Geachte lezer, Voor u ligt het laatste papieren exemplaar van het jaarverslag van de Vakgroep Gynaecologie, Verloskunde en Voortplantingsgeneeskunde (GVV) van het Deventer Ziekenhuis. In 1973 is het eerste jaarverslag gynaecologie/verloskunde verschenen van de maatschap vrouwenartsen Deventer waarin op overzichtelijke wijze verslag gedaan is van de vele werkzaamheden van deze maatschap. Vanaf 1975 wordt naast het overzicht van aantallen operaties en bevallingen een steeds ruimere plaats ingeruimd voor het kritisch reflecteren op gebeurtenissen. De perinatale sterftes hebben daarbij in de loop van de daarop volgende jaren steeds een belangrijke rol gespeeld. In het jaarverslag 2012 zult U zien hoe de ontwikkelingen met betrekking tot perinatale sterfte in de loop der jaren zijn geweest. Het zal u bij het doorlezen van dit verslag niet ontgaan dat 2012 een jaar is geweest waarbij in het Deventer ziekenhuis geen gevallen van à terme sterfte zijn opgetreden, noch overdag, noch buiten kantooruren. Vele andere feiten en gebeurtenissen in de gynaecologie, verloskunde en voortplantingsgeneeskunde staan vermeld in de verslag. Operaties komen, gaan en komen terug, complicaties blijven onverminderd deel uitmaken van de dagelijkse zorg. Bevallingen vinden steeds meer plaats in het ziekenhuis, ook in Deventer. De thuisbevalling vertoont nu ook in onze regio een sterke afname. Nog steeds vinden in het Deventer ziekenhuis vaginale stuitgeboorten plaats. Het zijn enkele onderwerpen die u wellicht uitnodigen verder te lezen en u zelf een beeld te vormen van de kwaliteit van GVV-‐zorg in het Deventer ziekenhuis. Jaarverslagen waarin conform onze traditie ruim wordt gereflecteerd op alles wat er op ons vakgebied in het afgelopen jaar is gebeurd, kunnen niet gemaakt worden zonder een betrouwbaar registratiesysteem. In het begin van de jaren ’90 heeft het maken van het GVV-‐jaarverslag een stimulans gekregen door een sterk verbeterde beschikking over data. Eerst van de verloskunde, later ook van de oncologie en de voortplantingsgeneeskunde. In de komende jaren zal het elektronisch patiëntendossier het vertrouwde registratiesysteem gaan vervangen en zo nieuwe mogelijkheden en kansen bieden. Vooral spiegeling met de wereld om ons heen zal hierbij een belangrijke bron van inspiratie worden. Een jaarverslag kan evenmin gemaakt worden zonder betrokken zorgverleners die naast veel inzet in de dagelijkse zorg voor de patiënten, ook diverse bijdragen leveren aan het jaarverslag. Veel dank! Een bijzonder woord van dank aan Henk ’t Hart, gynaecoloog in Deventer van 1976-‐1986, voor zijn bijdrage aan de verwerking van de follow-‐up data van onze oncologische patiënten. Ook een bijzonder woord van dank aan Frans Witte, ‘onze’ informaticus en software ontwikkelaar, voor zijn niet aflatende inzet om het ons in registratieopzicht zoveel mogelijk naar de zin te maken. Zijn ogenschijnlijk eenvoudige vragen over de inhoud van de zorg zijn niet alleen nuttig geweest bij het vormgeven van de registratie. e Er is getracht van dit 43 jaarverslag van onze maatschap/vakgroep een document te maken wat uitnodigt tot kritisch lezen en herlezen. Of wellicht alleen om de foto’s nog eens te zien. Voor reacties of het aanvragen van een papieren exemplaar van dit jaarverslag kunt u zich (elektronisch) wenden tot
[email protected]. 26 januari 2013 Loes van der Leeuw-‐Harmsen Redacteur Jaarverslag GVV 1990-‐2012
Medewerkers GVV Vakgroep gynaecologen Mevr. dr. A. (Annechien) Bouman Mevr. M.A. (Monique) Huisman Mevr. L. (Loes) van der Leeuw-‐Harmsen dr. P.J.Q. (Paul) van der Linden J.M. (Jaap) Schierbeek dr. R.H. (Rob) Stigter Mevr. L.F. (Lucet) van der Voet Mevr. A.E. (Annemarie) Weis-‐Potters Dr. J.J. (Joost) Zwart Hoofd cluster Man, Vrouw, Kind Mevr. J. (Jeanine) Kamp Operationeel Manager Mevr. H.A.G. (Riki) Brinkerink-‐Kromdijk Secretariaat GVV Mevr. E. (Eva) Beltman Mevr. M. (Marian) Jansen-‐Kutschruiter Mevr. C. (Claudia) Kappert Mevr. J. (Joke) van het Erve Mevr. R. (Ruth) IsmaΪl-‐Tilman Verpleegkundigen Voortplantingsgeneeskunde Mevr. C.J.W. (Chantal) de Croon Mevr. Y. (Yvonne) Heerink Mevr. R. (Rosemarie) Hendriks Bekkenfysiotherapeut Mevr. M.T.F. (Marijke) Tijhuis Verpleegkundige Urogynaecologie Mevr. J. (Jopie) Andrea-‐Donker Research nurse Mevr. M.J. (Maria) Marang
Assistent-‐geneeskundigen in opleiding Mevr. J.M. (Justine) Briët tot 01.11 Mevr. E. (Eva) Stekkinger Mevr. H.M. (Marieke) Knol tot 01.07 Mevr. dr. N. (Nienke) Folkeringa Mevr. J.L. Bolt (Jannemieke) Bolt per 01.03 Mevr. I.A.M. (Ilse) Kreuwel per 15.09 Assistent-‐geneeskundigen in opleiding tot tropenarts Mevr. W. (Willika) Engel tot 01.07 Assistent-‐geneeskundigen Mevr. H.A.R. (Rie) Klomp tot 01.01.2013 Klinisch verloskundigen Mevr. M. (Merel) Duin Mevr. A.S. (Alice) van Es-‐van Beek Mevr. E. (Els) Kruit Mevr. C.S. (Carin) Voortman-‐Schuite Mevr. M. (Martine) Wagemans Mevr. E. (Esther) Wesselink Polikliniekassistenten Mevr. B. (Brigitte) van Bommel Mevr. M.L. (Margriet) Broekhuijsen-‐Meenhorst Mevr. L. (Lisa) van Hal Mevr. I. (Ilja) Hofstede Mevr. H.M. (Hanneke) Jansen Mevr. D. (Derry) Melkert Mevr. R. (Rian) Pigge Mevr. G. (Gerda) van Rossum Mevr. A.A.A. (Angelique) Steenbruggen-‐Petersen
(Spec) verpleegkundigen Mevr. M. (Meander) Ansong-‐van Leeuwen Hr. G.J. (Gerald) Baan Mevr. L. (Leonie) Baas Mevr. H. (Hennie) Blokzijl Mevr. M. (Martine) Blouw Mevr. M. (Martine) Bremer Mevr. W.J. (Willemien) de Croon-‐Jutten Mevr. S.D.M. (Susanne) Derks Mevr. J. (Judith) van Doleweerd-‐Boxum Mevr. N.P. (Nel) Eertink-‐Monster Mevr. L. (Lydia) de Haan Mevr. H.J. (Mirjam) Heijenk-‐Doornbos Mevr. D. (Daniëlle) Hendriksen Mevr. D. (Dorien) Heuver-‐Saalmink Mevr. T. (Tessa) Hoppenbrouwer Mevr. M.B. (Marijke) Horstman-‐Stek Mevr. A. (Anneke) ten Hove Mevr. F. (Fenna) Huisman Mevr. A.T.M. (Antoinette) Jorink-‐Bartelink Mevr. P. (Petra) ten Katen Mevr. E.F.H. (Erna) Klein Hofmeijer Hr. J.C.O. (Hans) Kleinsman Mevr. P. (Petra) ten Katen Mevr. E.M.A. (Betty) Kokkeler Mevr. M. (Marry) Kroeskop-‐de Lange Mevr. G.J. (Truus) van de Laan-‐Zeelenberg Mevr. W. (Wendy) van Lente-‐Tielbeek Mevr. B.A.W. (Brigitte) Linthorst Mevr. B. (Bianca) Lubbers Mevr. P.F. (Patricia) Mediati Mevr. M.T.G. (Marjan) Nijboer-‐Hollegien Mevr. A.J. (Bea) Piel Mevr. L. (Laura) Riphagen Mevr. M. (Marjan) Schriemer-‐v.d. Velden Mevr. A. (Alda) Teerenstra Mevr. G.J. (Hanneke) te Wechel-‐Frederiks Mevr. G.J. (Gerda) Wessels-‐Vlieger Mevr. C.P. (Tineke) Wielhouwer Mevr. M. (Ineke) de Wilde-‐Groothedde Mevr. M. (Marleen) Wösten
Kraamverzorgenden Mevr. R. (Roelien) Dijsselhof Mevr. A. (Anita) de Haan Mevr. R.M. (Ragina) de Haan Mevr. G.H. (Heidi) van de Pieterman-‐Pott Mevr. K. (Karin) ter Maat-‐Haase Afdelingsassistenten Mevr. P.B.J. (Patricia) van der Kraats Hr. H. (Henk) Oosterbroek Voedingsassistenten/Roomservice Mevr. W. (Wilma) Ganzevles Mevr. I (Ineke) Ham Mevr, M. (Marlies) Henseleit Mevr. M. (Marja) Koning Mevr. Y. (Yvonne) Ohoiner Mevr. A.K. (Bianca) Pelgrim Mevr. I. (Ingeborg) Rozing Mevr. A. (Anne-‐Marie) Thijssen Mevr. H.T.M. (Ria) Wallink-‐Kievitsbosch Mevr. H.B. (Hennie) Wijnbergen-‐Riksten
Gynaecologen van het Deventer ziekenhuis In 1926 vestigde dr G.J. Scholten zich als huisarts in Deventer. Na zijn artsexamen heeft Scholten zich aan de Rotterdamse Vroedvrouwenschool verder bekwaamd in de verloskunde bij prof K. De Snoo, later hoogleraar Verloskunde en Gynaecologie in Utrecht. In Deventer heeft Scholten furore gemaakt met zijn kunstverlossingen die hij behalve in de thuissituatie ook in het sint Geertruiden ziekenhuis begeleidde. In 1935 heeft van Essen e e zich gevestigd als eerste officieel erkende gynaecoloog in Deventer. In de jaren na de 2 wereldoorlog is een 2 gynaecoloog (de Bruijn) naar Deventer gekomen en begon al spoedig een vorm van samenwerking tussen de gynaecologen van de beide Deventer ziekenhuizen te ontstaan. dr. W. van Essen†
1935-‐1972
dr. A.J.J. de Bruijn
1955-‐1963
dr. S.G. Heeres †
1963-‐1971
P.D.W. Lamping
1968-‐1994
W. Snethlage
1969-‐1971
dr. S. Stapel †
1971-‐1984
dr. B. Donkers
1973-‐2002
H. ‘t Hart
1976-‐1986
Mevr. A. de Bie-‐Meijerink
1982-‐2009
dr. F.J.M. Huikeshoven
1985-‐1989
dr. J.W. Briët
1987-‐2005
2001-‐2007
Mevr. dr. J.E. Martens
Mevr. L. van der Leeuw-‐Harmsen
1983
J.M. Schierbeek
1989
Dr. P.J.Q. van der Linden
1996
Dr. R.H. Stigter
2003
Mevr. A. Weis-‐Potters
2004
Mevr. Dr. A. Bouman
2007
Mevr. L. F. van der Voet
2008
Mevr. M.A. Huisman
2009
Dr. J.J. Zwart
2012
Profiel vakgroep GVV Dr. A. Bouman
in DZ sedert 2007 registratie 15-‐12-‐2006 herregistratie 15-‐12-‐2011 BIGnr 99048142501 Lidmaatschap Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Werkgroep Gynaecologische Endoscopie Werkgroep Oncologische Gynaecologie Werkgroep Cervix Uteri Na-‐ en bijscholing 09-‐01-‐12 Apeldoorn 14-‐03-‐12 Schiermonnikoog 13-‐04-‐12 Deventer 12-‐04-‐12 Amsterdam 15-‐06-‐12 Deventer 10-‐09-‐12 Deventer 12-‐09-‐12 Parijs 16-‐10-‐12 Deventer 15-‐11-‐12 Papendal 20-‐11-‐12 Utrecht
Aandachtsgebied Oncologische gynaecologie Endoscopische gynaecologie Vulvapathologie IVF Commissie/functie DZ Secretaris vakgroep GVV Lid beleidsteam oncologie Bestuurslid IFMS Interne begeleider IFMS Interne auditor Functie extern Bestuurslid ROGOA Lid KIPcommisie HPVdiagnostiek in het nieuwe BVO KIP cursus Lokale perinatale audit Werkgroep gynaecologische tumoren Training IFMS Refereeravond TGV ESGE Lokale perinatale audit Gynaecongres Hartafwijkingen in de zwangerschap
2 2 2 2 20 2 9 5
M.A. Huisman
Aandachtsgebied in DZ sedert 2009 Oncologische gynaecologie registratie 01-‐03-‐2009 Psychiatrie Obstetrie Pediatrie (POP) BIGnr 9047292101 Lidmaatschap Functie extern Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Organisatie Cobra-‐dagen Ned Vereniging voor Vulvapathologie Ad-‐hoc reviewer Journal Reproductive Sciences Werkgroep Oncologische Gynaecologie Werkgroep Psychosomatiek Obstetrie en Gynaecologie Landelijk Kenniscentrum voor Psychiatrie en Zwangerschap KNMG Na-‐ en bijscholing 09-‐01-‐12 Apeldoorn HPVdiagnostiek in het nieuwe BVO 11-‐01-‐12 Utrecht BBC kwartaalbijeenkomst 16-‐01-‐12 Enschede Refereeravond TGV 27-‐01-‐12 Ede Als de roze wolk wordt overschaduwd 13-‐04-‐12 Deventer Lokale perinatale audit 20-‐04-‐12 Noordwijkerhout Cobradagen 10-‐05-‐12 Den Haag Gynaecongres 21-‐05-‐12 Hardenberg Refereeravond TGV 10-‐09-‐12 Deventer Refereeravond TGV 20-‐09-‐12 Amsterdam Perinatale psychopathologie 09-‐10-‐12 Deventer Wet-‐ en regelgeving bij klinisch onderzoek 12-‐10-‐12 Deventer Lokale perinatale audit 22-‐11-‐12 Utrecht Werkgroep gynaecologische tumoren
2 2 2 5 2 12 9 2 2 6 6 2 2
L. van der Leeuw-‐Harmsen
Aandachtsgebied in DZ sedert 1983 Fertiliteitsbevorderende chirurgie registratie 13-‐06-‐1982 Bekkenbodempathologie herregistratie 19-‐04-‐2009 Informatieverwerking BIGnr 49021359601 Lidmaatschap Functie extern Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Voorzitter st Perinatale Registratie Nederland Int Urogynaecological Association Bestuurslid st VrouwenvoorVrouwen Werkgroep Gynaecologische Endoscopie Werkgroep Bekkenbodem Werkgroep Kindergynaecologie Werkgroep Historie Vereniging Medische en Biologische Informatieverwerking Na-‐ en bijscholing 13-‐04-‐12 Deventer Lokale perinatale audit 2 20-‐04-‐12 Noordwijkerhout Cobradagen 12 10-‐09-‐12 Deventer Refereeravond TGV 2 02-‐10-‐12 Doorn Contactdag st PRN 3 15-‐11-‐12 Arnhem Gynaecongres 9 30-‐11-‐12 Nijmegen Post ICS-‐IUGA 2012 3 Voordracht 05-‐07-‐12 Deventer Followup van prolapschirurgie in ruraal Nepal 02-‐10-‐12 Doorn Kwaliteitsaspecten perinatale data 02-‐10-‐12 Doorn Onderzoek en beslisregels: zo kan het gaan Publicatie Methotrexate or expectant management in women with an ectopic pregnancy or pregnancy of unknown location and low serum hCG concentrations? A randomized comparison . N.M. van Mello; F. Mol; H.R. Verhoeve; M. van Wely; A.H. Adriaanse; E.A. Boss; A.B. Dijkman; N. Bayram; M.H. Emanuel; J. Friederich; L. van der Leeuw-‐Harmsen; J.P. Lips; M.A. Van Kessel; W.M. Ankum; F. van der Veen; B.W. Mol; P.J. Hajenius. Human Reproduction 2012; doi: 10.1093/humrep/des373 Dr. P.J.Q. van der Linden Subspecialisatie in DZ sedert 1996 Voortplantingsgeneeskunde registratie 01-‐01-‐1992 Aandachtsgebied herregistratie 01-‐01-‐2012 Endometriose BIGnr 29022526601 Endoscopische chirurgie Lidmaatschap Commissie/functie DZ Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Voorzitter centrale opleidingscommissie American Soc for Reproductive Medicine lid jury Jozefprijs Deventer ziekenhuis Europ Soc of Hum Reprod and Embryology Functie extern Werkgroep Gynaecologische Endoscopie Med spec onderwijsinstituut RUG World Endometriosis Society Lid raad van commissarissen Eno Verzekeringen Werkgroep jonge zwangerschap Voorzitter Concilium Obst et Gynaecologicum Vereniging voor Fertiliteitsstudie Lid RvT stichting kwaliteitszorg Salland Werkgroep IVF Lid bestuur Hendrik van Deventerstichting Orde van Medisch Specialisten ad hoc referee J of Assisted Reprod and Genetics DSRM ad hoc referee BJOG KNMG ad hoc referee Eur J Med Res
Dr. P.J.Q. van der Linden
Na-‐ en bijscholing 11-‐01-‐12 Utrecht NVOG BBC-‐kwartaalbijeenkomst 2 07-‐03-‐12 Utrecht NVOG minisymposium 2 18-‐04-‐12 Noordwijkerhout Cobradagen 12 10-‐05-‐12 Den Haag Gynaecongres 9 10-‐09-‐12 Deventer Refereeravond TGV 2 06-‐12-‐12 Amersfoort Voorbereiding Voortgangstoets 6 Publicatie Integration of patient characteristics and the results of Chlamydia antibody testing and hysterosalpingography in the diagnosis of tubal pathology: an individual patient data meta-‐analysis. Broeze KA, Opmeer BC, Coppus SF, Van Geloven N, Den Hartog JE; Land JA; van der Linden PJQ, Ng EH, Van der Steeg JW, Steures P, Van der Veen F, Mol BW. Hum Reprod. 2012; 27: 2979-‐90 Tissue composition of the vaginal wall in women with pelvic organ prolapse. Meijerink AM, Rijssel van RH, van der Linden PJQ. Gynecol Obstet Invest 2012: DOI: 10.1159/000341709 Barriers and facilitators for the implementation of an online health community in addition to usual fertility care practice: a cross-‐sectional study. Aarts JWM, Faber MJ, den Boogert AG, Cohlen BJ, van der Linden PJQ, Kremer JAM, Nelen WLDM. J Med Internet Res 2012 in press
J.M. Schierbeek
in DZ sedert 1989 registratie 16-‐01-‐1987 herregistratie 17-‐12-‐2010 BIGnr 99023727001 Lidmaatschap Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Werkgroep Menopauze WerkgroepIVF Na-‐ en bijscholing 16-‐01-‐12 Enschede 21-‐05-‐12 Hardenberg 01-‐10-‐12 Almere 12-‐10-‐12 Deventer 22-‐10-‐12 San Diego 15-‐11-‐12 Arnhem 20-‐11-‐12 Utrecht
Dr. R.H. Stigter
in DZ sedert 2003 registratie 17-‐11-‐1988 herregistratie 02-‐12-‐2009 BIGnr 39024108301 Lidmaatschap Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Royal College of Obst and Gynaec Werkgroep Prenatale Diagnostiek Werkgroep Echoscopie North of England Obst and Gynaec Society Ver Fietsende Gynaecologen Nederland
Aandachtsgebied Verloskunde IVF Endoscopische chirurgie Commissie/functie DZ Investerings Advies Commissie Lid bestuur Hendrik van Deventerstichting Functie extern Lid bestuur Twentse Gynaecologen Vereniging
Refereeravond TGV Refereeravond TGV Echoscopie in Gyn/Obst Lokale en regionale perinatale audit ASRM 42e Gynaecongres Werkgroep IVF
Subspecialisatie Perinatologie Aandachtsgebied Prenatale screening en diagnostiek Echoscopie Commissie/functie DZ waarnemende opleider lid bestuur Verloskundige Werkgroep Deventer Functie extern lid bestuur FETURA
2 2 4 2 18 9 2
Dr. R.H. Stigter
Na-‐ en bijscholing 13-‐04-‐12 Deventer Lokale perinatale audit 2 24-‐06-‐12 Kos FMF 11th World Congress in Fetal Medicine 24 09-‐09-‐12 Kopenhagen ISUOG World Congress on Ultrasound 21 10-‐10-‐12 Utrecht WFE/WPDT 3 12-‐10-‐12 Deventer Lokale perinatale audit 2 15-‐11-‐12 Arnhem Gynaecongres 9 01-‐01-‐12 UMCU/WKZ 2 weken bijscholing perinatologie/ echoscopie UMCU Publicatie Should cervical favourability play a role in the decision for labour induction in gestational hypertension or mild pre-‐eclampsia at term? An exploratory analysis of the HYPITAT trial. Tajik P, van der Tuuk K, Koopmans CM, Groen H, van Pampus MG, van der Berg PP, van der Post JA, van Loon AJ, de Groot CJ, Kwee A, Huisjes AJ, van Beek E, Papatsonis DN, Bloemenkamp KW, van Unnik GA, Porath M, Rijnders RJ, Stigter RH, de Boer K, Scheepers HC, Zwinderman AH, Bossuyt PM, Mol BW. BJOG. 2012 Aug;119(9):1123-‐30. doi: 10.1111/j.1471-‐ 0528.2012.03405.x. Epub 2012 Jun 18. Size and volume charts of fetal kidney, renal pelvis and adrenal gland. van Vuuren SH, Damen-‐Elias HA, Stigter RH, van der Doef R, Goldschmeding R, de Jong TP, Westers P, Visser GH, Pistorius LR. Ultrasound Obstet Gynecol. 2012 Dec;40(6):659-‐64. doi: 10.1002/uog.11169. L. F. van der Voet Aandachtsgebied in DZ sedert 2008 Benigne gynaecologie registratie 01-‐10-‐05 Endoscopische gynaecologie herregistratie 01-‐10-‐10 Commissie/functie DZ BIGnr 49048991201 Lid commissie minimale invasieve chirurgie Lidmaatschap Functie extern Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Regiovertegenwoordiger consortium benigne gynaecologie KNMG st Antonius zh Nieuwegein promotie-‐onderzoek Werkgroep Gynaecologische Endoscopie Werkgroep Bekkenbodem Na-‐ en bijscholing 07-‐02-‐12 Deventer ICH-‐GCP cursus 6 23-‐03-‐12 Deventer 14e voortgangstoets 3 12-‐03-‐12 Arnhem NVEC jaarcongres 11 14-‐03-‐12 Schiermonnikoog KIPcursus 13-‐04-‐12 Deventer Lokale perinatale audit 2 09-‐05-‐12 Den Haag Essure -‐usersmeeting 3 10-‐05-‐12 Den Haag Gynaecongres 9 21-‐05-‐12 Hardenberg Refereeravond TGV 2 10-‐09-‐12 Deventer Refereeravond TGV 2 12-‐09-‐12 Parijs ESGE 20 12-‐10-‐12 Deventer Lokale perinatale audit 2 Voordracht 14-‐09-‐12 Parijs Results of the SCAR study: prospective cohort study evaluation of niches in relation to gynaecological symptoms
A.E. Weis-‐Potters
Aandachtsgebied in DZ sedert 2004 Bekkenbodempathologie registratie 01-‐01-‐2004 Seksuologie herregistratie 01-‐01-‐2009 Commisie/functie DZ BIGnr 79042593601 Voorzitter vakgroep GVV Lidmaatschap Medisch manager Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Lid commissie Ethiek Int Urogynaecological Association Lid OK-‐commissie Werkgroep Gynaecologische Endoscopie Interne begeleider IFMS Werkgroep Bekkenbodem Int Continence Society Werkgroep Psychosomatiek Obstetrie en Gynaecologie Na-‐ en bijscholing 02-‐02-‐12 Eindhoven Medsimtraining 18-‐04-‐12 Noordwijkerhout Cobradagen 13-‐04-‐12 Utrecht VVAA managementcursus 10-‐05-‐12 Den Haag Gynaecongres 16-‐05-‐12 Rotterdam Symposium Werkgroep Bekkenbodem 30-‐05-‐12 Deventer VWD symposium 21-‐09-‐12 Utrecht Beweging in Geboortezorg 04-‐10-‐12 Riel MOET-‐cursus 12-‐10-‐12 Deventer Lokale perinatale audit 08-‐11-‐12 Praag EAGU Voordracht 03-‐12012 Deventer voorzitter V&VN VOG Regiotour
Dr. J.J. Zwart
in DZ sedert 2012 registratie 01-‐03-‐2012 BIGnr 9055248901 Lidmaatschap Ned Ver Obstetrie & Gynaecologie Werkgroep Perinatologie en Maternale ziekte Orde van Medisch Specialisten KNMG Na-‐ en bijscholing 16-‐03-‐12 Ede 13-‐04-‐12 Deventer 10-‐05-‐12 Den Haag 21-‐05-‐12 Hardenberg 01-‐06-‐12 Utrecht 14-‐06-‐12 Parijs 10-‐09-‐12 Deventer 06-‐10-‐12 Rome 13-‐10-‐12 Deventer 19-‐11-‐12 Parijs
6 12 9 3 20 2
Aandachtsgebied Perinatologie Benigne gynaecologie Functie extern Lid audit commissie Maternale sterfte Lid Int Network of Obst Surveillance Systems Lid regioteam perinatale audit
Ik zie iets bij uw kindje Lokale perinatale audit Gynaecongres Refereeravond TGV Voorzitterscursus Perinatale Audit Nederland European Congress of Perinatal Medicine Refereeravond TGV FIGO World Congress Obstetrics & Gynaecology Minisymposium Congenitale hartafwijkingen Jaarvergadering INOSS
5 2 9 2
2 24
Dr. J.J. Zwart
Voordracht 14-‐05-‐12 Parijs How to study severe maternal morbidity: the LEMMoN study 20-‐06-‐12 Hengelo Placentapathologie in de zwangerschap 03-‐09-‐12 Deventer De INDEX studie: inleiden of afwachten bij 41 weken 10-‐09-‐12 Deventer Ernstige maternale morbiditeit: de moedersterfte voorbij 04-‐10-‐12 Hengelo Perioperatieve zorg in de gynaecologie 08-‐10-‐12 Rome The clinical benefit of blood transfusion 03-‐12-‐12 Deventer Hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap Publicatie The clinical benefit of blood transfusion: a hypothetical experiment based on a nationwide survey of severe maternal morbidity. Hendriks J, Zwart JJ, Briet E, Brand A, van Roosmalen J. Vox Sanguinis 2012 Oct 13. doi: 10.1111/j.1423-‐0410.2012.01654.x. 2012. Fatal meningitis during pregnancy in the Netherlands: a nationwide confidential enquiry. Schaap T, Schutte J, Zwart J, Schuitemaker N, van Roosmalen J. BJOG 2012;119:1558-‐63. . Puerperal uterine inversion in the Netherlands: a nationwide cohort study. Witteveen T, van Stralen G, Zwart JJ, van Roosmalen J. Severe maternal morbidity and mortality from amniotic fluid embolism in the Netherlands. Stolk KH, Zwart JJ, Schutte J, VAN Roosmalen J. Acta Obstet Gynecol Scand 2012. doi: 10.1111/j.1600-‐0412.2012.01514.x. Amniotic fluid embolism incidence, risk factors and outcomes: a review and recommendations. Knight M, Berg C, Brocklehurst P, Kramer M, Lewis G, Oats J, Roberts CL, Spong C, Sullivan E, van Roosmalen J, Zwart J. Acta Obstet Gynecol Scand 2012;91:991-‐5. Severe maternal morbidity in ectopic pregnancy is not associated with maternal factors but may be associated with quality of care. van Mello NM, Zietse CS, Mol F, Zwart JJ, van Roosmalen J, Bloemenkamp KW, Ankum WM, van der Veen F, Mol BW, Hajenius PJ. Fertil Steril 2012;97:623-‐9.
