Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007
Media, tolkenwerking en de Vlaamse Dovengemeenschap
Promotor: Prof. dr. Mieke Van Herreweghe
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Licentiaat in de Taal- en Letterkunde: Germaanse talen door Jasmien Callewier
Media, tolkenwerking en de Vlaamse Dovengemeenschap
Dankwoord Iets meer dan een jaar heb ik gewerkt aan deze scriptie. Gedurende dat jaar hebben velen mij gevraagd waar ik nu precies aan werkte. Eerlijk gezegd moest ik hen vaak, vooral in die eerste maanden, het antwoord schuldig blijven of maar een ‘halfbakken’ antwoord geven waar ik zelf achteraf helemaal niet tevreden over was. In het begin wist ik totaal niet wat het eindresultaat zou worden, maar beetje bij beetje groeiden de gedachte-experimentjes uit tot volwaardige ideeën die ik met de hulp van enkele mensen kon uitwerken. Ik wil daarom diegenen bedanken die mij gedurende deze periode en ook doorheen mijn hele ‘carrière’ op de universiteit, hebben bijgestaan met raad, daad en een luisterend oor. Een scriptie schrijven over iets waar je op voorhand zelf amper iets van kent is geen sinecure en een eerste ‘dankjewel’ gaat dan ook uit naar mijn promotor prof. dr. Mieke Van Herreweghe, zonder wiens deskundigheid en kennis ter zake ik deze scriptie nooit had kunnen verwezenlijken. Ik prijs mezelf zeker gelukkig want steeds kon ik bij haar terecht met vragen, voor commentaar op reeds geschreven stukken en zelfs voor de nodige bronnen die ik zomaar meekreeg uit haar persoonlijke bibliotheek. Een speciaal bedankje gaat uit naar Isabelle Heyerick en Dirk De Witte, met wie ik samenwerkte aan enkele teksten voor het bevragingsproject. Zij gaven mij de goede ‘fundamenten’ waarop ik verder kon bouwen. Daarnaast wil ik graag mijn vrienden en familie bedanken die me steeds onvoorwaardelijk steunden. Mijn zussen Emmelien en Annelies aan wie ik steeds al mijn hersenspinsels kwijt kon en die altijd klaar stonden met een luisterend oor en troostende schouder. Mijn schoonbroer Bart die deze scriptie met veel liefde verbeterd heeft. Mijn nichtje Jone en metekindje Marie, de twee schattigste schepsels die ik ken, die mij vaak wat verstrooiing en vooral veel plezier boden. Mijn mama die me tijdens mijn weekendjes aan zee verwende zoals alleen een mama dat kan. Mijn papa die altijd voor me klaar stond, mijn grootste drijfveer was om het goed te doen op school en steeds geboeid luisterde naar wat ik te vertellen had over deze scriptie. Mijn vriend Pieterjan die zelf nog steeds geen idee heeft waarover deze scriptie gaat, maar die ik in het algemeen kan bedanken voor wat hij dagdagelijks voor me doet en betekent. Mijn kotgenootje Barbara die, doordat ze zelf slechthorend is, een bron van inspiratie voor me geweest is en bij wie ik steeds terecht kon met allerlei vragen. Tenslotte bedank ik ook mijn vriendinnetjes dankzij wie dit jaar geen stressjaar geworden is, maar een leuke afwisseling kende tussen plezier en werken. Ik besef dat dit dankwoord nooit kan volstaan om iedereen ten volle voor de hulp en steun te bedanken, maar laat het toch een manier zijn om mijn oprechte appreciatie te tonen.
I
Inhoud Dankwoord ..................................................................................................................................I Inleiding......................................................................................................................................1 Deel 1: Kennismaking met de Vlaamse Dovengemeenschap en het bevragingsproject inleiding De Vlaamse Dovengemeenschap ...............................................................................................6 1.
De Vlaamse Dovengemeenschap: Wie?.............................................................................6 1.1
Medische opdeling......................................................................................................6
1.1.1
Van slechthorend tot doof...................................................................................6
1.1.2
De leeftijd waarop het gehoorverlies optrad.......................................................7
1.2
Socioculturele opdeling ..............................................................................................7
1.2.1
d/Doof.................................................................................................................8
1.2.2
Een eigen taal......................................................................................................8
1.2.2.1
Wat is taal? .....................................................................................................8
1.2.2.2
Gebarentaal en gebarensysteem......................................................................9
1.2.3
Een eigen cultuur: de Dovencultuur .................................................................11
1.2.4
Eigen verenigingen ...........................................................................................12
1.2.5
Grootte en kenmerken van de gemeenschap van doven en slechthorenden in
Vlaanderen: demografisch onderzoek ..............................................................................13 2.
De dove en slechthorende in de horende maatschappij....................................................15 2.1
Het verkrijgen van informatie...................................................................................15
2.1.1
Wat is informatie? ............................................................................................15
2.1.2
Hoe verwerken we informatie? ........................................................................16
2.2
Communicatie...........................................................................................................17
2.2.1
Het belang van communicatie ..........................................................................17
2.2.2
Het overbruggen van de verschillen .................................................................17
Het bevragingsproject: oorsprong en huidige doelstellingen ...................................................18 1.
Het EUD-Gebarentalenproject .........................................................................................18
2.
Het huidige ‘bevragingsproject’ .......................................................................................19 2.1
De deelnemers aan het ‘bevragingsproject’..............................................................21
2.1.1
VGTC ...............................................................................................................21
2.1.2
Fevlado vzw......................................................................................................21
2.1.3
Fevlado-Diversus vzw ......................................................................................21 II
2.1.4
Fevlado Passage................................................................................................22
2.1.5
Jong-Fevlado ....................................................................................................22
2.1.6
Fevlado-senioren ..............................................................................................23
2.1.7
VLOK-CI..........................................................................................................23
2.1.8
VLOC ...............................................................................................................23
2.1.9
CAB vzw ..........................................................................................................23
2.1.10
VVTG ...............................................................................................................24
2.1.11
OPDOSS...........................................................................................................24
2.1.12
VSPW-afdeling Opleiding graduaat Tolk voor Doven ....................................24
2.1.13
DAF ..................................................................................................................24
2.1.14
’t Signaal...........................................................................................................24
2.1.15
Tolkenopleiding Mechelen ...............................................................................25
2.1.16
ONICI ...............................................................................................................25
2.1.17
Het Reddend Gebaar.........................................................................................25
2.1.18
Teletekstondertitelingredactie ..........................................................................26
2.2
Mijn bijdrage tot het project .....................................................................................26
conclusie
Deel 2: De toegankelijkheid van media inleiding Televisie ...................................................................................................................................30 1.
De VRT: De Vlaamse openbare omroep..........................................................................30 1.1
Teletekst en Teletekstondertiteling...........................................................................30
1.1.1
Teletekst ...........................................................................................................30
1.1.1.1
Het prille begin .............................................................................................30
1.1.1.2
Teletekst anno 2006......................................................................................30
1.1.2
Teletekstondertiteling voor doven en slechthorenden ......................................30
1.1.2.1
Historiek van pagina 888..............................................................................31
1.1.2.2
Samenwerking tussen de VRT en de doelgroep...........................................34
1.1.2.2.1 Onderzoek...............................................................................................34 1.1.2.2.1.1 Onderzoek naar het kijkgedrag van doven en slechthorenden ........34 1.1.2.2.1.2 Kwalitatief onderzoek van de ondertiteling.....................................35 1.1.2.2.1.3 Recente onderzoeken.......................................................................38 1.1.2.2.2 Overlegbijeenkomst met de Dovengemeenschap op 4 december 2006.39 III
1.1.2.2.2.1 Algemene inleiding .........................................................................39 1.1.2.2.2.2
De proef en enquête over de letterlijke ondertiteling ......................44
1.1.2.2.2.3 Bedenking bij de proef en de enquête .............................................48 1.1.2.3
2.
Aandacht voor dove en slechthorende kinderen op de VRT ........................49
1.2
Tolken Vlaamse Gebarentaal op de VRT? ...............................................................50
1.3
Een eigen magazine ..................................................................................................51
1.4
Digitale Televisie......................................................................................................51
1.4.1
DTV, wat is dat?...............................................................................................51
1.4.2
Digitale TV: dé oplossing voor Doven en slechthorenden? .............................52
Commerciële omroepen en regionale zenders..................................................................55 2.1
VTM en Kanaal 2 .....................................................................................................55
2.2
VT4 en Vijftv ...........................................................................................................56
2.3
Regionale zenders.....................................................................................................56
Radio en geschreven pers .........................................................................................................59 1.
Radio.................................................................................................................................59
2.
Geschreven pers................................................................................................................59
Internet......................................................................................................................................60 1.
Internet, een bron van informatie .....................................................................................60
2.
Webtoegankelijkheid ........................................................................................................61
Wensen voor de toekomst ........................................................................................................62 conclusie
Deel 3: De tolk VGT: een brug tussen doven en slechthorenden en de horende maatschappij De tolk voor doven en slechthorenden .....................................................................................68 1.
2.
Verschillende manieren van tolken ..................................................................................68 1.1
gebarentaal- en stemtolken .......................................................................................68
1.2
De schrijftolk-notetaker............................................................................................68
1.3
De relaytolk ..............................................................................................................69
1.4
Teamtolken ...............................................................................................................70
Het tolken van een gebarentaal: wat men in acht moet nemen ........................................72 2.1
3.
omgevingsfactoren....................................................................................................72
De tolk als actieve participant in ‘gemengde’ vergaderingen ..........................................74 3.1
Een vergadering van horenden .................................................................................74
3.2
Een vergadering onder Doven ..................................................................................74 IV
4.
3.3
Een ‘gemengde’ vergadering....................................................................................75
3.4
Conclusie ..................................................................................................................75
Ethiek van de tolk .............................................................................................................77 4.1
De deontologische code............................................................................................77
4.2
Persoonlijke kwaliteiten van de tolk.........................................................................78
De tolkenwerking in Vlaanderen..............................................................................................80 1.
Van tolkenopleiding naar tolkenbureau............................................................................80 1.1
Het ontstaan van de tolkenopleidingen en het tolkenbureau ....................................80
1.2
De tolkenopleidingen................................................................................................82
1.2.1
De tolkenopleiding te Gent...............................................................................82
1.2.2
De opleiding te Mechelen.................................................................................84
1.2.3
Evolutie naar VGT in beide opleidingen..........................................................84
1.3 2.
Het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994...................................................86 2.1
Inhoud van het besluit van 1994...............................................................................86
2.1.1
Hoofdstuk I: De gebruikers ..............................................................................86
2.1.2
Hoofdstuk II: De vergoedbare bijstand ............................................................86
2.1.3
Hoofdstuk III: De wijze van vergoeding van de bijstand.................................87
2.1.4
Hoofdstuk IV: Het centraal tolkenbureau.........................................................87
2.1.5
Hoofdstuk V: De doventolken..........................................................................88
2.2
3.
Het Tolkenbureau .....................................................................................................85
De aanpassingen aan het Besluit van 1994...............................................................88
2.2.1
1997 ..................................................................................................................88
2.2.2
2000 ..................................................................................................................89
2.2.3
2002 ..................................................................................................................89
2.2.4
2005 ..................................................................................................................89
2.2.5
2006 ..................................................................................................................89
2.3
Evolutie tolkgebruik vanaf 1996-1997 .....................................................................90
2.4
Stand van zaken in 2006-2007..................................................................................92
Naar een opening in de sector Onderwijs.........................................................................94 3.1
Visualisatie: tolk voor doven en slechthorenden in het onderwijs ...........................96
3.1.1
Aantal leerlingen met tolk: 1996-2005.............................................................96
3.1.2
Aantal uitgevoerde tolkuren: 2002-2005..........................................................96
3.1.3
Aantal tolkuren per leerling..............................................................................96
3.1.4
Schooljaar 2005-2006-2007 .............................................................................97 V
3.2
Het tolken op school .................................................................................................98
3.2.1
De kennis van de taal........................................................................................98
3.2.2
De specificiteiten van tolken in het onderwijs..................................................98
3.2.3
Integratie: steeds de beste keuze?.....................................................................99
4.
Justitie en overheid .........................................................................................................100
5.
Verloning tolken Vlaamse Gebarentaal..........................................................................101
6.
5.1
Evolutie van de tolktarieven ...................................................................................101
5.2
De inkomensenquête anno 2004.............................................................................102
5.3
Staking tolken .........................................................................................................103
Knelpunten in de huidige tolkenwerking .......................................................................105 6.1
In de sector Welzijn & Werk..................................................................................105
6.1.1
Te kleine urencontingenten ............................................................................105
6.1.2
Bijscholing en herscholing in functie van tewerkstelling...............................106
6.1.3
Het tekort aan tolken.......................................................................................106
6.1.3.1
Het experiment met de instant-tolk. ...........................................................107
6.1.3.2
De vergoeding van de tolk..........................................................................107
6.1.3.3
Het statuut van zelfstandige........................................................................108
6.1.3.4
De geografische vraag naar tolken. ............................................................108
6.1.4 6.2
De betaling van reiskosten en bemiddelingskosten van de tolken .................108 In de sector Onderwijs............................................................................................108
6.2.1
Het tekort aan tolken.......................................................................................108
6.2.2
Overregulering? ..............................................................................................109
6.2.3
Volwassenenonderwijs ...................................................................................109
6.2.4
Opleiding docenten VGT................................................................................110
6.2.5
Anderstalige doven .........................................................................................110
6.2.6
Het lager onderwijs.........................................................................................110
6.3
In de sector Justitie en bij de overheid ...................................................................110
conclusie
Besluit.....................................................................................................................................112 Bronnenlijst .................................................................................................................................I Bijlagen.................................................................................................................................. VIII
VI
Inleiding Van jongs af aan was ik altijd al geboeid door taal. Als kind leerde ik mijn eerste woordjes Frans door te communiceren met mijn Franstalige neefje en nichtje, de Iraanse vluchtelingen die even bij ons kwamen wonen leerden mij tellen en een liedje zingen in het Perzisch, ik oefende Engelstalige woordjes, was trots op mijn paar woordjes Hongaars die ik leerde van een uitwisselingsstudente, enz... Gebarentaal was ook altijd iets wat mij enorm boeide. Vroeger kon ik geboeid zitten kijken naar de Nederlandse zenders, waar soms tolken Nederlandse Gebarentaal het nieuws vertaalden en ook op straat keek ik gefascineerd toe wanneer Doven1 met elkaar communiceerden in gebarentaal. Op kamp met de mutualiteit leerde ik een slechthorend meisje kennen die me leerde vingerspellen en ook op kot hier zit een slechthorende leeftijdsgenote, die weliswaar geen VGT kent, maar met wie ik vaak gesprekken heb over doof-zijn. Ik koos de studie Germaanse talen, optie Nederlands-Engels, omdat ik, zoals gezegd, een passie heb voor taal. Tijdens de eerste twee jaren maakte ik maar heel af en toe kennis met de taal en leefwereld van doven en slechthorenden, totdat we in het begin van vorig jaar ons scriptieonderwerp mochten kiezen.... Ik had op voorhand al gehoopt te mogen schrijven over iets wat me echt boeide en toen ik dit onderwerp aangeboden kreeg van prof. Van Herreweghe, was ik echt volledig overtuigd. Ik zou meewerken aan een nieuw project voor de Vlaamse Dovengemeenschap, voorlopig het ‘bevragingsproject’ genoemd, dat een vervolg was op het grote EUD-gebarentalenproject van 1997. Het zou me niet echt iets leren over de taal zelf - daar overweeg ik volgend jaar mee aan te vangen met de opleiding Tolk Vlaamse Gebarentaal - maar wel iets over de mensen achter de taal en hun noden, wensen en verlangens. Taal speelt een grote rol in het leven van horende mensen, maar in het leven van Doven speelt taal de grootste rol. Aan de ene zijde is hun taal iets waar hun cultuur op gebaseerd is, waar zij fier op zijn en waar zij voor willen vechten. De taal van de horenden aan de andere zijde, is een taal waarvan zij willen dat die ook voor hen toegankelijk gemaakt wordt. De twee thema’s die ik zal bespreken, namelijk de toegankelijkheid van media en de tolkvoorzieningen voor de Vlaamse Dovengemeenschap, werden gekozen op de eerste
1
In de internationale lectuur wordt doof met kleine d- geschreven als het de medische toestand van iemand betreft. Doof wordt met hoofdletter D- geschreven bij het verwijzen naar doven die zichzelf zien als leden van een taalkundige en culturele minderheidsgroep ondanks hun gehoorverlies.
1
vergadering van het project waar ik voor deze scriptie aan meewerkte. Het doel dat ik voor ogen had was een stand van zaken op te stellen, die duidelijk zou maken wat er tegenwoordig al voorzien wordt voor de Vlaamse doven en slechthorenden en wat er allemaal nog verwezenlijkt dient te worden om een zo goed mogelijk contact met de maatschappelijke en culturele wereld van de horenden te waarborgen. Het eerste deel van deze scriptie geeft een algemeen beeld van de Vlaamse Dovengemeenschap. Er wordt aan de hand van twee visies, nl. de medische en de socioculturele visie, geschetst wie precies die Vlaamse doven en slechthorenden zijn. Hierbij leg ik de verschillen uit tussen gebarentaal en gebarensysteem, ga ik in op wat ‘Dovencultuur’ precies inhoudt en vermeld ik ook concreet, naar aanleiding van een demografisch onderzoek van Loots et al. (2003), hoeveel personen in Vlaanderen zich lid noemen van de “Vlaamse Dovengemeenschap”. Vervolgens ga ik kort in op de positie van de dove en slechthorende persoon in de horende maatschappij. Dit eerste deel schetst verder de achtergrond en beschrijft de deelnemers van het huidige ‘bevragingsproject’. Wat de situatie van de toegankelijkheid van media voor doven en slechthorenden in Vlaanderen betreft: dit wordt in het tweede deel van deze scriptie uitvoerig uit de doeken gedaan. Televisie, radio, geschreven pers en internet zijn media die de dove en slechthorende, mits enige aanpassingen, ontspanning en informatie kunnen verschaffen. Wat de VRT betreft worden veel inspanningen gedaan om dove en slechthorende personen tegemoet te komen. Eerst en vooral ga ik in op het fenomeen teletekstondertiteling: de evolutie, huidige situatie en de plannen voor de toekomst. Daarna belicht ik kort de wens van een eigen magazine en van tolken Vlaamse Gebarentaal op televisie. Aangezien er ons een nieuw digitaal tijdperk te wachten staat, ga ik ook in op Digitale Televisie en welke (positieve of negatieve) invloed dit nieuwe fenomeen kan hebben op de toegankelijkheid van informatie voor deze doelgroep. Naast de VRT worden ook de commerciële en regionale omroepen besproken, met opnieuw een focus op wat zij kunnen en willen verwezenlijken op vlak van toegankelijkheid voor doven en slechthorenden. Radio, geschreven pers en internet worden ten slotte even kort besproken, vooraleer dit deel wordt afgesloten met de wensen en verwachtingen van de Vlaamse doven en slechthorenden zelf. Het derde en laatste deel gaat in op de tolkenwerking voor de doven en slechthorenden in Vlaanderen. Allereerst wordt uitgelegd wat het tolken van een gebarentaal precies inhoudt. Wat zijn de factoren waar een tolk VGT rekening mee moet houden, welke soorten tolken bestaan er, wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de tolk, ... zijn vragen waar in een eerste hoofdstuk een antwoord op wordt gegeven. Het tweede hoofdstuk gaat specifiek in op 2
de tolkenwerking in Vlaanderen. We bekijken hoe de situatie in Vlaanderen geëvolueerd is en hoeveel tolken en tolkuren doven en slechthorenden vandaag de dag ter beschikking gesteld kunnen worden. Hiervoor bespreek ik de situatie in de sector Welzijn en Werk, de voorzieningen die het Departement Onderwijs dove leerlingen biedt en de situatie bij Justitie en de Overheid. De situatie van de tolken zelf wordt ook onder de loep genomen, namelijk welke financiële compensatie zij krijgen en waarom zij hierover niet tevreden (kunnen) zijn. Tenslotte worden alle knelpunten in de tolkenwerking mooi op een rij gezet zodat we een zicht krijgen op wat er allemaal nog veranderd dient te worden vooraleer de doven en slechthorenden die echt gebruik willen maken van een tolk VGT dit ook echt kunnen.
3
Deel 1: Kennismaking met de Vlaamse Dovengemeenschap en het bevragingsproject
Inleiding Dit eerste deel van mijn scriptie heeft als doel de lezer wegwijs te maken in de Vlaamse Dovengemeenschap. Mensen die in hun dagdagelijkse bestaan nooit te maken krijgen met Doven, zullen misschien wel een idee hebben van wat Doofheid inhoudt, maar veelal bestaan er toch enkele grote misverstanden rond dit thema. Allereerst leg ik uit wat de verschillende visies op Doofheid zijn die men kan hanteren, nl. de medische visie en de socioculturele visie. Afhankelijk van die visies wordt een totaal verschillend beeld geschetst van de dove en slechthorende persoon. De specificiteiten van ‘een Dovengemeenschap’ in het algemeen worden belicht, nl. de eigen taal, de eigen cultuur, het verenigingsleven... en daarbij wordt specifiek de grootte van de Dovengemeenschap in Vlaanderen geschetst. Tot slot ga ik kort in op de problemen waarmee doven en slechthorenden dagelijks te maken krijgen in onze horende maatschappij, om zo te duiden waarom ik ervoor koos in te gaan op de thema’s Media en Tolken in de volgende twee delen van deze scriptie. Een tweede doel van dit eerste deel is uit te leggen wat het ‘bevragingsproject’, waar ik aan mee werkte in het kader van deze scriptie, precies inhoudt. Ik verklaar de oorsprong van het project en vermeld ook wie, welke verenigingen, er aan meewerkten.
5
De Vlaamse Dovengemeenschap 1. De Vlaamse Dovengemeenschap: Wie? Dit hoofdstuk is een algemene inleiding op de gemeenschap van Doven en slechthorenden in Vlaanderen en heeft tot doel meer inzicht te verwerven in hun leefwereld. In de literatuur wordt steeds een pathologische visie onderscheiden van een socioculturele visie. Doofheid kan bekeken worden als een beperking, een handicap, maar ook als een sociocultureel gegeven waarbij de gemeenschap van doven en slechthorenden gezien wordt als een volwaardige minderheidscultuur binnen de horende maatschappij.
1.1 Medische opdeling Doven en slechthorenden worden vaak in één adem vernoemd, maar toch gaat het hier om een heel heterogene groep. De graad van gehoorverlies en de leeftijd waarop dat gehoorverlies is begonnen, zijn belangrijke factoren in die heterogeniteit.
1.1.1 Van slechthorend tot doof Om een beeld te krijgen van de graad van gehoorverlies van een persoon, maakt men vooral gebruik van ‘toonaudiometrie’. Er bestaan verschillende testen om te bepalen welke tonen men wel of niet hoort. De keuze voor een bepaalde test is afhankelijk van het ontwikkelingsniveau en de leeftijd van de persoon. Het menselijke oor kan geluiden horen met frequenties van ongeveer 20Hz tot 2000Hz. Het gehoor wordt gewoonlijk gemeten op de frequenties 500Hz, 1000Hz en 2000Hz omdat de menselijke spraak zich vooral rond deze frequenties concentreert (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 5). De gehoordrempel, nl. hoe luid iets moet klinken vooraleer de proefpersoon dit hoort, is gelijk aan de sterkte (in dB) die een toon met een bepaalde frequentie moet hebben om net gehoord te kunnen worden. Door via de gehoortests verschillende tonen (in Hz) op verschillende sterktes (dB) aan te bieden, kan men een gemiddelde gehoordrempel en ook het gemiddelde gehoorverlies bepalen. De volgende normen worden gebruikt om te bepalen of een persoon licht tot matig slechthorend, ernstig slechthorend, zwaar slechthorend of doof is:
6
0dB – 30dB: normaalhorend tot licht slechthorend 30dB – 50dB: licht tot matig slechthorend 50dB – 70dB: ernstig slechthorend 70dB – 90dB: zwaar slechthorend 90dB tot 120dB: doof
Binnen het onderscheid 90dB tot 120dB wordt soms nog een verdere opdeling gemaakt, waarbij ‘diepdoof’ gebruikt wordt voor een gehoordrempel vanaf 110dB en ‘vibratiedoof’ voor een gehoordrempel vanaf 120dB (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 6). Hierbij is het wel belangrijk op te merken dat gehoorverlies niet noodzakelijk hetzelfde blijft. De gemiddelde hoordrempel kan, zeker bij kinderen, van jaar tot jaar verschillen, zodat het belangrijk is het gehoorverlies regelmatig opnieuw te testen (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 9).
1.1.2 De leeftijd waarop het gehoorverlies optrad De leeftijd waarop men aan gehoorverlies begon te lijden is, naast de graad van slechthorendheid, van groot belang. Vooral voor de taalkennis en leesvaardigheid van de gesproken taal kan de aanvangsleeftijd een groot verschil uitmaken. Aangeboren of ‘congenitale’ doofheid betekent dat het gehoorverlies ontstaan is voor of tijdens de geboorte. Bij ‘prelinguale’ doofheid2 trad het gehoorverlies op voor de leeftijd van drie jaar. ‘Postlinguale’ doofheid betekent dat het gehoorverlies pas begonnen is na de leeftijd van drie jaar. Het gemaakte onderscheid is vooral van belang bij zwaar gehoorverlies en doofheid en heeft een grote invloed op de communicatie (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 18).
1.2 Socioculturele opdeling Tot niet zo lang geleden werden slechthorende en dove mensen beschouwd als horende mensen met een handicap, een tekortkoming. Op die manier werd men opgedeeld op medische basis. Men is echter steeds meer gaan beseffen dat Doofheid niet alleen een medische diagnose is, maar ook een sociocultureel fenomeen waarin sociale, linguïstische, emotionele en intellectuele aspecten onlosmakelijk verbonden zijn (Beck en De Jong, 1990:
2
Congenitale doofheid wordt meestal bij prelinguale doofheid gerekend aangezien dit ook voor de leeftijd van drie jaar optrad.
7
17).
Doven
en
slechthorenden
vormen
een
eigen
gemeenschap,
een
culturele
minderheidsgroep binnen een horende meerderheidscultuur. Het is een gemeenschap die zich niet zozeer onderscheidt op basis van audiologische criteria zoals in het medisch perspectief, maar eerder op basis van het gebruik van de gebarentaal, identificatie met een eigen cultuur, eigen verenigingsleven, eigen tradities enz. Niet alle personen met een gehoorstoornis behoren als vanzelfsprekend tot deze gemeenschap, slechts een specifieke deelgroep van hen kan beschouwd worden als lid van de Dovengemeenschap (Loots et al, 2003: 53).
1.2.1 d/Doof In de internationale literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘doof’ en ‘Doof’. Wanneer men het heeft over de fysieke gehoorstoornis, de lichamelijke beperking, schrijft met doof met een kleine letter d. Als het echter gaat over iemand die zich cultureel doof acht, nl. lid van een culturele en linguïstische minderheidsgroep van gebarentaalgebruikers, spreekt men van Doof met hoofdletter D3. De Dovengemeenschap wordt gevormd door Doven, zij komen samen in Dovenverenigingen waar zij hoofdzakelijk in een gebarentaal met elkaar communiceren. Deze mensen voelen zich niet slechts verbonden vanwege hun gehoorstatus, maar vormen vooral een gemeenschap vanwege hun gemeenschappelijke taal, cultuur en tradities. Ook mensen die geen gehoorstoornis hebben kunnen perfect deel uitmaken van deze Dovengemeenschap, omdat zij een taal en cultuur delen. Hierbij denken we vooral aan horende kinderen van Dove ouders die grootgebracht zijn met de Vlaamse Gebarentaal en voor zichzelf hebben uitgemaakt dat zij wensen lid te zijn van de Dovencultuur. Dat men een auditieve beperking heeft, betekent niet altijd dat men zich daardoor ook associeert met zijn lotgenoten. Het is goed mogelijk dat een slechthorende of dove persoon zich volledig aanpast aan de horende wereld, bv. met een hoorapparaat of C.I.4 , de gebarentaal niet kent en zich als gevolg niet thuis voelt in de Dovengemeenschap.
1.2.2 Een eigen taal 1.2.2.1 Wat is taal? Taal kan gedefinieerd worden als “een systeem van regels, waarmee mensen met elkaar communiceren”. Mensen van eenzelfde taalgemeenschap kunnen met elkaar van gedachten
3
De eerste visie op d/Doof zijn is de pathologische, de tweede de culturele visie (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998) 4 Cochleair Implantaat: deze ingeplante prothese stimuleert de hoorzenuw elektrisch waardoor men toch geluiden kan waarnemen (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 28)
8
wisselen over alles wat binnen hun ervaringswereld en voorstellingsvermogen ligt, zowel in de alledaagse omgang als in heel speciale situaties. Door middel van taal leggen mensen contacten, brengen ze een behoefte of wens tot uitdrukking, lossen ze problemen op, regelen ze hun gedrag en dat van anderen, uiten ze gevoelens, enz. Doordat een mens in staat is taal te produceren en te begrijpen, kan hij zichzelf gestalte geven als persoon en zichzelf situeren in de omgeving. Daarom is taal een wezenlijk deel van de eigen identiteit (Bouvet, 1981 samengevat in: Beck en De Jong, 1990: 21). Iedere taal heeft enkele gedeelde kenmerken. Elke taal heeft een grammatica: regels voor de manier waarop woorden gecombineerd worden tot zinnen. Afhankelijk van de relaties tussen woorden in een zin kunnen verschillende betekenissen uitgedrukt worden. Een taal is systematisch: elementen worden gecombineerd tot regelmatige, zinvolle patronen. Met een eindig aantal elementen en een eindig aantal regels kunnen een oneindig aantal zinnen geproduceerd worden. Een taal is arbitrair: veelal zijn de woorden van een taal willekeurig gekozen en houden ze dus geen verband met de referenten in de werkelijkheid. Sommige woorden zijn weliswaar niet volledig arbitrair, bv. de klanknabootsing ‘koekoek’. In gebarentalen komt het vaker voor dat een gebaar niet volledig willekeurig is, maar (en dit is een misvatting die vele mensen delen) een groot deel van de gebaren zijn toch arbitrair. Taal heeft een welbepaalde betekenis zoals die in het woordenboek staat en een gevoelsmatige betekenis doordat de gebruikers ervan zich door de taal verbonden voelen met een gemeenschap. Ten slotte evolueert een taal. Taal wordt aangepast aan de behoeften van een taalgemeenschap. Er worden nieuwe woorden aan de woordenschat toegevoegd als er nieuwe referenten in de werkelijkheid bijkomen, zoals bv. woorden voor nieuwe multimedia (Dik en Kooy, 1979, samengevat in Beck en De Jong, 1990: 22). 1.2.2.2 Gebarentaal en gebarensysteem Een gesproken taal wordt geproduceerd door het spraakorgaan en opgevangen door het gehoor. Voor wie niet of niet genoeg hoort, zijn gesproken talen moeilijk toegankelijk. Vooral voor onderlinge contacten5 gebruiken Doven daarom vaak een visuele taal. In de taal van Doven wordt niet het spraakorgaan als articulatieorgaan gebruikt, maar de handen, het gezicht en het lichaam. Het meest opvallende verschil tussen gesproken talen en gebarentalen ligt in 5
Voor contacten met horenden gebruiken zij ook het Nederlands. Hiervoor doen zij aan spraakafzien, ‘liplezen’ en spreken zij zo goed als het kan, of doen beroep op een tolk. Als de horenden gebaren gebruiken in de communicatie met dove personen zal de dove persoon meestal een combinatie van gebaren en gesproken taal gebruiken om tegemoet te komen aan de horende persoon. Woodward (1973, vernoemd in Beck en De Jong, 1990:26) zei dat afhankelijk van situatie, achtergrond, leeftijd, onderwerp van gesprek en partner de spreker opereert op het continuum gebarentaal – gebarensysteem – gesproken taal.
9
wat men de ‘modaliteit’ noemt, de kanalen waarmee de taal geproduceerd en waargenomen wordt: een gesproken taal is oraal-auditief, een gebarentaal gestueel-visueel (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 50). De modaliteit die gebruikt wordt heeft gevolgen voor de structuur van de taal. In een gebarentaal kan je meer zeggen met één gebaar, dan met één woord mogelijk is6, maar doordat het doorgaans iets langer duurt om een gebaar te maken dan om een woord uit te spreken, is een gebarenzin net zo snel geuit als een zin in gesproken taal (Beck en De Jong, 1990: 23). Gebarentalen beschikken net als gesproken talen over een grammatica en een woordenschat (de ‘gebarenschat’) en voldoen aan alle kenmerken die ik opsomde in 1.2.2.17. Lange tijd werd de vraag gesteld of gebarentalen wel beschouwd kunnen worden als echte talen, maar na onderzoek (dat pas sinds de jaren zestig in Amerika en Zweden en pas 10 à 15 jaar later in andere landen op gang kwam) blijkt dat gebarentalen wel degelijk volwaardige, natuurlijke talen zijn. Een gebarentaal staat ook volledig los van de gesproken taal van de horende omgeving8, is niet door iemand bedacht en is niet universeel (Beck en De Jong, 1990: 21-22). In Vlaanderen wordt de taal van de Vlaamse Dovengemeenschap de Vlaamse Gebarentaal (VGT) genoemd. Net zoals andere gebarentalen is zij spontaan ontstaan en doorheen de geschiedenis geëvolueerd tot haar hedendaagse vorm (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 50 ). Jarenlang ijverde de Vlaamse Dovengemeenschap voor de culturele erkenning van VGT als bestaande taal9. In oktober 2004 lanceerde het Doof Actie Front een petitie en op 26 april 2006, een mijlpaal in de geschiedenis van de Vlaamse Dovengemeenschap, werd VGT erkend door het Vlaams Parlement als taal in Vlaanderen. Naast gebarentalen bestaan er ook gebarensystemen. Een gebarensysteem is gebaseerd op een gesproken taal en is een manier om die gesproken taal toegankelijk te maken voor wie niet hoort. Gebarensystemen werden oorspronkelijk bedacht om dove kinderen te onderwijzen. Een dergelijk systeem volgt de structuur van de gesproken taal en gebruikt ofwel gebaren uit de gebarentaal van Doven, een bedacht gebarenlexicon (vaak gebaseerd op de gesproken taal) of een combinatie van beide. De gesproken taal wordt nauwgezet gevolgd, zodat alle woorden (bv. ook lidwoorden en voegwoorden) en verbuigingen (bv. verleden tijd, meervoud) ondersteund worden met een gebaar (Beck en De Jong, 1990: 25). Een voorbeeld van een 6
Een voorbeeld hiervan is ‘grote bal’: in VGT kan dit met één gebaar uitgedrukt worden, in het Nederlands zijn hier twee woorden, een adjectief en substantief , voor nodig. 7 Taal heeft een grammatica, is systematisch, is arbitrair, heeft verschillende betekenissen en evolueert. 8 In landen waar de gebarentaal heel lang onderdrukt geweest is, blijkt die wel enige invloed ondergaan te hebben van de gesproken taal 9 In Wallonië werd LSBF (la Langue des Signes de Belgique Francophone) al erkend in 2003.
10
gebarensysteem is Nederlands met Gebaren dat begin jaren 1980 werd ontwikkeld. Dit systeem volgt de structuur van de gesproken Nederlandse taal, maar de woorden werden vervangen door gebaren. Er werden gebaren overgenomen uit de Vlaamse gebarentaal en er werden er ook zelf uitgevonden, zoals bv. voor de lidwoorden (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 51-53).
1.2.3 Een eigen cultuur: de Dovencultuur Veel mensen die geen ervaring hebben met Doofheid en de Dovengemeenschap, zullen verwonderd kijken als men spreekt over ‘Dovencultuur’. Het lijkt immers raar dat mensen, ‘gewoon’ doordat ze een handicap hebben, zich identificeren met een andere cultuur dan die van de horenden in de maatschappij. Doven zijn niet gegroepeerd op één plaats, zoals andere culturen dat zijn. De gebruiken en gewoonten van de cultuur zelf worden ook niet (of slechts bij zo’n 5 à 10%) doorgegeven van ouders op kinderen. Kan men bijgevolg wel spreken van een ‘Dovencultuur’? Dit zijn twijfels die ontstaan zijn vanuit de medische visie. Vanuit een socioculturele visie op Doofheid kunnen we wel spreken van een echte cultuur. Net zoals Turkse, Marokkaanse, ... minderheden in Vlaanderen trots zijn op de eigenheid van hun gemeenschap en die proberen te bewaren, zijn ook Dove gebarentaalgebruikers trots op wat hen bindt: een unieke taal én cultuur, zij delen immers hetzelfde verleden en koesteren dezelfde tradities. Op haar website somt Fevlado, de Federatie van Vlaamse Dovenorganisaties, enkele pijlers op die de Dovencultuur kenmerken. Een eerste en belangrijkste pijler is de gebarentaal. De cultuur en de taal zijn onlosmakelijk verbonden. Hoewel gebarentalen niet universeel zijn kunnen bv. een Franse en Duitse Dove toch enigszins met elkaar communiceren door meer iconische, vormnabootsende gebaren te gebruiken. Een tweede pijler die de Dovencultuur kenmerkt, is het gedeelde verleden. Heel wat Doven verbleven als kind en jongere in een doveninstituut. Ze leerden de gebarentaal van de ouderen op school of, aangezien slechts 5 à 10% van de dove kinderen zelf dove ouders heeft, van leeftijdsgenootjes die de taal wel van thuis uit meekregen. In Vlaanderen zijn er in de verschillende provincies dovenscholen en één van de vragen die bij een eerste ontmoeting dan ook wordt afgevuurd, peilt naar het schoolverleden. Antwerpen, Brugge, Hasselt, ... zijn niet zomaar plaatsnamen voor Doven, het zijn begrippen die een stempel drukken (mede doordat dit hun variant van de Vlaamse Gebarentaal bepaalt) op elk individu die er school liep. Een vierde pijler van de Dovencultuur zijn de dovenclubs. In deze clubs krijgen doven de kans om vrijuit te communiceren in hun moedertaal. Een vijfde pijler ten slotte is dat ze een
11
aantal eigen normen en gewoontes hebben die toch wel verschillen van die van horende mensen, een opsomming van de voornaamste zaken stond te lezen op de website van Fevlado: §
Doven schijnen directer te zijn dan horenden, bij een eerste ontmoeting bv. deinst men er niet voor terug een vraag te stellen die horenden als indiscreet beschouwen.
§
Doven geven elkaar een naamgebaar dat gebaseerd is op fysieke, karakter- of andere kenmerken. Ook horende personen die veel contacten hebben met Doven, of waar veel over wordt gesproken krijgen een dergelijk naamgebaar. Premier Guy Verhofstadt kreeg bv. het gebaar voor ‘tanden’ als naamgebaar, omdat zijn grote tanden hem kenmerken.
