VLAAMSE REGERING De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
MEDEDELING AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft : stand van zaken uitvoering Vlaamse gezondheidsdoelstellingen 2013
Deze nota geeft een stand van zaken over de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen eind 2013. Het voorleggen van deze nota kadert in de bepaling van artikel 12 van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid (preventiedecreet) dat bepaalt dat de Vlaamse Regering gegevens over gezondheidsindicatoren bekend maakt en het Vlaams Parlement informeert over de stand van zaken aangaande de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen.
Het rapport bespreekt de verschillende gezondheidsdoelstellingen die betrekking hebben op volgende beleidsthema’s: 1° tabak, alcohol en drugs (pag. 1 en volgende); 2° vaccinaties (pag. 16 en volgende); 3° borstkankeropsporing (pag. 26 en volgende); 4° ongevallenpreventie (pag. 41 en volgende); 5° voeding en beweging (pag. 46 en volgende); 6° suïcidepreventie (pag. 82 - 110). Waar relevant, werd per gezondheidsdoelstelling de volgende indeling gebruikt: 1° Formulering Vlaamse gezondheidsdoelstelling 2° Algemeen kader van de gezondheidsdoelstelling: a) grote lijnen voor de planning van realisatie van de doelstelling: de strategieën en/of actieplan b) reden van deze doelstelling en historisch kader (verleden, gezondheidsconferentie, herziening doelstelling) 3° Beschikbare cijfers: a) Cijfers met bronvermelding en periode of datum; b) Planning met betrekking tot monitoring en update cijfergegevens 4° Uitvoering: stand van zaken a) Overzicht initiatieven; b) Werkgroepen (eventueel); c) Partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking (eventueel); d) Betrokkenheid Logo’s (eventueel); e) Bereik van kwetsbare groepen 5° Financiering a) Overzicht budgetten laatste jaren (met vermelding looptijd van initiatieven) b) Vastleggingen laatste jaar (met vermelding looptijd van initiatieven).
2
Als bijlage zijn fiches toegevoegd over de financiering van de realisatie van de gezondheidsdoelstellingen, van thema-overschrijdende initiatieven en, voor de volledigheid, ook van het beleid inzake seksuele gezondheid. Het is onmogelijk alle informatie over de gezondheidsdoelstellingen op te nemen in dit rapport, vandaar dat soms verwezen wordt naar informatie op publiek toegankelijke websites.
Jo VANDEURZEN Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Bijlagen: -
Subsidiefiche ‘financiering preventie bevolkingsonderzoek versie 20131231’ Subsidiefiche ‘financiering preventie middelengebruik versie 20131231’ Subsidiefiche ‘financiering preventie ongevallenpreventie versie 20131231’ Subsidiefiche ‘financiering preventie seksuele gezondheid versie 20131231’ Subsidiefiche ‘financiering preventie suïcidepreventie versie 20131231’ Subsidiefiche ‘financiering preventie thema overschrijdend en diverse versie 20131231’ Subsidiefiche ‘financiering preventie voeding en beweging versie 20131231’
1
VLAAMSE GEZONDHEIDSDOELSTELLINGEN RAPPORT EINDE 2013
Tabak, alcohol en drugs 1. Formulering Vlaamse gezondheidsdoelstelling (2009 - 2015) "Het realiseren van gezondheidswinst op bevolkingsniveau door tegen het jaar 2015 het gebruik van tabak, alcohol en illegale drugs terug te dringen." "Gebruik terugdringen" betekent onder meer: - voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen beginnen te roken, alcohol te gebruiken of illegale drugs te nemen; - de beginleeftijd uitstellen; - verantwoordelijk gedrag bevorderen; - vroegtijdige aanpak stimuleren (bv. stoppen met roken, vroegdetectie); - hulp aanbieden (vroeginterventie, behandeling, terugvalpreventie); - een gezonde leefomgeving waarborgen. Voor elk van de 3 middelen omschrijft de doelstelling specifieke streefdoelen. TABAK: - Bij personen van 15 jaar en jonger is het percentage rokers niet hoger dan 11% (in het schooljaar 2004 2005 was dat 14,2%). - Bij personen van 16 jaar en ouder is het percentage rokers niet hoger dan 20% (in 2004 was dat 27.1%). ALCOHOL - Bij personen van 15 jaar en jonger is het percentage dat meer dan 1 keer per maand drinkt niet hoger dan 20% (in het schooljaar 2004 - 2005 was dat 26,6%). - Bij de 15- tot 25-jarigen ligt het percentage jongeren dat minstens 1 keer per week 6 glazen op 1 dag drinkt niet hoger dan 13% (in 2004 was dat 17,3%). - Bij de mannen van 16 jaar en ouder is het percentage dat meer dan 21 eenheden per week drinkt niet hoger dan 10% (in 2004 was dat 13%). - Bij de vrouwen van 16 jaar en ouder is het percentage dat meer dan 14 eenheden per week drinkt niet hoger dan 4% (in 2004 was dat 5,5%). ILLEGALE DRUGS - Bij personen van 17 jaar en jonger is het percentage dat ooit cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 14% (in het schooljaar 2004 - 2005 was dat 19%). - Bij personen van 17 jaar en jonger is het percentage dat 12 maanden voor de bevraging cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 7% (in het schooljaar 2004 - 2005 was dit 9,9%). - Bij 18- tot 35-jarigen is het percentage dat 12 maanden voor de bevraging cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 8% (in 2004 was dit 10,7%).
2. Algemeen kader van de gezondheidsdoelstelling: a) Grote lijnen voor de planning van de realisatie van de doelstelling: de strategieën en/of actieplan;
2 Op basis van de conclusies van de gezondheidsconferentie eind 2006, werd door een werkgroep een voorstel van actieplan 2009 – 2015 opgemaakt. De werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van de belangrijkste actoren op het veld (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen VAD, Vlaams Instituut Gezondheidspromotie en Ziektepreventie VIGEZ, Logo’s, Centra Geestelijke Gezondheid-preventiewerkers, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk SAW, Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten VVSG, Vereniging voor Vlaamse Provincies VVP). De werkgroep toetste haar bevindingen af bij een ruime groep van betrokken sectoren (onder meer onderwijs, gezin, jeugd, welzijn), met ondersteuning van de Universiteit Antwerpen (UA). Op basis van dit voorstel werd door het agentschap een actieplan opgemaakt, dat door de minister werd voorgelegd aan Vlaamse Regering en Vlaams Parlement. Het plan groepeert de verschillende maatregelen en strategieën waarlangs het Vlaamse preventiebeleid rond die thema's verder zal worden uitgebouwd, van 2009 tot en met 2015. Het actieplan bestaat uit 3 grote delen: een beleidsvisie, een overzicht van sectoren en doelgroepen, een pakket van 7 krachtlijnen. Beleidsvisie. Om de gezondheidsdoelstelling te realiseren kiest Vlaanderen voor een integrale aanpak: het gelijktijdig invoeren van een reeks elkaar ondersteunende maatregelen waarvan de effectiviteit bewezen is. Binnen dat beleid is er ruimte om te diversifiëren naar verschillende doelgroepen en sectoren en worden concrete oplossingen geboden voor zeer verscheiden noden en problemen. Sectoren en doelgroepen Om de vooropgestelde gezondheidsdoelstelling te bereiken moet de integrale beleidsvisie in de praktijk gebracht worden binnen verschillende sectoren en bij de verschillende doelgroepen: school werkplek vrije tijd gevangenissen lokale besturen welzijn- en gezondheidswerkers gezinnen hulpverlening voorzieningen voor jongeren met een hoog risicoprofiel Krachtlijnen voor actie. Het plan bevat 2 soorten krachtlijnen: Structurele krachtlijnen die aangeven aan welke randvoorwaarden voldaan moet zijn: Afbakenen van opdrachten en verantwoordelijkheden voor Vlaamse actoren. Optimale en doelmatige aanwending van de capaciteit voor uitvoering op het terrein. Investeren in registratie, monitoring en effectevaluatie. Strategische krachtlijnen die aangeven wat er inhoudelijk op het terrein moet gebeuren: Impact van de bestaande preventieve acties verbeteren. Methodieken rond tabak, alcohol en drugs integreren waar mogelijk. Uitbouwen van rookstopbegeleiding en vroeginterventie voor alcohol- en drugproblemen. Systematische aandacht voor specifieke doelgroepen (mensen in armoede, etnisch culturele minderheden, gedetineerden) en genderverschillen. Bij de structurele krachtlijnen wordt telkens aangegeven wie de beleidsverantwoordelijkheid heeft om die acties op te starten. Daarnaast maakt het actieplan ook een inschatting van de budgettaire consequenties. Een volledige versie van het goedgekeurde plan vindt u op de site van het agentschap Zorg en gezondheid: www.zorgengezondheid.be/Beleid/Gezondheidsdoelstellingen/Vlaams-actieplan-tabak,-alcohol-en-drugs-20092015/
3
b) Reden van deze doelstelling en historisch kader Op 21 januari 1998 werd een eerste gezondheidsdoelstelling rond tabak voorgesteld aan de pers. Op 19 februari en 26 maart van datzelfde jaar volgde hierover een gedachtenwisseling in de Commissie Welzijn, Gezondheid en Gezin (pdf, 930 kB) van het Vlaams Parlement. Op 6 maart 2009 keurde de Vlaamse Regering de huidige gezondheidsdoelstelling tabak, alcohol en drugs en het bijhorende actieplan officieel goed. Gezondheidsdoelstelling en actieplan werden ook besproken in het Vlaams Parlement (mei 2009). De gezondheidsdoelstelling werd geformuleerd op basis van de gezondheidsconferentie van 23 en 30 november 2006. In het kader van deze conferentie werd een rapport gepubliceerd dat een beeld geeft van de problematiek in Vlaanderen. Dit rapport geeft een overzicht van het gebruik van alcohol, tabak en drugs en de gevolgen ervan voor de gezondheid en de maatschappij. Middelengebruik in Vlaanderen, een stand van zaken (PDF, 4,31 MB)
3. Beschikbare cijfers: a) Cijfers met bronvermelding en periode of datum; b) Planning met betrekking tot monitoring en update cijfergegevens Het onder 2. b) vermelde rapport (Middelengebruik in Vlaanderen, een stand van zaken (PDF, 4,31 MB) bevat cijfermateriaal waarmee de gezondheidsdoelstelling en het actieplan onderbouwd werd. Met betrekking tot de subdoelstellingen voor jongeren en volwassenen zijn onderstaande data belangrijk. Jongeren Voor de doelstellingen die betrekking hebben op minderjarigen, wordt een beroep gedaan op cijfers van de jaarlijkse Leerlingenbevraging (VAD).
4
5
Op het gebied van alcohol is er een duidelijke dalende trend, voor het schooljaar 2011-2012 werd het streefdoel van minder dan 20% jongeren (<15 jaar) die meer een maal per maand alcohol drinken, behaald. De cijfers wijzen erop dat meer en meer jongeren hun eerste glas alcohol pas op latere leeftijd drinken. Terwijl in het schooljaar 2000-2001 nog 81,0% van de jongeren onder de 16 jaar ooit al eens een glas alcohol hadden gedronken, is er sindsdien een continue daling, naar 54.1% voor het schooljaar 2011-2012. Het is van belang om deze verbetering vast te houden of nog te versterken. Tot op heden krijgen we nog te weinig vat op het rookgedrag van jongeren of op de indicatoren die te maken hebben met illegale drugs. De aantallen blijven daar stabiel of schommelen jaar per jaar zonder dat er zich een duidelijke trend aftekent. Volwassenen Voor de doelstellingen die betrekking hebben op iets oudere jongeren en volwassenen, moeten we een beroep op de cijfers van de Nationale gezondheidsenquête van het WIV. De cijfers die zijn opgenomen in de huidige formulering van de doelstellingen, komen uit de resultaten van 2004. Ondertussen beschikken we ook over de cijfers van 2008. Hieronder een overzicht van de meetpunten 2004, 2008 en de streefcijfers van de gezondheidsdoelstelling. Merk op dat het actieplan maar echt van start is gegaan in 2009, en dat we dus nog niet over cijfers beschikken over een relevante periode. Onderstaande cijfers geven ons dan ook vooral een idee over de evolutie van de situatie voor aanvang van het actieplan. In 2013 werd een nieuwe bevraging georganiseerd, de resultaten daarvan zullen beschikbaar zijn aan het einde van 2014.
6
7
8
In vergelijking met de cijfers uit 2004 blijkt dat roken, bingedrinken en overmatig drinken bij mannen gedaald is in 2008. Voor overmatig drinken werd in 2008 reeds de gezondheidsdoelstelling voor mannen behaald. Voor vrouwen is het overmatig drinken en laatstejaarsgebruik van cannabis licht gestegen. Er kunnen geen conclusies getrokken worden over de periode na 2008 aangezien er slechts 2 meetpunten ter beschikking zijn. De impact van de financieel-economische crisis op middelengebruik is bijgevolg ook niet te achterhalen met deze gegevens. De resultaten van 2014 zullen meer inzicht kunnen verschaffen in eventuele trends. Er dient extra aandacht te gaan naar bingedrinken bij vrouwen, en het cannabisgebruik bij jongvolwassenen.
4. Uitvoering: stand van zaken a) Overzicht initiatieven 2006 – 2009 De Vlaamse gezondheidsdoelstelling met bijhorend actieplan is pas goedgekeurd in het Vlaams Parlement in 2009. Dat betekent niet dat er in de drie jaar tussen de gezondheidsconferentie en de goedkeuring niets is gebeurd.
2010
In 2007 werd een oproep gelanceerd voor implementatieprojecten die werkten rond strategieën die waren besproken op de gezondheidsconferentie, en die aansloten bij de conclusies van de conferentie. Mede op basis van deze oproep werden op de begroting van 2008 twaalf projecten opgestart, met verschillende looptijden, in totaal voor meer dan anderhalf miljoen euro. Daarnaast werd de capaciteit van de regionale alcohol- en drugpreventiewerkers permanent opgetrokken met 5 VTE. Voor een overzicht van de projecten, met looptijd en bedrag, zie infra (5.b). In 2009 ging vooral aandacht naar het opvolgen en begeleiden van deze projecten. Twee ervan werden voor een jaar verlengd (ECAT ‘to Empower the Community in Response to Alcohol Threats’ van VAD, Lifeskills van De Sleutel). Daarnaast werd ook een nieuw project opgestart om bedrijven te ondersteunen bij het opzetten van een alcoholbeleid, dit naar aanleiding van het van kracht worden van CAO100. Dit project wordt uitgevoerd door VAD in samenwerking met de regionale alcohol- en drugpreventiewerkers bij de CGG’s.
9
De Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs werd opgestart (zie ook infra 4.b). Deze werkgroep maakte een advies op over een aangepaste taakverdeling tussen de belangrijke actoren op het veld (partnerorganisaties, Logo’s, CGG preventiewerkers, provinciale, lokale en intergemeentelijke preventiewerkers). Over de verdeling van de meeste taken kon consensus worden bereikt, uitzonderingen waren: ‘ondersteuning van uitvoering’ en ‘beleidsontwikkeling bij lokale besturen’. Na voorlegging van het advies besliste de minister dat ondersteuning van uitvoering aan de CGG-preventiewerkers wordt toegewezen, en dat ‘beleidsontwikkeling bij lokale besturen’ nader moet worden bekeken.