Opleiding
In 2012 is de structuur en continuïteit van de opleiding goed gehandhaafd met een voldoende aantal aios. Daarnaast is er plaats voor één aios voor de tropenopleiding en voor één anios. Alle besprekingen worden nog steeds direct aansluitend aan de overdracht gehouden en wel van 8 tot 9 uur. De aios hebben een duidelijke taak om zorg te dragen voor de bewaking van de verschillende opleidingsmomenten en voor een deel van de invulling. Het schema is dit jaar aangepast om een nog betere aanwezigheid en benutting van de onderwijs momenten mogelijk te maken. De DUWbespreking samen met de urologen is gehandhaafd aan het einde van de middag in een maandelijkse frequentie. Ook het overleg met de verloskundigen uit de eerste lijn is gehandhaafd aan het einde van de middag op verzoek van de deelnemende verloskundigen. Voor een deel wordt dit vervangen door de inmiddels geëffectueerde gezamenlijke intakebesprekingen met de diverse verloskundige praktijken, telkens aan het einde van het spreekuur nieuwe zwangeren in de middag. De perinatologiebespreking met oa bespreking van de casus van perinatale sterfte is uiteraard gehandhaafd. Er wordt nog steeds na één van de ochtendoverdrachten aan de hand van de principes van Evidence Based Medicine een kritische verdieping gezocht in ons handelen. In het ochtendrapport van de maandag wordt getracht telkens een critically appraised topic (CAT) te benoemen, welke aan de hand van een zogenaamde PICO-‐structuur verder wordt uitgewerkt en wordt besproken op de daarop volgende woensdagochtend(en). Getracht wordt dit ook wat breder te trekken dan alleen betreffende het handelen in de voorafgaande dienst. De maandelijkse Journalclub is goed volgehouden. Er zijn op gestructureerde wijze een aantal artikelen besproken en kritisch geanalyseerd en vaak… te licht bevonden. Ook de “vraag van de week”, waarbij drie tot vier vragen geselecteerd uit de voortgangstoets worden besproken, is gebleven. Het gestructureerde praktische onderwijs (POGA) op één van de donderdagen van de maand betreft naast vooral aspecten van het verloskundig handelen, zoals forceps en stuitbevalling aan de hand van het fantoom, ook hechten en knopen op oefenmatjes en het schatten van “bloedverlies” aan de hand van geprepareerde matjes en plastic zakken, gevuld met tomatenpulp. De Simendo trainer is naast de aanwezige Tyco trainingsbox een vast onderdeel geworden van het praktische onderwijs. De Simendo-‐opstelling staat in een gemakkelijk toegankelijke kamer op het OKcomplex en daar wordt onder leiding volgens rooster en docentonafhankelijk getraind. Daarnaast zijn er enkele trainingen gehouden om het protocol schouderdystocie en het protocol fluxus op een “MOET“achtige manier in teamverband te trainen. Ook bespreking van complicaties krijgt voldoende aandacht in een maandelijkse frequentie. Op het PAlaboratorium is onder leiding van een van de pathologen rond een tevoren gekozen thema gezamenlijk de histologie bekeken gebruikmakend van hun meerkopsmicroscoop. De klinisch chemici hebben een aantal capita selecta behandeld, zoals thalassemie en schildklierproblemen in het theoretische onderwijs van de donderdagochtend. Een bijzonder onderwijsonderdeel is dit jaar een gezamenlijke training betreffende communicatie geweest, waarbij alle medewerkers van afdeling A1, de aios, de gynaecologen en de verloskundigen in drie groepen een halve dag hebben besteed aan onderlinge communicatie en groepsdynamiek olv van een interne en een externe trainer. In februari heeft de jaarlijkse opleidingsevaluatie van de Groningse cluster plaatsgevonden. Het samenvattende oordeel van de opleidingsassistenten was opnieuw goed. Dit jaar was het format zodanig dat gezamenlijk gerapporteerd is over de bevindingen en de verbeterpunten. Hierbij treden de aios als woordvoerder voor beide aspecten op, hetgeen het gezamenlijke belang van de evaluatie nog eens onderstreept. Als pluspunt is met name de supervisie en de gemakkelijke bereikbaarheid daarvan vermeld. Het kluspunt is het verbeteren van het ochtendrapport, dat sindsdien volgens een vast stramien verloopt met een volgorde van vaste items in de overdracht onder voorzitterschap van de daggynaecoloog en met meer ruimte voor discussie maar wel toewerkend naar heldere afspraken ten aanzien van het te volgen beleid. Verder is voortgegaan met de zaken die voortvloeien uit HOOG. Zo gebruiken alle aios het e-‐portfolio en worden er in toenemende mate OSAT’s en KPB’s gedaan.
Wie kwam er bij, wie ging er weg Op 1 maart is Jannemieke Bolt gestart met haar opleiding in Deventer. Half september is Ilse Kreuwel begonnen in haar eerste jaar van de opleiding. Dr Nienke Folkeringa heeft haar jaar onderbroken voor een zwangerschapsverlof en is in december weer verder gegaan in het zesde jaar van de opleiding. Ook Eva Stekkinger is in haar vijfde jaar van de opleiding. Half juli is Marieke Knol vertrokken na het beëindigen van haar eerste jaar. Zij zet de opleiding voort in het UMCG. Intussen heeft ze op 3 oktober succesvol haar proefschrift getiteld: Determinants of bleeding in obstetrics and gynaecology, verdedigd met een bescheiden bijdrage in de oppositie vanuit Deventer. Justine Briët heeft haar periode van ruim twee jaar in Deventer afgerond en is per 1 november geregistreerd als gynaecoloog. Vooralsnog gaat zij haar loopbaan voortzetten als fellow voor de endoscopische gynaecologie in het Maxima Medisch centrum in Veldhoven. Rie Klomp heeft haar periode als anios afgesloten per 31 december 2012 en is in de najaarsronde geselecteerd voor een opleidingplaats in ons cluster. Zij zal starten in Leeuwarden en volgens planning over enkele jaren voor het laatste deel van haar opleiding weer bij ons terugkeren. Willika Engel heeft haar tropenstage voortijdig afgesloten en is in juli vertrokken. Daarna is er geen tropenaios aangenomen mede door allerlei perikelen rond de vergoeding van anios. De tropenartsen in opleiding gelden arbeidsrechterlijk nog steeds niet als aios en tellen in de aniospool mee. Met de erkenning -‐ na lange tijd -‐ als profielstage ontstaat er een geheel nieuwe situatie en de vakgroep beraadt zich over de toekomst van de tropenstage in Deventer. In 2012 is er “slechts” één huwelijk en één geboorte (Ate) geweest in het assistenten corps. In november is in een gezellige sfeer weer het jaarlijks opleidingsdiner gehouden met aios, verloskundigen en gynaecologen, met name om ook afscheid te nemen van wat vertrekkende assistenten en om stil te staan bij de gezamenlijke inspanning die wordt geleverd ten behoeve van de opleiding. Ten aanzien van de co-‐assistenten In 2012 zijn er uiteraard weer co-‐assistenten geweest vanuit Groningen. Er zijn per tijdvak wisselende aantallen co-‐assistenten tegelijk werkzaam, maar maximaal 4 tegelijk. Het accent blijft op de polikliniek liggen, waar ook het grootste deel van beoordelingen plaatsvindt met korte momenten op OK en afdeling. Het traditionele verloskunde co-‐schap is ( helaas) komen te vervallen sinds C2010. Met een duur van het totale co-‐schap van 4 weken is er slechts een korte kennismaking met de verloskunde voorzien gedurende een week. Dit wordt overigens zeer gewaardeerd en dit jaar is Alice van Es, onze klinisch verloskundige uitgeroepen bij hun jaarlijks evaluatie tot beste docent. De vakgroep zal zich blijven inspannen voor het verzorgen van een nog steeds zeer gewaardeerd co-‐schap. De vakgroep is genomineerd als beste vakgroep, maar heeft de internisten dit jaar nog voor moeten laten gaan. In 2012 zijn er ook weer drie M3 co-‐assistenten geweest die een langer durend co-‐ schap hebben gelopen van 14-‐20 weken. Er wordt telkens een apart programma voor deze co-‐assistenten gemaakt, waarbij één van de gynaecologen, bij toerbeurt, als extra stagebegeleider optreedt. Er is mogelijkheid om binnen de 20 weken ook nog een aandachtsgebied te benoemen voor het geheel of voor een deel van de stage. Ook is er ruimte voor M3 wetenschapsstages geweest. In 2012 is een stage ingevuld met onderzoek naar de invloed van prolaps chirurgie op de beleving van seksualiteit. De vakgroep vindt het minder wenselijk wanneer er meer dan twee M3-‐ co’s tegelijkertijd zijn, om te kunnen blijven garanderen dat er voldoende leermomenten zijn. Het aanbod is echter ruim en inmiddels wordt al voor 2014 ingepland!
Vertrokken Arts-‐assistenten Arts-‐assistenten Mevr. J.M. Briët Mevr. dr. H.M. Knol Mevr. W. Engel B. van der Sluis M. Londema Mevr. J.A. Kroese Mevr. L. Héman Mevr. A. Schreuder Mevr. B.A.H. Debruijn Dr. J.J.H. Eijsink Mevr. dr. M.T.M. Franssen Mevr. S. E. Poulino Mevr. M.E.H. Schipper Mevr. N.A. Gorter J.J. Groenewegen Mevr. I. van der Veen Mevr. L.H.M. Gerritzen Mevr. M.A. Huisman Mevr. M.J.C. Blikman Mevr. A. J. van Veen M.A.C. Versluis Mevr. dr. J. Blaauw Mevr. L.E. Engels Mevr. J. Deurman Mevr. dr. E. Nijhuis Mevr. M. Ladenius J. Honigh Mevr. E.J.C. Kools Mevr. H.H. Keizer Mevr. M.H.W. Verhagen Mevr. M.T. Miedema Mevr. M.O. Hüsken Mevr. A.M. Meutstege Mevr. dr. J.G. Neve-‐Dolfing Mevr. dr. A. Bouman Mevr. E.S. Vollaard Mevr. W.X.N. Rog-‐Wanner Dr. L.R.C.W. van Lonkhuijzen Mevr. E.C.A.M. van Swieten Mevr. A.C. Venhuizen Mevr. A.F.M. van Os B. Wibbens Mevr. F. Koenders Mevr. J.M.M. Brouwers Mevr. J. Lefrandt Mevr. Ch. van der Hoeven M. van der Ploeg
vertrokken 01-‐11-‐0212 01-‐07-‐2012 01-‐07-‐2012 01-‐01-‐2012 01-‐11-‐2011 01-‐10-‐2011 01-‐08-‐2011 01-‐04-‐2011 01-‐03-‐2011 01-‐11-‐2010 01-‐08-‐2010 01-‐07-‐2010 01-‐03-‐2010 01-‐02-‐2010 19-‐01-‐2010 01-‐07-‐2009 01-‐04-‐2009 01-‐03-‐2009 01-‐02-‐2009 25-‐01-‐2009 15.10.2008 15.10.2008 01.07.2008 01.02.2008 01-‐12-‐2007 01-‐09-‐2007 01-‐04-‐2007 01-‐03-‐2007 01-‐12-‐2006 01-‐11-‐2006 01-‐04-‐2006 01-‐12-‐2005 15-‐11-‐2005 01-‐12-‐2005 01-‐09-‐2005 01-‐05-‐2005 01-‐12-‐2004 31-‐08-‐2004 31-‐07-‐2004 30-‐04-‐2004 31-‐03-‐2004 30-‐11-‐2003 31-‐03-‐2003 31-‐12-‐2002 31-‐12-‐2002 01-‐12-‐2002 01-‐07-‐2002
werkzaam fellow Maxima Medisch Centrum Veldhoven AIOS cluster Groningen ANIOS interne geneeskunde AIOS cluster Groningen tropenarts AIOS cluster Groningen tropenarts Zambia AIOS cluster Groningen gynaecoloog Martini ziekenhuis Groningen AIOS cluster Groningen gynaecoloog UMC Groningen arts AIOS cluster Groningen AIOS cluster Groningen ANIOS kindergeneeskunde AIOS cluster Groningen huisarts gynaecoloog Deventer Ziekenhuis tropenarts gynaecoloog st Jansdal Harderwijk AIOS cluster Groningen AIOS cluster Groningen arts Duitsland arts AIOS cluster Groningen AIOS interne geneeskunde huisarts in opleiding gynaecoloog ziekenhuis Rijnstate Arnhem gynaecoloog MC Leeuwarden huisarts gynaecoloog ziekenhuis Bethesda Hoogeveen huisarts huisarts gynaecoloog streekziekenhuis Midden Twente gynaecoloog Deventer ziekenhuis gynaecoloog ziekenhuis Bethesda Hoogeveen huisarts Curaçao fellow oncologie Canada AIOS cluster Rotterdam reumatoloog tropenarts Malawi gynaecoloog ziekenhuis Rivierenland Tiel arts Oslo huisarts gynaecoloog Royal Womens Hospital Melbourne arts gynaecoloog Martini ziekenhuis Groningen
T. van Koningsveld F. Vork J. van ‘t Padbosch M.J. Janssen Mevr. dr. J. Wilpshaar Mevr. K.S. Dekker W. van Vliet O.I. Vos Mevr. J.G. van der Stege Mevr. M.A. Brouwer Mevr. S.G. Gols Mevr. B.M.C. Akerboom-‐Straberger R.M. van Hasselt R.M.H.G. Huits R.P. Albronda M.W. Glas E.A. de Beijl J.J.D. Dirken N.T.J. Schilder mevr. dr. H.J.G Arts mevr. A.E. Weis-‐Potters J.V. Oosterhoff mevr. M. ten Have-‐Berg M.A.W. Meuwissen P. Lofvers mevr. L. Schalekamp mevr. L.P. Klinge F.J.P. Höppener mevr. C. Drijkoningen mevr. A. Bouwmeester dr. M.J.N. Weinans mevr. A. Aalbers dr. J.A. Kuit mevr. K.M. Sollie-‐Szarynska mevr. S. van der Meer mevr. M. Leijsma mevr. M.E. Blankestijn mevr. M. Oosterveld R. van der Sijde A.M. Poelmann A.L. Thurkow dr. J.R. Beekhuis mevr. N.O.M. Troeman mevr. W. van Dijk mevr. A.W.F.L. Thomson-‐Molenaar mevr. G.M. Prens-‐Schoenmaker mevr. A. de Bie-‐Meyerink J.H. Brandts
01-‐01-‐2002 01-‐01-‐2002 01-‐07-‐2001 01-‐06-‐2001 01-‐05-‐2001 01-‐07-‐2000 01-‐04-‐2000 01-‐12-‐1999 01-‐07-‐1999 01-‐01-‐1999 01-‐10-‐1998 01-‐07-‐1998 01-‐04-‐1998 30-‐09-‐1997 31-‐08-‐1997 30-‐06-‐1997 01-‐10-‐1996 01-‐07-‐1996 01-‐03-‐1996 01-‐10-‐1995 01-‐04-‐1995 01-‐03-‐1995 30-‐09-‐1994 01-‐03-‐1994 01-‐08-‐1993 01-‐03-‐1193 01-‐08-‐1992 01-‐03-‐1992 01-‐11-‐1991 01-‐07-‐1991 01-‐11-‐1990 30-‐06-‐1990 30-‐09-‐1989 01-‐06-‐1989 31-‐05-‐1988 01-‐08-‐1987 01-‐02-‐1987 01-‐06-‐1987 01-‐12-‐1986 01-‐03-‐1986 31-‐10-‐1985 30-‐09-‐1985 01-‐11-‐1984 30-‐03-‐1984 01-‐09-‐1983 01-‐10-‐1982 01-‐10-‐1981 01-‐02-‐1981
tropenarts Jemen gynaecoloog Diaconessenhuis Leiden tropenarts gynaecoloog UMC Nijmegen gynaecoloog ziekenhuis Nij Smellinghe Drachten gynaecoloog ziekenhuis Twenteborg Almelo gynaecoloog Meander Medisch Centrum Amersfoort huisarts gynaecoloog Meander Medisch Centrum Amersfoort arts maatschappij en gezondheid arts gynaecoloog Albert Schweitzer ziekenhuis Dordrecht huisarts internist huisarts gynaecoloog Wilhelminaziekenhuis Assen huisarts gynaecoloog Jeroen Bosch ziekenhuis Den Bosch huisarts Twello gynaecoloog UMC Groningen gynaecoloog Deventer Ziekenhuis docent Opleiding Verloskundigen Groningen arts huisarts huisarts tropenarts Tanzania verpleeghuisarts arts kinderarts de Gelderse Vallei Ede gynaecoloog ziekenhuis Oudenrijn Utrecht gynaecoloog de Gelderse Vallei Ede kinderarts Zevenaar gynaecoloog Hofpoort Ziekenhuis Woerden gynaecoloog UMC Groningen gynaecoloog MC Haaglanden ́s Gravenhage reumatoloog Groningen fertiliteitsarts Zwolle arts gynaecoloog streekziekenhuis midden Twente gynaecoloog Antonius ziekenhuis Sneek gynaecoloog st Lucas Andreas Ziekenhuis Amsterdam gynaecoloog Isala klinieken Zwolle gynaecoloog Willemstad Curaçao, np huisarts Blokzijl huisarts Apeldoorn huisarts Brielle gynaecoloog Deventer ziekenhuis, np gynaecoloog streekziekenhuis Midden Twente, np
Research GVV 2012 e
In het 3 jaar dat de gynaecologen ondersteuning hebben van een researchverpleegkundige is een verdere toename van het aantal inclusies uit. We participeren in gemiddeld 10 tot 15 studies en daarmee zitten de 16 uur van de researchverpleegkundige vol. Overzicht hebben en houden is een belangrijke voorwaarde om de researchactiviteiten goed te doen. Voor een optimaal gebruik van de tijd van de researchverpleegkundige is het van belang te kijken naar de doorlooptijd van de studies en de planning van nieuwe studies. Toename van het aantal inclusies binnen lopende studies is mogelijk maar vraagt om een breder draagvlak voor de researchactiviteiten in het algemeen. Het implementeren van de researchactiviteiten als volwaardig bedrijfsonderdeel is noodzakelijk. Alle gynaecologen, arts-‐assistenten en klinisch verloskundigen moeten dan wel goed op de hoogte zijn van de lopende studies in hun eigen aandachtsgebied. Iedereen weet de research verpleegkundige inmiddels te vinden voor inclusies of als vraagbaak. Voor het bewaken van de kwaliteit bij wetenschappelijk onderzoek heeft de RvB van het DZ in 2012 besloten dat iedere medewerker die betrokken is bij de uitvoer van wetenschappelijk onderzoek een Good Clinical Practice cursus moet volgen. e Diverse studies zijn gesloten, nieuwe studies zijn opgepakt. De 1 lijns verloskundigen en de huisartsen zijn bij 2 nieuwe studies betrokken. Dit vraagt om een andere manier van samenwerking om de studies goed te laten e verlopen en ook dit loopt inmiddels naar tevredenheid. De 1 inclusie in de MIRA studie is dan ook via een huisarts uit onze regio gekomen. Voor alle deelnemende centra worden de studies centraal aangevraagd bij 1 METC waardoor alle centra in een keer toestemming krijgen. De LTC geeft daarna een oordeel over de lokale uitvoerbaarheid binnen het eigen centra. Hierdoor is het mogelijk sneller te participeren in nieuwe studies. Deze snelheid is noodzakelijk voor het actueel houden van de vraagstelling binnen studies en om het beoogde aantal inclusies binnen de gestelde termijn te halen. Als we kijken naar de landelijke inclusiecijfers, draait het DZ heel behoorlijk mee. studie
eind 2011
2012
totaal
start DZ
Lifestyle
24
5
29
jan-‐10
gesloten
Cupido 2
4
4
8
jul-‐10
14-‐06-‐12
Pompoen Triple P screening Triple P treat
10
8
18
jun-‐10
21-‐12-‐12
136
97
233
sep-‐10
31-‐12-‐12
3
6
9
okt-‐10
20-‐11-‐12
10
0
10
sep-‐10
gesloten
Niche
1
1
aug-‐12
09-‐05-‐12
HYPITAT-‐2
8
8
apr-‐11
21-‐12-‐12
Pro Twin
laatste inclusie
Tosti I
116
94
apr-‐11
afgesloten
Tosti II
126
feb-‐12
Woman
4
3
7
jun-‐11
30-‐11-‐12
LapOvCa
2
0
2
nov-‐11
30-‐11-‐11
Eurap
2
1
3
sep-‐11
05-‐12-‐11
Palm
4
4
Probaat-‐S
35
32
67
aug-‐11
31-‐07-‐12
BP@Home
15
mei-‐11
gestopt
Gluco MOMS
2
2
mrt-‐12
09-‐05-‐12
Niche
1
1
aug-‐12
14-‐08-‐12
INDEX
6
6
sept-‐12
05-‐11-‐12
Miso Rest
juli-‐12
2 non randomisaties
MIRA
3
3
okt-‐12
12-‐12-‐12
gluco MOMS
2
2
mrt-‐12
09-‐05-‐12
Lifestyle (interventiebegeleiding bij overgewicht (BMI >29 en <40) en fertiliteitproblematiek versus standaard behandeling). De lifestylestudie is op 13 juni 2012 gesloten. Door het DZ zijn 29 patiënten geïncludeerd e waarvan 4 drop out. Landelijk zijn wij op de 8 plaats geëindigd met includeren, geen slecht resultaat aangezien wij pas later ingestroomd. Voor standaardzorg hebben 14 patiënten geloot en 15 voor interventiebegeleiding. Bij onze patiënten zijn tot nu toe 16 zwangerschappen opgetreden. Bij 1 patiënte was sprake van een gemellizwangerschap, 3 x is een spontane abortus opgetreden en 1 x een EUG. Er zijn inmiddels 11 baby’s geboren en alle bevallingen hebben plaatsgevonden in het ziekenhuis (2 x hypertensie, 1 x bekkenklachten, 2 x zwangerschapsdiabetes, 2 x een HP, 2 x een MPV gedaan). Er is 1 kind geboren bij 36.4 week en 1 bij 28.1 week e e in de 3 lijn. Inmiddels worden 2 patiënten behandeld voor hun fertiliteit problematiek in de 3 lijn. Na voltooiing van de lifestylestudie is voor 13 patiënten na 2 jaar het dossier gesloten. Cupido 1 en 2 (Gecombineerde ingreep versus alleen prolapschirurgie bij genitale prolaps en occulte stressincontinentie/ follow up van controle groep). Bij de afsluiting van 2012 zitten er landelijk 224 patiënten in de Cupido 2, 86 in de groep van de gecombineerde ingreep en 138 in de followup groep. In totaal worden er 320 patiënten geïncludeerd in de Cupido studie. Door het DZ zijn 8 patiënten geïncludeerd in de studie. Pompoen (Wat is de toegevoegde waarde van een hysteroscopie en een sis bij postmenopauzaal bloedverlies en een benigne uitslag?). Voor de Pompoen studie moeten 200 patiënten gerandomiseerd worden, de actuele stand op dit moment is 152 studiedeelnemers. Door het DZ zijn 17 patiënten geïncludeerd: 9 patiënten zijn gerandomiseerd voor sis en hysteroscopie, 9 voor expectatief beleid. Bij 1 patiënte is na de sis en hysteroscopie een uterusextirpatie + adnexextirpatie verricht ivm een maligniteit. Triple P (Screening op een verkorte cervix lengte bij 20 weken zwangerschap en preventie van vroeggeboorte dmv vaginale toediening van progesteron bij eenlingzwangerschappen waarbij een cervixlengte van < 30 mm e wordt gemeten. De Triple P studie is een landelijke studie waarbij in 1 instantie 40.000 mensen gescreend zouden worden op een verkorte baarmoederhals. Later is dit naar beneden bijgesteld op 15.000. In 2012 is het aantal weer naar boven bijgesteld naar 22.000 metingen. Op 22 mei 2012 zijn er 15.000 screeningsmetingen geteld maar zijn de 100 inclusies voor de Treat echter nog niet gehaald. Het aantal inclusies voor behandeling met Progesteron of een Placebo zijn ver achtergebleven bij de verwachting. Er is besloten om met een beperkt aantal centra door te gaan met het screenen van de cervixlengte waaronder het DZ: we hebben er dit jaar 97 voor onze rekening genomen. Bij 29 patiënten is sinds de start van de studie een verkorte baarmoederhals e gemeten. Van deze groep zijn 22 patiënten voor een 2 meting verwezen door FETURA, 2 patiënten wensten e geen gebruik te maken van de 2 meting. Er hebben 9 patiënten geen IC gegeven voor de behandelstudie. Voor e e de 24 week heeft 1 patiënte weeën gekregen en is zij doorverwezen naar de 3 lijn. Zij is niet meer gestart met e de studie medicatie en is bij 37.6 wk bevallen per sectio. Bij 8 patiënten is bij de 2 meting geen verkorte baarmoederhals gezien. Landelijk hebben 71 patiënten met een verkorte baarmoederhals toestemming gegeven voor behandeling met Progesteron of een Placebo. Onze patiënten zijn bevallen bij 39.5, 34.6, 37.5, 41.6, 40.3 en 38 weken zwangerschap. Bij de afsluiting van 2012 zijn 2 patiënten nog niet bevallen. Pro Twin (Het voorkomen van vroeggeboorte bij een meerlingzwangerschap door middel van een pessarium). De Pro Twin is op 2 februari 2012 gesloten. Er zijn landelijk 813 patiënten geïncludeerd. Door het DZ zijn 10 patiënten gerandomiseerd: 5 hebben geloot voor een pessarium. Bij 2 patiënten is het pessarium kort na plaatsen verwijderd ivm klachten. Alle 10 patiënten zijn bevallen. Met pessarium bij 34.7, 35.4, 36.1, 37.0 en 35.4 weken, zonder pessarium bij 35.0, 37.1, 35.6, 36.2 en 36.5 weken. De conclusie van de studie is dat een pessarium alleen zinvol is bij patiënten met een gemellizwangerschap en een cervixlengte < 30 mm. Antarctica studie (het terugplaatsen van een cryo embryo in een natuurlijke cyclus in vergelijk met de terugplaatsing van een cryo embryo in een artificiële cyclus). Ieder paar kan 1 cyclus deelnemen, via randomisatie wordt de behandeling geloot. Eind 2012 nemen 719 paren deel aan de studie. In totaal zullen er 1150 paren geincludeerd worden. Het DZ neemt sinds maart 2011 deel met 12 inclusies, waarvan 1 drop out.
HYPITAT-‐II (het wel of niet inleiden van de baring bij PIH of PE tussen de 34+0 en 37+0 weken zwangerschap). Wij zijn in april 2011 gestart met het includeren in de HYPITAT-‐II studie en er zijn inmiddels 13 patiënten geïncludeerd. Voor deze studie zijn tot nu toe 667 van de 700 patiënten geïncludeerd. Nog 33 te gaan! Tosti studie -‐I en II (Training Obstetrische Spoed Teams Interventie). Wat is de kosteneffectiviteit van multidisciplinaire simulatie trainingen van professionals en reduceren deze simulatietrainingen het aantal fouten in acute verloskundige zorgsituaties? Voor de TOST-‐I is DZ een controlegroep geweest en is zij in september 2011 naar de multidisciplinaire simulatietraining geweest. Vooraf is een in-‐situ toets gehouden op de afdeling verloskunde. Een jaar lang zijn de complicaties geregistreerd volgens de gevraagde criteria. In de periode 02-‐03-‐2009 tot 01-‐03-‐2010 zijn 116 complicaties geregistreerd. In de periode 08-‐04-‐2010 tot 07-‐04-‐ 2011 zijn 94 complicaties geregistreerd. Voor beide registraties zijn CRF’s aangeleverd. Inmiddels zijn we gestart met het registreren van complicaties voor de TOSTI-‐II studie. Deze registratiestudie loopt van 01-‐02-‐ 2012 tot 31-‐01-‐2013. Met 126 complicaties tot 31-‐12-‐2012 zien we een stijging van het aantal complicaties tov de periode voor de scholing. Er is een toename van het aantal klinische partus tov de vorige periode. Woman studie(effectiviteit van behandeling van een zwelling van de binnenste schaamlippen met een ballonnetje, of met een chirurgische ingreep). In juni 2011 zijn we gestart met de Woman studie. Er zijn in totaal 160 inclusies nodig voor deze studie. De teller staat op dit moment op 75, waarvan het DZ er 7 voor haar rekening heeft genomen: 3 patiënten voor de Word katheter en 4 patiënten voor de marsupialisatie. ECV implementatie studie (onderzoek naar de implementatie van uitwendige versie bij stuitliggingen in e e Nederland). Deze studie loopt in de 1 en 2 lijn en heeft als doel het in kaart brengen van belemmerende en bevorderende factoren bij de implementatie van uitwendige versie bij stuitliggingen in Nederland. Het betreft een cluster randomised controlled trial, waarbij ons cluster is gerandomiseerd voor de strategie die zich richt op de zorgverlener. Hierbij wordt de zorgverlener extra getraind in het doen van counselingsgesprekken en vindt bijscholing plaats in uitwendige versie en stuitligging. In september 2011 heeft de 0-‐meting plaats gevonden. Eerst is gekeken naar het aantal versiepogingen in 2008 en 2009 en het slagingspercentage. Daarna is gekeken naar alle stuitpartus in 2008 en 2009 en is gekeken of er een versie is aangeboden en welk resultaat dit heeft opgeleverd. In totaal zijn er 182 stuitpartus geweest. Bij 106 patiënten is een versiepoging gedaan. Bij 22 patiënten is de versie succesvol en konden 10 patiënten hierdoor thuis bevallen. De training voor de counselingsgesprekken en de bijscholing voor deze studie heeft niet plaatsgevonden, de studie is inmiddels gesloten zonder deelname van het DZ. LapOvCa studie (diagnostische laparoscopie ter predictie van de uitkomst van primaire cytoreductieve chirurgie bij patiënten met een vergevorderd stadium ovariumcarcinoom). De LapOvCa studie gebeurt in samenwerking met het AMC. Aan 200 patiënten wordt gevraagd mee te werken aan deze studie. Op dit moment is de LapOvCa studie de meest complexe studie waaraan wij als vakgroep meedoen. Deze studie vraagt om een nauwkeurig timemanagement en samenwerking met meerdere disciplines binnen het ziekenhuis. Er zitten inmiddels 79 patiënten in deze studie, waarvan 2 uit het DZ afkomstig zijn. Beiden hebben geloot voor de aanvullende laparoscopie en zijn in aansluiting op de laparoscopie direct voor debulking gegaan. EURAP studie ( zwangerschapsregistratie bij anti-‐epilelepticagebruik ). Voor de Eurap studie kunnen patiënten die anti-‐epileptica gebruiken aangemeld worden bij het UMC Utrecht. Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 700-‐800 kinderen geboren van wie de moeder anti-‐epileptica gebruikt. Het gebruik van anti-‐epileptica tijdens de zwangerschap gaat gepaard met een verhoogde kans op afwijkingen bij het kind. Om meer zicht te krijgen op het gebruik van anti-‐epileptica tijdens de zwangerschap worden zoveel mogelijk gegevens verzameld. Uit onze populatie zijn 3 patiënten aangemeld voor de EURAPstudie bij het UMC Utrecht.
