e Ud UFO Uhd UM UT UOCG UU UvA VLIR VNCI VSNU Vwo VU Wo WU
Bachelor-master(stelsel) Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs European Credit Transfer System Full-Time Equivalence Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UU) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Onderwijs- en Examenreglement Ontwerpgericht Onderwijs Postacademisch onderwijs Projectgestuurd Onderwijs Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Nijmegen Rijksuniversiteit Groningen Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Eindhoven Universitair docent Universitaire Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Maastricht Universiteit Twente Universitair Onderwijscentrum Groningen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Vrije Universiteit Amsterdam Wetenschappelijk Onderwijs Wageningen Universiteit
QANU / Scheikunde, Universiteit van Amsterdam
111