In de relatie met de federale overheid, werd, vóór de val van de regering, een politiek akkoord bereikt over de inzet van de middelen uit het zogenaamde ‘Fonds ter bestrijding van verslavende middelen’. Er werd binnen de Cel Gezondheidsbeleid Drugs een ontwerp van samenwerkingsprotocol opgemaakt dat de cofinanciering en beoordeling van projecten regelt. Door de val van de vorige federale regering kon dit protocol helaas niet meer worden getekend. In het federale regeerakkoord is opgenomen dat het fonds wordt overgedragen naar de gemeenschappen.
2011
Er werd pilootproject opgestart in drie regio’s rond het bereiken van allochtone jongeren met alcoholen drugpreventie, uitgevoerd door VAD, CGG en lokale partners (227.000 euro) De procedure voor het erkennen van vijf organisaties met terreinwerking rond spuitenruil, een organisatie met terreinwerking rond lifeskills in het onderwijs, en een partnerorganisatie rond spuitenruil werd doorlopen. Alle ontvankelijke dossier werden beoordeeld en er werden voorstellen van beheersovereenkomst opgemaakt, die begin 2012 moeten resulteren in een officiële erkenning. Er werd een oproep gelanceerd voor preventieprojecten, met de focus op de doelgroep gezinnen. Op het gebied van tabak, alcohol en drugs werden vier projecten weerhouden, voor een totaal bedrag van 431.000 euro, rond de volgende activiteiten: o een informatiecampagne over de risico’s van roken, alcohol- en druggebruik voor tijdens en na de zwangerschap. o een initiatief dat kinderen van ouders met alcohol- of drugproblemen (KOAP) sensibiliseert en helpt om ondersteuning te zoeken. o ontwikkeling van interactief materiaal dat ouders ondersteunt in hun opvoeding op het gebied van middelengebruik, en een portaalwebsite waar ze een antwoord kunnen vinden op al hun opvoedingsvragen. Na advies van de Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs werd een nieuwe taakverdeling uitgewerkt tussen de Logo’s en de preventiewerkers in de CGG’s. Deze herverdeling van taken wordt in 2012 geïmplementeerd. De tijdelijke uitbreiding van capaciteit van de preventiewerkers bij de CGG’s, voor de ondersteuning van een alcohol- en drugbeleid bij lokale besturen en in bedrijven (CAO100) werd verdergezet (samen voor 285.000 euro). In opvolging van de resultaten van het project ‘rookstopregisseurs’ werd een project goedgekeurd dat moet zorgen voor een versterking van het lokale rookstopbeleid (145.000 euro). Het vervolg van de campagne ‘24u niet roken’ werd opgestart. De actiedag zal doorgaan op 31 mei 2012 (334.000 euro).
2012
De capaciteit van de preventiewerkers bij de CGG’s werd structureel opgetrokken met 5.5 VTE (374.000 euro per jaar) voor het versterken van de acties op het gebied van alcohol- en drugbeleid bij lokale besturen en bedrijven en een aantal nieuwe taken op het gebied van tabak. Vanuit Vlaanderen worden nu 27 VTE preventiewerkers gesubsidieerd binnen de CGG. Bijkomend subsidiëren Provincies en gemeenten ongeveer 32 VTE aan preventiewerkers waarvan 10 tot 12 ook tewerkgesteld zijn in de CGG en een 20-tal elders.
10
De Logo’s kregen eind 2012 een uitbreiding van personeelscapaciteit voor één jaar, voor een bedrag van 455.000 euro. Deze uitbreiding dient ter ondersteuning van de intensieve lokale promotie van de nieuwe materialen inzake rookstop en de portaalsite ‘Vlaanderen stopt met roken’. En ook voor het bereiken van nieuwe partners rond de thema’s alcohol en drugs, en ondersteuning van een cannabiscampagne die 2013 zal worden gelanceerd.
De onderhandelingen over het samenwerkingsprotocol tussen de Vlaamse Gemeenschap, de VVP en de VVSG werd on hold gezet, tot er meer duidelijkheid was over de contouren van de interne staatshervorming.
Vijf pilootprojecten rond vroeginterventie voor jongeren, die oorspronkelijk waren opgestart met middelen van het Federaal Fonds voor de bestrijding van de Verslavingen, werden overgenomen door Vlaanderen. Het gaat om een tijdelijke subsidie (tot eind 2013), voor een bedrag van 324.000 euro. De bedoeling is dat deze projecten worden ingebed in een structureel uitgewerkt aanbod aan vroeginterventie in Vlaanderen, in lijn met het advies van de Vlaamse werkgroep.
2013
De interne staatshervorming werd doorgevoerd waarbij één van de principes is dat een bepaalde activiteit nog slechts door twee overheidsniveaus zou kunnen worden gesubsidieerd. Voor het thema TAD betekent dit dat de provinciebesturen geen initiatieven meer nemen op vlak van drugpreventie maar wel nog hun rol op het vlak van netwerken kunnen blijven opnemen. Het blijft ook mogelijk om gemeenten (op vraag) te ondersteunen, op voorwaarde dat het gaat om activiteiten die passen binnen het Vlaams beleid. Hierbij dient opgemerkt dat het in de context van de interne staatshervorming niet gelukt is om tot een samenwerkingsprotocol te komen tussen de VVP en VVSG, wat oorspronkelijk wel voorzien was in het actieplan.
De VAD kreeg een subsidie van 264.928 euro voor de uitvoering van zes pilootprojecten gericht op het uittesten van aangepaste methodieken bij ouders en jongeren uit etnisch culturele minderheden.
Verder werd de cannabiscampagne ‘laat je niet vangen’ gelanceerd. Die campagne is gericht op het veranderen van de norm rond cannabis bij jongeren tussen 14 en 25 jaar. Hierbij werd een ad hoc subsidie aan VAD gegeven (41.067 euro) en werd 548.495,57 euro besteed aan materiaal en mediaruimte.
Door de nakende staatshervorming werd in 2013 intensief gewerkt aan het groenboek met betrekking op de thema’s Fonds ter bestrijding van verslavingen en tabaksontwenning. Er werden voor beide onderwerpen beleidsopties geformuleerd die later kunnen vertaald worden naar beleidskeuzes in het witboek.
b) Werkgroepen De Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs werd opgericht bij MB op 1 september 2010. Ze wordt voorgezeten door het agentschap. Daarnaast zijn de volgende organisaties vertegenwoordigd: VIGEZ, VAD, de Logo’s, de CGG’s die over preventiewerkers beschikken, De Sleutel, de Vlaamse Jeugdraad, de VVSG, de VVP en Domus Medica. Eind 2012 werden bovendien de volgende organisaties uitgenodigd om een effectief lid en een plaatsvervanger af te vaardigen: de Stichting tegen Kanker (STK), de Vereniging voor Respiratoire gezondheid en Tuberculosebestrijding (VRGT), de Vlaams Liga tegen Kanker (VLK) en het Intermutualistisch College (IMC). Opdrachten van de werkgroep zijn de volgende: - de verdere uitwerking van de structurele en strategische krachtlijnen van het Vlaams Actieplan tabak, alcohol en drugs 2009 - 2015:
11
-
o het adviseren van de minister op het gebied van timing en prioriteitsstelling van initiatieven; o het bewaken van de samenhang van de initiatieven; o het bewaken van de wetenschappelijke onderbouwing en de maatschappelijke haalbaarheid; o het ontwikkelen van instrumenten die de uitvoering faciliteren; meewerken aan de evaluatie en actualisatie van het actieplan en de gezondheidsdoelstellingen; het ontwikkelen van een advies over een model van samenwerkingsprotocol tussen de Vlaamse Gemeenschap, de provinciale, locoregionale- en lokale overheden, met als onderwerp de coördinatie, implementatie en uitvoering van acties op het gebied van het voorkomen van gezondheidsschade door tabak, alcohol en drugs.
In 2013 werd door de federale werkgroep Algemene Cel Drugs gewerkt aan een Nationaal alcohol actieplan. Daarbij werden vertegenwoordigers van verschillende beleidsdomeinen betrokken zoals gezondheid, economie en verkeer. Ook het Vlaams agentschap zorg en gezondheid was betrokken bij de formulering van de maatregelen omtrent de doorgedreven aanpak van alcoholpreventie. Het plan en zijn maatregelen kon echter niet rekenen op de noodzakelijke politieke ondersteuning. c) Partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking Eind 2010 werden drie oproepen gelanceerd die relevant zijn voor tabak, alcohol en drugs: - Partnerorganisatie spuitenruil - Terreinorganisaties spuitenruil - Terreinorganisatie trainen van levensvaardigheden in het onderwijs Het Agentschap ontving dossiers voor alle hierboven genoemde oproepen, de procedure werd doorlopen en voor alle oproepen werden beheersovereenkomsten afgesloten, met als startdatum 1 januari 2012 (zoals voorzien). De volgende organisaties werden erkend: - Partnerorganisatie spuitenruil: Free Clinic vzw - Terreinorganisaties spuitenruil: MSOC Gent, MSOC Oostende, CAD Limburg, MSOC Vlaams-Brabant, MSOC Antwerpen - Terreinorganisaties trainen van levensvaardigheden in het onderwijs: De Sleutel vzw. d) Betrokkenheid Logo’s Op het gebied van tabak, alcohol en drugs werken Logo’s vanaf 2013 rond de volgende actiefocussen : - Preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol en drugs bij algemeen publiek. - Preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol en drugs in de vrijetijdssector. - Preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol en drugs in de gezondheids- en welzijnssector. - Preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol en drugs in het onderwijs. - Preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol of drugs bij gezinnen. - Preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol en drugs bij kwetsbare- of risicogroepen. - Preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol en drugs op de werkplek. - Aflopend - Inventariseren, stimuleren en bekendmaken van het aanbod aan rookstopbegeleiding. - Opbouwen en onderhouden van een netwerk rond de thema's tabak, alcohol en drugs. En daarnaast (thema-overschrijdend, inclusief tabak, alcohol en drugs): - Het thema-overschrijdend of geïntegreerd stimuleren van het bereik van groepen met lagere sociaal economische status. - Het thema-overschrijdend of geïntegreerd versterken van de samenwerking met lokale besturen. - Het in naam van de Logo's adviseren van de Vlaamse overheid, o.a. via het meewerken aan Vlaamse gezondheidsconferenties, Vlaamse werkgroepen of via andere organisaties. - Meewerken met partner- of andere organisaties aan de ontwikkeling en evaluatie van methodieken Op basis van de door de werkgroep opgestelde nota over de taakverdeling van actoren, besliste de minister dat de taakafbakening voor Logo’s, op het gebied van tabak, alcohol en drugs, wordt aangepast:
12 -
-
Logo’s worden verantwoordelijk voor de locoregionale disseminatie van methodieken rond de drie thema’s (tabak, alcohol en drugs). De disseminatie van methodieken rond alcohol en drugs is nieuw en nemen ze over van de CGG-preventiewerkers. Logo’s doen niet langer de ondersteuning van uitvoering op het gebied van tabak. Deze taak zal worden overgenomen door de CGG-preventiewerkers.
De implementatie van deze nieuwe taakafspraken heeft plaatsgevonden in 2012. Verder kregen in 2013 de 15 Logo’s elk een bijkomende subsidie van 30.000 euro voor de intensieve lokale promotie van nieuwe materialen inzake rookstop en de portaalsite ‘Vlaanderen stopt met roken’. De subsidie beslaat ook het bereiken van nieuwe partners rond de thema’s alcohol en drugs en de ondersteuning van een cannabiscampagne. e) Bereik van kwetsbare groepen Krachtlijn 7 van het actieplan luidt: ‘Systematische aandacht voor specifieke doelgroepen (mensen in armoede, etnisch culturele minderheden) en genderverschillen.” Sinds de gezondheidsconferentie eind 2006 zijn verschillende implementatieprojecten gefinancierd met de bedoeling om specifieke groepen beter te bereiken: -
‘Outreach drugpreventie bij allochtone jongeren’, door de Eenmaking in Gent. Bedoeling was om vooral Turkse en Marokkaanse jongeren beter te bereiken met boodschappen rond drugpreventie, door middel van vormingen gegeven door allochtone ervaringsdeskundigen, in de setting van allochtone organisaties en moskeeën. Het project werd positief geëvalueerd, maar tegelijk is het duidelijk dat er een meer uitgebreid aanbod aan methodieken nodig is, en een betere kennis van wie deze kan uitvoeren in de rest van Vlaanderen. Een vervolgproject werd goedgekeurd dat op drie plaatsen in Vlaanderen verschillende soorten acties onderneemt op het terrein, met de bedoeling ervaringen te verzamelen en door te geven. Het project wordt uitgevoerd door De Eenmaking, CAD-Limburg, VAGGA- Antwerpen, Free Clinic. Het wordt gecoördineerd door de VAD (zie ook ‘programma 2011’, tweede item).
-
‘24u niet roken’, promotie van rookstop bij doelgroep laagopgeleiden, door het VIGeZ in samenwerking met de Logo’s in stad Antwerpen en provincie Limburg. Op basis van een Nederlandse methodiek, combinatie van campagnes en lokale acties, met ondersteuning van de tabaksstoplijn. Het project werd extern geëvalueerd door de UA en de resultaten waren positief. In 2010 werd beslist om deze werkwijze uit te breiden naar de rest van Vlaanderen. De campagnedag vond plaats op 31 mei 2011. Vervolgens werd een bijkomende subsidie uitgeschreven tot eind juli 2012.
Daarnaast waren er nog een aantal kleinere projecten: -
Rookstop bij mensen in armoede, door Centra voor Algemeen Welzijn (CAW) de Terp in Antwerpen. Bedoeling was om vanuit de armoedewerking van een CAW de doelgroep te laten deelnemen aan aangepaste rookstopbegeleidingen. Resultaten waren gemengd. Het was wel mogelijk om de doelgroep te laten deelnemen aan infosessies, maar deelnemen aan een echte rookstopcursus bleek moeilijk. Bovendien blijkt uit het eindverslag van het project dat er binnen de sector weinig steun was voor activiteiten rond dit thema.
-
Rookstop voor mensen in armoede en zwangere vrouwen door Wijkgezondheidscentrum (WGC) van Sint-Niklaas. Bedoeling was hier om mensen in armoede aan te zetten tot rookstop via de toegangspoort van enerzijds de promotie van bewegen op buurtniveau, en anderzijds via moedergroepen. Ook hier gemengde resultaten: mensen informeren en sensibiliseren is doenbaar, ze daadwerkelijk laten stoppen is een pak moeilijker.
In 2011 – 2012 waren de volgende projecten van belang (ook hierboven al vermeld): de proefprojecten rond preventie van alcohol en drugs bij de doelgroep allochtone jongeren; de herhaling van de campagne ‘24u niet roken’ in 2012, met een speciale focus op allochtone rokers; de projecten die zijn goedgekeurd in het kader van de oproep rond gezinnen
13
In 2013 werd aan VAD een ad hoc subsidie toegekend voor het eerder beschreven project aangaande de culturele vertaling en bijhorende pilootprojecten rond de preventie van gezondheidsschade van tabak, alcohol en drugs bij ouders en jongeren van etnisch culturele minderheden.