§
Dove gebarentaalgebruikers hebben een ijzersterke band. Ze voelen zich vaak veel meer thuis bij hun Dove vrienden dan bij hun naaste verwanten, net omdat ze met hen gemakkelijker kunnen communiceren.
§
Doven hebben een voorliefde voor eetfestijnen, manifestaties en bijeenkomsten waarin ze tot de vroege uurtjes met elkaar kunnen communiceren.
§
Doven hebben bepaalde ‘voorschriften’ voor de omgang, net zoals horenden dat hebben. Iemand roepen van op afstand gebeurt al zwaaiend met de armen of flitsend met de lampen in een lokaal, de aandacht trekken van een nabije gesprekspartner kan door kort de arm of schouder aan te raken.
§
Doven hebben een goed uitgebouwd informeel ‘informatienetwerk’. Omdat de Dovengemeenschap een kleine maar hechte gemeenschap is, kan een individu er zelden anoniem door het leven gaan.
§
Wat de Dovencultuur ook kenmerkt, is een eigen kunstbeleving. In Vlaanderen bv. zijn er een handvol amateurtoneelgroepen die theater brengen in VGT, kent de Nederlandstalige poëzie ook een equivalent in VGT en zijn er een aantal Dove plastische kunstenaars.
§
Doven laten zich al trillend en flitsend wekken en waarschuwen: wekker, deurbel, fax en brandalarm kan je niet horen, maar zien of voelen via een flitslamp of trilsysteem (bv. een trilwekker onder het kussen).
(“Thema Dovencultuur”, website Fevlado)
1.2.4 Eigen verenigingen Doven zoeken vaak contact op met elkaar, deels omdat de communicatie met horenden doorgaans moeizaam verloopt. Het verenigingsleven bloeit binnen de Dovengemeenschap met de vele Dovenverenigingen die socioculturele verenigingen zijn waar gecommuniceerd wordt in gebarentaal.
12
De Dovenvereniging is voor veel Doven zeer belangrijk: het is de plaats waar ze zich thuis voelen, waar ze ontspannen kunnen communiceren met andere Doven. Het is ook de plaats waar aspecten van de Dovencultuur doorgegeven worden aan de volgende generatie. (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 1998: 137) Je kunt de Dovengemeenschap als het ware één grote familie noemen: de echte sociale contacten worden in de Dovenverenigingen gelegd en hier worden de gedragsregels, gewoontes en tradities die specifiek zijn aan de Dovengemeenschap, maar door de horende familieleden niet kunnen worden overgedragen, doorgegeven. De Dovenverenigingen zijn een plaats waar Doven samenkomen om er hun vrije tijd door te brengen, maar ook om informatie op te doen. In de horende maatschappij is informatie vaak ontoegankelijk doordat iets bijvoorbeeld te moeilijk verwoord of geschreven is. Geregeld worden er daarom infoavonden gehouden waarbij medische, financiële, ... onderwerpen behandeld worden, of wordt er bijvoorbeeld een museumbezoek georganiseerd waarbij een gebarentaaltolk aanwezig is. Naast het recreatieve en informatieve staan de Dovenverenigingen ook in voor het ijveren voor erkenning van hun taal en cultuur en voor het toegankelijk maken van de horende maatschappij voor hun leden. De Vlaamse Dovengemeenschap telt op zich ongeveer 6000 personen en een voorbeeld van hun inzet is dat een aantal Vlaamse Dovenverenigingen de drijvende kracht zijn achter het steeds groter wordende aanbod teletekstondertiteling op de VRT, waarmee zij alle Tv-programma’s toegankelijk willen maken voor hun gemeenschap. Ook de erkenning van de Vlaamse Gebarentaal als officiële taal op 26 april 2006 is er gekomen door talloze inspanningen en petities.
1.2.5 Grootte en kenmerken van de gemeenschap van doven en slechthorenden in Vlaanderen: demografisch onderzoek In 2003 publiceerden Loots et al. De gemeenschap van doven en slechthorenden in Vlaanderen.
Communicatie,
taal
en
verwachtingen
omtrent
maatschappelijke
toegankelijkheid. Via een demografisch onderzoek hebben zij getracht de populatie van doven en slechthorenden die deel uitmaakten van een Vlaamse vereniging in kaart te brengen en inzicht te krijgen in de grootte, de samenstelling en de kenmerken van deze gemeenschap. Dit onderzoek betrof niet enkel de gemeenschap van Vlaamse gebarentaligen, maar de totale gemeenschap van dove en slechthorende personen die behoren tot het verenigingsleven, mensen die zich identificeren met de sociaal-culturele Dovenwereld. In Vlaanderen hebben 1/1000 mensen permanente bilaterale gehoorverliezen van 40dB of meer, wat neerkomt op 6000 personen, maar de populatie in Vlaanderen van gehoorgestoorde
13
personen die lid zijn van een vereniging bestaat slechts uit circa 2600 personen. Ongeveer 41 verenigingen, gegroepeerd in koepelorganisaties en samenwerkingsverbanden, vormen de kern van de gemeenschap, het sociaal netwerk. Op basis van de gegevens van de briefkaartenquête konden vier subgroepen onderscheiden worden in de Vlaamse gemeenschap van doven en slechthorenden, voor zover deze bestaat uit personen die effectief lid zijn van een vereniging. Een eerste groep, 6% van alle leden, hebben unilateraal gehoorverlies verworven op volwassen leeftijd. Een tweede groep (15%) omvat de personen die een licht gehoorverlies hebben, voornamelijk verworven op volwassen leeftijd. De derde groep (29%) bestaat uit slechthorende personen met een matig tot ernstig gehoorverlies verworven op jonge of volwassen leeftijd. De vierde groep, de helft van alle leden, bestaat voornamelijk uit dove personen waarvan 20% postlinguaal en 80% prelinguaal doof werd (Loots et al., 2003: 77-78).
14
2. De dove en slechthorende in de horende maatschappij Dit hoofdstuk heeft als doel aan te tonen wat de moeilijkheden en problemen zijn waarmee een dove of slechthorende persoon dagelijks te maken krijgt binnen de horende maatschappij. Aangezien doven en slechthorenden zich niet naadloos inpassen in onze samenleving, moeten hulpmiddelen voorzien worden om hun integratie te vergemakkelijken. In dit hoofdstuk richt ik de aandacht hoofdzakelijk op de problemen die doven en slechthorenden ervaren bij het verkrijgen van informatie en bij communicatie met horenden. Dit hoofdstuk zal dan ook aantonen waarom ik er precies voor gekozen heb om de toegankelijkheid van media en de werking van de tolkendiensten in Vlaanderen voor het bevragingsproject en in volgende delen van deze scriptie, van dichterbij te bekijken.
2.1 Het verkrijgen van informatie Als horenden zijn wij er ons vaak niet van bewust dat wij heel wat informatie te verwerken krijgen via ons gehoor. De televisie, de radio, de krant en het internet zijn de media waar iedereen meteen aan denkt als het over informatieverwerving gaat, maar ook via tal van andere manieren komen wij zaken te weten. Denken we maar aan de winkel of het station waar doven en slechthorenden bepaalde aankondigingen niet horen en daardoor misschien cruciale informatie mislopen. Het is belangrijk om stil te staan bij de problemen waarmee een dove of slechthorende te maken krijgt in het alledaagse leven, maar omdat dit nu eenmaal te veel zou zijn om in detail uit te diepen, heb ik mij in deze scriptie beperkt tot de moeilijkheden bij het verwerven van informatie via de media, nl. tv, radio, geschreven pers en internet (zie deel 2). Ook in communicatie met anderen verwerft men informatie. Hoe deze vlotter kan verlopen tussen een horende en dove/slechthorende persoon (nl. via een tolk) leest u in deel 3.
2.1.1 Wat is informatie? De Van Dale, het groot woordenboek der Nederlandse taal, beschrijft ‘informatie' als volgt: 1. het vragen, respectievelijk zich verschaffen van kennis of inzicht 2. inlichting, mededeling, bericht 3. al wat van buitenaf komt als bericht, als overdracht van kennis of gegeven tot iem. komt. Uit deze definitie blijkt dat informatie ruim kan worden opgevat, maar dat toch niet alles wat we horen of zien informatie is. Het begrip houdt in dat iemand vraagt om inzichten, dus er zich van bewust is dat hij of zij kennis zal verwerven. Onbewust opgedane ervaringen zullen we hier dus niet onder de noemer ‘informatie’ stoppen. 15
2.1.2 Hoe verwerken we informatie? Informatie nemen we waar met onze zintuigen en verwerken we met onze hersenen, namelijk met het geheugen en met de kennis die in onze hersenen ligt opgeslagen. Bij doven en slechthorenden doet het eerste probleem zich al voor bij het opnemen van de informatie, het zintuig ‘gehoor’ werkt immers niet of niet optimaal. Daardoor zijn zij volledig aangewezen op de overige zintuigen en dan voornamelijk op het zicht. Het is van groot belang dat de visueel gepresenteerde informatie helder en duidelijk is, zodat de auditieve beperking genoeg gecompenseerd kan worden. Van Son et al. (1998: 20) gebruiken de term redundantie voor het verschijnsel van “dezelfde informatie uit verschillende bronnen”. Redundantie betekent letterlijk ‘overvloedigheid’ of ‘overtolligheid’ en is van groot belang in situaties waarin de communicatie of de informatieverstrekking niet optimaal is. Een concreet voorbeeld dat zij aanhaalden, is dat van een spreker en een luisteraar in een congreszaal. Bij de informatieverwerking maakt de luisteraar gebruik van wat hij hoort, van wat hij al weet over het onderwerp en van eventuele media zoals een powerpointpresentatie. Die drie bronnen van informatie overlappen elkaar voor een groot deel zodat we hier kunnen spreken van redundantie. In een optimale situatie zou de luisteraar het enkel kunnen doen met wat hij hoort, maar veelal zijn er toch enkele storende factoren zoals pratende mensen, een kapotte versterker of zelfs moeilijke woorden die de spreker toch doen terugvallen op de overige informatiebronnen zoals die powerpointpresentatie. Redundanties maken dat de luisteraar minder afhankelijk is van de kwaliteit van slechts één informatiebron. Voor mensen met een zintuiglijke beperking en in dit geval voor doven en slechthorenden, is redundantie uitermate belangrijk, omdat ze minstens één van de informatiebronnen niet optimaal verkrijgen. Om hen toch nog de kans te bieden alle beschikbare informatie goed te ontvangen, is het een vereiste dat doven en slechthorenden hulpmiddelen worden geboden zoals ondertiteling van televisieprogramma’s. Een bijkomstig probleem dat (vooral prelinguaal) doven en slechthorenden hebben, is dat hun kennis van het Nederlands vaak niet optimaal is zodat ze moeite hebben met moeilijk geschreven of verwoorde informatie. Dit is op zich logisch, want het is geen vanzelfsprekendheid dat iemand een taal goed kent (de techniek van het spreken, de woordbetekenissen, verschillende zinspatronen enz.) zonder de taal ook maar gehoord te hebben. Een oplossing hiervoor is het aanbieden van redundante informatie in een eenvoudiger taalgebruik. Enkel het aanbieden van ondertitels aan doven en slechthorenden is dus niet voldoende, ze moeten ook aangepast worden aan hun kennisniveau en leessnelheid, bv. door het vervangen van woorden die zelden gebruikt worden door 16
alternatieven en het reguleren van de ondertitels zodat die niet te snel van het scherm verdwijnen.
2.2 Communicatie 2.2.1 Het belang van communicatie Enkele definities van communicatie: "Any act by which one person gives to or receives from another person information about that person's needs, desires, perceptions, knowledge, or affective states. Communication may be intentional or unintentional, may involve conventional or unconventional signals, may take linguistic or non-linguistic forms, and may occur through spoken or other modes." (National Joint Committee for the Communicative Needs of Persons with Severe Disabilities, 1992: 2, website unm.edu, http://www.unm.edu/~devalenz/handouts/defcomm.html) “Communication is a dynamic process that individuals use to exchange ideas, relate experiences, and share desires through speaking, writing, gestures or sign language” (Glenn & Smith, 1998: 39, website Communication Resource Centre, http://uter.kambala.nsw.edu.au/cate_begbie/). Communicatie is voor de mens van levensbelang. Overal waar mensen met elkaar in contact komen ontstaat er communicatie. Meestal wordt daarbij het communicatiemiddel bij uitstek gebruikt, nl. taal.
2.2.2 Het overbruggen van de verschillen Omdat horenden een gesproken taal hanteren en (vooral prelinguaal) doven een gebarentaal, ontstaat hier een grote hindernis in de communicatie. Om een brug te creëren tussen de horende samenleving en de dove persoon moeten hulpmiddelen ingeschakeld worden. Als een Franstalige persoon tegen een Engelsman praat en zij elkaars taal niet verstaan, kunnen zij een tolk inschakelen die tolkt wat er gezegd wordt. Hetzelfde principe kan toegepast worden bij de communicatie tussen een horende en dove persoon, namelijk door het inschakelen van een tolk VGT. De overheid, in de vorm van het Ministerie van Welzijn en Werk en het Ministerie van Onderwijs, hecht belang aan de integratie van iedereen, dus ook doven en slechthorenden. Zij voorzien gratis tolkuren opdat in situaties waar een vlotte communicatie noodzakelijk is de gebarentaalgebruiker kosteloos een tolk kan inschakelen. Hoe het systeem precies werkt en op hoeveel tolkuren een dove persoon precies recht heeft wordt in het deel over tolken (deel 3) uit de doeken gedaan.
17
Het
bevragingsproject:
oorsprong
en
huidige
doelstellingen 1. Het EUD-Gebarentalenproject Begin april 2006 werd een eerste vergadering samengeroepen van een nieuw project binnen de Vlaamse Dovengemeenschap, dat de voorlopige naam ‘bevragingsproject’ meekreeg. Dit project zou het vervolg betekenen van het EUD-gebarentalenproject van 1996-1997. Een tiental jaar geleden werd op vraag van de European Union of the Deaf (EUD) gestart met een Europees project betreffende de status van gebarentalen in de toenmalige Europese Unie. De aanleiding hiervan is reeds in 1988 te zoeken: de goedkeuring van een resolutie over gebarentalen voor doven door het Europees Parlement. De EU-lidstaten kregen toen de aanbeveling om hun gebarentaal in hun wetgeving officieel als taal te herkennen. De jaren die daarop volgden gebeurde echter niets wat dat betreft en daarom besliste het Europees Parlement in 1995 om een budget van 500.000 ECU vrij te maken voor een Europees Gebarentaalproject. Dit “sign on Europe”-project, zoals het genoemd werd, werd gecoördineerd door de EUD en liep van oktober 1996 tot juli 1997. Er konden twee grote delen in onderscheiden worden. Ten eerste werd in elk land een Nationale Commissie (NC) opgericht. Ten tweede werd een onderzoek uitgevoerd door het Centre for Deaf Studies van de University of Bristol. De Nationale Commissies in elk land hadden tot doel een stand van zaken op te maken over de actuele status van de gebarenta(a)l(en) in het eigen land. Hierbij werden belangrijke problemen, noden en knelpunten aangekaart en werden wensen en voorstellen voor verbeteringen in de toekomst geuit. Elke NC diende te bestaan uit vertegenwoordigers van allerlei organisaties en diensten werkzaam voor doven. Hieronder verstaan we bijvoorbeeld de nationale dovenfederatie, ouderverenigingen, de tolkenopleidingen, de tolkenvereniging, het tolkenbureau, de vormingsdienst voor doven, dovenscholen, de overheidsdiensten die betrokken zijn bij de dovenproblematiek (zoals bv. het Departement Onderwijs en Departement Welzijn en Werk) en enkelen die zich gespecialiseerd hebben in gebarentaal en dovenpedagogiek. Zo werd ook een Vlaams comité samengesteld, gecoördineerd door Fevlado10, dat afgevaardigden van verschillende organisaties samenbracht. In de 10
Fevlado is de Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties, een overkoepelende organisatie voor verschillende Dovenverenigingen in Vlaanderen.
18
vergaderingen die dit Vlaams Comité geregeld hield, werden thema’s besproken die verband hielden met het gebruik en de status van de Vlaamse Gebarentaal. De onderwerpen die werden
besproken
waren
onder
andere:
onderwijs,
tolken,
gebarencursussen,
gebarentaalgebruik, gebarentaalonderzoek, toegankelijkheid van media en telecommunicatie, doofbewustzijn, dovencultuur, enz. Over de verschillende onderwerpen werden teksten gemaakt en deze werden gebundeld in één groot rapport. In het onderdeel dat het Vlaamse Nationale Comité samenstelde, namelijk Eindrapport over het onderzoek naar de status van de Vlaams-Belgische11 Gebarentaal vinden we volgende thema’s terug: Doven en slechthorenden en de media, de status van gebarentaal in Vlaanderen, betaling van doventolken in de wetgeving, multimedia en relaisdienst, onderwijs en Doofbewustzijn. Zoals gezegd bestond het tweede deel van het grote project uit een onderzoek in alle EUlanden naar het gebruik van gebarentaal, gevoerd door het ‘Centre for Deaf Studies’ aan de University of Bristol. Hierbij werd gewerkt met uitgebreide vragenlijsten die in elk land verspreid werden onder doven, horenden en instellingen. De gegevens werden later door het Centrum verwerkt en in een rapport gepubliceerd. De rapporten van alle NC’s en dat van het Centre for Deaf Studies stonden los van elkaar, maar hadden wel de bedoeling dat ze elkaar aanvulden. Deze rapporten konden de eisen van de dovengemeenschap voor erkenning van gebarentaal, meer gebarentaalonderzoek, betere opleidingen, tweetaligheid in het dovenonderwijs enz. meer kracht bij zetten. Als afsluiter van het EUD-Gebarentalenproject werd in september 1997 een grote conferentie gehouden in Brussel met als thema “Gebarentalen in de Europese Unie: huidige toestand en toekomstperspectieven”. Op deze conferentie, waarop ook parlementsleden en andere politici tot de uitgenodigden behoorden, werden alle onderzoeksresultaten van het voorbije jaar voorgesteld. Met deze onderzoeksresultaten in handen kon men nu gaan lobbyen om de wetgeving in verband met gebarentaal aan te passen.
2. Het huidige ‘bevragingsproject’ In het voorjaar van 2006 meende het Vlaams GebarentaalCentrum (VGTC) dat het heel interessant zou zijn om aan de Vlaamse bijdrage aan het EUD-Gebarentalenproject in 19961997 een vervolg te breien. Zij wilden ondermeer nagaan of de wensen die tien jaar geleden
11
In het eindrapport over het onderzoek naar de status van gebarentaal in Vlaanderen, gepubliceerd in 1998, werd de naam Vlaamse Gebarentaal nog niet gebruikt, maar noemde men de taal van de Doven in Vlaanderen Vlaams-Belgische gebarentaal. Nu wordt consequent de term VGT gebruikt, zeker na de erkenning van de taal door de Vlaamse overheid op 26 april 2006.
19
werden geuit ook zijn waargemaakt en wat de huidige verlangens van de Vlaamse Dovengemeenschap zijn. Daarom zette het VGTC, samen met Fevlado en andere partners, het ‘bevragingsproject’12 op poten. De doelstellingen van dit vervolgproject zouden iets anders zijn dan vorige keer, de werkwijze bleef grotendeels dezelfde. In het vroegere project werden zes thema’s gekozen door Europa, nu werden tien thema’s vooropgesteld, namelijk: media, status van VGT, tolken, onderwijs,
tewerkstelling,
hulpmiddelen
en
telecommunicatie,
dienstverlening,
gebarentaalonderzoek, dovengemeenschap en Cochleair Implantaat (CI). Als werkwijze werd er ook deze keer voor geopteerd om maandelijks te vergaderen, van september 2006 tot juni 2007. Voor elk thema werd één of werden enkele verantwoordelijken aangesteld die een tekst dienden op te maken over de huidige situatie en de vergelijking met de situatie tien jaar geleden. Op een eerste vergadering wordt de tekst voorgesteld. Alle partners in het project krijgen de tekst één of twee weken op voorhand, maar de tekst wordt nog eens mondeling toegelicht, omdat niet iedereen altijd de tekst op voorhand grondig doorneemt en sommige van de Dove medewerkers begripsmoeilijkheden kunnen hebben bij het lezen van een Nederlandstalige tekst. Op de vergadering de maand erna wordt dan gediscussieerd over dit thema en worden wensen en verwachtingen voor de toekomst geformuleerd. Het is de bedoeling van dit project om de resultaten te publiceren en zo alweer een document in handen te hebben waarmee verder gelobbyd kan worden bij de bevoegde instanties.
12
Dit is de werktitel, er komt er nog een andere als het volledige project afgerond is en gepubliceerd kan worden.
20
2.1 De deelnemers aan het ‘bevragingsproject’ 2.1.1 VGTC In 1997 werd de vzw Vlaams GebarentaalCentrum opgericht als de officiële voortzetting van een stuurgroep die in 1995 in het leven werd geroepen door Cultuur voor Doven, nu FevladoDiversus. Het
VGTC
brengt
verschillende
mensen
samen,
bv.
leden
van
de
Vlaamse
Dovengemeenschap, mensen die werkzaam zijn binnen organisaties voor doven en slechthorenden, taalkundigen met ervaring in gebarentaalonderzoek..., om samen overleg te plegen en initiatieven te ontwikkelen die vooral gericht zijn op het onderwijs van en onderzoek naar de Vlaamse Gebarentaal. Eén doelstelling van de vzw is het ontwikkelen van leermateriaal dat noodzakelijk is om de Vlaamse Gebarentaal aan te leren of te onderwijzen en om Nederlands te onderwijzen als tweede taal aan doven. Ook het promoten en doorvoeren van wetenschappelijk onderzoek over de Vlaamse Gebarentaal en het promoten van een opleiding voor docenten Vlaamse Gebarentaal ligt binnen hun doelstellingen (website Vlaams Gebarentaalcentrum).
2.1.2 Fevlado vzw Fevlado vzw, de Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties, is de overkoepelende organisatie voor doven en slechthorenden in Vlaanderen. Deze vereniging gelooft dat doven en slechthorenden sterk genoeg zijn om zichzelf te vertegenwoordigen. Daarom wordt de organisatie ook geleid door doven en slechthorenden. De opdracht waar zij voor staan is in de eerste plaats gelijkwaardig burgerschap verkrijgen voor iedere dove en slechthorende persoon. Daarnaast willen zij de taalkundige en culturele identiteit van doven en slechthorenden behouden en verbeteren en streven zij naar een beter zelfbewustzijn binnen de groep van doven en slechthorenden en naar een wederzijds respect tussen doven, slechthorenden en horenden. Dit alles willen zij bereiken door de politieke praktijk actief te beïnvloeden, de samenleving bewust te maken, opleidingen op te richten en zo nodig actie te voeren. Zij ondersteunen en informeren ook de taalkundige en socioculturele gemeenschap van doven en slechthorenden (folder Fevlado vzw, 2006).
2.1.3 Fevlado-Diversus vzw Fevlado-Diversus vzw is het voormalige Cultuur voor Doven, een vormingsdienst die erkend werd door het Ministerie van Cultuur en de provincie Oost-Vlaanderen. Deze dienst spitst 21
zich toe op Doofheid vanuit sociaal-cultureel perspectief en legt daarbij de nadruk op zijn positieve aspecten, nl. de unieke taal, cultuur en leefgemeenschap met een rijke geschiedenis. Fevlado-Diversus publiceerde in het verleden al tal van educatieve producten. Belanghebbenden kunnen hier steeds terecht voor informatie over aspecten die verband houden met de Dovengemeenschap, zoals onder andere cochleair implantaat, Vlaamse Gebarentaal, SignWriting enzovoort. Er is ook een gespecialiseerd documentatiecentrum dat nu ondergebracht is in de Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch werk in SintAmandsberg, maar nog steeds bemand wordt door personeel van Fevlado-Diversus vzw (folder Fevlado-Diversus vzw, 2006).
2.1.4 Fevlado Passage Fevlado-Passage, voorheen Indogo, is een vzw die sinds kort samenwerkt met Fevlado vzw, en die werd opgericht omdat er nood was aan een dienst die doven en slechthorenden ondersteuning biedt en psychosociale hulp verleent. Fevlado-Passage wil voor doven en slechthorenden een gepaste dienstverlening uitbouwen, door ervaringsdeskundige hulp aan te bieden. Zij begeleiden doven en slechthorenden bij administratieve problemen, bij het verkrijgen van sociale/juridische rechten enz., dit steeds met waarborging van de zelfstandigheid van de cliënt. Zij onderzoeken de noden van de cliënten, bedenken hiervoor richtlijnen en geven die door aan de overheid. Daarnaast geven zij ook steun en advies aan de leefomgeving van de cliënten (folder Fevlado-Passage vzw, 2006).
2.1.5 Jong-Fevlado Jong-Fevlado, de Federatie van Vlaamse Dove en Slechthorende Jongeren vzw, is een overkoepelende organisatie van zes jeugdverenigingen waarvan doven en slechthorenden tussen 15 en 30/35 jaar lid kunnen worden. De jongerenwerkingen zijn: De Kempen Turnhout, De Haerne Kortrijk, De Joker Gent, De Vlinder Antwerpen, Wablief?! Gent en Dewitte Doordrijvers Brugge. Iedere jongerenwerking organiseert jaarlijks activiteiten zoals een bal, carnaval, uitstappen, quizzen, kampen, enz. Jong-Fevlado vergadert drie tot vier keer per jaar en stuurt ook steeds een afgevaardigde naar de algemene vergadering van EUYD (European Union of the Young Deaf), WFDYS (World Federation Deaf Youth section) en Fevlado vzw (website Jong-Fevlado).
22
2.1.6 Fevlado-senioren Fevlado-Senioren werd opgericht in oktober 2002 en is een afdeling van Fevlado die zich specifiek richt op de problemen die dove ouderen ervaren. Op elke vergadering zijn afgevaardigden van elke senioren-afdeling van de regionale dovenclubs aanwezig. Vastgestelde
knelpunten
voor
deze
doelgroep
worden
doorgegeven
aan
de
belangenverdediging van Fevlado (website Fevlado).
2.1.7 VLOK-CI VLOK-CI, VLaamse Ouders van Kinderen met Cochleair Implantaat, is een vereniging van en voor ouders van Dove en slechthorende kinderen met een cochleair implantaat. Dit hoogtechnologische hoorapparaat, waarvan een gedeelte in het slakkenhuis wordt ingeplant, biedt heel wat nieuwe perspectieven. Vele ouders van kinderen die een cochleair implantaat hebben, of die een dergelijke operatie overwegen bij hun kind, hebben tal van vragen. Deze vereniging heeft vooral tot doel om deze ouders samen te brengen, zodat zij ervaringen kunnen delen en meer te weten kunnen komen over Doofheid in het algemeen en specifiek over de cochleair implantaat. Samen met de ouders wil VLOK-CI ook gemeenschappelijke knelpunten aankaarten bij de betrokken diensten en instanties. Deze vereniging organiseert tal van activiteiten waar ouders en ook hun kinderen in contact kunnen komen met ‘lotgenoten’, zoals bv. lezingen. De leden worden op de hoogte gehouden van relevante informatie door middel van een nieuwsbrief (website VLOK-CI).
2.1.8 VLOC De Vlaamse Oudercomités voor Dove, slechthorende en spraakgestoorde kinderen, kortom VLOC, werd opgericht in 1974. VLOC is een overkoepelende organisatie van ouderverenigingen verspreid over het Vlaamse landschap en is verbonden aan de Vlaamse scholen en instellingen voor dove, slechthorende en spraakgestoorde kinderen. Ook ouders van wie de kinderen integreren in het reguliere onderwijs kunnen lid worden van de vereniging. De voornaamste taak van VLOC is de belangenbehartiging van ouders en hun kinderen. Zij staan daarnaast in voor de verspreiding van informatie aan ouders, scholen, verenigingen en andere geïnteresseerden via folders of hun driemaandelijkse tijdschrift VLOC-visie (website VLOC).
2.1.9 CAB vzw In 1991 werd de vzw Vlaams Communicatie Assistentie Bureau voor Doven opgericht te Gentbrugge. Deze vereniging stelde zich tot doel om “ten behoeve van alle ernstig
23
gehoorgestoorde en dove personen op het Vlaams grondgebied bemiddeling aan te bieden op het vlak van doventolken” (zie statuten CAB) en wordt nu ook door de overheid erkend en betoelaagd. Wanneer een dove persoon een professionele tolk nodig heeft (zowel in de sector Welzijn, Arbeid als Onderwijs), wendt hij zich dus tot het CAB. De aanvraag kan zowel van toepassing zijn op een tolk VGT als een schrijftolk. Het CAB zoekt de tolk(en) en regelt na de tolkprestatie de betaling van iedere tolk (website CAB vzw).
2.1.10 VVTG De vzw Vlaamse Vereniging Tolken Gebarentaal (VVTG) is een beroepsvereniging die de belangen van de Tolken Vlaamse Gebarentaal verdedigt.
2.1.11 OPDOSS OPDOSS is een federatie van verenigingen die streeft naar een Optimale Participatie van Dove en Slechthorende kinderen en volwassenen in de Samenleving (OPDOSS). Zij vertegenwoordigen diegenen die oraal (niet door middel van VGT) communiceren en zelf mensen kunnen verstaan aan de hand van spraakafzien en hoorapparatuur (website bol).
2.1.12 VSPW-afdeling Opleiding graduaat Tolk voor Doven De Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk is een centrum voor volwassenenonderwijs te Gent. Zij bieden onder meer een opleiding aan tot Graduaat Tolk voor Doven. Enkel de tolkenopleiding van dit centrum was vertegenwoordigd op de vergaderingen.
2.1.13 DAF Het Doof Actie Front werd opgericht in januari 2004 en bestaat uit een groep geëngageerde Dove en horende jongeren, allen Vlaamse Gebarentaalgebruikers. Zij willen nadenken over verschillende knelpunten waarmee Doven in Vlaanderen geconfronteerd worden. De klemtoon ligt bij hen echter niet alleen op het denken, maar vooral op het doen. Hun eerste actie was bijvoorbeeld het streven naar de erkenning van de Vlaamse Gebarentaal, die op 26 april 2006 werkelijkheid werd (website gebarentaal.be).
2.1.14 ’t Signaal De vzw 't Signaal werd in augustus 1997 opgericht als samenwerkingsinitiatief van de Vlaamse Dovenvereniging Fevlado en de school voor buitengewoon onderwijs Kasterlinden te St. Agatha Berchem, met als doel initiatieven te nemen ter bevordering van het bilinguaal onderwijs aan dove kinderen en jongeren.
24
Vanaf september 1998 startte Kasterlinden met bilinguaal dovenonderwijs, waarbij Dove kleuters en kinderen in de lagere school les kregen van de Dove medewerkers van ‘t Signaal in VGT. De taak van de medewerkers van ’t Signaal was ook om personeelsleden op de school te helpen overschakelen naar VGT, zodat dit de voertaal zou worden. Daarnaast werkt 't Signaal aan een gebarentaalcursus voor horende ouders van Dove kinderen en wordt een documentatiecentrum over bilinguaal onderwijs uitgebouwd (website De Teugel).
2.1.15 Tolkenopleiding Mechelen In 1979 werd een tolkenopleiding opgericht in Mechelen door NEDO, de Nederlandstalige Dovenunie. Deze organisatie, die een alternatief wenste te zijn voor Fevlado, bood (nog onofficiële) cursussen aan in wat zij de “authentieke gebarentaal” noemden. In 1988 werd deze toen nog driejarige opleiding, die was ondergebracht in een bestaande middelbare school in Mechelen, erkend door het Ministerie van Onderwijs, en in het schooljaar 1998-1999 werd de opleiding niveau hoger onderwijs, nu een vier jaar durende modulaire opleiding (Van Herreweghe en Van Nuffel, 2000: 111). De Opleiding “Tolk voor Doven” in Mechelen richt zich vooral tot studenten die later aan de slag willen als tolk VGT, geïnteresseerden die kennis willen maken met VGT en afgestudeerde tolken die hun kennis willen uitbreiden en opfrissen (website tolkopleiding Mechelen).
2.1.16 ONICI ONICI is de afkorting van “Onafhankelijk Informatiecentrum over Cochleaire Implantatie”. Hun bedoeling is zo onafhankelijk mogelijk correcte, objectieve en up-to-date informatie te geven rond cochleaire implantaten in Vlaanderen en Nederland. Aangezien CI razend snel evolueert, is het belangrijk over de meest recente informatie te beschikken. ONICI verspreidt deze via hun website, via de halfjaarlijkse nieuwsbrief of op informatiedagen (website ONICI).
2.1.17 Het Reddend Gebaar Het Reddend Gebaar is een werkgroep die bestaat uit Belgische politiemensen die zich inzetten voor doven en slechthorenden. Deze groep werd opgericht in maart 1998 en heeft tot doel de maatschappij meer doofbewust te maken en doven en slechthorenden beter bij te staan in noodsituaties en in de omgang met hulpverleners. Op haar site geeft Het Reddend Gebaar
25
praktische tips voor een vlottere omgang tussen dove persoon en politie (website Het Reddend Gebaar).
2.1.18 Teletekstondertitelingredactie Ook de Teletekstondertitelingredactie werd bij het project betrokken. Deze redactie bestaat uit 18 titelredacteurs, waarvan 15 voltijdsen. Wekelijks ondertitelen zij zo’n 140 programma’s via Teletekst. (“Hoe werkt de redactie?” website VRT Teletekstondertiteling)
2.2 Mijn bijdrage tot het project Op de eerste vergadering die ik meemaakte werd voorgesteld dat ik zou meewerken aan de thema’s Media en Tolken, aangezien men veronderstelde dat hier de minste voorkennis voor vereist was. Voor mij was dat ook goed, aangezien ik een link kon leggen tussen beide thema’s13 en ze gemakkelijk te incorporeren waren in één scriptie, want dat was tenslotte de voornaamste reden waarom ik hieraan meewerkte. Voor het uitwerken van de thema’s werd ik bijgestaan door Isabelle Heyerick van Fevlado voor het thema Media en door Dirk De Witte van het CAB voor de tekst over tolken. Ik moest een tekst opstellen die de huidige toestand vergeleek met de toestand van het thema 10 jaar geleden en die voorstellen op de vergaderingen. Een maand na de vergadering werd over het thema gediscussieerd. Aangezien ik zelf geen vertegenwoordiger ben van een bepaalde vereniging en dus ook geen visie op wensen voor de toekomst kon formuleren, was het vooral mijn taak om verslag uit te brengen van de discussie.
13
Zie hierboven, bij de uitleg over de Vlaamse Dovengemeenschap.
26
Conclusie De Vlaamse Dovengemeenschap leeft. In Vlaanderen zijn er een groot aantal verenigingen waar Doven kunnen samenkomen om plezier te maken, samen dingen te doen en in hun eigen taal met anderen te communiceren. Dove kinderen van horende ouders doen er ervaringen op en leren een cultuur kennen die zij niet van thuis meekregen, maar in feite wel de hunne is. Doven hebben vaak hun eigen ‘wereldje’ waar zij in gedijen, maar toch is er nog steeds een link met de horende maatschappij. Om de overgang van Dove naar horende gemeenschap vlot te laten verlopen, kan de Dove persoon niet zonder enkele hulpmiddelen. Wat media betreft helpen bv. ondertitels of tolken VGT op de televisie de boodschap duidelijk overbrengen. Geschreven informatie kan toegankelijker gemaakt worden voor de dove of slechthorende persoon door een aanpassing van het taalgebruik. Andere aspecten van de maatschappij, zoals het les volgen in een ‘gewone’ school met horende medeleerlingen, naar de bank gaan om een lening aan te vragen, vergaderingen bijwonen waar ook horenden aan deelnemen enz., kunnen toegankelijk gemaakt worden door bijvoorbeeld het inschakelen van een tolk Vlaamse Gebarentaal of een schrijftolk. Over veel van deze bovengenoemde zaken werd grondig nagedacht en gediscussieerd tijdens het ‘bevragingsproject’. Dit project werd opgestart door het Vlaams GebarentaalCentrum en gesteund door tal van organisaties: van Dovenverenigingen tot verenigingen van ouders van dove kinderen, tot onderwijsinstellingen, tot zelfs de Teletekstondertitelingredactie van de VRT. Samen probeerden zij een beeld te schetsen van hoe verschillende aspecten van de horende maatschappij toegankelijk gemaakt worden voor doven en slechthorenden, wat op dat gebied allemaal verwezenlijkt is de voorbije jaren en wat er nog dient te gebeuren.
27
Deel 2: De toegankelijkheid van media
Inleiding Een van de thema’s die ik, samen met Isabelle Heyerick van Fevlado, voor het bevragingsproject heb uitgewerkt, is het thema Media. Daarin was het de bedoeling duidelijk te maken hoe media vandaag toegankelijk gemaakt wordt voor doven en slechthorenden. Na de voorstelling van dit thema zou er een vergadering volgen waarin de wensen voor de toekomst geuit zouden worden. Er werd gevraagd eerst een samenvatting te maken van het thema Media in het EUDgebarentalenproject, om zo het geheugen wat op te frissen omtrent de stand van zaken van media toen, anno 1997. Daarna moest de huidige stand van zaken beschreven worden. Aangezien de tekst voor het project wat beknopt was, heb ik deze uitgebreid voor mijn scriptie. Ik beschrijf het eindrapport (vzw Cultuur voor Doven, 1998) nu niet meer apart, maar heb het verwerkt in een volledige beschrijving van de toegankelijkheid van media voor doven en slechthorenden in Vlaanderen. In deze tekst heb ik het over televisie in Vlaanderen, met een bespreking van de openbare omroep, de commerciële omroepen en de regionale zenders. Met betrekking tot de VRT worden de volledige evolutie van teletekstondertiteling en de inspanningen die de VRT tot nu toe deed voor de doelgroep door middel van onderzoek en overleg besproken. Tevens wordt het nieuwe fenomeen digitale televisie aangehaald. Verder worden radio en geschreven pers en internet vermeld. Dit deel over Media eindigt met de wensen voor de toekomst die verschillende organisaties (zoals Fevlado en VGTC) uitten op de vergadering die volgde op de voorstelling van (een beknoptere versie van) deze tekst.