Palm studie (management van leveradenomen gedurende de zwangerschap). Deze studie wordt aangestuurd door het Erasmus MC onder verantwoording van de MDL/chirurgie. Vrouwen bij wie het leveradenoom kleiner is dan 5 cm wordt een zwangerschap niet ontraden. In de studie worden zwangeren met een adenoom gevolgd e om meer inzicht te krijgen in het verloop en behandeling van leveradenomen in de zwangerschap. Vanaf de 14 week wordt iedere 6 weken een echo van de lever gemaakt in het centrum waar zij onder controle zijn. Probaat-‐S (registratiestudie naar vrouwen met een sectio in de voorgeschiedenis en een indicatie voor inleiding). De Probaat-‐S is een landelijk prospectieve registratiestudie naar de wijze van inleiden bij vrouwen met een sectio in de voorgeschiedenis. Door de hoge snelheid van het aantal inclusies is de studie in oktober 2012 al gesloten. Het DZ heeft in de periode 01-‐08-‐2011 tot 01-‐08-‐2012 67 CRF’s aangeleverd. In deze periode zijn 173 patiënten bevallen met een sectio caesarea in de voorgeschiedenis. Hiervan zijn 44 patiënten ingeleid, 31 patiënten ondergingen een primaire sectio caesarea en 98 patiënten zijn spontaan in partu gekomen. BP@Home (thuis monitoren van de bloeddruk). Het contract met BP@Home is op 01-‐01-‐2012 beëindigd. Gluco MOMS (onderzoek naar het effect van het aanvullend gebruik van de glucose sensor bij vrouwen met diabetes tijdens de zwangerschap). In maart 2012 zijn we gestart met de GlucoMOMS. Deze studie vraagt om samenwerking met internisten en diabetesverpleegkundigen. Deze landelijke studie zoekt 300 zwangere vrouwen met ofwel diabetes type I of II of zwangerschapsdiabetes. Vrouwen krijgen tijdens de zwangerschap maximaal 5 keer 5-‐7 dagen een glucosesensor geplaatst en houden tijdens de sensorweek een dagboekje bij. Op dit moment hebben 2 vrouwen toestemming gegeven voor de GlucoMOMS, 9 potentials wilden om uiteenlopende redenen niet deelnemen. Er zitten landellijk 59 vrouwen in de GlucoMOMS, nog 241 te gaan. Niche (onderzoek naar de behandeling van een niche in het keizersnedelitteken bij patiënten met e bloedingsklachten). We hebben voor de Niche onze 1 patiënt geïncludeerd voor een afwachtend beleid. Na 3 maanden is er een behandeling van de niche uitgevoerd. Landelijk zijn er in 2012 4 patiënten geïncludeerd. INDEX (onderzoek naar de effecten van inleiden van de bevalling bij een zwangerschapsduur van 41 weken in plaats van bij 42 weken). Voor de INDEX studie worden 1800 vrouwen gezocht met een e fysiologische zwangerschap. De studie wordt samen met de 1 lijns verloskundigen uitgevoerd. Meerdere verloskundige praktijken in onze regio doen mee en er zijn inmiddels 16 patiënten e e geïncludeerd door de 1 lijn en 6 door de 2 lijn. Patiënten worden gecounseld bij 40 weken en geïncludeerd tussen de 41.0 en 41.1. Binnen 48 uur na randomisatie wordt gestart met inleiden. Bij e afwachtend beleid wordt het 2 lijns protocol aangehouden. MisoREST (hoe te handelen bij een miskraamrest in de baarmoeder na behandeling met Misoprostol tabletten). We zijn in jullie 2012 gestart en hebben tot nu toe 2 nonrandomisaties voor deze studie gedaan. Bij de researchverpleegkundige zijn 6 potentials aangemeld: bij 3 patiënten is alsnog een curettage gedaan, bij 2 patiënten was het cavum uteri leeg na Misoprostolgebruik en 1 patiënt wilde het spontane beloop van de vruchtrest na Misoprostol afwachten. Landelijk zitten 8 patiënten in de MisoREST studie. MIRA (MIRena spiraal versus endometrium Ablatie in de behandeling van hevig menstrueel bloedverlies). De MIRAstudie wordt in samenwerking met de huisartsen gedaan. Huisartsen die deelnemen aan de MIRA en zelf een Mirena spiraal plaatsen nemen contact op met de researchverpleegkundige om een patiënt aan te melden. Loot de patiënt voor de Mirena dan gaat de patiënt terug naar de huisarts, indien zij loot voor ablatie dan wordt de patiënt doorverwezen naar de gynaecoloog. Er zijn 3 patiënten geïncludeerd voor de MIRAstudie, zij e hebben allen geloot voor ablatie van het endometrium. De 1 huisartsen inclusie landelijk is gedaan door een huisarts uit onze regio! Er zijn 23 inclusies in de MIRA, nog 291 te gaan.
Algemene Informatie Kliniek
1990
1995
2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
bedden verloskunde
1980
21
21
19
21
21
21
20
20
20
20
20
wiegen
15
16
16
16
16
16
20
bedden gynaecologie
14
11
11
11
11
11
dagbehandeling
totaal bedden
1985
70
50
20
20
20
20
3
3
5
2
2
2
38
35
35
34
34
34
opnames verloskunde
1033
1086
1086
1085
1273
opnames gynaecologie
1627
528
528
505
527
opnames gyn en verl
opnames dagbehandeling
opnames totaal
255 2660
298
1869
458
1912
429
2048
2760 594
2632 895
2694 801
2819 855
3051 878
3176 840
3225
2854
896
888
2229
3354
3527
3495
3674
3929
4016
4121
3742
2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Polikliniek Totaal polikliniekbezoek
1980
1985
1990
1995
15420
15033
14817
16240
19740 20213 20232 19560 19185 19300 22464 23366 23401
nieuw gyn/vpg
1266
1153
1176
1074
1177
1389
1551
1588
1776
2172
2097
2521
2033
oud/nieuw gyn/vpg
1159
1138
914
1258
1510
1353
1498
1479
1496
1504
1515
1438
1162
12170
7211
7045
7265
9419
9098
8823
9445
8858
9858 11285 10613 11108
herhaling gyn/vpg
ca follow-‐up
497
655
554
466
426
362
335
316
387
302
282
296
148
nieuw verloskunde
416
373
557
276
289
446
462
502
741
733
735
965
oud/nieuw verloskunde
409
492
576
852
1176
1310
1344
1229
1097
1103
1249
991
846
3946
4020
3995
3381
3842
3853
3884
4005
3982
4228
4825
5257
5954
herhaling verloskunde
verwezen dur partu
1084
391
389
431
490
439
444
425
487
493
500
497
Staf
1980
1985
1990
1995
2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
gynaecologen 1.0 fte
4
4
4
4
3
4
4
3
3
3
3
3
3
gynaecologen 0.9 fte
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
gynaecologen 0.8 fte gynaecologen 0.7 fte
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
1 1
1 1
1 2
1 3
2 3
3
3
3
2
2
2
gynaecologen 0.6 fte
0
0
0
1
1
1
1
0
0
0
0
0
0
gynaecologen 0.5 fte
0
2
2
1
2
0
0
1
1
0
0
0
0
2
2
2
3
4
6
6
6
6
7
7
7
waarvan aios
2
2
1
3
3
3
3
3
3
5
6
5
klinisch verloskundigen
assistentgeneeskundigen
0
0
0
0
0
2
2
2
2
4
5
5 4
6
6
Polikliniek Bezoeken
1980
1985
1990
1995
2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
n/on gynaecologie
2325
2219
2059
2136
2267
2430
2720
2701
2863
3184
3186
3456
3195
n/on verloskunde
825
865
1133
1128
1465
1756
1806
1731
1838
1836
1984
1956
1930
144
196
420
312
331
366
409
490
430
502
445
3336
3460
4152
4498
4857
4798
5110
5510
5600
5914
5570
n/on voortplanting
n/on gvv
3150
totaal patientbezoeken
3084
15420
15033
14817
16240
19740
20213 20232 19560 19286 19300 22464 23366 23404
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Verrichtingen
1980
1985
1990
1995
2000
2011
echoscopie totaal
1069
1969
3232
5365
7723
2012
1128
1323
1837
2042
1622
550
286
233
291
293
126
1898
1880
3062
3484
3500
3717
4000
4387
4974
5607
10682 11234 10102 10114 11425 12235 12999 13672
sec
verloskunde
seo 1e lijn
161
8
4
5
1
1
1
seo 2e lijn
95
55
33
18
18
16
11
artikel 2, type 1
110
122
124
165
200
250
247
349
artikel 2, type 2
41
75
122
132
171
190
132
141
doppler
171
268
332
436
469
508
560
477
nt-‐meting
245
251
35
0
0
2
0
1
gynaecologie
1630
2833
2990
2876
2919
3361
3572
3689
3931
sis
83
89
93
98
121
76
63
66
infertiliteit
1967
1583
1587
1895
1795
2178
2263
2491
2260
t-‐IVF
36
39
1072
1036
370
512
490
512
529
669
677
533
702
amniocentese
10
15
0
0
0
0
1
1
1
4
12
9
amnioscopie
221
214
64
1
0
0
0
1
0
0
0
0
0
cardiotocografie
115
250
516
641
741
1246
1262
1245
1106
1264
1421
1382
1643
30
39
47
28
29
29
1
5
5
2
7
uitwendige versie
counseling
hysterosalpingogram
post coïtum test + spm kunstm inseminatie
201
urodyn onderzoek iucd plaatsen hysteroscopie
34
98
97
118
87
101
94
64
80
112
101
102
205
116
215
184
173
218
168
210
189
213
233
247
453
491
404
333
413
338
288
268
300
236
9
42
54
51
33
62
72
47
58
59
60
67
56
168
129
69
62
157
257
254
292
314
345
399
428
375
0
0
0
0
39
118
253
165
162
125
112
105
175
196
231
263
297
358
colpo/vulvoscopie
150
34
4
84
127
93
cryo/electrocoagulatie
38
10
35
24
20
33
24
13
19
6
electroconisatie
0
23
39
43
25
26
37
14
32
50
76
90
73
81
61
70
109
89
119
178
27
46
34
49
52
82
184
197
218
327
microcur/biopsie
32
120
178
proefexcisie
punctie cyste
15
10
11
13
4
15
9
8
7
punctie follikel (IVF)
123
147
123
117
155
166
166
152
149
verwijderen tumor
20
16
16
22
18
14
35
38
14
19
zuigcurettage
17
10
0
0
0
0
0
0
0
0
dilapan inbrengen
60
30
0
0
0
0
0
0
0
verwijderen hechtingen
32
7
31
29
10
23
13
19
21
bb vragenlijst
92
77
78
74
79
15
30
overige verrichtingen
123
108
105
88
109
74
66
80
9
91
84
Klinische Verloskunde
1980
1985
1990
1995
2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
807
839
918
957
1123
1101
1075
1110
1123
1190
1258
1245
1320
506
511
611
604
584
590
602
656
726
658
697
9
17
12
10
14
22
17
15
13
9
14
5
7
7
6
6
13
7
8
1
2
5
909
940
1111
1091
1061
1088
1105
1175
1245
1236
1306
501
504
604
598
578
577
595
648
725
656
692
aantal partus waarvan primipara
partus 16 -‐ 27.6 wk waarvan primipara
9
partus => 28 wk
798
waarvan primipara
meerling partus
moeders > 35 jaar
834
25
waarvan primipara patiënten met eclampsie maternale sterfte
21
28
30
32
42
29
30
28
42
21
26
27
96
132
203
230
232
244
234
245
251
239
255
10
5
30
37
58
83
63
88
81
80
74
57
81
2 0
1 1
0 0
1 1
0 0
1 2
1 0
0 0
1 0
1 1
0 0
0 0
1 0
77
70
104
108
120
156
141
152
141
168
303
300
330
381
339
359
332
395
397
396
418
overname tijdens uitdrijving
88
89
101
109
100
84
93
92
96
104
overname tijdens ontsluiting
partus < 3 dg 2e lijns controle
79
stuitligging (vag en sc)
91
62
109
108
141
93
109
106
111
120
103
94
89
stuitextractie
15
14
24
34
31
16
7
8
12
18
10
10
10
sectio bij stuitligging
28
19
38
29
57
48
58
58
71
71
64
55
54
sectio caesarea totaal
131
134
134
170
242
230
227
277
268
302
283
251
237
forcipale extractie
41
52
43
23
33
23
16
26
22
24
49
54
37
vacuümextractie
94
107
138
140
187
171
172
174
190
207
179
145
159
1
0
1
0
0
1
0
0
0
1
0
0
0
307
340
367
493
441
422
485
492
552
521
460
443
241
258
332
276
287
300
324
372
358
292
293
versie en extractie kunstverlossingen totaal waarvan primipara
282
kinderen 16 -‐ 27.6 wk am
kinderen 28 -‐ 31.6 wk am
kinderen 32 -‐ 36.6 wk am
kinderen 37 -‐ 41.6 wk am
11
18
12
12
14
23
18
18
13
9
13
7
8
4
10
7
2
5
3
5
114
145
122
111
100
106
141
125
98
105 1140
729
742
888
882
854
910
925
983
1067
1069
kinderen => 42 wk am
117
100
103
120
121
97
95
87
70
92
kinderen => 28 wk am
doodgeboren sterfte 7x24 uur pp
936
969
1143
1132
1090
1117
1133
1213
1267
1262
1333
15
13
6
12
11
8
4
5
4
5
4
8
7
8
1
7
4
5
6
1
0
5
3
0
19
23
14
13
16
16
kinderen 1000 -‐ 1499 gr kinderen 1500 -‐ 2499 gr
kinderen => 1000 gr
14
83
12
kinderen 500 -‐ 999 gr
855
11
19
kinderen => 2500 gr
14
823
totaal PNS => 28 wk
5
5
9
8
4
11
8
5
5
2
8
5
7
4
3
6
14
10
10
1
5
10
3
5
4
2
75
100
123
88
86
82
75
105
85
60
67
769
848
851
1009
1029
1001
1031
1049
1103
1177
1
1198
1262
806
854
929
965
1142
1127
1088
1118
1134
1211
1267
1262
1331
doodgeboren
6
12
10
10
4
8
9
7
4
3
4
5
3
sterfte 7x24 uur pp
7
7
7
1
7
3
5
6
1
0
5
3
totaal PNS => 1000 gr
5
13
19
17
11
11
11
14
13
5
3
9
0
8
3
Gynaecologische Operaties ́'groot'
1980
1985
1990
1995
2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
218
143
100
103
92
89
67
79
81
70
67
65
48
5
2 3
0 14
0 9
0 6
0 7
0 7
0 3
1 8
0 4
0 4
0 9
abd uterusextirpatie abd rad uterusextirpatie debulking
stageringslaparotomie
myoomenucleatie
proeflaparotomie
5
7
3
2
1
1
1
0
0
3
5
6
7
5
9
5
5
4
5
2
12
11
11
11
2
8
4
16
2
12
6
4
19
54
22
41
31
26
37
24
33
50
40
33
38
13
7
2
8
5
0
0
1
5
0
0
0
0
8
14 15
18 17
8 7
2 21
0 2
2 4
0 4
0 1
0 3
3 2
1 3
0 1
vag uterusextirpatie
28
28
19
17
17
37
25
28
20
45
29
33
36
prolapsoperaties
94
61
60
82
80
131
103
103
92
121
84
83
87
met vag ut ext
80
52
55
75
62
83
57
56
52
57
40
43
42
1
3
12
18
15
15
14
19
15
41
34
32
7
21
10
adnexoperaties sterilisatie (laparotomie) extra uteriene graviditeit fertiliteitsbevord operaties
(entero)cèle abd/vag
met implantaat
incontinentie operaties
46
29
13
12
7
21
24
20
23
26
32
27
39
vaginaal
20
3
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
abdominaal (Burch)
26
26
13
12
7
0
0
0
0
0
0
0
1
0
21
24
20
23
26
32
27
38
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
5
0
1
TVT
fisteloperaties correctie platzbauch
0
0
0
1
vulvectomie
0
0
1
0
1
1
2
2
0
0
3
3
6
totaal 'groot'
431
369
274
321
300
346
302
297
299
347
334
318
313
laparoscopie
infertiliteit
28
45
43
25
59
32
41
42
38
29
26
23
22
diagnostisch
100
67
86
48
43
32
35
33
33
33
33
36
32
tubaecoag/obstructie
374
154
105
166
103
29
26
25
28
24
8
25
10
therapeutisch
3
7
5
9
5
12
0
4
6
8
adnexoperatie
11
32
40
51
45
58
55
57
71
62
extra uteriene graviditeit
4
8
19
21
21
22
11
10
15
14
adhesiolysis/neostomie
9
1
1
0
3
2
5
4
5
1
uterusextirpatie
0
0
1
0
0
1
0
4
18
13
totaal laparoscopie hysteroscopie
502
diagn hysteroscopie diagn hyst+ curettage
266
0
234
0
266
19
253
40
38
70
43
54
46
78
73
63
50
39
23
25
3
54
53
55
57
62
33
33
8
54
46 39
33 118
44 135
47 150
0
9
29
18
16
12
34
9
4
34
48
Essure sterilisatie
transcerv endometriumablatie
totaal hysteroscopie 'overig'
0
diagnostische curettage curettage sp. abortus abortus provocatus (electro)conisatie Shirodkarcerclage
0
19
162
34
199
65
146
30
157
81
therap hysteroscopie transcerv poliepresectie hysteroscopie poliklin ok
194
20
174
75
183
42
transcerv endometriumresectie
159
8
28
14 117
126
196
15
36
19
13
15
193
219
228
279
309
361
346
280
250
119
87
22
37
54
32
15
27
30
31
21
96
144
127
135
134
109
114
99
98
102
125
82
105
2
4
1
2
9
7
7
9
2
5
3
1
2
25
24
30
51
22
14
29
21
28
34
31
30
19
4
3
0
7
4
1
2
1
man placentaverwijdering
48
52
47
48
74
65
65
70
hechten (sub)totaal ruptuur
36
andere vaginale ingrepen
totaal 'overig'
403
422
33
28
25
23
28
28
32
44
118
122
95
77
86
66
113
85
95
84
321
393
309
347
364
319
287
387
368
338
338
Patiëntenzorg GVV algemeen 1. Verzorgingsgebied Het verzorgingsgebied van het Deventer ziekenhuis strekt zich uit
Olst-‐Wijhe 64%
Raalte 57%
Deventer 95%
Voorst 86%
Lochem 32%
Rijssen-‐Holten 27%
over Deventer en de omliggende gemeenten: Diepenveen, Olst, Wijhe, Bathmen, Holten, Voorst, Markelo, Raalte, Rijssen, Lochem en Gorssel. Tot het buitengebied behoren Borculo, Vorden, Epe en Hellendoorn. Het opnameaandeel van het Deventer ziekenhuis voor de stad Deventer is ca 95%; in de omliggende gemeenten varieert deze van 32 tot 86%.
2. Klinische zorg Kiwa Prismant analyse In 1994 is de adherentie van de klinische verloskunde/gynaecologie 153080 personen, iets boven de klinische adherentie van het totale ziekenhuis (146359). In 1999 is de GVV-‐adherentie gelijk aan de klinische adherentie van het totale ziekenhuis waarna vanaf 2000 een stijging van de klinische adherentie van zowel ziekenhuis als in sterkere mate GVV wordt gezien. In 2007-‐2008 zijn beiden vrijwel aan elkaar gelijk. In 2009 en 2010 is de toename van GVV iets groter dan van het ziekenhuis als totaal. In 2012 heeft de Medische Staf van het Deventer ziekenhuis besloten geen analyses meer te laten maken.
Bron: Kiwa Prismant analyse 2010 (data 2011 en 2012 niet meer beschikbaar)
3. Poliklinische zorg Kiwa Prismant analyse De poliklinische adherentie (Praktijkanalyse, Kiwa Prismant) laat voor de GVV een geheel ander beeld zien. De poliklinische adherentie GVV ligt behoorlijk onder de poliklinische adherentie van het ziekenhuis als geheel. In 2004 lijkt de poliklinische adherentie GVV iets van de achterstand in te lopen maar in 2005-‐2007 wordt de achterstand weer wat groter. Vanaf 2008 is het verschil weer iets kleiner. In 2012 heeft de Medische Staf van het Deventer ziekenhuis besloten geen analyses meer te laten maken.
Bron: Kiwa Prismant analyse 2010 (data 2011 en 2012 niet meer beschikbaar) De herkomst van de patiënten die met een nieuw of oud/nieuw probleem verwezen worden naar de polikliniek e GVV, wordt sedert 1988 geregistreerd. In 1996 is in het Deventer ziekenhuis de definitie van het begrip 1 poli-‐ kliniekbezoek kritisch bezien. De getallen vanaf 1997 tot en met 2012 zijn volgens dezelfde criteria verzameld.
Van de 5429 patiënten verwezen in 2012 (exclusief de verwijzingen durante partu) zijn 2799 patiënten (52%) afkomstig uit Deventer en 2630 patiënten (48%) uit de omgeving van Deventer. In vergelijking met de 80-‐er jaren valt op dat het aandeel van de Deventer patiënt langzaam is toegenomen en vanaf 1999 iets hoger is dan het aandeel patiënten uit de regio. Het aantal eerste polikliniekbezoeken geregistreerd door het Deventer ziekenhuis ligt aanmerkelijk hoger daar de patiënten die verwezen worden tijdens de baring, worden meegeteld.
Onderstaand overzicht laat de herkomst van de GVVpopulatie zien (= nieuw/oudnieuw + controlepatiënten).
2000
Deventer
10019
2001
2006
2007
2008
9989 10371 10550 10642 10618 10261
2002
2003
2004
2005
9867
9794 10608 11498 11782 11921
2009
2010
2011
2012
Diepenveen
1047
1121
1184
1190
916
1055
1170
1065
978
1038
1109
1105
916
Olst
1012
985
941
974
1004
857
964
895
875
1000
1054
904
859
Bathmen
529
588
558
691
568
424
561
589
478
598
441
549
462
Holten
710
640
739
758
658
731
775
560
640
619
598
680
684
Voorst
1915
1723
1508
1535
1710
1739
1752
1727
1464
1671
1616
1748
1923
Markelo
265
298
264
249
234
298
253
396
430
399
403
438
521
1276
1342
1531
1744
1499
1591
1736
1613
1621
1865
2046
2235
2099
Lochem
533
500
538
608
581
420
400
294
290
326
364
415
316
Gorssel
608
611
598
723
790
735
536
567
669
631
608
659
670
Rijssen
569
564
464
547
559
517
604
643
760
872
1057
1171
1200
1257
1248
1238
1251
1281
1105
1224
887
1287
896
727
678
674
Raalte
overige regio
In 2003 is in Raalte een buitenpolikliniek GVV gestart en sinds 2007 wordt in de praktijk van de e Holtense huisartsen 1 x per 2 weken ook 2 lijns gynaecologische zorg verleend. In september 2007 is in Rijssen een polikliniek GVV van start gegaan. De effecten zijn langzamerhand duidelijk aan het e worden: een toename wordt met name gezien in het aantal 1 polikliniekbezoeken in Raalte en Rijssen. In de buitenpolikliniek Holten worden in toenemende mate patiënten uit Markelo gezien. Het aantal patiëntbezoeken vanuit Lochem is na een geringe toename in vorige jaren, in 2012 weer wat afgenomen. De stad Deventer draagt het meeste bij aan de toename in het aantal consulten. Onderstaand overzicht laat de herkomst van de nieuw/oudnieuwe patiënten GVV zien.
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Deventer
2018
2047
2154
2167
2334
2309
2439
2427
2608
2867
2830
3044
2799
Diepenveen
237
265
246
227
208
235
260
258
267
268
296
302
242
Olst
216
211
210
186
217
187
218
255
243
253
276
261
219
Bathmen
113
116
120
126
113
103
118
130
128
127
109
133
136
Holten
138
143
157
162
160
159
188
152
150
159
187
167
182
Voorst
379
409
381
371
421
431
450
420
438
481
466
447
474
62
67
50
73
74
61
62
80
80
91
88
92
118
Raalte
310
314
351
399
411
392
428
406
433
455
516
567
515
Lochem
111
112
115
96
95
89
101
77
94
83
89
91
81
Gorssel
136
140
144
149
168
158
147
154
168
154
183
181
167
Rijssen
142
147
128
148
124
136
166
162
195
214
266
328
314
overige
137
125
147
126
126
102
119
127
144
147
182
181
182
Markelo
In 2012 is een geringe afname in eerste consulten te zien, met name vanuit Deventer (8%). Vanuit de regio komt 4% minder. Vanuit Rijssen en Voorst worden meer nieuwe/oudnieuwe patiënten gezien.
5. De bevalling in Deventer en omgeving
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Deventer
totaal
1778 1716 1840 1721 1695 1696 1617 1658 1639 1694 1807 1816 1790
in DZ-‐herkomst Deventer
647
678
753
700
684
721
680
738
755
757
772
746
802
in DZ-‐herkomst elders
508
498
512
492
462
423
424
406
396
474
508
525
545
thuis/pk
623
540
575
529
549
552
513
514
488
463
527
545
443
% olv 1e lijn
49,1
44,3
43,3
43,0
44,5
43,4
43,0
41,1
39,3
38,0
40,6
42,2
35,6
Bathmen
totaal
59
65
77
56 Dev*
in DZ
31
39
47
34
thuis
23
23
27
19
elders
5
3
3
3
Olst/Wijhe
totaal
228
203
215
183
178
178
164
184
164
159
154
in DZ
96
71
84
70
70
73
62
81
85
62
85
thuis
85
77
78
66
65
62
50
53
32
47
35
elders
47
55
53
47
43
43
52
50
47
50
Voorst
34
totaal
252
219
209
207
190
202
205
201
210
185
211
214
in DZ
108
87
79
93
99
84
86
85
98
69
93
102
thuis
126
111
105
97
75
84
92
82
73
73
66
52
elders
18
21
25
17
16
34
27
34
39
43
52
60
Raalte
totaal
461
464
429
389
392
400
391
386
337
398
330
in DZ
125
119
105
109
126
115
84
123
133
134
139
thuis
147
127
165
143
143
151
131
148
85
100
74
elders
Lochem/Gorssel
totaal
298
291
292
273
233
244
232
228
in DZ
58
43
42
50
42
51
50
42
thuis
109
133
165
100
87
66
48
52
elders
Rijssen/Holten
totaal
526
530
528
539
536
490
511
532
542
505
488
in DZ
72
72
58
57
82
54
89
91
124
134
133
thuis
294
273
266
271
246
207
208
225
182
172
148
elders
160
185
204
211
208
229
214
216
236
199
207
189
218
159
137
123
131
115
85
123
119
104
164
115
176
134
127
134
117
134
De gemeente Deventer is vanaf 1 januari 2005 uitgebreid met Bathmen. Het aantal geboortes in Deventer tussen 2005 en 2009 is niet toegenomen. Vanaf 2010 worden er in Deventer 7% meer kinderen geboren, deze e toename is gelijkelijk verdeeld over regio en stad Deventer. In 2012 blijkt een afname van het aantal 1 lijns partus met 7%. Sinds 2002 is er een forse afname van het aantal thuisbevallingen in de omliggende gemeentes te zien. De afname van het aantal geboortes bij patiënten in de regio Deventer is slechts in geringe mate een verklaring voor de afname van het aantal thuisbevallingen.
De verdeling van de geboortes in de gemeentes Voorst, Raalte, Rijssen/Holten en Lochem laat een vrij stabiel patroon zien in de verhouding tussen een bevalling in het DZ of een ziekenhuis elders. Voorst
Raalte
Rijssen
Klinische partus Van de 1320 vrouwen die in 2012 olv de 2e lijn bevallen, zijn 700 (53%) vrouwen afkomstig uit Deventer en 620 (47%) uit de regio.
Uit de grafiek blijkt dat in de loop der jaren het aandeel van Deventer in het totaal aantal partus van schommelt rond de 50%. Verwezen tijdens de bevalling Het percentage verwijzingen tijdens de baring ten opzichte van het totaal aantal klinische partus is in de periode 1994-‐2012 tamelijk constant rond de 40% met een enkele uitschieter tot 45% in 2000 en 2005. In 2012 e bestaat 40% van het aantal partus olv de 2 lijn uit patiënten die tijdens de baring worden verwezen.
De verhouding Deventer-‐regio in plaats van herkomst van de verwezen vrouwen laat in de jaren 1993-‐2002 een geringe toename zien van het aandeel vanuit Deventer. In de jaren 2003, 2004, 2005 en 2006 is het aandeel verwijzingen tijdens de baring vanuit Deventer respectievelijk 62, 57, 61 en 57% tegenover rond de 50% in voorgaande jaren. In 2008 is 62% van de vrouwen die durante partu naar het ziekenhuis worden verwezen, afkomstig uit Deventer, in 2009 56% , in 2010 54%, in 2011 53% en in 2012 54%.
Gynaecologie 1. Verwijsdiagnose Polikliniek Gynaecologie Sinds 1990 worden de verwijsindicaties geregistreerd bij patiënten die met een vraagstelling op gynaecologisch terrein worden gezien. Vanaf 2006 blijkt een toename in het aantal verwijzingen gynaecologie van 20%. verwijsdiagnose
1990
1995
2000
2005
gyn afwijking?
134
212
215
158
159
165
183
202
206
214
152
buikpijn
276
220
248
307
386
359
328
455
451
534
446
99
73
123
238
249
277
327
327
347
397
308
117
178
120
25
28
32
36
31
26
32
30
33
34
34
47
56
37
54
50
45
69
50
3
11
3
7
12
13
3
3
5
5
2
anticonceptie sterilisatiewens seksuologie mammapathologie fluor cyclusstoornis cyclus klachten postmenop bldverl incont urinae prolaps
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
91
86
53
69
77
75
75
70
85
47
58
314
290
329
399
507
518
551
586
567
634
622
43
48
64
54
46
43
43
41
35
44
62
131
150
178
226
219
212
222
256
249
248
225
42
49
36
73
77
60
85
83
73
92
103
137
161
160
230
228
231
244
276
289
329
332
bb-‐centrum
17
26
18
1
1
0
0
0
ca follow up
7
9
2
3
2
2
7
6
2
3
4
66
84
74
84
78
73
102
109
120
100
100
afw uterus
91
80
95
52
51
55
78
57
58
57
48
afw cervix
113
62
81
63
80
76
94
121
122
115
133 96
afw adnex / rip
afw cervixcytologie
122
86
66
74
76
74
80
70
105
afw vagina
36
47
44
37
38
39
36
53
51
55
54
afw vulva
78
92
99
135
132
157
186
231
273
272
272
des
8
6
22
4
10
9
11
6
5
3
5
14
18
21
13
21
18
19
22
25
23
12
abortus/eug
35
107
56
77
63
51
52
32
18
21
climact/ HRT
14
32
19
25
17
19
28
14
20
13
hereditaire tumoren
11
20
33
34
38
32
40
47
1833
2081
2226
2393
gesprek
totaal verwijzingen
2678 2658 2863 3184 3182 3456 3195
In de navolgende 5-‐jaarsoverzichten 1993-‐2012 zijn een aantal opmerkelijke ontwikkelingen in verwijzingen te zien.