14
5. Financiering a) Overzicht budgetten laatste jaren (met vermelding looptijd van initiatieven) In de volgende tabel wordt enkel informatie gegeven over projectsubsidies, dus zonder de terugkerende subsidies, en uitgaven. Ook de VIA middelen voor 2012 en 2013 zijn niet vermeld. omschrijving
periode
vastlegging bedrag jaar 145.000 2009 140.000 2009 144.900 2009
ECAT Uitbreiding 09 Lifeskills onderwijs (De Sleutel) 09 Alcoholbeleid in bedrijven (CGG) 09
1/5/2009-30/04/2010 1/5/2009-31/7/2010 14/12/2009-15/12/2010
ECAT Uitbreiding 10 Lifeskills onderwijs (De Sleutel) 10 24 uur niet roken (VIGEZ) 10 Alcoholbeleid in bedrijven (CGG) 10
1/5/2010-31/12/2011 16/4/2010-31/12/2011 1/7/2010-30/6/2011 15/12/2010-14/12/2011
241.667 240.000 325.000 145.000
2010 2010 2010 2010
A&D preventie allochtonen (VAD & PW-CGG) 11
1/9/2011-28/02/2013
227.040
2011
24 uur niet roken (VIGEZ) 11 Lokaal rookstopbeleid (VIGEZ) 11 Opvoedingsonderteuning - Heel wat in huis (VAD) 11
15/11/2011-31/7/2012 15/11/2011-31/5/2012 1/12/2011-30/11/2013
334.000 145.750 199.113
2011 2011 2011
TAD en zwangerschap (VAD) 11 KOAP (VAD) 11 E-educatie leefstijl gezin (VB&TAD) (VIGEZ) 11
1/12/2011-30/11/2012 1/12/2011-30/6/2013 1/12/2011-31/3/2014
76.759 56.649 100.000
2011 2011 2011
Continuering vroeginterventie Fonds (VAD) 12 Rookstop en anti-cannabis (Logo's) 12 Congres Drugbeleid (Politea) 12
1/7/2012-31/12/2013 1/10/2012-31/12/2013 2012
324.000 450.000 6.000
2012 2012 2012
Communicatieplan en -campagne (Design is dead) 13
-
198.564
2013
Cannabiscampagne evaluatie (TNS Dimarso) 13 Cannabiscampagne materialen 13 Cannabiscampagne Mediaruimte (Mindshare) 13 Ondersteuning implementatie cannabiscampagne (VAD) 13
1/7/2013-31/1/204
14.134 48.530 287.268 41.067
2013 2013 2013 2013
Project etnisch culturele minderheden II (VAD) 13
1/12/2013-31/5/2015
264.928
2013
Totaal 2009-2013
5.611.879
15
b) Vastleggingen 2013 (met vermelding looptijd van initiatieven) Terugkerende subsidies (periode = kalenderjaar 2013) VAD basiswerking (gereglementeerd + convenant) Spuitenruil Vl. Coördinatie SPR Antwerpen (Free Clinic) SPR Limburg (CAD Limburg) SPR Oost-Vlaanderen (MSOC Gent) SPR Vlaams Brabant. (Het Veerhuis Siddartha) SPR West-Vlaanderen. (MSOC Oostende) Lifeskills onderwijs (De Sleutel) Totaal
2.315.667 182.918 91.459 55.892 55.892 55.892 55.892 147.350 2.960.962
Middelen die door andere gezondheidsorganisaties met meerdere thema’s (zoals VIGEZ, de Logo’s, ziekenfondsen, Domus Medica, en de 27,3 VTE preventiewerkers binnen de CGG’s) worden ingezet zijn niet inbegrepen in deze lijst. Er worden tevens middelen ingezet door organisaties die niet worden gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap, maar wel door Europa, de federale overheid, de provincies of steden en gemeenten. Belangrijk om hierbij op te merken is dat na een lang selectieproces begin 2013, een bijkomende stafmedewerker tabakspreventie 80% werd aangesteld bij VIGEZ. Projectsubsidies in het kader van het actieplan: vastleggingen 2013 In 2013 werden volgende projectsubsidies vastgelegd (zie ook tabel onder 5 a) ): MIDDELENGEBRUIK Ondersteuning implementatie cannabiscampagne (VAD) Project etnisch culturele minderheden II (VAD)
41.067 1/7/2013-31/1/204 264.928 1/12/2013-31/5/2015 305.995
.
16
Vaccinaties 1. Formulering Vlaamse gezondheidsdoelstelling vaccinaties De eerste gezondheidsdoelstelling over vaccinaties werd in 1998 geformuleerd onder toenmalig Vlaams minister van Volksgezondheid Wivina Demeester en was dringend aan actualisering toe. Deze luidde: “In het jaar 2002 moet de preventie van infectieziekten op significante wijze worden verbeterd met name door het verder verhogen van de vaccinatiegraad voor aandoeningen als polio, difterie, kinkhoest, tetanus, mazelen, bof en rubella.” Op 21 april 2012, ter gelegenheid van de start van de Europese Vaccinatieweek van de WGO, werd een gezondheidsconferentie gehouden te Mechelen met als resultaat een voorstel voor een vernieuwde gezondheidsdoelstelling over vaccinaties met een bijhorend actieplan. De vernieuwde gezondheidsdoelstelling werd als volgt geformuleerd: Hoofddoelstelling Tegen 2020 moet een kwaliteitsvol vaccinatiebeleid in Vlaanderen erop gericht zijn de bevolking gedurende het hele leven doeltreffend te beschermen tegen vaccineerbare infectieziekten die een ernstige impact kunnen hebben op de levenskwaliteit. Subdoelstellingen: Voor vaccinatie van kinderen en jongeren: o Tegen 2020 wordt binnen het vaccinatieschema voor kinderen en jongeren voor elk van de vaccinatiemomenten de vaccinatiegraad bereikt die nodig is voor het garanderen van groepsimmuniteit. o Tegen 2016 wordt ernaar gestreefd dat alle vaccinaties bij 80% van de kinderen jonger dan 18 maanden tijdig gegeven worden. Voor de vaccinatie van volwassenen: o Tegen 2014 wordt voor volwassenen een vaccinatiekalender en een vaccinatiestrategie opgemaakt. Speciale aandacht zal gegeven worden aan kinkhoestvaccinatie van aanstaande ouders en de gezinsleden van jonge baby’s. Tegen 2020 is minstens 50% van de zwangere vrouwen gevaccineerd tegen seizoensgriep. Tegen 2020 is minstens 50% van de risicogroepen voor complicaties van griep jonger dan 65 jaar jaarlijks gevaccineerd tegen seizoensgriep. Voor vaccinatie van 65-plussers: o Tegen 2020 wordt een vaccinatiegraad tegen seizoensgriep van 75% bereikt bij 65plussers. o Tegen 2018 wordt een advies gegeven over pneumokokkenvaccinatie. Vaccinatie en reizen: o Tegen 2015 zijn er uniforme Vlaamse richtlijnen voor reizigersvaccinatie. Deze zijn bekend bij alle actoren die in Vlaanderen actief zijn bij gezondheidsadvies in verband met reizen, en worden door hen toegepast. Vaccinatie en werksituatie: o Omwille van het risico op het verspreiden van infectieziekten naar de bevolking toe, willen we dat sommige beroepsgroepen goed gevaccineerd zijn tegen bepaalde infectieziekten. Hierbij gaat speciale aandacht naar vaccinatie tegen griep en
17 kinkhoest bij gezondheidspersoneel en vaccinatie tegen hepatitis A bij personen die professioneel met voedingswaren in contact komen (o.a. voedselbereiders). Tegen 2017 willen we een breed draagvlak creëren voor de implementatie van deze vaccinaties. Tegen 2020 wordt ernaar gestreefd dat 80% van het gezondheidspersoneel gevaccineerd is tegen seizoensgriep. Tegen 2020 wordt ernaar gestreefd dat 80% van het gezondheidspersoneel dat met baby’s werkt een boostervaccinatie tegen kinkhoest gekregen heeft. Deze gezondheidsdoelstelling vaccinaties 2012-2020 werd goedgekeurd door het Vlaams parlement op 19 juni 2013.
2. Algemeen kader van de gezondheidsdoelstelling: a) Grote lijnen voor de planning van de realisatie van de doelstelling: de strategieën en/of actieplan; De kern van de strategie is samen te vatten in vier punten: gratis ter beschikking stellen van vaccins voor het vaccinatieprogramma; gebruik maken van een breed veld aan vaccinatoren met zowel gratis aangeboden gestructureerde preventiediensten (K&G; CLB) als individuele zorgverstrekkers (huisartsen, pediaters); een wetenschappelijke onderbouwing (Hoge Gezondheidsraad, Wereldgezondheidsorganisatie,…) en evaluatie (periodieke coveragestudies volgens WGO-methodologie); het gebruik van Vaccinnet stimuleren als elektronisch bestelsysteem en het registreren van vaccinaties om de impact van het vaccinatieprogramma beter te kunnen opvolgen.
b) Reden van deze doelstelling en historisch kader (verleden, gezondheidsconferentie, herziening doelstelling) Op 21 januari 1998 werd de gezondheidsdoelstelling voorgesteld aan de pers. Op 19 februari en 26 maart van datzelfde jaar volgde hierover een gedachtewisseling in de Commissie Welzijn, Gezondheid en Gezin (pdf, 930 kB)van het Vlaams Parlement. Aangezien deze gezondheidsdoelstelling aan vervanging toe was, werd op 21 april 2012, ter gelegenheid van de start van de Europese Vaccinatieweek van de WGO, een gezondheidsconferentie gehouden te Mechelen met als resultaat een voorstel voor een vernieuwde gezondheidsdoelstelling over vaccinaties. Op het einde van de gezondheidsconferentie heeft Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin dit ontwerp voor een vernieuwde gezondheidsdoelstelling met een bijhorend actieplan aan het publiek voorgesteld. Om de gezondheidsconferentie vaccinaties voor te bereiden en te organiseren werden verschillende structuren opgericht. Er werden in het voorjaar van 2011 vier werkgroepen samengesteld die vanuit verschillende invalshoeken werkten rond 5 actiefocussen. De vier werkgroepen waren: Werkgroep 1: wetenschappelijke onderbouwing en evaluatie van het vaccinatiebeleid Werkgroep 2: beheer vaccinatiegegevens Werkgroep 3: implementatie van het vaccinatiebeleid Werkgroep 4: communicatie en vaccinatie De vijf actiefocussen waren:
18
Kwaliteit van het vaccinatieprogramma Gezondheidswinst en hoge beschermingsgraad Politiek – maatschappelijk aanvaardbaar (“gedragenheid”) Kosten-baten Moeilijk te bereiken, ondergevaccineerde groepen (“how to reach the undervaccinated”)
De werkgroepen waren samengesteld met vertegenwoordigers van de verschillende groepen vaccinatoren, die deel uitmaken van de Vlaamse Vaccinatiekoepel, uit tal van organisaties van dichtbij of veraf betrokken bij het vaccinatiebeleid, verschillende overheidsdiensten van verschillende niveaus (federaal, Vlaamse Gemeenschap, gemeentelijk), universitaire en andere wetenschappelijke instellingen en ook enkele geïnteresseerde burgers, zodat het maatschappelijk draagvlak voor het onderbouwen van de gezondheidsdoelstelling zeker aanwezig is. Elke werkgroep heeft tegen november 2011 een document voorbereid met de bevindingen, knelpunten en mogelijke verbetervoorstellen. Deze informatie werd gebundeld in een uitgebreid tussentijds rapport. Hierin worden ook de vele personen en organisaties vermeld die aan de werkgroepen meegewerkt hebben. Dit alles werd publiek gemaakt op de website voor de gezondheidsconferentie: http://www.gezondheidsconferentie-vaccinaties.be. Op basis hiervan werd toen ook al een eerste voorstel geformuleerd voor een vernieuwde gezondheidsdoelstelling. In januari 2012 werden vervolgens 3 terugkoppelmomenten georganiseerd (te Gent, Hasselt en Brussel) waarbij de bevindingen van de werkgroepen toegelicht werden. Iedereen die dit wenste, kon tijdens deze aftoetsmomenten of via de website reageren op de ontwerpvoorstellen en zelf voorstellen formuleren. Alle informatie werd verder verwerkt om te komen tot het voorliggend voorstel van vernieuwde gezondheidsdoelstelling over vaccinaties met een bijhorend actieplan om deze doelstellingen te realiseren. Hierin is ook een kleine aanpassing verwerkt op basis van feedback tijdens de gezondheidsconferentie. De gezondheidsdoelstelling met het bijhorende actieplan kreeg ook een gunstig advies van de Strategische adviesraad Welzijn, Gezondheid en Gezin en werd ondertussen op 19 juni 2013 goedgekeurd door het Vlaams Parlement. 3. Beschikbare cijfers: De meest recente vaccinatiegraadstudie dateert van 2012 en kan integraal gelezen en gedownload worden van de website van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Ook voorgaande onderzoeken naar de vaccinatieraad zijn op de website beschikbaar. De studie werd uitgevoerd door de UA in samenwerking met de KULeuven, in opdracht van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.
b) Planning met betrekking tot monitoring en update cijfergegevens Vaccinatiegraadstudie De gegevens uit de vaccinatiegraadstudie van 2012 bij jonge kinderen tonen dat de huidige vaccinatiegraad voor alle aanbevolen vaccins beneden het jaar boven het streefdoel van 95% ligt. Voor de laatste dosis die gegeven wordt in het tweede levensjaar ligt dit iets lager en ligt dit rond de 93.5%. Er werden geen significante verschillen in vaccinatiegraad vastgesteld tussen de verschillende provincies. Met deze vaccinatiegraad bij jonge kinderen behoort Vlaanderen tot de koplopers in Europa. De belangrijkste vaststellingen bij de vaccinatiegraadstudie van 2012 zijn:
Voldoende baby’s zijn gevaccineerd om de circulatie van de ziektes waartegen ze gevaccineerd worden, te doorbreken.
19
Bij adolescenten wordt voor de meeste vaccins een vaccinatiegraad van ongeveer 90% gehaald. De vaccinatiegraad tegen mazelen, bof en rode hond stijgt met bijna 2% tot 92,5%, net onder de WHO-doelstelling van 95% voor de eliminatie van mazelen.
Het nieuwe vaccin tegen HPV haalt bij zijn introductie al een vaccinatiegraad van 83,5% (alle 3 de dosissen) bij de meisjes in het eerste jaar secundair.
Ouders van kinderen die niet volledig gevaccineerd zijn, zijn zich daar in 8 op de 10 gevallen niet van bewust. Die onwetendheid lijkt dan ook de belangrijkste reden voor niet-vaccinatie.
% baby's van 18-24 maanden dat gevaccineerd is met de aanbevolen vaccins (2012) Vaccin tegen:
Dosis 1
Dosis 2
Dosis 3
Dosis 4
Polio
99,6%
99,4%
98,9%
93,2%
Difterie, tetanus en kinkhoest (DTP)
99,5%
99,1%
98,7%
93%
Haemophilus influenzae type b (Hib)
99,4%
99,1%
98,7%
93,1%
Hepatitis B (HBV)
99,4%
99,1%
98,5%
93%
Pneumokokken (PNc)
99,3%
98,7%
96,5%
Mazelen, bof en rode hond (MBR)
96,6%
Meningokokken (MenC)
93,1%
Rotavirus
94%
92,2%
Vaststellingen:
Alleen het vaccin tegen polio is wettelijk verplicht. Zoals verwacht is de vaccinatiegraad voor polio het hoogste, maar het verschil met de andere vaccins is zeer klein. Het vaccin wordt meestal ook gegevens in een zesvoudig vaccin, samen met DTP, Hib en HBV.