29
Televisie 1. De VRT: De Vlaamse openbare omroep 1.1 Teletekst en Teletekstondertiteling 1.1.1 Teletekst 1.1.1.1 Het prille begin Op 8 mei 1980 ging de BRT van start met een nieuw experiment, nl. teletekst. Lucien Boussé, de toenmalige hoofdredacteur van het Tv-journaal, moest het experiment in goede banen leiden. Van een eigen redactie was toen nog geen sprake en ook de apparatuur was met één intikeenheid en een geheugen met een maximumcapaciteit van amper 100 pagina’s nog heel beperkt (Verreth, 2000: 3). Op 1 oktober 1981 begon de tweede fase. Er werd een teletekstredactie opgericht, met drie redacteurs, drie typisten en een graficus. Het informatieaanbod werd vanaf dan de hele dag door geactualiseerd en vooral in de nieuwsrubriek zorgde men voor snelle updates. Het aanbod van teletekst breidde alsmaar uit, zo werden bijvoorbeeld in 1982 de verkiezingsuitslagen ‘à la carte’ aangeboden, werd in 1984 het startsein gegeven voor de rubriek Teletekst Literair en kwam in 1986 de beurs ‘on line’ (Verreth, 2000: 4-7). 1.1.1.2 Teletekst anno 2006 Momenteel vormt teletekst een vaste waarde in het medialandschap. Uit diverse studies blijkt dat de rubrieken Nieuws, Weer en Sport veruit de populairste zijn. Vooral in het weekend zorgen het sport- en voetbalaanbod voor hoge pieken. Ook het personeelsbestand is niet meer te vergelijken met het prille begin. Achttien redacteurs, aangevuld met enkele losse correspondenten en toeleveranciers zorgen voor de dagelijkse berichtgeving op de teletekstpagina’s en voor een permanente updating tussen zes uur ’s ochtends en middernacht (Verreth, 2000: 8).
1.1.2 Teletekstondertiteling voor doven en slechthorenden Een specifieke doelgroep van teletekst zijn de naar schatting 400.00014 doven en slechthorenden in Vlaanderen. Reeds vanaf het begin was het duidelijk dat teletekst een oplossing kon bieden voor hen die voordien slechts in beperkte mate konden genieten van
14
Hieronder verstaan we niet enkel de personen die behoren tot de Vlaamse Dovengemeenschap, maar werkelijk iedereen die kan baten bij teletekstondertitels, zoals ook bv. ouderen die slechter beginnen te horen.
30
televisie. Door het oproepen van pagina 888 kan men ondertiteling in beeld krijgen, als dat door de ondertitelingredactie voorzien wordt. Een groot voordeel hiervan is ook dat men de keuzemogelijkheid heeft: alleen wie nood heeft aan de ondertiteling roept ze op (Verreth, 2000: 10). Naast de ondertiteling voor doven en slechthorenden, biedt teletekst ook een speciale rubriek aan. Deze rubriek is terug te vinden op de pagina’s 740 tot en met 744. Hierin worden activiteiten die door diverse dovenverenigingen worden gehouden aangekondigd. Pagina 740 biedt een overzicht van het laatste nieuws dat interessant kan zijn voor doven en slechthorenden, pagina 741 geeft de agenda weer van de diverse activiteiten die worden georganiseerd, pagina 743 kondigt uitstappen en reizen aan en op pagina 744 ten slotte zijn er tal van nuttige adressen terug te vinden, zoals bv. het emailadres van Fevlado vzw (website VRT). 1.1.2.1 Historiek van pagina 888 Toen de BRT op 8 mei 1980 startte met teletekstuitzendingen, waren de apparatuur en het aantal teletekstpagina’s nog heel beperkt, maar toch voorzagen technici al de mogelijkheid om te ondertitelen. Hoewel er toen nog steeds maar één intikterminal was die zowel voor ondertiteling als voor het overige teletekstaanbod moest dienen, besloot men de ondertiteling van programma’s toch eens uit te testen (Lefevre E., 2006: 118-119). De vuurdoop werd uiteindelijk de begrafenis van de vermoorde Egyptische president Sadat, die rechtstreeks werd uitgezonden. Lucien Boussé nam de taak op zich om de commentaar ingekort te dicteren aan de teleteksttypiste. Het aantal televisietoestellen met een teletekstdecoder was toen nog minimaal in Vlaanderen, zodat het aantal gebruikers beperkt bleef, maar toch zag men het nut en de mogelijkheden die ondertiteling bood in (Verreth, 2000: 10). Omdat er maar één terminal was voor zowel nieuws als ondertiteling op de teletekstpagina’s, werden in het begin uitsluitend rechtstreekse evenementen live ondertiteld. Die experimenten maakten de dove en slechthorende kijkers enthousiast. Er kwam nog meer goed nieuws wanneer in 1983 de BRT-technici aparte ondertitelingapparatuur plaatsten, door op een ingenieuze wijze een spelletjescomputer om te bouwen. Zo kon men ondertitels maken zonder het overige teletekstaanbod te storen. Vanaf 1 januari 1984 werden met een nieuw opgerichte ‘mini-redactie’ van twee mensen, maandelijks een 12-tal uizendingen ondertiteld. Wegens budgettaire problemen was het toen echter nog niet mogelijk ook het journaal te ondertitelen (Lefevre E., 2006: 119).
31
In de jaren die volgden veranderde, buiten het feit dat de apparatuur en de software verder ontwikkeld werden, niet zo veel. Pas in 1990 werd de kaap van 40 programma’s per maand overschreden, toen een extra personeelslid werd aangeworven. Journaalondertitelingen waren er echter nog steeds niet en de Vlaamse doven en slechthorenden zagen de opmars van ondertiteling in het buitenland, vooral in Nederland en Groot-Brittannië. Terecht vroegen ze dus om méér en vooral om journaalondertiteling (Verreth, 2000: 11). In 1991 eisten doven en slechthorenden in een petitie de dagelijkse ondertiteling van het journaal op de BRT. Ook de politiek werd erbij gehaald: men stelde parlementaire vragen en toenmalig
voogdijminister
Dewael
maande
de
openbare
omroep
aan
om
met
journaalondertiteling te starten. Zelfs met een vijfde extra kracht erbij was het hoofdjournaal, dat live wordt uitgezonden, te hoog gegrepen. Men startte daarom met het korte vijf voor zesjournaal, dat vanaf 1 september 1991 dagelijks werd ondertiteld. Vanaf begin 1992 werd dan eindelijk het hoofdjournaal ondertiteld. Niet het rechtstreekse journaal van half acht op het eerste net, maar de herhaling twee uur later om half tien op het tweede net (Verreth, 2000: 11). Samen met het korte journaal, dat er nu om zes uur in plaats van om vijf voor zes was, werden nu zo’n vijftig programma’s per maand ondertiteld. In 1993 raakte bekend dat de nieuwsdienst in september 1994 van start zou gaan met een duidingsmagazine op het tweede net, TV2. Daardoor zou de herhaling van het hoofdjournaal, het enige lange journaal dat toegankelijk gemaakt werd voor doven en slechthorenden, wegvallen. Dit zou de doelgroep echter nooit aanvaard hebben en dus ontwikkelde de redactie samen met de technici van de BRTN een ingenieus systeem. Hiermee konden verschillende teletekstredacteurs in een netwerkomgeving tegelijkertijd aan hetzelfde journaal werken, het montageproces volgen, alle beeldmateriaal opnemen en van ondertitels voorzien (Verreth, 2000: 12). Op 24 oktober 1994 ondertitelde de BRTN met dit nieuwe systeem voor het eerst het halfacht-journaal, toen enkel nog tijdens de week. Vanaf 1 januari 1996 bood de openbare omroep zeven dagen op zeven journaalondertiteling aan. Men besloot ook om weer enkele belangrijke sportmanifestaties live te ondertitelen. Die service was stopgezet om de ondertiteling van het weekendjournaal te kunnen financieren. De redactie was ondertussen aangedikt tot zeven voltijdse titelredacteurs en een deeltijdse medewerker en zij ondertitelden op dat moment reeds ongeveer dertig procent van alle Nederlandstalige programma’s. Naar aanleiding van de vernieuwde ‘TV1’, werden vanaf 1997 veel meer eigen Nederlandstalige producties uitgezonden en daalde zo ook het percentage in ondertitelingaanbod van 35% naar 25%. Toen in september 1998 echter, mede naar aanleiding van een grootschalig onderzoek naar het kijkgedrag van doven en 32
slechthorenden, de ondertitelingredactie er weer een nieuwe voltijdse kracht bij kreeg, kon voortaan ook het achtuurjournaal worden ondertiteld. Het percentage steeg alweer, naar 33% van hun totale aanbod (Lefevre, 2006: 121). In 2000 werd een nieuw ondertitelingsysteem in gebruik genomen. Hiermee konden ondertitels perfect gesynchroniseerd worden, werden ze automatisch de ether in gestuurd en liepen ze mee met de tijdcode van het programma. Voor de journaalondertiteling betekende dit
nieuwe
systeem
een
grote
stap
voorwaarts.
Ondertussen
werd
ook
een
spraakherkenningsysteem ontwikkeld voor live ondertiteling. Met de live ondertiteling van de Ronde van Vlaanderen op 8 april 2001 werd de VRT op het gebied van spraakherkenning één van de koplopers in Europa (Lefevre, 2006: 122). Begin 2004 beloofde de VRT-directie aan de organisaties van doven en slechthorenden om het ondertitelingaanbod van alle Nederlandstalige televisieprogramma’s in drie jaar tijd, tegen eind 2006 dus, uit te breiden van 35% naar 50%. Om hun belofte te kunnen waarmaken, werd de ondertitelingredactie nogmaals uitgebreid, van twaalf naar zestien voltijdse medewerkers. Sinds 1 maart 2006 ondertitelt de VRT-Teletekstdienst vijf van de zes journaals. Enkel het middagjournaal wordt nog niet van ondertitels voorzien. Op één zijn dat de journaals van zes en zeven uur en het late journaal. Op Canvas wordt het achtuurjournaal ondertiteld en op Ketnet wordt Karrewiet voor de jonge kijkers van ondertitels voorzien. Een tekortkoming is wel dat het nu nog technisch onmogelijk is om de constante herhalingen ’s nachts van het late journaal te ondertitelen. De teletekstondertitels kunnen niet automatisch meegestuurd worden. Op de website van Teletekst stond te lezen dat hier tegen eind 2006 een oplossing voor zou komen, want dan werd de eindregie van de VRT-Televisie helemaal vernieuwd. Vanaf dan zouden de ondertitels van zowel de nachtelijke herhalingen van het journaal als van andere ondertitelde programma’s automatisch meegestuurd kunnen worden (“Waarom geen ondertitels bij de nachtelijke herhaling van Journaal Laat?” website VRT Teletekst). Momenteel (mei 2007) werd deze belofte echter nog steeds niet ingevuld. De belofte van de VRT over het ondertitelen van 50% van hun Nederlandstalig aanbod tenslotte, werd op 4 december 2006 waargemaakt. Op die dag werd op een bijeenkomst met dovenverenigingen bekend gemaakt dat men vanaf dan de herhaling van Man Bijt Hond ’s avonds laat en de dag erna over de middag, zou ondertitelen. Dit extra aanbod maakt dat in het totaal nu 50% ondertiteld wordt. Het ondertitelen van de eerste uitzending van Man Bijt Hond is helaas nog steeds niet mogelijk vanwege de format van dat programma. De reportages die worden aangeleverd door het productiehuis Woestijnvis worden dikwijls
33
slechts enkele minuten voor de uitzending binnengebracht, waardoor het onmogelijk wordt die te ondertitelen. 1.1.2.2 Samenwerking tussen de VRT en de doelgroep Sinds 1998 organiseert de VRT jaarlijks een informatieavond met vertegenwoordigers uit verschillende Dovenverenigingen, waarvan er vijf samen een werkgroep vormen, SOAP!15 genoemd. Deze werkgroep onderhandelt met de VRT over de ondertiteling op de Vlaamse Openbare Omroep. De ontmoetingsdagen zorgen ervoor dat de teletekstondertitelingredactie zijn aanbod kan aanpassen aan de behoeften van de doelgroep. Op 4 december 2006 werd opnieuw zo’n ontmoeting georganiseerd, waar ook ik aanwezig mocht zijn. Naast ontmoetingen met de Dovenverenigingen wordt ook door de studiedienst van de VRT zelf onderzoek verricht naar de noden van de dove en slechthorende kijkers.
1.1.2.2.1 Onderzoek 1.1.2.2.1.1 Onderzoek naar het kijkgedrag van doven en slechthorenden
De VRT-studiedienst heeft al enkele grootschalige onderzoeken gehouden naar de waardering van de ondertiteling van de VRT en het kijkgedrag van de doelgroep. Het eerste onderzoek kwam er in 1998, waarin de studiedienst, o.l.v. Erwin Doens, op zoek ging naar concreet cijfermateriaal om het beleid van de ondertitelingredactie te ondersteunen. Enkele belangrijke conclusies van het onderzoek waren dat doven en slechthorenden in 1998 zowat 7% van de Vlaamse bevolking vormden, wat neerkwam op om en bij de 400.000 mogelijke kijkers. Voor deze doelgroep is ondertiteling van de programma’s absoluut noodzakelijk. Uit de resultaten bleek dat slechts 10% van de respondenten (deelnemers aan het onderzoek) naar nietondertitelde programma’s kijken, op voorwarde dat die nog te volgen zijn door middel van spraakafzien, of door de visueel gepresenteerde informatie, zoals bv. in reisprogramma’s. Ook is gebleken dat nieuws en informatieprogramma’s op tv een heel belangrijke informatiebron vormen, maar dat de doelgroep ook graag andere spraakmakende programma’s volgt, zoals bv. FC De Kampioenen en Thuis. Verder leverde het onderzoek nog heel wat praktische informatie op met betrekking tot de snelheid van ondertitels, het soort ondertitels enz. (Doens, 1998: 25 ev.).
15
Samenwerking Ondertiteling Alle Programma’s omvat vijf verenigingen, nl.: Fevlado vzw (Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties), OPDOSS vzw (Federatie van Vlaamse Verenigingen tot Optimale Participatie en Integratie van Dove en Slechthorende Kinderen en Volwassenen in de Samenleving), VLOC vzw (Vlaamse Oudercomités voor dove, slechthorende en taal-/spraakgestoorde kinderen), VLOK-CI vzw (Vlaamse Ouders van Kinderen met een Cochleaire Implantaat), ODOK vzw (Ouders van Dove Kinderen, dat ondertussen al is opgedoekt)
34
1.1.2.2.1.2 Kwalitatief onderzoek van de ondertiteling
Het tweede onderzoek kwam er in 2000 (Doens, 2000) en werd opnieuw gevoerd door de studiedienst van de VRT. Hierin werd navraag gedaan over de kwaliteit bij de teletekstondertitels. Naar aanleiding van het onderzoek in 1998 werd nieuwe apparatuur aangeschaft waardoor de technische mogelijkheden nu bijna onbeperkt zijn. Om te bepalen wat de ideale format is voor ondertitels, deed de VRT Teletekstredactie een beroep op de studiedienst die moest nagaan wat de mening van de doelgroep zelf was. Uit dit onderzoek kwamen opnieuw enkele opmerkelijke conclusies voort, waarmee de VRT rekening hield bij het optimaliseren van de ondertitels. Ø Plaatsing, uitzicht en snelheid van de titels Eén van de belangrijkste discussiepunten was het bedekken van de SVO’s. Dit is informatie, zoals bv. de naam van de geïnterviewde, die onderaan in beeld komt. De versie met de ondertitelingbalk net boven de SVO werd heel positief onthaald. De snelheid en het aantal regels van de ondertitels werd ook besproken. Of een titel volgens de kijkers te snel weg is of niet, hangt vooral af van de aangeboden tekst. Voor fragmenten waarvoor een zekere achtergrondinformatie en een bredere woordenschat vereist is, heeft de dove of slechthorende kijker meer tijd nodig. Vooral bij het nieuws zou men hier zeker rekening mee moeten houden. Andere conclusies die men uit het onderzoek trok hielden verband met de plaatsing van de ondertitels in het beeld, met sprekeridentificatie via positionering onder de spreker, het gebruik van verschillende kleuren voor verschillende personages en het gebruik van pijltjes voor personen buiten het beeld. Verder werd geconcludeerd dat het bepalen van algemeen geldende normen haast onmogelijk was. Toch konden enkele richtlijnen opgesteld worden volgens dewelke verschillende soorten programma’s zouden ondertiteld worden. De volgende tabel16 schematiseert de bepalingen (Doens, 2000: 19-22):
16
Opmerking: ‘low’ staat voor eenvoudige berichten zonder zware termen, ‘heavy’ staat voor moeilijkere onderwerpen met een eigen jargon, deze laatste kunnen bijvoorbeeld gemakkelijker gelezen worden met twee regels.
35
2 regels
3 regels
Centreren
positioneren
boventitels
kleur
X
X
X
X
X
NIEUWS low heavy
X
AMUSEMENT fictie
X
Spel en quiz
X
X
X
X
sport
X
X
X X (X)
X
Na de verschijning van het eindrapport van het kwalitatief onderzoek in juni 2000, werden op basis hiervan in het najaar van 2000 nieuwe stijlvoorschriften vastgelegd en neergeschreven in het Stijlboek (Dewulf & Saerens, 2000). Ø Tussentaal in ondertitels Tijdens het kwalitatief onderzoek in 2000 gaven de verschillende groepen die ondervraagd werden aan dat dialectwoorden moesten blijven. Vaak zal men deze niet begrijpen maar men vindt het wel leuk dat ze er zijn. Als een woord een paar keer terug komt zal men ook automatisch de betekenis trachten te achterhalen (Doens, 2000: 14). Volgens Slembrouck en Van Herreweghe behoort ondertiteling tot de categorie van tekstsoorten waarin het gesprokene neergeschreven wordt: Het is een tekstsoort die bestaat bij gratie van simultane hercontextualisering. Het is geproken taal die in geschreven en vertaalde vorm verschijnt onderaan op het scherm. (...) In het geval van teletekstondertiteling gaat het uiteraard om ‘hertaling’ eerder dan ‘vertaling’: gesproken Nederlands wordt ondertiteld in het Nederlands. (2005: 869) De conversie van gesproken taal naar geschreven taal is een complex proces waarbij verschillende factoren een rol spelen. De ondertitels moeten lang genoeg blijven staan, moeten toch ook gesynchroniseerd verschijnen, moeten zo kort mogelijk zijn, ... De titels moeten kortom “voldoen aan de criteria van vereenvoudigd en vlot leesbaar geschreven taalgebruik dat bij voorkeur de orale oorsprong van de weergegeven uitingen niet (helemaal) tenietdoet” (Slembrouck & Van Herreweghe, 2005: 869). Als we enkel deze woorden in acht zouden nemen, kunnen we veronderstellen dat tussentalige vormen17 zonder meer
17
Talige vormen die noch als dialectisch, nog als standaardtalig bestempeld kunnen worden.
36
overgenomen kunnen worden in de ondertitels, om zo inderdaad de authenticiteit en de orale oorsprong van de uitingen niet teniet te doen. Een criterium dat echter tevens zwaar weegt op de vorm van de teletekstondertitels, is de opvoedende/normerende rol van de VRT. Dit wil zeggen dat zij mede instaat voor de verspreiding en bestendiging van de standaardtaal. Daarnaast zijn commercialisering en toegankelijkheid ook twee grote pijlers van de VRT, die er voor zorgen dat de opdracht van ‘bestendiger van de standaardtaal’ weer afgezwakt zal worden. De opmars van de Vlaamse soap, het vervagen van de grens tussen mediapersoneel (de presentatoren) en de ‘gasten’ (zangers, acteurs, ...)18, human interest programma’s, enz... betekent dat tussentaal, in allerlei vormen en varianten, prominent aanwezig is op het televisiescherm (Slembrouck & Van Herreweghe, 2005: 867-868). Nu rijst dus de vraag of die tussentaal ook in de teletekstondertitels weergegeven moet worden. De “opvoedende erfenis” van de openbare omroep gaat dit tegen, maar de eindgebruikers pleiten er toch steevast voor dat de ondertitels trouw blijven aan het gesprokene. Betekenissen en nuances mogen niet verloren gaan. De aanwezigheid van dialect in de teletekstondertiteling is voor hen een kwestie van “net zoals de horenden toegang hebben tot de oraliteit in al zijn aspecten” (Slembrouck & Van Herreweghe, 2005: 870). Een gulden middenweg moest worden en werd ook gevonden. Voorbeelden hiervan zijn het feit dat qua fonologie alleen vormen die al behoren tot het gevestigde oraliteitrepertoire van de geschreven taal gebruikt kunnen worden in de ondertitels (bv. ’t en da’s) en vooral lexicale vormen die wijd verspreid zijn worden toegestaan. Het doorsijpelen van tussentaal in de ondertitels heeft ten slotte ook sterk te maken met het genre van het programma dat wordt ondertiteld en neemt dan ook af naarmate de ondertitelde programma’s meer informatieverstrekkend zijn. Dit laatste is een directe weerspiegeling van de officiële taalpolitiek van de openbare omroep: standaardtaalgebruik is vereist wanneer men spreekt in naam van de instelling (zoals bij het journaal) en tussentaal is toelaatbaar als daarmee de wereld die “getoond” wordt (zoals in fictie, bv. soaps als Thuis) authentieker lijkt (Slembrouck & Van Herreweghe, 2005: 872). Tenslotte verwoorden de afsluitende woorden van Slembrouck & Van Herreweghe mooi wat uit dit alles toch geconcludeerd moet worden: Voor de redacteurs van de teletekstondertiteling blijft het hoe dan ook een evenwichtsoefening in de pragmatiek van het alledaagse, een evenwicht tussen de 18
Het vervagen van die grens verwijst naar het feit dat nu ook zangers, acteurs,... ‘mediapersoneel’ worden en programma’s presenteren. Naast het criterium dat men moet slagen voor taal- en presentatietests zijn nu ook andere criteria, zoals de populariteit, van groot belang, zodat uiteindelijk tussentalige ‘gaststemmen’ steeds minder verschillen gaan vertonen met presentatorstemmen (Slembrouck en Van Herreweghe, 2005: 866).
37
gebruikersgroep waarop ze zich afstemmen en de instelling die ze vertegenwoordigen, tussen legitimering en normering in een complex mediaklimaat, tussen ondertiteling als ideaalbeeld in een discours van trouw aan het orale waar de kijker recht op heeft en ondertiteling als een technisch realiseerbare versie van oraliteit in een geschreven medium. (2005: 874) 1.1.2.2.1.3 Recente onderzoeken
Ook in 2005 werd een onderzoek gevoerd. Deze keer betrof dit het soort programma’s dat men het liefst ondertiteld zou zien. Hieruit bleek opnieuw dat vooral informatie- en duidingsprogramma’s prioritair zijn (Lefevre, 2006: 128). Het recentste onderzoek werd door de VRT-studiedienst gehouden in 2006 en betrof de vraag of de huidige werkwijze van journaalondertiteling, namelijk het ondertitelen via samengevatte ondertitels, plaats moest maken voor letterlijke ondertitels. De VRT bood tot eind augustus 2006 vereenvoudigde ondertitels aan bij het journaal. De laatste jaren stootte dit echter op steeds meer protest van de Vlaamse Dovengemeenschap, dat precies dezelfde informatie wilde als de horende gemeenschap. Zij meenden dat hen door het samenvatten kostbare informatie werd onthouden. De regionale zender AVS en ook het Nederlandse NOS echter gebruiken letterlijke of volledige ondertiteling. Alles wat gezegd wordt, wordt volledig en woord
voor
woord
weergegeven
in
de
ondertiteling.
Het
Nederlandse
SOAP!
(Samenwerkingsverband Ondertitel Alle Programma’s!) liet in 2003 op de NOS een proef organiseren rond de letterlijke ondertiteling. Gedurende anderhalve maand werd het nieuws letterlijk
ondertiteld.
Aan
de
proef
werd
een
bevraging
bij
de
Nederlandse
Dovengemeenschap gekoppeld waarbij men naging of men de voorkeur gaf aan samengevatte of letterlijke ondertiteling. Na analyse van de reacties bleek dat 95% van de dove en slechthorende personen de voorkeur geeft aan volledige ondertiteling. Het belangrijkste argument is dat men alleen dankzij de letterlijke ondertiteling alle en volledige informatie krijgt, net als de horende kijkers. De NOS ging na dit onderzoek over op volledig ondertitelen. In navolging van dit markante resultaat vroeg het Vlaamse SOAP! aan de VRT om een soortgelijke proef te organiseren. Deze liep van 21 augustus 2006 tot en met 24 september 2006. Hierbij werd het hoofdjournaal om 19u voorzien van letterlijke ondertiteling. Dit werd zowel door de verschillende dovenorganisaties als de VRT aangekondigd bij de doelgroep. Na twee weken werd de enquête rond deze proef aan de doelgroep bezorgd. Enerzijds kon de enquête online ingevuld worden en anderzijds bezorgde de VRT-studiedienst aan 1300 dove of slechthorende personen een schriftelijke vragenlijst via de post. De resultaten van deze
38
enquête werden uitvoerig besproken en gedocumentarieerd op de overlegbijeenkomst op 4 december 2006 in het VRT-gebouw te Brussel.
1.1.2.2.2 Overlegbijeenkomst met de Dovengemeenschap op 4 december 2006 In 2006 werd een nieuwe beheersovereenkomst tussen de VRT en de Vlaamse Gemeenschap opgesteld. Deze beheersovereenkomst geldt voor 2007-2011 en verwoordt de opdracht van de openbare omroep in het digitaal tijdperk. Reeds in Artikel 1 zien we dat de VRT voor zichzelf een rol weggelegd ziet bij het stimuleren van de sociale cohesie. Ik citeer uit Artikel 1, paragraaf 4: Wat zijn sociale meerwaarde betreft, heeft de VRT een belangrijke verbindende rol. Hij heeft in zijn aanbodbeleid bijzondere aandacht voor het stimuleren van de sociale cohesie. Ook het ondertitelen van televisieprogramma’s voor doven en slechthorenden en ze toegankelijk maken voor blinden, is één van de manieren om de sociale samenhang te verhogen. (2006: 2) Deze paragraaf verwoordt de algemene opdracht van de VRT, die ze preciseert door zichzelf specifieke doelen voor ogen te stellen, zoals te lezen staat in Artikel 9, paragraaf 7: Gedurende de periode van de beheersovereenkomst zal de VRT maximale inspanningen leveren om zijn aanbod voor de slechthorenden en de slechtzienden toegankelijk te maken. Voor slechthorenden zal de VRT haar ondertitelingaanbod aan televisieprogramma’s geleidelijk uitbreiden tot 95% in 2010. (2006: 9) Om deze belofte te kunnen verwezenlijken zou de VRT en dan vooral de ondertitelingredactie grote veranderingen moeten ondergaan. Op 4 december 2006 werden de vertegenwoordigers van de Dovengemeenschap samengebracht in het VRT-gebouw. Daar verkregen zij meer informatie over de innovaties bij de teletekstondertitelingdienst van de VRT, zoals de nieuwe letterlijke ondertitels bij het journaal. Na de uiteenzetting konden zij ook zelf hun mening laten horen in een discussie die gemodereerd werd door Jan Becaus. 1.1.2.2.2.1 Algemene inleiding
Ø Het opdrijven van het ondertitelingaanbod Allereerst werd een algemene inleiding gegeven door Bernard Dewulf, waarin hij terugblikte op de evolutie van de teletekstondertitelingredactie en vooral de ommekeer aanhaalde die SOAP! teweegbracht. Ik citeer Mr. Dewulf: “Begin 2004 kwam de kentering, niet toevallig nadat de organisaties voor doven en slechthorenden zich hadden verenigd in SOAP!: Samen voor Ondertiteling van Alle
39
Programma’s19. U herinnert zich uiteraard nog goed de hoorzitting in het Vlaams Parlement, bijzonder snel gevolgd door de ontvangst van SOAP! door de directie van de VRT. En van toen af is het razend snel gegaan. Zo nam de VRT het engagement op zich om in drie jaar tijd het ondertitelingaanbod op te voeren van 35% naar 50%.” Dit laatste engagement, het opdrijven van het ondertitelingaanbod naar 50% eind 2006, vergde heel wat inspanning, mede omdat het Nederlandstalige televisieaanbod van de VRT maar bleef toenemen: van 100 uur eind 2003 naar 125 uur eind 2006. Dit betekent dat ze om die 50 procent te halen, geen 50 uur per week moesten ondertitelen, maar 63 uur. Een verdere uitbreiding van het ondertitelingaanbod kon er alleen maar komen door efficiënter te werken en door goede technologie. Dat efficiënter werken kwam er door de krampachtige, complexe en tijdrovende manier van ondertitelen overboord te gooien en te kiezen voor een vlottere en natuurlijke ondertitelstijl. Sinds 1 mei 2005 worden ondertitels, bv. in soaps en fictiereeksen20, niet meer gepositioneerd onder de spreker maar gewoon gecentreerd in het midden van het beeld. Dat positioneren was een tijdrovende bezigheid geworden en bracht voor de kijker soms meer verwarring dan verduidelijking. De technologie is ook alweer verbeterd, waardoor men een goed oog heeft op het realiseren van de belofte van 95% ondertiteling in 2010. Een eerste onderdeel van die vernieuwde technologie is het feit dat teletekstondertiteling en de vertaalafdeling van de VRT, die de open ondertitels maken, nu over hetzelfde ondertitelsysteem beschikken. Vroeger werd een deel door de vertaalafdeling en een deel via teletekst vertaald, wat absoluut geen efficiënte manier van werken was. Nu de twee redacties over hetzelfde systeem beschikken, kunnen beide ondertitelingen, zowel de gesloten als open ondertitels, voortaan door 1 persoon gedaan worden. Dit levert heel wat winst op, zowel in tijd als kwaliteit. Een tweede vernieuwing betreft de spraakherkenning voor het ondertitelen van live programma’s. Ø Live ondertiteling Een volgende stap op weg naar de 95% ondertiteling van Nederlandstalige programma’s, is de verbetering van de live ondertiteling via spraakherkenning. De ondertiteling via spraakherkenningsoftware wordt sinds 2001 toegepast. Tot in 2001 werden bij programma’s die live gingen de ondertitels, die gedicteerd werden door een ondertitelaar, door een snel
19
Dit is niet de officiële uitleg voor de afkorting, maar is degene die Mr. Dewulf letterlijk gebruikte tijdens de overlegbijeenkomst. 20 Dit was nooit het geval voor het journaal, ondertitels werden en worden steeds gecentreerd in het midden van het beeld. In het Stijlboek dat werd opgesteld in 2000 stond dat ondertitels in fictie zouden gepositioneerd worden. Medio 2005 werd deze beslissing dus alweer tenietgedaan om tijd uit te sparen.
40
typende ondertitelaar ingetikt. Echter, hoe snel men ook typte, de ondertitels kwamen toch steeds een stuk achter. In Nederland was ondertussen Velotype21 ontwikkeld, een klavier waar heel snel mee getypt kan worden. Ook bij de VRT startten enkelen met een opleiding. Velotype moet echter dagelijks intensief geoefend worden om niet aan snelheid in te boeten en tevens volstonden die paar personen niet om alle geplande live-ondertitelingen te doen. Dit systeem had bijgevolg ook niet de gewenste resultaten. Ondertussen maakte de spraaktechnologie van Lernout & Hauspie een spectaculaire opgang. De VRT paste deze nieuwe technologie voor het eerst toe op de ondertiteling van de Ronde van Vlaanderen op 8 april 2001 (“Wat is ondertiteling met spraakherkenning?” vraagbaak website VRT). Bijna altijd wordt de live-ondertiteling door twee personen uitgevoerd. Eén “respeaker” spreekt de ondertitels in, een tweede verbetert eventuele foutjes die de software maakte omdat er bv. een onduidelijke uitspraak was. Bij eenvoudige sportreportages zoals bv. tennis verbetert de respeaker zelf de ondertitels. Die “respeaker” is noodzakelijk, er kan niet rechtstreeks ondertiteld worden omdat het systeem enkel in voldoende mate de stemmen verstaat waarmee het geoefend heeft. De software werkt ook niet als er bijvoorbeeld achtergrondlawaai is, of als men door elkaar praat. De komende jaren zullen ook de moeilijkere programma’s, zoals Ter Zake en De Zevende Dag ondertiteld moeten worden om het streefdoel te halen. Daarom wordt er constant gezocht naar nieuwe manieren om de live-ondertiteling te verbeteren. Aan de werkwijze van het ‘tolken’, want dat is het uiteindelijk, wordt gewerkt door er universiteiten en tolkopleidingen bij te betrekken. Bij live ondertiteling met spraakherkenning worden het live commentaar of de live gesprekken op televisie zo snel, zo volledig en zo accuraat mogelijk in de microfoon heringesproken door de respeaker en door de software, gekoppeld aan de ondertitelsoftware, omgezet in ondertitels. Dit is perfect vergelijkbaar met wat simultaantolken doen. Het beheersen van tolktechnieken is dus een enorm voordeel, vandaar ook dat de redactie bij hun zoektocht naar 'respeakers' op zoek gaat naar kandidaten die deze opleiding hebben gevolgd (Dewulf, 16/04/07, via persoonlijke correspondentie). Het doel is dat op termijn de corrector overbodig wordt, zodat de titels nog sneller uitgezonden kunnen worden en ze dichter ‘op de bal’ zitten (“Wat is ondertiteling met spraakherkenning?” vraagbaak website VRT). Daarnaast worden de live ondertitelaars getraind door een stemcoach en worden er ervaringen uitgewisseld met de Nederlandse collega’s van de publieke omroep. Tevens is de VRT sinds 21
Voor hoe een velotype-toetsenbord eruit ziet, zie bijlage.
41
kort partner in een onderzoeksproject van de Universiteit Antwerpen, dat tot doel heeft de kwaliteit van live ondertiteling te verbeteren. Ø Onderzoeksproject live ondertitelen met spraakherkenning In 2007-2008 loopt er een onderzoeksproject van de Universiteit Antwerpen (UA) en Hogeschool Antwerpen (HA), met de VRT als derde partner. In dit onderzoek wil men de basis leggen voor een kwaliteitsprocedure die moet leiden tot een verbetering van de liveondertiteling. Uitgangspunt voor dit project zijn de ‘respeaking-procedures’ en software (Dragon Naturally Speaking met Softel SWIFT ondertitelsoftware) die nu bij de VRT gebruikt worden en de problemen die de zender hiermee ondervindt. Het doel van dit project is: (...) om via het uittesten van een aantal variabelen procedures tot kwaliteitsverbetering te formuleren en de producten van verschillende ondertitelmethoden (m.a.w. de ondertitelde live-programma’s) te laten evalueren door een beperkte gebruikersdoelgroep. (onderzoeksvoorstel Live Ondertitelen, 2007:1) De methode die gebruikt zal worden tijdens dit project, is de observatie van de productie van het ondertitelingproces op drie niveaus: observatie van de live-reportage (zonder ondertiteling) zoals bv. Ter Zake op Canvas, observatie van de herspreker en eventueel de observatie van de corrector die de gesproken input waar nodig corrigeert. In het onderzoeksvoorstel formuleerden de UA en HA de maatschappelijke relevantie van het onderzoek naar kwaliteitsverbetering van live ondertiteling. De gebruiksproblemen met spraakherkenning zijn vergelijkbaar in alle landen en een doorbraak op dit gebied zou een weerslag vinden tot ver buiten België. In Vlaanderen zal het HIVT (Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken) vanaf oktober 2007 het live-ondertitelen met spraakherkenning aanbieden binnen zijn masteropleiding tolken. Voor de didactische ondersteuning van deze cursus is dit project dan ook van groot belang (onderzoeksvoorstel Live Ondertitelen, 2007:56). Ondertussen voert de teletekstondertitelingredactie het aanbod van live ondertiteling constant op, vooral wat sport betreft. Na de Ronde van Frankrijk ondertitelt ze nu bijvoorbeeld ook alle ritten van de Ronde van Italië en alle grote tennistornooien. Sinds vorig jaar is er ook ondertiteling van de nationale voetbalcompetitie. Naast de sport worden heel wat live programma’s ondertiteld via Teletekstpagina 888, bv. de uitzending van Tsunami 1212 (begin 2005), de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2006, Eurosong For Kids, Kom Op Tegen Kanker enz.
42
Ø Nieuwe technieken en digitalisering Voor Eurosong for Kids werd in 2006 een nieuwe techniek toegepast om te ondertitelen. De VRT wou enkele Franse passages ook open ondertitelen en dat was enkel mogelijk als het uitzendsignaal bij de VRT 30 seconden werd vertraagd, genoeg tijd om snel te ondertitelen voor de beelden getoond werden. Die uitzendvertraging heeft de teletekstondertitelingredactie kunnen aangrijpen om hun live ondertitels perfect synchroon te krijgen met de sprekers. Er wordt bijgevolg sterk aan gedacht om in de toekomst ook de heel moeilijke live programma’s zoals De Zevende Dag te ondertitelen met uitzendvertraging, om naast de kwantiteit, toch ook de kwaliteit te kunnen garanderen. Naast bovenstaande technologische vernieuwingen stond de VRT nog een volledige ommekeer te wachten in 2007, namelijk de volledige digitalisering van het productie- en distributieproces. Voor de ondertitelingredactie betekent dit een enorme winst in tijd en efficiëntie. Waar programma’s vroeger nog op band stonden, zullen ze nu als één bestand uit de grote VRT-server gehaald kunnen worden, wat veel tijd en werk bespaart. Productiehuizen zullen ook sneller hun programma’s kunnen leveren, zodat ze tijdig ondertiteld kunnen worden. Ø Kinderprogramma’s Wat de VRT nog tot de 95% moet leiden, is de ondertiteling van programma’s voor kinderen op Ketnet. Sinds 2005 wordt het jeugdjournaal Karrewiet al ondertiteld en de komende jaren zullen nog meer programma’s op die manier worden aangeboden. Wat kinderprogramma’s betreft, heeft de VRT nog een hele weg af te leggen. Gelukkig is het zo dat deze heel vaak herhaald worden, nl. telkens als er een nieuwe generatie kijkertjes is, ongeveer om de 2 jaar als het 8 tot 10-jarigen betreft. Investeren in die programma’s rendeert dus heel snel. Ook is het een groot voordeel dat veel van de kinderprogramma’s (van studio 100) te zien zijn op de Nederlandse televisie, zoals bv. Samson, Piet Piraat, enz. Onze noorderburen moeten tegen eind 2010 ook de 95% halen en dus is het vanzelfsprekend dat voor het ondertitelen van deze programma’s samengewerkt wordt. Ø Streefdoel 50% ondertiteling in 2006 Vanaf begin 2007 werd de race naar de 95% ingezet, terwijl begin december de eerste belofte, namelijk de 50% tegen eind 2006 nog niet was volbracht. Op de bijeenkomst in het VRTgebouw, op 4 december 2006, werd de primeur bekendgemaakt bij de vertegenwoordigers van de Dovenverenigingen. Daar werd duidelijk gemaakt dat, mede door de nieuwe letterlijke
43
ondertiteling van het journaal, de 50% procent behaald kon worden. Die overstap betekende immers dat men de teksten uit het tekstsysteem van de nieuwsdienst gewoon kon overnemen en omzetten in ondertitels. De journaalploeg kon daardoor van vijf naar vier man gebracht worden, een fikse besparing die ruimte schiep om extra programma’s te ondertitelen. Die bijkomende programma’s waren twee nieuwe kinderprogramma’s, Megamindy en W@=D@, die zelfs twee maal herhaald worden wat het percentage nogmaals opdrijft. Dat volstond echter nog niet en daarom werd besloten om Man Bijt Hond vanaf 5 december 2006 te ondertitelen. De eerste uitzending na het journaal 19u kan helaas nog steeds niet ondertiteld worden, vanwege de format van het programma, maar de twee herhalingen ’s avonds laat en de volgende middag worden nu dus wel toegankelijk gemaakt. Dat levert samen vier uur extra ondertiteling per week op, net genoeg om het streefdoel van 50% eind 2006 te kunnen bereiken. 1.1.2.2.2.2 De proef en enquête over de letterlijke ondertiteling
Op de overlegbijeenkomst werd de proef rond letterlijke ondertiteling van het journaal die de VRT in augustus-september 2006 had gehouden (en de resultaten) uit de doeken gedaan. Deze proef liep van 21 augustus 2006 tot en met 24 september 2006. Enkel het hoofdjournaal om 19u werd voorzien van letterlijke ondertiteling. Dit werd zowel door de verschillende dovenorganisaties als door de VRT aangekondigd bij de doelgroep. Twee weken na het einde van de proef werd een enquête aan de doelgroep bezorgd. Enerzijds kon de enquête online ingevuld worden en anderzijds bezorgde de VRT-studiedienst aan 1300 dove of slechthorende personen een schriftelijke vragenlijst via de post, om zo ook de iets oudere personen te kunnen bereiken, die niet altijd allemaal over computer en internet beschikken. Op de 1300 met de post verstuurde enquêtes antwoordden 363 respondenten. Via het web antwoordden 187 dove of slechthorende respondenten. Op de hoofdvraag, “welke manier van ondertitelen verkiest u”, antwoordde 77% dat zij de letterlijke ondertiteling verkozen. 23% gaat dus nog steeds voor de samengevatte ondertiteling. Uit verdere analyses bleek dat er toch nog wat verschillen waren tussen de groepen met verschillende keuzes. Er werd nagegaan of de antwoorden van de respondenten enigszins anders waren naargelang de leeftijd, het beroep, de opleiding en de graad van doofheid (brochure VRT-studiedienst, oktober 2006, persoonlijke correspondentie). Qua leeftijd zien we onder andere dat de groep die kiest voor samengevatte ondertitels, voor 44% bestaat uit mensen ouder dan 65 jaar, terwijl bij de groep die kiest voor letterlijke ondertitels de ouderen veel minder sterk aanwezig zijn.