De sterilisatiewens is van 6% van het aantal verwijzingen in 1993-‐1997 gedaald naar 1% in 2008-‐2012. Anticonceptieproblematiek maakt in 2008-‐2012 10% van de verwijzingen uit tegenover 4% in 1993-‐1997. De klacht ‘buikpijn’ laat een forse toename zien en fluorklachten worden in de loop der tijd niet vaker gezien. De verwijsdiagnose ́postmenopauzaal bloedverlies ́ is in de gehele periode opmerkelijk constant in absoluut aantal (ca 7% van het totaal aantal nieuwe verwijzingen). De cyclusstoornis (excl postmenopauzaal bloedverlies) is veruit de meest voorkomende verwijsindicatie van de gynaecologische patiënten: bijna 20% van het aantal nieuwe consulten betreft menstruatieproblemen. Vanaf 2003-‐2007 wordt een forse toename gezien.
e Het probleem ‘postmenopauzaal bloedverlies’ zal vrijwel altijd leiden tot een verwijzing naar de 2 lijn. De toename in het aantal verwijzingen met deze indicatie kan iets zeggen over de invloed van vergrijzing maar mogelijk ook iets over het marktaandeel. Wanneer postmenopauzaal bloedverlies + incontinentia urinae + prolaps als maat genomen wordt voor de populatie ‘oudere patiënten’ dan blijkt er sinds 1990 een verdubbeling van het aantal verwijzingen opgetreden te zijn tot 660 nieuwe consulten in 2012.
Afwijkingen aan uterus, cervix of adnexa laten een tamelijk stabiel beeld zien. De toename in het aantal verwijzingen ‘afwijking vulva’ in de laatste 5 jaarsperiode is opmerkelijk.
e Het aantal verwijzingen voor climacteriële klachten/HRT is sinds 2000 dalende. De invloed van de 1 lijns echoscopieën wordt duidelijk in de vermindering van het aantal verwijzingen ‘abortus/eug’.
2. Verrichtingen Polikliniek Gynaecologie Voor het in beeld brengen van de Diagnose Behandel Combinatie is een koppeling van verwijsdiagnose (klacht) en verrichting belangrijk. Vooralsnog worden de verrichtingen alleen in absolute aantallen weergegeven. verrichtingen
1980
echoscopie (abd+vag)
sis
urodynamisch onderzoek iucd plaatsen hysteroscopie
electroconisatie
microcur/biopsie
1995
2000
2005
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
1072
1630
2833
2990 2876 2919 3361 3572 3689 3931
83
89
93
98
121
76
63
42
54
51
33
62
72
47
58
59
60
67
56
168
129
69
62
157
257
254
292
314
345
399
428
375
84
cryo/electrocoagulatie
1990
9
colposcopie/vulvoscopie
1985
127
120
178
proefexcisie
punctie cyste
verwijderen tumor
zuigcurettage
dilapan inbrengen
verwijderen hechtingen
93
32
66
0
39
118
253
165
162
125
112
105
175
196
231
263
297
358
38
10
35
24
20
33
24
13
19
6
0
23
39
43
25
26
37
14
32
50
76
90
73
81
61
70
109
89
119
178
27
46
34
49
52
82
184
197
218
327
15
10
11
13
4
15
9
8
7
20
16
16
22
18
14
35
38
14
19
17
10
0
0
0
0
0
0
0
60
30
0
0
0
32
7
13
19
21
9
0 31
0
29
10
23
91 84 123 108 105 88 109 74 66 80 overige verrichtingen De echoscopie is een onmisbaar diagnostisch hulpmiddel binnen de gynaecologische polikliniek: het aantal echoscopieën neemt nog steeds toe na een aantal jaren van gelijk blijvende toepassing. Na een aanvankelijk vrij snelle toename in het aantal saline infusion sonography onderzoeken (sis) is er een daling opgetreden. Het beschikbaar komen van de mogelijkheid tot het verricht van ambulant hysteroscopisch onderzoek heeft daar mogelijk mee te maken. Wekelijks vindt nu sinds 2009 ambulant hysteroscopisch onderzoek plaats. Het plaatsen van een iucd is een gestaag toenemend fenomeen. De plaats van de Mirena bij de cyclusstoornis neemt een behoorlijk deel van het aantal plaatsingen voor zijn rekening, maar ook het nog steeds vrij hoge e aantal verwijzingen in het kader van anticonceptie heeft te maken met het plaatsen van de Mirena. In de 1 lijn is het plaatsen van een Mirena niet voor alle zorgverleners gemeengoed. Het aantal poliklinische hysteroscopieën is in 2012 wat minder dan in 2011.
3. Poliklinische hysteroscopie Na een gestage toename de afgelopen jaren zien we dit jaar een stabilisatie in het aantal hysteroscopieën. Er is een verschuiving van hysteroscopieen uitgevoerd op de OK naar de ambulante setting te zien. De ambulante hysteroscopieen zijn toegenomen tot 169 (inclusief Essure) dit jaar. Deze groei zit dit jaar opvallend in de groep met postmenopauzaal bloedverlies, ondanks minder verwijzingen op deze indicatie. Waarschijnlijk heeft de korte toegangstijd tot de ambulante hysteroscopie en het hebben van een dunne hysteroscoop (versascope 3,5 mm schacht) gemaakt dat meer patiënten ambulant zijn geholpen. Duidelijk is de afname in Essure sterilisaties te zien. Dit komt o.a. door een hogere prijs die betaald moet worden voor deze ingreep in 2012. Van de poliklinische hysteroscopieen is ca 33% diagnostisch en 66% therapeutisch van aard. Het percentage complicaties is vrijwel gelijk gebleven, echter het aantal patiënten waarbij de ingreep vanwege pijn gestaakt moest worden is teruggebracht tot 1,7 %. De beschikbaarheid van de dunnere versascope zal hieraan bijgedragen hebben. Na de introductie van de Novasure in 2010 zien we een gestage stijging van deze endometriumresecties ten koste van de klassieke endometriumresecties. indicatie
2009
2010
2011
2012
postmenopauzaal bloedverlies
8
39
34
54
abnormaal uterien bloedverlies
17
39
50
55
verdenking cervixstenose
2
1
3
2
verdenking uterusanomalie
0
5
2
3
iud plaatsing/opsporing
9
16
28
19
verzoek sterilisatie
0
19
30
17
7
11
verdenking placentarest
overig
2
bevinding
7
6
2009
2010
2011
2012
poliep
11
28
20
35
atrofie
1
10
3
8
iucd
3
11
21
26
myoom graad 0
1
2
1
6
myoom graad 1-‐2
3
6
14
9
niche sectiolitteken
2
1
4
10
cervixstenose
4
3
3
4
verdenking carcinoom
overige geen afwijkingen
2
7
11
41
verrichting
3
6
19
13
65
40
2009
2010
2011
2012
verwijderen poliep
14
19
13
18
verwijderen/plaatsen iucd
13
17
32
27
biopt
6
5
22
33
opheffen cervixstenose
4
3
1
1
myoomresectie
0
2
0
3
Essure sterilisatie
0
16
27
14
5
7
47
56
63
overige geen
4
In totaal is de ingreep 3 x afgebroken in verband met pijnklachten. Bij 3 patiënte is de hysteroscopie niet gelukt en bij 1 patiënten is de geplande Essure sterilisatie niet uitgevoerd ivm onvoldoende informatie over de prijs van de sterilisatie. Bij 1 patiënte kon slechts 1 Essure device geplaatst kon worden en bij 1 patiënte is de ingreep afgebroken ivm fors bloedverlies. Daarnaast zijn er 4 patiënten gecollabeerd tijdens of na de ingreep.
4. Vulvapolikliniek Op 1 september 2009 is in het Deventer Ziekenhuis een vulvapoli geopend. De vulvapoli is een gecombineerd spreekuur van dermatoloog en gynaecoloog met als doel complexe vulvaire pathologie te diagnosticeren en behandelen. Het spreekuur wordt gehouden door Kees van Ginkel (bij afwezigheid door Jur Boer), dermatoloog en Annechien Bouman, gynaecoloog. Iedere eerste dinsdagochtend van de maand is er de mogelijkheid om 8-‐ 10 nieuwe patiënten te zien. Aangezien alle participerende specialisten lid zijn van de NVvVP (Nederlanse Vereniging voor Vulva Pathologie) kan complexe pathologie op een forum geplaatst worden en vindt intercollegiale consultatie plaats. In 2012 zijn in 8 vulvaspreekuren 54 nieuwe patiënten gezien. Hiervan zijn 6 patiënten (11%) gezien op verzoek van een gynaecoloog, 35 van de huisarts (64%), 6 (11%) van de dermatoloog en de overige 7 patiënten (13%) hebben zichzelf verwezen. Een kwart van de patiënten is afkomstig van buiten het adherentie gebied. Dit betreft vaak een second opinion gevraagd door een individuele gynaecoloog of vanuit een vulvapoli elders. De problematiek die wordt gepresenteerd in 2012 is lichen sclerose (39%), eczeem (17%) en dyspareunie (11%). De overige 33 procent betreft een verzameling van aandoeningen: morbus Paget, lichen ruber planus, lichen simplex, steatocystoma simplex, herpes, morbus Zoon en VIN. Bij 11 patiënten (20%) is er ook sprake van een bekkenbodemhypertonie met dyspareunieklachten. Deze patiënten zijn verwezen naar mevr. M. Tijhuis, bekkenbodemfysiotherapeute. Vanuit de poli is dit jaar niet rechtstreeks naar de seksuoloog verwezen. Wel heeft indirect consultatie via de fysiotherapeut plaatsgevonden. Bij 41 patiënten (76%) is een goed resultaat behaald, bij 5 patiënten is het resultaat nog niet bekend, en bij vier patiënten is een matig tot slecht resultaat behaald. Dit zijn patiënten met vulvaire epitheliale dysplasie en morbus Paget. 5. Bekkenbodem Ook in 2012 is het aandeel patiënten dat naar onze polikliniek verwezen is ivm bekkenbodemproblematiek weer substantieel. Deze patiëntengroep kan zowel conservatief, vaak met verwijzing naar een van de gespecialiseerde bekkenfysiotherapeuten in de regio, of operatief geholpen worden waarbij op individuele wijze een keuze wordt gemaakt tussen de verschillende behandelingsmodaliteiten. Vrijwel alle operatieve behandelingen van een prolaps behoren tot het Deventer arsenaal. Voor de uterusprolaps wordt naast de “VUE+V+A”, ook de uterussuspensie volgens Manchester (in gemodificeerde vorm) veelvuldig toegepast. Voor de topprolaps zijn zowel de sacrospinale fixatie als de abdominale sacrocolpopexie voorhanden. De implantatiechirurgie voor de prolaps wordt, en dit was ook al het geval voordat dit onderwerp de nodige negatieve media-‐aandacht kreeg, alleen op strikte indicatie en na uitgebreide patiëntenvoorlichting toegepast. De beroepsgroep stelt ook aan dit type ingrepen numerieke eisen. Derhalve wordt gezocht naar samenwerking binnen de Stedendriehoek (Gelre ziekenhuizen) zodat voldaan kan worden aan de gestelde kwaliteitseisen en deze zorg binnen de regio blijvend aan de patiënt kan worden aangeboden. Er is een begin gemaakt met het aanleren van de mini-‐sling (Mini-‐Arc®) olv een ervaren uroloog, vooralsnog met veelbelovende resultaten. Ook bij deze behandelingsvorm zullen we de resultaten van wetenschappelijk onderzoek die binnenkort bekend zullen worden nauwlettend volgen. Binnen de vakgroep wordt gestreefd naar bemensing van de deelgebieden in ons vak door minimaal 2 personen. Voor de urogynaecologie zijn dit Annemarie Weis en Loes van der Leeuw. Zij voldoen beiden aan de eisen zoals door de beroepsvereniging gesteld aan een ‘GUA’: gynaecoloog met urogynaecologie als aandachtsgebied. Het themaspreekuur Bekkenbodem is in 2012 geïmplementeerd. Naast de zojuist genoemde gynaecologen participeert de continentieverpleegkundige hierin. Haar taak bestaat uit inventarisatie van de vragenlijst Werkgroep Bekkenbodem van de NVOG en het afnemen van de speciële anamnese. Ook is er op de polikliniek de mogelijkheid voor nadere diagnostiek beschikbaar in de vorm van een flowmeter en een bladderscan. Door gebruik te maken van de inzet van gespecialiseerde verpleegkundigen en de multidisciplinaire benadering streven we naar verhoging van de kwaliteit van zorg en efficiëntie. De bekkenfysiotherapeut is niet lijfelijk aanwezig bij dit spreekuur maar kan laagdrempelig geconsulteerd worden. Voor de opleidingsassistent kan het een hulpmiddel zijn te focussen op dit deelgebied van ons vak, al dan niet in het kader van een ‘etalage’.
Maandelijks is er spreekuur samen met de uroloog. Hier worden met name patiënten met meervoudige, complexe problematiek gezien. Verwijzing naar dit spreekuur gebeurt veelal door een van de urologen of gynaecologen, soms direct door de huisarts. In dit spreekuur participeert ook de continentieverpleegkundige. Maandelijks is er een urogynaecologie bespreking waarbij ook de continentieverpleegkundige en de bekkenfysiotherapeut aanwezig zijn. In deze bijeenkomst komst wordt patiëntencasuistiek besproken en een presentatie over een onderwerp uit dit deelgebied gehouden, beurtelings door een van de betrokken partijen. Er is tevens aangehaakt bij de multidisciplinaire videoconferentie bekkenbodemproblematiek met de Gelre Ziekenhuizen en Isala klinieken. Intercollegiaal overleg over complexe casus kan op deze manier maandelijks plaatsvinden. 6. Seksuologie De structurele samenwerking tussen de afdeling GVV van het Deventer Ziekenhuis en de afdeling seksuologie van Dimence, organisatie voor geestelijke gezondheidszorg, is na het wegvallen van de ons zo vertrouwde seksuoloog gelukkig gecontinueerd door de aanstelling van een nieuwe seksuologe. Verwijzing van patiënten met seksuologische problematiek gebeurt binnen deze organisatie rechtstreeks naar de seksuoloog. Veelal wordt de behandeling gecombineerd met een verwijzing naar Marijke Tijhuis, bekkenfysiotherapeut in het DZ, met bijzondere expertise op dit gebied, of naar een van de andere bekkenfysiotherapeuten in de regio. Vaak kan door deze multidisciplinaire benadering een goed resultaat worden bereikt. Periodiek vindt overleg plaats tussen de genoemde disciplines waarbij naast organisatorische zaken, voornamelijk casuïstiek besproken wordt. complexe psychopathologie dyspareunie
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
totaal
2
4
2
2
2
2
1
15
21
16
25
13
13
15
4
14
37
158
dyspareunie bij LSEAV
1
1
2
1
0
2
7
opwindingsstoornis
1
3
1
6
4
1
2
3
21
1
1
4
0
4
10
1
1
6
5
1
1
15
vaginisme overige
7. Verrichtingen Kliniek Gynaecologie Medio jaren ́80 gaat het aantal gynaecologische ingrepen vrij drastisch omlaag om vanaf de jaren ‘90 vrij constant rond de 1000 te schommelen. Vanaf 2003 is er een toename van het aantal ingrepen tot bijna 1200 te zien. In 2005 is een daling in het aantal verrichtingen tov de voorgaande 2 jaren te zien, in 2009-‐2012 is er weer een toename van het totaal aantal verrichtingen op de operatiekamer.
8. De laparoscopische ingreep Aan het eind van de jaren ´70 is de laparoscopie de meest frequent uitgevoerde ingreep door het grote aantal sterilisaties dat in deze jaren is uitgevoerd. Vanaf de jaren ´80 wordt een gestage daling gezien in het aantal laparoscopieën tgv een afnemende vraag naar sterilisatie.
De laparoscopische chirurgie wordt vanaf 1995 bepaald door de ingrepen aan adnexa en incidenteel een uterusextirpatie. Vanaf 2011 wordt deze ingreep structureel uitgevoerd door Annechien Bouman en Lucet van der Voet, na eerst te zijn getraind onder supervisie van gastoperateur dr. R. van der Sijde. In 2012 zijn er 17 laparoscopische uterusextirpaties verricht, waarvan 3 op indicatie endometriumcarcinoom/ complexe atypische hyperplasie, 9 op indicatie uterus myomatosus met/zonder bloedingsklachten of mechanische bezwaren en 1 op indicatie dysmenorrhoe. Dit is een opvallend verschil met 2011 waarin 50% van de laparoscopische uterusextirpaties op indicatie endometriumcarcinoom is verricht. Het komt wel overeen met het feit dat er in totaal dit jaar ook minder endometriumcarcinomen zijn gediagnosticeerd. Er zijn 4 conversies geweest. Alle conversies zijn strategische conversies geweest waarbij bij inspectie van de buik de laparoscopie niet mogelijk leek. Bij 1 conversie was er een zodanig overgewicht bij patiënte dat zij niet goed te positioneren was in combinatie met een beademingsprobleem, bij 2 patiënten was er sprake van zeer uitgebreide adhaesievorming en bij 1 patiënte was er een grote, immobiele uterus. Er zijn 5 complicaties opgetreden waarvan 3 na conversie: 1x een urineweginfectie, 1x impetigo boven de wond na conversie, 1x een blaaslaesie en 2x een longembolie. Beide longembolieën zijn opgetreden bij patiënten met een endometriumcarcinoom. Gekeken zal worden of het antistollingsbeleid bij deze groep veranderd moet worden. De gemiddelde ligduur was 2,3 dagen inclusief conversies en 1,8 dagen exclusief conversies. Na een goede start wat betreft het aantal laparoscopische uterusextirpaties in 2011 valt in 2012 het aantal TLH’s tegen. We zullen komend jaar moeten zien of dit eenmalig is en moeten kijken of wij de opgelegde aantallen kunnen waarmaken in de toekomst. Alle TLH’s zijn verricht door Bouman en van der Voet samen waarbij eenmalig gebruik is gemaakt van de expertise van de gastoperateur.
Oncologische gynaecologie 1. Overzicht nieuwe patiënten oncologische gynaecologie
1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
CERVIX UTERI
26
15
12
29
33
26
35
34
36
54
49
49
40
Stadium 0 (CIS-‐CIN 3)
22
19
10
6
21
24
23
25
28
29
45
46
43
36
Stadium I A
0
0
1
2
1
1
2
2
0
2
1
0
1
Stadium I B
7
3
2
4
4
2
4
2
4
4
2
5
0
Stadium II
0
2
3
1
2
0
3
1
0
2
0
1
1
Stadium III
0
0
0
1
0
0
0
0
2
0
0
0
0
Stadium IV
0
0
0
0
2
0
1
1
1
1
0
0
2
ENDOMETRIUM UTERI
17
18
20
17
21
20
26
19
28
17
15
17
33
19
Stadium I
15
19
13
16
13
18
16
21
11
13
12
26
11
Stadium II
0
0
2
3
5
2
1
3
2
0
0
1
4
Stadium III
0
1
1
0
1
5
1
3
2
1
3
5
2
Stadium IV
3
0
1
2
1
1
1
1
2
1
2
1
2
OVARIUM
19
13
20
17
14
13
18
15
15
19
30
29
24
13
Stadium I A
2
4
6
4
3
8
1
5
3
5
8
4
3
Stadium I B
1
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
Stadium I C
1
5
1
2
1
2
0
2
1
2
2
4
1
Stadium II
1
2
1
1
1
2
2
0
1
3
2
3
3
Stadium III
7
9
5
5
6
2
11
2
10
16
10
9
3
Stadium IV
1
0
3
2
1
0
0
1
2
0
2
4
3
Stadium V*
0
0
1
0
1
4
1
5
2
3
5
0
0
0
0
0
1
2
0
0
0
11
3
8
4
7
TUBA
0
VAGINA
0
0
0
0
0
0
0
0
2
4
2
0
2
GEST TROF NEOPLASIA
VULVA
0
0
2
0
1
4
0
1
4
0
1
3
0
4
0 1
4
0
0
3
1
3
0
1
0
3
2
0
1
Mola
0
0
3
1
3
0
1
0
3
1
0
1
Low risk GTN
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
High risk GTN
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
1
1
0
1
1
0
4
6
2
ANDERE GYN MALIGNITEIT BUITEN GEN INT/EXT
1
0
0
0
3
1
1
0
0
1
0
2
5
2
6
2
2
6
Stadium V* Hiermee wordt bedoeld een uitgebreid gemetastaseerd proces, vermoedelijk uitgaande van het ovarium. Van patiënten die buiten de regio zijn (mede-‐)behandeld zijn de gegevens ook in bovenstaande tabel verwerkt.
Overzicht van het aantal nieuwe patiënten met een oncologische aandoening per 3 jaar (1977-‐2012)
2. Organisatie van oncologische zorg Vakgroep Conform de richtlijn van de NVOG zijn er binnen de vakgroep twee gynaecologen met de oncologische gynaecologie als aandachtsgebied werkzaam, Monique Huisman en dr. Annechien Bouman. Over alle patiënten met een oncologisch probleem wordt overlegd of wordt de patiënte indien nodig verwezen naar de consulent van het AMC te Amsterdam, dr. M.S. Schilthuis. Dankzij deze samenstelling van het team kan in het Deventer Ziekenhuis de gynaecologisch oncologische zorg volgens state of the art worden bedreven. Patiënten met een endometriumcarcinoom worden in eigen kliniek behandeld. Indien mogelijk worden patiënten met een goed tot matig gedifferentieerd endometriumcarcinoom vanaf 2011 geopereerd middels een totale laparoscopische e
hysterectomie, wat de behandeling van 1 keus is. Dr. Annechien Bouman en Lucet van der Voet zijn hiervoor intern opgeleid. De patiënten met een (verdenking op) ovariumcarcinoom worden tot op heden indien er een indicatie is tot primaire debulking samen met de consulent in de eigen kliniek geopereerd. Door deelname aan de LapOvCa-‐studie welke door het AMC/AvL is opgestart, wordt nu in studie verband tevens bij geselecteerde patiënten een diagnostische laparoscopie verricht ter inschatting van de mogelijkheid tot een complete debulking. Ook dit vindt plaats in Deventer. Interventiechirurgie vindt altijd in het AMC plaats. Patiënten met een vulva-‐ en operabel cervixcarcinoom worden na consult in het Deventer Ziekenhuis voor operatieve behandeling verwezen naar de 3e lijn. Patiënten met een cervixcarcinoom die primair in aanmerking komen voor radiotherapie worden verwezen naar het RISO te Deventer. Patiënten met een recidief tumor kunnen op locatie worden gezien zo nodig samen met de consulent en kunnen in overleg behandeld worden. Deventer Ziekenhuis Er bestaat in het Deventer ziekenhuis een goede samenwerking met de afdeling medische oncologie, chirurgie, radiotherapeutisch instituut (RISO) en het beleidsteam palliatieve zorg. De oncologische ontwikkelingen in het Deventer ziekenhuis worden gecoördineerd en geïnitieerd vanuit het beleidsteam oncologie. Alle vakgroepen en betrokken paramedische diensten hebben een afgevaardigde in dit beleidsteam. Het dagelijks bestuur wordt gevormd door 2 medisch specialisten (E.H. Eddes, chirurg en dr. A. Imholz, medisch oncoloog), een managementassistente, een verpleegkundig consulent oncologie en de clustermanager oncologie.
Oncologische patiënten worden wekelijks besproken in de multidisciplinaire oncologiebespreking van het Deventer ziekenhuis. Deze bespreking vindt 2-‐wekelijks plaats door middel van een teleconferentieverbinding met het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis. Op deze wijze vindt overleg plaats met de consulent van het IKA. Sinds 2010 is er een intern consultteam palliatieve zorg. De zorg voor patiënten in de laatste levensfase wordt hiermee verbeterd. Het team bestaat uit Jannie Bruggink (verpleegkundig palliatief consulent), Arian Wassink (anaesthesist) en Mariska Koster (longarts). Stedendriehoek Binnen de stedendriehoek functioneert het gynaecologisch oncologisch netwerk stedendriehoek, (GOS; Apeldoorn, Deventer en Zutphen). Iedere 2 weken vindt een gynaecologisch oncologische teleconferentie plaats met consulent dr. M.S. Schilthuis en de leden van het GOS, in aanwezigheid van radiotherapeuten van het RISO. Alle oncologische patiënten worden prospectief en retrospectief besproken waardoor behalve het uitvoeren van een achteraf toetsing ook een vooraf behandelplan kan worden opgesteld. 3. Zorgpaden Sedert 2007 zijn binnen de stedendriehoek de zorgpaden voor endometrium-‐, ovarium-‐ en cervixcarcinoom opgesteld en geïmplementeerd. Aan de hand van regionaal opgestelde prestatie-‐indicatoren (doorlooptijden, termijn uitslag PA, termijn berichtgeving huisarts, inschakelen van oncologieverpleegkundige en het uitreiken van regionaal ontwikkelde patiëntenvoorlichting) kan de zorg worden geëvalueerd. Binnen deze zorgpaden zijn routes beschreven voor verwijzing naar andere disciplines zoals oncologieverpleegkundige, palliatief team en zorgverleners voor psychosociale en existentiële begeleiding. Aan patiënten met een endometrium-‐, ovarium-‐ of cervixcarcinoom wordt een verpleegkundig consulent aangewezen die naast voorlichtings-‐ en begeleidingstaken ook regietaken op zich neemt. De regietaak houdt in dat de verpleegkundig consulent oncologie het vaste aanspreekpunt voor de patiënte is onafhankelijk van de behandelfase en zij zal het zorgpad e
monitoren om structurele proces inefficiënties te kunnen signaleren binnen de zorgketen (een keten tussen 1 , e
e
2 en 3 lijn, en ook tussen meerdere disciplines binnen een ziekenhuis). 4. Wetenschappelijke activiteiten Vanaf februari 2008 worden patiënten voor de PORTEC 3 studie geïncludeerd. Het Deventer ziekenhuis heeft een goed functionerend oncologisch trialbureau waar ook gynaecologische studies worden aangemeld. Sinds september 2011 worden patiënten voor de LapOvCa geïncludeerd. In deze studie bij patiënten met ovariumcarcinoom wordt beoordeeld of er middels laparoscopie een inschatting gemaakt kan worden of een complete debulking mogelijk is. De eerste patiënte is inmiddels geïncludeerd. 5. De toekomst Ook in de toekomst streven we naar het borgen en verbeteren van de kwaliteit van zorg. Met het stellen van eisen aan volumechirurgie aan oncologische ingrepen, kan in de toekomst de organisatie van zorg rondom het ovariumcarcinoom veranderen. Vooralsnog blijft de zorg en het consulentschap ongewijzigd. Wel is er de noodzaak om de samenwerking voor gynaecologische tumoren in 2012 te formaliseren, met álle ziekenhuizen in de regio. Voor deze samenwerking is gekozen voor de naam Regionale Organisatie Gynaecologische Oncologie Amsterdam e.o., ROGOA. Het streven van het beleidsteam oncologie is om de palliatieve zorg intern verder te ontwikkelen door het ontwikkelen van een zorgpad palliatieve zorg en het uitbreiden van het intern palliatief consultatie team. Zowel dr. Annechien Bouman als Monique Huisman heeft de kadertraining palliatieve zorg gevolgd. Tevens heeft dr. Annechien Bouman zitting genomen in het bestuur van de tumorwerkgroep oncologische gynaecologie IKNL regio Amsterdam.