Voor de eliminatie van mazelen is een vaccinatiegraad van minimaal 95% nodig (WHOdoelstelling). Voor de baby's is dat percentage bereikt.
Ook voor de andere gratis vaccins is de vaccinatiegraad bij baby's hoog genoeg om groepsimmuniteit te verkrijgen en de circulatie van de ziekte te doorbreken.
% adolescenten (geboren in 1998) dat gevaccineerd is met de aanbevolen vaccins (2012) Vaccin tegen:
Dosis 1
Polio
90,5%
Dosis 2
Dosis 3
Dosis 4
20
Vaccin tegen:
Dosis 1
Dosis 2
Dosis 3
Dosis 4
Difterie, tetanus en kinkhoest (DTP)
90,8%
Hepatitis B (HBV)*
94,8%
92,8%
81,1%
16,3%
Mazelen, bof en rode hond (MBR)
89,8%
92,5%
Meningokokken (MenC)
86,5%
Humaan papillomavirus (HPV)
87,5%
87%
83,5%
*Het HBV-vaccin werd in 2, 3 of 4 dosissen gegeven afhankelijk van de leeftijd waarop en het jaartal waarin de vaccins werden toegediend.
Vaststellingen:
Dosis 1 van het MBR-vaccin is de dosis die bij baby’s van 12 maanden gegeven wordt. De tweede dosis gebeurt in het vijfde leerjaar. Om mazelen te elimineren, stelt de WHO een vaccinatiegraad van minimaal 95% voorop. Voor de adolescenten is die vaccinatiegraad dus nog niet bereikt, al zit die wel in de lift (in 2008 bedroeg de vaccinatiegraad voor de tweede dosis nog 90,6%).
Het vaccin tegen HPV, het virus dat baarmoederhalskanker veroorzaakt, haalt in zijn eerste jaar al een zeer hoge vaccinatiegraad. Dit bewijst de positieve houding van de Vlaming ten opzichte van vaccinatie.
De hoge vaccinatiegraad voor de verschillende vaccinatiemomenten kan enkel bekomen en behouden worden dank zij de doeltreffende organisatie van het vaccinatiebeleid via de belangrijkste vaccineerders Kind en Gezin, de Centra voor Leerlingenbegeleiding en de huisartsen en pediaters.
Vaccinnetgegevens Sinds enkele jaren kunnen vaccinatoren vaccins bestellen en vaccinaties registreren in Vaccinnet. De vaccinatiedatabank die zo ontstaat bevat alle gegevens van recent toegediende vaccinaties door Kind en Gezin en de Centra voor Leerlingenbegeleiding. Vanaf 1 januari 2014 is Vaccinnet verplicht te gebruiken voor het bestellen van de gratis vaccins door alle huisartsen en pediaters.. Dit leidt tot minder verlies van vaccinatiegegevens en efficiëntere vaccinatie van de bevolking in Vlaanderen.
21
Aantal geleverde vaccins door de Vlaamse gemeenschap aan de vaccinatoren over de jaren heen.
Aantal geleverde vaccins door de Vlaamse overheid aan de vaccinatoren 350000 300000 250000 200000
2009
150000
2010
100000 50000 0
2011 2012 2013
Verduidelijkingen bij de tabel: De stijging van het aantal dT vaccins na 2009 is te wijten aan de invoer van het GMD+ voor 45-jarigen. In 2009 werd gestart met een dTpa vaccin in het 3de jaar secundair onderwijs In 2010 werd gestart met het aanbieden van gratis vaccins tegen seizoensgriep voor de bewoners van woonzorgcentra. In september 2010 werd gestart met de vaccinatie van meisjes in het eerste jaar secundair onderwijs tegen HPV. In mei 1999 werd gestart met de vaccinatie tegen hepatitis B bij baby’s en de jongeren in het 1ste jaar secundair onderwijs of daarmee gelijk gesteld. De laatste jaren zien we dan ook het aantal bestelde vaccins tegen hepatitis B dalen. Normaal gezien zouden alle personen tot de leeftijd van 25 jaar via dit vaccinatieprogramma gevaccineerd kunnen zijn.. Omdat er in 2001-2002 een stockbreuk geweest is met een tijdelijke onderbreking van de leveringen, werd beslist om nog even door te gaan met het aanbieden van aparte HBV–vaccins voor inhaalvaccinatie.
4. Uitvoering: stand van zaken a) Overzicht initiatieven Uitbreiding en actualisering van het aanbod vaccins voor het vaccinatieprogramma. Sinds begin 2007 werd de vaccinatie tegen pneumokokken voor jonge kinderen aan de vaccinatiekalender toegevoegd en ook voorzien in het aanbod vaccins dat door de Vlaamse overheid gratis ter beschikking gesteld wordt van de vaccinatoren. Sinds begin 2009 wordt voor de herhalingsinenting in het derde jaar secundair onderwijs een vaccin gebruikt met een extra component tegen kinkhoest naast tetanus en difterie. De vaccinatie tegen rotavirus voor zuigelingen wordt aanbevolen, maar werd niet weerhouden om aan het pakket gratis vaccins toe te voegen omwille van de kosteneffectiviteit en omwille van de prioritaire keuze die gemaakt werd om HPV-vaccinatie ter preventie van baarmoederhalskanker te kunnen aanbieden
22 binnen het vaccinatieprogramma. In september werd dan ook gestart met het systematisch aanbod van HPV-vaccinatie aan alle meisjes van het eerste jaar secundair onderwijs. Sinds september 2010 worden gratis vaccins tegen seizoensgriep aangeboden aan personen die verblijven in woonzorgcentra. In 2013 werd een nieuwe overheidsopdracht uitgeschreven en toegekend. Vanaf juli 2011 zijn de meeste overheidsopdrachten vernieuwd. Voor het pneumokokkenvaccin is nu een 13-valent vaccin voorzien ter vervanging van het vorige 7-valente vaccin. Dit moet bescherming bieden tegen meer invasieve infecties. In 2012 werd de overheidsopdracht voor het leveren van gratis hepatitis-B vaccins vernieuwd om inhaalvaccinaties te kunnen aanbieden aan kinderen die om een of andere reden nog niet konden gevaccineerd worden (onder andere door een onderbreking van de leveringen in 2001-2002) In 2013 werden de overheidsopdracht voor enkelvoudige poliovaccinatie vernieuwd. Hierbij werd gesteld dat de CLB’s terug kunnen beschikken over deze vaccins. Voor vaccinatie tegen polio kunnen de CLB’s voor kinderen in de lagere school ook gebruik maken van combinatievaccins. Om de concurrentie te laten spelen en monopolieposities zoveel mogelijk te vermijden, werd de opdracht voor het leveren van hexavalente vaccins voor zuigelingen vervroegd gestopt in 2013 en werd een nieuwe overheidsopdracht uitgeschreven via open offerteaanvraag. In dezelfde opdracht werd ervoor gekozen om combinatievaccins tegen difterie, tetanus en kinkhoest te voorzien in plaats van vaccins enkel tegen difterie en tetanus. Deze vaccins worden ook speciaal voorzien voor vaccinatie van zwangere vrouwen. Daarnaast werd ook een nieuwe overheidsopdracht uitgeschreven voor HPV-vaccins voor meisjes van het eerste jaar secundair onderwijs omdat de vorige opdracht afloopt eind juni 2014. Het laten spelen van de markt heeft een positief effect gehad op de totale kostprijs voor de hexavalente vaccins. De middelen die hierdoor vrijkomen worden verder gebruikt voor het realiseren van het actieplan vaccinaties en het optimaliseren van de vaccinatiegraad bij bepaalde groepen. Een deel van de middelen zal aangewend worden voor de meerkost van het overschakelen naar een combinatievaccin tegen difterie, tetanus en kinkhoest voor zwangeren en als herhalingsinenting bij volwassenen. Voor vaccinatie tegen HPV kan overgeschakeld worden naar een schema met één dosis minder omdat hiervoor nieuwe gegevens ter beschikking zijn en de vaccins hiervoor ook officieel geregistreerd zijn. Dit betekent dat er slechts 2 vaccins moeten toegediend worden voor volwaardige vaccinatie. Dit heeft ook een direct effect op de totale kost van de vaccins alsook een indirect effect zoals tijd die vrijkomt voor de vaccinatoren in het bijzonder de CLB’s doordat ze een vaccinatiemoment minder moeten organiseren. Ook deze meevaller zal gebruikt worden voor het verder realiseren van het vaccinatieactieplan en zal gebruikt worden voor het beter vaccineren van personen tegen polio. Gezien er een grotere mogelijkheid is op de import van polio in Europese landen, zeker na de ontdekking van polio in het rioolwater in Israël en bevestigde gevallen in Syrië, is het noodzakelijk dat personen die komen van landen waar polio voorkomt gevaccineerd worden indien ze in Vlaanderen terecht komen.
b) Vaccinatieactieplan Om de doelstelling van de Wereldgezondheidsorganisatie te realiseren voor de eliminatie van mazelen in de Europese Regio wordt gedurende twee schooljaren extra aandacht gevraagd voor vaccinatie tegen mazelen, bof en rubella in het vijfde leerjaar. De campagne werd voorgesteld ter gelegenheid van de Europese Vaccinatieweek in 2013 en ging van start bij de het begin van het schooljaar in september 2013. Er werd specifiek campagnemateriaal gemaakt voor Centra voor Leerlingenbegeleiding, scholen en ouders. Informatie is te vinden op de website van de vaccinatieweek: www.vaccinatieweek.be. In 2013 werden de eerste contacten gelegd tussen de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten en het Agentschap Zorg en Gezondheid voor het elektronisch aanleveren van de poliovaccinatiegegevens uit Vaccinnet aan de gemeenten. De gemeenten zijn verplicht de poliogegevens te controleren van alle
23 kinderen die in hun gemeente gehuisvest zijn. De ouders van de kinderen moeten aan de gemeenten een bewijs afleveren dat hun kind de nodige poliovaccins gekregen heeft. In het kader van de administratieve lastenverlaging zou het uitwisselen van de poliogegevens tussen de gemeenten en Vaccinnet enorm veel tijd werklastvermindering opbrengen. Er werd in 2013 een subsidie toegekend aan de Universiteit van Antwerpen voor het organiseren van het Valentijn Vaccinatiesymposium. Omdat meer en meer artsen gebruik maken van Vaccinnet, wordt vanaf 1 januari 2014 het verplicht gebruik van Vaccinnet opgelegd om vaccins te bestellen bij de Vlaamse overheid. Dit is een jaar eerder dan oorspronkelijk gepland.
c) Werkgroepen De Vlaamse Vaccinatiekoepel werd op 24 september 2013 erkend als Vlaamse werkgroep In 2014 worrden twee subwerkgroepen van de Vlaamse Vaccinatiekoepel opgericht, namelijk een werkgroep communicatie breed publiek en een werkgroep moeilijk te bereiken groepen.
d) Partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking Domus Medica Domus Medica maakt deel uit van de Vaccinatiekoepel en werkt elk jaar mee met de Europese vaccinatieweek. Zij stellen ook vaccinatierichtlijnen op voor de huisartsen. In de toekomst zal er getracht worden om de richtlijnen die door verschillende organisaties voor de verschillende doelgroepen gemaakt worden beter op elkaar af te stemmen. Kind en Gezin Kind en gezin is de grootste vaccinator voor de vaccinaties van jonge kinderen tot 2 jaar. Zij worden door 83.7% van de ouders vernoemd als de belangrijkste vaccinator van hun kind. Ook Kind en gezin zetelt in de Vlaamse Vaccinatiekoepel. Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg In 2005 maakte de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg in opdracht van de toenmalige minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke kansen een “Standaard Vaccinaties” voor de CLB’s. Ze staan in voor het up-to-date houden van deze standaard. Reisgeneeskunde Vanaf 1 januari 2014 wordt het instituut voor Tropische Geneeskunde erkend als partnerorganisatie voor 5 jaar voor het actualiseren van reisadvies en dit via een website beschikbaar te stellen voor burgers en professionals.
e) Betrokkenheid Logo’s
Voor de Logo’s werden actiefocussen geformuleerd waarin hun taken voor het realiseren van de gezondheidsdoelstellingen worden geconcretiseerd. Het accent voor de Logo’s en VIGEZ, dat als partnerorganisaties de Logo’s ondersteunt, komt te liggen op het bereiken, daar waar het Logo-netwerk een meerwaarde heeft, van groepen in de samenleving met een verhoogd risico op ondervaccinatie.
24
f) Bereik van kwetsbare groepen In het bijhorende actieplan van de nieuwe gezondheidsdoelstelling is opgenomen dat er extra aandacht zal besteed worden aan het bereiken van ondergevaccineerde groepen. Daarom worden voorbereidingen getroffen om een hiervoor een specifiek vaccinatieteam te financieren.
5. Financiering Hierna volgt een tabel met de kosten voor aankoop van vaccins van de voorbije jaren. Aankoopkosten vaccins dT
2009
2010
2011
2012
2013
€ 544.517
€ 598.751
€ 1.064.602
€ 1.554.136
€ 1.502.082,54
dTpa
€ 721.194
€ 568.993
€ 432.298
€ 264.424
€ 276.409,83
IPV
€ 24.107
€ 24.546
€ 33.180
€ 36.551
€ 52.323,51
€ 550.849
€ 538.624
€ 293.712
€ 262.761
€ 258.336,96
€ 10.159.823 € 10.653.320 € 10.520.335 € 11.237.270
€ 11.047.896,59
DTP-IPV DTP-IPV-Hib-HBV FLU HBV
€ 418.016
HPV
€ 239.169
€ 255.715
€ 261.203
€ 222.383,09
€ 266.040
€ 244.704
€ 103.750
€ 139.013,70
€ 963.489
€ 1.677.847
€ 1.735.237
€ 1.725.474,36
MBR
€ 950.345
€ 1.015.552
€ 732.702
€ 362.920
€ 377.961,41
Men C
€ 983.146
€ 1.007.437
€ 859.488
€ 991.901
€ 970.420,26
€ 10.497.688 € 11.003.016 € 10.283.852
€ 9.832.065
€ 9.796.944,10
Pnc
Totaal € 24.849.685 € 26.878.937 € 26.398.435 € 26.642.218 € 26.371.259,35 Een deel van de aankoopkost wordt gedragen door het RIZIV, namelijk 2/3 van de kosten van de meeste vaccins, met uitzondering van dT en griepvaccinatie voor woonzorgcentra. Hiervoor draagt de Vlaamse gemeenschap de volledige kosten. Het reële gedeelte van de kost voor de vaccins voor Vlaanderen, in de veronderstelling dat het RIZIV de engagementen van de protocolakkoorden nakomt, wordt in volgende tabel weergegeven: Vlaams Budget
2009
2010
2011
dT
€ 544.517
€ 598.751
€ 1.064.602
dTpa
€ 240.398
€ 189.664
€ 144.099
€ 8.036
€ 8.182
€ 11.060
€ 12.184
€ 17.441,17
€ 183.616
€ 179.541
€ 97.904
€ 87.587
€ 86.112,32
€ 3.386.608
€ 3.551.107
€ 3.506.778
€ 239.169
€ 255.715
€ 88.680
€ 81.568
€ 34.583
€ 46.337,90
€ 321.163
€ 559.282
€ 578.412
€ 575.158,12
IPV DTP-IPV DTP-IPV-Hib-HBV FLU HBV
€ 139.339
HPV
2012
2013
€ 1.554.136 € 1.502.082,54 € 88.141 € 92.136,61
€ 3.745.757 € 3.682.632,20 € 261.203 € 222.383,09
MBR
€ 316.782
€ 338.517
€ 244.234
€ 120.973
€ 125.987,14
Men C
€ 327.715
€ 335.812
€ 286.496
€ 330.634
€ 323.473,42
25 Pnc Totaal kostprijs Vlaanderen
€ 3.499.229
€ 3.667.672
€ 3.427.951
€ 8.646.240
€ 9.518.259
€ 9.679.690
€ 3.277.355 € 3.265.648,03 € 10.090.965 € 9.941.405,54
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het hier enkel gaat om de aankoopkost voor de vaccins. Het gaat dus om de kostprijs zonder middelen voor communicatie over vaccinaties, studies of middelen die door andere organisaties worden ingezet rond dit thema, waaronder de Logo’s, CLB, Kind en Gezin en VIGeZ. Belangrijke verschillen per jaar zijn te wijten aan verschillende factoren. Verschillen in aantallen geleverde vaccins vormen een eerste factor. Hierbij speelt het verbeteren van de vaccinatiegraad een rol, naast de evolutie van de het aantal personen per leeftijdsgroep en het geboortecijfer.