44
L e e ftijd 18%
>74
15% 26%
6 5 -7 4
19% 16%
le e ftijd
5 5 -6 4
18%
4 5 -5 4
11%
3 5 -4 4
11%
17%
12% 5%
2 5 -3 4
7% 9%
1 5 -2 4 <15
10% 6% 2%
p ro c e n te n
le tte rlijk
sam engevat
Wat beroep betreft, bleek dat de groep die samengevatte ondertitels verkiest heel wat mensen bevat die met pensioen of brugpensioen zijn. Bedienden zijn dan weer sterker vertegenwoordigd binnen de groep die kiest voor letterlijke ondertiteling.
Beroep 41%
(brug)pensioen
36% 9% 8%
werkloze
14%
huisvrouw
beroep
vrij beroep zelfstandige kader bediende/ambtenaar
10% 1% 0% 2% 2% 2% 6% 8% 17% 11% 11%
arbeider student/scholier
13% 9%
procent
letterlijk
samengevat
Ook naar opleiding werden verschillen vastgesteld. Binnen de groep die opteerde voor samengevatte ondertitels zien we meer lager opgeleide mensen dan in de andere groep.
45
Opleiding 8% 8%
universitair
15%
HOBU
18% 14%
opleiding
hoger middelbaar
18% 8%
lager middelbaar
13% 12%
hoger technisch/beroeps
11% 12%
lager technisch/beroeps
10% 22%
bijzonder onderwijs lager onderwijs
17% 11% 7%
procenten
letterlijk
samengevat
De respondenten werden verder ingedeeld in drie groepen naar graad van doofheid, namelijk zware, matige en lichte slechthorendheid. Het is opvallend dat vooral binnen de matig slechthorenden een grote groep (42%) voor letterlijke ondertiteling kiest. Bij de zwaar en licht slechthorenden schijnt de voorkeur toch naar samengevatte ondertitels te gaan. D oofheid
36% zw aar
Doofheid
34%
34% m atig 42%
29% licht 24% procenten
letterlijk
sam engevat
In de enquête werd de respondenten ook enkele statements voorgelegd, waarop ze een waardeoordeel mochten uitspreken van ‘helemaal niet akkoord’ tot ‘helemaal akkoord’. De belangrijkste conclusies die hieruit getrokken moeten worden zijn dat mensen die voor letterlijke ondertiteling kiezen, het gevoel hebben veel beter geïnformeerd te worden bij 46
letterlijke ondertitels, veel minder tolerant zijn tegenover wijzigingen zelfs al ging het om vakkundige verbeteringen, vaker de indruk hebben dat samengevatte ondertitels informatie achterhouden en de proefperiode ten slotte als positief ervaren. Er werd tot slot gepeild naar de belangrijkste hindernissen bij het lezen van ondertitels. Daaruit bleek dat bij beide groepen zien spreken zonder ondertitels de grootste hindernis was. Ook hier zijn weer grote verschillen tussen de beide groepen aangetroffen. Bij de mensen die kiezen voor samengevatte ondertitels zijn de grootste problemen het te snel gaan van de tekstregels, te veel tekstregels en gebruik van moeilijke woorden. Mensen die kiezen voor letterlijke ondertitels hebben er dan weer meer moeite mee als de ondertitels het tempo van de spreker niet volgen en als de ondertitels niet exact weergeven wat gezegd wordt (dit verklaart waarom vooral matig slechthorenden hiervoor kiezen: zij hebben nog hoorrest en hebben graag dat de ondertitels exact overeenkomen met wat zij nog kunnen opvangen). Tijdens de uiteenzetting van het waarom van de letterlijke ondertiteling werden, los van de resultaten van het onderzoek, ook enkele belangrijke verschillen tussen samengevatte en letterlijke ondertitels aangegeven. Samengevatte ondertitels zorgen over het algemeen voor een grotere leesbaarheid vanwege het kleinere volume. De potentiële begrijpbaarheid ligt bij deze ondertitels hoog. De informatieperceptie ligt hier echter lager, wat betekent dat de dove of slechthorende persoon het gevoel heeft niet alle informatie te hebben gekregen. Letterlijke ondertitels zorgen voor een kleinere leesbaarheid door het grotere volume en de snelheid. De potentiële begrijpbaarheid ligt dan ook laag. Bij deze ondertitels heeft de dove of slechthorende persoon wel het gevoel meer informatie te verkrijgen dan bij samengevatte ondertitels, omdat nu echt letterlijk wordt weergegeven wat het nieuwsanker vertelt. Tenslotte somde Mr. Dewulf de voordelen op van beide soorten ondertiteling. Samengevatte ondertitels zorgen voor grotere leesbaarheid, beter begrip en meer beeldplezier (minder beeldpollutie, meer tijd om van de beelden te genieten). Letterlijke ondertitels zijn over het algemeen vollediger, duidelijker omdat ze beter te volgen zijn22, juister, leerrijk én creëren de illusie van gelijkheid met het horende publiek. Als ze kijkt naar deze voordelen en de werkingskost en de democratische principes in het achterhoofd houden (77% verkoos immers de letterlijke ondertitels) lijkt letterlijke ondertiteling volgens de VRT inderdaad de aangewezen keuze. Samengevat blijkt dat de proef met letterlijke ondertiteling van het journaal positief onthaald is door de dove en slechthorende kijkers. De redactie heeft daarom besloten om de letterlijke 22
De ondertitels zijn gemakkelijker te volgen door de congruentie van beeld en tekst, mensen met gehoorresten of mensen die spraakafzien worden minder snel in verwarring gebracht.
47
ondertiteling bij journaals definitief in te voeren. Voortaan worden de journaals van 18, 19 en 20 uur en het late journaal letterlijk ondertiteld. 1.1.2.2.2.3 Bedenking bij de proef en de enquête
Allereerst dient een opmerking gemaakt te worden bij de methodologie die werd toegepast bij de uitvoering van de enquête. Bij alle vorige steekproeven die gehouden werden door de VRT-studiedienst, zoals die in 1998 en 2000, werd er door gebarentaalkundigen steeds op gehamerd om rekening te houden met de specifieke noden van de doelgroep. Vooral bij prelinguaal doven is het belangrijk om bij het onderzoek rekening te houden met de taal. Prelinguaal dove personen in Vlaanderen hebben doorgaans als eerste taal de Vlaamse Gebarentaal, het Nederlands is slechts hun tweede taal die zij dan ook nog moeten aanleren zonder die ooit te horen. Dit heeft een grote impact op hun leescapaciteiten, want één van de belangrijkste leesvoorwaarden, namelijk het goed beheersen van de (gesproken) taal, is bij hen bij voorbaat gebrekkig (Buré, 2006). Zo blijkt ook uit het onderzoek van dr. Loes Wauters, Reading comprehension in deaf children, the impact of the mode of acquisition of word meanings (2004) dat het gemiddelde leesniveau van het Nederlands van een prelinguaal dove persoon (leeftijd tussen 7 en 20 jaar) overeenstemt met dat van een kind van 7 jaar. 25% van de 464 bevraagde personen haalt het begrijpend leesniveau van een 9-jarige en amper 4,3% heeft hetzelfde leesniveau als horende leeftijdsgenoten. Als deze mensen een schriftelijke enquête wordt toegestuurd, of als ze deze alleen moeten invullen via internet, heeft dit tot gevolg dat zij bepaalde vragen mis zullen interpreteren of zelfs helemaal niet zullen begrijpen. Idealiter zouden de vragen hen mondeling, met een tolk VGT en met iemand die hun (inhoudelijke) vragen kan beantwoorden, gesteld worden. Dit werd hier evenwel over het hoofd gezien, zodat hier dan ook ernstige bedenkingen gemaakt kunnen worden bij de correctheid van de resultaten. Ook tijdens de vergadering van het bevragingsproject over het thema Media werden gevoelens van wrevel geuit tegenover deze vernieuwing van de ondertitels bij het journaal. Een aanzienlijke groep van doven en slechthorenden (23%) wordt hiermee benadeeld. Voor hen is het journaal door deze nieuwe methode van ondertitelen niet toegankelijker, maar in tegendeel zelfs minder toegankelijk geworden. Een volgende bedenking betreft de letterlijkheid van de ondertitels van het journaal. De nieuwslezer wordt volledig letterlijk ondertiteld, maar ondertiteling in reportages waarin Nederlands gesproken wordt is doorgaans niet helemaal letterlijk. Hier let men opnieuw op de grammaticaliteit van wat gezegd wordt, waardoor de ondertitels vaak wat anders zijn (wat de
48
nieuwslezer afleest is sowieso grammaticaal in orde dus moet dat niet aangepast worden). De voice-over bij de reportages wordt over het algemeen ook letterlijk ondertiteld, hoewel er toch soms enkele woorden zijn die een synoniem krijgen in de ondertitel, zoals bv. ‘oorzaak’ in plaats van ‘reden’, ‘overgrote deel’ in plaats van ‘meeste deel’, maar dit zijn echt uitzonderingen op de regel. De zinnen worden in logische gehelen opgedeeld, zodat ze soms één, twee of drie regels beslaan. Aangezien de ondertitels de spreeksnelheid van de spreker volgen, gaan ze doorgaans echter snel. Ondertiteling bij de nieuwslezer blijft ongeveer vier seconden in beeld (bij heel korte zinnetjes slechts zo’n twee seconden), maar in reportages letten de geïnterviewden vaak niet op hun spreeksnelheid en dan kunnen de regels heel snel verspringen. Zelfs ik vond dat het op bepaalde momenten snel ging. Daarom stel ik me de vraag of Doven die het Nederlands als tweede taal hebben dit wel kunnen volgen. Indien dit inderdaad zo is, is het dan nog de vraag of men er ook alles van begrijpt. 1.1.2.3 Aandacht voor dove en slechthorende kinderen op de VRT In het rapport van het EUD-gebarentalenproject 1996-1997 werd meer aandacht gevraagd voor kinderen: Er zou meer aandacht moeten zijn voor de kinderen. Dove kinderen kunnen tot een bepaalde leeftijd (ongeveer 10 jaar) niet of niet goed genoeg lezen om ondertiteling te kunnen volgen. Momenteel is voor hen geen enkel programma volledig toegankelijk. (vzw Cultuur voor Doven, 1998) Aan deze woorden werd weinig of geen aandacht geschonken, want nog steeds is er bv. niet zoiets als een tolk VGT die programma’s voor kinderen op Ketnet vertolkt. Wel werd meer onderzoek gedaan naar de behoeften van dove en slechthorende kinderen, zoals bv. door Freya Cuypers, die er haar licentiaatsverhandeling aan wijdde (Cuypers, 2005). Haar scriptie betrof een onderzoek naar het kijkgedrag naar en het begrip van Karrewiet en W817 bij zestot veertienjarige dove en slechthorende kinderen. Algemeen stelde zij vast dat alle ondertiteling via teletekstpagina 888 in de fragmenten die getoond werden tijdens haar kwalitatief onderzoek, te moeilijk was en te snel ging voor de kinderen. Slechts de helft van de kinderen kon telkens juist antwoorden op haar vragen die betrekking hadden op woordenschat, inhoud en grammaticale constructies. Het aantal juiste antwoorden steeg wel naarmate de kinderen ouder werden. In vergelijking met horende kinderen presteerden dove en slechthorende kinderen ook beduidend lager bij de vragenlijsten (Cuypers, 2005: 158-159). De VRT ondertitelt de laatste tijd meer en meer kinderprogramma’s, zoals nu ook recentelijk Megamindy, W@=D@, ... Het is goed dat er een inspanning gedaan wordt om tegemoet te
49
komen aan de noden van dove en slechthorende kinderen, maar misschien moeten er toch nog verbeteringen aangebracht worden en andere oplossingen gezocht worden. Een aanpassing aan de snelheid van de titels en een vereenvoudiging van de woordenschat of zelfs een tolk VGT, kan televisieprogramma’s voor dove en slechthorende kijkertjes toegankelijker maken.
1.2 Tolken Vlaamse Gebarentaal op de VRT? In het Eindrapport van het EUD-gebarentalenproject 1996-1997 (vzw Cultuur voor Doven, 1998) stond te lezen dat uit onderzoek (Wat doven zeggen, Broekaert et al., 1994) bleek dat doven en slechthorenden de Vlaamse Gebarentaal op televisie afwezen ten voordele van ondertiteling. Die afwijzing scheen voort te komen uit de negatieve waardering van de taal en de povere kwaliteit van de opleiding van tolken VGT waardoor doven het inschakelen van tolken probeerden te vermijden. Een derde oorzaak van de afwijzing was de discussie over welke variant gekozen moest worden uit de verschillende varianten die er bestaan in Vlaanderen. De voorkeur voor ondertitels en de afwijzing van Vlaamse Gebarentaal op televisie was bijgevolg vooral ontstaan vanuit een misverstand en vanuit onvoldoende kennis over Vlaamse Gebarentaal in het algemeen. In het eindrapport van 1997 stond ook te lezen waarom de televisiemakers zelf niet met tolken VGT werkten. De onenigheid over de variant, de hoge kostprijs en de onaantrekkelijkheid voor de horende kijkers werkten dit in de hand. Men vond daarnaast dat het aanbieden van teletekstondertitels hun programma’s al voldoende toegankelijk maakte. Hierbij werd geen rekening gehouden met het feit dat, vooral voor vroegdoven, begrijpend lezen en schrijven een probleem zijn. De Vlaamse commissie van het EUD-gebarentalenproject pleitte echter wel voor het inschakelen van tolken VGT op televisie. In het rapport werd verduidelijkt dat het belangrijk is dat informatie aangeboden wordt in een toegankelijke taal, voor doven en slechthorenden dus een gebarentaal. Wat betreft het onaantrekkelijk zijn voor horenden werd geopperd dat in de toekomst technische vernieuwingen (zoals de digitalisering) het hopelijk mogelijk zouden maken dat de kijker de keuze heeft een programma te bekijken met of zonder tolk VGT. Op dit moment zijn er, hoewel de Dovengemeenschap hier steevast voor pleit, nog steeds geen tolken Vlaamse Gebarentaal die programma’s vertolken. Wel waren er bij specifieke thema-uitzendingen van Koppen en Overleven tolken die de inleiding van de journalist vertaalden. Deze tolken werden dan in postzegelformaat getoond. Bij Overleven ging het over een inleiding op een reportage rond een Doof koppel dat bewust een Doof kind wou. Voor
50
Koppen23 werden de bindteksten van de journalist voor alle reportages getolkt (in één aflevering van Koppen worden immers verschillende reportages getoond). Eén van de reportages handelde over het tekort aan tolkuren in Vlaanderen, de reportage zelf werd niet getolkt maar wel voorzien van open ondertiteling die was aangepast aan de leesvaardigheid van dove en slechthorende kijkers. Het blijkt dus dat bepaalde redacties er wel (in beperkte mate) voor willen kiezen een tolk Vlaamse Gebarentaal op het scherm te brengen. Recentelijk, eind 2006-begin 2007, nam een Dove kandidaat deel aan het één programma 1 jaar gratis. Het hele programma werd voor hem getolkt door een tolk Vlaamse Gebarentaal, die weliswaar niet constant in beeld was.
1.3 Een eigen magazine Circa 1997 bestond er nog geen magazine dat gemaakt werd voor en door doven en slechthorenden. De BRTN had geen concrete plannen in die richting maar verwierp het idee ook niet. Op dat moment werkte men wel aan een reeks van 26 uitzendingen over gebarentaal en doofheid, dat echter gericht was op een horend publiek (Cultuur voor Doven, 1998). De reeks werd “Een wereld van gebaren” genoemd en uitgezonden op TV2. Ze bevatte onder andere portretten van markante mensen uit de gemeenschap en lesmomenten waarin een Dove de kijker het basislexicon van VGT aanleerde (website SODAC). Anno 2007 is er nog steeds niet zoiets als een programma voor en door de doelgroep.
1.4 Digitale Televisie24 1.4.1 DTV, wat is dat? Digitale televisie is de opvolger van de huidige analoge televisie. De digitalisering van het signaal zorgt voor een betere, constante kwaliteit en maakt ruimte vrij voor meer televisiezenders doordat dit signaal veel compacter is en tot acht maal minder plaats in beslag neemt. Om digitale televisie te kunnen bekijken met je gewone televisietoestel heb je een decoder nodig, wat bij Telenet een Digibox wordt genoemd. Een bijkomend toestel dat Telenet aanbiedt is de digitale videorecorder, de Digicorder, die dezelfde functie heeft als de decoder, namelijk het omzetten van de digitale signalen in een signaal dat geschikt is voor je televisie,
23
De reportage zelf is te bekijken op de website van Fevlado: http://www.fevlado.be/nieuws /reportages/2005/koppen.aspx (geraadpleegd 31/03/07). 24 De algemene informatie over Digitale Televisie haalde ik uit een werktekst van het KOC (Kennis en OndersteuningsCentrum), “Digitale Televisie en personen met functiebeperkingen”, via persoonlijke communicatie met Isabelle Heyerick van Fevlado.
51
maar ook een harde schijf heeft waarop je rechtstreeks programma’s kan opnemen. Naast de Digitale Televisie van Telenet, biedt ook Belgacom deze vernieuwde technologie aan. Belgacom TV is een dienst die wordt geïnstalleerd op een vaste telefoonlijn. Je hebt hiervoor een Belgacom telefoonlijn en een adsl-modem nodig die compatibel is met Belgacom TV. De decoder die de analoge signalen omzet naar digitale wordt bij Belgacom TV de Settopbox genoemd. Beide providers bieden verschillende nieuwe mogelijkheden aan, waaronder Net Gemist (VRT), iWatch (VTM) en de VRT- en VTM-archieven mits betaling. Ook interactieve diensten zoals het pauzeren van een live uitzending, opnemen van een programma zonder video- of dvd-recorder, e-mailen en chatten… zijn mogelijk. Digitale Televisie is echter meer dan Telenet en Belgacom. Digitaal televisie kijken kan men in België via de kabel (Telenet), de ether (Belgacom) én de satellietschotel. Satelliettelevisie houdt in dat de Tv-signalen die worden uitgezonden vanuit de studio via satellieten in de ruimte rechtstreeks worden doorgestuurd naar de eindgebruiker, zonder tussenkomst van een kabel- of telefoonbedrijf. Via een schotel en een ontvanger kan de eindgebruiker dit signaal ontvangen. Door deze digitale technologie en rechtstreekse verbinding is de beeld- en geluidskwaliteit uitstekend. In 2006 is TV VLAANDEREN opgestart, dat Digitale Televisie en radio aanbiedt via satelliet, zonder tussenkomst van een kabel- of telefoonbedrijf. Om de diensten van TV VLAANDEREN te kunnen ontvangen heeft men enkele hardware toestellen nodig. Allereerst dient men een satellietontvanger (decoder) te installeren, voor het omzetten van het satellietsignaal naar beeld en geluid. Ten tweede ontvangt de satellietschotel het signaal van de satelliet. Hij zorgt er in feite enkel voor dat de signalen naar een focuspunt (de LNB) gebracht worden. De LNB is de ontvangstkop die de signalen van de satelliet doorgeeft aan de ontvanger. Deze wordt voor de satellietschotel gemonteerd. De coaxkabel zorgt voor de verbinding tussen de satellietschotel, LNB en de ontvanger. Deze kabel moet bestand zijn tegen alle weersomstandigheden, omdat deze buiten hangt. De smartcard regelt de rechten voor het zenderpakket van TV VLAANDEREN en bij die smartcard hoort ook het TVVLAANDEREN-abonnement (website TV VLAANDEREN).
1.4.2 Digitale TV: dé oplossing voor Doven en slechthorenden? Vóór de ontwikkeling van Digitale Televisie was het heel moeilijk om teletekstondertitels op te nemen. De gewone VHS-recorder of dvd-recorder is niet aangepast aan het speciale signaal waarmee teletekst wordt verzonden. De enige manier om een programma met teletekstondertitels te bekijken op een later tijdstip dan dat van uitzending, is door een
52
decodeertoestel te installeren. Dit toestel decodeert het teletekstsignaal, waardoor het kan opgenomen worden. Dit is enerzijds erg onpraktisch, omdat men een VHS- of dvd-recorder én het decodeertoestel nodig heeft en anderzijds is het een erg duur toestel. Via de Bijzondere Bijstandscommissie van het Vlaams Agentschap voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap kan men evenwel, mits een goede motivatie, een terugbetaling voor dit toestel krijgen. Digitale Televisie maakt dit dure toestel overbodig, want de Digicorder van Telenet laat toe om een programma op te nemen met de voorziene ondertiteling die via 888 uitgezonden wordt. Het systeem is erg gebruiksvriendelijk: gewoon opnemen, achteraf de opname uit je TV-theek halen, afspelen en Teletekstpagina 888 kiezen met de teletekstknop van de oude analoge afstandsbediening. Het is mogelijk 888 op te roepen met de nieuwe afstandsbediening maar de werkwijze hiervoor is minder gebruiksvriendelijk. Andere nieuwigheden van Digitale Televisie die voor doven en slechthorenden van belang kunnen zijn, zijn onder andere Net Gemist op één en Flex View. Met Net Gemist, een service waarvoor je per maand (anno 2007) wel een 5.95 euro extra moet betalen, stelt de VRT alle programma’s waarvan de ze de rechten bezit tot 7 dagen na uitzending ter beschikking. Iets zelf opnemen wordt niet meer nodig, tenminste als het niet de bedoeling is om dit blijvend op band te hebben. Het is echter nog onmogelijk om de teletekstondertiteling, indien die er was bij de oorspronkelijke uitzending, mee te sturen. Op de website van VRT-Teletekst stond te lezen dat eind 2006 het probleem opgelost zou zijn. Omdat dit eind januari 2007 nog steeds niet het geval was, vroeg ik per e-mail wanneer die ondertitels bij Net Gemist er zouden komen. Het antwoord, dat goede vooruitzichten biedt, was dat een deel van de apparatuur al geleverd is, maar dat een ander deel nog in ontwikkeling is. Nadat ze alle apparatuur ontvangen hebben, zullen nog enkele interne testen en testen met de distributeurs volgen. De redactie hoopt tegen de zomer van 2007 ondertitels in Net Gemist te kunnen aanbieden (Rousseaux, 01/02/07, persoonlijke correspondentie). Flex View is een andere betalende service (4.95 euro per maand) die het mogelijk maakt om live uitzendingen (bv. een voetbalwedstrijd) te pauzeren en na enkele minuten gewoon verder te bekijken. Met Flex View is het mogelijk om de teletekstondertitels op te nemen, dus als men het journaal even pauzeert en nadien verder kijkt, zijn de ondertitels er nog steeds. Wat de voorzieningen voor doven en slechthorenden betreft, is de situatie minder gunstig bij TV VLAANDEREN. Teletekstondertitels kunnen mee opgenomen worden met een extra
53
toestel, de digitale recorder25. Dat is een decoder die een harde schijf bevat zoals de digicorder bij Telenet. Om ondertitels op te nemen moet men de Teletekstpagina 888 opzetten tijdens het opnemen, de ondertitels worden dus niet vanzelf mee opgenomen. Echter, niet alle abonnees bij TV VLAANDEREN kunnen dit. Enkel diegenen die bijkomend zijn aangesloten bij een verdeler, zoals bv. Harelsat, die ervoor zorgt dat de ondertitels kunnen opgenomen worden, hebben die mogelijkheid. Net Gemist op één kan ook nog niet verkregen worden via TV VLAANDEREN, maar dit voorziet men wel voor de toekomst. Wel zal het waarschijnlijk zo zijn dat ook bij Net Gemist de ondertitels niet opgenomen zullen kunnen worden26.
25
PVR genoemd: Personal Video Recorder Ik vernam dit via een verdeler van TV VLAANDEREN (Electroservice Nieuwpoort-bad, persoonlijke correspondentie 28/01/07), meer informatie hierover wordt op de website van TV VLAANDEREN zelf niet gegeven. 26
54
2. Commerciële omroepen en regionale zenders 2.1 VTM en Kanaal 2 In het eindrapport van het EUD-gebarentalenproject 1996-1997 (vzw Cultuur voor Doven, 1998) stond te lezen dat er op dat moment nog geen teletekstondertiteling op VTM bestond. Er werden toen wel al mogelijkheden nagegaan om in de toekomst bepaalde programma’s (vooral Vlaamse producties) te ondertitelen. Wat betreft de vraag naar een eigen magazine voor en door Doven, werd duidelijk gemaakt dat VTM en Kanaal 2 commerciële zenders zijn en dus betaald moeten worden via reclame en sponsoring: daarom was het voor hen moeilijk om een programma specifiek voor doven en slechthorenden te financieren. Anno 2007 zijn VTM en Kanaal 2 nog steeds commerciële zenders die qua inkomsten op sponsoring en reclame moeten rekenen. Het voor hen nog steeds moeilijk om op de vraag van teletekstondertiteling en tolken Vlaamse Gebarentaal in te gaan. Toch heeft vooral VTM al enkele toegevingen gedaan. Sinds 2 januari 2006 wordt de serie Familie ondertiteld via VTM Text pagina 888. Vlaams minister van Media Geert Bourgeois erkende dat dit voor een commerciële zender zeker geen logische stap is omdat het ondertitelen zware investeringen vergt. Twee jaar voordien speelde VTM al een pioniersrol onder de commerciële zenders door het ondertitelen van de reeks Aspe via VTM Text en daarop volgend de reeksen Rupel en Matroesjka’s. De laatste aanwinst is de serie Lili en Marleen die nu ook met teletekstondertitels gevolgd kan worden. Veel eigen producties, bv. realityreeksen zoals De Pfaffs en Wendy en Verwanten, worden ondertiteld via open ondertiteling omdat daarin vaak streektaal gebruikt wordt. De commentaarstem (die informatie geeft bij beelden waar geen dialoog is) wordt daarbij echter niet ondertiteld. In tegenstelling tot VTM heeft Kanaal 2 in feite niet zoveel eigen Nederlandstalige programma’s. Deze zender zendt voornamelijk anderstalige programma’s uit die reeds open (vertalende) ondertiteling hebben. In het EUD-gebarentalenproject in 1997 werd gesteld dat VTM het niet haalbaar achtte om het nieuws te voorzien van teletekstondertiteling. Uit een ondervraging van Fevlado vzw in 2004 bleek dat de Vlaamse Dovengemeenschap ook geen vragende partij is om de VTMjournaals te voorzien van ondertiteling, het aanbod op de VRT is blijkbaar voldoende (Heyerick I., oktober ’06, persoonlijke correspondentie).
55
2.2 VT4 en Vijftv VT4 en Vijftv zijn twee commerciële zenders die vooral anderstalige programma’s uitzenden die reeds open ondertiteld worden. Bij eigengemaakte programma’s wordt er eveneens met open ondertiteling gewerkt, nl. daar waar dialect gebruikt wordt of wanneer men denkt dat sommige kijkers dit niet zullen verstaan vanwege ruis, achtergrondlawaai, ... zoals in bv. The Block of Huizenjacht. De commentaarstem wordt niet ondertiteld.
2.3 Regionale zenders Vlaanderen telt tien regionale zenders, die zich verenigen in het platform NORTV (NietOpenbare Regionale Televisieverenigingen Vlaanderen). De teletekstondertiteling op regionale zenders was tot 2006 beperkt tot de ondertiteling van het nieuws op AVS in OostVlaanderen (sinds 1997) en op WTV/Focus TV in West-Vlaanderen (sinds 2003). Beide zenders konden reeds voor 2006 teletekstondertiteling aanbieden dankzij provinciale subsidies. In maart 2005 werd een vergadering georganiseerd tussen het kabinet van de Vlaamse minister van Media (Geert Bourgeois), NORTV en Fevlado om na te gaan of de Vlaamse Regering alle regionale zenders kon voorzien van een betoelaging om ondertiteling mogelijk te maken. In december 2005 werd een principeverklaring tussen minister van Media Bourgeois en de regionale zenders opgesteld. Hierbij voorzag de minister 2.185.000 euro om de lokale zenders te ondersteunen bij de ondertiteling van hun programma-aanbod, de opleiding van jonge journalisten en het brengen van programma’s die de lokale betrokkenheid van de burger versterken. In de persmededeling van minister Bourgeois op 15 december 2005 zei hij: “Net omdat regionale televisie zo belangrijk is voor het gemeenschapsleven, moeten we extra inspanningen doen voor het bereiken van doven en slechthorenden.” De subsidies zijn voorzien voor de aankoop van speciale ondertitelingapparatuur en de aanwerving van gespecialiseerde medewerkers. Sinds september 2006 worden bijgevolg alle nieuwsuitzendingen van de Vlaamse regionale omroepen ondertiteld via teletekstpagina 888. De zenders die reeds hun nieuwsprogramma’s voorzagen van ondertiteling, nl. AVS en WTV/Focus TV, konden het aanbod van ondertitelde programma’s dankzij deze subsidies uitbreiden. Zo voorziet de West-Vlaamse zender ook het programma West@work al van ondertitels. Het ligt in de bedoeling van alle regionale zenders om het aanbod van teletekstondertiteling uit te breiden. Dit bleek uit een interview met alle hoofdredacteurs, gepubliceerd in Dovennieuws maart - april 2006: Toegankelijke informatie over de eigen omgeving betekent
56
ook integratie: ondertiteling op regionale TV zenders27. Hierna volgt een overzicht van wat per regionale zender de situatie is in 2006 en wat de toekomstplannen zijn: ATV, regio Antwerpen (Voorzitter Jan Van Broeckhoven) De subsidie van de Vlaamse Gemeenschap laat ATV toe om te investeren in hardware en software. Anderzijds wordt er personeel ingezet om zoveel mogelijk programma's te ondertitelen. ATV ondertitelt alle nieuwsprogramma's, zeven dagen per week, vanaf 20u. AVS, regio Oost-Vlaanderen (Hoofdredacteur Lucie De Zutter) Ondertiteling is een service die AVS als regionale zender graag aanbiedt in het kader van haar opdracht, maar een zware kost is. De komst van digitale televisie brengt een extra kost mee voor de ondertiteling van de programma's. AVS ontkoppelt het nieuws namelijk in drie zones: groot Gent, Vlaamse Ardennen en het Meetjesland (met Zeeuws Vlaanderen). De drie journaals betekenen een nieuwe en extra investering in techniek en personeel. Dankzij de steun van de Vlaamse Overheid zal elke kijker in de AVS-regio blijvend gebruik kunnen maken van de ondertiteling. Kanaal 3, regio Oost-Vlaanderen (Hoofdredacteur Frank Van Laeken) In eerste instantie wordt enkel het Nieuws ondertiteld, in een latere fase - na een kritische evaluatie van de ondertiteling van het Nieuws - kan er uitbreiding komen naar andere programma's, zoals stadstelevisie, TV Publiek en allerlei magazines. RTV, regio Kempen en Mechelen (Algemeen directeur Jan Peeters) RTV schafte dubbele teletekst- en ondertitelingapparatuur aan, omdat de zender twee gescheiden programma's uitzendt in de regio Kempen en in de regio Mechelen. Er werden ook twee personeelsleden extra aangetrokken om dagelijks voor de ondertiteling van de nieuws- en duidingprogramma's te zorgen. De ondertitels zullen via teletekstpagina 888 na de eerste uitzendlus (dus ongeveer vanaf 19 uur) aangeklikt kunnen worden. Focus-WTV, regio West-Vlaanderen (Chef nieuws Wim De Meyer) Bij Focus-WTV worden dagelijks twee journaals eerst geëncodeerd en daarna ondertiteld. Hiervoor beschikt men over een fulltime kracht. Prioritair is het voor Focus-WTV uitkijken naar modernere en efficiëntere apparatuur om te ondertitelen, waardoor het systeem misschien minder omslachtig wordt. Lukt dat, dan impliceert dat automatisch dat er wellicht meer tijd en
27
Tv Limburg werd ook gecontacteerd, maar reageerde niet.
57
ruimte vrijkomt om ook het aanbod te verruimen. Zo kan onderzocht worden of alle informatieve programma's (sport, cultuur, stadstelevisie, ...) op de zender ondertiteling kunnen krijgen. TV Brussel, regio Brussel (Hoofdredacteur Jan De Troyer) TV Brussel ondertitelt reeds alle programma’s via teletekst met een Franse en Engelse vertaling. Dankzij de subsidie van de minister van Media zullen ze ook programma’s in het Nederlands ondertitelen. Omdat zij enerzijds klassieke ondertiteling aanbieden, bijvoorbeeld een Nederlandstalige spreker die in het Frans ondertiteld wordt en zij ook via teletekst Franse en Engelse ondertitels aanbieden, is het een complexe materie. Men kocht nieuwe apparatuur en nam nieuw personeel aan om de programma’s te ondertitelen. De bedoeling is alle programma’s op TV Brussel te ondertitelen. Ring TV, regio Halle-Vilvoorde (Hoofdredacteur Dirk De Weert) De ondertiteling is in een eerste fase beperkt tot de eigenlijke nieuwsuitzendingen. Later zal moeten blijken in hoeverre Ring TV met de beschikbare middelen ook andere programma’s kan ondertitelen. ROB TV, regio Oost-Brabant (Voorzitter Toon Boon) ROB TV kocht goede apparatuur aan en wierf een nieuw personeelslid aan. Op korte termijn worden het journaal en de actualiteitsprogramma’s ondertiteld. Na een eerste periode komt er een evaluatie waarna beslist wordt welke andere ROB tv-programma’s nog ondertiteld zullen worden.
58
Radio en geschreven pers 1. Radio Radio is een medium waar geen beeld aan te pas komt en dat dus ook niet toegankelijk is of gemaakt kan worden voor doven en slechthorenden. Via RDS (Radio Data Systeem) kan men wel verkeersinformatie volgen op het scherm van de autoradio. Dit is mogelijk dankzij de RT optie (Radiotext).
2. Geschreven pers De geschreven pers, waarmee vooral kranten bedoeld worden, is wel toegankelijk maar wordt toch veel minder gebruikt dan de televisie. De belangrijkste reden hiervoor is dezelfde als waarom ondertiteling soms moeilijk te volgen is. Voor veel prelinguaal dove personen is Nederlands een tweede taal en ligt begrijpend lezen moeilijk. Een initiatief dat vermeld kan worden, doordat zij in eenvoudige taal het nieuws meedelen, is de krant Wablieft. Hierin wordt wekelijks nieuws uit België en de hele wereld in korte vlotte zinnen beschreven. Wablieft verschijnt 48 keer per jaar en kan ook volledig geraadpleegd worden op het internet. Net omdat Wablieft slechts wekelijks verschijnt, brengt de krant in principe oud nieuws, wat als negatief ervaren wordt door dove personen. Het eenmalige initiatief van TOEMEKA vzw, een beweging voor een verstaanbare samenleving, is ook een vermelding waard. Op 11 september 2006 brachten zij de krant 'KiesKeurig 2006' uit, bestaande uit 8 bladzijden waarin Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, uitleg gaf over de verkiezingen van 8 oktober. Twee professoren debatteerden over de zin of onzin van de stemplicht en er stond informatie in over het kiesdecreet, volmachten en geldig stemmen (“Krant ‘kieskeurig 2006’”, 04/09/06) Daarnaast blijkt Metro28 met zijn korte, eenvoudige nieuwsberichten ook een goede informatiebron voor dove personen.
28
De krant Metro is met 841.500 lezers nu al de tweede grootste krant van het land, en blijft groeien. De gemiddelde Metro-lezer is tussen de 18 en 44 jaar, en heeft een stedelijk profiel, is actief, mobiel en nieuwsgierig. Metro wordt elke dag gratis verdeeld in trein- en metrostations, maar ook in hogescholen, universiteiten, Panos-winkels en meer dan tweehonderd bedrijven.