6. Follow up oncologische gynaecologie 1990-‐2011 Dankzij de gestructureerde vastlegging van de toestand van de patiënte bij ieder bezoek in het kader van de follow-‐up kan een betrouwbaar beeld geschetst worden van de resultaten van de aanpak van de oncologische problematiek van onze patiëntenpopulatie. Aan het eind van 2009 is door de Werkgroep Oncologie van de NVOG besloten de nieuwe FIGO-‐classificatie te gaan hanteren. Met name de indeling van het endometriumca is hierdoor gewijzigd: stadium 1a en 1b zijn samengevoegd tot 1a en stadium 1c is gewijzigd in 1b. Stadium 1c komt derhalve niet meer voor. Het gehele follow-‐up bestand is aangepast aan deze nieuwe indeling. In de categorie totaal behandeld zijn alle patiënten opgenomen bij wie de diagnose gynaecologische maligniteit gesteld is; een deel van deze groep is elders behandeld. Controles elders verricht zijn in de follow-‐up verwerkt. Bij alle patiënten bij wie voor 2012 de follow-‐upperiode formeel is afgesloten of overgedragen aan een andere specialist of huisarts, is door een van de gynaecologen nadere informatie ingewonnen met betrekking tot het al dan niet in leven zijn. Slechts van enkele patiënten die vertrokken zijn uit de regio is het niet gelukt informatie te verkrijgen. Van de overleden patiënten is vaak de doodsoorzaak niet bekend. Obductie wordt zelden verricht. Indien bij de laatste controle sprake was van progressieve tumorgroei dan wordt aangenomen dat het overlijden een relatie heeft met het tumorproces. cervixca
0
Ia
Ib
II
III
IV
totaal behandeld
588
35
62
28
14
14
follow-‐up elders
106
0
0
1
0
0
follow-‐up DZ
482
35
62
27
14
14
geen tumor aanwezig
90
3
16
3
1
0
follow-‐up afgesloten
380
25
31
11
1
0
tumor aanwezig, geen verandering
0
0
0
0
0
0
lokaal recidief
8
0
0
0
0
0
progressieve tumorgroei
0
0
0
0
0
0
metastase op afstand
0
0
0
0
0
0
overleden wrsch door tumor
1
2
6
6
8
12
overleden andere oorzaak
3
5
9
7
4
2
endometriumca
Ia
Ib
II
III
IV
totaal behandeld
218
138
31
39
23
follow-‐up elders
0
0
1
0
0
follow-‐up DZ
218
138
30
39
23
geen tumor aanwezig
47
28
2
7
2
follow-‐up afgesloten
100
47
8
5
0
0
1
0
1
0
tumor aanwezig, geen verandering lokaal recidief
1
0
0
0
0
progressieve tumorgroei
0
0
0
0
0
metastase op afstand
0
0
0
0
0
overleden wrsch door tumor
17
17
7
15
19
overleden andere oorzaak ovariumca
53
45
13
11
2
Ia
Ib
Ic
II
III
IV
V
totaal behandeld
93
1
41
35
144
33
34
follow-‐up elders
0
0
0
0
0
0
0
follow-‐up DZ
93
1
41
35
144
33
34
geen tumor aanwezig
26
0
11
12
9
2
2
follow-‐up afgesloten
44
0
13
6
7
3
0
tumor aanwezig, geen verandering
1
0
0
0
4
2
0
lokaal recidief
0
1
0
0
2
0
0
progressieve tumorgroei
0
0
0
0
6
0
0
metastase op afstand
1
0
0
0
2
0
0
overleden wrsch door tumor
9
0
3
6
95
23
26
overleden andere oorzaak
12
0
14
11
19
3
6
vulvaca
0
I
II
III
IV
totaal behandeld
24
29
24
17
4
follow-‐up elders
0
0
1
0
0
follow-‐up DZ
24
29
23
17
4
geen tumor aanwezig
17
11
5
3
0
follow-‐up afgesloten
3
3
3
0
0
3
0
1
0
0
tumor aanwezig, geen verandering lokaal recidief
0
0
0
0
0
progressieve tumorgroei
0
0
0
0
0
metastase op afstand
0
0
0
0
0
overleden wrsch door tumor
0
3
5
8
1
overleden andere oorzaak
1
12
9
6
3
vaginaca
I
II
III
IV
totaal behandeld
2
4
1
4
follow-‐up elders
0
0
0
0
follow-‐up DZ
2
4
1
4
geen tumor aanwezig
1
0
0
0
follow-‐up afgesloten
0
1
0
0
0
0
0
0
tumor aanwezig, geen verandering lokaal recidief
0
0
0
0
progressieve tumorgroei
0
0
0
0
metastase op afstand
0
0
0
0
overleden wrsch door tumor
0
2
0
3
overleden andere oorzaak
1
1
1
1
mola
totaal behandeld
25
follow-‐up elders
0
follow-‐up DZ
25
geen tumor aanwezig
1
follow-‐up afgesloten
23
tumor aanwezig, geen verandering
0
lokaal recidief
0
overleden
1
andere gyn maligniteit
totaal behandeld
17
follow-‐up elders
0
follow-‐up DZ
17
geen tumor aanwezig
4
follow-‐up afgesloten
4
tumor aanwezig, geen verandering
0
lokaal recidief
0
progressieve tumorgroei
0
metastase op afstand
0
overleden wrsch door tumor
6
overleden andere oorzaak
3
Ieder jaar bewerkt onze oud-‐collega H. ́t Hart de follow-‐up data ten behoeve van het jaaroverzicht. In dit verslag worden de gegevens van de follow up weergegeven van het cohort patiënten, bij wie in de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 2011 een gynaecologische maligniteit is vastgesteld. Als eindpunt van de follow up wordt de datum van overlijden gebruikt. Methode De sterftecijfers van het cohort worden vergeleken met de gestandaardiseerde sterftecijfers (N/100.000) van de Nederlandse vrouwelijke bevolking (bron: CBS). Deze sterftecijfers variëren naar gelang het geboortejaar zoals weergegeven in figuur 1. Voor het vergelijken moet daarom ook worden gedifferentieerd naar geboortejaar. Om praktische redenen worden de gegevens van 10 geboortejaren samengevoegd. Het cohort wordt voor de geboortejaren ingedeeld in perioden van 10 jaar: 1902 -‐ 1920; 1921 -‐ 1930; 1931 -‐ 1940; enz. Daarbij wordt als vergelijking uit de CBS tabel gekozen voor respectievelijk de jaren 1900, 1920, 1930 en volgende. De sterfte in het Deventer cohort voor een bepaalde periode wordt vergeleken met de vergelijkbare periode in de CBS tabellen. De relatieve sterfte per jaar en de cumulatieve sterfte worden berekend voor het betreffende cohort. Vanuit de CBS tabellen wordt een vergelijkbare relatieve en cumulatieve sterfte berekend voor de periode vanaf de leeftijd minus 1 jaar waarop in de Deventer groep de eerste sterfte optreedt. In figuur 2 wordt de techniek grafisch weergegeven.
Slechts enkele gedeelten worden in grafische vorm weergegeven. De resultaten worden verder in tabellen weergegeven. TABEL Voorbeeld met verklaring
Ovarium
Geboortejaren 1902 -‐ 1920
Vrouwen Alle stadia
Sterfte %Cum (Leeftijd 75 -‐ 98)
Ovarium Geboortejaren Sterfte % Cum N
Deventer
N
CBS
Deventer
Deventer
Stadium ≤ Ic
Stadium > Ic
100.000
42
13
29
97,57%
90,48%
92,31%
89,86%
Diagnose groep Geboortejaren Deventer groep Cumulatieve relatieve sterfte voor de periode leeftijd (75 -‐ 98 jr) Deventer : Totale sterfte / Totale groep % in betreffende periode CBS: Totale sterfte / (100.000 -‐ sterfte voorafgaande periode ) is tot 75 jaar in dit voorbeeld. Aantal in betreffende groep
TABEL Follow up Ovarium Carcinoom Ovarium Geboortejaren
CBS
Vrouwen
1902 -‐ 1920
N
1921 -‐ 1930
Sterfte %Cum (Leeftijd 75 -‐ 98) N
1931 -‐ 1940
Sterfte % Cum (Leeftijd 65 -‐ 91) N
1941 -‐ 1950
Sterfte % Cum (Leeftijd 54 -‐ 81) N
1951 -‐ 1960
Sterfte % Cum (Leeftijd 44 -‐ 71) N
1961 -‐ 1970
Sterfte % Cum (Leeftijd 37 -‐ 61) N
1971 -‐ 1983
Sterfte % Cum (Leeftijd 34 -‐ 51) N
Sterfte % Cum (Leeftijd 28 -‐ 41)
Deventer
Deventer
Alle stadia
Deventer
Stadium ≤ Ic
Stadium > Ic
100.000
42
13
29
97,57%
90,48%
92,31%
89,86%
100.000
84
12
72
77,91%
86,90%
50,00%
77,91%
100.000
77
18
59
36,26%
70,13%
27,78%
83,05%
100.000
77
38
39
14,35%
38,96%
26,32%
51,28%
100.000
66
28
38
6,47%
39,39%
7,14%
63,16%
100.000
26
17
4
2,24%
15,38%
5,88%
33,33%
100.000
11
0,69%
27,27%
TABEL Follow up Endometrium Carcinoom Endometrium
Geboortejaren
N
1921 -‐ 1930 1931 -‐ 1940
1941 -‐ 1950
1951 -‐ 1960 1961 -‐ 1972
Sterfte % Cum (Leeftijd 40 -‐ 61) N
Sterfte % Cum (Leeftijd 34 -‐ 51)
Deventer
Deventer
Stadium II
Stadium ≥ III
97,06%
123
96
10
17
60,16%
54,17%
50,00%
100,00%
120
96
9
15
30,00%
21,05%
66,67%
66,67%
112
94
4
14
16,07%
6,38%
50,00%
71,43%%
100.000
26
6,47%
19,23%
100.000
4
2,24%
25,00%
100.000
100.000
100.000
Sterfte % Cum 14,89% (Leeftijd 40 -‐ 71) N
Deventer
68
Sterfte % Cum 35,40% (Leeftijd 54 -‐ 81) N
100.000
Sterfte % Cum 79,42% (Leeftijd 59 -‐ 91) N
Sterfte %Cum 97,93% (Leeftijd 73 -‐ 98) N
Deventer
Vrouwen Alle stadia Stadium I
1902 -‐ 1920
CBS
TABEL Follow up Cervix Carcinoom Cervix
Geboortejaren 1902 -‐ 1920
1921 -‐ 1930
1931 -‐ 1940
Sterfte %Cum (Leeftijd 75 -‐ 100)
Sterfte % Cum (Leeftijd 70 -‐ 91) N
1941 -‐ 1950
Sterfte % Cum (Leeftijd 58 -‐ 82) N
1951 -‐ 1960
Sterfte % Cum (Leeftijd 45 -‐ 71) N
1961 -‐ 1970
Sterfte % Cum (Leeftijd 38 -‐ 62) N
1971 -‐ 1983
Sterfte % Cum (Leeftijd 34 -‐ 51) N
Vrouwen Alle stadia
N
Deventer
N
CBS
Sterfte % Cum (Leeftijd 28 -‐ 41)
Deventer
Deventer
Stadium ≥ Ia
Stadium > Ic
100.000
13
97,57%
92,86%
100.000
21
76,50%
52,38%
100.000
29
35,40%
55,17%
100.000
25
14,35%
44,00%
100.000
35
6,68%
20,00%
100.000
17
2,24%
11,10%
100.000
11
0,69%
27,27%
TABEL Follow up Vulva Carcinoom Vulva
Geboortejaren 1902 -‐ 1920 1921 -‐ 1930 1931 -‐ 1940 1941 -‐ 1979
CBS
Deventer
Alle stadia
N
100.000
27
Sterfte % Cum (Leeftijd 77 -‐ 98)
97,24%
92,59%
N
100.000
28
Sterfte % Cum (Leeftijd 69 -‐ 90)
76,50%
62,96%
N
100.000
13
Sterfte % Cum (Leeftijd 56 -‐ 81)
35,40%
38,46%
N
100.000
31
Sterfte % Cum (Leeftijd 33 -‐ 71)
15,33%
0, 00 %
Verloskunde: zwangerschap 1. Consulten in relatie tot het aantal bevallingen
1990 1995 2000 2005
n-‐on consult
1133 1128 1465 1756
1806 1731 1838 1804 1984 1954 1929
zw controle
3995 3381 3842 3853
3884 4005 3982 4228 4825 5257 5954
voorlichting
totaal consult
5128 4509 5307 5609
2e lijns partus consult/partus
918
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
4,7
88
4,7
34
273
432
383
337
329
1075 1110 1123 1190 1258 1245 1320
5,1
5778 5770 6093 6464 7192 7548 8212
957 1123 1101
5,6
5,4
5,2
5,4
5,4
5,7
6,1
6,2
Vanaf 2000 wordt een gestage toename gezien in het aantal verwijzingen (n-‐on) tijdens de zwangerschap. Ook het aantal herhaalconsulten is nog steeds stijgend, vooral in 2011 en 2012 is deze toename opmerkelijk. De toename in het totaal aantal consulten in de laatste 4 jaar is met name ook te danken aan het spreekuur ‘voorlichting’. De herhaalfactor van het consult per partus (inclusief de verwijzingen durante partu) is van 5,6 in 1990 gedaald naar 4,7 in 2000 maar is inmiddels in 2012 gestegen tot 6,2.
Van het totale aantal polikliniekbezoeken van zwangeren, is het aandeel nieuw/oudnieuw geval geleidelijk aan gestegen van 20 naar 30% in 2006-‐2008. In de laatste 3 jaar is het aandeel weer beduidend afgenomen, zie onderstaande figuur.
2. Verwijsdiagnose Polikliniek Verloskunde Sinds 1990 wordt de reden van verwijzing steeds volgens dezelfde systematiek vastgelegd waardoor enig inzicht verkregen kan worden in de ontwikkeling in verwijspatronen. De stijging in het aantal verloskundige verwijzingen is in de afgelopen 6 jaar opmerkelijk. verwijsdiagnose
1990
leeftijd/prenat diagn ongewenste grav
1995
40
termijndiscussie
2000
2005
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
42
52
192
219
116
75
80
96
104
107
8
6
8
13
17
10
8
17
11
8
7
23
28
36
50
32
24
26
25
27
42
bloedverl 1e helft zw
180
82
92
144
156
144
201
166
129
99
106
bloedverl 2e helft zw
11
20
20
31
40
33
37
44
33
28
28
4
6
10
7
10
17
22
19
22
23
13
hypert/preeclampsie
84
111
119
114
123
128
152
143
182
126
134
neg dyscongruentie
62
70
81
76
79
91
109
115
122
131
73
9
9
15
16
20
19
16
17
15
21
22
pos dyscongruentie
16
21
26
34
37
35
29
57
54
61
89
meerlingzwangersch
21
18
27
30
23
21
32
27
19
17
25
minder/geen leven
24
32
43
118
122
127
143
128
173
170
172
hyperemesis gravid
dr vroeggeboorte
stuitligging
54
55
83
66
60
75
68
61
53
41
hoogstaand voorl deel
40
21
43
38
20
44
29
24
33
24
8
andere liggingsafw
63
18
22
21
18
8
13
16
11
12
6
gebroken vliezen?
18
24
11
41
52
59
44
81
81
63
86
serotinitas
139
173
227
220
224
198
190
171
188
172
177
belaste obstet anamn
144
194
224
108
124
146
153
144
131
160
120
zwangerschap na SC
93
66
82
101
100
132
110
106
116
121
117
zwangerschap na infert
73
46
143
84
69
73
113
75
84
74
81
KH stofwisselingsstrn
7
6
9
10
7
9
4
7
14
21
29
gynaecol aandoening
29
18
26
20
20
15
21
21
24
23
21
overige tractus
61
34
61
124
115
132
149
175
201
253
255
6
9
6
6
5
6
6
1
6
1
14
26
34
94
93
70
81
112
152
154
168
bekkeninstabiliteit
overige reden totaal verwijzingen
1139
1128
1465
1756
1806 1731 1838 1836 1984 1954 1929
In de navolgende afbeeldingen wordt het verloop van de verwijzingen per 5-‐jaarsperioden getoond vanaf 1993-‐ 1997 tot 2008-‐2012.
Aan het begin van deze eeuw is er een forse stijging in het aantal consulten op basis van leeftijd van de zwangere en de wens tot prenatale screening/diagnostiek. Anno 2012 is er geen daling van deze vraag maar e wel is er een verschuiving naar locatie waar deze vraag aan de orde komt. De 1 lijns verloskundigen spelen nu de hoofdrol bij het beantwoorden van vragen op dit gebied.
De verwijsdiagnose hypertensie laat een stijging zien, evenals de negatieve dyscongruentie. Ook de positieve dyscongruentie wordt in de laatste 5-‐jaarsperiode vaker als verwijsdiagnose gesteld. Een zeer sterke stijging wordt waargenomen bij ‘minder leven’.
De verwijsdiagnose ‘serotiniteit’ wordt in de laatste 5-‐jaarsperiode relatief minder vaak gesteld. De geringe toename van de sectio caesarea wordt teruggezien in de verwijsdiagnose waar ook enige stijging wordt waargenomen. Het onderscheidend vermogen van de diagnose ‘belaste obstetrische anamnese’ is gering. De reden ‘alg tractus’ betreft zwangeren met een niet obstetrisch/gynaecologisch probleem in relatie tot de zwangerschap. De toename is opmerkelijk met name in de laatste 5-‐jaarsperiode.
De verwijsdiagnose ‘meerlingzwangerschap’ is stabiel door de loop der jaren met een geringe top in de jaren 1998-‐2002 (als gevolg van fertiliteitsbehandelingen). De koolhydraatstofwisselingsstoornis is stijgende en de bekkeninstabiliteit als verwijsdiagnose is aan het verdwijnen.
3. Verrichtingen Polikliniek Verloskunde De poliklinische verrichtingen in de afgelopen 22 jaar staan weergegeven in onderstaand overzicht.
1990 1995 2000
2005
2006
sec
1128 1323 1837
2042
1622
550
286
233
291
293
126
verloskunde
1898 1880
3062
3484
3500
3717
4000
4387
4974
5607
seo 1e lijn
161
8
4
5
1
1
1
seo 2e lijn
95
55
33
18
18
16
11
artikel 2, type 1
122
124
165
200
250
247
349
artikel 2, type 2
doppler
nt-‐meting
amniocentese cardiotocografie uitwendige versie
110
36
39
2007
2008
2009
2010
2011
2012
41
75
122
132
171
190
132
141
171
268
332
436
469
508
560
477
245
251
35
0
0
2
0
1
0
0
0
0
1
1
1
4
12
9
4
516
641
741
1246
1262
1245
1106
1264
1421
1382
1643
34
34
30
39
47
35
29
29
De toepassing van ultrageluid in de verloskunde is in de loop der jaren steeds verder gedifferentieerd. De e ‘echosec’ (echoscopie zonder consult) is na een bloeiperiode in de jaren 2000-‐2006 afgenomen nu de 1 lijn steeds vaker echoscopisch onderzoek verricht in het kader van vaststelling termijn, ligging van het kind en groei e van het kind. In de 2 lijn wordt tijdens een zwangerschapscontrole vrijwel steeds een echo gemaakt wanneer het aantal echo’s wordt vergeleken met het aantal consulten verloskunde. e Vanaf 2007 wordt het gestructureerd echoscopisch onderzoek rond de 20 zwangerschapsweek uitgevoerd in e het 1 lijns centrum FETURA. Ook de NT-‐metingen zijn ondergebracht bij FETURA. Sedert eind 2010 worden door gecertificeerde medewerkers van FETURA versies uitgevoerd. In 2012 zijn alsnog 29 versies door de gynaecoloog verricht waarvan in 10 gevallen er nadien sprake is van een kind in hoofdligging. Van de overige verloskundige verrichtingen mag de cardiotocografie niet onvermeld blijven. Opmerkelijk is het stabiele aantal in de jaren 2005-‐2009 waarna er een forse stijging in aantal is in 2012. Het aantal amniocenteses (op indicatie longrijpheid) wordt sinds 2010 wat vaker uitgevoerd. 4. POP poli In 2010 is de multi-‐disciplinaire Pediatrie-‐Obstetrie-‐Psychiatrie (POP) poli opgericht, waarbij de samenstelling in 2012 opnieuw enige veranderingen heeft laten zien. De huidige bezetting wordt gevormd door gynaecoloog mevr. M.A. Huisman, waargenomen door mevr L. van der Voet, neonatoloog mevr dr. C. Dassel, waargenomen door mevr R. Wachters, psychiater mevr A. Stevens, consultatief psychiatrisch verpleegkundige mevr M. Maat en maatschappelijk werker mevr. A LeNet. Er wordt gewerkt volgens een psycho-‐obstetrisch protocol, welke in afwachting van het landelijke protocol SSRI gebruik in 2012 is gehandhaafd. Eind 2012 is het nieuwe landelijke protocol, in samenwerking tussen NVOG, KNOV en NVK opgesteld en zal in 2013 ook in het DZ worden geïmplementeerd. De betrokken groep zwangeren is heterogeen waarbij de meeste zwangeren uit categorie A of B komen: A. Patiënten met gebruik van medicatie en stabiele ziekte uit de eerste lijn B. Psychiatrische patiënten die zwanger zijn C. Patiënten met angst(en) ten aanzien van de partus D. Patiënten zwanger van een kind met een aangeboren afwijking E. Patiënten met een bekende noodzaak tot extra begeleiding tijdens de zwangerschap/partus F. Preconceptioneel advies voor bovenstaande categorieën A t/m E De poli vindt 1 x per maand plaats waarbij gemiddeld 8 patiënten gezien worden. Hierbij wordt in principe alleen een advies gegeven naar de verwijzer, indien nodig wordt de zorg overgenomen. Tot nu toe is het advies geweest patiënten met SSRI gebruik tot 48 uur postpartum te observeren. Het nieuwe multidisciplinaire protocol adviseert tenminste 12 uur in verband met het risico op persisterende pulmonale hypertensie van de neonaat. Gezien het feit dat er in het afgelopen jaar geen incidenten zijn geweest met neonaten waarvan de
5. Prenatale diagnostiek In 2012 is het totaal aantal consulten prenatale diagnostiek na een geringe afname in 2011 weer op het niveau van 2010.
Met de komst van dr J. Zwart in april 2012 is ook de basis onder de prenatale diagnostiek verstevigd. De meeste patiënten met echoscopisch ernstige afwijkingen zijn verwezen naar het WKZ omdat de verwijsstroom van alle pasgeborenen plaatsvindt naar dat centrum. Een enkele verwijzing vind plaats naar het UMC te Groningen of Leiden. De afname in type II verwijzingen heeft wellicht te maken met toenemende ervaring van de echoscopisten bij FETURA, het screeningscentrum in de regio waarin de vakgroep gynaecologen van het Deventer Ziekenhuis participeert. Type 1
2005
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 totaal
a aangeboren afwijking in fam
85
81
84
109
124
145
140
123
891
b insuline afhankelijke diabetes
6
9
5
11
8
12
6
11
68
c zwangere gebruikt anti-‐epileptica
3
4
2
3
4
5
3
6
30
d zwangere gebruikt andere medicatie
5
11
6
12
14
17
21
17
103
e zwangere gebruikt drugs
0
3
1
0
1
0
0
0
5
x overige
7
17
6
9
18
24
43
96
220
144
169
203
213
253
1317
totaal
Type 2
106
125
2005
104
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 totaal
a vermoeden op 1 of meer struct afw
20
57
77
77
94
98
57
76
556
b negatieve dyscongruentie
13
10
16
14
13
18
14
5
103
c positieve dyscongruentie
3
3
2
7
7
6
7
11
46
d oligohydramnion
1
0
2
1
0
1
4
0
9
e polyhydramnion
8
2
5
4
14
11
14
8
66
f foetale hartritmestoornis
6
6
6
8
5
6
3
4
44
x overige
totaal
0
1
0
0
7
15
9
0
32
51
79
108
111
140
155
108
104
856
De samenwerking met de Isala Klinieken in Zwolle en de afdeling Klinische Genetica van het UMCG zijn ongewijzigd voortgezet en een van de stafleden (dr.R. Stigter) participeert in de invasieve prenatale diagnostiek van het Prenataal Diagnostisch Centrum in Zwolle. Steeds vaker wordt gebruikt gemaakt van snelle technieken zoals QF-‐PCR ter detectie van numerieke chromosoomafwijkingen en CHG in geval van echoscopische afwijkingen. De echodiagnostiek zal zich meer gaan verplaatsen naar de 12-‐14 weken. Bij zwangeren met e ernstige adipositas is gestart met transvaginale echoscopie in het vroege 2 trimester en de eerste ervaringen e zijn gunstig. De regionale uptake van 1 trimester screening ter detectie van trisomie 21 is laag in vergelijking met andere delen van het land, de participatie in echoscreening (20 weken echo) bij FETURA is bijna 100%.
6. Leeftijd zwangere Landelijk is al jaren een trend te zien naar het krijgen van kinderen op latere leeftijd; dit fenomeen is ook in de e 2 lijns Deventer populatie te zien. In de periode van 1990-‐1995 is de gemiddelde leeftijd bij de partus 29.8 jaar; in de periode 1995-‐2000 bedraagt het gemiddelde 30.5 jaar. In de periode 2000-‐2005 is de gemiddelde e leeftijd gestegen tot 31 jaar. In 2010 wordt in de 2 lijns populatie in Deventer een geringe afname gezien van de gemiddelde leeftijd ten tijde van de partus tot 30.7 jaar. Eenzelfde cijfer wordt gezien in 2011 en 2012. e De gemiddelde leeftijd waarop de vrouw haar 1 kind krijgt is in Deventer jarenlang steeds iets hoger geweest e e dan in Nederland. In 2011 is de vrouw die haar 1 kind krijgt in de 2 lijns populatie in Deventer 0.4 jaar jonger dan in voorgaande jaren. In 2012 is deze leeftijd weer iets hoger: 29,3 jaar. In Nederland is de leeftijd waarop e de vrouw haar 1 kind (29,4 jaar) krijgt, sinds 2004 gelijk gebleven (CBS, statline).
De verdeling tussen de verschillende leeftijdsgroepen wordt in onderstaand histogram weergegeven: het aandeel 35-‐40 jaar blijft de laatste jaren stabiel en er is een geringe toename in de leeftijdscategorie 25-‐29 jaar met een geringe afname in de groep 30-‐34 jaar.
7. Ontstaan zwangerschap e In 2012 zijn 1221 van 1320 vrouwen die olv de 2 lijn zijn bevallen, spontaan zwanger geworden (92,5%). Waar het totaal aantal spontaan opgetreden zwangerschappen over de jaren heen stabiel is, zijn er wel grote verschillen in het percentage spontaan opgetreden meerlingzwangerschappen. spontaan iui ovulatieinductie IVF onbekend
1995
2000
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
900
1056
1036 1026 1054 1058 1119 1188 1151 1221
8
19
12
12
7
14
11
13
13
20
14
19
14
17
14
10
11
17
24
23
7
22
28
20
33
40
42
33
38
40
0
3
2
1
4
7
19
16
25
6
totaal
957
1122
1090 1078 1110 1123 1187 1258 1245 1320
% sp zwanger
94,0
94,1
95,0 95,2 95,0 94,2 94,3 94,4 92,4 92,5
8. Klinische zorg in de zwangerschap In 2012 zijn 307 opnames tijdens de zwangerschap geregistreerd bij 228 patiënten. Kortdurende opnames ivm priming zijn niet meegerekend. De gemiddelde opnameduur is sinds 1995 (6,7 dagen) gedaald tot 2,6 dagen; de maximale aaneengesloten verblijfsduur in 2011 is 17 dagen geweest en de mediane opnameduur 2 dagen.
1995
2000
hypertensie/ groeivertraging
27
82
55
77
75
94
73
77
49
72
dreigende vroeggeboorte
36
92
50
37
55
42
53
72
68
87
vaginaal bloedverlies
19
27
29
20
21
26
21
21
22
28
hyperemesis
21
14
11
23
35
33
53
25
42
33
overige
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
25
63
52
40
33
83
77
82
56
87
totaal
128
278
197
197
219
278
277
277
237
307
gem opnameduur in dagen
6,7
5,3
4
3,5
4,1
3,7
3,2
3,1
2,9
2,6
Van deze 228 patiënten zijn er 25 ante partum overgeplaatst naar een centrum met neonatale intensive care mogelijkheden. De duur van de zwangerschap bij verwijzing varieert van 23.5 tot 31.2 weken. Van deze e patiënten zijn er 7 na korte of langere tijd teruggeplaatst naar Deventer en daar bevallen waarvan 2 olv de 1 e lijn. In de 3 lijn is 1 kind perinataal overleden: een meisje van 1475 gram met ernstige congenitale afwijkingen is 1 maand na de geboorte overleden. 9. Zwangerschapsduur ten tijde van de bevalling Tussen 24 en 32 weken zijn er steeds een klein aantal kinderen in Deventer geboren waar deze in principe in de e 3 lijn zouden moeten zijn geboren. In 2012 gaat het om 5 kinderen: 4 kinderen zijn dood ter wereld gekomen e nadat in de 1 lijn een iuvd was vastgesteld bij 28 wk, 28.1 wk, 28.4 wk en 31 wk. Het andere kind is in Deventer ter wereld gekomen bij een termijn van 28.6 wk. In eerste instantie leek er sprake van een onstuitbare partus prematurus: bij opname had patiënte 5 cm ontsluiting en is gestart met remming en toediening van e corticosteroiden. Overplaatsing is besproken met de 3 lijn. Uiteindelijk is patiente 2 dagen later vaginaal bevallen van een zoon die kort na de ge boorte is overgeplaatst naar de NICU. Na 12 dagen is dit kind in goede conditie teruggeplaatst naar Deventer. 16-‐23.6 wk 24-‐31.6 wk 32-‐36.6 wk 37-‐41.6 wk >= 42 wk totaal
1995 9 22 114 742 100 987
2000 4 8 145 888 103 1148
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 11 14 16 15 17 12 8 14 9 4 17 10 3 6 4 5 122 111 100 106 141 125 98 105 882 854 910 925 983 1067 1069 1140 120 121 97 95 87 70 92 83 1144 1104 1140 1151 1231 1280 1271 1347
Verloskunde: de bevalling e
e
1. 1 en 2 lijn e Binnen het verzorgingsgebied van het Deventer ziekenhuis ligt het percentage partus olv de 2 lijn de laatste 5 jaar tussen de 50% en 60% wanneer gekeken wordt naar het aantal in Deventer geboren kinderen waarvan de ouders in de gemeente Deventer woonachtig zijn. De gemeente Deventer heeft in de afgelopen jaren 2 x een wijziging ondergaan. In 1999 is de gemeente Diepenveen en in 2005 de gemeente Bathmen bij Deventer gevoegd. Het aantal in Deventer geboren kinderen is in 1999 aanmerkelijk hoger dan in 1998, tussen 2004 en 2005 is er geen verschil ondanks toename van de grootte van de gemeente Deventer. Na een geringe afname in 2006 is in 2007 en 2008 het aantal Deventer kinderen weer vergelijkbaar met eerdere jaren. Vanaf 2010 is er een stijging van 7% in het aantal geboortes in de gemeente Deventer.
1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
kinderen
1450 1778 1716 1840 1700 1695 1696 1617 1658 1639 1694 1807 1816 1790
geb olv 2e lijn
gem Deventer geb olv 2e lijn
regio Deventer
470 519
kinderen Deventer
647
678
508
753
498
700
512
684
492
721
462
680
423
738
424
755
406
757
396
772
474
746
508
801
525
546
931 1270 1218 1328 1208 1233 1273 1193 1252 1243 1220 1299 1291 1244
olv 1e lijn
461
623
540
575
508
549
552
513
514
488
463
527
545
443
% geb olv 1e lijn
49,5
49,1
44,3
43,3
42,1
44,5
43,4
43,0
41,1
39,3
38,0
40,6
42,2
35,6
PRN % geb olv 1e lijn
35,6
34,4
34,4
33,4
32,9
32,6
31,2
In de loop der jaren ́90 neemt het aantal geboortes in de gemeente Deventer toe van ruim 1400 naar 1650 met een piek tot boven de 1800 in 2002. Deels is de uitbreiding van de gemeente hiervoor verantwoordelijk. Naast de 1790 e e geboortes in Deventer zijn in 2012 nog 35 kinderen elders geboren (olv de 2 of 3 lijn) volgens informatie van de e Burgerlijke Stand in Deventer. Landelijk gezien is het percentage 1 lijns partus in Deventer en omgeving hoog.
Het aantal partus in het Deventer ziekenhuis is sinds 1980 van 898 gestegen tot 1616 partus in 2012. Het aantal e partus olv de 2 lijn is in de periode 2000-‐2008 vrij stabiel. Na de verhuizing naar het nieuwe DZ in het najaar van e e 2008 wordt een toename gezien in zowel 2 lijns partus als in 1 lijns partus.