26
Bevolkingsonderzoeken naar kanker 1. Formulering Vlaamse gezondheidsdoelstelling (2014-2020) De nieuwe gezondheidsdoelstelling voor bevolkingsonderzoek naar kanker van de baarmoederhals, borst en dikke darm (n.a.v. de gezondheidsconferentie op 14 december 2013) luidt als volgt: Tegen 2020 zijn de Vlaamse bevolkingsonderzoeken naar kanker van de baarmoederhals, borst, en dikke darm efficiënt georganiseerd, rekening houdend met kosteneffectiviteit en met maatschappelijke en wetenschappelijke evoluties op vlak van bevolkingsonderzoeken, en dragen ze bij tot gezondheidswinst voor de bevolking van Vlaanderen Aan deze hoofddoelstelling worden vijf subdoelstellingen gekoppeld m.b.t. goed bestuur, participatie en kwaliteit van de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker, telkens aangevuld met indicatoren op basis waarvan de voortgang van de gezondheidsdoelstelling kan opgevolgd en bijgestuurd worden. 1. Goed bestuur: De bevolkingsonderzoeken naar kanker worden gepland, uitgevoerd en opgevolgd op basis van de principes van transparantie, duidelijkheid in taken, verantwoording, efficiëntie en duurzaamheid 2. Participatie De doelgroepen van de bevolkingsonderzoeken naar kanker zijn voldoende geïnformeerd om vrij te kunnen kiezen tot deelname en voldoende uitgenodigden nemen deel zodat de benutte middelen voor de bevolkingsonderzoeken efficiënt ingezet worden. 3A. Kwaliteit – BVO naar baarmoederhalskanker Het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker realiseert voor de deelnemers maximale voordelen en minimale nadelen, d.w.z. bij zo veel mogelijk vrouwen uit de doelgroep wordt baarmoederhalskanker in een vroeger stadium ontdekt, er gebeuren zo weinig mogelijk overbodige medische interventies en er vindt passend vervolgonderzoek plaats in geval van afwijkend resultaat 3B. Kwaliteit – BVO naar borstkanker Het bevolkingsonderzoek naar borstkanker realiseert voor de deelnemers maximale voordelen en minimale nadelen, d.w.z. bij zo veel mogelijk vrouwen uit de doelgroep wordt borstkanker in een vroeger stadium ontdekt, er gebeuren zo weinig mogelijk overbodige medische interventies, het resultaat wordt tijdig meegedeeld en er vindt passend vervolgonderzoek plaats in geval van afwijkend resultaat 3C. Kwaliteit – BVO naar dikkedarmkanker Het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker realiseert voor de deelnemers maximale voordelen en minimale nadelen, d.w.z. bij zoveel mogelijk mannen en vrouwen uit de doelgroep wordt dikkedarmkanker in een vroeger stadium
2. Algemeen kader van de gezondheidsdoelstelling: a) Grote lijnen voor de planning van de realisatie van de doelstelling: de strategieën en/of actieplan; Verdere concretisering van de subdoelstellingen is te vinden in het actieplan 2014 -2020 dat bestaat uit preventiestrategieën en acties. Vanaf 2014 zullen de acties in het actieplan geprioriteerd worden.. Voor de subdoelstelling rond goed bestuur zullen de sleutelactoren van de diverse acties in het actieplan vastgelegd worden. De indicatoren voor de drie bevolkingsonderzoeken zullen vastgelegd en
27 geactualiseerd worden. Op deze manier kunnen de bevolkingsonderzoeken gemonitord en waar nodig in de toekomst bijgestuurd worden. Om de gegevensregistratie –en uitwisseling te optimaliseren zal in eerste instantie in 2014 een stappenplan uitgewerkt worden. Het doel is zorgen dat relevante zorgverstrekkers en deelnemers kunnen beschikken over relevante screeningsgegevens. Er zal ook onderzoek gevoerd worden over allerhande thema’s die de performantie van de bevolkingsonderzoeken kunnen verbeteren. Deze onderzoeksthema's betreffen voornamelijk innovatief experimenteel onderzoek om de aanpak van de bevolkingsonderzoeken te verbeteren Voor de subdoelstelling rond participatie zal gestart worden met het ontwikkelen van een informatie – en sensibiliseringsplan onder andere voor het opzetten en uitvoeren van (media)campagnes en/of het implementeren van kosteneffectieve sensibiliseringsmethodieken en –interventies. Op deze manier wil men de maatschappelijke en individuele gedragenheid van de bevolkingsonderzoeken naar kanker verhogen door op maat van de (sub)doelgroepen betrouwbaar te informeren over de werkwijze en de voor- en nadelen van de bevolkingsonderzoeken en te sensibiliseren tot deelname Voor de subdoelstelling rond kwaliteit zullen er andere specifieke acties noodzakelijk zijn per bevolkingsonderzoek. Er zullen acties uitgevoerd worden voor een adequate doelgroepselectie, een performant uitnodigingssysteem en accurate resultaatsmededeling te bekomen. De kwaliteit van het screeningsinstrument en de analyse van de beoordeling van het screeningsinstrument zullen geoptimaliseerd worden. Voor het toeleiden naar passende zorg bij een afwijkend screeningsresultaat of verhoogd risico zullen er acties opgezet worden. Het opzetten van een efficiënt faalveiligheidssysteem is noodzakelijk zodat er kan gemonitord worden of deelnemers met een afwijkende screeningsresultaat de passende (na)zorg krijgen.
b) Reden van deze doelstelling en historisch kader (verleden, gezondheidsconferentie, herziening doelstelling) Op 21 januari 1998 werd een eerste gezondheidsdoelstelling m.b.t. borstkankeropsporing voorgesteld aan de pers. Deze luidde als volgt: “In het jaar 2002 moet de borstkankerscreening bij vrouwen doelmatiger verlopen. Het aandeel van de evidence-based screenings bij de doelgroep van 50-69 jaar moet toenemen tot 80%. Het aantal vrouwen uit de specifieke doelgroep dat bereikt wordt moet toenemen tot 75%.” De eerste gezondheidsconferentie voor het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker ging door op 16 december 2005. De hieraan verbonden gezondheidsdoelstelling (zie punt 3.) werd principieel goedgekeurd door Vlaamse Regering op 27 januari 2007 en werd goedgekeurd door de Commissie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin op 18 oktober 2007. Eind 2012 liep de gezondheidsdoelstelling borstkankeropsporing af. Vanaf juni 2013 organiseert de Vlaamse overheid een bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Het Vlaams bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker wordt sinds oktober 2013 op gefaseerde wijze geïmplementeerd. Omdat er enkel voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker een gezondheidsdoelstelling was geformuleerd, die in 2012 afliep, besliste de minister om voor de drie bevolkingsonderzoeken samen een gezondheidsconferentie te organiseren met het oog op het formuleren van een nieuwe gezondheidsdoelstelling. Door voor de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker één gezondheidsdoelstelling te formuleren wordt onder meer tegemoet gekomen aan de belangrijke vaststelling dat, door voor een aantal deelaspecten van bevolkingsonderzoek een gezamenlijke aanpak of overkoepelende visie te ontwikkelen, een meer performante werking en hogere kwaliteit kunnen worden gerealiseerd. Het agentschap en alle actoren die betrokken zijn bij één van de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker hebben deze gezondheidsconferentie voorbereid vanaf januari 2013. HERA kreeg de opdracht dit voortraject inhoudelijk te begeleiden. Als eerste stap in het voortraject werd de huidige situatie met betrekking tot baarmoederhals-, borst- en dikkedarmkanker beschreven en geanalyseerd. Dit gebeurde ook voor de thema’s goed bestuur en participatie die als gemeenschappelijk voor de drie
28 bevolkingsonderzoeken werden geïdentificeerd. Deze situatieschetsen, aangevuld met een sterktezwakteanalyse, werd in de vier werkgroepen besproken en mondde uit in documenten die de stand van zaken geven van preventie van baarmoederhals-, borst- en dikkedarmkanker in Vlaanderen door het voorkomen en tijdig opsporen van de kanker, o.a. door het aanbieden van een bevolkingsonderzoek. De gezondheidsdoelstelling, het bijhorende voorstel van preventiestrategieën en actieplan voor "bevolkingsonderzoeken naar kanker van de baarmoederhals, borst en dikke darm" werden door Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Jo Vandeurzen, op 14 december 2013 gepresenteerd op de gezondheidsconferentie. In het natraject van de gezondheidsconferentie werden de benodigde financiële middelen voor de uitvoering van de preventiestrategieën en acties berekend. In de Joint Action rond kanker in het kader van het European Partnership on Action Against Cancer (EPAAC) engageerde Vlaanderen zich, samen met Veneto en Noord-West-Engeland, om goede praktijken te definiëren voor het (her)organiseren van bevolkingsonderzoeken naar borst-, baarmoederhals- en dikke darmkanker. Dankzij dit initiatief konden experten uit verschillende regio’s in Europa samen gebracht worden rond de drie genoemde thema’s. In de workshops worden de verschillende organisatiemodellen met elkaar vergeleken om de toekomstige praktijk bij te stellen. In het voorjaar 2012 werd al een workshop georganiseerd rond dikkedarmkankerscreening (in Liverpool) en in het najaar één over baarmoederhalskankerscreening (in Padua). De derde workshop werd vanuit Vlaanderen georganiseerd en ging over het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Deze ging door in de Koninklijke Academie voor Geneeskunde op 3 en 4 juni 2013. We hebben ernaar gestreefd om deze workshop ook in te passen in het voortraject naar de gezondheidsconferentie, maar moesten uiteraard ook rekening houden met het kader van de Joint Action (internationaal) en de wensen van de andere partners (Veneto en Noord-west-England). De aandacht voor kwetsbare groepen blijft een belangrijke prioriteit. Het Centrum voor Kankeropsporing heeft in 2013 er samen met het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ), de gezondheidswerkers en de Logo’s acties ondernomen om de participatie te verhogen. Voor de volgende jaren zal de aandacht voor de personen uit de doelgroep die nog nooit hebben deelgenomen versterkt worden, doch rekening houdend met de vrije keuze van de burger na hem voldoende geïnformeerd te hebben.
3. Evaluatie van de Gezondheidsdoelstelling Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker Opmerking: aangezien de gezondheidsdoelstelling voor baarmoederhalskanker en dikkedarmkanker pas eind 2013 geformuleerd werd, zal een eerste evaluatie pas vanaf 2015 beschikbaar zijn. In 2005 werd de Gezondheidsdoelstelling ‘borstkankeropsporing’ als volgt geformuleerd: Tegen 2012 verloopt het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker bij vrouwen van 50 tot en met 69 jaar doelmatiger, d.w.z. voldoende vrouwen nemen deel, meer kankers worden tijdig gevonden en er gebeuren zo weinig mogelijk overbodige onderzoeken. Concreet betekent dit: 1. dat ten minste 75% vrouwen uit de doelgroep deelnemen aan het bevolkingsonderzoek; 2. dat meer kankers tijdig gevonden worden, d.w.z. dat bij een eerste screening ten minste 25% en bij een vervolgscreening 30% van de gevonden (invasieve) kankers kleiner is dan 1 centimeter; 3. dat het aantal verwijzingen van deelnemende vrouwen niet meer bedraagt dan 5%, zodat zo weinig mogelijk overbodige onderzoeken gebeuren.
29 In het kader van de voorgaande Gezondheidsdoelstelling werd een actieplan voor de periode 2006-2012 opgesteld. Naar aanleiding van het formuleren van een nieuwe gezondheidsdoelstelling voor de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker gezamenlijk, werd het ‘oude’ actieplan geëvalueerd. De evaluatie van de drie subdoelstellingen wordt in punt 4 ‘Beschikbare cijfers’ besproken. De evaluatie van het volledige actieplan vindt u in bijlage I van de Synthesetekst conferentieboek – Rapportering ter voorbereiding van de Gezondheidsconferentie - http://www.gezondheidsconferentiekankeropsporing.be/uploadedFiles/Conferentie_kankeropsporing/Werkgroepen/GC%20BVO_BIJLAG E%20I_evaluatie%20actieplan%202006-2012_dec%202013.pdf.
4. Beschikbare cijfers: a) Cijfers met bronvermelding en periode of datum; b) Planning met betrekking tot monitoring en update cijfergegevens Hieronder worden onder meer de evaluatiecijfers voor de drie subdoelstellingen van de voorgaande gezondheidsdoelstelling ‘borstkankeropsporing’ over de periode 2006-2012 weergegeven, opgesteld bij het voortraject van de nieuwe gezondheidsdoelstelling voor de bevolkingsonderzoeken naar kanker (zie bijlage I van het conferentieboek). Ze zijn ook gebaseerd op de voorgaande jaarrapporten van het Centrum voor Kankeropsporing (voorheen vzw Consortium van erkende regionale screeningscentra). Ook de recente cijfers uit het jaarrapport 2012 van het Centrum voor Kankeropsporing worden hieronder opgenomen. Meer informatie over het bevolkingsonderzoek vindt u op de website www.borstkankeropsporing.be en de website www.bevolkingsonderzoek.be (onder andere alle jaarverslagen, en meer uitgebreide cijfergegevens). Bron: jaarrapporten Centrum voor Kankeropsporing, zevende IMA-rapport en monitoringcomité GD 1. Dat ten minste 75% vrouwen uit de doelgroep deelnemen aan het bevolkingsonderzoek; 1.1.