59
Internet 1. Internet, een bron van informatie Internet is een grote bron van informatie. Men kan online kranten bekijken, het nieuws volgen en verkeersinformatie opzoeken. Aangezien radio niet toegankelijk is voor dove en slechthorende personen, kan men vermoeden dat zij enkele van de functies van radio (nieuws, verkeersinformatie) vervangen door het internet. Zo kan men zich bijvoorbeeld inschrijven op de Nieuwsklikker. Dit is een programma dat ervoor zorgt dat elk bericht dat nieuw binnengelopen is bij de redactie van De Standaard, op het computerscherm verschijnt. Daarnaast kan men bijvoorbeeld verkeersinformatie over files en wegenwerken raadplegen op www.wegeninfo.be. Om na te gaan of dove personen deze alternatieven in geschreven vorm ook daadwerkelijk gebruiken, werd een rondvraag gedaan door Isabelle Heyerick van Fevlado. Twintig Dove personen antwoordden op de volgende vragen: 1. gebruik je de Nieuwsklikker (een programma van de Standaard dat nieuws in een popup op je computer toont)? 2. ben je ingeschreven om nieuws te ontvangen via SMS? 3. krijg je het weerbericht via SMS? 4. gebruik
je
internet
om
verkeersinformatie
op
te
zoeken,
zoals
op
http://www.wegeninfo.be/ ? 5. bezoek je vaak websites om nieuws te lezen/ bekijken (bv. in VGT bij Fevlado/Helga Stevens)? Indien ja, welke? Op de eerste vraag antwoordden 4 personen positief, 16 personen kenden het programma niet. Op vragen 2 en 3 antwoordde niemand positief, één persoon gaf aan dat informatie ontvangen per SMS storend, tijdrovend en duur is. 9 van de 20 personen gebruiken het internet om verkeersinformatie op te zoeken. 15 personen geven aan het internet te gebruiken als bron van nieuws. Hierbij werd aangegeven dat men zowel de geschreven pers online consulteert, als vrtnieuws.net, als specifieke websites die nieuws geven over de Dovengemeenschap, al dan niet in Vlaamse Gebarentaal. Het feit dat 15 van de 20 personen de geschreven pers online consulteert, maar er weinig dove mensen een abonnement hebben op een krant, kan verklaard worden door het feit dat de persberichten online vaak korter en toegankelijker zijn voor doven en slechthorenden.
60
2. Webtoegankelijkheid De meeste informatie die men op internet kan raadplegen, is in geschreven taal. Aangezien onderzoeken uitwijzen dat dove personen problemen (kunnen) ondervinden met de geschreven taal, is Fevlado op zoek naar oplossingen die leiden tot beter toegankelijke websites. Momenteel bestaat in Vlaanderen het AnySurfer label6, dat ontstaan is uit het vroegere Blindsurfer label. De organisatie streefde er vroeger naar om websites beter toegankelijk te maken voor blinde en slechtziende personen. Sinds 2006 is de missie verruimd en werkt men aan toegankelijke websites voor iedereen. Niettemin zie je op www.anysurfer.be dat de meeste aandacht uitgaat naar blinde en slechtziende surfers. Wat betreft webtoegankelijkheid voor dove en slechthorende personen zijn er geen richtlijnen of standaarden. Fevlado werkt zelf aan een betere toegankelijkheid van websites door aan organisaties te vragen hun belangrijke informatie te voorzien in Vlaamse Gebarentaal. De eigen website www.fevlado.be is daarvan een voorbeeld. Ook op www.cabvlaanderen.be, www.toegankelijkheidsoverlegvlaanderen.be belangrijkste
zaken
naslaan
in
VGT.
en
www.helgastevens.be
Momenteel
onderzoekt
kan
Fevlado
men
de
nog wat
webtoegankelijkheid precies inhoudt voor dove en slechthorende personen (Heyerick, I., via persoonlijke correspondentie).
6
AnySurfer is een kwaliteitslabel voor websites die toegankelijk zijn voor iedereen.
61
Wensen voor de toekomst Op 10 oktober 2006 werd een beperktere versie van de bovenstaande tekst over de toegankelijkheid van media voorgesteld op de vergadering in het O.C. St. Gregorius te Gentbrugge. Een maand later, op 15 november 2006, werd een discussie gehouden over de wensen en verwachtingen voor de toekomst met betrekking tot dit thema. Om deze discussie in goede banen te leiden werden op voorhand enkele vragen opgesteld. Aan de hand van deze vragen zal ik nu de verwachtingen van de dovengemeenschap beschrijven. 1. Welke wensen kunnen we uiten i.v.m. teletekstondertiteling bij de VRT? •
In de nieuwe beheersovereenkomst staat te lezen dat 95% van de Nederlandstalige programma’s voorzien moeten worden van ondertiteling in 2010.
Men vond het positief dat de doelstellingen voor het ondertitelen van Nederlandstalige programma’s op 95% worden geplaatst. Men is hiermee tevreden omdat het blijkbaar onmogelijk is om de volle 100% te ondertitelen aangezien de technologie het niet toelaat. •
Sinds kort ondertitelt de VRT het journaal met letterlijke ondertitels, waar deze vroeger samenvattingen waren van wat de nieuwslezer vertelt.
Over deze vernieuwing werd grote verbazing geuit, vooral dan over de methodologie van het onderzoek. Bij vroegere onderzoeken van de VRT-studiedienst, bv. in 1998 en 2000, werd steeds gepleit om de bevraging niet schriftelijk te doen, aangezien het Nederlands van een groot deel van de doelgroep niet goed genoeg is en zij zo dus ook niet altijd correct kunnen antwoorden op de gestelde vragen. Uit een onderzoek van enkele jaren geleden bleek ook al dat snellere ondertiteling door vele Doven niet goed wordt begrepen. Er werd dan ook voorgesteld om eventueel enkel letterlijk te ondertitelen indien er ook een tolk VGT aan te pas komt. Een argument dat de dovengemeenschap nu kan aanhalen om die tolk VGT op het scherm te krijgen, is dat sinds de letterlijke ondertiteling veel doven geen toegang meer hebben tot het journaal. Velen onder hen zullen dit niet toegeven, maar uit vroeger onderzoek blijkt dat er wel degelijk begripsmoeilijkheden zijn bij te snelle ondertitels. Het is ook niet logisch dat de VRT stelt dat het inschakelen van een tolk VGT voor het journaal te duur is, aangezien de RTBF dit wel kan, met het argument dat ondertiteling te duur is. •
Het ondertitelen bij rechtstreeks uitgezonden programma’s vormt nog steeds een probleem. 62
Men kaartte aan dat de ondertitels bij programma’s die live gaan nu nog niet zo goed zijn. Het is zo dat bij de VRT de spraaktechniek nog altijd in ontwikkeling is. Nu gebeurt de ondertiteling van live programma’s door een redacteur die alles opnieuw inspreekt wat gezegd wordt: de apparatuur herkent immers alleen zijn stem. De apparatuur zet alles om in geschreven tekst en dan is er nog een extra persoon nodig die de tekst controleert en fouten verbetert. Dit alles zorgt voor vertraging op de ondertitels. Een tolk VGT, waar Fevlado al jaren voor ijvert, zou het voor Doven gemakkelijker maken om de uitzending te volgen. Een probleem hierbij is echter dat een grote groep doven en slechthorenden geen VGT kent. Voor die mensen is dus enkel goede ondertiteling een oplossing. 2. Welke wensen kunnen we uiten i.v.m. teletekstondertiteling bij de commerciële en regionale zenders? Men begrijpt dat het verwezenlijken van ondertitels bij de commerciële zenders stap voor stap moet gebeuren. Dit kan niet opgelegd worden aan de zenders, maar toch is het goed om de vraag naar ondertiteling te blijven herhalen. Hierbij kunnen bijvoorbeeld Engeland en Nederland als voorbeeld dienen. Daar werd de verplichting opgelegd aan commerciële zenders om een bepaald percentage van de programma’s te ondertitelen. Concreet zijn de wensen voor de toekomst hieromtrent als volgt: Men wil inderdaad ondertiteling op commerciële en regionale zenders en liefst voor zo veel mogelijk programma’s, maar men beseft dat deze zenders daar niet zomaar geld voor kunnen vrijmaken. Er wordt hiertegenover dus een realistische houding aangenomen. 3. Zijn er prioritaire programma’s waarbij men een tolk VGT wenst? Zo ja, welke en waarom? Hier werden kinderprogramma’s als eerste vermeld. Kinderen kunnen vaak nog niet of niet voldoende lezen om de ondertiteling te volgen. Daarnaast zijn ook live-programma’s en actualiteitsmagazines prioritair. 4. Heeft men een voorkeur voor hoe een tolk VGT in beeld gebracht wordt? Opties hiervoor zijn bijvoorbeeld: postzegelformaat, in de helft van het scherm, in 1/3 van het scherm... Dit is volledig afhankelijk van het soort programma’s. Als het beeldmateriaal belangrijk is, mag de tolk het scherm niet overheersen. Maar bij het journaal bijvoorbeeld, als de inhoud belangrijker is dan wat op het scherm wordt getoond, kan de tolk groter in beeld gebracht 63
worden. Een voorbeeld dat werd aangehaald, was een kinderprogramma op Nederland 3. Hier wordt het beeld schuin geplaatst en de tolk ernaast gezet. Zo kan je toch de beeldfragmenten goed bekijken en is ook de tolk goed zichtbaar. 5. Moet de Vlaamse Dovengemeenschap inspraak hebben over welke tolken er op TV mogen tolken? Het is inderdaad nodig dat hierover inspraak is vanwege de Dovengemeenschap. De VRT heeft hier immers minder duidelijk zicht op. Men vond het logisch dat de kwaliteitscontrole van de desbetreffende tolk VGT door bv. Fevlado zou gebeuren. Wat bij het aanwerven van een Tolk VGT ook in acht genomen moet worden is zijn/haar regionale variant. 6. Wat zijn de wensen m.b.t. een eigen programma voor en door de Dovengemeenschap? Er werd door Fevlado zelf al eens onderzoek naar gedaan of een programma van een half uur dat slechts één maal per maand wordt uitgezonden mogelijk zou zijn. Hiervoor werd een begroting opgemaakt waaruit bleek dat de kosten voor 1 jaar zouden oplopen tot 1 miljoen BEF. De VRT ging wel akkoord met een dergelijk programma, maar kon niet instaan voor de kosten, en dus werd het idee afgevoerd. 7. Zou het interessant zijn voor dove personen indien Wablieft dagelijks zou verschijnen? Voor een deel van de Doven zou dit wel interessant kunnen zijn, maar voor de aanwezigen tijdens de discussie vormde dit zeker geen prioriteit. Het is ook zo dat dit financieel nooit haalbaar zal zijn. Op Metro daarentegen, de dagelijkse gratis krant, wordt wel positief gereageerd.
64
Conclusie De voornaamste redenen waarom doven en slechthorenden televisie kijken is om informatie te verwerven, zoals door naar het nieuws te kijken, of als ontspanning. Aangezien men het geluid die bij de beelden hoort niet kan horen, rekent deze doelgroep op ondertitels om programma’s te kunnen volgen (tolken VGT zijn er vooralsnog niet te zien op de Vlaamse zenders). Niet-ondertitelde uitzendingen gaan aan deze doelgroep voorbij. De openbare omroep heeft sinds het begin van Teletekst in 1981 al veel verwezenlijkt wat betreft de toegankelijkheid van hun programma’s voor de Vlaamse doven en slechthorenden. Niet alleen worden steeds meer programma’s ondertiteld - in 2010 dient zelfs 95% van alle Nederlandstalige programma’s ondertiteld te worden - er werd ook onderzoek gedaan naar het kijkgedrag van de doelgroep, naar de manier waarop ondertiteld moest worden, naar de programma’s die men het liefst ondertiteld zou zien en naar hoe men live-ondertiteling kan optimaliseren. De commerciële omroepen daarentegen kunnen nog steeds wat leren van de openbare omroep. Naast de accidentele ondertiteling van een programma hier en daar, doet VTM nog steeds niet veel om deze doelgroep tegemoet te komen. VT4 en Vijftv kunnen ook niet overtuigd worden om met extra ondertiteling voor doven en slechthorenden te beginnen. Positief is wel dat dankzij de inzet van de Vlaamse minister van Media alle regionale zenders sinds 2006 niet meer vanonder het ondertitelen van hun nieuwsuitzendingen kunnen. Door de Dovengemeenschap zelf wordt zeker positief gereageerd op de vele veranderingen die worden doorgevoerd in hun voordeel: meer teletekstondertiteling, de mogelijkheid ondertitels op te nemen via Digitale Televisie, ondertiteling op regionale zenders... Toch konden zij nog enkele wensen formuleren tijdens het bevragingsproject. De nadruk werd hierbij vooral gelegd op het belang van tolken VGT voor enkele Doven, de kinderen die niet vergeten mogen worden en de wens van een eigen magazine dóór en vóór Doven. Het nieuwe fenomeen van de letterlijke ondertitels bij het journaal op één werd ook niet algemeen positief onthaald. Al bij al kunnen we besluiten dat er al een lange weg is afgelegd, maar dat er toch nog wat voor de boeg ligt willen we volledige toegankelijkheid garanderen.
65
Deel 3: De tolk VGT: een brug tussen doven en slechthorenden en de horende maatschappij
Inleiding Zoals een tolk Nederlands-Engels een brug kan vormen tussen mensen die een verschillende taal spreken, kan de tolk voor doven en slechthorenden de communicatiebarrière tussen de horende en dove wereld opheffen. In de algemene inleiding op de Dovengemeenschap haalde ik reeds aan dat een tolk essentieel is bij de communicatie tussen horenden en doven. In dit deel zal ik een beschrijving geven van dit beroep, samen met de problemen die de tolken én de cliënten ondervinden. Voor het ‘bevragingsproject’ was het de bedoeling een tekst op te stellen die de evolutie en de huidige stand van zaken van de tolkenwerking in Vlaanderen beschreef. In het kader van deze scriptie heb ik de tekst die ik samen met Dirk Dewitte (van het centraal tolkenbureau CAB vzw) opstelde vervolledigd en uitgebreid. Ik heb daarbij nog een algemene inleiding op ‘het tolken van een gebarentaal’ toegevoegd om de lezer wegwijs te maken in deze discipline die veelal onbekend is bij horende personen. Hierin leg ik uit wat de bijzonderheden zijn van het tolken voor dove en slechthorende personen, op welke verschillende manieren men kan tolken, hoe een tolk zich moet aanpassen aan verschillende opdrachten, de ethiek van de tolk enz. Daarna geef ik een uitgebreide beschrijving (de evolutie sinds het ontstaan van de tolkenopleiding en het tolkenbureau en de stand van zaken anno 2007) van de tolkenwerking in Vlaanderen in de verschillende domeinen waarin een tolk ingeschakeld kan worden.
67
De tolk voor doven en slechthorenden 1. Verschillende manieren van tolken 1.1 gebarentaal- en stemtolken Communicatie is een proces waarbij informatie uitgewisseld wordt. Een zender zendt een boodschap in een bepaalde code (bv. Nederlands) naar een ontvanger. Wanneer de ontvanger feedback geeft aan de zender, worden de rollen omgedraaid: de ontvanger wordt de zender en de vorige zender wordt de ontvanger van de boodschap. Van belang bij goede communicatie is dat de code door beide partijen gekend is/begrepen wordt. Indien dit niet zo is kan een tolk ingeschakeld worden. Deze zet de code van de zender (bv. Nederlands) om naar een code die de ontvanger kent (bv. Vlaamse Gebarentaal): horende zender
dove ontvanger code: Nederlands
code: VGT
‘Tolk Vlaamse Gebarentaal’ is een overkoepelende term voor de gebarentaal- en stemtolk in Vlaanderen. Deze communiceert via VGT met de Dove partij (gebarentaaltolken) en in een gesproken taal, nl. Nederlands, met de horende partij (stemtolken).
1.2 De schrijftolk-notetaker Het grote verschil met een gebarentaaltolk is dat de schrijftolk niet ‘vertaalt’, maar ‘hertaalt’: hij zet een gesproken vorm van taal om in de schriftelijke vorm van de taal. Hij zorgt dus voor een monolinguale vertolking. De gesproken tekst wordt niet, zoals de gebarentaaltolk doet, omgezet in gebaren, maar in geschreven of getypte tekst. De schrijftolk maakt die tekst zichtbaar op geschreven notities, een monitor of projectiebeeldscherm. Vooral voor ‘plotsdoven’ en mensen die slechthorend worden op hoge leeftijd is dit de enige manier om bv. een vergadering of lezing bij te wonen. Zij kennen de gebarentaal niet en aangezien het niet gemakkelijk is om die van de ene op de andere dag te leren is een gebarentaaltolk voor hen geen optie. Zelfs Doven die wel een gebarentaal kennen, vragen soms een schrijftolk, bijvoorbeeld wanneer het van belang is dat zij de correcte Nederlandse terminologie krijgen. Naast schrijftolken bestaan er ook notetakers. Deze voeren dezelfde taken uit als een schrijftolk, nl. geschreven notities nemen of de boodschap intypen op een computer, maar het verschil is dat zij zich niet dienen te houden aan de deontologische code van een tolk en de
68
geschreven aantekeningen steeds mogen afgeven aan de klant. Een schrijftolk geeft enkel bij onderlinge toestemming en toestemming van de horende gesprekspartners zijn notities af: Het is de bedoeling dat de schrijftolken worden aangewend om belangrijke communicatiemomenten voor de dove leerling/student mogelijk te maken. Het is niet de bedoeling dat de schrijftolken worden aangewend om de student van nota's te voorzien. Daar bestaan andere methoden voor (zie kopieën nota's medestudenten). (Omzendbrief 2006-2007, punt 2.1.1) Voor de praktijk van het schrijftolken wordt in Vlaanderen vooral gekeken naar de Nederlandse code voor schrijftolken. Een code is in principe enkel van toepassing op een beroepsgroep waarvoor een welbepaald diploma behaald dient te worden. Een probleem in Vlaanderen is dat de opleidingen tot het beroep van schrijftolk nog niet zo lang bestaan en de functie van schrijftolk ook ingevuld kan worden door personen die om het even welk diploma hoger onderwijs behaald hebben (VEHHO, 2007: 9). In Vlaanderen startte Mentor vzw in maart 2002 met een experimentele opleiding ‘schrijftolknotetaker’ en sinds februari 2004 maakt de opleiding deel uit van de vernieuwde graduaatopleiding ‘tolk voor doven’. De cursist kan na de algemene module kiezen tussen de opties ‘gebarentaaltolk’ of ‘schrijftolk-notetaker’ (Hostens, 2004: 15-16). In 2006 werd de schrijftolk eindelijk erkend zodat doven of slechthorenden die een schrijftolk willen niet meer zelf de kost op zich moeten nemen of hier geen tolk VGT meer voor ingeschakeld moet worden29.
1.3 De relaytolk Relaytolken zijn dove mensen die andere doven en slechthorenden en soms ook horende mensen helpen in de communicatie. Wanneer een dove persoon de gebarentaal niet beheerst of een taalachterstand heeft, kan er naast de tolk VGT ook nog een dove relaytolk ingezet worden. Deze relaytolk vertaalt VGT naar een andere vorm van gebarentaal (bv. een vereenvoudigde vorm of een ander dialect) of een gebarensysteem (bv. Nederlands met Gebaren) en heeft doorgaans ook ervaring met tolken naar niet-Vlaamse gebarentalen (bv. de Nederlandse Gebarentaal of British Sign Language), tolken voor allochtone doven en internationaal gebaren (website vangebarentaal.nl en fodok.nl). De relaytolk is als volgt een tussenpersoon: horende zender code: wat de dove persoon verstaat, bv. internationaal gebaren
dove relaytolk dove ontvanger
29
Tolken VGT waren wel al erkend en gesubsidieerd, zodat mensen die een schrijftolk wilden best een tolk VGT aanvroegen om niet zelf voor de kosten te moeten instaan.
69
1.4 Teamtolken Tolken is, zowel mentaal als fysiek, een belastende bezigheid. Wanneer een opdracht langer dan twee uren duurt, is het aangewezen om meer dan één tolk in te schakelen. Naast de lengte van de opdracht zijn er nog enkele andere factoren die meespelen in het bepalen of er één of meerdere tolken aanwezig moeten zijn bij de opdracht. Wanneer de inhoud complex is of de situatie stressvol, wanneer accuraatheid bij het tolken van groot belang is of wanneer het onmogelijk of ongepast is om de spreker te onderbreken is ‘teamtolken’ een oplossing (Swabey, 1998). Wanneer vroeger twee tolken samenwerkten (‘tag-team tolken’) was dit vooral om de mentale en fysieke last die de opdracht met zich meebracht te verlichten. De tolken wisselden elkaar om de twintig minuten af, waarbij de tolk die pauze had zich vaak volledig niets meer aantrok van de opdracht en vrij was om een boek te lezen of een telefoontje te plegen. Vanaf de jaren 1980 veranderde het beeld dat men had van het tolken voor doven en slechthorenden. Bekeken vanuit een socioculturele visie waren tolken niet langer slechts ‘machines’ die boodschappen overbrachten, maar een essentieel onderdeel van de interactie tussen Doven en horenden. Een gevolg hiervan was onder andere dat de tolken nu de verantwoordelijkheid moesten opnemen voor de overdracht van talige en culturele informatie. Naarmate tolken meer verantwoordelijk gesteld werden voor hun werk werd het traditionele model van ‘tagteam tolken’ minder gebruikt en kwam het ‘teamtolken’, waarbij twee tolken samen verantwoordelijk zijn voor het goed volbrengen van de opdracht, steeds meer voor (Swabey, 1998). Teamtolken is een vorm van tolken waarbij een groep tolken voor doven en slechthorenden, bestaande uit twee of drie personen, samenwerkt. Eén tolk neemt de rol van ‘target’ (doel) op zich, de andere tolk is de ‘feed’(de ‘voeding’), een eventuele derde tolk neemt ondertussen pauze. De ‘target’ is de tolk die daadwerkelijk de brug vormt tussen een dove en horende persoon in een conversatie, de ‘feed’ staat de ‘target’ bij door informatie door te geven die hij eventueel gemist of niet goed verstaan heeft. Eén praktische functie van de ‘feed’ is dat deze de visuele omgeving constant in het oog kan houden en belangrijke veranderingen kan melden aan de ‘target’. De ‘feed’ kan ook, indien die er zijn, de hand-outs van de spreker bijhouden om specifieke details zoals bv. de spelling van namen door te geven aan de tolk die effectief aan het tolken is. (Workshop Team Interpreting, 2000:3). Een definitie van teamtolken die door Laurie Swabey (1998) wordt gegeven is:
70
The process of teaming involves two interpreters with complementary abilities who are: 1) working toward evolving a converged style 2) developing a symbiotic dynamic of trust and reciprocity 3) sharing responsibility for the entire interpretation. In deze definitie zien we dat het belangrijk is dat tolken samenwerken en eenzelfde stijl proberen te ontwikkelen om de cliënten niet te verwarren, dat de tolken op elkaar kunnen bouwen en elkaar vertrouwen en dat beide tolken samen verantwoordelijk zijn voor de opdracht. Er wordt de nadruk op gelegd dat “teaming is a partnership” (Swabey, 1998), het goed volbrengen van de opdracht is afhankelijk van wederzijds vertrouwen en respect. Beide leden van het team moeten met elkaar kunnen communiceren over hun kennis van het onderwerp, hoe zij inkomende informatie verwerken en over hoe zij willen dat de ander de informatie ‘voedt’. Het volgende citaat ten slotte verwoordt mooi de voordelen die teamtolken biedt: By working cooperatively together, by pooling our resources and our strengths, our interpretations become more full and complete. This benefits not only the consumers and the interpreters but ultimately the profession. (Swabey, 1998) Hoewel de theorie aantoont dat teamtolken verkozen wordt over tag-team tolken, wordt deze vorm jammergenoeg nog zo goed als niet toegepast in Vlaanderen.
71
2. Het tolken van een gebarentaal: wat men in acht moet nemen 2.1 omgevingsfactoren Het tolken van een gebarentaal houdt meer in dan enkel het overbrengen van de gesproken woorden door middel van gebaren. Als we de vergelijking maken met het tolken van een gesproken taal naar een andere gesproken taal, zien we dat de tolk voor doven en slechthorenden met veel zaken rekening moet houden die vaak niets met de taal op zich te maken hebben. Een ‘gewone’ tolk kan tolken voor een persoon, zonder dat die persoon de tolk moet zien. Dit betekent dat een tolk bij een televisie-interview zich bijvoorbeeld achter de schermen kan bevinden en het gevraagde kan inspreken via een oortje. Ook als het al wat donkerder begint te worden, of als er fel tegenlicht is van de zon, kan een tolk Engels-Frans de conversatie nog perfect tolken. Met al deze omgevingsfactoren moet echter wel rekening gehouden worden bij het tolken tussen dove of slechthorende en horende personen. Het verkrijgen van alle informatie door middel van de ogen is vermoeiender dan wanneer veel informatie ook via de oren ontvangen kan worden. Vandaar is het belangrijk dat de tolk zich op zo’n manier opstelt dat de Dove cliënt met het meeste gemak naar de tolk kan kijken. Een voorbeeld hiervan is dat de tolk idealiter dicht bij de spreker staat, zodat de cliënt beide personen in zijn gezichtsveld heeft. Aangezien de tolk ook niet rechtstreeks naar de spreker kan kijken om bepaalde signalen op te vangen die kunnen helpen met de interpretatie, maar oogcontact moet houden met de cliënt, is het belangrijk dat hij alles goed kan horen en dus dicht bij de spreker staat. Waar ook over nagedacht moet worden bij een tolkopdracht, is of de tolk zal neerzitten of rechtstaan en waar hij zich precies zal bevinden. Verschillende situaties vragen een verschillende positionering van de tolk. In een klassituatie zal de tolk doorgaans vooraan zitten, naast en een beetje voor de leerkracht. In een conversatie met slechts twee partners, zitten de tolk en de Dove en horende cliënten vaak in een driehoeksformatie, waarbij de tolk de Dove cliënt aankijkt. Aan een tafel of in een cirkel zit de tolk doorgaans tegenover de Dove cliënt(en), enz… (Solow, 1981: 19-21). Wat heel belangrijk is bij het tolken, is de achtergrond tegen dewelke de tolk werkt. Vooral licht is heel belangrijk. Dit kan er voor zorgen dat de Dove cliënt wel of niet moeilijkheden zal ondervinden om de gebaren te lezen. De persoon die gebaart mag zeker nooit voor een lichtbron zoals een lamp of raam staan. Daarnaast mag het licht niet van onderen komen, aangezien dit het aflezen van de gezichtsexpressie beïnvloedt (Solow, 1981: 29). Samengevat
72
kunnen we concluderen dat de tolk voor doven en slechthorenden steeds met verschillende situationele en omgevingsfactoren rekening moet houden en dat hij, in het belang van de Dove cliënt en de horende personen, steeds bij elke opdracht moet beslissen welke positie hij zal innemen in de ruimte.
73
3. De tolk als actieve participant in ‘gemengde’ vergaderingen In vergaderingen waaraan zowel horenden als doven deelnemen, moet een tolk ingeschakeld worden om de communicatie vlotter te laten verlopen. In het verleden werden tolken beschouwd als passieve, neutrale deelnemers van wie het de taak was de inhoud van de boodschap in de ene taal op een mechanische wijze om te zetten naar de doeltaal. Men beseft nu echter dat tolken wel een actieve rol spelen, nl. in “managing the intercultural event of interpreting” (Roy, 1993, aangehaald in Van Herreweghe 2005: 157). De taak van de tolk is dus niet altijd ‘slechts’ vertalen, soms moet de tolk ook enigszins de vergadering sturen (als bv. de voorzitter van de vergadering dat niet voldoende doet of niet genoeg ervaring heeft met het leiden van een ‘gemengde’ vergadering).
3.1 Een vergadering van horenden Doven en horenden hebben verschillende “turn-taking mechanismen”: verschillende wijzen waarop ze in een conversatie de beurt aan elkaar doorgeven of van elkaar overnemen. In een vergadering van horenden kan de spreker via taal de volgende spreker aanduiden, bv. door het stellen van een vraag waarop de spreker dan antwoordt en verder vertelt. De volgende spreker kan aangeduid worden door het bij naam noemen van de persoon. Men kan kijken in de richting van de volgende spreker en het voornaamwoord ‘jij’ of ‘u’ gebruiken, of zelfs de persoon helemaal niet aankijken als reeds duidelijk is naar wie ‘jij’ verwijst (Van Herreweghe, 2005: 152). Wanneer er een voorzitter of moderator aanwezig is op de vergadering, zal die persoon doorgaans de volgende spreker aanduiden. Echter, vele vergaderingen verlopen niet volgens dit strakke ideaal. Vaak nemen personen het woord zonder erom te vragen, is er overlapping tussen twee sprekers, of praat men gewoon door elkaar.
3.2 Een vergadering onder Doven Een vergadering met allemaal Doven vertoont twee opvallende verschillen met een vergadering onder horende personen. Ten eerste valt op dat men een volgende spreker nooit aanduidt door zijn of haar naam te vernoemen. Namen worden enkel gebruikt om over iemand te praten, nooit als een manier om iemand te adresseren. Ten tweede is de prominentie van oogcontact opmerkelijk bij het “turn-taking”. De persoon die de volgende beurt krijgt, is meestal diegene naar wie de huidige spreker keek bij het beëindigen van zijn betoog. Embedded addressing without eye gaze, another means of allocating the next turn in spoken language conversations, was never done in the all-sign meeting. On the
74
contrary, eye gaze proved to be an extremely important and powerful regulator that a current speaker used to select the next speaker. (Van Herreweghe, 2002: 81-82)
3.3 Een ‘gemengde’ vergadering In een vergadering waar zowel horenden als Doven aanwezig zijn moeten beide partijen rekening houden met de verschillende manieren van conversatie voeren. De tolk heeft een grote rol in het goede verloop van de communicatie en moet bijvoorbeeld ook de gebruiken van beide groepen ‘vertalen’. Het aanduiden van iemand gebeurt door horenden doorgaans met de naam, de tolk zal dit echter veeleer vertalen naar een aanwijzend gebaar dan de naam te vingerspellen. Ook omgekeerd zal de tolk de gebruiken van de horende persoon in acht houden, hij zal een aanwijzend gebaar vertalen naar een naam, veeleer dan de letterlijke vertaling “die persoon daar” te gebruiken (Van Herreweghe, 2005: 156). Wat het gebruik van oogcontact om de volgende spreker aan te duiden betreft, moeten Doven in een vergadering met horenden hun “turn-taking systeem” opgeven, want als hun blik gericht is op de tolk kunnen zij niet kijken naar de volgende spreker. De tolk dient hier opnieuw rekening mee te houden en dient vaak zelf in te grijpen. Hij moet op bepaalde momenten een actieve medespeler in de conversatie worden door bijvoorbeeld zelf aan te geven dat zijn Dove cliënt de beurt gevraagd heeft, of door zelf tussen te komen wanneer een Dove en horende persoon tegelijkertijd het woord nemen (Van Herreweghe, 2005: 157-159). Roy’s studie (1993: 360, aangehaald in Van Herreweghe, 2002: 81) van een gesprek tussen een horende en een Dove persoon met aanwezigheid van een tolk, toonde aan dat het voornamelijk de tolk is die ingrijpt en beslissingen maakt wanneer zich problemen voordoen met ‘turn-taking’ en beide partijen door elkaar praten. In particular, the interpreter recognized the overlap quickly, and made sociolinguistic choices to resolve overlap by deciding and allocating who would get the next turn. (Roy, 1993:360)
3.4 Conclusie In 2002 concludeerde Van Herreweghe dat de aanwezigheid van een tolk in een gemengde vergadering niet noodzakelijk gelijkheid garandeert tussen Doven en horenden. Om hiertoe te komen dient aan twee voorwaarden voldaan te worden. Allereerst moet de voorzitter de vergadering goed leiden door nooit verschillende personen tegelijk te laten praten, door de tolk genoeg tijd te geven om de volledige boodschap over te brengen, door goed in het oog te houden wie het woord vraagt en door Dove deelnemers de tijd te geven eventuele papieren door te nemen voordat erover gepraat wordt. Het is de taak van de tolk om in te grijpen en dus uit zijn neutrale rol te stappen, als de voorzitter zijn leidende functie niet goed uitoefent. Om 75
overlap te minimaliseren en te garanderen dat de Dove persoon optimaal kan participeren in de gemengde vergadering, is het vervolgens wenselijk dat er twee tolken aanwezig zijn, nl. een stemtolk en een gebarentaaltolk. Als aan deze voorwaarden niet voldaan wordt, kan volgens Van Herreweghe enkel de illusie van gelijkheid tussen deelnemers gecreëerd worden: If only one interpreter is present or if the chairperson has no experience with Deafness and the interpreter assumes a neutral role, then the presence of a sign language interpreter will create only an illusion of equality. In this case, equal participation of both parties is out of the question. (Van Herrewege, 2002: 102)
76
4. Ethiek van de tolk 4.1 De deontologische code30 Aangezien de tolk een belangrijk element is in de communicatie tussen horenden en doven, is het van groot belang dat niets verkeerd gaat tijdens de tolkopdracht en dat de tolk een grote professionaliteit aan de dag legt. Onprofessionaliteit vanwege de tolk kan leiden tot grote frustraties bij de Dove cliënt. Een deontologische code voorziet de tolk van richtlijnen en standaarden en zorgt ervoor dat zijn beslissingen minder willekeurig zijn. De code zorgt ook voor consistentie binnen het beroep, de klant weet immers wat te verwachten zelfs als hij niet steeds dezelfde tolk toegewezen krijgt (Solow, 1981: 39-40). Solow haalde enkele algemene principes aan waar de deontologische code op steunt: vertrouwelijkheid, onpartijdigheid en eigen oordeelsvermogen (Solow, 1981: 40). Ook in de deontologische code voor de tolk VGT kunnen deze pijlers teruggevonden worden. Een eerste pijler, vertrouwelijkheid, wordt in de code voor de tolk VGT als volgt verwoord: Zwijgplicht: Vanaf het eerste contact met de klant wordt de informatie over een tolkopdracht als vertrouwelijk beschouwd. Bij het aannemen van een tolkopdracht gaat de tolk een vertrouwensrelatie aan met de betrokken persoon of groepen aan. Dit betekent dat de tolk zwijgplicht heeft. De tolk bewaart strikte geheimhouding over wat hij/zij tijdens een tolksituatie hoort, ziet of leest. Tolken dienen te zwijgen over alle informatie die met de opdracht te maken heeft, met inbegrip van het feit dat er dienst verleend wordt. (Deontologische Code, p. 3) In een gesprek is de tolk steeds de derde partij. Hij is in feite een extra persoon die indien hij niet noodzakelijk was, de gesprekspartners er bij voorkeur niet bij zouden willen, zoals bv. bij de dokter of bij het regelen van bankzaken. Het is bijgevolg noodzakelijk dat de cliënt(en) erop kunnen vertrouwen dat de tolk alles wat hij hoorde tijdens de opdracht voor zich houdt. Onpartijdigheid/neutraliteit, de tweede pijler, betekent dat de tolk neutraal moet blijven en zijn persoonlijke gevoelens niet te kennen mag geven tijdens de tolkopdracht. Zijn taak is wat gezegd wordt rechtstreeks over te maken aan de andere partij. Hij mag niets van de inhoud veranderen, zelfs indien hij dit verkeerd zou achten of indien het tegen zijn principes (bv. politieke, ...) in zou gaan: Als tijdens de tolksituatie blijkt dat de tolk en de klant verschillende maatschappelijke en/of ethische opvattingen hebben, dan zal de tolk deze niet van invloed laten zijn op de tolksituatie. In beide gevallen zal de tolk - indien nodig - uit de tolksituatie
30
In bijlage is de deontologische code van de tolken Vlaamse Gebarentaal bijgevoegd.
77
terugtreden. De tolk moet uit de tolksituatie stappen als hij/zij op grond van emoties de boodschap onmogelijk exact kan weergeven. (Deontologische code, p. 2) De tolk mag niets aan de inhoud veranderen en mag ook tijdens de opdracht geen andere functie vervullen, zoals die van hulpverlener of notulist. De tolk moet daarnaast te allen tijde beide partijen gelijkwaardig behandelen, hij mag in aandacht en houding geen verschil maken tussen horende en dove cliënten. De derde pijler, ‘het eigen oordeelsvermogen’, houdt in dat de tolk zelf moet kunnen bepalen of hij een bepaalde tolkopdracht aankan. In de code voor de Tolk VGT worden hiervoor drie vragen gesteld. Indien de tolk op één van deze negatief moet antwoorden, is het beter dat hij de opdracht afwijst: - Ben ik voor de opdracht voldoende deskundig? - Beschik ik over voldoende vaardigheden? - Kan ik met mijn eigen maatschappelijke en ethische opvattingen de opdracht goed uitvoeren? (Deontologische code, p. 1) Soms zijn bepaalde vaardigheden van de tolk niet goed genoeg voor een opdracht, of is hij te persoonlijk betrokken in de situatie. In dat geval is het in ieders voordeel dat hij de opdracht aan een andere tolk overlaat. Een slechte tolk is in bepaalde situaties nefaster dan geen tolk, aangezien er misverstanden kunnen ontstaan die ongenoegen opwekken tussen de cliënten onderling en tegenover de tolk.
4.2 Persoonlijke kwaliteiten van de tolk Kwaliteiten die een tolk nodig heeft om de deontologische code te kunnen volgen en dus het beroep goed uit te oefenen, zijn flexibiliteit, objectiviteit en zelfdiscipline. Aangezien een tolk het middel is voor communicatie tussen vele verschillende personen, moet hij bereid zijn zich aan te passen aan elke nieuwe situatie waarin hij zich bevindt. Het begrip flexibiliteit slaat daarnaast ook op het feit dat een tolk de nieuwe gebaren die hij leert in de verschillende situaties snel moeten kunnen opnemen en hergebruiken. Naast flexibiliteit is objectiviteit een essentiële kwaliteit van een professionele tolk. De tolk dient alles wat gezegd of gebaard wordt exact over te brengen zonder zich wat aan te trekken van de inhoud. Als een tolk te emotioneel betrokken raakt in een situatie kan dit zijn vertolking beïnvloeden. Daarom is het essentieel dat hij, in de woorden van Sharon Neumann Solow (1981: 3) een “detached involvement” behoudt. Dit houdt in dat hij wel geeft om de mensen zonder echter zijn gevoelens in de situatie in te mengen. De tolk dient dan ook te allen tijde op de achtergrond te blijven, zodat de aandacht van de deelnemers in het gesprek niet op hem gericht wordt.
78
De derde kwaliteit, zelfdiscipline, vormt de basis voor de twee bovenstaande kwaliteiten. Omdat een tolk voornamelijk alleen werkt zonder enige supervisie, is het moeilijk het werk van de tolk te beoordelen. De tolk wordt verondersteld zelf de waarden en regels na te leven die horen bij de job, zonder dat hem specifiek wordt opgedragen wat te doen (‘self-policing’). Zelfdiscipline zorgt er voor dat de tolk objectief kan blijven bij een tolkopdracht en maakt dat hij inzicht heeft in zijn eigen flexibiliteit, namelijk of hij wel of niet geschikt is voor een bepaalde opdracht (Solow, 1981:4).