1980
1985
1990
1995
2000
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
898
902
1050
1062
1268
1241 1234 1276 1293 1381 1516 1509 1616
e
807
839
918
957
1123
1101 1075 1110 1123 1190 1258 1245 1320
e
91 43 48
63 42 21
132 107 25
105 95 10
145 138 7
7
13
14
partus DZ partus olv 2 lijn partus olv 1 lijn verloskundige huisarts e
partus olv 3 lijn
140 129 11
159 150 9
19
12
170 156 14
10
191 185 6
13
258 258 0
6
264 261 3
12
296 292 4
16
18
In de jaren ‘70 is het aandeel van de huisartsen in het aantal poliklinische bevallingen substantieel en overtreft het aantal poliklinische bevallingen olv de verloskundige. In de jaren ‘80 verandert dat beeld drastisch tot nog een 10-‐ tal poliklinische partus olv de huisarts in de afgelopen 10 jaar. Het aantal verloskundig actieve huisartsen daalt sinds enkele jaren ook in de Deventer regio: na Holten, Wijhe, Raalte hebben nu verloskundigen ook de verloskundige activiteiten van de huisartsen in Olst en Bathmen overgenomen. In het jaar 2010 is het aantal poliklinische partus in DZ gedaald tot het historische aantal van 0, maar in 2012 zijn er toch weer 4 partus olv de verloskundig actieve huisarts binnen de muren van het Deventer Ziekenhuis. Nu de laatste verloskundig actieve huisarts in onze regio het besluit heeft genomen de verloskunde voor wat betreft het begeleiden van partus te discontinueren mag verwacht worden dat in 2013 dit aantal weer 0 zal zijn. Het aantal poliklinische partus olv de verloskundige is in 2010-‐2012 fors gestegen met 40%. na overplaatsing
166 158 8
2. Begin partus In het begin van de jaren ‘90 wint het inleiden van de baring aan populariteit: van 151 inleidingen in 1990 naar 359 (39% van het totaal aantal bevallingen) in 1996. Tegelijkertijd wordt een daling in het aantal spontaan begonnen e
bevallingen gezien. In de 2 helft van de jaren ‘90 wordt de gestage toename in het totaal aantal bevallingen vertaald in een zeer geringe toename van het aantal inleidingen en in grotere toename van het aantal spontaan gestarte bevallingen. Vanaf 2000 daalt het aandeel van de inleiding; deze daling zet zich door tot in 2005 waarna er weer een geringe stijging optreedt die vanaf 2010 doorzet. De primaire sectio caesarea laat in 2001 een toename zien, waarna deze stabiliseert.
3. Het inleiden van de baring In 2002 is de noodzaak tot het inleiden van de baring kritischer bezien dan in voorgaande jaren en heeft geleid tot een daling in het aantal inleidingen, vooral in de categorie ´electief’. Het verschil tussen 2000 en 2005 is opmerkelijk groot. Vanaf 2008 is er weer een toename van het aantal electieve inleidingen waarbij 2012 er uitspringt. reden inleiding
1990
1995
serotinitas
98
62
2000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 85
49
47
45
42
43
62
70
82
hypertensie/neg dys
30
70
85
58
63
68
100
113
123
117
118
afgelopen vrwater
20
63
49
35
18
37
20
25
45
22
34
intra-‐ut vruchtdood
2
14
9
12
15
16
14
6
7
10
12
electief
134
144
56
76
74
110
79
86
111
159
bekkeninstabiliteit
5
13
3
1
4
3
5
5
4
4
oligohydramnion
14
11
8
11
suboptimaal ctg
4
diabetes
4
6
7 20
Na het bekend worden van de resultaten van de Hypitat-‐studie wordt op indicatie ´hypertensie´ een minder afwachtend beleid gevoerd en daarvan is het resultaat duidelijk zichtbaar vanaf 2008. Steeds vaker wordt op deze indicatie de baring ingeleid. Opmerkelijk is verder de afname in het aantal inleidingen ivm serotinitas tot 2009, daarna wordt er weer vaker (mogelijk ook eerder) ingeleid. In 2012 is de indicatie voor inleiding ‘diabetes’ toegevoegd aan de database. In eerdere jaren wordt deze indicatie geschaard onder ‘electief’ en is als zodanig niet herkenbaar.
4. Kunstverlossing na inleiding Van het totaal aantal partus (1320 in 2012) is in 34% van de gevallen de baring ingeleid. Ten opzichte van 2011 is dit een toename van 6%.
1990
1995
2000
151
348
385
213
220
244
289
289
343
348
447
SC tijdens ontsluiting
9
21
70
28
32
47
47
53
46
33
58
ivm niet vorderen
5
12
49
16
20
28
27
29
34
23
45
SC tijdens uitdrijving
1
9
8
3
7
5
6
9
16
6
9
ivm niet vorderen
1
8
6
3
7
3
5
6
14
6
6
vacuümextractie
17
24
44
21
30
28
38
46
51
38
39
ivm niet vorderen
15
19
36
16
18
13
28
30
28
23
25
forcipale extractie
4
2
9
6
1
4
4
4
13
14
8
4
0
2
2
2
5
10
6
totaal inleiding
ivm niet vorderen % SC totaal
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
3
2
6
6,6
8,6
20,3
14,6 17,7 21,3 18,3 21,5 18,1 11,2 15,0
% vag kunstverlossing
13,9
7,5
13,8
12,7 14,1 13,1 14,5 17,3 18,7 14,9 10,5
% kunstverlossing
20,5
16,1
34,0
27,2 31,8 34,4 32,9 38,8 36,7 26,1 25,5
Het inleiden van de baring verloopt gezien het percentage kunstverlossingen na het starten van een inleiding, niet ongunstig. Dit betekent dat bij ca 10% van de patiënten een sectio caesarea gedaan wordt ivm een niet vorderende ontsluiting en 15-‐20% van de inleidingen eindigt in een sectio caesarea. De sectio caesarea op basis van een niet vorderende baring bepaalt 60-‐75% van de indicaties voor een sectio caesarea bij een patiënte die ingeleid wordt.
Indien gekeken wordt naar de electieve inleiding (waaronder ook oligohydramnion, suboptimaal ctg, diabetes en bekkeninstabiliteit begrepen worden), dan is het aantal kunstverlossingen vrijwel steeds iets lager dan in de gehele groep ‘inleiding van de baring’ met name wat betreft de vaginale kunstverlossing.
1990
1995
2000
inleiding electief
139
157
% SC totaal
14,4
21
% vag kunstverl
3,6
9,6
% kunstverlossing
18,0
30,6
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 59
77
106
129
200
8,5 20,8 17,1 11,5 19,6 18,9
8,5
14
6,6 11,5 13,7 14,2 12,4
7,5
10,2 14,3
76
113
102
18,7 35,1 23,7 23,0 33,3 33,1 20,9 21,5
5. Baring in hoofdligging Het totaal aantal kinderen geboren in hoofdligging bedraagt 1253 in 2012. Van het totaal aantal kinderen in hoofdligging wordt 70% zonder kunsthulp geboren, 16% ondergaat een vaginale kunstverlossing en 14% komt ter wereld tijdens een sectio caesarea. Hiervan wordt 21% geboren na een electieve sectio caesarea en 79% na een secundaire sectio caesarea.
6. Baring in stuitligging In het jaar 2012 hebben zich 89 kinderen in stuitligging gepresenteerd. Op het totaal aantal geboren kinderen in 2012 bedraagt dit 6,6%. Daarmee is dit percentage weer lager dan in voorgaande jaren. Vanaf 2003 (12,3%) wordt een gestage daling gezien. In de periode 1980-‐2003 varieert het aandeel stuitligging tussen de 10 en 13%. Sinds 2004 wordt vaker een uitwendige versie gedaan en vanaf 2010 worden uitwendige versies verricht e
e
door een aantal 1 lijns verloskundigen binnen FETURA. In 2012 zijn in de 2 lijn 29 pogingen tot uitwendige versie verricht waarvan 10x een kind met succes is gedraaid tot hoofdligging.
e In de 2 helft van de jaren ‘90 wordt de sectio caesarea een steeds wordt frequenter uitgevoerd indien een kind in stuit ligt. In 2000 is het percentage sectio caesarea bij stuitligging in onze kliniek 40.4%. In oktober 2000 is in de Lancet (Hannah) een verslag van een multicenter onderzoek over de stuitligging gepubliceerd waarna landelijk een stijging tot 80% sectio’s wordt gezien en in Deventer tot 60%. Dit percentage is de laatste jaren stabiel: in 2012 is het sectiopercentage 61. Overigens bestaat de groep sectio caesarea uit 37 primaire sectio’s (68,5% van het totaal aantal kinderen in stuitligging) en 17 secundair uitgevoerde sectio’s (31,5%).
7. Pijnbestrijding tijdens de baring De laatste jaren wordt met grote regelmaat gebruik gemaakt van enige vorm van pijnbestrijding tijdens de ontsluitingsfase. Het gebruik van periduraal analgesie is toegenomen van 2% in 1991 naar 17% in de periode 1996-‐2006. In 2010-‐2012 is de PDA durante partu toegenomen tot 25% van het aantal partus. In 2007 is in samenwerking met de afdeling Anesthesiologie begonnen met het gebruik van remifentanyl tijdens de baring. Na een eerste pilot met 50 patiënten in 2007-‐2008 wordt deze vorm van pijnbestrijding in toenemende mate toegepast tijdens de ontsluitingsfase. Pethidine wordt in steeds mindere mate gebruikt.
8. Serotiniteit e e Rond de 10% van de 2 lijns partus vindt plaats na de 42 week in de periode 2000-‐2006. In een zeer wisselend percentage van deze zwangerschappen vindt een inleiding plaats. Na 2006 is een gestage daling te zien in het percentage serotien geboren kinderen. Vooral in 2010 is vaker ingeleid ingeval van een zwangerschap > 41.6 wk (74,3%). In 2012 is het aandeel serotien geboren kinderen 6,3% van het totaal aantal geboren kinderen. Onderstaand overzicht geeft enig inzicht in de resultaten van dit beleid. In de jaren 2000 tot en met 2003 is er jaarlijks een geval van perinatale sterfte geweest. In 2008 is 1 kind bij 42.3 wk durante partu overleden tgv asfyxie na ernstige schouderdystocie en 1 kind heeft een mitochondriale afwijking die tot de dood heeft geleid. Vanaf 2009 is er geen perinatale sterfte bij deze termijn opgetreden.
2000
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 totaal
>= 42 wk
103
120
121
97
95
87
70
92
83
ingeleid
72
51
53
46
44
47
52
59
63
762 56,9
ingestuurd ontsluiting
10
9
10
4
7
10
2
16
9
134 10,0
ingestuurd uitdrijving
2
3
0
1
4
0
0
2
1
vag kunstverlossing
24
22
18
19
14
21
16
20
18
260 19,4
sectio caesarea
23
20
30
26
28
27
17
19
20
314 23,5
meconium
17
39
32
28
25
20
15
15
18
332 24,8
Apgar 5 < 8
10
4
3
1
5
4
3
7
6
73
5,5
1
0
0
0
2
0
0
0
0
6
0,4
1101 1075 1110 1123 1190 1258 1245 1320 15151
9,2
10,9
11,3
8,7
8,5
7,3
5,6
7,4
6,3
8,8
69,9
42,5
43,8
47,4
46,3
54,0
74,3
64,1
75,9
56,9
perinatale sterfte
aantal partus % serotiniteit % ingeleid
1123
1339
30
%
2,2
In de periode 2000-‐2012 zijn in totaal 1339 vrouwen bevallen na 41.6 wk zwangerschap. In 57% is de baring ingeleid. Het percentage vaginale kunstverlossingen verschilt niet van de gehele populatie, evenmin het percentage sectio caesarea. In 25% van de gevallen wordt meconium houdend vruchtwater gezien.
9. Kunstverlossingen Het aantal vaginale kunstverlossingen schommelt rond de 18% en lijkt de laatste 2 jaar wat af te nemen. Tussen 2000 en 2005 is er een toename in de groep primaire sectio caesarea: van 5,1% schuift deze groep naar 7,4% in 2005 waarna het percentage stabiel blijft en vooral afhankelijk is van het aantal stuitliggingen wat zich in een jaar presenteert. In 2010 en 2011 is dat aantal wat lager en dat vertaalt zich in een lager aantal primaire sectio’s (5,9%). De groep ́belaste anamnese’ (waaronder de sectio caesarea in anamnese) neemt niet verder toe. Het overall sectiopercentage is de afgelopen 13 jaar tussen de 18 en 25% van het totaal aantal kinderen.
2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
totaal partus
1123
1101
1075
1110
1123
1190
1258
1245
1320
totaal kinderen
1155
1144
1104
1140
1151
1231
1280
1271
1347
vag kunstverlossing
220
211
195
200
212
231
228
199
196
% vag kv
19,0
18,4
17,7
17,5
18,4
18,8
17,8
15,7
14,6
57
82
80
91
112
102
92
93
78
primaire SC (per partus) % prim sc
5,1
7,4
7,4
8,2
10,0
8,6
7,3
7,5
5,9
secundaire SC (per kind)
178
133
140
172
146
187
182
148
151
% sec sc
15,4
11,6
12,7
15,1
12,7
15,2
14,2
11,6
11,2
totaal SC (per kind)
242
230
227
277
268
302
283
251
237
% sc
21,0
20,1
20,6
24,3
23,3
24,5
22,1
19,7
17,6
indicatie prim SC
57
82
80
91
112
102
92
93
wanverhouding
10
10
3
4
5
1
2
0
1
liggingsafwijking
10
22
30
27
45
41
38
38
33
foetale nood
5
5
6
7
7
8
7
8
4
neg dyscongruentie
2
2
0
2
2
6
2
2
0
belaste anamnese
15
14
23
28
26
20
20
24
18
overige
15
29
18
23
27
26
23
21
22
178
133
140
172
146
187
182
148
151
indicatie sec SC wanverhouding
78
21
10
7
4
9
2
6
0
4
120
78
88
113
89
121
119
96
107
foetale nood
24
31
35
36
35
48
44
37
35
liggingsafwijking
10
9
10
14
9
11
12
12
4
3
5
0
5
4
5
1
3
1
niet vorderende baring
overige
10. Achterstandswijk Deventer kent achterstandswijken; een impressie van de verloskundige resultaten wordt weergegeven in onderstaand overzicht. 2000-‐2012 aantal partus o.l.v. gyn waarvan primipara meerlingpartus
e
2 lijn totaal
% achterstandswijk
%
15147
992
8260
54,5
484
48,8
447
3,0
18
1,8
overname tijdens ontsluiting
4753
31,4
363
36,6
overname tijdens uitdrijving
1286
8,5
65
6,6
kinderen = > 42 weken am
1332
8,8
75
7,6
stuitligging (vaginaal en sectio)
1485
9,8
73
7,4
sectio bij stuitligging
816
54,9
36
49,3
sectio caesarea totaal
3403
22,5
177
17,8
kunstverlossingen totaal
6329
41,8
332
33,5
moeders > 35 jaar
2976
19,6
156
15,7
11
0,1
5
1,0
patientes met eclampsie kinderen = > 28 weken am totaal perinat sterfte => 28 weken am doodgeboren => 28 weken am sterfte 7 * 24 uur pp => 28 weken am
15389
996
145
0,9
14
1,4
98
0,6
8
0,8
47
0,3
6
0,6
11. Bloedverlies De hoeveelheid bloedverlies tijdens de baring (t/m 1 uur post partum) is in 65% van de gevallen minder dan 500 ml. Bij 94 vaginale partus is er in 2012 1000 ml of meer bloedverlies geweest en bij 38 keizersneden. Bij 36 vrouwen is er meer dan 2 liter bloedverlies bij de baring geweest (2,7%). In 2012 is er bij 46 vrouwen een manuele placentaverwijdering gedaan. In 2012 is er ruim 679 liter bloed gevloeid, 55 vrouwen kregen een bloedtransfusie.
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
vaginale baring
887
866
943
904
849
875
858
848
865
901
984 1004 1091
< 500 ml
724
710
746
722
662
701
667
624
575
666
731
727
763
500 -‐ 1000 ml
116
116
156
134
127
105
143
165
203
154
167
176
234
1000 -‐ 2000 ml
37
29
31
40
48
49
36
40
68
51
59
71
64
9
10
9
7
11
11
11
18
19
30
27
30
30
5,2
4,5
4,2
5,2
6,9
6,9
5,5
6,8 10,1
9,0
8,7 10,1
8,6
> 2000 ml % > 1000 ml / vaginale baring
sectio caesarea
237
272
270
241
252
216
222
264
259
290
274
241
229
< 500 ml
158
159
149
106
122
115
106
119
120
126
121
112
94
500 -‐ 1000 ml
66
93
100
108
107
73
94
106
111
126
123
101
97
1000 -‐ 2000 ml
10
16
18
23
19
22
18
33
23
32
26
24
32
2
3
2
3
3
5
3
5
4
5
4
4
6
5,1
7,0
> 2000 ml % > 1000 ml / sectio caesarea
7,4 10,8
8,7 12,5
9,5 14,4 10,4 12,8 10,9 11,6 16,6
De toename in het aantal vrouwen met meer dan 1 liter bloedverlies heeft is opmerkelijk.
12. Perineum
2000
2005
436
448
376
370
397
440
510
459
gaaf
70
87
55
71
67
54
48
43
48
ruptuur
57
72
71
77
93
92
95
100
122
primiparae
totaal ruptuur episiotomie episiotomie + totaal ruptuur
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 496
3
3
1
4
3
2
5
10
5
306
285
247
216
233
289
359
300
313
0
1
2
2
1
3
3
6
8
multiparae
404
365
362
362
396
393
397
446
494
gaaf
199
179
175
169
196
176
180
182
193
85
87
89
103
110
118
110
130
158
2
3
5
5
1
1
3
3
5
118
95
93
85
88
98
104
131
137
0
1
0
0
1
0
0
0
1
ruptuur totaal ruptuur episiotomie episiotomie + totaal ruptuur
In 2012 zijn in totaal 36 patiënten met een (sub-‐)totaal ruptuur gehecht op de OK, 17 van hen zijn direct post e partum ingestuurd door de 1 lijn.
Verloskunde: de kinderen 1. De namen Sophie
Catootje
Lana
Carice
Coen
Ivar
Sander
Jonathan
Daan
Yara
Nadine
Jurriaan
Emma
Lana
Teije
Phylène
Noor
Evi
Norah
Quint
Liam
Thura
Ynte
Abdimailik
Tuana
Thijs
Riham
Ryan
Suze
Dewi
Alara
Beau
Bram
Tygo
Tom
Aliyzée
Teun
Loren
Bonnie
Elif
Charlie
Valentino
Ensar
Isis
Yoëll
Hugo
Gioya
Lindy
Joey
Danice
Mason
Lucas
Masayu Elle Laureen
Kim
Sare
Marijn
Jacky
Niels
Randa
Savinio
Odin
Linde
Annelieke
Hannah
Roan
Maaike
Sem
Mila
Thomas
Reinout
Brian
Thomas
Wouter
Sem
Suus
Milan
Berfin
Sara
Lara
Kelly
Almas
Alyssa
Nigel
Noa
Feline
Enzo
Senna
Nina Josje
Chloë
Ieke
Julie
Aiden
Jordan
Rudjano
Happy
Noa
Lindsey
Liv
Lenthe
Daan
Sian
Tom
Isis
Indy
Renée
Tobias
Lotte
David
Sophie
Luuk
Jop
Anne
Anniek
Berkan
Eduard
Emir
Jelmer
Stijn
Delilah
Feey
Freek
Elin
Job
Kleintje
Kevin
Kyan
Djaylano
Marciano
Joan
Ginatri
Jurre
Lucas
Noud
Liam
Anne
Bram
Julia
Jerre
Liz
Valentijn
Nova
Maya
Julia
Hattab
Loek
Mees
Tatum
Voss
Saar
Quinn
Mason
Jochem
Nout
Delano
Julia
Chantella
Casper
Romy
Zerya
Khloë
Loes
Jesper
Noor
Eslem
Franka
Regan
Amy
Roos
Stef
Julia
Shanaya
Myke
Mikail
Tomas
Jordy
Sofieke
Xulian
Morris
Bryan
Sebastiaan
Pim
Kian
Jevon
Julian
Aron
Wilmar
Femke
Vichenza
Tristan
Kristina
Simo
Maud
Lotte
Hasti
Levi
Sebas
Jesse
Dylan
Armin
Daan
Sil
Coco
Timon
Eowijn
Mick
Gaby
Camila
Eline
Bram
Quinten
Anouk
Chiari
Thomas
Mylow
Hugo
Jayden
Jaylee
Djino
Ivar
Tin
Tijn
Sterre
Jackie
Sebastian
Manel
Noud
Mailey
Rens
Faber Pax
Tristan
Mick
Yonathan
Sven
Semih
Maud
Wessel
Jacob
Yusuf
Dylana
Zara
Aylin
Lexy
Romano
Boris
Sander
Anna
Floran
Alexander
Cagan
Sepp
Silas
Dean
Suzan
Elif
Ilse
Lucas
Jaro
Ise
Fem
Sidney
Wende
Felien
Jayden
Merlin
Lars
Michelle
Lieke
Vic
Jacob
Liv Sterre
Onbekend
Suze
Sophie
Daan
Pieta
Berken
Kim
Willem
Thobias
Angelly
Tygo
Dagmar
Senna
Bo
Loïs
Guus
Jaya
Gerrit
Fanta
Gelina
Francien
Boet
Boudewijn
Heidi
Jorrick
Jared
Haley
Kenan
Deborah
Bram
Joris
Jaylen
Mees
Jesse
Lana
Bas
Jip
Jip
Siem
Noud
Midas
Koen
Teun
Daan
Mees
Koos
Anne
Melania
Suse
Rik
Akira
Thom
Steijn
Ozge
Liza
Pyke
Vanaty
Ypke
Janna
Zef
Ashley
Rens
Rik
Awa
Davut
Fabienne
Julian
Esmée
Liz
Dennis
Roan
Mila
Esmee
Lotte
Nesha
Finley
Milou
Flip
Suze
Ruben
Jesse
Mirac
Paulien
Melis
Bente
Sofie
Jazz
Wicher
Mayk
Sep
Poyraz
Milla-‐Joy
Cristiano
Vanessa
Heidi
Dave
Merle
Wouter
Sjoerd
Phileine
Lizzie
Dylano
Iven
Jet
Jean-‐Paul
Charlie
Yarin
Tijn
Luuk
Hajar
Vera
Kevin
Lana
Morris
Elin
Guido
Ayden
Jay-‐Linn
Chloe
Lyem
Linc
Sil
Evi
Rick
Guus
Joep
Huub
Silke
Ricardo
James
Koray
Stan
Jack
Daan
Fabienne
Delano
Ruby
Kalina
Noa
Thijs
Romy
Jairo
Fleur
Ilse
Arun
Lynn
Rens
Amara
Adwin
Jayden
Jenoa
Douwe
Lonneke
Sam
Kyra
Luuk
Elin
Levi
Luciano
Mees
Suus
Sterre
Lisa
Djamilio
Emine
Rochana
Keano
Demy
Ansh
Lars
Loreen
Louise
Job
Vera
Pelle
Hugo
Dean
Lieke
Jens
Vigo
Isa
Boaz
Sem
Ideen
Erva
Stan
Jill
Daniel
Seb
Marilynn
Zoe
Puck
Jip
Lisa
Seb
Jesse
Floortje
Senn
Zoë
Dyayro
Stef
Saar
Annabel
Jonah
Kwint
Florine
Anne
Kieran
Elan
Daan
Lars
Rizayra
Lenneke
Ian
Cas
Lillian
Eva
Lorenzo
Lotte
Thijn
Sanna
Linde
Elise
Luca
Flore
Pien
Bas
Femke
Franka
Rik
Koen
Mark
Guido
Prince
Sebastiaan
Leamoni
Yinthe
Axelle
Luuk
Mirac
Liv
Terence
Coen
Linsey
Amy
Saar
Pim
Anne-‐Sophie Thijmen
Lucas
Fleur
Kaylee
Aiden
Yinthe
Diego
Berke
Bo
Niene
Jette
Ciske
Esmee
Charell
Raffaello
Jamilla
Duygu
Noah
Joshua
Devi
Joshua
Saar
Yassin
Milan
Hidde
Shane
Noor
Sven
Nienke
Tim
Thijs
Noa
Jaylinn
Jelle
Robin
Tom
Vigo
Demijan
Aron
Charlie
Luna
Puck
Steven
Yfke
Lorenzo
Bram
Jarne
Thijs
Tigo
Thomas
Jordy
Thom
Caithlyn
Kai
Aniek
Jelmer
Adin
Tygo Bente-‐ Annelien
Merel
Bram
Isara
Lodee
Giulia
Sarmen
Jim
Gaby
Ebru
Roan
Mees
Oskar
Joris
Nikita
Kay
Jhayden
Sven
Satri
Rick
Nina
Noud
Lynn
Lieke
Djenna
Toine
Zoe
Sjoerd
Nure
Devrim
Minte
Flórence
Ilse
Jarno
Vajen
Twan
Lena
Lars
Ivie-‐Zonne
Jasmijn
Colin
Aiden
Valerie
Maja
Meinke
Jahnuel
Maud
Djayvano
Amina
Esil
Milan
Sven
Mees
Simay
Tacmin
Ize
Lisa
Nando
Zoë
Santiago
Thijs
Bente
Jasper
Noor
Nikki
Bram
Noor
Diede
Diyar
Kayra
Mailey
Sterre
Isabel
Tim
Jenoah
Jelle
Stijn
Mason
Boaz
Maarten
Cas
Nouri
Ezgi
Tim
Yoaz
Elior
Ruben
Leonard
Pien
Lean
Arne
Hero
Jazz
Daphne
Iris
Buglen
Niek
Boaz
Myrthe
Joel
Djim
Julia
Jaira
Ozge
Iris
Ömürnur
Nori
Isa
Maarten
Lindzey
Bram
Djiaro Ensar Luuk Sem Jaylin Carlijn Eline Lennon Pelle Xavi Djayden Fareed Fiene Lize Sofie Jayden
Jayson
Tess
Luuk
Diede
Gijs
Lars
David
Lieke
Dylann
Tygo
Myrthe
Lisette
Kevin
Emma
Fender
Thijmen
Emma
Amy
Owen
Luca
Simon
Puck
Marchesse
Carlijn
Jaidey
Onur
Sophie
Sep
Tygo
Sam
Rens
Kaan
Benthe
Sil
Susanne
Bjorn
Sofie
William
Chella
Marit
Pim
Timo
Tygo
Hannah
Stefanie
Zaid
Emelie
Vince
Stan
Lise
Alpay
Mirre
Tess
Jorrit
Lotte
Youri
Tobias
Noëlla
Bente
Pepijn
Daphne
Julian
Matthijs
Carmen
Anna
Carlijn
Levi
Colin
David
Sarah
Myrthe
Jesse
Bram
Joost
Sten
Daan
Efe
Elise
Nienke
Lauren
Jaylee
Karlijn
Tijn
Elena
Marij
Enzo
Zoe
Maria
Keano
Norah
Emily
Hayden
Tygo
Eyup
Zoon
Mees
Pi
Levi
Jurre
Jurrian
Ayla
Isa
Alen
Aoki
Siem
Saar
Meije
Mia
Fleur
Romée
Lyon
Davin
Tobias
Stenn
Ruud
Florian
Ilse
Thies
Stan
Dylan
Giel
Kiano
Emre
Senn
Jans
Jayno
Guusje
Esmée
Rubens
Sep
Hailey
Ate
Tim
Levi
Senna
Luca
Tom
Isabel
Junael
Ioanna
Aras
Lucas
Siem
Wilrieke
Emy
Jethro
Marissa
Isabella
Robin
Tesse
Tijl
Angelina
Ivan
Lonne
Adamasarah Isolde
Stef
Wim
Kaj
Anouk
Jayden
Mette
Aimee
John
Jens
Vajen
Lana
Jaiya
Julian
Jasmijn
Meryem
Jonah
Jules
Awa
Norah
Julian
Lavinia
Dajana
Ravi
Lynne
Lars
Hanna
Sofie
Lindsey
Mick
Gijs
Sabrina
Ceday
Rutger
Luna
Tera
Noek
Nayara
Jemaysa
Sanne
Ilse
Valerie
Tim
Gabriëlla
Robin
Zoë
Nazli
Thomas
Morris
Iris
Daylen
Iver
Sofie
Akshana
Jill
Yoah
Siem
Isabella
Djamie
Justin
Stef
Door
Sofie
Eva
Yigit
Loek
Junia
Lugiano
Jurre
Jet
Tim
Keano
Jimme
Nora
Kane
Sylt
Kris
Max
Fedde
Lot
Pien
Tim
Dayon
Eysan
Linn
Dani
Isabel
Silke
Stijn
Alicia
Merel
Sem
Roos
Sterre
Levi
Sven
Elin
Beyza
Steijn
Taralyn
Djeala
Tygo
Lieke
Tijs
Fenne
Destine
Emma
Julian
Linsey
Esmay
Sverre
Atahan
Isabel
Floor
Ersilia
Luca
Bent
Olaf
Damien
Emma
Ise
Koen
Lune
Maud
Colin
Dina
Elin
Jitske
Lana
Loïs
Fien
Maxim
Kaine
Floor
Finn
Sem
Lieuwe
Suze
Ilayza
Maya
Jorien
Imany
Libertey
Anne
Lois
Roan
Zoë
Norvienska Raff
Jake
Massimiliano Britt
Thomas
Esmee
Arda
Milan
Rebecca
Madolyn
Milan
Ervaan
Wiep
Fedde
Faith
Nout
Sajithan
Daan
Robin
Ise
Anne
Jade
Loes
Clara
Jeppe
Flip
Sem
Khadija
Jurre
Jayden
Lois
Emma
Lynn
Sjoerd
Elin
Mika
Merijn
Julian
Daan
Renee
Margot
Arwen
Eric
Arend
Noa
Maaike
Julia
Brett
Silke
Elisa
Ferron
Nora
Emir Yigit
Estelle
Milan
Djerno
Tatum
Kai
Jessie
Mik
Esil
Fleur Nikki
Noor
Giel
June
Samuel
Thom
Daan
Felix
Gijs
Jildau
Esma
Danilo
Jason
Jim
Han
Nina
Jaimy Lynn
Nino
Sanne
Koen
Ise
Sill
Jan Job
Siem
Danischia
Niels
Ties
Ashwin
Jules
Thomas
Djazzy
Sven
Floris
Mirthe
Sara
Teyle
Lotta
Boaz
Liam
Olivia
Willem
Ella
Jonathan
Elif
Marjolein
Djim
Eliv
Anne
Liv
Nienke
Sophie
Enoa
Niels
Fayenn
Luca
Hannah
Liza
Fleur
Sepp
Jinte
Pieter
Robin
Railey
Rosa
Vera
Niek
Babette
Milou
Jake
Guusje
Esmee
Jaicey-‐Lynn Max
Lars
Myrthe
Jaimy
Liza
Joep
Jazzlyn
Olivier
Ruben
Kyan
Thomas
Kyan
Niels
Puck
Tosca
Measen
Ahmet
Wietse
Ying Zhong
Sem
Julia
Sophie
Lynn
Elise
Alyssia
Cas
Niray
Djaylaa
Ryan
Hidde
Jeroen
Hamza
Teddie
Hidde
Said Safa
Tessa
Stijn
Jarno
Faye
Indy
Damian
Viktoria
Suus
Levy
Cas
James
Hidde
Maud
Tirza
Marjet
Elle
Jevaro
Jade
Milou
Nienke
Aysenaz
Fem
Marchana
Merle
Myrthe
Teun
David
Tijn
Pepijn
Mick
Vera
Daan
Furken
Veerle
Bibi
Jesse
Chayna
Saar
Charlotte
Dani
Feline
Jindy
Fimme
Amélie
Timo
Jesse
Giel
Julia
Ginger
Jayceon
Anne-‐May
Lynn
Sami
Liam
Laurens
Madelief
Ayla
Sieb
Dani
Lyam
Lenthe
Nigel
Djaiden
Sophia
Jaymey
Yigithan
Liz
Yasmina
Jaysen
Zjuul
Jayrayla
Jet
Mats
Chayenn
Kars
Discka
Tayfur
Lieke
Mirthe
Zoë
Nida
Jarne
Thomas
Dyon
Bjorn
Billy
Laura
Benthe
Jaap
Dyano
Guus
Selin
Bram
Jaeda
Ibby
Hugo
Sophie
Bram
Noor
Jackie
Nisa
Abdul
Shania
Yannic
Pepijn
Tim
Asya
Stijn
Bell
Silvan
Ahmet
Faye
Anna
Romy
Dominik
Fedor
Keano
Esmee
Evi
Isa
Ties
Niels
Lieve
Rick
Lila
Daan
Isa
Wesley
Carmen
Nique
Isa
Jesper
Timon
Ieme
Naud
Jet
Lola
Dwayne
Roos
Phileine
Quinten
Ruben
Elise
Janne
Priscilla
Tim
Lakchiga
Loran
Sterre
Stefano
Zara
Lars
Lysee
Teoman
Carmena
Aras
Tijn
2. Het geslacht e In 2012 zijn 1347 kinderen olv de 2 lijn geboren: 719 jongetjes (53,4%) en 625 meisjes (46,41%). Sedert 1 e januari 1990 zijn olv de 2 lijn in Deventer 25 431 kinderen geboren: 13 230 jongens, 12 181 meisjes en bij 20 kinderen is het geslacht niet vastgesteld als gevolg van autolyse. De verdeling over de beide geslachten is over de laatste 20 jaar: 52% jongetjes en 48% meisjes. In Nederland is de verdeling in 2010 51,1% jongens versus 48,9% meisjes en in 2011 is de verdeling 51,3% versus 48,7% (CBS, Statline).