Participatiecijfers, doelgroep en uitnodigingen per jaar, twee jaar over heel Vlaanderen
Figuur: Evolutie van de doelgroep van vrouwen voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker (50-69jarigen), 2001-2012 Jaar
doelgroep Uitnodigingen opkomsten Jaar
opk % tov doelgroep
2001
0
50832
2001
2002
685027
103789
2002
15,15%
119893
2003
17,38%
2003
689879
2004
696669
262748
127588
2004
18,31%
2005
704933
290996
134575
2005
19,09%
2006
715106
357833
163786
2006
22,90%
2007
725907
321599
165504
2007
22,80% 23,86%
2008
736864
359253
175787
2008
2009
747627
355854
182851
2009
24,46%
2010
760633
370016
183388
2010
24,11%
2011
776704
381201
202908
2011
26,12%
2012
796110
383465
199456
2012
25,05% Participatie %
223682
2002-2003
32,5%
2002-2003
30 2003-2004
247481
2003-2004
35,7%
2004-2005
262163
2004-2005
37,4%
2005-2006
298361
2005-2006
42,0%
2006-2007
329290
2006-2007
45,7%
2007-2008
341291
2007-2008
46,7%
2008-2009
358638
2008-2009
48,3%
2009-2010
366239
2009-2010
48,6%
2010-2011
386296
2010-2011
50,2%
2011-2012 Bron: Centrum voor Kankeropsporing
402389
2011-2012
51,2%
Conclusie: De deelnamegraad is over een termijn van 7 jaar toegenomen met bijna 10%. In de praktijk komt dit neer op 104.027 extra vrouwen die op borstkanker gescreend werden. Voor een deel is dit absolute aantal extra gescreende vrouwen te verklaren door een natuurlijke toename van de doelgroep (waarbij meer vrouwen binnen de leeftijdscategorie vallen om uitgenodigd te worden), zie figuur 1. Daardoor zijn de nieuwkomers voor het grootste deel vrouwen die 50 jaar geworden zijn en voor de eerste keer voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker uitgenodigd worden, maar er zijn ook vrouwen uit andere leeftijdsgroepen die al in de doelgroep zaten en uiteindelijk toch nog instappen in het programma. De volgende figuur geeft een overzicht van het aandeel van nieuwkomers per leeftijdscategorie voor 2012. Figuur: Aandeel van elke leeftijdscategorie in de doelgroep die voor de eerste maal deelneemt in Vlaanderen, 2012
2012 2860
2100
50j-54j
4446
55j-59j 60j-64j 31842
65j-69j
Bron: Centrum voor Kankeropsporing. Toch blijft de participatiegraad een heikel punt van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, aangezien de vooropgestelde deelname van 75% van de uitgenodigde vrouwen tegen 2012 niet bereikt werd. Een belangrijke verklaring voor het niet behalen van de eerste subdoelstelling (75% participatie) is dat een deel van de screeningsmammografieën als diagnostische mammografieën wordt geregistreerd en dus niet meetelt in de participatiecijfers. Volgens het achtste rapport van het Intermutualistisch Agentschap (IMA) liet in de periode 2009-2010 21% van de vrouwen in de doelgroep een diagnostische mammografie nemen
31 in Vlaanderen1. De bevraging over borstkankeropsporing in de Nationale Gezondheidsenquête van 2008 toont dat 71,3% van de Vlaamse vrouwen tussen 50 en 69 jaar een mammografie heeft laten uitvoeren in de afgelopen twee jaar2. Hoewel 89% van de Vlaamse vrouwen tussen 50 en 69 jaar aangeeft dat ze de uitnodigingsbrief ontvangen heeft, zegt slechts 28% dat ze een screeningsmammografie gehad heeft, wat gegeven de "deelnamegraad" van 71,3% - impliceert dat het merendeel van de vrouwen geen mammografie laat uitvoeren volgens de criteria van het nationaal programma voor vroegtijdige opsporing van borstkanker. Deze bevinding wordt bevestigd door RIZIV-gegevens voor 2007-2008, waaruit blijkt dat de dekkingsgraad van de borstkankerscreening bij patiënten die tijdens het jaar de huisarts raadplegen 69% is, waarvan 23% buiten het georganiseerde bevolkingsonderzoek naar borstkanker3. De systematische review van internationale kosteneffectiviteitsstudies (zie samenvatting van de studie over kosteneffectiviteit van kankerscreening in bijlage G van het conferentieboek) toont aan dat tweejaarlijkse mammografische screening van vrouwen tussen de 50 en 69 jaar de meest kosteneffectieve strategie van borstkankerscreening zou zijn4. Er is in België een belangrijk prijsverschil, zowel voor de burger als voor de ziekteverzekering, tussen de tarieven die het RIZIV hanteert voor screening binnen en buiten het bevolkingsonderzoek. Het nemen van een screeningsmammografie met eerste lezing in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker kost 59,49 euro en 5,95 euro voor een tweede lezing. Voor de deelnemer aan het bevolkingsonderzoek is dit onderzoek gratis. Voor een diagnostische mammografie met echografie kost dit meer voor zowel de gebruiker (12,4 euro voor de mammografie en 9,78 euro voor de echo bij rechthebbenden zonder voorkeurregeling) als de ziekteverzekering (80,21 euro voor de mammografie en 34,19 euro voor de echo). Het verhinderen van het oneigenlijke gebruik van een niet-screeningsmammografie werd om bovenstaande redenen na herhaalde pogingen door de verschillende gemeenschappen op de agenda van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid (IMC) geplaatst (zie verslagen IMC, laatste dateert van 30 september 2013). De Interkabinettenwerkgroep ‘Kankerplan’, een werkgroep binnen de IMC, werd op regelmatige basis geïnformeerd over de besprekingen in het RIZIV in verband met de geplande aanpassingen van de nomenclatuur betreffende de mammografische screening. De federale minister verantwoordelijk voor volksgezondheid verbond zich ertoe om overleg in de werkgroep ‘Kankerplan’ te organiseren over het voorstel dat hieromtrent in voorbereiding was in de Technisch Geneeskundige Raad (TGR) van het RIZIV. Het RIZIV heeft aan de werkgroep het betreffende ontwerpdocument bezorgd en een overleg met de Gemeenschappen en de referentiecentra georganiseerd op basis van het voorstel dat door de TGR werd uitgewerkt. Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG) heeft op dit voorstel enkele belangrijke opmerkingen geuit betreffende:" [1] het behouden van het huidige nomenclatuurnummer en de hierbij voorziene modaliteiten voor screeningsmammografie; [2] de toepassing van het nomenclatuurnummer ‘gewone’ mammografie voor de leeftijdsgroep 5069 jaar enkel toe te laten op indicatie en niet meer voor screening. De Vlaamse overheid is geen vragende partij voor andere nomenclatuuraanpassingen, maar staat achter eventuele nomenclatuuraanpassingen die drempels verlagen voor vrouwen met een verhoogd risico. Sommige voorgestelde aanpassingen inzake nomenclatuur zijn verwarrend en kunnen contraproductief zijn voor een evidence-based screeningsbeleid, ondermeer de uitbreiding van de leeftijdsgroep voor screening van asymptomatische vrouwen zonder verhoogd risicoprofiel (40-49 jaar en 70-74 jaar)." Teneinde het standpunt van alle betrokken actoren te verduidelijken, werd een Ronde Tafel georganiseerd door de federale minister op 6 september 2011. Op basis van de besproken punten, heeft het RIZIV de eventuele pistes onderzocht en een aangepast voorstel ontwikkeld. Een tweede Ronde Tafel werd georganiseerd op 13 maart 2012 om in alle transparantie de pistes voor aanpassing te presenteren die voorgesteld werden door de experten van de dienst Geneeskundige Verzorging van het RIZIV die het voorstel verder op punt gesteld hebben, rekening houdend met rapport 129 (2010) van het Federaal Fabri V, Boutsen M, Leclercq A (2013). Participation au dépistage du cancer du sein: 8ième rapport d’évaluation de l’IMA (2007-2010) – Outil de caractérisation des femmes non dépistées (2005-2010). Présentation des premiers résultats, 17 mars 2013. 2 Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (2010). Gezondheidsenquête België, 2008. Operationele Directie Volksgezondheid en serveillance, Brussel. 3 RIZIV (2013). Jaarverslag 2012. 4 Pil L, Fobelets M, Putman K, Annemans L (2013). De kosteneffectiviteit van kanker screening: samenvatting van een systematische review. In opdracht van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. November 2013. 1
32 Kenniscentrum voor Gezondheidszorg (KCE) over de borstkankeropsporing tussen 40 en 49 jaar, het KCE rapport 172 (2012) over de risicofactoren en aangewezen opsporingstechnieken voor borstkanker en het KCE-rapport 176 (2012) over de borstkankeropsporing tussen 70 en 74 jaar567. Op basis van het overeengekomen voorstel van het RIZIV (evidence-based en ondersteund door het advies van het KCE), hebben in de loop van 2012 technische besprekingen plaatsgevonden met het federaal kabinet, de FOD Volksgezondheid, het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg en het RIZIV. De gemeenschappen en andere actoren betrokken bij het bevolkingsonderzoek werden hierbij niet meer actief betrokken. In februari 2013 heeft het RIZIV zoals gevraagd een nota aan het federale kabinet overgemaakt met de budgettaire impact van de maatregelen. Op basis van de voorgestelde aanpassingen van de nomenclatuur betreffende de mammografie en op basis van de door het RIZIV berekende gegevens, zou de federale minister een beslissing nemen, en deze vooraf bespreken op de IMC. Tot nu toe heeft er echter nog geen verdere bespreking van de aanpassing van de nomenclatuur plaatsgevonden tijdens de IMC. 1.2. Geografische spreiding van de participatie op niveau van de provincies De onderstaande grafiek toont dat in alle provincies de participatiegraad blijft toenemen in de loop der jaren. Het bevolkingsonderzoek kende in 2011-2012 in sommige provincies een groter succes dan in andere: In Limburg blijft het bevolkingsonderzoek het meest succesvol met een gemiddelde deelnamegraad van 62,5%. In Vlaams-Brabant namen opnieuw, relatief gezien, het minst vrouwen uit de doelgroep deel: gemiddeld 42,3%. De participatiegraad in Oost- en West-Vlaanderen ligt erg dicht bij elkaar met respectievelijk 52,5% en 52,4%. Ook in de provincie Antwerpen benadert de gemiddelde deelnamegraad nu de 50% Grafiek: Deelnamegraad van 50-69-jarige vrouwen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, Vlaams Gewest, 2003-2012
Mambourg F, Robays J, Camberlin C, Vlayen J, Gailly J (2010). Opsporing van borstkanker tussen 40 en 49 jaar. Good Clinical Practice (GCP). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2010. KCE Reports vol 129A. 6 Verleye L, Desomer A, Gailly, Robays J (2011). Borstkankerscreening: hoe vrouwen met een verhoogd risico identificeren – welke beeldvorming gebruiken? Good Clinical Practice (GCP). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. KCE Reports 172A. 7 Mambourg F, Robays J, Gerkens S (2012). Opsporing van borstkanker tussen 70 en 74 jaar. Good Clinical Practice (GCP). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2012. KCE Report 176A. 5
33
2003-2004
2005-2006
2007-2008
2009-2010
2011-2012
0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0
Tabel: Deelnamegraad van 50-69-jarige vrouwen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, Vlaams Gewest, 2003-2012 periode 2003-2004 2005-2006 2007-2008 2009-2010 2011-2012*
Antwerpen 35,5% 40,6% 45,2% 46,1% 49,1%
Limburg 42,0% 52,2% 58,5% 59,5% 62,5%
OostVlaanderen 33,2% 40,4% 45,1% 47,7% 52,5%
Vlaams Brabant 29,7% 34,7% 38,5% 41,5% 42,3%
WestVlaanderen 38,6% 43,7% 47,8% 49,5% 52,4%
Vlaanderen 35,4% 41,7% 46,3% 48,1% 51,2%
1.3. Geografische spreiding van de participatie op Logo-niveau Provincie
Regionale stad
Logo
WestVlaanderen
Brugge
Logo Brugge
Oostende Roeselare OostVlaanderen Antwerpen Vlaams-Brabant
Participatie 2011-2012 (*) 48%
Participatie 20122013 (*) 48%
54% 59%
53% 58%
Kortrijk Aalst
Logo Oostende Logo Midden-WestVlaanderen Logo Leieland Logo Dender
48% 50%
48% 48%
Gent Sint-Niklaas Antwerpen Mechelen Turnhout Leuven
Logo Gezond + Logo Waasland vzw Logo Antwerpen Logo Mechelen Logo Kempen Logo Oost-Brabant
54% 50% 44% 48% 60% 54%
54% 49% 45% 48% 58% 53%
34 Brusselse Rand Logo Zenneland 33% 33% Genk Logo regio Genk 62% 62% Hasselt Logo regio Hasselt 63% 63% (*) deze data zijn niet afkomstig van het hogervermelde rapport van 2012 over de data van 2011 Limburg
1.4. Geografische spreiding van de participatie op gemeentelijk niveau Participatie 2011-2012
Globaal gezien is er een evolutie naar een hogere participatiegraad per gemeente. Het aantal gemeenten met een participatiegraad boven 60% stijgt sterk van 55 naar 71. Vijf Limburgse gemeenten: Lommel, Neerpelt, Overpelt, Hamont-Achel en Bochelt benaderen zelfs het streefdoel van 75%. Grafiek: Aantal gemeenten per participatiepercentage in 2010-2011 en 2011-2012 80 67 61
70 60
53 48
50 2010-2011
40
68 64
46 37
31 30
22 17
20 99
10 1 0
23
22
22
21
22
20 13 55
35 GD 2. Dat meer kankers tijdig gevonden worden, d.w.z. dat bij een eerste screening ten minste 25% en bij een vervolgscreening 30% van de gevonden (invasieve) kankers kleiner is dan 1 centimeter De grootte van de borsttumoren op het moment van opsporing is van groot belang voor het behandelplan (meer of minder ingrijpend voor de patiënte) en de kans op genezing. Bij screening moet worden gestreefd naar een zo groot mogelijk percentage invasieve tumoren kleiner dan 10 mm. De Europese richtlijnen stellen als wenselijk niveau voor tumoren bij vrouwen die voor de eerste keer deelnemen aan de screening minstens 25% invasieve tumoren van 10 mm of kleiner. Voor vrouwen met een vervolgscreening stellen de Europese richtlijnen minstens 25% invasieve tumoren kleiner of gelijk aan 10 mm als aanvaardbaar niveau. Minstens 35% wordt gesteld als wenselijk niveau. In de tabel hier onder zijn de resultaten voor de tumorgrootte weergegeven. Tabel: Grootte invasieve tumoren. Eerste screening <= 10 mm %
Vervolgscreening <= 10 mm DR <= 10 mm % <= 10 mm DR /1000 /1000 2007 27,8 1,1 31,7 1,0 2008 26,4 1,1 35,7 1,2 2009 24,0* 1,0* 31,4* 1,1* 2010 27,0* 1,2* 26,7* 1,0* 2011 27,8* 1,1* 32,0* 1,2* 2012 23,2* 1,0* 30,8* 1,2* *) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2012 is nog onvolledig, daardoor zal de kankerdetectie een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2013 zal het cijfer voor 2012 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2011 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2011 werd gerapporteerd. Conclusie: De resultaten in verband met tumorgrootte voldoen voor vrouwen met een eerste screening niet aan de wenselijke norm. Voor vrouwen met een vervolgscreening voldoen de resultaten ruim aan de aanvaardbare norm van minstens 25%. GD 3. Dat het aantal verwijzingen van deelnemende vrouwen niet meer bedraagt dan 5%, zodat zo weinig mogelijk overbodige onderzoeken gebeuren. 3.1. Eerste ronde (op niveau Vlaanderen) De Europese aanbeveling stelt dat het aantal doorverwezen vrouwen (of ook recall rate genoemd) in een eerste ronde maximaal 7% en bij voorkeur slechts 5% van de gescreende vrouwen mag bedragen. De streefwaarden voor de eerste ronde zijn echter niet opgenomen in de huidige Vlaamse gezondheidsdoelstelling. Tabel: Doorverwijspercentage van eerste lezers en tweede lezers in een eerste ronde voor de periode 2006-2012 Jaartal Analoge + digitale foto’s Analoge foto’s Digitale foto’s L1 L2 Eindbesluit L1 L2 Eindbesluit L1 L2 Eindbesluit 2006 7,3% 7,3% 6,8% 7.3% 7.3% 6.8% 5.3% 4.1% 3.0% 2007 7,0% 7,0% 6,5% 7,1% 6,9% 6,5% 6,4% 7,4% 6,1% 2008 7,0% 8,1% 7,5% 6,8% 8,0% 7,4% 7,4% 8,4% 7,7% 2009 7,0% 7,3% 6,5% 6,6% 7,4% 6,5% 7,4% 7,0% 6,4% 2010 6,1% 6,2% 5,5% 5,8% 5,8% 5,6% 6,4% 6,4% 5,5% 2011 5,9% 5,9% 5,3% 6,0% 6,3% 5,9% 5,9% 5,8% 5,1% 2012 5,8% 6,0% 5,4% 5,2% 5,6% 5,1% 5,9% 6,0% 5.5%
36 Conclusies: Als we de cijfers voor heel Vlaanderen bekijken voor de eerste ronde, wordt de aanvaardbare norm in 2012 door zowel eerste als tweede lezers gehaald. Over de jaren hen zien we globaal een daling in de recall rate die zich echter niet voortzet in 2012. De recall rate van de analoge foto’s daalt wel verder, maar die van de digitale foto's steeg licht. 3.2. Vervolgronde (op niveau Vlaanderen) Tabel: Doorverwijspercentage van eerste lezers en tweede lezers in een vervolgronde voor de periode 2006-2012 Jaartal Analoge + digitale foto’s Analoge foto’s Digitale foto’s L1 L2 Eindbesluit L1 L2 Eindbesluit L1 L2 Eindbesluit 2006 4,0% 4,0% 3,5% 4,0% 4,0% 3,5% 3,2% 1,6% 1,5% 2007 3,3% 3,2% 3,9% 3,3% 3,2% 2,9% 3,0% 3,6% 2,7% 2008 3,5% 3,8% 3,4% 3,3% 3,6% 3,3% 4,1% 4,5% 3,8% 2009 3,2% 3,3% 2,9% 3,0% 3,2% 2,8% 3,4% 3,5% 2,9% 2010 3,1% 3,1% 2,7% 2,7% 2,6% 2,3% 3,4% 3,5% 3,0% 2011 2,9% 2,8% 2,4% 2,6% 2,4% 2,3% 2,9% 2,8% 2,4% 2012 2,8% 2,8% 2,4% 2,3% 2,2% 2,1% 2,9% 2,9% 2,5% Conclusie: Als we cijfers voor heel Vlaanderen bekijken voor de vervolgronden, wordt de wenselijke norm ook in 2012 gehaald door zowel eerste en tweede lezers als voor het eindbesluit. We zien dat de recall rate bij de eerste en tweede lezers ongeveer stabiel blijft voor zowel analoge als digitale dossiers. Ook valt op dat de recall rate van de analoge dossiers lager is.