79
De tolkenwerking in Vlaanderen 1. Van tolkenopleiding naar tolkenbureau 1.1 Het ontstaan van de tolkenopleidingen en het tolkenbureau Tijdens verschillende congressen van Navekados31 en FeNEdo32 in de jaren ’70, werd reeds gepleit om meer tolken in te schakelen bij de integratie van Dove burgers in de samenleving. Er bestonden toen echter nog geen opleidingen om mensen het tolken aan te leren, waardoor onvoldoende personen beschikbaar waren om deze wens te realiseren. Er werd slechts sporadisch getolkt en meestal door familieleden van Dove personen, of door personen die in de onderwijs- of opvoedingssector actief waren en de taal op die manier geleerd hadden (Dewitte, 2006, persoonlijke correspondentie). Een eerste mijlpaal werd bereikt toen onder stimulans van Fevlado in 1981 de eerste officiële tolkenopleiding in Oostakker bij Gent opgericht en erkend werd door de overheid. In juni 1984 studeerden de eerste tolken af van de opleiding “Tolk voor Doven”. Deze eerste lichting bestond grotendeels uit personen die veel met Doven in contact kwamen, zij het op het werk of in familiekring. Het ging toen nog niet om mensen die zich ook werkelijk beschikbaar wilden stellen als tolk (Buyens, 2003: 123). Langzamerhand ontstond echter een tegenstrijdigheid: de tolken hadden een driejarige opleiding achter de rug en wilden zich inzetten als tolk voor doven en slechthorenden, maar er was nog geen financiële regeling zodat ze zich moesten tevreden stellen met ‘vrijwilligerswerk’. Indien er geen degelijke regeling zou komen, zou het in de toekomst moeilijk worden om nog kandidaten voor de opleiding te vinden. Dit zou natuurlijk ook voor de Doven nadelig zijn, aangezien die zo nooit op een professionele manier beroep zouden kunnen doen op een tolk VGT (Buyens, 2003: 123). Fevlado werd er zich van bewust dat het goed zou zijn om een vereniging op te richten waarbij alle nieuwe tolken konden aansluiten, zodat men na enige tijd het spoor van de afgestudeerden niet bijster zou zijn. Anticiperend op de eerste afgestudeerde tolken werd in
31
Navekados staat voor het Nationaal Verbond der Katholieke Doofstommen. Het werd op 29 november 1936 opgericht. Het bracht verschillende lokale dovenorganisaties samen onder één koepel. Op die manier werd het verbond de eerste grote nationale belangenorganisatie van de Belgische doven. 32 Na de splitsing van het Belgische verbond Navekados werd de Nederlandstalige Dovenorganisatie Fenedo genoemd, maar algauw werd duidelijk dat de naam ‘Nederlandstalig’ ongelukkig gekozen was en veranderde men de naam naar Fevlado. (Boonen, Van Herreweghe en Vermeerbergen, 2004)
80
1983 al de vzw “Beroepsvereniging voor Doventolken”33 gesticht. De stichtende leden waren tolken die al langere tijd als gerechtstolk actief waren en één of andere band hadden met Fevlado. Behalve de stichtende leden zouden wettelijk gediplomeerde tolken34 als lid toegelaten worden. Binnen de tolkenvereniging en FeNEdo werd een consensus bereikt dat voor één tolkuur 250 BEF aangerekend zou worden als vergoeding voor de prestatie van de tolk. Dit lijkt misschien weinig, maar in die tijd betekende dit een grote stap vooruit en een mentaliteitsverandering bij Doven. Tot dan toe gebeurde het tolken steeds gratis en door vrienden of familie (Buyens, 2003: 124). Het werd echter snel duidelijk dat men zonder de overheid geen professioneel netwerk van tolken zou kunnen activeren. Fevlado oefende daarom via haar nationaal congres te Antwerpen in 1990 de nodige politieke druk uit. Na het congres startten onderhandelingen met de overheid. In juni 1991 had de eerste vergadering plaats van de nieuwe vzw Vlaams CommunicatieAssistentie Bureau voor Doven (CAB), nadat Fevlado had beslist zelf een tolkendienst op te richten. Op 7 november van dat jaar verschenen de statuten van de vzw in het Belgisch Staatsblad, met onder andere volgende doelstelling: “De vereniging stelt zich tot doel om ten behoeve van alle ernstig gehoorgestoorde en dove personen op het Vlaams grondgebied bemiddeling aan te bieden op het vlak van doventolken, telecommunicatieve boodschappen en telecommunicatieve sociale verwijzingen” (Buyens, 2003: 124). Het financiële plaatje werd besproken met het Ministerie van Welzijn en Gezin. Het voorstel van het Kabinet was dat de subsidie die sinds 1985 werd toegekend aan de nazorgdiensten van Oost- en West-Vlaanderen en aan Fevlado, nu deels naar de nieuwe vzw zou gaan. In ruil voor deze toegeving van de Dovengemeenschap, zou deze toelage verhoogd worden met 1.000.000 BEF. Op dat moment kende men de situatie in Nederland al, waar dove personen zowel in hun privéleven als tijdens beroepsactiviteiten recht hadden op enkele gratis tolkuren. In Vlaanderen moest dit ook gerealiseerd kunnen worden en daarvoor wilde men dit offer wel brengen (Buyens, 2003: 125). Toen in 1990 het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap werd opgericht, vond Fevlado het nuttig om een afgevaardigde35 in het ‘adviescomité 33
De vzw werd op 20/11/1983 opgericht te Gentbrugge, maar bestaat nu niet meer. in die tijd werd met de term “tolken” enkel tolken Vlaamse Gebarentaal (of tolken “Nederlands met gebaren”) bedoeld. Er bestond nog geen substantiële vraag naar schrijftolken. Deze behoefte zou zich pas in de jaren ’90 manifesteren. 35 Dit werd Maurice Buyens. 34
81
Individuele Bijstand en Sociale Integratie’ te hebben. Langs deze weg zouden ze eventueel de gratis tolkuren die men wilde, kunnen verkrijgen. Om hun vraag naar gratis tolkuren kracht bij te zetten, werd het “Tolkendossier” opgesteld en overhandigd aan de voorzitter van de adviescommissie waarin nu ook een afgevaardigde van Fevlado zetelde. Uiteindelijk nam de Vlaamse Regering op de Ministerraad van 20 juli 1994 een officieel Besluit, dat de regels bepaalt volgens dewelke het Vlaams Fonds de kosten van de tolk VGT op zich moest nemen. Door dit Besluit konden de tolken betaald worden voor de sector Welzijn en Werk (niet voor de sector Onderwijs) en werd ook het CAB36 officieel erkend als ‘centraal tolkenbureau’ (Buyens, 2003: 129).
1.2 De tolkenopleidingen 1.2.1 De tolkenopleiding te Gent In 1979 besliste Fevlado op een conferentie over communicatie en Doofheid om een tolkenopleiding op te richten. Op 15 oktober 1981 was de eerste les een feit en in 1984 studeerden de eerste gediplomeerde tolken af. Fevlado vond hiervoor de fondsen, door de opleiding in te passen in een bestaande school voor volwassenenonderwijs op middelbaar niveau. Deze opleiding bestond toen uit drie jaar avondlessen, 180 uren per jaar. Na een aantal jaren ondervond men echter dat de opleiding niet uitvoerig genoeg was. Daarom werd die in 1991 ondergebracht in een andere school, op een hoger onderwijsniveau. Dit werd een 4 jaar durende opleiding, bestaande uit verschillende modules van telkens 120 uren (Van Herreweghe en Van Nuffel, 2000: 106). Op de conferentie in 1979 werd tevens reeds de keuze gemaakt voor wat men precies zou aanleren. Er werd gekozen voor het gebarensysteem ‘Nederlands met gebaren’ en niet voor de gebarentaal zelf37. Dit kwam doordat de natuurlijke vorm van communicatie van Doven toen nog niet als ‘taal’ erkend werd. Er werd aangenomen dat deze communicatievorm geen grammatica had en men opteerde dus voor de combinatie van de eigen ‘natuurlijke’ gebaren met de grammatica van het Nederlands. Men veronderstelde ook dat een vorm van communicatie met een duidelijk geünificeerd lexicon en een degelijke (lees: Nederlandse) grammatica op minder weerstand zou rekenen van de horende gemeenschap (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 2006: 294).
36 37
De vzw Vlaams Communicatie Assistentie Bureau. Toen nog ‘Belgische Gebarentaal’, nu ‘Vlaamse Gebarentaal’ (VGT) genoemd.
82
Op dat moment stelde zich ook de vraag welke gebaren er nu precies gebruikt zouden worden. Als we kijken naar de geschiedenis van de dovengemeenschap in Vlaanderen, zien we dat er rond het begin van de vorige eeuw zowat in elke grote stad in Vlaanderen een dovenschool was. Regionale varianten ontwikkelden zich rond elke school, zodat we nu vijf varianten van de Vlaamse Gebarentaal kunnen onderscheiden waarvan de gebaren vaak grote verschillen vertonen (Van Herreweghe en Van Nuffel, 2000: 102). Bij het opstarten van de tolkenopleiding, waarbij Nederlands met Gebaren zou worden gebruikt, werd beslist om geünificeerde gebaren te gebruiken, aangezien de verschillende regionale varianten te veel verwarring zouden brengen onder de studenten. Een ‘gebarencommissie’ werd opgericht, bestaande uit Dove en gedeeltelijk Dove mensen met verschillende regionale varianten. Deze commissie besliste welke gebaren gebruikt zouden worden. Er werd gekozen uit de verschillende regionale varianten of nieuwe gebaren werden uitgevonden (Van Herreweghe en Van Nuffel, 2000: 104). Gedurende vijftien jaar verzamelde de commissie één maal per maand om te beslissen over deze gebaren. Deze bijeenkomsten leidden in 1995 tot de publicatie van een Nederlands met Gebaren-woordenboek (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 2006: 295). De lessen in de tolkenopleiding in Gent focusten in de beginjaren exclusief op Nederlands met Gebaren, aan de grammatica werd geen aandacht geschonken aangezien die dezelfde was als het Nederlands. Deze aanpak vertaalde zich ook naar de lesmethode: Dove leerkrachten gaven de lessen Nederlands met Gebaren en gebruikten daarbij de vertaalmethode. De lessen bestonden voornamelijk uit het inoefenen van de gebaren, zodat de leerlingen hiermee zinnen zouden kunnen maken in de Nederlandse woordvolgorde (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 2006: 296). In 1992 werd echter beslist om de lessen anders aan te pakken, omdat de lessen te saai werden en de aandacht te weinig uitging naar receptie en te veel naar productie. In plaats van een vertaalmethode schakelde men nu over op een communicatieve methode. Het idee hierachter was dat de studenten de eerste jaren vooral moesten leren communiceren in Nederlands met Gebaren, vooraleer echt aan het vertaalwerk te beginnen. Zo kwam de klemtoon in de eerste twee jaren te liggen op communicatie, in plaats van op het aanleren van gebaren die in voorbereide zinnen omgezet moesten worden. Pas in de laatste twee jaren lag de focus op het vertalen (Van Herreweghe en Van Nuffel, 2000: 108).
83
1.2.2 De opleiding te Mechelen Een andere tolkenopleiding in Vlaanderen werd reeds in 1979 opgericht in Mechelen door NEDO, de Nederlandstalige Dovenunie. Deze organisatie, die een alternatief wenste te zijn voor Fevlado, bood (nog onofficiële) cursussen aan in wat zij de “authentieke gebarentaal” noemden. In 1988 werd deze toen nog driejarige opleiding, die was ondergebracht in een bestaande middelbare school in Mechelen, erkend door het Ministerie van Onderwijs. In het schooljaar 1998-1999 werd de opleiding niveau hoger onderwijs, nu een vier jaar durende opleiding door middel van avondlessen (Van Herreweghe en Van Nuffel, 2000: 111). In Mechelen maakte men geen gebruik van de geünificeerde gebaren, maar leerde men de “echte” gebaren aan, in de praktijk voornamelijk die van de streek rond Mechelen. Wat de grammatica betreft, geloofde men dat Doven hun gebaren combineerden met een vereenvoudigde Nederlandse grammatica (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 2006: 5), zodat ook tijdens deze opleiding in feite een soort van Nederlands met gebaren, wel dus met gebaren die soms verschilden van die in de opleiding in Gent, aangeleerd werd.
1.2.3 Evolutie naar VGT in beide opleidingen In beide programma’s wierpen zich enkele problemen op, zoals de communicatiebarrière tussen tolk en Dove cliënt die de geünificeerde gebaren of de morfosyntactische structuur van het Nederlands niet kende. Hier werd pas in de tweede helft van de jaren ’90 echt gehoor aan gegeven. Pas vanaf 1990 begon echt taalkundig onderzoek naar de Vlaamse Gebarentaal in Vlaanderen. Naar aanleiding hiervan begon men vanaf de tweede helft van de jaren 1990 in de twee tolkenopleidingen in Vlaanderen aandacht te schenken aan de grammatica van VGT (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 2006: 298). Langzaamaan begonnen beide opleidingen weg te evolueren van Nederlands met Gebaren, naar de Vlaamse Gebarentaal toe. Maar ook deze evolutie verliep niet probleemloos. De grammaticalessen in de opleidingen volgden de grammaticaboeken die verschenen rond 1995-1997. Deze boeken boden echter maar gedeeltelijk de grammatica van VGT aan, doordat vele taalkundige mechanismen nog niet, of nog te weinig, bestudeerd waren. Deze onbeschreven taalmechanismen zijn echter wel essentieel voor een goede kennis van VGT. Aangezien de tolkstudenten deze niet kenden en slechts een deel van de VGT-grammatica meester waren, bleef de taalbarrière tussen tolk en Dove cliënt bestaan (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 2006: 299). Gelukkig werden de opleidingen zich hier al gauw bewust van en probeerden ze er iets aan te doen. In Mechelen werden (en worden) Dove VGT-gebruikers ingezet als vrijwillige hulp bij 84
het aanleren van de taal. Daarnaast begonnen de studenten te werken met authentieke opnames van VGT-gebruik en werden ze aangespoord om vele informele contacten te hebben met VGT-gebruikers. In Gent voelde men de behoefte aan opgeleide Dove leerkrachten, waar jammer genoeg in Vlaanderen geen officiële opleiding voor bestaat. Als alternatief werkt een horende opgeleide leerkracht samen met een van de Dove leerkrachten, waarbij ze samen voor de klas staan. Hoewel dit veel energie en geld vergt, is dit toch al waardevol gebleken (Van Herreweghe en Vermeerbergen, 2006: 299).
1.3 Het Tolkenbureau In Vlaanderen is er één centraal tolkenbureau: het vzw Vlaams Communicatie Assistentie Bureau voor Doven (CAB). Het CAB wordt door de overheid erkend en betoelaagd om te bemiddelen tussen de gebruikers en de gediplomeerde tolken. Wanneer een dove persoon een professionele tolk nodig heeft (zowel in de sector Welzijn, Arbeid als Onderwijs), wendt hij zich tot het CAB. De aanvraag kan zowel van toepassing zijn op een tolk VGT als een schrijftolk38. Het CAB zoekt de tolk(en) en regelt na de tolkprestatie de betaling van het honorarium en de reiskostenvergoeding van iedere tolk (folder CAB vzw 2006).
38
Enkel het zoeken van schrijftolken in het voltijds gewoon onderwijs gebeurt niet via het CAB, maar door de integratieschool zelf.
85
2. Het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 Het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap de kosten van bijstand door doventolken ten laste nemen was historisch omdat het de grote krijtlijnen en principes vastlegde van de toekomstige tolkenwerking.
2.1 Inhoud van het besluit van 199439 2.1.1 Hoofdstuk I: De gebruikers In dit eerste hoofdstuk werden de medische richtlijnen opgesteld, die bepaalden wie in aanmerking zou komen voor gratis tolkuren. Het feit dat men zich baseerde op medische criteria om iemand tolkuren toe te kennen toont mooi aan dat men de pathologische visie en niet de sociaal-culturele visie op doofheid volgde.
2.1.2 Hoofdstuk II: De vergoedbare bijstand Het Vlaams Agentschap40 neemt de kosten van de dienstverlening van een doventolk41 ten laste wanneer, met het oog op de noodzakelijke optimale communicatie, technische bijstand door een deskundig tolk vereist is. De bijstand voor de leefsituatie (de privé-tolkuren) bedraagt maximaal 18 uren per jaar, of 36 uren per jaar als men ook een vermindering van het gezichtsvermogen kan aantonen. Men kan een verdubbeling van dit aantal uren verkrijgen omwille van ‘bijzondere individuele omstandigheden” en als aan enkele voorwaarden wordt voldaan: 1° de afwijking dient schriftelijk aangevraagd te worden met een omstandige motivatie van het dwingende karakter, gestaafd met alle nuttige attesten en documenten in functie van de bijzondere situatie; deze aanvraag dient eveneens een opgave van het nodige aantal uren op jaarbasis te bevatten; 2° de bij 1° bedoelde aanvraag dient jaarlijks hernieuwd en de afwijking kan niet voor langer dan het lopend jaar verleend worden. (Besluit 1994, artikel 4)
39
Later werden enkele wijzingen aangebracht, vandaar dat in de volgende uiteenzetting sommige zaken in de verleden tijd staan. Wat in de tegenwoordige tijd staat werd beslist in 1994 en geldt tot op vandaag nog steeds. 40 Het Vlaams Fonds is sinds 1 april 2006 het ‘Vlaams Agentschap voor personen met een handicap’ (VAPH), vandaar dat dit niet meer overeenkomt met de letterlijke bewoording van het Besluit 41 Naar analogie met de toenmalige regelgeving wordt hier de term “doventolk” gebruikt. Deze term werd door de overheid gehanteerd (en dus niet: ‘gebarentolk’) omdat men met de regelgeving ook een financiële tussenkomst mogelijk wou maken voor gediplomeerde tolken die prestaties leverden op het vlak van schrijftolken en oraal tolken. De term ‘doventolk’ wordt nu niet meer gebruikt, maar men hanteert nu de term ‘tolk VGT’ of ‘schrijftolk’. Men vond dat de nadruk te veel op ‘doven’ lag, terwijl de tolk er is om communicatie tot stand te brengen tussen doven en horenden en horenden de tolk dus evenzeer nodig hebben.
86
Wat de arbeidssituatie betreft, komt het VAPH tussen in de kosten van de tolk voor maximaal 10% van de effectieve werktijd die de gebruiker presteert. Dit aantal kan verdubbeld worden tot maximum 20% van de effectieve werktijd, mits de dove persoon een attest van zijn werkgever kan voorleggen dat de gegrondheid van zijn aanvraag voor bijkomende tolkuren bevestigt (folder CAB vzw, 2006). Deze verdubbeling werd door het Besluit van 1994 slechts één maal toegestaan binnen een periode van drie effectief bij dezelfde werkgever gewerkte jaren. In geval van verandering van werkgever kon de verdubbeling meer dan éénmaal in de loop van drie jaren toegekend worden. Ook hier moest weer aan enkele voorwaarden worden voldaan, zoals het aantonen van de noodzaak tot verdubbeling van de tolkuren.
2.1.3 Hoofdstuk III: De wijze van vergoeding van de bijstand Het VAPH betaalt de kosten van de hulpverlening uit aan het centrale tolkenbureau, dat zelf de tolk vergoedt. De gepresteerde effectieve uren bijstand, de tijd voor de verplaatsing niet inbegrepen, werden vanaf 1994 vergoed met 580 BEF per gefactureerd vol of begonnen uur. Het Fonds subsidieerde ook de personeels- en werkingskosten van het centrale tolkenbureau, waarbij maximum 75% naar de personeelskosten en maximum 25% naar de personeelskosten diende te gaan. In het Besluit werd aan het centrale tolkenbureau opgelegd dat zij jaarlijks een jaarverslag dienden te maken, met een eindafrekeningdossier en een samenvatting van de prestatiestaten van dat werkingsjaar. Indien dit niet werd afgeleverd, zou het saldo van de nog niet voor het vorige werkingsjaar uitbetaalde vergoeding vervallen.
2.1.4 Hoofdstuk IV: Het centraal tolkenbureau Het VAPH vergoedt enkel de dienstverlening die verstrekt wordt door bemiddeling van het centrale tolkenbureau. In 1994 was dit slechts voor ten hoogste 5000 uren per jaar. Om gemachtigd te blijven diende het centrale tolkenbureau aan enkele voorwaarden te voldoen. De eerste voorwaarde was dat het tolkenbureau als bemiddelaar diende op te treden tussen de aanvrager, de tolken en het VAPH. Hun taak was bijstand te verlenen bij het opmaken van een aanvraagdossier bij het VAPH, het toewijzen van een tolk aan een cliënt, het opmaken van een tolkenlijst van erkende doventolken, het uitbetalen van de tolken en klachten aan het VAPH te signaleren. Het tolkenbureau diende over een aangepast oproepsysteem te beschikken om optimaal bereikbaar te zijn voor haar gebruikers en ten slotte diende zij ook “de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging van de gebruikers te eerbiedigen” (Besluit 1994, artikel 12).
87
In het Besluit van 20 juli 1994 (artikel 12, punt 2) werd onder meer bepaald dat het CAB als klachtenbemiddelaar optreedt en zo nodig ook misbruiken aan het VAPH dient te signaleren. Tijdens de eerste jaren werden geen noemenswaardige klachten gesignaleerd. Dit had o.a. te maken met het feit dat de Dovengemeenschap zeer afhankelijk was van de bereidheid van de (toenmalige) kleine groep van beschikbare tolken om voor hen te tolken. Gebruikers hielden rekening met het feit dat een klacht of incident met een tolk er eventueel toe kon leiden dat de betrokken tolk niet meer voor hen zou willen tolken. In de loop van de jaren veranderde de houding van de gebruikers, vooral bij de jongere generaties. Daardoor ontstond de behoefte om een meer verfijnde klachtenprocedure te ontwikkelen. Het VAPH lanceerde in 200442 een betere procedure. In 2006 werd ook de deontologische code van tolken aangepast43, dit is de richtlijn voor de tolk voor doven en slechthorenden die, indien deze wordt nagevolgd, de kwaliteit van de dienstverlening verzekert (Dewitte, 2006, persoonlijke correspondentie).
2.1.5 Hoofdstuk V: De doventolken Om door het VAPH erkend te worden, diende een tolk te beschikken over een officieel diploma van tolk VGT, niveau A1 (graduaat). Het VAPH kon eveneens tolken erkennen die: beschikken over een officieel diploma van doventolk, niveau A2, of ongediplomeerde doventolken die ofwel een document kunnen voorleggen waaruit blijkt dat ze door een rechtbank als beëdigd vertaler Nederlands-gebarentaal aangesteld werden vóór 1 oktober 1981, ofwel een document kunnen voorleggen waarbij een rechtbank bevestigt dat ze vóór 1 oktober 1981 als tolk in de gebarentaal bij het gerecht geregistreerd waren, alsook de leraren die op datum van inwerkingtreding van dit besluit belast zijn met de door de minister van Onderwijs erkende leergang tolk der doven”. (Besluit 1994, artikel 14) Gediplomeerde tolken dienen zelf een aanvraag in te dienen bij het VAPH, waarna na onderzoek en goedkeuring van de aanvraag het Agentschap de lijst met erkende tolken doorgeeft aan het centrale tolkenbureau (website Juriwel Vlaanderen).
2.2 De aanpassingen aan het Besluit van 1994 2.2.1 1997 In dit besluit werd de vergoeding voor de tolk opgetrokken van 580 BEF per tolkuur, naar 705 BEF per tolkuur. Deze stijging ging wel ten koste van het aantal beschikbare tolkuren, want dat aantal werd naar beneden gehaald van 5000 per jaar tot 4113 per jaar (website Staatsblad).
42
Op 27/04/04 keurde het toenmalige VFSIPH een klachtenprocedure goed aangaande het tolkenbureau en aangaande de tolken. Ook werd een zogenaamde klachtencommissie benoemd. 43 De eerste code (gelanceerd in 1994) was nog gebaseerd op een plichtencode uit de VS en hield o.m. geen rekening met het functioneren van schrijftolken. Ik voeg de nieuwe code (april 2006) bij in bijlage
88
2.2.2 2000 Op 17 juli 2000 werd een volgend Besluit genomen. Waar vroeger een gebruiker gemiddeld slechts één maal per drie jaar een verhoging (van 10% naar 20%) van zijn arbeidstolkuren mocht aanvragen met bijgevoegde bijzondere motivatie, mocht dit vanaf nu jaarlijks. De vergoeding van de tolken werd verder opgetrokken van 705 BF naar 1000 BF (ongeïndexeerd). Het contingent tolkuren werd opgetrokken van 4113u tot 6000u. Ook de werkingssubsidie van het CAB werd aangepast aan de sterke groei (website Juriwel Vlaanderen).
2.2.3 2002 In het Besluit van 3 mei 2002 werden de medische criteria licht aangepast. De medische voorwaarden werden: a) ofwel via een tonaal audiometrische test een verlies aantonen van 90 dB of meer aan het beste oor voor de zuivere toonstimuli van 500, 1000 en 2000 Hz (gemiddelde waarde Fletcher-index) en/of een verlies van 90 dB of meer aan het beste oor voor de zuivere toonstimuli van 1000, 2000 en 4000 Hz (gemiddelde waarde). b) ofwel, bij een gemiddeld verlies van minder dan 90 dB, via een vocaal audiometrische test minder dan 20 % herkende woorden scoren bij optimale versterking (categorie 4 in de BIAP-classificatie). Daarnaast werd het aantal tolkuren opgetrokken van 6000 tot 7500 en werd de financiering van het CAB verbeterd (website Staatsblad).
2.2.4 2005 Dit Besluit, genomen op 22 juli 2005, betekende alweer een verhoging van het tolkurencontingent van 7500 naar 8000 tolkuren per jaar (website Juriwel Vlaanderen).
2.2.5 2006 Op 7 juli 2006 werd de voorlopig laatste wijziging toegebracht aan het Besluit van 1994. Allereerst werd in het besluit de naam “Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap” vervangen door “Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap”. Het woord “doventolk” werd vervangen door “tolk voor doven en slechthorenden”, dit om een onderscheid te kunnen maken tussen tolken Vlaamse Gebarentaal en schrijftolken en om aan te tonen dat de tolk er niet enkel is voor de doven, maar dat horenden deze tolk evenzeer nodig hebben om een vlotte communicatie te verzekeren. Daarnaast werd het tolkurencontingent alweer opgetrokken, van 8000 naar 9000 tolkuren. Tevens werd bij artikel 14 van het oorspronkelijke besluit, dat vastlegt wat de vereisten zijn om als tolk voor doven en slechthorenden te worden erkend, een belangrijke paragraaf toegevoegd op het vlak van de erkenning van de schrijftolk, nl:
89
Om door het Fonds erkend te worden als schrijftolk/notetaker moet de kandidaat aan een van volgende vereisten voldoen: 1° de experimentele ESF (Europees Sociaal Fonds)-opleiding schrijftolk/notetaker bij Mentor in de periode maart 2002 tot juni 2003 succesvol beëindigd hebben; 2° minimum over een diploma A1 of bachelor beschikken; 3° over een diploma gegradueerde Tolk voor Doven optie schrijftolk/notetaker beschikken. (Wijziging van het Besluit, 2006, artikel 14, website Staatsblad) Over het statuut van schrijftolken was de laatste jaren veel gedebatteerd. Voorheen waren zij nog steeds niet erkend, hoewel ze voor een groot deel van de Dovengemeenschap (bv. zij die de Vlaamse Gebarentaal onvoldoende machtig zijn, zoals doofgeworden mensen) heel nuttig kunnen zijn. Tot dit nieuwe besluit was er geen erkenning van schrijftolken, waardoor het betalen of attesteren niet of ongecontroleerd gebeurde. Gebruikers hadden geen mogelijkheid om op een gecontroleerde en professionele manier een beroep te doen op schrijftolken. Wat ten slotte niet werd opgenomen in het Besluit, maar wel beslist werd samen met deze wijzigingen, was het experiment van de instant-tolk dat uitgebreider wordt uitgelegd in 2.4.
2.3 Evolutie tolkgebruik vanaf 1996-1997 Het CAB plaatste de laatste jaren enkele visualisaties van de tolksituatie in Vlaanderen op hun website (www.cabvlaanderen.be). Deze grafieken geven een mooi beeld van de stijgende lijn in het aantal tolkuren, aantal opgeloste tolkdata, aantal tolken, …
20000 18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
to lk u re n a lle s e c to re n s a m e n
Bovenstaande grafiek toont de evolutie aan van het aantal tolkuren dat ter beschikking werd gesteld van de tolkgebruikers in Vlaanderen. Alle sectoren, nl. Welzijn, Arbeid en Onderwijs, worden hier samen voorgesteld. Een stijgende lijn is duidelijk merkbaar, beginnend met slechts 1954 tolkuren in 1995 tot 16353,5 tolkuren in 2005 en 18539,5 uren in 2006 (CAB vzw, 2006).
90
160 147 140 121 120
116
112 101
99
98
100 88 80 80
60 50 40
20
0
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
a a n ta l a fg e s tu d e e rd e to lk e n
Deze grafiek beschrijft het aantal afgestudeerde tolken vanaf 1997. We zien dat de stijgende lijn de laatste jaren doorbroken werd. Het aantal afgestudeerde tolken is in 2004 drastisch teruggevallen tot 99, waarna er in 2005 weer een 112-tal tolken en in 2006 116 tolken afstudeerden. Veel zegt dit echter niet over het effectieve tolkenbestand. Niet alle afgestudeerde tolken oefenen immers nadien het beroep ook daadwerkelijk uit. Om te kunnen zeggen hoeveel tolken er effectief vaak tolken, moeten we kijken naar de grafiek over rszbijdrageplichtige tolken, dit zijn tolken die theoretisch hun minimumbedrag (1216 euro per jaar) als zelfstandige in bijberoep overschreden hebben, waaruit blijkt dat zij vaak ingezet worden als tolk: 70 63 58
60
48
50
50
49
43 40 35 30
20
10
0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
a a n ta l b ijd ra g e p lic h tig e to lk e n
Tot 2004 ging het aantal rsz-bijdrageplichtige tolken in stijgende lijn, waarna dit in 2005 plots slechts 49 tolken bedroeg. Het CAB vond dit onrustwekkend, want die rsz-bijdrageplichtige tolken vormen de kern van de tolkenwerking. Als er minder tolken beschikbaar zijn, heeft dit een invloed op het aantal onopgeloste tolkdata (het aantal aanvragen van dove cliënten waar geen tolk ingezet is kunnen worden). In 2006 steeg echter het aantal rsz-bijdrageplichtige 91
tolken weer tot 63, de negatieve trend uit 2005 werd omgebogen. Het CAB hoopt dat de aangekondigde loonsverhoging (zie lager) deze positieve trend zal versterken (CAB vzw, 2006). De volgende grafiek stelt het aantal onopgeloste tolkdata in de sector Welzijn en Werk voor: 12
1 0 ,3 10
8 ,5
8 ,4 8
7 6 ,3 6
4 ,5 4
2
0 2001
2002
2003
%
2004
2005
2006
o n o p g e lo s te to lk d a ta
We zien hier dat er in 2005 4,5% minder opgeloste tolkuren waren in de sector Welzijn en Werk dan in 2004, wat volgens het CAB te wijten is aan het beperkte aantal beschikbare tolken, maar ook aan het feit dat er in september 2005 meer tolkuren werden toegekend aan het onderwijs. Daardoor waren er dus nog minder tolken beschikbaar voor de overige twee sectoren (CAB vzw, 2005). In 2006 steeg het aantal onopgeloste tolkuren voor het tweede jaar op rij van 8,5% naar 10,3%.
2.4 Stand van zaken in 2006-2007 Eind 2006 registreerde het CAB 1469 dove cliënten met het recht op tolkuren. 576 onder hen hebben in dat jaar effectief minstens éénmaal een tolk gebruikt. Dat zijn er 7,6% minder dan in 2005 (toen 623 personen). Toch is het totale gebruik van tolkuren in 2006 in de sector Welzijn en Werk gestegen van 8000u naar 9122u. Dat wil zeggen dat de actieve gebruikers in 2006 gemiddeld 15,8u elk hebben opgebruikt. In 2005 was dat maar 12,8u elk per jaar (“Minder tolkgebruikers in 2006!” website CAB vzw). 49% van de toegekende 9122 tolkuren werden ingezet in het domein Arbeid, 51% in het domein Welzijn. Om deze tolkuren op te lossen beschikte het CAB over ongeveer 116 actieve tolken (waarvan een 63-tal personen rszbijdragen betaalden). Slechts een handvol onder hen bekleedde het statuut van “zelfstandige tolk in hoofdberoep”. Op verzoek van het CAB liet minister van Welzijn Inge Vervotte toe om in het najaar van 2006 te starten met een nieuw experiment. Het CAB mocht een halftijdse tolk aanwerven en die inzetten in Oost- en West-Vlaanderen om te tolken bij opdrachten waarvoor geen freelance tolk gevonden kon worden. Het doel hiervan was om te testen of dit initiatief het 92
aantal onopgeloste opdrachten kon doen inkrimpen. Ook werd onderzocht of deze werkwijze organisatorisch haalbaar was en of een dergelijke job sociaal leefbaar was voor de betrokken tolk. Het is niet toevallig dat de twee voornoemde provincies als proefzones uitgekozen werden, want de vraag naar tolken is er veel groter dan in de andere Vlaamse provincies, zoals afgeleid kan worden uit de volgende grafiek (CAB vzw, 2005): 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0
VL FONDS
bu rg Li m
Vl B ra ba nt
er pe n
l
A nt w
O os t-V
W
es t-V
l
ONDERWIJS
Een verklaring die gegeven kan worden voor de grotere vraag in de provincies Oost- en WestVlaanderen, is in elk geval dat Fevlado zetelt in Gent. Wat betreft het onderwijs zorgt de grote stimulans vanuit Spermalie te Brugge en St. Gregorius te Gentbrugge tot inclusie voor de grotere vraag naar tolken.
93
3. Naar een opening in de sector Onderwijs Het regeringsbesluit van 1994 mocht dan al van historisch belang zijn, het liet jammer genoeg nog niet toe dat “doventolken” vergoed konden worden voor prestaties in het reguliere onderwijs. Het Vlaams Agentschap is enkel bevoegd om de prestaties van de tolken te betalen in de sector Welzijn en Werk. Zij vergoedt dus enkel de privé-tolkuren en de tolkuren in de arbeidssituatie. De tolken in het onderwijs staan in dienst van het Departement Onderwijs, zodat die ook de financiële verantwoordelijkheid voor de tolken voor doven en slechthorenden op zich moet nemen. Vóór 1996 waren er her en der wel enkele bescheiden experimenten geweest met tolken in het onderwijs, maar zij waren tot dan toe gefinancierd buiten de onderwijsoverheid om (door ouders of liefdadigheidsorganisaties). In de aanloop van het schooljaar 1996-1997 knoopte het CAB gesprekken aan met het Departement Onderwijs, over de aanvraag van een dove student die de bijstand van een tolk vroeg bij het aanvatten van hogere studies. Het CAB en de student bezochten samen het departement om de nood aan tolken uiteen te zetten. Uiteindelijk stemde de overheid toe om bij wijze van experiment de student gedurende één jaar met tolken te ondersteunen. Er werd hiervoor een bedrag van circa 250.000 BEF vrijgemaakt. Dit experiment raakte in een stroomversnelling, omdat in de volgende schooljaren veel andere leerlingen uit het middelbaar onderwijs om tolken vroegen. Tal van knelpunten doken dan ook op: er was te weinig geld om alle bijkomende aanvragen te financieren, het bemiddelingswerk van het CAB groeide zienderogen terwijl geen voldoende omkadering voorzien was en het werd bijzonder moeilijk om genoeg tolken te vinden om aan alle aanvragen te voldoen (Dewitte, 2006, persoonlijke correspondentie). Fevlado besloot in 1998 om de betrokken leerlingen en het CAB te steunen en politieke druk uit te oefenen via de organisatie van een (eerste) nationale betoging in Brussel. Het onderhandeld resultaat met het Kabinet van Onderwijs was dat 3330 tolkuren uitgetrokken zouden worden tijdens het schooljaar 1998-1999 en dat elke leerling maximaal 12 tolkuren per schoolweek zou mogen aanvragen. Hierdoor konden 11 leerlingen starten met tolkbijstand. Tijdens het schooljaar 1999-2000 waren er echter al 24 kandidaten. Het gebrek aan tolken liet zich duidelijk voelen en het experiment barstte uit zijn voegen. In 2000 ging het CAB op studiebezoek naar Denemarken. De tolkenorganisatie44 in Kopenhagen maakte veel indruk en het CAB besloot de onderwijstolkenwerking eigenhandig 44
De Kopenhaagse dienst had in 1999 een omzet van circa 31.000 tolkuren, waarvan ongeveer 14.400 in het onderwijs.
94
bij te sturen, met als doel meer tolken te genereren voor de dove leerlingen. Ter aanvulling van de beschikbare tolken, die allen werkten met het statuut van freelancer, wierf het CAB vier tolken aan met een bediendeovereenkomst. Deze tolken vulden de gaten op: zij sprongen bij waar onvoldoende freelance tolken vrij waren voor de leerlingen. Dit systeem werkte, maar werd geconfronteerd met verscheidene handicaps. Vooral de financiering van die tolken met bediendestatuut bleek de achillespees van het experiment. Per gepresteerd tolkuur kende het departement Onderwijs slechts 1345 BEF toe aan het CAB, terwijl men op dat ogenblik in Nederland 2300 BEF en in Denemarken 2722 BEF voorzag. Met een dergelijke laag bedrag per uur werd het bijzonder moeilijk om in Vlaanderen de bediendecontracten terug te verdienen via gepresteerde tolkuren. Een bijkomend nadeel was dat deze tolken enkel ingezet konden worden in het onderwijs. Tijdens vakanties en examenperiodes waren zij vaak technisch werkloos. In Denemarken daarentegen konden dergelijke tolken met bediendestatuut zowel in de sectoren Welzijn, Werk als in Onderwijs ingezet worden, omdat daar eender welke overheid of instelling hetzelfde uurtarief betaalde aan het tolkenbureau (Dewitte, 2006, persoonlijke correspondentie). Op 15 mei 2001 organiseerde Fevlado een tweede manifestatie in Brussel. Na de betoging startten moeizame onderhandelingen met Onderwijs. Daar waar de onderhandelaars van de Dovengemeenschap de vraag hadden om per tolkuur méér geld te investeren zodat de werkomstandigheden van de tolken zouden verbeteren, wilde de overheid het toegezegde geld gebuiken om meer tolkuren te voorzien voor het snel stijgende aantal dove leerlingen dat om een tolk VGT of om een schrijftolk vroeg. Het resultaat was in die zin ontgoochelend, want door deze maatregel bleek een bediendestatuut voor tolken niet verder financierbaar wegens “te duur”. Het CAB, dat jaarlijks een overeenkomst aanging met het Departement Onderwijs om een bepaald contingent tolkuren op te lossen, overwoog even om haar activiteiten voor het onderwijs stop te zetten wegens de onhaalbaarheid van haar opdracht (in casu: het niet beschikken over voldoende tolken). Uiteindelijk werd een regeringsoverleg georganiseerd, waarop ook Fevlado en het CAB aanwezig waren. De onderwijsoverheid wees er op dat zij al een dubbele extra inspanning leverde, zij financierde nl. méér uren voor méér leerlingen én volgde het Regeringsbesluit van 2000 waarin de vergoeding van de tolken net opgetrokken was. Men zegde bijkomend toe dat de onderwijstolken voortaan 0,25 euro per km zouden ontvangen (wat tot dan toe maar 6 BEF geweest was) en dat de financiering van het CAB verbeterd zou worden (Dewitte, 2006, persoonlijke correspondentie). Het experiment van de tolken met bediendestatuut werd tenslotte stopgezet zodat de volgende schooljaren enkel nog met freelance tolken werd gewerkt. 95
3.1 Visualisatie: tolk voor doven en slechthorenden in het onderwijs Het CAB stelt, zoals hierboven reeds vermeld, via zijn website visualisaties beschikbaar van het aantal beschikbare tolken, het aantal tolkuren per jaar, het aantal leerlingen dat een tolk aanvraagt, enz…
3.1.1 Aantal leerlingen met tolk: 1996-2006 58
2006 2005
57 53
2004 2003
50 45
jaar
2002 2001
33
2000
29
1999
24
1998
11
1997
4
1996
1 0
10
20
30
40
50
60
70
aantal leerlingen
Op de bovenstaande grafiek zien we dat het aantal leerlingen dat een tolk gebruikt op school, een stijgende trend volgt beginnend met slechts 1 leerling in 1996 tot 58 leerlingen in 2006. Voor 1999 en 2000 werd enkel rekening gehouden met schrijftolken (CAB vzw, 2005).