3. Conditie bij de geboorte De conditie waarin het kind ter wereld komt kan o.a. worden afgelezen uit de Apgarscore. In onderstaande tabel is de score van 2000-‐2012 weergegeven alsmede een totaaloverzicht:
2000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
totaal
1 min
15575
%
0
17
21
24
29
21
21
15
15
16
278
1,8
1-‐4
50
42
35
52
47
39
44
35
40
560
3,6
5-‐7
157
117
115
119
101
110
95
86
96
1499
9,6
8-‐10
930
953
933
940
982
1061
1126
1135
1195
13238
85,0
5 min
0
16
20
26
27
19
20
15
14
16
275
1,8
1-‐4
11
9
2
12
8
10
12
5
8
113
0,7
5-‐7
71
41
37
33
40
36
37
47
42
563
3,6
8-‐10
1056
1063
1042
1068
1084
1165
1216
1205
1281
14614
93,8
10 min
0
16
21
26
27
19
20
15
14
16
281
1,8
1-‐4
4
6
1
9
3
9
4
4
4
63
0,4
5-‐7
22
16
12
12
22
10
21
19
10
201
1,3
8-‐10
1112
1090
1068
1092
1107
1192
1240
1234
1317
15030
96,5
Na 1 minuut heeft 85% van de kinderen een Apgarscore > 7, na 5 minuten 93,8% en na 10 minuten 96,5%. Direct na de geboorte hebben 52 kinderen zuurstof toegediend gekregen en 42 kinderen zijn met het masker van zuurstof voorzien (samen 7%). Endotracheale beademing en/of buffertoediening direct post partum heeft bij 1 kind plaatsgevonden. De kinderarts is bij 584 pasgeborenen in consult geweest of heeft de zorg overgenomen (43%). Van de 1331 levend geboren zijn er 1142 met hun moeder mee naar huis gegaan (=86%); de overige 189 kinderen hebben een langer verblijf in het ziekenhuis doorgemaakt.
4. De slechte start Uitgaande van het totaal aantal kinderen (1342) is de conditie waarin de kinderen in hoofd-‐ en stuitligging geboren worden, afgemeten aan de Apgarscore na 5 minuten, als volgt geweest: hoofdligging
2012 Totaal Apgar < 7
%
2000-‐2005
Totaal Apgar < 7
%
2006-‐2012
Totaal Apgar < 7
%
1253
29
2,3
6236
235
3,8
7751
226
2,9
spontane partus
875
17
1,9
3803
160
4,2
4906
127
2,6
vacuümextractie
159
6
3,8
1157
32
2,8
1226
36
2,9
forcipale extractie
37
0
137
1
0,7
221
5
2,3
vacuüm/forceps
2
1
10
2
20,0
9
1
11,1
primaire sectio
38
1
50 2,6
296
10
3,4
361
16
4,4
142
4
2,8
833
30
3,6
1028
41
4,0
2012
%
Totaal Apgar < 7
%
2006-‐2012
Totaal Apgar < 7
2000-‐2005
Totaal Apgar < 7
%
stuitligging
89
8
9,0
757
67
8,9
732
72
9,8
spontane partus
25
8
32,0
282
49
17,4
227
51
22,5
(partiële) extractie
10
0
88
12
13,6
74
12
16,2
primaire sectio
37
0
192
1
0,5
272
2
0,7
secundaire sectio
17
0
195
5
2,6
159
7
4,4
secundaire sectio
Van de kinderen in stuitligging zijn er 8 geboren met een Apgarscore <7.In al deze gevallen is er sprake geweest van een intra-‐uteriene vruchtdood. De termijn waarop kinderen worden geboren, is hierbij van groot belang. Wordt gekeken naar kinderen geboren bij een zwangerschapsduur > 36.6 wk dan zijn de getallen en percentages als volgt: 2012
2000-‐2005
Totaal Apgar < 7 hoofdligging
%
2006-‐2012
Totaal Apgar < 7
%
Totaal Apgar < 7
%
1155
16
1,4
5553
120
2,2
7015
131
1,9
spontane partus
795
7
0,9
3297
61
1,9
4373
54
1,2
vacuümextractie
155
4
2,6
1108
30
2,7
1179
33
2,8
forcipale extractie
36
0
130
1
0,8
205
4
2,0
vacuüm/forceps
2
1
50,0
10
2
20,0
9
1
11,1
primaire sectio
33
1
3,0
234
6
2,6
288
4
1,4
134
3
2,2
774
20
2,6
961
35
3,6
2012
%
Totaal Apgar < 7
%
2006-‐2012
Totaal Apgar < 7
2000-‐2005
Totaal Apgar < 7
%
stuitligging
64
0
584
18
3,1
554
16
2,9
spontane partus
12
0
193
9
4,7
142
7
4,9
6
0
63
6
9,5
48
4
8,3
primaire sectio
35
0
172
0
0,0
244
1
0,4
secundaire sectio
11
0
156
3
1,9
120
4
3,3
secundaire sectio
(partiële) extractie
Alle 16 kinderen die in 2012 zijn geboren > 36.6 wk met een Apgar score < 7 zijn direct na de geboorte overgedragen aan de kinderarts. Geen van deze kinderen is overleden. Van hen is 1 kind overgeplaatst naar e een 3 lijns centrum ivm convulsies en na 8 dagen teruggeplaatst naar DZ. De overige 15 kinderen zijn tussen de 3 en 8 dagen in Deventer ter observatie en behandeling opgenomen. Bij 3 kinderen is sprake geweest van een infectieus beeld, bij 2 van een strakke omstrengeling. Alle kinderen zijn in goede conditie naar huis gegaan.
5. Borst-‐ en flesvoeding De kraamafdeling heeft sinds december 2009 een smiley van de Stichting Kind en Ziekenhuis. De voorwaarden voor deze smiley zijn: • de baby kan dag en nacht bij de moeder op de kamer verblijven; • de vader kan altijd bij moeder en kind overnachten; • de vader kan de hele dag op bezoek komen; • ten minste 25 procent van het aantal patiëntenkamers bestaat uit kraamsuites of eenbedskamers • baby’s die onder de lamp moeten, verblijven op de kraamafdeling; • epidurale pijnstilling is altijd (7x 24 uur) mogelijk; • aan de afdeling is een lactatiekundige verbonden die de kraamvrouwen begeleidt bij de borstvoeding; • de afdeling heeft het certificaat Zorg voor borstvoeding behaald. In het verslagjaar is er eens per maand in samenwerking met kraamzorgorganisatie Naviva en verloskundigen een goed bezochte voorlichtingsavond. De lactatiekundige van het Deventer Ziekenhuis of Naviva heeft tijdens de voorlichtingsavonden een half uur informatie over borstvoeding gegeven. Driemaal per week is gelijktijdig met het zwangerenspreekuur van de gynaecologen een verpleegkundige beschikbaar die vrouwen met hun partner voorbereiden op hun bevalling en voedingskeuze. Het percentage kinderen dat borstvoeding (incl gemengde voeding) lijkt zich te stabiliseren rond de 80%. In de periode 2000-‐2005 was het percentage wat hoger: tussen de 85 en 93%. In 2012 is het percentage 80,6.
Er wordt een verschil gezien in de percentages borstvoeding wanneer gekeken wordt naar de wijze van bevallen:
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
% borstvoeding (incl gemengd)
spontane partus
89,1 92,0 95,0 92,7 94,7 84,8 90,7 90,4 85,8 85,5 89,2 88,3 84,8
vag kunstverlossing
89,6 93,1 94,7 95,7 94,3 86,5 87,2 89,6 84,1 83,4 82,5 83,2 83,7
sectio caesarea
83,4 89,1 85,7 81,7 85,3 77,5 67,9 76,6 63,9 68,8 62,6 63,5 61,0
6. Meerlingen e Het aantal door de 2 lijn begeleide meerlingzwangerschappen laat in de jaren 2002-‐2005 een duidelijke piek zien waarschijnlijk als gevolg ovulatieinductie en het terugplaatsbeleid na IVFprocedures. Ruim 40% van de meerlingen in deze jaren is tot stand gekomen na enige vorm van assisted reproduction. De laatste jaren is het aantal meerlingen na assisted reproduction duidelijk minder en derhalve ook het totale aantal meerlingen. In 2012 is 78% van de meerlingen spontaan opgetreden.
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
totaal partus
1123 1138 1209 1144 1115 1101 1075 1110 1123 1190 1258 1245 1320
meerlingpartus
32
38
55
47
31
42
29
30
28
42
21
26
27
ap overplaatsing
5
2
1
2
2
5
2
0
3
2
3
0
2
totaal meerlingen
37
40
56
49
33
47
32
30
31
44
24
26
29
% meerlingen
2,8
3,7
3,3
3,5
4,6
4,3
3,0
4,3
3,0
2,7
totaal meerlingen
40
56
49
33
47
32
30
31
44
24
26
27
na ass reprod
15
15
21
14
17
8
13
5
14
7
8
6
% meerl na ass reprod
37,5 26,8 42,9 42,4 36,2 25,0 43,3 16,1 31,8 29,2 30,8 22,2
1,9
2,1
2,2
Het terugplaatsbeleid bij de IVF en IVF/ICSI (vaker een single embryo transfer ipv een double embryo transfer) is in 2005 aangepast. Bij alle meerlingzwangerschappen na IVF (n=5) van 2012 zijn er 2 embryo’s teruggeplaatst. Niet alleen heeft behandeling in Deventer/Zwolle plaatsgevonden maar zijn 2 vrouwen in Nijmegen (TESE) respectievelijk in Londe behandeld. Bij 1 patiente is de meerlingzwangerschap in een IUIcyclus tot stand gekomen: in deze cyclus zijn 2 follikels tot rijping gekomen tijdens een behandeling met gonadotrofines. Naast de invloed van de assisted reproductiontechnieken is ook de leeftijd van de zwangere een factor bij het optreden van een meerlingzwangerschap. In de loop der jaren is de gemiddelde leeftijd van de vrouw bij de partus tot voor enkele jaren geleden gestegen. Voor de vrouwen met een meerlingzwangerschap is in 2012 de gemiddelde leeftijd 32.7 jaar (iets lager dan in voorgaande jaren); in de totale populatie zwangeren in de Deventerregio is deze 30.8 jaar. Zwangerschapsduur bij de bevalling DZ Geboortegewicht van de kinderen 16 -‐ 27.6 0 < 500 0 28 -‐ 31.6 0 500 -‐ 999 0 32 -‐ 36.6 15 1000 -‐ 1499 1 37 -‐ 41.6 12 1500 -‐ 1999 3 > 42 0 2000 -‐ 2499 13 > 2500 37 In 2012 is er geen grotere meerlingzwangerschap (> 2) geweest. Er zijn 4 vrouwen met een meerlingzwanger-‐ e schap ante partum overgeplaatst naar een 3 lijns centrum: 2 van hen zijn daar ook bevallen bij respectievelijk e 30.5 en 31 wk. De overige 2 vrouwen zijn na de 32 week weer teruggeplaatst naar Deventer. Bij 8 van de 27 vrouwen is een sectio caesarea verricht (30%). Eenmaal is een kind per sectio geboren nadat het eerste kind vaginaal is geboren. Er is geen perinatale sterfte geweest bij de meerlingzwangerschappen in 2012.
7. Congenitale afwijkingen e In 2012 zijn in totaal 1347 kinderen geboren olv de 2 lijn waarvan bij 41 een meer of minder ernstige congenitale afwijking is waargenomen (3,0%). Bij een aantal kinderen zijn meerdere afwijkingen vastgesteld; in onderstaande tabel is per kind de meest bepalende afwijking in de telling opgenomen.
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Totaal
chrom afw
31
5
4
5
3
11
3
6
2
4
10
6
2
92
tr. circ
30
3
3
7
7
9
2
7
10
2
9
4
6
99
czs
26
3
5
4
8
6
3
5
2
4
1
2
4
73
huid
32
7
3
7
2
5
1
3
2
5
3
4
8
82
tr. dig
29
5
5
5
3
3
5
2
5
3
3
7
3
78
tr. resp
1992-‐2000
9
1
0
0
0
0
0
0
1
0
1
1
1
14
tr. urogyn
47
7
12
11
13
7
16
6
7
8
11
7
13
165
skelet/sp
42
6
6
7
8
5
8
7
9
4
8
8
3
121
overige
26
1
6
4
1
1
4
3
1
2
0
1
1
51
272
38
44
50
45
47
42
39
39
32
46
40
41
775
totaal
In de periode 1992-‐2012 zijn in totaal 23 561 kinderen geboren waarvan er 775 een meer of minder ernstige afwijking hebben. Het percentage congenitale afwijkingen in deze populatie is 3.3%. In 2012 zijn bij 6 kinderen afwijkingen vastgesteld die aanleiding zijn geweest tot het termineren van de zwangerschap. Het betreft 2 kinderen met een spina bifida aperta, 1 kind met een thanatophore dysplasie, 1 kind met een cor vitium en 1 kind met een bilaterale nieragenesie. Al deze afwijkingen zijn gezien bij het e e structureel echoscopisch onderzoek waarna een consult in de 2 en later 3 lijn hebben plaatsgevonden. Deze zwangerschappen zijn getermineerd tussen 16 en 22.0 wk zwangerschap. Na deze termijn zijn geen zwangerschapsafbrekingen verricht in 2012. Er zijn 2 knderen met een chromosoomafwijking geboren: bij 1 kind is na de geboorte ivm een syndromaal uiterlijk aanvullende diagnostiek verricht. Er bleek een trisomie 16 te bestaan naast het al eerder vastgestelde cor vitium. Het andere kind heeft een trisomie 21: bij de seo zijn een tweetal soft markers gezien waarna amniocentse is verricht. Patiente is bij 37 wk bevallen. Er zijn 3 kinderen met een lip en/of verhemeltespleet geboren waarvan 1 kind ook een 5q31.3 deletie bleek te hebben. Van 2 kinderen was in de zwangerschap bekend middels seo dat er sprake was van een schisis. Bij de overige kinderen zijn met name urologische afwijkingen (niet ingedaalde testes, hypospadie en episadie) en skeletafwijkingen (polydactylie) gevonden. Bij de kinderen met 1 navelstrengarterie zijn ook in 2012 geen andere afwijkingen gevonden evenals in voorgaande jaren. Naast de boven beschreven kinderen met een congenitale afwijking zijn er nog 4 zwangerschappen tussen de 11 en 15 weken getermineerd ivm congenitale afwijkingen. Het betreft 2 foetus met een trisomie 13 (vastgesteld via chorionvillusbiopsie bij afwijkende NT-‐meting), 1 foetus met een triploïdie en afwijkende NT-‐ meting en 1 foetus met een megablaas waarschijnlijk op basis van urethrakleppen. Van het totaal aantal congenitale afwijkingen in de periode 1992-‐2012 (N=775) betreft 21% de tractus urogenitalis, 16% het skelet, 13% de tractus circulatorius en 12% zijn chromosomale afwijkingen.
Verloskunde: perinatale sterfte 1. Definitie In de ICD-‐9 codering van de WHO wordt perinatale sterfte omschreven als overlijden van een foetus of pasgeborene onder de volgende omstandigheden: foetale dood > = 28 weken zwangerschap of neonatale sterfte < 7 x 24 uur na geboorte. De FIGO pleit voor het opnemen van het geboortegewicht van het kind in de sterftestatistieken. Het vastleggen van perinatale sterfte dient te geschieden vanaf een gewicht van 500 gram om zo betrouwbaar mogelijk vergelijkingen te kunnen maken tussen sterftestatistieken gebaseerd op een gewicht van minimaal 1000 gram. Pas indien het geboortegewicht niet bekend is kan uitgegaan worden van een zwangerschapsduur van > = 28 weken. In Nederland wordt gepleit voor een registratie van perinataal overleden kinderen vanaf een amenorroeduur van 22 weken. De perinatale sterftecijfers van de regio van het Deventer ziekenhuis vanaf 1991 volgens de WHO en FIGO criteria laten onderstaand beeld zien:
Zowel de perinatale sterfte volgens de WHOcriteria als volgens de regels van de FIGO laat een gestaag dalende lijn in de tijd zien met ́uitschieterś naar boven. In het Deventer perinatale sterftecijfer is tot dit jaar geen e rekening gehouden met de perinatale sterfte na ante partum overplaatsing naar een 3 lijns centrum. In de e afgelopen jaren, met uitzondering van 2004, is steeds sprake geweest van perinatale sterfte in de 3 lijns populatie. Tevens vindt een vertekening van het beeld plaats als gevolg van overplaatsingen van kinderen direct na de geboorte die vervolgens elders overlijden. Er wordt naar gestreefd om de registratie aan te vullen met de datum van overlijden van deze kinderen, maar het is niet zeker dat dit in alle gevallen gelukt is. Tot slot wordt een kind alleen in de perinatale sterfte vermeld indien hij/zij is overleden binnen 14 dagen na de geboorte. Een aantal kinderen overlijdt later waarbij factoren die bij het overlijden een belangrijke rol spelen gelegen zijn in de perinatale fase. Het perinataal sterftecijfer van de Deventer regio is een cijfer gebaseerd op de hierboven beschreven sterfte; e e e de noemer wordt bepaald door het aantal olv de 2 en 3 lijn geboren kinderen + de kinderen geboren olv de 1 e lijn in deze regio. Dit laatste getal wordt berekend door het percentage 1 lijns bevallingen in Deventer (zie: de e e bevalling 1 en 2 lijn in dit jaarverslag).
2. Overzicht perinatale sterfte in getallen
1980
1985
1990
16 -‐ 21.6 wk
1995
2000
7
4
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 9
13
12
12
9
8
4
12
22 -‐ 27.6 wk
7
5
6
9
8
3
1
11
5
9
5
5
2
Intra uterien
4
4
1
7
5
3
1
5
3
3
1
2
1
Durante partu
3
1
0
2
1
0
0
2
0
3
4
2
1
Post partum
0
0
5
0
2
0
0
4
2
3
0
1
0
28 -‐ 36.6 wk
14
7
16
11
8
10
5
4
0
2
5
4
4
Intra uterien
7
3
10
10
2
8
4
1
0
1
3
3
4
Durante partu
0
1
1
0
2
0
0
0
0
1
0
0
0
Post partum
7
3
5
1
4
2
1
3
0
0
2
1
0
> 37 wk
5
12
7
3
5
6
11
10
5
3
4
4
0
Intra uterien
4
9
2
1
2
3
7
7
3
3
0
3
0
Durante partu
0
1
4
2
0
1
0
1
1
0
1
0
0
Post partum
1
2
1
0
3
2
4
2
1
0
3
1
> 21.6 wk
26
> 27.6 wk
24
19
29
19
23
23
21
19
14
13
17
16
25
16
10
14
14
5
14
5
0
13
9
6
8
4
3. Indeling perinatale sterfte naar oorzaak (> 22wk) Indeling volgens de Leeuw 1980
1985
1990
1995
2000
Cong afwijking
1
5
3
1
6
7
3
2
1
3
8
2
1
Solutio plac
2
5
1
3
1
1
1
2
1
1
0
0
0
59
10
9
8
10
4
3
5
2
2
1
0
1
0
181
Plac insufficiëntie
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
totaal 137
hypertensie
2
1
0
0
0
1
0
0
0
0
0
18
preeclampsie
2
2
1
0
1
2
0
0
0
0
0
17
4
7
3
3
4
0
2
1
0
1
0
90
4
1
1
2
0
2
0
1
1
1
0
56
geen hypertensie
Placenta afw
3
placenta previa
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
3
4
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
15
1
0
1
1
2
0
2
0
1
1
1
0
21 16
3e circulatie
navelstreng R.D.S.
0
1
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
Trauma
5
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
9
Asfyxie/hypoxie
1
8
2
2
0
5
3
1
0
1
2
0
76
Blgr Antag
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
Lues
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
Sepsis/infectie
1
1
2
2
1
1
4
0
0
2
0
0
40
KH stofw
1
0
1
0
0
1
1
0
0
0
0
0
0
10
Diversen
0
2
2
3
0
1
1
0
2
1
1
0
46
3
3
2
0
4
0
6
4
6
1
6
5
Onbekend
4
26
25
31
23
21
19
17
22
10
14
14
13
93
6
707
Sinds 1990 worden de casus waarin er sprake is van perinatale sterfte, systematisch vastgelegd. Dit maakt het beter mogelijk de Deventer gegevens te vergelijken met andere overzichten waarbij gebruik gemaakt wordt van een andere indeling van perinatale sterfte. De Nordic-‐Baltic classificatie volgens Langhoff-‐Roos (1997) concentreert zich op mogelijke factoren van vermijdbaarheid en op kwaliteit van zorg. Deze classificatie kan gebruikt worden voor bewaking en audit om structuren of processen te identificeren die zich lenen voor verbetering van de perinatale zorg. De Deventer casus van perinatale sterfte (vanaf 22 wk, exclusief de gevallen van perinatale sterfte na ante partum overplaatsingen), volgens deze indeling geeft het volgende overzicht: 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 totaal
Congenitale afwijkingen
1
5
7
7
3
2
0
3
8
2
1
39
Prenatale sterfte, groeivertraging *
2
2
2
1
2
3
2
0
0
3
1
18
Prenatale sterfte > 28 wk
2
8
4
5
7
5
3
3
3
3
3
46
Prenatale sterfte < 28 wk
0
3
4
3
1
3
2
2
1
2
1
22
Prenatale sterfte, meerling
0
1
1
1
0
2
0
0
0
0
0
5
Dur partu sterfte, na binnenkomst*
3
3
0
1
0
0
1
1
0
0
0
9
Dur partu sterfte, < 28 wk, na binnenkomst
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
Neonatale sterfte, 28-‐33 wk, Apgar > 6
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Neonatale sterfte, 28-‐33 wk, Apgar < 7
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
1
Neonatale sterfte, > 34 wk, Apgar > 6
0
0
1
1
0
1
1
0
2
0
0
6
Neonatale sterfte, > 34 wk, Apgar < 7*
2
0
2
0
4
4
0
0
0
2
0
14
Neonatale sterfte, < 28 wk
3
0
2
0
0
4
1
5
0
1
0
16
Niet geclassificeerd
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
14
22
23
19
17
25
10
14
14
13
6
177
totaal
De categorieën * worden door Langhoff-‐Roos aangegeven als de categorieën waarbinnen zich casus bevinden waarin factoren van vermijdbaarheid en kwaliteit van zorg een rol spelen. 4. Perinatale sterfte in de nachtelijke uren en in het weekend In de periode 1990-‐2012 zijn in totaal 222 gevallen van perinatale sterfte > 33.6 wk voorgekomen. Wanneer inleiding van de baring en primaire sectio caesarea worden uitgesloten dan blijven 110 perinataal overleden kinderen over. Van hen zijn er 26 geboren met een ernstige congenitale afwijking die tot overlijden hebben geleid. De geboorte van de overige 85 kinderen laat een verdeling over de week zien van: ma di wo do vr za zo 2027 2208 2140 2092 2069 1983 1953 kinderen > 34 wk, excl inleiding en primaire sectio caesarea 9 16 9 14 11 14 12 waarvan met enige vorm van vermijdbaarheid: 3 7 5 8 3 10 7 De geboorte van deze 85 kinderen laat een verdeling over de dag/nacht zien van: week weekend 08.00 -‐ 18.00 20 12 18.00 -‐ 23.00 23 8 23.00 -‐ 08.00 16 6 waarvan met enige vorm van vermijdbaarheid: week weekend 08.00 -‐ 18.00 8 6 18.00 -‐ 23.00 10 8 23.00 -‐ 08.00 9 2
Voortplantingsgeneeskunde 1. Verwijzingen en onderzoek in het kader van subfertiliteit Het totaal aantal verwijzingen ´subfertiliteit´ schommelt al jaren tussen de 250 en de 300 per jaar.
1995
totaal N/ON intake ivf N/ON
196 196
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 420
364
388
339
311
312
331
366
369
479
421
495
445
129
111
141
129
110
142
117
128
157
173
165
208
198
291
253
247
210
201
170
214
238
212
306
256
287
247
herhaling
2405
4601 4391 4391 4669 4187 3982 3827 4318 4138 4637 4680 4813 4660
herhaalfactor
12,3
11,0
12,1
11,3
13,8
13,5
12,8
11,6
11,8
11,2
9,7
18,3
16,8
18,9
Het aantal herhaalconsulten is de laatste jaren in absolute zin stabiel maar fors hoger dan 15 jaar geleden. Het aantal herhaalconsulten per nieuwe verwijzing is in 2012 net als in 2010 en 2011, duidelijk hoger dan in voorgaande jaren. De intensiteit van de zorgverlening voor de subfertiele patiënt is met name de laatste 3 jaar hoger dan in de jaren ‘ 90.
1995
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
follikelmeting
1036
2337 2240 2242 1992 1685 1583 1587 1895 1797 2178 2263 2491 2260
pct
116
215
211
224
205
161
199
173
218
169
210
189
213
233
hsg
97
118
94
99
94
86
87
101
94
64
80
113
101
102
diagn lap
25
59
68
43
65
42
32
41
42
38
29
26
23
22
hsg + diagn lap
122
177
162
142
159
128
119
142
136
102
109
139
124
124
inseminatie
453
491
530
487
488
451
404
333
413
338
288
268
300
236
Eind 2008 is besloten de post coïtum test door medewerkers van het fertiliteitslaboratorium te laten verrichten. Het aantal hsg´s is in 2012 weer vergelijkbaar met voorgaande jaren. Het aantal diagnostische laparoscopieën is de laatste jaren afgenomen. Het OFO zal dus in veel gevallen niet compleet worden uitgevoerd.
2. Indicatie IUI en behandelresultaat In 1998 is in Deventer gestart met het elektronisch vastleggen van data van patiënten die een iui ondergaan.