5. Uitvoering: stand van zaken
Een aantal cijfergegevens over de uitvoering zijn hierboven al toegelicht. Monitoring gebeurt permanent in het kader van het bevolkingsonderzoek en jaarlijks is een rapportering voorzien door het centrum voor kankeropsporing en het agentschap.
a) Overzicht initiatieven Naast het continu proces van uitnodigen en kwaliteitsbewaking wordt permanent aandacht besteed om het bevolkingsonderzoek te verbeteren op vlak van participatie en kwaliteit. Hieronder worden de specifieke initiatieven voor 2013 vermeld. - erkenning mammografische eenheden en controleorganisaties verlenen en opvolgen: Voor de vier controleorganisaties waren er in 2013 geen aanpassingen van de erkenning noodzakelijk, ook voor de mammografische eenheden is de noodzaak om de erkenningsbesluiten te wijzigen sterk gedaald ten opzichte van voorgaande jaren ten gevolge van de nieuwe regelgeving (vnl. het niet opnemen van de eerste lezers in het erkenningsbesluit). Bij vier mammografische eenheden werd omwille van het niet respecteren van één van de voorwaarden om erkend te blijven als mammografische eenheid volgens het BVR van 16 maart 2012 een voornemen tot intrekking van de erkenning geuit, waarbij na het behandelen van de bezwaarschriften in de VAR en het definitieve advies van het agentschap twee erkenningen tijdelijk werden ingetrokken en bij één mammografische eenheid werd een addendum toegevoegd aan de samenwerkingsovereenkomst tussen de mammografische eenheid en het Centrum voor Kankeropsporing. - Er ging ook aandacht naar de opvolging van de werking van provincies en gemeentebesturen en hun engagementen met betrekking tot de bevolkingsonderzoeken, maar ook naar de werking van VIGEZ, VVOG, Domus Medica, VLK, Stichting tegen Kanker, Think Pink en Pink Ribbon, … Informatie over de stand van zaken van de borstkankeropsporingsprogramma’s in de andere gemeenschappen (Brumammo en CCR), en Nederland (via de website van het RIVM en de informatie bij de Nederlandse Gezondheidsraad) zijn bruikbaar voor het eventueel bijsturen van het Vlaams bevolkingsonderzoek. Hierbij hoort ook het opvolgen van wetenschappelijke en maatschappelijke evoluties en relevante websites en meer specifiek in het kader van de voorbereiding van de gezondheidsconferentie ‘Bevolkingsonderzoeken naar kanker’.
37
- Monitoring van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker: Het organiseren en aansturen van twee monitoringcomités droegen bij tot de evaluatie van het bevolkingsonderzoek en het agentschap begeleidde ook enkele projecten die hieruit voortvloeiden, zoals het pilootproject over de toepassing van de IMA-webtool in enkele gemeenten in West-Vlaanderen, de EHealth-toepassingen, … In 2014 zal deze taak sterk worden uitgebreid, gezien de indicatoren van de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker als deze van het actieplan 2014-2020 een strikte opvolging vereisen. - EPAAC: De 3e workshop in het kader van de Joint Action 'Cancer' ging door op 3 en 4 juni 2013 in de Koninklijke Academie voor Geneeskunde. De Vlaamse Gemeenschap stond in voor de praktische organisatie. De bevindingen worden in 2014 door Universiteit Antwerpen in een eindrapport samengebracht. Eind 2013 was er ook een EPAAC slotmeeting in Slovenië. -
Afstemmen met andere overheden in België m.b.t. preventie van en bij niet overdraagbare aandoeningen en kanker: Er werd een voorstel tot integratie in het globale preventieprotocol ingediend bij de interkabinettenwerkgroep. Het IMC besliste enkel het bestaand preventieprotocol tussen de verschillende overheden m.b.t. borstkankeropsporing te verlengen tot eind 2014. - Regelgeving preventiedecreet concretiseren, evalueren en aanpassen: Voor het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker betekende dit concreet: het opvolgen en tijdig afhandelen van het subsidiedossier ‘vertaling van de Europese fysischtechnische kwaliteitsvereisten en –opvolging voor digitale toestellen en het ontwikkelen van een procedure die toepasbaar is in het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker’; Het wegwerken van procedurele onduidelijkheden in het BVR van 16 maart 2012; Het aanpassen van enkele procedures naar aanleiding van casussen die werden behandeld op de Vlaamse Adviesraad. Gezondheidsconferentie over bevolkingsonderzoeken naar kanker van de baarmoederhals, borst en dikkedarm Eind 2012 werd al gestart met de voorbereidingen van de gezondheidsconferentie. In 2013 werd dit sterk geïntensiveerd (zie eerder) met als orgelpunt van het voortraject de gezondheidsconferentie zelf op 14 december 2013 in het ICC Gent. -
b) Werkgroepen De Vlaamse werkgroep bevolkingsonderzoek, voorgezeten door het agentschap, werd op 29 januari 2010 officieel opgericht conform het besluit op de werkgroepen. De werkgroep is een belangrijk overlegplatform van alle partijen betrokken bij het bevolkingsonderzoek. De afspraken die er gemaakt worden, zijn bindend voor de verschillende actoren en zorgen er voor dat de kwaliteit en uniformiteit van het bevolkingsonderzoek worden verbeterd en bewaakt.
c) Partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking In 2012 werden twee beheersovereenkomsten gesloten met het Centrum voor Kankeropsporing (voorheen Consortium), enerzijds als partnerorganisatie die o.a. als opdracht heeft in te staan voor de registratie en monitoring van het bevolkingsonderzoek en te zorgen voor meer uniformiteit tussen de verschillende actoren en anderzijds als organisatie met terreinwerking die zal instaan voor de eigenlijke organisatie en uitvoering van het bevolkingsonderzoek. In beide oproepen werden taken inzake sensibilisatie als participatieverhoging opgenomen. In tegenstelling tot voorgaande jaren gebeurde de aansturing iets meer ad hoc door de intense voorbereiding (en tijdsbesteding) van de gezondheidsconferentie. Op enkele items werd, gezien hun grote impact op de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek, echter van heel nabij toegezien:
38
de verwerkingstijden van de screeningsdossiers (Dit heeft ook zijn vruchten afgeworpen, vanaf midden 2013 haalden alle afdelingen de norm van 21 dagen en zelfs op het einde van 2013 werd voor de eerste maal de norm van 14 dagen gehaald); de strikte opvolging van vragen burgers en parlementaire medewerkers waarbij een insteek nodig was van het CvKO; wetenschappelijke advisering bij publicaties waarbij het nut van screening in vraag werd gesteld; de kwaliteitsopvolging van de mammografische eenheden en tweede lezers; de opdrachten geformuleerd in de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar kanker.
d) Betrokkenheid Logo’s De Logo’s hebben vooral de opdracht om, waar hun netwerk een meerwaarde heeft, de deelname aan het bevolkingsonderzoek te bevorderen. Het blijft een hele uitdaging om diverse organisaties er toe te bewegen zich in te zetten voor de promotie van dit bevolkingsonderzoek. Misschien nog meer dan in het verleden zullen zij zich vooral moeten richten op de niet-deelnemers. Het ombuigen van de ‘gewone’ mammografieën naar screeningsmammografieën ziet het agentschap niet als prioritaire taak voor de Logo’s. Vrouwen bereiken met een lagere sociaaleconomische status of die om andere reden niet deelnemen is wel een prioriteit. Via hun netwerk zijn de Logo’s immers goed geplaatst om zich te richten tot specifieke subdoelgroepen. De Logo’s moeten voor de ondersteuning van deze initiatieven een beroep kunnen doen op het VIGEZ en het Centrum voor Kankeropsporing. Voor de Logo’s zijn actiefocussen geformuleerd waarin hun taken voor het realiseren van de gezondheidsdoelstellingen worden geconcretiseerd voor het jaar 2013: - het stimuleren tot participatie van de doelgroep (vrouwen tussen de 50 en 69 jaar) in haar leef-, werken vrijetijdsomgeving; - het verhogen van de participatie bij specifieke doelgroepen met een lage participatie Dit zijn de verticale actiefocussen. De horizontale actiefocus luidt: - Opbouwen en onderhouden van een netwerk rond het thema borstkankeropsporing, in afstemming met het CBO. De registratie van de activiteiten in CIRRO van de Logo’s werden in het kader van dit thema in 2013 geoptimaliseerd. Tijdens het voortraject van de gezondheidsconferentie werd in samenwerking met VIGeZ ook de werking van de Logo’s inzake borstkankeropsporing geëvalueerd en werden voorstellen tot nieuwe actiefocussen en –strategieën geformuleerd voor de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker tesamen. Uit de evaluatie van het actieplan 2006-2012 blijkt dat de rol van de Logo’s inzake het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker een moeilijk punt blijft dat mogelijks een oplossing kan vinden in de op te richten Vlaamse werkgroep Sensibilisatie bevolkingsonderzoeken naar kanker.
e) Bereik van kwetsbare groepen
zie algemene inleiding en hogervermelde initiatieven
5. Financiering a) Overzicht budgetten laatste jaren (met vermelding looptijd van initiatieven): omschrijving CBO (UAntwerpen) 09 CBO (VUBrussel) 09 CBO (UZGent) 09 CBO (LUCK) 09
periode 2009 2009 2009 2009
vastlegging bedrag begrotingsjaar 1.055.616 2009 426.244 2009 1.057.271 2009 1.177.504 2009
39 CBO (VOB-Brugge) 09 BKO Alg (Consortium CBO) 09 BKO Brussel (Brumamo) 09
2009 2009 2009
533.105 158.502 50.000
2009 2009 2009
CBO (UAntwerpen) 10 CBO (VUBrussel) 10 CBO (UZGent) 10 CBO (LUCK) 10 CBO (VOB-Brugge) 10 BKO Alg (Consortium CBO) 10 BKO Brussel (Brumamo) 10
2010 2010 2010 2010 2010 2010 2010
1.038.943 322.856 1.092.378 1.139.181 571.598 158.502 50.000
2010 2010 2010 2010 2010 2010 2010
CBO (UAntwerpen) 11 CBO (VUBrussel) 11 CBO (UGent) 11 CBO (LUCK) 11 CBO (VOB-Brugge) 11 BKO Alg (Consortium CBO) 11 BKO Brussel (Brumammo) 11
2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011
999.104 315.930 1.080.542 1.087.583 535.573 158.502 50.000
2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011
BKO Brussel (Brumammo) 12 BKO partnerorganisatie (Consortium) 12 BKO organisatie terreinwerking (Consortium) 12 Omzetten EU aanbeveling digitale screening (KUL) 12
2012 2012 2012 2012
50.000 200.000 4.164.637 5.500
2012 2012 2012 2012
Totaal 2009-2012
17.479.071
Er dient opgemerkt dat hierin de middelen die door andere organisaties worden ingezet rond dit thema niet zijn inbegrepen, waaronder de Logo’s, VIGEZ Domus Medica.
b) Vastleggingen 2013 (met vermelding looptijd van initiatieven) omschrijving BKO Brussel (Brumammo) 13 BKO partnerorganisatie (CKO) 13 BKO organisatie terreinwerking (CKO) 13
periode 2013 2013 2013
vastlegging bedrag begrotingsjaar 50.000 2013 203.242 2013 4.338.312 2013
40 Opmerking: overzicht vastleggingen 2013 voor alle Vlaamse bevolkingsonderzoeken periode
bedrag
Aangeboren aandoeningen Vorming Aangeboren Aandoeningen website (Group Van Damme) 13 AAP (Centrum Brussel) 13 AAP (Centrum Antwerpen) 13
n.v.t. 2013 2013
971 651.040 878.219
2013 2013
7.000 791.198
2013 2013 2013
50.000 203.242 4.338.312
Expertise overheidsopdracht iFOBT - Van Hoof (UZA) 13 Expertise overheidsopdracht iFOBT - Vanstapel (UZ Leuven) 13 Aankoop iFOB-testen 1 (Bipharma) 13 Aankoop iFOB-testen 2 (Bipharma) 13 Aankoop iFOB-testen 3 (Bipharma) 13 Aankoop absorptiepapiertjes 1 iFOBT (Bipharma) 13
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
1.870 1.736 86.602 173.168 239.838 10.277
Aankoop absorptiepapiertjes 2 iFOBT (Bipharma) 13
n.v.t.