3.1.2 Aantal uitgevoerde tolkuren: 2002-2005 De statistieken van het CAB volgen niet de schooljaren, maar kalenderjaren. Zo werd eind 2002 gemeld dat er in dat jaar in de sector Onderwijs 5141,5 tolkuren werden uitgevoerd (CAB vzw, 2002). In het kalenderjaar 2003 werden in de sector Onderwijs 6705,5 tolkuren uitgevoerd (CAB vzw, 2003), in 2004 waren dat 7153 tolkuren (CAB vzw, 2004) en in het kalenderjaar 2005 7267u. Nieuw in 2005 was het tolken in de beroepsopleidingen (BS0), hierin werden 378 uren uitgevoerd (CAB vzw, 2005).
3.1.3 Aantal tolkuren per leerling Aangezien er geen gegevens van het aantal tolkuren per jaar werden vrijgegeven van vóór 2002, kunnen we enkel berekenen hoeveel uren de geïntegreerde leerlingen een tolk ter beschikking kregen vanaf het kalenderjaar 2002. In 2002 kregen 45 leerlingen elk ongeveer 114 tolkuren ter beschikking gedurende het hele jaar. In 2003 konden 50 leerlingen elk rekenen op een 134-tal tolkuren voor het hele jaar. In 2004 hadden 53 leerlingen elk opnieuw ongeveer 134 tolkuren en in 2005 integreerden 57 leerlingen die elk ongeveer slechts 127 tolkuren kregen voor dat jaar. De daling in aantal tolkuren in 2005 is te wijten aan het feit dat er vier bijkomende leerlingen integreerden, maar 96
dat het beschikbare aantal tolkuren niet substantieel steeg (een minieme stijging van 114,5 uren). Als we bekijken hoeveel lesuren een leerling doorgaans op school doorbrengt, zien we dat het aantal uren waarvoor zij een tolk krijgen (dat zijn zo’n 4 à 8 uren per week) echt miniem is en dat zij dus grondig moeten selecteren voor welke vakken zij de tolk echt nodig hebben en voor welke niet. Het potentiële aantal tolkuren zegt echter niet veel over de realiteit: er moet nog rekening gehouden worden met de oplossingsgraad van de tolkdata. In 2004 bijvoorbeeld konden 94,56% van de aanvragen ingevuld worden, in 2005 was dat 87,9%. De integrerende leerlingen krijgen op zich al niet vaak een tolk ter beschikking, maar door het drastische tekort aan tolken kan zelfs het hun beloofde aantal uren niet altijd toegekend worden (CAB vzw, 2006). Vanuit de dovenscholen wil men er op wijzen dat sommige leerlingen slechts kunnen integreren indien zij een veel groter pakket tolkuren toegekend worden. Deze leerlingen blijven dus aangewezen op het bijzonder onderwijs, hoewel ze met behulp van een tolk een hoger niveau zouden aankunnen en andere beroepskeuzemogelijkheden zouden hebben (Vermeerbergen, 2003: 14).
3.1.4 Schooljaar 2005-2006-2007 Tijdens het schooljaar 2005-2006 konden de 57 dove leerlingen die integreerden in het gewone onderwijs een beroep doen op 9350 tolkuren, wat neerkwam op ongeveer 4 tot 8 tolkuren per week per leerling. Het CAB vulde in dat schooljaar 88,53% van de voorziene uren in met een tolk, wat toch iets beter is dan de 87,9% van het jaar ervoor. Tijdens het schooljaar 2006-2007 startten 58 leerlingen en hiervoor mogen 10.060 tolkuren ingezet worden. De bescheiden jaarlijkse aangroei van het aantal beschikbare tolken laat wel toe om ieder jaar aan meer leerlingen de bijstand van een tolk te verlenen, maar zoals hierboven reeds vermeld kan het tolken in het onderwijs dan wel de oplossingsgraad van de aanvragen in de andere sectoren beïnvloeden. Vandaar dan ook de dringende nood aan meer tolken en dan vooral aan tolken die het beroep als hoofdberoep willen uitoefenen. Het huidige aantal tolken laat niet toe om het aantal tolkuren per dove leerling per schooljaar substantieel op te trekken, de oplossingsgraad tot 100% te brengen en de regelgeving uit te breiden naar onderwijsdomeinen waarbinnen de prestaties van tolken tot op vandaag nog niet vergoed kunnen worden, bv. het volwassenenonderwijs (Dewitte, 2006, persoonlijke correspondentie).
97
3.2 Het tolken op school Als we het hebben over de integratie in het reguliere onderwijs, moeten we toch even stilstaan bij enkele specifieke problemen die de integratie met zich mee kan brengen. De leerling moet de Vlaamse Gebarentaal goed kennen om de les te kunnen volgen met een tolk VGT, maar ook aan de tolk worden bepaalde eisen gesteld.
3.2.1 De kennis van de taal Het inzetten van een tolk VGT veronderstelt dat de dove of slechthorende leerling of student de Vlaamse Gebarentaal voldoende kent. Een probleem hierbij is dat men veronderstelt dat de jongeren de taal voldoende beheersen om deze als onderwijsmedium te kunnen gebruiken, terwijl hen geen structurele mogelijkheden wordt geboden om de taal te leren; niet iedereen leert immers automatisch de Vlaamse Gebarentaal. Vooral voor de 90 tot 95% van de dove kinderen die geboren worden in een horend gezin moet de vraag gesteld worden of hun contacten met andere doven voldoende zijn om tot het gewenste niveau van taalbeheersing te leiden (Vermeerbergen, 2003: 9). Zoals gezegd vereist het inzetten van een tolk VGT een optimale kennis van de Vlaamse Gebarentaal. Positief is dus dat de leerling er voor kan opteren om met een schrijftolk te werken. Deze tolk typt alles wat er gezegd wordt in de les in op de computer zodat de leerling hierop kan meevolgen. Ook leerlingen die doorgaans een tolk VGT gebruiken, kunnen voor een schrijftolk opteren voor vakken waar het moeilijk is te volgen in VGT.
3.2.2 De specificiteiten van tolken in het onderwijs De tolken die ingezet worden in het onderwijs zijn opgeleid in functie van tolkopdrachten bij volwassen mensen. Tolken in het onderwijs is echter totaal verschillend van wat zij hoofdzakelijk in hun opleiding gezien hebben. Een tolk kan maar goed tolken indien hij of zij voldoende vertrouwd is met de vakinhoud. Om te tolken in het onderwijs moet de tolk dus ongeveer weten wat er gegeven zal worden, zodat hij of zij de specifieke termen en inhouden duidelijk en op een correcte wijze kan overbrengen naar de leerling. Een aantal vakken, bv. taalvakken, zijn moeilijk te tolken. Voor taalvakken is een schrijftolk, van wie een goede beheersing van het schrijven van de desbetreffende taal, veelal de beste keuze. Aangezien steeds meer leerlingen integreren in het gewone secundair onderwijs betekent dit dat er in de toekomst, eens deze leerlingen klaar zijn met de humaniora, steeds meer vraag zal zijn naar tolken in het hoger onderwijs. Het tolken van colleges op een ‘hoger niveau’ vraagt meer inspanning van de tolk, zodat er in de toekomst oplossingen bedacht zullen moeten 98
worden opdat de tolk niet te veel belast zou worden. Aangezien het tolken van colleges het best vergeleken kan worden met congrestolken, is een optie hier bijvoorbeeld om twee tolken in te schakelen die elkaar kunnen aflossen. De tolkenopleidingen kunnen ook op de nieuwe trend inspelen, door bijvoorbeeld te werken met verschillende niveaus of moeilijkheidsgraden in de opleiding. Ook Fevlado pleitte reeds voor een gediversifieerde tolkenopleiding (Vermeerbergen, 2003: 10-11).
3.2.3 Integratie: steeds de beste keuze? Het ‘omarmen’ van de integratie van dove en slechthorende leerlingen in het reguliere onderwijs betekent niet een afwijzing van het ‘dovenonderwijs’. Sommige dove leerlingen die bijvoorbeeld niet kunnen aarden tussen hun horende klasgenoten of veel moeite hebben met het volgen van de lessen zouden vaak liever opteren voor een dovenschool. Zij doen dat niet omwille van diverse redenen, zoals het beperkte academisch aanbod of het imago van het buitengewoon onderwijs. Dr. Myriam Vermeerbergen uitte, in naam van het VGTC, in de tekst “Inschakeling van tolken bij onderwijsintegratie” (2003: 17) de wens dat er in de toekomst, naast het verder uitbouwen van de integratiemogelijkheden, ook gewerkt zal worden aan de verbetering van het onderwijs dat aangeboden wordt in de dovenscholen. Dove en slechthorende jongeren zouden de kans moeten krijgen te kiezen uit een brede waaier van opleidingen in het buitengewoon onderwijs, die dan bovendien ook nog recht geven op een diploma dat gelijkwaardig is aan een diploma voor een vergelijkbare opleiding in het gewone onderwijs. Eén manier om middelen vrij te maken voor een groter aanbod zou bijvoorbeeld het schrappen of reduceren van gelijkaardige opleidingen in verschillende scholen zijn. Niet alleen dient het aanbod van het buitengewoon onderwijs uitgebreid te worden, er dient ook gewerkt te worden aan het imago van het buitengewone en hier specifiek het dovenonderwijs. Dankzij een ruime omkadering, gespecialiseerde medewerkers, speciale hulpmiddelen enz. kan aan jongeren met bepaalde noden meer aandacht en in sommige opzichten zelfs een betere opleiding geschonken worden. Het dovenonderwijs kan en dient zich dan ook op deze manier te profileren (Vermeerbergen, 2003:18).
99
4. Justitie en overheid45 De rechtbank aanvaardt Vlaamse Gebarentaal als een communicatiemiddel tijdens processen. In sommige gevallen (afhankelijk van de situatie) nemen de rechtbanken de kosten op zich. In bepaalde situaties betalen ook politiediensten de tolkkosten. Dit is grotendeels afhankelijk van de dove persoon zelf. Als deze mondig genoeg is om duidelijk te maken aan het gerecht dat deze laatste er zelf voor moet zorgen dat het proces, ondervragingen of dergelijke meer toegankelijk gemaakt worden, kan het gebeuren dat de rechtbank zelf de kosten voor de tolk VGT op zich neemt. Als de dove persoon dit recht niet opeist, gaan de tolkuren van zijn ‘privé-tolkuren’ af. Wat de overheid betreft betalen sommige provinciale, gemeentelijke en stedelijke overheden de tolkkosten bij hun vergaderingen en culturele activiteiten om deze zo toegankelijk te maken voor Dove VGT-gebruikers. Op die manier hoeven deze personen dus geen gebruik te maken van hun eigen 10% tolkuren tijdens de arbeidstijd. Het Vlaams Parlement bijvoorbeeld betaalt de tolken VGT voor parlementslid Helga Stevens.
45
Bron: Doof Actie Front, Vlaams Gebarentaalcentrum vzw, Fevlado vzw: “Toelichting erkenning van de Vlaamse Gebarentaal”, p. 9-10.
100
5. Verloning tolken Vlaamse Gebarentaal 5.1 Evolutie van de tolktarieven Vóór 1994 kwam de overheid nog niet tussen in de kosten van de tolk voor doven en slechthorenden. In 1991 was het tarief voor instellingen 833 BEF/u, waarvan 600 BEF naar de tolk ging. Voor doven was het tarief 400 BEF/u (Buyens, 2003: 137). In 1992 werd een eerste aanpassing aan het tarief doorgevoerd. Voor het eerst was er sprake van een reisvergoeding (45 BEF/km). Het werd duidelijk dat ook reistijd en verplaatsingskosten in het vervolg betaald zouden moeten worden. Tot dan werden die niet vergoed en kostte dat de tolk zelf in feite geld (Buyens, 2003: 137). In januari 1994 werd een akkoord bereikt tussen de Beroepsvereniging van Doventolken, het CAB en Fevlado, dat er 100 BEF startgeld plus 4 BEF/km reisvergoeding zou worden betaald door de cliënt zelf, bovenop de voorziene vergoeding van het Vlaams Fonds (Buyens, 2003: 138-139). Deze formule was vrij ingewikkeld, maar had het voordeel dat dove cliënten die ver van tolken woonden, toch niet teveel reisvergoeding zouden betalen in vergelijking met dove cliënten die het voordeel hadden dat zij veel dichter bij vrije tolken woonden. Enkele jaren nadien, in december 1996, toen de geografische spreiding van de actieve tolken billijker werd voor alle gebruikers, werd deze formule afgevoerd en kwam het bedrag van 6 BF/km zonder startvergoeding in de plaats. Nog later sloten Fevlado, het CAB en de VVTG46 een nieuw sociaal akkoord, waardoor dit bedrag zou veranderen in een dubbel tarief: 0,2 euro per km in het geval de dove gebruiker zelf betaalt en 0,25 euro per km in het geval derden de reiskosten betaalden. In mei 1994 werd een laatste wijziging doorgevoerd in de tarieven, voor het Besluit van de Vlaamse regering in november 1994 uiteindelijk het Vlaams Agentschap verantwoordelijk stelde voor de uitbetaling van de tolken VGT. In de situatie waarin een dove of een dovenvereniging moest betalen, werd 325 BEF/u plus reiskosten van 5 BEF/km gerekend. Wanneer een instelling van horenden of een horende persoon moest betalen, werd 780 BEF/u gerekend. Wanneer een dovenvereniging ten slotte een tolk aanvroeg voor een hele dag, diende die 2000 BEF/dag te betalen Het Besluit van juli 1994 legde de tarieven uiteindelijk vast op 580 BEF/u. Dit tarief werd in 1997 verhoogd tot 705 BEF/u, en in 2002 tot 1000 BEF/u. Er wordt hierbij geen rekening
46
De VVTG is de vzw “Vlaamse Vereniging Tolken Gebarentaal”, gesticht op 21/11/2000. De vereniging volgde de vroegere “Beroepsvereniging voor Doventolken” op als belangenvereniging van de tolken VGT.
101
gehouden met de verplaatsing- voorbereiding- en wachttijd. Dikwijls moet een tolk de tijd nemen om zich voor te bereiden op de komende opdracht. De tolk moet immers, om goed te kunnen tolken, weten waar het over zal gaan. Daarnaast moet de tolk een kwartier voor het aanvangsuur reeds ter plaatse zijn en dat is voor de tolk ‘verloren’ tijd die niet vergoed wordt (Buyens, 2003: 137).
5.2 De inkomensenquête anno 2004 Het beroep van tolk Vlaamse Gebarentaal is een beroep in wording. Sinds 1994 (sector Welzijn en Werk) en 1997 (sector Onderwijs) stijgt de vraag naar tolken jaarlijks. Wel is het zo dat er bij ons, net als in andere Europese landen, een groot tekort is aan tolken. In functie van de stijgende vraag is er vooral, naast de tolken die hun activiteit in bijberoep uitoefenen, nood aan tolken die er hun hoofdberoep van maken. De laatste jaren was er een positieve trend merkbaar: een aantal tolken probeert van het tolken haar hoofdactiviteit te maken. Omdat er geen cijfers of studies beschikbaar waren, hield de vzw Vlaams Communicatie Assistentie Bureau voor doven in 2004 een kleine enquête naar de leefbaarheid van het beroep van “zelfstandige tolk in hoofdberoep”. Een Vlaamse tolk ontving anno 2004 27,08 euro per begonnen tolkuur, de reisvergoeding bedroeg naargelang de situatie 0,20 of 0,25 euro/km (deze wordt echter niet betaald door het Vlaams Agentschap maar door de cliënt of door iemand anders die wil tussenkomen in de kosten). In 2004 waren er acht tolken die het beroep van tolk Vlaamse Gebarentaal het hele jaar in hoofdberoep hebben uitgevoerd. Zeven daarvan werkten mee aan de enquête: Vraag 1: Hoeveel tolkuren heeft u in 2004 uitgevoerd? Antwoord: gemiddeld 681,35u (ongeveer 13 per week) Vraag 2: Hoeveel bedroeg het totaal van uw honoraria in 2004? Antwoord: gemiddeld 18621,47 euro Vraag 3: Hoeveel bedroeg het totaal van uw vervoerskosten? Antwoord: gemiddeld 2010,28 euro Vraag 4: Hoeveel bedroeg het totaal van de beroepskosten die door u aangegeven werden? Antwoord: gemiddeld 5071,24 euro Vraag 5: Hoeveel bedroeg het totaal van uw sociale bijdragen? Antwoord: gemiddeld 2801,3 euro Vraag 6: Welk was het nettoresultaat of m.a.w. uw belastbaar inkomen? Antwoord: gemiddeld 11834,48 euro
102
Vraag 7: Hoeveel bedroeg de totale belasting op uw inkomen in 2004? Antwoord: gemiddeld 2117,27 euro Vraag 8: Hoeveel inkomen bleef er over na betaling van de belastingen? Antwoord: gemiddeld 9717,2 euro (CAB vzw, 2004) Vanuit deze resultaten kunnen we duidelijk zien dat het met deze verloning moeilijk is om dit beroep te blijven uitoefenen als enige bron van inkomsten. Bovendien worden slechts de effectief getolkte uren betaald. De voorbereidingstijd en reistijd worden tot op heden niet vergoed.
5.3 Staking tolken Op 1 en 4 september 2006 staakten de Tolken Vlaamse Gebarentaal in zowel de sectoren Onderwijs als Welzijn. In de sector Welzijn en Werk staakten de tolken omdat zij een hogere verloning willen. Over het Departement Onderwijs waren de frustraties heel groot en de tolken staakten om hun verloning én werksituatie te verbeteren. Uit de brief van Vera Vermaercke47, voorzitter van de VVTG, aan de minister van onderwijs blijkt wat de frustraties van de tolken in het onderwijs zijn. De ver doorgedreven controles van de tolkuren (tot vijf controles per tolkuur!) door de administratie van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen noemt zij intimidatie. Het is tevens absurd dat zoveel geld naar de controles gaat, terwijl er voor de tolken en tolkuren blijkbaar geen geld over is. Zij verklaarde ook dat de richtlijnen die door deze cel worden gehanteerd, onoverzichtelijk zijn en geregeld veranderd worden. Daarom is het onaanvaardbaar dat bij administratieve fouten het loon wordt ingehouden. De wantrouwigheid van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen zorgde er in het verleden al voor dat enkele tolken gestopt zijn met dit beroep, terwijl er reeds een schrijnend tekort aan tolken is. Toen op deze brief geen bevredigend antwoord kwam, besloot het VVTG over te gaan tot staking. De argumenten tot staking waren: slechte verloning, het (nep)statuut van zelfstandige en de regelneverij in het onderwijs. In een notendop vroegen zij dus om een eerlijk loon en een aanvaardbaar, aangepast statuut. Ook wilden zij dat het wantrouwen van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen zou ophouden en dat de controle door het CAB zou volstaan. Fevlado, de Vereniging van Vlaamse dovenorganisaties, steunde de staking. Ook zij drongen er bij de minister op aan om de werksituatie van de tolken te verbeteren. Zij beseffen dat het 47
De brief wordt in bijlage toegevoegd.
103
voor een tolk Vlaamse Gebarentaal onmogelijk is om als zelfstandige financieel te overleven. Doordat hierdoor steeds meer tolken stoppen, wordt het tekort groter en is het onmogelijk om de uitbreiding van tolkuren die Fevlado steeds bepleit te bekomen en in te vullen (Fevlado vzw, Dovennieuws september/oktober 2006). Ongeveer een maand later, op 9 oktober 2006, kondigden de ministers van onderwijs en welzijn het akkoord aan dat zij bereikten met de VVTG. Vanaf 1 september 2007 zullen de tolken 3 euro per uur meer verdienen. Vanaf 1 september 2008 komt daar nog 1 euro bij. Momenteel ontvangt een tolk 27,08 euro per begonnen tolkuur. Uiteindelijk zou dit dus een verhoging betekenen tot 31,08 euro per uur. Aanvankelijk eisten de tolken een opslag van 12 euro per uur48 en vroegen ze om hun statuut als zelfstandige te bekijken en een stappenplan uit te werken. De onderhandelingen strandden uiteindelijk op slechts één aanpassing aan de situatie: 4 euro extra gespreid over vier jaar. Over de ‘regelneverij’ en het statuut van zelfstandige werd niets beslist. Ik polste zelf via email naar de reactie van Vera Vermaercke, voorzitter van de VVTG, op het akkoord en vroeg haar wat er nu concreet veranderd was aan de situatie van de tolken VGT in het onderwijs. Zij antwoordde dat het enige wat ze verkregen hadden een kleine loonsverhoging was, met hun andere argumenten werd geen rekening gehouden. “Er zal hiermee niets fundamenteels veranderen”, schreef ze, “en zoals gewoonlijk is dat een zoethoudertje” (Vermaercke, 27/04/2007, via email). Ook Fevlado was ontgoocheld. Hun reactie was te lezen in het persbericht van 10 oktober 2006: “Men mag niet vergeten dat er zonder tolken geen sprake kan zijn van integratie van de dove en horende gemeenschap. Indien men de tolken blijft zoet houden met kruimeltjes zal de Dovengemeenschap op een bepaald moment geconfronteerd worden met een schrijnend tekort aan tolken.(...) Een opslag van 4 euro over twee jaar zal er niet voor zorgen dat meer mensen het beroep tolk Vlaamse Gebarentaal in hoofdberoep willen uitoefenen. Dit is een gemiste kans voor de tolken en de Dovengemeenschap”. (Heyerick I., persbericht Fevlado)
48
Die 12 euro was een schatting om in de buurt te komen van het uurloon van de tolken NGT in Nederland. Zij ontvangen momenteel ongeveer 42 euro met daarbovenop een reistijdvergoeding. In Vlaanderen wordt de reisen voorbereidingstijd niet vergoed (Vermaercke, 27/04/07, via email).
104
6. Knelpunten in de huidige tolkenwerking Tijdens de discussie die volgde op de voorstelling van (een kortere versie van) bovenstaande tekst voor het bevragingsproject kwamen enkele wensen en voorstellen naar voor die de situatie van de tolken VGT én hun gebruikers zouden kunnen verbeteren. In wat volgt komen de knelpunten aan bod in verband met de tolkenwerking in Vlaanderen. Deze opsomming werd door Dirk Dewitte van het CAB en mezelf opgesteld. Het betreft tekorten in het huidige systeem, waar de Vlaamse Dovengemeenschap snel verandering in wil zien. De knelpunten bevinden zich zowel in de sector Welzijn en Werk, Onderwijs als Justitie.
6.1 In de sector Welzijn & Werk 6.1.1 Te kleine urencontingenten De voorziene tolkuren-contingenten bleken in 2004, 2005 en 2006 telkens niet te volstaan. Naar het einde toe van elk jaar, reeds in september of oktober, bleek steeds dat het voorziene geld om de tolken te betalen, bv. voor 8000 uren in 2005, bijna opgebruikt was. Vanwege dit tekort was het CAB telkens genoodzaakt te schiften in de aanvragen en enkel daar een tolk te sturen waar die onontbeerlijk was, bv. bij een doktersbezoek of een gesprek tussen een school en de ouders van de integrerende leerling. Helga Stevens, Vlaams Parlementslid en zelf Doof, haalde dit probleem aan in de commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin op de vergadering van 07/02/2006 en beklemtoonde dat het tekort aan tolkuren voor zowel gebruiker als tolk nefaste gevolgen heeft (via website Vlaams Parlement): Dove mensen met een dossier bij het Vlaams Fonds hebben recht op 18 tolkuren per jaar voor allerlei privé-zaken zoals een bezoek aan de notaris, het oudercontact op school, een vergadering van een vereniging enzovoort. Daarbovenop hebben ze ook recht op tolkuren voor 10 percent van hun arbeidstijd. Beide aantallen kunnen zo nodig worden verdubbeld. Dat is dus voor de leefsituatie tot 36 uren per jaar en voor de werksituatie tot 20 percent van de arbeidstijd. Het beperkte budget maakt dat het bovenstaande slechts een theoretisch recht is. Volgens het jaarverslag van het Vlaams Fonds van 2004 maakt amper 10 percent van de doven, een zeshonderdtal mensen, gebruik van deze dienst. Dat betekent echter dat bij een gemiddeld gebruik van 14 uur per jaar door deze beperkte gebruikersgroep, het budget reeds opgebruikt is. 14 uur is enorm weinig. De eerste slachtoffers van het tekort zijn de dove mensen zelf, maar het heeft ook gevolgen voor de tolken, want zij zaten noodgedwongen thuis. Aangezien ze als zelfstandigen werken, konden ze in die periode van een tot twee maanden zonder inkomen uit tolkopdrachten ook geen beroep doen op een werkloosheidsuitkering. Dat is natuurlijk nefast voor deze beroepsgroep. (Stevens, 2006, mijn onderstreping)
105
6.1.2 Bijscholing en herscholing in functie van tewerkstelling Enkel dove gebruikers die effectief werk hebben, beschikken over een vrij aanzienlijke arbeidstolkurenreserve (10% van hun arbeidstijd), die zij kunnen aanwenden om zich bij te scholen in functie van hun werk. Dove werklozen kunnen geen arbeidstolkuren gebruiken om zich verder bij te scholen. Hoewel er precedenten zijn waarbij de VDAB is tussengekomen bij de tolkkosten van dove werklozen die een beroepsopleiding volgden, bestaat hierover geen duidelijke regelgeving. Ook bij de zoektocht naar werk, zoals onder andere een sollicitatiegesprek, kan de dove persoon geen beroep doen op arbeidstolkuren en moet hij noodgedwongen gebruik maken van zijn privé-tolkuren.
6.1.3 Het tekort aan tolken Het aantal onopgeloste tolkdata schommelt tijdens de laatste jaren tussen 4,5 en 8,5 %. Hoewel dit percentage in vergelijking met andere landen niet uitzonderlijk is, dient uiteraard gestreefd te worden naar 0 % tekort. Meer tolken betekent op de eerste plaats meer kansen om de 0 % te behalen en betekent verder meer kansen om bij zwaardere opdrachten gelijktijdig twee tolken in te schakelen. Het probleem van het tekort aan tolken heeft echter ook te maken met de te kleine tolkurencontingenten en het onaantrekkelijke statuut van zelfstandige, waardoor veel tolken Vlaamse Gebarentaal het beroep verlaten. Helga Stevens kaartte ook dit probleem al enkele malen aan: Bovendien is er nu reeds een enorm tekort aan beschikbare tolken Vlaamse Gebarentaal door het weinig aantrekkelijke statuut. Vele tolken verlaten het beroep. Nu reeds worden heel wat aanvragen geweigerd bij gebrek aan beschikbare tolken. Omdat de tolken waarmee ik gewoonlijk samenwerk, verhinderd waren, heb ik reeds enkele malen via het CAB een tolk aangevraagd, maar telkens kwam ik met lege handen terug. (Stevens, 2006, mijn onderstreping) Op de vergadering van 07/02/2006 voor de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (website Vlaams Parlement) legde zij tevens uit dat het tekort aan tolken demotiverend is voor doven die, als zij een tolk aanvragen, er vaak geen ter beschikking krijgen: Sommige dove mensen raken gewoon gedemotiveerd en dienen geen tolkaanvraag meer in. Dat heeft ook een invloed op de gegevens die worden verzameld. Die kunnen hierdoor immers niet accuraat zijn. U begrijpt dat, als er bij elke aanvraag tolken voorhanden zouden zijn, het beschikbare aantal tolkuren nog sneller opgebruikt zou zijn. Erger nog is dat deze situatie zich heeft voorgedaan eind 2004 en nogmaals eind 2005. (Stevens, 2006)
106
6.1.3.1 Het experiment met de instant-tolk Tijdens de eerste maanden van dit (tien maanden durende) experiment kon de betrokken tolk heel wat tolkdata, die niet ingevuld konden worden met freelance tolken, oplossen. Het is echter vandaag te vroeg om definitieve statistische conclusies te trekken over het effect van de inzet van de instant-tolk op het aantal onopgeloste tolkdata in de proefzones. Zelfs als dit experiment wordt beoordeeld als succesvol en verlengbaar, dan nog moet de bijkomende vraag beantwoord worden of het experiment uitgebreid kan/mag worden naar de rest van Vlaanderen. Uitbreiding vermijdt dat de gebruikers in de rest van Vlaanderen gediscrimineerd worden. Daartegenover staat dat het aantal aanvragen in de rest van Vlaanderen in absolute cijfers beduidend lager is dan in de proefzones, waardoor het economische rendement van een tweede instant-tolk in de eerstkomende jaren vermoedelijk substantieel lager zal liggen. 6.1.3.2 De vergoeding van de tolk Het probleem van de vergoeding van de tolken strekt zich uit over zowel het domein Onderwijs als over de domeinen Werk en Welzijn. De huidige vergoeding van 27,08 euro per tolkuur is laag in vergelijking met andere landen van de EU. Bovendien is het concept dat achter de Vlaamse vergoeding steekt, vrij eng. In sommige landen worden componenten als reistijd, wachttijd of voorbereidingstijd bij een tolkprestatie ingecalculeerd, in Vlaanderen gebeurt dat niet. De vergoeding van deze ‘verloren’ uren is iets waar ook tijdens de discussie van het bevragingsproject nadruk op werd gelegd. Het CAB kon eind 2006 een 116-tal tolken ter beschikking stellen van hun cliënten. Bijna allen zijn gelegenheidstolken, of betalen rsz-bijdragen als tolk in bijberoep. Tijdens de laatste jaren heeft zich een kleine groep van tolken gevormd die het “statuut van zelfstandige in hoofdberoep” aanneemt. De voorgenoemde inkomensenquête van het CAB over het inkomensjaar 2004 (waaruit blijkt dat zij gemiddeld amper 9717 euro netto per jaar overhouden) leert echter dat dit handvol tolken met de huidige vergoeding van deze job niet zijn broodwinning kan maken. Nochtans spelen deze tolken een belangrijke rol om, naast de bijberoepers, de continuïteit van de dienstverlening te versterken. Het valt af te wachten of de voorziene opslag van 4 euro over twee jaar ertoe zal leiden dat meer tolken actief worden. Vermoed wordt dat dit niet zal volstaan om veel meer tolken met het statuut van zelfstandige in hoofdberoep aan te trekken. Anderzijds zal de opslag misschien wel leiden tot een verhoging van het aantal tolken in bijberoep.
107
6.1.3.3 Het statuut van zelfstandige Het statuut van zelfstandige zorgt er ondermeer voor dat een tolk die dit beroep uitoefent als hoofdactiviteit, financieel onmogelijk kan rondkomen. Op de discussie van het bevragingsproject werd daarom de wens geuit kansen te bieden aan alle actieve tolken, door de mogelijkheid tot zelfstandigenstatuut te behouden, maar ook een bediendestatuut mogelijk te maken. Veranderingen hieromtrent zouden een oplossing kunnen zijn voor het tekort aan tolken. 6.1.3.4 De geografische vraag naar tolken Zoals reeds aangegeven bij de uitleg over het project van de instant-tolk, stelt men sterke geografische verschillen vast in de vraag naar tolken. Zo gingen in het domein Welzijn en Werk in 2005 in West-Vlaanderen 1748 gepresteerde tolkuren door, in Oost-Vlaanderen 3818u, in Antwerpen 1302, in Limburg 405 en in Vlaams Brabant 727u. Ook in het domein Onderwijs zijn de verschillen groot en scoren Oost- en West-Vlaanderen beduidend hoger. Beginnende tolken worden gedwongen om met dit marktmechanisme rekening te houden. De aangroei van tolken in de provincies waar weinig vraag is, verloopt bijgevolg moeizamer.
6.1.4 De betaling van reiskosten en bemiddelingskosten van de tolken Uiteraard betekent het feit dat in nogal wat privé-situaties de dove gebruiker de reisvergoeding van de tolk moet betalen, een rem op de vraag naar tolken. Ook bij de vraag naar tolken in arbeidssituaties zal het feit dat in het algemeen de werkgever de reiskosten op zich neemt, de vraag afremmen, zij het minder dan in de privé-situaties. Personen (of organisaties) die geen “recht op tolkuren” hebben, betalen in sommige gevallen, naast het loon van de tolk, ook een bemiddelingskost aan het centrale tolkenbureau. Het is denkbaar dat dit in dergelijke situaties de vraag naar tolken afremt.
6.2 In de sector Onderwijs 6.2.1 Het tekort aan tolken Tijdens de laatste schooljaren schommelt de oplossingsgraad van het contingent tolkuren dat ter beschikking gesteld wordt van alle leerlingen/studenten, rond de 88%. Om het percentage onopgeloste tolkuren tot 0 te verminderen, maar ook om ervoor te zorgen dat de overheid per leerling méér tolkuren kan aanbieden en dat tolken ook in andere onderwijsdomeinen ingeschakeld kunnen worden (waarvoor nu nog geen financiële tussenkomst bestaat), zijn uiteraard meer beschikbare tolken welkom. Het feit echter dat de werkomstandigheden in het onderwijs (de grote werkdruk waaronder tolken staan die er reeds voor zorgde dat enkelen afhaakten) zelfs na de staking in 2006 niet 108
zullen veranderen, wakkert de hoop dat meer mensen voor het beroep zullen kiezen niet echt aan. Verder gelden ongeveer dezelfde commentaren als diegene die beschreven werden onder 6.1.3. inzake de sector Welzijn en Werk: de vergoeding van de tolken, het statuut van zelfstandige en het feit dat in sommige provincies veel minder tolken worden aangevraagd, werkt het tekort in de hand.
6.2.2 Overregulering? In het domein Onderwijs beschikken de partners die bij een tolkopdracht betrokken zijn (de integratiescholen, de tolken, de leerlingen, het CAB) door een reeks strakke regels over minder autonomie dan in de sector Welzijn en Werk. De handtekening van de leerkracht moet op het einde van elke getolkte les op het rooster ingevuld worden. Indien een leerkracht ziek valt en er een interim komt voor enkele weken, moet de school specifiek uitleggen waarom daar plots een andere handtekening staat. Als een leerkracht of een leerling afwezig is verliest de tolk gedurende die periode zijn inkomen en heeft hij meestal geen tijd om nog een andere opdracht te vinden. Als een leerling één dag ziek is, wordt de tolk voor de dag erna ook meteen afgezegd, voor het geval dat de leerling langer afwezig zou blijven. Naast deze voorbeelden zijn er nog een heleboel regeltjes die de tolk, het CAB, de integratieschool én de leerling extra en onnodig belasten49. Het statuut van zelfstandige lijkt door die overregulering maar nep, want de tolken krijgen geen inspraak en kunnen alleen maar ondergaan (Vermaercke, 27/04/07, via email). De vraag rijst of een bijsturing van sommige regels niet kan leiden tot een soepelere werking die alle betrokken partijen kan bekoren.
6.2.3 Volwassenenonderwijs Levenslang leren is een recht dat ook dove personen zouden moeten hebben. Dove volwassenen die zich willen bijscholen kunnen echter niet terecht in de gewone opleidingscentra zonder dat de opleiding voor hen toegankelijk gemaakt wordt door een tolk (VGT of schrijftolk). Het voorstel van Fevlado om deze tolken ook in te schakelen in het volwassenenonderwijs werd echter genegeerd en de communicatie met het ministerie van Onderwijs hierover blijkt heel moeilijk.
49
Al deze regels zijn te lezen in: Richtlijnen van het Departement onderwijs schooljaar 2006-2007
.
109
6.2.4 Opleiding docenten VGT Tot hiertoe bestaat er nog geen erkende opleiding voor docenten VGT, hoewel die nood er toch is aangezien steeds meer mensen zich inschrijven voor cursussen VGT en dergelijke.
6.2.5 Anderstalige doven Anderstalige doven wordt onderwijs en vorming ontzegd. Tot nu toe is er geen enkel opleidingscentrum uitgerust om deze doven te onderwijzen in de Vlaamse Gebarentaal en geschreven Nederlands, zodat het voor hen moeilijk wordt zich te integreren in Vlaanderen.
6.2.6 Het lager onderwijs Gedurende enkele jaren bestond de mogelijkheid dat scholen uit het gewoon lager onderwijs een tolk bij het departement mochten aanvragen voor een dove leerling. Tegenwoordig is dit niet meer mogelijk50.
6.3 In de sector Justitie en bij de overheid51 Soms betaalt de rechtbank de kosten voor de tolk VGT tijdens het proces van een dove persoon. Dit wordt echter niet altijd gedaan, maar slechts als de dove persoon zelf mondig genoeg is om dit te eisen. Zoniet dient hij zijn privé-tolkuren hiervoor te gebruiken. Sommige plaatselijke overheden nemen de kosten voor een tolk VGT voor een dove werknemer op zich, ook het Vlaams Parlement bv. betaalt het loon van de tolk VGT voor parlementslid Helga Stevens. Sommige diensten zijn er zich van bewust dat een tolk VGT of schrijftolk noodzakelijk is om de communicatie tussen dove en horende persoon te vergemakkelijken. Toch is er een degelijke wetgeving nodig die dit alles in goede banen kan leiden.