Start behandeling in 2012
indicatie iui
aantal
zwangerschap
aantal
zwanger
%
10
0
40
10
25
ovulatiest + anatomische afw
0
0
2
1
0
ovulatiest + cerv hostility
2
0
18
6
33
ovulatiest + subfertiel semen
3
0
86
15
17
ovulatiest + seksuol st
0
0
0
0
0
anatomische afw
0
0
13
0
0
anat afw + cerv hostility
0
0
2
0
0
anat afw + subfertiel semen
0
0
15
0
0
anat afw + seksuol st
0
0
0
0
0
cervical hostility
7
0
145
29
20
cerv hostility + subfertiel semen
4
0
67
10
15
cerv hostility + seksuol st
0
0
1
1
100
19
0
420
57
14
0
0
4
0
0
ovulatiestoornis
subfertiel semen subfertiel semen + seksuol st seksuologische stoornis
Behandelepisodes 1998-‐2012
0
0
10
2
20
23
3
430
66
15
endometriosis
0
0
4
0
0
geen manl partner
0
0
9
2
22
68
3
1266
199
16
onverklaarde subfertiliteit
totaal
De groepen ‘onverklaarde subfertiliteit’ en ‘subfertiel semen’ blijken in de loop der jaren koploper te zijn voor een IUI-‐behandeling. Binnen deze groep treedt bij 15, resp 14% van de vrouwen een zwangerschap op. Een relatief hoog percentage zwangerschap wordt gezien in de groep ‘cervical hostility’. 3. Resultaat IUI per behandelcyclus Over de registratieperiode 1998-‐2012 is het percentage zwangerschappen 6.5%. Het betreft 354 zwangerschappen waarvan 67 voortijdig zijn geëindigd. In de laatste 3 jaar is het percentage zwangerschappen hoger dan voorheen.
1998-‐2012
460
414
351
318
424
355
312
256
334
270
5416
ovulatoire cyclus
339
315
260
246
318
247
222
193
246
193
4059
ovulatoire cyclus, timing fout
8
3
0
1
0
1
1
0
0
0
44
ovulatoire cyclus, insuf lut fase
6
14
7
2
12
11
13
1
12
2
114
ovulatoire cyclus, > 30 dg
1
0
0
3
1
2
0
0
0
0
19
anovulatoire cyclus
7
1
1
4
2
3
1
1
0
0
30
postovulatoir ttv iui
4
8
8
2
4
8
8
16
8
8
87
premat Lhpiek
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
3
onvoldoende reactie
16
16
10
7
8
9
11
8
7
9
137
teveel follikelgroei
21
9
7
6
17
16
9
3
13
9
158
cystevorming
12
15
13
5
12
12
9
1
2
1
148
zwangerschap
26
14
22
18
20
18
13
18
26
18
287
eug
1
0
1
0
1
0
1
0
0
0
4
abortus < 10 wk
4
3
7
6
6
5
5
5
3
7
63
geen spermatozoën beschikbaar
2
3
4
2
1
2
2
1
0
0
27
geen iui ivm weekend
4
10
4
7
10
12
8
3
6
3
92
intercurrente ziekte
3
0
0
1
0
0
4
0
1
1
11
overige
5
3
7
8
12
9
5
6
9
8
110
in afwachting resultaat
0
0
0
0
0
0
0
0
1
11
11
overige
8
3
7
9
12
9
9
6
11
20
142
6,7
4,1
8,5
7,5
6,4
6,5
6,1
9,0
8,7
9,3
6,5
% zwangerschappen
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
totaal aantal cycli
4. Resultaten van KID behandeling Vanaf 1997 worden alle behandelcycli in het kader van donorinseminatie op eenzelfde wijze vastgelegd. Sedert de start van de registratie zijn 1265 cycli vastgelegd: in 90 cycli is er een zwangerschap tot stand gekomen (7.1%). Het percentage zwangerschappen is vanaf 2009 tamelijk teleurstellend geweest.
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 totaal
totaal cycli
20
53
119
167
133
127
117
126
105
62
77
54
33
62
10
0
1265
2
2
7
8
13
10
13
5
6
4
9
8
0
3
0
0
90
10,0
3,8
5,9
4,8
9,8
7,9 11,1
4,0
5,7
6,5 11,7 14,8
0
4,8
0
0
7,1
zwangerschap %
Eind 2010 is de mogelijkheid om in Deventer een KIDbehandeling uit te voeren stopgezet ivm de vigerende wet-‐ en regelgeving rond opslag van lichaamsmateriaal. In 2011 zijn nog een aantal paren voor een behandeling geweest. 5. Zwangerschap na subfertiliteit ovulatie inductie
2002
2007
2008
2009
2010
2011
2012
38
27
27
21
23
38
36
56
clomifeen
29
21
metformin
gonadotrofine
dopamine antag
leo
intra-‐ut inseminatie
18
16
16
25
25
38
1
8
3
4
4
6
12
10
17
1
3
4
1
1
1
0
1
1
0
11
18
26
28
15
22
27
22
cervixfactor
1
5
5
9
2
3
6
1
immunol factor
4
2
0
0
1
1
2
4
onverkl subfert
6
6
10
13
5
8
14
13
mannelijke factor
0
5
11
6
7
11
5
4
seksuol stoornis
0
0
0
0
0
spontaan
37
57
71
55
44
70
50
0 41
tijdens OFO
10
7
14
13
10
11
18
11
na OFO
26
46
50
41
29
56
28
28
beh endometriose
1
3
1
0
1
0
1
0
na iui
IVF/ICSI/TESE
16
51
6
45
1
68
4
59
3
80
75
67
8
25
13
25
IVF-‐ICSI
7
20
14
18
IVF-‐TESE/PESA
1
1
0
4
na cryo-‐ET
4
14
11
15
16
19
19
IVF-‐ICSI elders
1
4
0
9
11
6
8
na IVF/wachtlijst
6
10
3
6
2
4
31
2
7
22
3
IVF
KID
26
25
10
16
22
14
11
14
8
12
1
3
2
2
refertilisatie
2
1
2
1
0
2
0
0
overige
1
1
2
0
1
3
1
4
totaal
1997
116
176
187
185
143
218
191
192
Nevenstaande tabel geeft een overzicht van de 192 zwangerschappen die zijn geregistreerd na subfertiliteit, ingedeeld naar aard en type van behandeling. Het betreft hier patiënten die in 2012 een zwangerschap hebben gemeld na subfertiliteit. Het kan dus zijn dat hun laatste menstruatie al in 2011 is opgetreden. Dit jaar is bij de bij de groep ‘na OFO’ waarschijnlijk sprake van onderregistratie omdat niet al die paren zich expliciet melden na zwanger te zijn geraakt in de fase van actief afwachten, zonder behandeling. De daling van 50 naar 41 kan eigenlijk niet verklaard worden in het licht van het aanbod en de resultaten van de overige behandelingen. Een deel van deze paren onttrekt zich na beëindiging van de onderzoeksperiode aan onze e waarneming en gaat rechtstreeks naar de 1 lijn met echo in het echocentrum FETURA. Ovulatie inductie met monitoring in het speciale follikelspreekuur is succesvol geweest met een stijging in het zwangerschapspercentage zowel voor clomifeen-‐ als voor gonadotrofinebehandeling. Dit jaar zijn er nog slecht 2 zwangerschappen te vermelden bij paren waarbij elders gebruik is gemaakt van heteroloog semen. Deze behandeling is niet meer mogelijk in Deventer. Het betreft paren die ofwel in het buitenland (Genk) of elders in Nederland hun kinderwens invullen. Onze bemoeienis daarmee is minimaal en betreft enkel uitleg en begeleiding. Paren die nu met een verzoek voor KID komen gaan vaak naar Zwolle of Arnhem met helaas relatief lange wachttijd. Het aantal zwangeren na IUIbehandeling is dit jaar iets minder dan in 2011. Indien er behoefte is aan hyperstimulatie wordt dat sinds 2010 alleen nog met gonadotrofines verricht en niet meer met clomifeencitraat zoals tot en met 2009. Opvallend dit jaar zijn 4 zwangerschappen geweest na spoelen met bicarbonaat. In 2012 is er geen zwangerschap geregistreerd na refertilisatie. Sinds 2005 wordt deze operatie nog slechts incidenteel uitgevoerd: in 2012 is 1 refertilisatie verricht. Het betreft vrijwel steeds patiënten van buiten de Deventer regio. Zoals al langer bekend is de registratie van zwangerschappen na deze behandeling daardoor in deze groep niet helemaal sluitend. De samenwerking met het fertiliteitslaboratorium en de betrokken medewerkers is steeds zeer goed. De in DMS online aanwezige protocollen van de fertiliteitszorg zijn met die van het laboratorium gekoppeld, zodat voor de liefhebbers er meteen tot in detail gekeken kan worden naar de stappen in het laboratorium en de daar aanwezige informatie kan worden ingezien. Het laboratorium bericht maandelijks over de voor hen opvallende analyses zodat die casus in het fertiliteitsoverleg van de dinsdagochtend kunnen worden besproken. Ook worden drie-‐maandelijks de resultaten gerapporteerd en vergeleken met onze registratie om eventuele opvallende zaken vroegtijdig te signaleren in het kader van kwaliteitsborging. Een groot deel van de zorg voor en begeleiding van de patiënten die met IUI zijn behandeld, is ook dit jaar weer gedaan door de verpleegkundigen voortplantingsgeneeskunde. Veel energie is ook gestoken in de lifestyle studie, die in dit jaar succesvol is afgesloten voor wat betreft de inclusies met betrekking tot begeleid afvallen voor patiënten met overgewicht en een fertiliteitsprobleem, een van de consortium trials. De eerste zwangerschappen in de interventie groep zijn in middels een feit. In 2011 en 2012 is meegedaan aan de QUISS-‐studie een vervolg op de PAPER studie van de Radboud Universiteit Nijmegen. Met name op het gebied van communicatie, informatie en professionaliteit doen we het bovengemiddeld goed. De aan het einde van 2010 gestarte digitale fertiliteitspoli onder mijnzorgnet.nl is onder andere in deze studie onderzocht. De verbeterpunten zoals ten aanzien van behoefte aan overzicht van de tijdsplanning zijn ingezet door dit uitdrukkelijker te bespreken in het behandeltraject.
6. Transport-‐IVF Met het IVF-‐team van de Isalaklinieken te Zwolle is in 2012 goed samengewerkt ten behoeve van de transport-‐ IVF. Het aantal gestarte cycli is vergelijkbaar met 2011. Ook in het hogere aantal ontstane zwangerschappen lijkt de lijn van 2011 zich voort te zetten met een wat lager aantal zwangerschappen in de IVF-‐ICSI behandeling. In 2012 zijn er 150 puncties uitgevoerd in 177 gestarte cycli. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten van de IVF-‐behandeling in de periode 1997-‐2012. Ook de cryocycli zijn vermeld.
1997
2002
2007
2008
2009
2010
2011
2012
53
153
135
178
189
185
161
177
gestaakt ivm dreigende OHHS
3
10
9
7
3
5
5
9
gestaakt ivm onvoldoende reactie
6
9
9
11
15
12
4
17
2
0
3
4
3
0
1
44
132
117
157
167
165
152
150
totaal aantal gestarte behandelingen
gestaakt om andere reden
totaal aantal verrichte puncties
bijz laboratoriumfase (Zwolle)
4
3
geen eicellen gevonden
2
0
0
geen bevruchting plaatsgevonden
2
2
12
1
0
1
geen zaadcellen gevonden
embryo's ingevroren
% doorgaande zwangerschappen
12
15
14
9
2
1
0
0
0
12
11
9
18
11
0
0
1
2
2
0
0
0
19
19
13,2
25,5
14,8
20,8
12,2
20,5
21,1
19,2
21
45
27
43
32
47
48
39
doorgaande zwangerschappen
7
39
20
37
23
38
34
34
abortus
3
4
7
6
10
8
13
7
klinische zwangerschappen
extra-‐uteriene grav
2
0
0
0
1
1
0
totaal gestarte cryobehandelingen
46
45
62
86
72
87
klinische zwangerschappen na cryo
14
11
15
16
19
14
12
9
10
13
15
7
2
2
2
3
4
7
doorgaande zwangerschappen
1
4
abortus
spontane zwangerschappen
2
7
6
10
3
6
2
4
IVF-‐ICSI Gent/Düsseldorf/Barcelona
3
1
2
1
3
18
12
10
doorgaande zwangerschappen
1
1
2
1
3
7
2
4
0
0
0
0
2
6
abortus
meerlingzwangerschap
totaal aantal
7
5
7
4
4
1
tweeling
4
5
7
4
4
1
drieling
1
0
0
0
0
0
na cryo
3
0
3
0
0
0
In 27 gevallen is de stimulatie gestaakt. Het betrof 9 gevallen van dreigende overstimulatie waardoor de behandelcyclus is afgebroken en 17 gevallen met onvoldoende ovariële reactie, relatief vaak bij paren behandeld in verband met IVF. Dit is meer dan andere jaren.
Er is dit jaar één ernstige complicatie geweest bij een patiënte die een tubo-‐ovarieel abces heeft ontwikkeld na de punctie waarvoor een langdurige ziekenhuis opname noodzakelijk is geweest. Het aantal gevallen waarin in het laboratorium geen bevruchting is opgetreden ligt iets lager dan in het jaar 2011 en is weer op hetzelfde niveau als eerdere jaren. Van de 11 casus waarin geen bevruchting is opgetreden betreft dit 9 IVF casus en 2 IVF-‐ICSI casus. Ook zijn er 2 keer geen zaadcellen gevonden in het laboratorium. Voor het hele IVF-‐programma is per gestarte cyclus het percentage klinische zwangerschappen 25,8 %, hetgeen per punctie neerkomt op 26,0% en per embryotransfer op 28,5%. De IVFcijfers zijn uitdrukkelijk beter dan voor de IVF-‐ICSI. Er is slechts één meerlingzwangerschap te vermelden. Het cryoprogramma laat een stabilisatie zien van het aantal begeleide cycli. In het cryoprogramma zijn geen tweelingen opgetreden. In 2012 zijn 87 cycli gestart ten behoeve van terugplaatsing van ontdooide gecryopreserveerde embryo’s. Het beleid in het laboratorium is er sinds 2010 op gericht naast de als goed gekwalificeerde embryo’s ook als redelijk gekwalificeerde embryo’s te cryopreserveren. Embryo’s worden nu afzonderlijk in één rietje bewaard waar in het verleden per twee is ingevroren. Het resultaat voor wat betreft het aantal zwangerschappen na cryopreservatie is in 2012 teleurstellend. In 33 gestarte cycli bleek er geen embryo te transfereren na ontdooiing. Dit is een trendbreuk met vorige jaren waar de cryocycli juist succesvol verlopen zijn. Vooralsnog lijkt het liberale invriesbeleid waarbij niet alleen topembryo’s worden bewaard hier mede debet aan. We zullen dit in samenspraak met de embryologen nader analyseren. Het streven en de planning zijn er op gericht in 2013 weer tot ongeveer 150 puncties te komen. Hierbij zal waarschijnlijk nog een verdere verschuiving optreden in het aantal IVF-‐ICSI behandelingen ten opzichte van het aantal IVF behandelingen. Het is nu nog niet te overzien of de onrust rond vergoeding van de IVF voor 2013 en daarna al invloed gaat hebben op de aantallen behandelingen in 2013. Indien de IVF vergoeding in zijn huidige vorm verdwijnt uit de verzekerde zorg, zal dat voor de patiënten die wij begeleiden verstrekkende gevolgen hebben bijvoorbeeld ten aanzien van de keuze voor de gebruikte geneesmiddelen. Naast de transport-‐IVF in samenwerking met Zwolle zijn weer een aantal patiënten behandeld in samenwerking met het Academisch Ziekenhuis Gent. Het betreft patiënten voor wie binnen de indicatierichtlijnen in Nederland geen behandeling meer mogelijk is of wordt ontraden. Deze patiënten kiezen er soms voor een behandeling in het buitenland voort te zetten. Ook zijn er paren die, na enkele teleurstellingen in Nederland en goede verhalen uit België kiezen voor een behandeling aldaar. Van deze cycli is de stimulatiefase begeleid door het IVF-‐team in Deventer uit het oogpunt van service, waarna de follikelpunctie in Gent heeft plaatsgevonden (satelliet-‐IVF). Het betrof dit jaar 21 cycli waarbij 5 doorgaande zwangerschappen zijn opgetreden. Dit jaar zijn ook weer een aantal patiënten verwezen naar Nijmegen voor IVF-‐ICSI met PESA. Verder zijn een aantal paren begeleid voor eiceldonatie o.a. in Rusland en embryodonatie in o.a. Griekenland. De bemoeienis vanuit onze kliniek is zeer beperkt. Het beleid wordt volledig door de buitenlandse kliniek bepaald. Dit jaar is er zeer beperkt voor IVF naar Düsseldorf gegaan vanuit Deventer. Voor deze 4 paren is de cycluscontrole in Deventer verricht en is de verdere behandeling in het Duitse centrum uitgevoerd. Een reden voor behandeling in Düsseldorf is de mogelijkheid om de punctie onder narcose te laten verrichten. Deze casus geven wel aan hoe internationaal voortplantingsgeneeskunde wordt. Met name zaken waarin Nederland een uitgesproken en ook door ons onderschreven standpunt heeft sluiten kennelijk niet altijd aan bij wat paren beleven. Dat leidt dan tot zoektochten naar mogelijkheden elders in de wereld. We merken dat dit druk geeft op het team ten aanzien van gevolgde protocollen en procedures in Nederland.
IVF + IVF-‐ICSI cycli 1997-‐2001
N
cycli
punctie
ET
%
%
%
cycli
537
100
puncties
457
85,1
100
embryotransfer
400
74,5
87,5
100
klinisch zwanger
124
23,1
27,1
31
88
16,4
19,3
22
N
cycli
punctie
ET
doorgaand zwanger
2002-‐2006
N
cycli
punctie
ET
%
%
%
cycli
803
100
puncties
719
89,5
100
embryotransfer
633
78,8
88,0
100
klinisch zwanger
194
24,2
27,0
30,6
doorgaand zwanger
147
18,3
20,4
23,2
2012
N
cycli
punctie
ET
%
%
2007-‐2011
%
%
%
cycli
848
100
puncties
758
89,4
100
embryotransfer
690
81,4
91,0
100
klinisch zwanger
197
23,2
26,0
28,6
doorgaand zwanger
152
17,9
20,1
22,0
N
cycli
177
100
puncties
150
84,7
100
embryotransfer
137
77,4
91,3
100
klinisch zwanger
39
22,0
26,0
28,5
doorgaand zwanger
34
19,2
22,7
24,8
Cryo cycli 2005-‐2011
%
2012
N
cycli %
aantal cycli
384
100
aantal cycli
87
100
klinisch zwanger
104
27,1
klinisch zwanger
14
16,1
81
21,1
doorgaand zwanger
7
8,0
doorgaand zwanger
%
cycli
Complicaties 1. Definitie Iedere professional kent uit de praktijk van alledag grote en kleine incidenten naar aanleiding waarvan maatregelen worden genomen ter voorkoming van herhaling. Het begrip patiëntveiligheid, zoals beschreven in Medisch Contact nr 74, 25 november 2005 komt steeds meer op de voorgrond te staan. In het hierbij passende begrippenkader wordt onderscheid gemaakt tussen onbedoelde gebeurtenissen tijdens het zorgproces (incidenten) en onbedoelde uitkomsten (complicaties). De afbakening tussen de verschillende begrippen laat zien dat complicatie het meest brede begrip is. Elke onbedoelde gezondheidsschade aan de patiënt valt in eerste instantie onder het begrip complicatie. Een complicatie kan het gevolg zijn van een onbedoelde gebeurtenis, maar ook van een bewust genomen en aan de behandeling gerelateerd risico of ingecalculeerd neveneffect. In sommige gevallen gaat het om een onvoorziene reactie van de patiënt of speelt de onderliggende ziekte een rol. Het consciëntieus vastleggen van complicaties en incidenten brengt een risico met zich mee: bij een hoog aantal kan de indruk ontstaan dat er iets mis is met de kwaliteit van zorg. In 2012 is het aantal geregistreerde complicaties binnen de GVV van het Deventer ziekenhuis iets lager dan in voorgaande jaren waarin steeds een stijging is gezien. Is er in 2012 slechter vastgelegd of is de zorg beter/veiliger geworden? De meest ernstige complicaties zijn door de jaren heen waarschijnlijk wel steeds goed vastgelegd en daarin valt geen afname te zien. In het aantal ‘minor’ complicaties zoals een urineweginfectie of urineretentie na een prolapsoperatie is wel een lager aantal vastgelegd. Vastlegging van complicaties en onbedoelde uitkomsten van zorg vindt op verschillende wijzen plaats en is zeer afhankelijk van de oplettendheid van steeds meer zorgverleners. Gestructureerde vastlegging van alle complicaties en onbedoelde gebeurtenissen door alle zorgverleners eist veel discipline en oplettendheid naast een toegankelijk registratiesysteem. Vanaf 2009 is binnen het EPD van MCS de mogelijkheid gecreëerd om per patiëntencontact de complicatie of tegenslag vast te leggen. Bij het verzamelen van de complicaties trachten wij te registreren volgens de definitie van Heineman (Complicaties in de gynaecologie/verloskunde, 1993): een verwikkeling, een ongunstige samenloop, een bijkomend verschijnsel, dat de oorspronkelijke aandoening ernstiger maakt of ertoe leidt dat er een nieuwe ziekte of aandoening ontstaat. Ook in dit jaarverslag zijn de complicaties opgenomen in relatie tot klacht, reden opname, ingreep en verloop zoals in grote lijnen vastgelegd in de LGR van de NVOG dd mei 2000. Inmiddels is door een volgende commissie Complicatieregistratie van de NVOG een nieuwe indeling van de complicaties voorgesteld. Landelijke implementatie laat op zich wachten. Het lijkt erop dat de verschillende deelspecialismen allemaal een eigen landelijke complicatieregistratie gaan voeren. Voor een periferie praktijk een buitengewoon ongemakkelijke situatie: het onderbrengen van al deze registraties in het eigen EPD zal grote met name financiële problemen met zich meebrengen. Tot heden worden in Deventer de complicaties vastgelegd volgens de al jaren gehanteerde systematiek. Op dit moment lijkt er nog niet voldoende reden om over te stappen op een ander registratiesysteem. Na het vaststellen van een complicatie kan (en moet) een nadere analyse plaatsvinden naar oorzaken van het ontstaan van de complicatie. Naast de jaarlijkse presentatie van alle complicaties en incidenten zijn in 2012 structurele complicatiebesprekingen gehouden met aandacht voor vermijdbaarheid en preventie van herhaling.
2. Complicaties in soort en aantal
1992
1995
2000
infectie/ontsteking
2
14
14
39
43
33
43
42
47
43
50
560
letsel
2
4
17
13
22
23
26
26
32
19
21
318
nabl/hematoom
2
5
16
55
54
43
40
50
43
52
47
594
trombose/embolie
0
1
1
1
2
3
6
5
4
3
5
50
necrose
0
1
4
6
5
3
5
8
8
4
5
93
fistel
0
0
2
0
1
0
2
0
0
1
1
8
obstr/stenose
0
1
0
2
1
1
2
2
0
0
0
10
functiestoornis
0
5
19
74
55
65
57
47
60
68
46
721
huid/slijmvlies
0
2
1
0
0
4
0
7
5
0
1
31
systemische afw
0
0
6
1
5
8
7
7
5
3
5
74
technische compl
0
2
11
22
24
13
29
20
25
14
16
246
sterfte
1
1
4
2
0
1
0
1
1
0
0
29
overige
6
1
1
3
3
0
0
3
1
1
1
43
13
37
96
218
215
197
217
218
231
208
198
2777
totaal complicaties
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 totaal
Het aantal complicaties en incidenten is in de loop der jaren fors toegenomen tot 2010. De verklaring moet gezocht worden in het beter (h)erkennen van complicaties en het meer nauwgezet vastleggen ervan. In de afgelopen 6 jaar is de wijze van vastleggen niet meer veranderd. De (geringe) daling in 2012 berust op minder ‘minor’
complicaties. e De groep nabloeding/hematoom is met 47 incidenten in 2012 goed voor een 1 plaats in de rangorde van complicaties. Het gaat dan vooral om overmatig bloedverlies tijdens een ingreep (> 1000 ml) en meer of minder ernstige nabloedingen. De haemorrhagia post partum staat elders beschreven; alleen indien de nabloeding is op basis van bloedverlies uit een ruptuur of episiotomie dan wordt deze hier meegerekend. De groep functiestoornis zorgt ieder jaar weer voor vele incidenten maar is in 2012 geen koploper meer. Het zijn met name de urineretentie post partum en ook postoperatief welke bijdragen aan het totaal van 46 incidenten. Een onderrapportage is niet onwaarschijnlijk gezien de aantallen in voorgaande jaren. In 2012 valt wederom het aantal letsels in negatieve zin op evenals in voorgaande jaren. Het betreft een relatief groot aantal letsels aan blaas, darm en uterus. Ook andere letsels zoals een claviculafractuur of een Erbse parese bij de pasgeborene wordt onder letsels geregistreerd. Ten opzichte van de jaren ’90 is dit een zorgelijke ontwikkeling. Een letsel zal in alle jaren waarschijnlijk wel conform de realiteit zijn vastgelegd en besproken. In de groep technische complicaties worden o.a. incomplete behandelingen (abortus curettages), onjuiste interpretatie diagnostiek leidend tot medisch handelen en valincidenten opgenomen.
3. Complicaties en aard ingreep De complicaties van 1994 tot en met 2012 zijn uitgesplitst naar het soort ingreep of gebeurtenis waarmee de complicatie (waarschijnlijk) verband houdt. De vaginale baring (vagb) is toegevoegd in 1997. De complicaties van de Ivf-‐behandeling zijn toebedeeld aan de groep ´vaginaal´.
lapsc
laptm
debulk
15
129
8
infectie/ontsteking letsel
vag vag/abd 92
58
sc
vagb
totaal
103
125
530
6
42
4
74
15
45
114
300
21
167
17
115
72
109
84
585
trombose/embolie
0
17
2
4
2
9
12
46
necrose
1
33
3
18
2
25
5
87
fistel
0
5
0
1
0
0
2
8
obstr/stenose
0
2
0
5
1
0
2
10
functiestoornis
18
84
13
166
118
57
251
707
huid/slijmvlies
0
11
2
0
3
7
7
30
systemische afw
2
10
1
13
8
18
18
70
technische compl
57
9
1
99
7
29
47
249
0
18
2
3
1
0
1
25
nabl/hematoom
sterfte overige
2
totaal %
7
0
8
6
6
4
122
534
53
598
293
408
5
20
2
22
11
15
33
672
2680
25
De sectio caesarea draagt substantieel bij aan het aantal complicaties: 16%, terwijl de vaginale baring met 24% de ranglijst aanvoert. De verdeling van de complicaties binnen de verschillende groepen ingrepen laat verschillen zien. Zo is in de groepen laparotomie en debulking de nabloeding/hematoom de meest voorkomende complicatie. In de laparoscopie groep worden vooral technische complicaties gevonden waaronder de conversie de meest voorkomende is. Letsels worden vooral gezien bij de vaginale baring (trauma bij het kind) en bij vaginale ingrepen (perforatie bij hysteroscopische ingrepen en TVT). Bij de laparotomie en in de groep vag/abd zal het letsel vaak een blaas-‐ of darmletsel betreffen. 4. Complicaties en laparoscopie In november 2007 is het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg Risico’s minimaal invasieve chirurgie onderschat verschenen. In dit rapport wordt vastgesteld dat de kwaliteit van laparoscopische chirurgie in Nederlandse ziekenhuizen onder de maat is en dat de patiëntveiligheid in gevaar is (Medisch Contact, 23 november 2007). Een conversie van laparoscopie naar laparotomie is in de ogen van de IGZ geen complicatie al moet de mogelijkheid wel van tevoren met de patiënt zijn besproken. Toch heeft conversie een eigen risicoprofiel en is daarom een belangrijke bron voor een goede evaluatie. Ook in Deventer zijn er complicaties (inclusief de conversie) te melden bij laparoscopische ingrepen. In de periode 2003-‐2012 zijn 1971 laparoscopische ingrepen uitgevoerd met onderstaande verdeling:
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
totaal
infertiliteit
61
42
32
41
42
38
29
26
23
22
356
diagnostisch
65
53
32
35
33
33
33
33
36
32
385
121
115
29
26
25
28
24
8
25
10
411
therapeutisch
5
4
5
9
5
12
0
4
6
8
58
adnexoperatie
44
49
40
51
45
58
55
57
71
62
532
extra uteriene graviditeit
19
10
19
21
21
22
11
10
15
14
162
adhesiolysis/neostomie
3
3
1
0
3
2
5
4
5
1
27
uterusextirpatie
1
2
1
0
0
1
0
4
18
13
40
319
278
159
183
174
194
157
146
199
162
1971
tubaecoag/obstructie
In 2012 zijn er 12 complicaties na of tijdens de laparoscopische ingreep vastgesteld waarvan 5 een mislukte ingreep betreft. Bij een tweetal patiënten is er dermate veel bloedverlies tijdens de ingreep geweest dat er een conversie tot laparotomie heeft plaatsgevonden. Naast 4 patiënten met pijnklachten subumbilicaal, hematoomvorming subumbilicaal en collaps waarvoor heropname, is er 1 patiënte geweest met uitgebreide longembolieën 1 week na een laparoscopische uterusextirpatie. Alle patiënten zijn geheel hersteld. In totaal zijn in de periode 2003-‐2012 108 complicaties vastgelegd (zonder conversie 75) wat leidt tot een percentage complicaties bij laparoscopische ingrepen van 5.5% (zonder conversie 3.8%). complicaties laparoscopie 2003-‐2012 infectie/ontsteking letsel nabloeding/hematoom trombose/embolie functiestoornis
16 8 24 1 6
conversie naar laparotomie
33
overige
20
totaal complicaties percentage complicaties
108 5,5%
5. Complicaties en hysteroscopie diagn hysteroscopie diagn hysteroscopie+ curettage therapeutische hysteroscopie transcerv myoom/poliepresectie transcerv endometriumresectie/ablatie hysteroscopie pok Essure sterilisatie totaal hysteroscopie
2003 36 100 43 13
2004 38 72 26 30
2005 30 65 54 28
2006 34 78 53 13
2007 40 73 55 36
2008 38 63 57 54
2009 70 50 62 46
2010 43 39 33 33
2011 54 23 33 44
12 0
17 0
19 0
15 0
15 0
16 0
12 39
34 118
43 135
52 150
235 442
0 204
0 183
0 196
0 193
0 219
0 228
0 279
9 309
29 361
18 346
56 2518
complicaties hysteroscopie 2003-‐2012 infectie/ontsteking
11
letsel
28
nabloeding/hematoom overige totaal complicaties percentage complicaties
6 23 68 2,7%
2012 totaal 46 429 25 588 8 424 47 344