50
De belangenvereniging Fevlado zet principieel vraagtekens bij het integreren van lagere school leerlingen. Bron: Doof Actie Front, Vlaams Gebarentaalcentrum vzw, Fevlado vzw: “Toelichting erkenning van de Vlaamse Gebarentaal”. 51
110
Conclusie Over de tolkenwerking in Vlaanderen is al veel nagedacht, gedebatteerd, gediscussieerd... Er is sinds het prille begin, sinds het ontstaan van de tolkenopleidingen en het tolkenbureau, al veel veranderd en herveranderd. Het uurloon van de tolken VGT is een paar keer gestegen, het aantal beschikbare tolkuren wordt jaar na jaar verhoogd, sinds een tiental jaren kunnen dove en slechthorende leerlingen gebruik maken van een tolk om de les te volgen, ... De Vlaamse Dovengemeenschap en haar aanhangers hebben, via lobbywerk en acties, al veel kunnen verwezenlijken. Toch blijven de Dove persoon én de tolken in sommige opzichten in de kou staan. Doordat het aantal tolkuren dat per jaar gefinancierd wordt door de overheid niet volstaat voor het aantal Doven in Vlaanderen die van een tolk gebruik willen maken, kunnen zij niet vaak genoeg een tolk in dienst nemen. De laatste jaren zijn grote tekorten vastgesteld in het tolkurencontingent, waardoor de Dove cliënten, maar ook de tolken, benadeeld worden. Als Doven hen niet meer kunnen inschakelen zijn tolken werkloos en door hun
zelfstandigenstatuut
kunnen
zij
in
dat
geval
geen
beroep
doen
op
een
vervangingsinkomen. Het statuut zorgt er ook voor dat tolken in het onderwijs niets verdienen op vakantiedagen, examendagen, ... Het is begrijpelijk dat dit velen afschrikt en dat mensen die het beroep reeds uitoefenen overwegen er uit te stappen. De strenge regeltjes en de vele controles van de tolken in het onderwijs zijn absurd en voor enkelen de druppel die ervoor gezorgd heeft dat zij het beroep vaarwel gezegd hebben. In het onderwijs zorgt het tekort aan tolken er verder voor dat niet alle tolkuren opgebruikt worden en de overheid daarom de noodzaak er niet van inziet om meer geld en uren ter beschikking te stellen... Het lijkt een vicieuze cirkel waar enkel via een aantal drastische maatregelen door de verantwoordelijke departementen een einde aan gemaakt kan worden.
111
Besluit Deze scriptie had tot doel aan te tonen hoe toegankelijk de Vlaamse media (televisie, radio, geschreven pers en internet) zijn voor de Vlaamse doven en slechthorenden52. Daarna heb ik duidelijk gemaakt wat een tolk voor doven en slechthorenden is en hoe de tolkenwerking in Vlaanderen geregeld is. In het eerste deel van deze scriptie maakte ik duidelijk dat informatieverwerving geen sinecure is voor doven en slechthorenden. Als horende mensen zijn wij er ons vaak niet van bewust dat informatieverwerving en communicatie voor ons zo vlot gaan. Doven en slechthorenden echter, stoten vaak op een heleboel problemen. Als we veronderstellen “dat zij zich wel uit de slag zullen slaan” laten we deze mensen in de kou staan en worden ze in grote mate geïsoleerd van de horende wereld. Het is bijgevolg belangrijk de aandacht te vestigen op het belang van het toegankelijk maken van aspecten van de horende wereld voor doven en slechthorenden. Er dient ook steeds verder onderzocht te worden hoe we deze mensen nog beter kunnen integreren. Het ‘bevragingsproject’ heeft dit als belangrijkste doelstellingen. Dit project, tien jaar na een groot Europees project, probeert de wensen en verlangens van Vlaamse Doven te formuleren en te documenteren om zo een middel te hebben om te lobbyen bij de instanties die de toegankelijkheid tot de horende wereld nog eenvoudiger kunnen maken. Wat de toegankelijkheid van media betreft is teletekstondertiteling een grote hulp bij het televisiekijken. In vroegere enquêtes gaven doven en slechthorenden al aan dat zij zonder ondertiteling gewoonweg geen programma’s kunnen volgen en dat teletekstondertiteling dus een essentieel onderdeel is van hun integratie in de horende wereld: op die manier wordt hen geen informatie meer onthouden. Positief is dat de Vlaamse openbare omroep veel inspanningen levert op dit gebied en probeert tegemoet te komen aan de noden van de Vlaamse doven en slechthorenden. Er zal echter nog veel onderzoek verricht moeten worden om dé beste formule voor het ondertitelen te vinden die beantwoordt aan de verwachtingen van iedereen in deze heterogene gemeenschap. Anderzijds zal er nog veel gelobbyd moeten worden om te verkrijgen wat de Vlaamse Dovengemeenschap ook al jaren vraagt: tolken Vlaamse Gebarentaal op televisie. Het nieuwe digitale tijdperk biedt alleszins enkele positieve
52
Hier noem ik de doelgroep bewust niet “Vlaamse Dovengemeenschap”, omdat veel meer mensen dan diegenen die zich sociocultureel ‘Doof’ noemen baat hebben bij de aanpassingen die gemaakt worden om informatieverwerving te vergemakkelijken
112
vooruitzichten wat betreft het opnemen van ondertitels en dergelijke, wie weet kan deze vernieuwing ook de wens voor tolken invullen? Naast de toegankelijkheid van media deed ik ook de werking van de tolkendiensten in Vlaanderen uit de doeken. Dat er tolkenopleidingen en een efficiënt tolkenbureau zijn, is al een positief punt. Nu moeten nog andere belangrijke knelpunten zoals het te kleine aantal tolken, de inhoud van de tolkenopleidingen, het te kleine aantal tolkuren, de financiering van de tolken enz. aangepakt worden. Het is dan ook de wens van de deelnemers van het bevragingsproject dat de bevoegde instanties (De Vlaamse Regering, het Ministerie van Onderwijs) het belang van tolken zullen inzien en de nodige aanpassingen zullen aanbrengen aan het beleid.
113
Bronnenlijst Algemeen Ø Beck, G. & De Jong, E.(1990). Opgroeien in een horende wereld. Van Tricht uitgeverij, Amsterdam. Ø “De evolutie van gebarentaal in Vlaanderen”, Verschenen in: Van Herreweghe, M. & Vermeerbergen, M. 2004. Gent in Oktober. Gebundelde lezingen van het congres "Gebarentaal in Vlaanderen: lexicografische, onderwijs-pedagogische en socioculturele aspecten." Universiteit Gent, 12-13 oktober 2001. Fevlado-Diversus, Gent. Ø folder Fevlado-passage vzw 2006. Ø folder Fevlado-diversus vzw 2006. Ø folder Fevlado vzw 2006. Ø “Hoe werkt de redactie?”, website VRT Teletekstondertiteling, , (14/03/07). Ø Loots, G., Devisé, I., Lichtert, G., Hoebrechts, N., Van de Ginste, C., De Bruyne, I. (2003). De gemeenschap van doven en slechthorenden in Vlaanderen. Communicatie, taal en verwachtingen omtrent maatschappelijke toegankelijkheid. Cultuur voor doven, Gent. Ø “Nieuw onderzoeksproject omtrent het gebruik en de status van de Vlaamse Gebarentaal”, website Fevlado, , 11/07/06 (19/01/06). Ø Son, N. van, Verboom, M. & Balkom, H. van (1998). Toegankelijkheid van TVprogramma's: eindrapport van een bronnenonderzoek. Sint-Michielsgestel/Grave: Instituut voor Doven en CGL. Ø “Thema Dovencultuur”, website Fevlado, , (06/04/07). Ø Van Herreweghe M. & Vermeerbergen M. (1998). Thuishoren in een wereld van gebaren. Academia Press, Gent. Ø Verstraete, F., Van Herreweghe, M., Vermeerbergen, M., Loots, G., Dr. Knoors, H., de Klerk, A. (1999) Reflecties over Dovencultuur, Cultuur voor Doven, Gent. Ø “Vlaamse Gebarentaal moet officiële taal worden”, De Standaard 21/10/04, via archief op website De Standaard <www.standaard.be> (18/08/06). Ø vzw Cultuur voor Doven. (1998). Eindrapport over het onderzoek naar de status van de Gebarentaal in Vlaanderen. Cultuur voor Doven, Destelbergen. Ø Website bol,< www.bol-online.be/showlinks.asp>, (14/03/07). Ø Website CAB vzw, <www.cabvlaanderen.be>, (14/03/07). I
Ø website De Teugel, <www.deteugel.be/onderwijs5.htm>, (14/03/07). Ø Website Fevlado, , (14/03/07). Ø Website Gebarentaal.be,<www.gebarentaal.be>, (14/03/07). Ø Website Het Reddend Gebaar, , (14/03/07). Ø Website Jong Fevlado, <www.jongfevlado.be>, (14/03/07). Ø Website KIDS,<www.kids.be/indexn.html>, (14/03/07). Ø Website ONICI, <www.onici.be>, (14/03/07). Ø Website VLOK-CI, <www.vlok-ci.be>, (14/03/07). Ø Website tolkopleiding Mechelen, <www.cvo-mechelen.be/tvd_sohokt.htm>, (14/03/07). Ø Website Vlaams Gebarentaalcentrum, <www.vgtc.be>, (14/03/07).
Media Ø Cuypers, F. (2005). Teletekstondertiteling bij kinderprogramma’s. Onderzoek naar het kijkgedrag van en naar het begrip van Karrewiet en W817 bij 6- tot 14-jarige dove en slechthorende kinderen. Niet gepubliceerde scriptie, UGent, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Ø Debackere, J. (2005, 2 maart). Teletekst ondertitelt meer. De Standaard. Via archief op Website De Standaard <www.standaard.be>p. 30. Ø De kracht van 888. (2005, 7 mei). De Standaard. Via archief op Website De Standaard <www.standaard.be>, p.40. Ø Dewulf, B., Antwoord op mijn ([email protected]), 16/04/07.
vragen,
email
aan
Callewier
J.
Ø Dewulf, B en Saerens, G. (2000), Stijlboek Teletekstondertiteling. Intern document VRT-Teletekstredactie. Ø “(interactieve-)Digitale televisie en personen met functiebeperkingen !!”, werktekst KOC, via persoonlijke correspondentie met Heyerick I. Ø Doens, E. (2000), Kwalitatief onderzoek van ondertiteling voor doven en slechthorenden. Intern document VRT studiedienst. Ø Doens, E. (1998), Het kijkgedrag van doven en slechthorenden. Resultaten van een onderzoek. Intern document VRT studiedienst. Ø “Goed nieuws voor wie ondertitels wil opnemen”, website VRT Teletekstondertiteling, (17/06/06). II
Ø “Kan men programma’s met ondertitels opnemen?”, website VRT Teletekstondertiteling, , (17/06/06). Ø Kennis- en ondersteuningscentrum. functiebeperkingen.
(2006).
(i)DTV
en
personen
met
Ø “Een kwarteeuw VRT Teletekst”. De Standaard, 7-8 mei 2005, via archief op website De Standaard, <www.standaard.be> (24/08/06). Ø Glenn & Smith (1998), website Communication Resource Centre, ). Ø Lefevre, E. (2006), Niet voor dovemansoren: Ontsluiting van televisieprogramma’s voor doven en slechthorenden. Een vergelijkende studie tussen de VRT en de RTBF. Niet gepubliceerde scriptie, Ugent, Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. Ø “Live ondertitelen met spraakherkenning”. Onderzoeksvoorstel Universiteit Antwerpen - Hogeschool Antwerpen i.s.m. VRT, maart 2007. Intern document VRT Teletekstredactie, UA en HA. Ø “Minister Bourgeois zorgt voor ondertiteling op regionale TV”, in: Dovennieuws, januari-februari 2006, Fevlado, Gent. Ø National Joint Committee for the Communicative Needs of Persons with Severe Disabilities, (1992), website unm.edu, (26/04/07). Ø “Overheidsgeld voor ondertiteling regionale zenders”. De Standaard 11 december 2005, via archief op website De Standaard, <www.standaard.be> (opgehaald 24/08/06). Ø Rousseaux, S. Antwoord op mijn ([email protected]), 01/02/07.
vragen,
email
aan
Callewier
J.
Ø Slembrouck, S. & Van Herreweghe, M. (2005). “Teletekstondertiteling en tussentaal: de pragmatiek van het alledaagse”. In: Schatbewaarder van de taal: Johan Taeldeman. Liber Amicorum. Academia Press, Gent. Ø “Teletekst ondertitelt meer”. De Standaard 2 maart 2005, via archief op website De Standaard, <www.standaard.be> (24/08/06). Ø “Terugblik. Een historische schets van Teletekst Ondertiteling”, website VRT Teletekst, (17/03/07). Ø “Toegankelijke informatie over de eigen omgeving betekent ook integratie: ondertiteling op regionale TV zenders”, Dovennieuws maart-april 2006, Fevlado, Gent. Ø Toemeka vzw, “Krant ‘kieskeurig 2006’”, 4 september 2006. Ø Verreth, F. (2000), Teletekst 20. 8 mei 1980-8 mei 2000, Brochure naar aanleiding van de 20e verjaardag van Teletekst. VRT Teletekst, Brussel. III
Ø “Vraagbaak”, website VRT Teletekst Ondertiteling, (geraadpleegd op verschillende tijdstippen). Ø “VTM gaat Familie ondertitelen”. De Standaard, 31 december 2005, via archief op website De Standaard, <www.standaard.be> (24/08/06). Ø “VRT maakt belofte aan doven en slechthorenden waar”, persbericht Fevlado vzw, 05/12/06 via website Fevlado, <www.fevlado.be>. Ø “VRT ondertitelt 50% van zijn Nederlandstalige programma’s via 888”, persbericht VRT, 5/12/06. Ø VRT. (2006). Beheersovereenkomst 2007-2001 tussen de VRT en de Vlaamse Gemeenschap: de opdracht van de Openbare Omroep in het digitaal tijdperk. Ø VRT teletekstredactie en studiedienst, Overlegbijeenkomst met de Vlaamse Dovengemeenschap. Lezing en discussie, Brussel, 04/12/06. Ø VRT studiedienst, Brochure: “letterlijke of samengevatte OT?”. Oktober 2006, uitgedeeld op overlegbijeenkomst met de Vlaamse Dovengemeenschap, 04/12/06. Ø “Waarom geen ondertitels bij de nachtelijke herhaling van Journaal Laat?”, vraagbaak website VRT Teletekst, (17/08/06). Ø Website Wablieft- de duidelijkste krant van het land. <www.wablieft.be>, laatste update 15/09/06. Ø “Wat is ondertiteling met spraakherkenning?”, vraagbaak website VRT Teletekst, (12/04/07). Ø Wauters, L. (2004). Reading comprehension in deaf children, the impact of the mode of acquisition of word meanings, Universiteit Nijmegen. Ø Website Anysurfer label, <www.anysurfer.be>, (04/09/06). Ø Website Sodac, (06/05/07). Ø Website TV VLAANDEREN, <www.tv-vlaanderen.be>, (28/01/07). Ø “Werkwijze. Hoe werkt de redactie van Teletekst Ondertiteling?”, vraagbaak website VRT Teletekst, (17/03/07). Tolken Ø Buyens, M. (2003). Gebarentaaltolken. Een brug tussen doven en horenden. 20 jaar tolkenschool in Gent. Antwerpen/Apeldoorn.
IV
Ø CAB vzw, 26 januari 2007, “Minder tolkgebruikers in 2006!”, website CAB, , (6/02/07). Ø CAB vzw, 2002, “Het gebarentaaltolken in een oogopslag”, website CAB, <www.cabvlaanderen.be/documenten>, (04/02/07). Ø CAB vzw, 2003, “Het gebarentaaltolken in een oogopslag”, website CAB, <www.cabvlaanderen.be/documenten>, (04/02/07). Ø CAB vzw, 2003, “Het gebarentaaltolken in een oogopslag”, website CAB, <www.cabvlaanderen.be/documenten>, (04/02/07). Ø CAB vzw, 2004, “Het gebarentaaltolken in een oogopslag”, website CAB, <www.cabvlaanderen.be/documenten>, (04/02/07). Ø CAB vzw, 2005, “Het tolken VGT in Vlaanderen in een oogopslag”, website CAB, <www.cabvlaanderen.be/documenten>, (04/02/07). Ø CAB vzw, 2006, “Het tolken VGT in Vlaanderen in een oogopslag”, website CAB, <www.cabvlaanderen.be/documenten>, (04/05/07). Ø CAB vzw, 2004, “Het inkomen van ‘zelfstandige tolken Vlaamse Gebarentaal in hoofdberoep’ anno 2004”, website CAB, <www.cabvlaanderen.be/documenten>, (04/02/07). Ø Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2006, “Vraag om uitleg van Mevrouw Helga Stevens tot Mevrouw Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over een flexibel systeem voor tolkuren”. via website Fevlado vzw, , (19/03/2007). Ø “Deontologische code voor tolk voor doven en slechthorenden”, website CAB vzw, (5/04/07). Ø Dewitte, D. Persoonlijke correspondentie in het kader van het bevragingsproject, november-december 2006. Ø Doof Actie Front, Vlaams Gebarentaalcentrum vzw, Fevlado vzw, 2006, “Toelichting erkenning van de Vlaamse Gebarentaal”, pp.1-21. Ø Fevlado vzw, (2006), “Tolken Vlaamse Gebarentaal staken op 1 en 4 september”, in: Dovennieuws september/oktober 2006, p.5-9. Ø Folder CAB vzw, 2006. Ø Heyerick, I. voor Fevlado vzw, 2006, “Fevlado is ontgoocheld over de loonsverhoging van de tolken”, persbericht 10 oktober 2006, website Fevlado vzw, <www.fevlado.be/pers>, (12/11/2006). Ø Hostens, F. (2004). “Schrijftolken helpen doven en slechtziende personen”, in: Onder Ons, maandblad van ziekenzorg CM, nr. 453, oktober 2004, 35 pp.
V
Ø Neumann Solow, S. (1981). Sign language interpreting: a basic resource book. The national association of the deaf. Ø “Omzendbrief: Doventolken in het voltijds gewoon onderwijs”. Departement Onderwijs, schooljaar 2006-2007. laatste wijziging 09/05/06. via website CAB Ø Richtlijnen Departement Onderwijs schooljaar 2006-2007, website CAB, , (28/04/07). Ø Swabey, L. (1998). “Team Interpreting” in: Workshop Team Interpreting (2000). Nederlandse Beroepsvereniging Tolken Gebarentaal. Ø Van Herreweghe, M. (2005). “Turntaking and turnyielding in meetings with Deaf and hearing participants”, in: Advances in teaching Sign Language interpreters, Gallaudet University Press, Washington D.C., pp. 151-169. Ø Van Herreweghe, M. (2002). ‘Turntaking mechanisms and active participation in meetings with Deaf and hearing participants in Flanders”, in: Turn-taking, fingerspelling, and contact in Signed Languages, Gallaudet University Press, Washington D.C., pp.73-103. Ø Van Herreweghe, M. & Van Nuffel, M. (2000). “Sign (language) interpreting in Flanders, Belgium”. in: Journal of interpretation, Silver Spring, MD: Registry of Interpreters for the Deaf Publications, pp. 101-127. Ø Van Herreweghe, M. & Vermeerbergen, M. (2006). “Deaf signers in Flanders and 25 years of Community interpreting”. In: Taking stock: Research and Methodology in Community Interpreting, Hogeschool Antwerpen, pp. 293-308. Ø Van Herreweghe, M. & Vermeerbergen, M. (2004). Gent in Oktober. Gebundelde lezingen van het congres "Gebarentaal in Vlaanderen: lexicografische, onderwijspedagogische en socio- culturele aspecten." Universiteit Gent, 12-13 oktober 2001. Fevlado-Diversus, Gent. Ø VEHHO, “Wegwijzer schrijfassistentie 2007”. Via website VEHHO (19/04/07). Ø Vermeerbergen, M. (2003). “Het inschakelen van tolken bij de integratie van dove en slechthorende leerlingen en studenten in het “gewone” onderwijs”. (19/03/07). Ø Vermaercke, V., Antwoord op mijn vragen, email aan Jasmien Callewier ([email protected]), 27/04/07. Ø “Vlaamse dovengemeenschap zwaar ontgoocheld door politiek van Vlaams minister van Onderwijs”, persbericht Fevlado vzw, via persoonlijke correspondentie met Heyerick I.
VI
Ø Vlaamse Regering, 20 juli 1994, “Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap de kosten van bijstand door doventolken ten laste nemen”. , (05/02/07). Ø Vlaamse Regering, 25 november 1997, “Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap de kosten van bijstand door doventolken ten laste neemt”. , (05/02/07). Ø Vlaamse Regering, 3 mei 2002, “Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap de kosten van bijstand door doventolken ten laste nemen”. , (05/02/07). Ø Vlaamse Regering, 7 juli 2006, “Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap de kosten van bijstand door doventolken ten laste neemt”. , (05/02/07). Ø Website Van!gebarentaal, , laatste update 04/10/06 (3/04/07). Ø Website Fodok Nederland, , (3/04/07). Ø Workshop Team Interpreting (2000). Nederlandse Beroepsvereniging Tolken Gebarentaal.
VII
Bijlagen Bijlage 1: velotype toetsenbord
http://en.wikipedia.org/wiki/Velotype http://www.veyboard.nl/main.html
VIII
Bijlage 2: Brief van Vera Vermaercke (Dovennieuws september 2006, Fevlado vzw)
V laamse Vereniging Tolken Gebarentaal vzw Prins Leopoldstraat 7, 8310 Sint-Kruis Brugge
-mail : [email protected]
-4408876-21
Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming Dhr. Frank Vandenbroucke H. Consciencegebouw Koning Albert II laan 15 1210 Brussel
Geachte heer
Betreft : intimidatie van tolken door regelneverij van de administratie van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen bij de controle van de tolkuren in onderwijs.
We beseffen dat intimidatie een geladen woord is. Toch is het een woord dat de laatste jaren steeds meer geuit wordt door tolken Gebarentaal en andere betrokken personen. Zeker als het gaat over de ver doorgedreven controles van de tolkuren die dagelijks uitgevoerd worden door de administratie van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen.
Mevrouw Tibau telefoneert bijna dagelijks naar betrokken personen met de eis om bewijzen, afwezigheden van leerlingen en allerlei andere gegevens zo snel mogelijk door te sturen naar haar. Ze doet dit uiteraard in opdracht van haar oversten.
IX
We voelen deze obsessieve manier van controle aan als een ondermijning van onze integriteit en verantwoordelijkheid. Er wordt gesuggereerd dat we proberen te bedriegen en uren te noteren die geen recht op betaling zouden hebben.
De richtlijnen die gehanteerd worden om een goede werking en verwerking van de tolkuren te garanderen, zijn onoverzichtelijk en worden regelmatig zonder overleg veranderd door de administratie van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen. Het wordt voor iedereen onoverzichtelijk en twijfelachtig. Ook omdat de administratie van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen ze zelf niet consequent toepast. Schriftelijk zeggen ze het op de ene manier en mondeling zeggen ze iets anders. Indien gewenst kunnen we daar verschillende voorbeelden van aantonen.
Als een tolk een administratief foutje maakt, dat later perfect kan gecorrigeerd worden en waar de bewijzen voldoende aanwezig zijn dat het om rechtmatig verkregen uren gaat, weigert de administratie van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen die uren nog uit te betalen. Met andere woorden moet een tolk perfect zijn en mag geen fout maken, met straffe van inhouding van het loon. In bijlage vindt u de brief met deze mededeling die vorig jaar aan het Cab werd verstuurd. Zoals steeds hebben de tolken hier geen verhaal. Wij wensen dan ook dat deze afspraak vervalt en dat er in de maand na de opdracht nog correcties mogelijk zijn.
We zijn volwassen mensen die ons beroep met een grote sociale geëngageerdheid uitvoeren. De lage financiële tegemoetkoming en het nepstatuut van zelfstandige zijn daar ook bewijzen van. We zien ook wel het nut in van een controle. In ons geval zijn er vijf verschillende controles op elk tolkuur, wat wel veel is voor een zelfstandige. De manier waarop dit gebeurt is in onze ogen niet meer aanvaardbaar. We zijn geen kleine kinderen. Door onze samenwerking met het CAB, onderwerpen wij ons ook aan controle. Enkel de uren die door het Cab bemiddeld worden en door de tolken worden uitgevoerd volgens de afspraken, worden goedgekeurd. We vragen ons af hoe het komt dat er absoluut geen problemen zijn in de samenwerking met het VFSIPH en dat er in de samenwerking met de Cel Speciale onderwijsleermiddelen steeds problemen zijn. Het zijn nochtans dezelfde tolken die voor beide werken.
De administratie van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen toont een enorm wantrouwen aan alle betrokken partijen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat mensen er moedeloos van worden en afhaken. Het laatste jaar zijn er reeds verschillende tolken gestopt. We vinden dat dit ook een gevaar inhoudt voor het gehele integratiegebeuren en zullen met de betrokkenen overleggen welke stappen nodig zijn om de situatie opnieuw leefbaar te maken.
X
We vernemen ook boze reacties van ouders van dove jongeren. Die mensen weten ook niet meer aan welke afspraken ze zich moeten houden. Voor hen zijn die richtlijnen nog onbegrijpelijker. Als hun zoon of dochter 1 dag thuisblijft van de school, heeft hij of zij de volgende dag geen recht op een tolk. Als dat toevallig een vrijdag is, heeft hij of zij de maandag daarop geen recht op een tolk. Het Cab annuleert systematisch de tolk voor de volgende dag, in geval dat de dove leerling misschien toch nog langer thuisblijft, zelfs als de ouders verwittigd hebben dat hun kind maar 1 dag afwezig zal zijn. Want, als de leerling dan de volgende dag toch nog afwezig zou zijn, moet het Cab uit eigen zak betalen. Deze richtlijn van de Cel Speciale Onderwijsleermiddelen kwam er zomaar eventjes bij dit schooljaar. Integratie of discriminatie?
Al deze overdreven controles en heel enge richtlijnen, met al het ongenoegen van de betrokken partijen tot gevolg, leveren op jaarbasis misschien een verschil op van enkele honderden euro’s (die vaak onrechtmatig werd afgehouden van verstrooide tolken). En dit terwijl men op de administratie bijna voltijds met die controles bezig is. De kosten van deze controles kosten handen vol geld. Dat lijkt ons erg absurd.
We hopen echt op een meer volwassen samenwerking met meer wederzijds vertrouwen. Het is al jaren dat we via een positieve communicatie de situatie proberen te verbeteren, maar ze wordt steeds strakker. Het kost enorm veel geld en energie, die we beter kunnen investeren in de integratie van deze dove jongeren. Is het sop de kool nog waard voor de zelfstandige tolken Gebarentaal? We hopen op een constructief antwoord.
Met beleefde groeten
Vera Vermaercke, voorzitter van de VVTG, in opdracht van de beheerraad.
XI
Bijlage 3: Deontologische code voor de tolk VGT Deontologische code voor tolk voor doven en slechthorenden Het doel van onderstaande deontologische code is enerzijds het aanbieden van een richtlijn voor de tolk voor doven en slechthorenden, anderzijds het verzekeren van de kwaliteit van de dienstverlening. Onder de tolk voor doven en slechthorenden wordt verstaan enerzijds een tolk Vlaamse Gebarentaal en anderzijds een schrijftolk. De tolk Vlaamse Gebarentaal communiceert via de Vlaamse Gebarentaal met de dove partij en in een gesproken taal met de horende partij. De schrijftolk schrijft de gesproken taal neer voor de dove partij. 1. Het aannemen van de tolkopdracht Voordat een tolk een opdracht aanneemt moet hij/zij nagaan of hij/zij zich binnen de opdracht aan de deontologische code kan houden en of hij/zij de opdracht aankan. Hierbij stelt de tolk zich de volgende vragen: - Ben ik voor de opdracht voldoende deskundig? - Beschik ik over voldoende vaardigheden? - Kan ik met mijn eigen maatschappelijke en ethische opvattingen de opdracht goed uitvoeren? Als de tolk één van deze drie vragen ontkennend moet beantwoorden, dan moet hij/zij de opdracht afwijzen. De tolk moet enkel opdrachten aannemen waarvoor hij/zij gekwalificeerd is. In het geval dat er te weinig tolken zijn en dat de enige beschikbare tolk niet de juiste vaardigheden bezit voor een bepaalde opdracht, dan moet deze situatie aan de klant worden voorgelegd. Is de klant de mening toegedaan dat de tolk de opdracht, ondanks het gebrek aan vaardigheden, toch moet uitvoeren dan moet de tolk zelf beoordelen of hij/zij de tolkopdracht aanvaardt of niet. Voor sommige tolken en hun cliënten kan in bepaalde situaties de communicatie gehinderd worden door religieuze, politieke, raciale of seksuele tegenstellingen. Om die reden zal een tolk opdrachten waarvan hij weet dat dergelijke situaties zich zullen voordoen, niet aannemen. Tolken moeten vermijden op te treden in situaties waarbij familieleden, bekenden, vrienden of collega's betrokken zijn indien de objectiviteit en onpartijdigheid (=professionaliteit) van de tolk in het gedrang kan komen. Vooral bij juridische betwistingen is het dan moeilijk aan te tonen dat men onbevooroordeeld is. In noodsituaties zal een tolk moeten optreden voor familieleden, vrienden of naaste collega's. Maar dan moeten alle betrokkenen op de hoogte gesteld worden dat de tolk niet persoonlijk betrokken mag raken bij de gang van zaken. De tolk zal geen opdracht aannemen wanneer de opdracht niet bemiddeld werd door het daarvoor speciaal erkende bemiddelingsbureau 'Vlaams Communicatie Assistentiebureau voor Doven' (afgekort tot CAB). De klant moet zich tijdig (d.i. voor het tijdstip dat de opdracht doorgaat) wenden tot het CAB om beroep te kunnen doen op een tolk. 2. Relatie tot de klant De tolk informeert naar de kennis bij de klanten over de deontologische code en de XII
gedragsregels waaraan de tolk zich moet houden. Als de tolk merkt dat de kennis bij de klant onvoldoende is, verstrekt de tolk terplekke de nodige informatie. De tolk respecteert en stimuleert de zelfstandigheid en de verantwoordelijkheid van de klant en toont dit in zijn/haar houding en gedrag naar de klant. Als de tolk voor minderjarigen werkt, ligt de directe verantwoordelijkheid voor de klant bij de ouder(s), begeleider(s) of verzorger(s). De tolk maakt in aandacht en houding geen verschil tussen dove en horende klanten. De tolk houdt zich aan de bij besluit bepaalde functies. Wanneer zich problemen voordoen tussen de tolk en de bij de tolkopdracht betrokken personen, moet de tolk deze problemen eerst met de klant bespreken. Wordt er geen oplossing gevonden, dan moeten zij het samen eens worden over wie hen het beste kan adviseren. 3. De tolksituatie Het is de taak van de tolk de communicatie tussen twee of meer personen zo vlot mogelijk te laten verlopen. De tolk Vlaamse Gebarentaal vertaalt de boodschap volledig en naar waarheid, zowel qua inhoud als qua bedoeling van de klant. De tolk houdt hierbij rekening met sociale en culturele verschillen. De schrijftolk geeft de gesproken boodschap weer via de geschreven taal, volledig en naar waarheid, zowel qua inhoud als qua bedoeling van de klant. Ook de schrijftolk houdt hierbij rekening met sociale en culturele verschillen. De tolk is verantwoordelijk voor de communicatie en niet aansprakelijk voor de gevolgen die voortvloeien uit de tolksituatie. De tolk moet, als hij/zij vindt dat hij/zij taalkundig of tolktechnisch niet of onvoldoende bekwaam is, dat onmiddellijk aan de klant vertellen en overleggen over mogelijke oplossingen. Als tijdens de tolksituatie blijkt dat de tolk en de klant verschillende maatschappelijke en/of ethische opvattingen hebben, dan zal de tolk deze niet van invloed laten zijn op de tolksituatie. In beide gevallen zal de tolk - indien nodig - uit de tolksituatie terugtreden. De tolk moet uit de tolksituatie stappen als hij/zij op grond van emoties de boodschap onmogelijk exact kan weergeven. Als de tolk een fout maakt tijdens het tolken zet hij/zij deze fout onmiddellijk recht. Wanneer tijdens het tolken zaken onduidelijk zijn dan vraagt de tolk om herhaling, herformulering of uitleg. Wanneer tijdens het tolken de hoeveelheid te tolken informatie te groot wordt, dan vraagt de tolk aan de persoon die het woord voert om te pauzeren, en vervolgens om verder te gaan. De tolk stelt zich qua houding, gedrag en uiterlijk zodanig op dat de aandacht voor het tolken zelf niet gestoord wordt. Een tolk mag niets weg laten van wat er gezegd wordt, en ook niet toevoegen, zelfs niet als hem/haar dat door de overige betrokkenen gevraagd wordt. Hij/zij moet er zich voor hoeden persoonlijk bij de zaak betrokken te worden omdat hij/zij op die manier het resultaat van de communicatie kan beïnvloeden, wat niet tot de taken van de tolk behoort. Wanneer een tolk Vlaamse Gebarentaal moet tolken van een gesproken taal naar gebaren of stemloos gesproken taal dan moet hij/zij communiceren op die wijze die de klant het best begrijpt of het liefste wil. De tolk Vlaamse Gebarentaal en de klant doen er goed aan om, voor de tolkopdracht begint, de tijd te nemen om aan elkaars wijze van communiceren te wennen. XIII
Als de tolk Vlaamse Gebarentaal uit gebarentaal moet tolken, dan moet hij dit doen in de taal van de horende persoon, of dat nu Nederlands of een andere taal is. Een tolk voor doven en slechthorenden moet reeds bij de aanvraag van de tolkopdracht op de hoogte zijn van de brontaal en de doeltaal van deze opdracht. De tolk zal tijdens de tolksituatie geen andere functie vervullen, zoals bijvoorbeeld die van hulpverlener of notulist. De tolk zal evenmin macht of invloed uitoefenen over de klant. De tolk verleent geen tolkdiensten als de klant niet aanwezig is. 4. Zwijgplicht Vanaf het eerste contact met de klant wordt de informatie over een tolkopdracht als vertrouwelijk beschouwd. Bij het aannemen van een tolkopdracht gaat de tolk een vertrouwensrelatie aan met de betrokken persoon of groepen aan. Dit betekent dat de tolk zwijgplicht heeft. De tolk bewaart strikte geheimhouding over wat hij/zij tijdens een tolksituatie hoort, ziet of leest. Tolken dienen te zwijgen over alle informatie die met de opdracht te maken heeft, met inbegrip van het feit dat er dienst verleend wordt. Zelfs schijnbaar onbelangrijke informatie kan schade berokkenen als deze in verkeerde handen valt. Om dit te voorkomen mogen tolken hoegenaamd niets over de opdracht voortvertellen. Wanneer het om openbare bijeenkomsten gaat, moeten tolken zeer discreet zijn over dergelijke bijeenkomsten. De tolk gebruikt de kennis en informatie, die hij/zij door het tolken gekregen heeft, niet in eigen voordeel en werkt er niet aan mee dat anderen van die kennis gebruik of misbruik kunnen maken of zich daardoor kunnen bevoordelen. Wordt de tolkopdracht uitgevoerd door een schrijftolk dan wist de schrijftolk, indien gewerkt wordt met PC, alle op de harde schijf opgeslagen gegevens met betrekking tot de tolksituatie. Als daar behoefte aan is en op voorwaarde dat beide partijen daarmee instemmen, kan de schrijftolk echter de getolkte tekst leveren. Deze bevat niet de door de dove of doofblinde klant gesproken tekst. De tekst is enkel bestemd voor persoonlijk gebruik en niet voor vermenigvuldiging. Er kunnen geen rechten aan ontleend worden. Als de tolk tijdens de beroepsuitoefening informatie krijgt waaruit blijkt dat het mentaal of fysiek welzijn van derden in gevaar kan komen of dat zelfs hun leven in gevaar kan zijn dan moet de tolk dit aan de daartoe aangewezen instanties melden. Wanneer een wet vrijgave van de informatie oplegt dan moet de gevraagde informatie vrijgegeven worden. Wanneer er tijdens een opleiding of vormingsmoment aan de hand van praktijkvoorbeelden gewerkt wordt dan moeten zowel docent als cursist de volgende informatie verzwijgen: - Persoonsgegevens van de klant - Tijdstip van de tolkopdracht - Locatie van de opdracht (plaats en organiserende instantie) - Overige aanwezigen - Niet ter zake doende details 5. Vergoeding
XIV
De tolk moet weten welk honorarium in zijn/haar beroep gepast is en welke tarieven gevraagd moeten worden. Er mogen geen extra kosten aan de klant aangerekend worden bovenop de door het Vlaams Fonds betaalde vergoeding en de vergoeding aangaande de reiskosten zoals die schriftelijk bij sociaal overleg tussen de gemandateerde afgevaardigden van de belangenverenigingen van de tolken (VVTG), van de doven (FEVLADO) en van de uitvoerende dienstverlenende organisatie (CAB) zijn afgesproken. De bijstand door een tolk voor doven en slechthorenden kan slechts door het Vlaams Fonds ten laste genomen worden als de dienstverlening gebeurt door erkende tolken voor doven en slechthorenden via een gemachtigde voorziening, met name het CAB. De door de erkende tolk voor doven en slechthorenden effectief gepresteerde uren bijstand, verplaatsingstijd niet inbegrepen, worden vergoed volgens het door de overheid bepaald barema. De vergoeding wordt rechtstreeks door het CAB aan de tolk voor doven en slechthorenden uitbetaald volgens de modaliteiten die door beide partijen bepaald zijn. 6. Kennis op peil houden De tolk verbindt zich ertoe zijn/haar vakkennis door zelfstudie op peil te houden. Hiervoor dient de tolk deel te nemen aan vakmatige bijeenkomsten en discussies met collega's. De tolk verbindt zich er ook toe om vakliteratuur bij te houden. Daarnaast evalueert de tolk de door hem/haar verleende prestatie om steeds een goede kwaliteit te waarborgen. 7. Contact met collega's De tolk gaat op een respectvolle, beleefde, eerlijke en betrouwbare manier om met collega's. De tolk deelt zijn/haar kennis en ervaring met collega's en ondersteunt hen om hun professionele ontwikkeling aan te moedigen. De tolk onthoudt zich van het leveren van kritiek die de reputatie van collega's kan beschadigen. 8. Gepast gedrag De tolk gedraagt zich zodanig dat hij/zij zichzelf, de klant en het beroep eer aandoet. De term 'gepast' houdt in dat een tolk zowel door kledij als door gedrag niet opvalt of de aandacht afleidt.
Ondergetekende, (naam), verklaart de hierboven vermelde bepalingen te hebben gelezen en goedgekeurd en verklaart zich overeenkomstig deze bepalingen te gedragen. Datum
Handtekening
XV