6.305
Aankoop rekjes iFOBT (Bipharma) 13
n.v.t.
4.650
Aankoop reagentia iFOBT 1 (Bipharma) 13
n.v.t.
23.280
Aankoop reagentia iFOBT 2 (Bipharma) 13
n.v.t.
23.280
Baarmoederhalskanker Datatransmissie baarmoederhalskanker (IMA) 13 Uitvoering bevolkingsonderzoek (CvKO) 13 Borstkanker BKO Brussel (Brumammo) 13 BKO partnerorganisatie (CKO) 13 BKO organisatie terreinwerking (CKO) 13 Darmkankeropsporing
Datatransmissie dikkedarmkanker (IMA) 13 Labo iFOB-testen (CMA) 13
2013
7.000
6/09/2013 - 31/12/2016
743.375
Bevolkingsonderzoek diverse Gezondheidseconomische aspecten BVO kanker (Universiteit Gent) 13
6/09/2013-31/12/2014
103.701
Organisatie GC BVO Kanker (Momentum Consult) 13
n.v.t.
37.135
audiovisuele ondersteuning in de breakout-rooms (Momentum Consult) 13
n.v.t.
3.619
Presentatie GC BVO Kanker Greet Op de Beeck (The Speakers Office) 13
n.v.t.
2.012
Balpennen GC BVO Kanker (Van Helden Relatiegeschenken) 13
n.v.t.
294
Geschenken GC BVO Kanker (Van Roost) 13
n.v.t.
237
Fotograaf GC BVO Kanker (Fotostudio Leemans) 13
n.v.t.
1.192
Praktische aanpassingen huisstijlgids (Choco) 13 Kwaliteit BVO Kanker (Kankerregister) 13
n.v.t.
1.016
1/01/2013 - 31/12/2014
474.144 8.864.712
Totaal
Opmerking: uitgaven vroeger vastgelegd die betrekking hadden op werking voor de Vlaamse bevolkingsonderzoeken in 2013 Mediaruimte bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker (Mindshare) 12 Folders Borstkankeropsporing (Drukkerij Michiels Booischot) 12
152.356,45 4.394,02
Voorbereiding BVO darmkanker (CKO) 12
984.849,00
Voortraject GC BVO kanker (HERA) 12
268.692,60
Zaal GC BVO Kanker (Sorest-B) 12
10.832,89
Catering GC BVO Kanker (EXPLOITATIEMAATSCHAPIJ VOOR EVENEMENTENCATERING IN BELGIE) 12
22.603,81
41
Ongevallenpreventie 1. Formulering Vlaamse gezondheidsdoelstelling (1998-2002) "In het jaar 2002 moet het aantal dodelijke ongevallen in de privésfeer en in het verkeer afnemen met 20%" In afwachting van een verlenging of herformulering blijft deze doelstelling van kracht.
2. Algemeen kader van de gezondheidsdoelstelling: a) Grote lijnen voor de planning van de realisatie van de doelstelling: de strategieën en/of
actieplan; b) Reden van deze doelstelling en historisch kader (verleden, gezondheidsconferentie, herziening doelstelling) Op 21 januari 1998 werd de gezondheidsdoelstelling over ongevallen in de privésfeer voorgesteld aan de pers. Op 19 februari en 26 maart van datzelfde jaar volgde hierover een gedachtenwisseling in de Commissie Welzijn, Gezondheid en Gezin (pdf, 930 kB) van het Vlaams Parlement. Sinds 2002 is de gezondheidsdoelstelling niet meer hernieuwd. Voorlopig situeert het beleid rond ongevallenpreventie zich voornamelijk op vlak van valpreventie bij ouderen. Aan het WIV is gevraagd een matrix op te stellen die een overzicht geeft van het Europese, Belgische en Vlaamse beleidskader i.v.m. ongevallenpreventie. De epidemiologie van ongevallen werd in deze studie onderzocht, uitgesplitst naar de soorten ongevallen die voorkomen en de setting waarin ze gebeuren. Cijfers voor suïcide en verkeersongevallen zijn hierin niet weerhouden. Enkele redenen hiervoor zijn: suïcide is het voorwerp van een afzonderlijke gezondheidsdoelstelling, het impact op verkeersongevallen vanuit het preventieve gezondheidsbeleid is beperkt. Voor alcohol e.d. is dit vervat in de gezondheidsdoelstelling tabak, alcohol en drugs. De restrictie maakt een correctere vergelijking tussen de situatie in Vlaanderen en die in de rest van Europa mogelijk. Het rapport toont dat de zinvolle focussen voor het preventieve beleid ongevallenpreventie voornamelijk in het domein van de valpreventie liggen, en dit bij zowel ouderen (65+) als zeer jonge kinderen. Ook enkele specifieke focussen zoals een geïntegreerde aanpak van ongevallen bij jonge kinderen zouden zinvol kunnen zijn. Deze studie van het WIV bekrachtigt het gevoerde beleid: val- en fractuurpreventie bij ouderen via het agentschap Zorg en Gezondheid en valpreventie bij jonge kinderen via de reguliere werking van Kind en Gezin en bijkomende ad hoc projecten (vb. het Reuzenhuis van de Gezinsbond). 3. Beschikbare cijfers: a) Cijfers met bronvermelding en periode of datum; b) Planning met betrekking tot monitoring en update cijfergegevens Voor valpreventie: Bij thuiswonende ouderen valt ongeveer 1 op de 3 minstens 1 maal per jaar; één derde onder hen valt zelfs meerdere keren per jaar. Het risico om te vallen neemt toe met de leeftijd: 32 tot 42% van de 75-plussers valt jaarlijks minstens 1 maal. Nieuwe cijfers uit de gezondheidsenquête van 2008 bevestigen die gegevens: bijna een op de vier 65plussers zegt in het jaar voorafgaand aan het interview te zijn gevallen. Gemiddeld vallen 65-plussers 3 keer per jaar, maar hoe ouder men wordt, hoe meer men valt. In de groep 65-75 jarigen is de prevalentie
42 ongeveer 15%, terwijl die vanaf 75 jaar toeneemt tot ongeveer 37% op 85 jaar. Dit is waarschijnlijk een onderschatting van de problematiek. Heel wat valincidenten zonder letsel worden niet gemeld, voornamelijk uit vrees voor een opname in een woonzorgcentrum. In de residentiële zorg ligt de valincidentie nog hoger: ongeveer 50 tot 70% van de bewoners valt minstens 1 keer per jaar. Bij ouderen met dementie kan het percentage vallers zelfs oplopen tot 66%. Bron: website van het Expertisecentrum Val – en Fractuurpreventie Vlaanderen www.valpreventie.be Voor ongevallenpreventie (exclusief valpreventie) : Sinds 1998 is de gestandaardiseerde sterfte door ongevallen bij mannen gedaald met 24%. De doelstelling voor mannen is dus bereikt De sterfte bij mannen door verkeersongevallen daalde met 50%. Het aantal sterftes door niet-intentioneel vallen bleef ongeveer gelijk. De sterfte door andere nietverkeersongevallen steeg daarentegen met 17%. Voor vrouwen daalde de sterfte door ongevallen bij vrouwen met 26%. De doelstelling voor vrouwen is dus bereikt. De sterfte door verkeersongevallen daalde bij vrouwen met 58%. De sterfte door nietintentioneel vallen bij vrouwen daalde met 17% en door andere niet-verkeersongevallen bleef gelijk ten opzichte van 1998. Tussen 1998 en 2002 daalde deze sterfte, maar sinds 2002 was er eerder een stijgende trend vast te stellen. het percentage van de sterfgevallen bij personen van 65 jaar en ouder dat te wijten is aan valincidenten, mannen en vrouwen 10,5
10,
percentage
9,5
9,
8,5
8,
7,5 2004
2005
2006
2007
2008
2009 jaar
2010
2011
2012
2013
43
Het aantal ziekenhuisopnames omwille van heupfracturen bij personen van 65 jaar en ouder 8.400 8.200
aantal
8.000 7.800 7.600 7.400 7.200 7.000 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
jaar
Bron: website Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid www.zorg-en-gezondheid.be 4. Uitvoering: stand van zaken a) Overzicht initiatieven De Gezinsbond kreeg in 2012 een subsidie voor het reuzenhuis, een ervaringsgericht project waarin volwassenen de woonomgeving bekijken en beleven door de ogen van een kind. Het is een rondtrekkende tentoonstelling die om de 5 jaar georganiseerd wordt. De helft van die subsidie wordt voorzien door Kind en Gezin. De subsidie liep van 15 oktober 2012 tot 30 september 2013. Voor valpreventie is een beheersovereenkomst gesloten met Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie Vlaanderen voor een termijn van vijf jaar (begin 2012 tot eind 2016). In 2013 werden subsidies toegekend aan het vormingsinstituut Rode Kruis en aan het Vlaamse Kruis voor de organisatie van opfrissingscursussen ‘Eerste hulp’. De doelstelling is een opleiding aan te reiken aan Vlamingen die eerstehulpvaardig willen zijn en die, na in het verleden reeds een eerstehulpopleiding te hebben gevolgd, deze kennis willen onderhouden De subsidie loopt voor het Rode Kruis van 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2015 en voor het Vlaamse Kruis van 14 september 2013 tot en met 31 december 2015. In 2013 werd gestart met de voorbereidingen van het symposium ‘Implementatie Val – en fractuurpreventie’. Dit symposium zal georganiseerd worden op 28 maart 2014 in Sportoase te Leuven. De focus van dit symposium zal liggen op het bevorderen van de implementatie van de praktijkrichtlijnen val - en fractuurpreventie. Voor de voorbereidingen en de organisatie van het symposium werd een subsidie toegekend aan het EVV voor de periode van 1 december 2013 tot en met 30 april 2014. b) Werkgroepen Er is geen Vlaamse werkgroep m.b.t. ongevallenpreventie. VIGEZ ondersteunt tot nu toe het algemeen thema ongevallenpreventie. Voor valpreventie bij ouderen gebeurt dit door het Expertisecentrum Val – en Fractuurpreventie Vlaanderen.
44 c) Partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking Eind 2010 werd een oproep gelanceerd voor een partnerorganisatie betreffende val- en fractuurpreventie bij ouderen. In de oproep werd onder het resultaatgebied ‘ondersteunen van de implementatie’, het managen en ondersteunen van de referentiepersonen valpreventie bij ouderen mee opgenomen. De Vlaamse Regering heeft op 16 december 2011 de beheersovereenkomst 2012 – 2016 voor het Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie Vlaanderen als partnerorganisatie inzake val- en fractuurpreventie bij ouderen goedgekeurd. d) Betrokkenheid Logo’s De rol van de Logo’s zal er vooral in bestaan om, samen met de SEL, de verschillende organisaties te motiveren om het beleid rond valpreventie bij ouderen, zoals ontwikkeld door het expertisecentrum, op te nemen in hun werking. Het betreft vooral de algemene sensibilisatie en de vorming en coaching van hulpverleners door de referentiepersonen op vlak van vallen in de thuisomgeving en in de residentiële setting. Voor de Logo’s worden actiefocussen geformuleerd waarin hun taken voor het realiseren van de gezondheidsdoelstellingen worden geconcretiseerd: - Het bekendmaken van de praktijkrichtlijn(en) valpreventie bij het netwerk in afstemming met het SEL; - Het promoten van de vormingen van de referentiepersonen valpreventie bij het netwerk in afstemming met het SEL; - Opbouwen en onderhouden van een netwerk rond het thema valpreventie. e) Bereik van kwetsbare groepen In deze fase zijn nog geen specifieke initiatieven hieromtrent genomen.
5. Financiering a) Overzicht budgetten laatste jaren omschrijving
periode
Vastlegging bedrag jaar 136.000 2009
Slaapstoornissen rusthuizen (Farmaka) 09
1/5/2009-30/4/2011
Valpreventie ouderen (KULeuven) 10 Reanimatie (Vlaamse kruis)
149.717 60.000
2010 2010
Diverse uitgaven ongevallenpreventie 10
2010 1/12/201031/12/2011 2010
11.624
2010
Valpreventie ouderen (KULeuven) 11 Oscare (brandwonden) 11 Diverse uitgaven ongevallenpreventie 11
2011 2011 2011
152.631 25.000 42.870
2011 2011 2011
Valpreventie ouderen (KULeuven) 12 Het Reuzenhuis (Gezinsbond) 12
2012 15/10/201230/9/2013 2012
200.000 12.500
2012 2012
10.555
2012
Diverse uitgaven ongevallenpreventie (o.a. Week van de Valpreventie) 12
Opmerking: de VIA-middelen voor 2012 en 2013 werden niet opgenomen in deze tabel. Er dient ook opgemerkt dat in bovenvermeld overzicht de middelen die door andere organisaties worden ingezet rond dit thema, waaronder de Logo’s, Kind en Gezin en VIGEZ, niet zijn inbegrepen.
45
b) Vastleggingen 2013 omschrijving Valpreventie ouderen (KULeuven) 13 Symposium valpreventie (EVV) 13 Diverse uitgaven ongevallenpreventie 13
periode 2013 1/11/201330/4/2014 2013
vastlegging bedrag begrotingsjaar 203.242 2013 26.125 2013 29.907
2013
46
Voeding en Beweging 1. Formulering Vlaamse gezondheidsdoelstelling (2009-2015) Hoofddoelstelling: Het realiseren van gezondheidswinst op bevolkingsniveau door een stijging van het aantal mensen dat voldoende fysiek actief is, evenwichtig eet en een gezond gewicht nastreeft.
Deze hoofddoelstelling wordt onderverdeeld in de volgende subdoelstellingen: Subdoelstellingen: 1. Tegen 2015 stijgt het percentage personen dat voldoende fysiek actief is om gezondheidswinst te behalen met 10% punten8. Jongeren 12-14 j 9
Jongens Meisjes Jongens
Jongeren 15 – 18 j 10 Meisjes
Volwassenen 19–59 j 11
Mannen Vrouwen
Ouderen 60+ 12
Mannen Vrouwen
Tegen 2015 stijgt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor voldoende fysieke activiteit haalt van 74% tot 84%. Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor voldoende fysieke activiteit haalt van 47% tot 57%. Tegen 2015 stijgt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor voldoende fysieke activiteit haalt van 67% tot 77%. Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor voldoende fysieke activiteit haalt van 42% tot 52%. Tegen 2015 stijgt het percentage mannen uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor voldoende fysieke activiteit haalt van 49% tot 59%. Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor voldoende fysieke activiteit haalt van 29% tot 39%. Tegen 2015 stijgt het percentage mannen uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor voldoende fysieke activiteit haalt van 17% tot 27%. Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor voldoende fysieke activiteit haalt van 11% tot 21%.
2. Tegen 2015 daalt het percentage sedentaire personen met 10% punten. Jongeren
Jongens
Tegen 2015 daalt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat sedentair is van 5% tot 2%.
%punten: verwijzen naar het rekenkundig verschil tussen twee percentages. Lefevre J., et al., 2002 10 Lefevre J., et al., 2002 11 Steunpunt Sport, beweging en Gezondheid in Vlaanderen, 2002 – 2006 12 Steunpunt Sport, beweging en Gezondheid in Vlaanderen, 2002 – 2006 8 9
47 12-14 j 13
Jongeren 15 – 18 j 14
Volwassenen 19–59 j 15
Ouderen 60+ 16
Meisjes
Tegen 2015 daalt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat sedentair is van 11% tot 2%.
Jongens
Tegen 2015 daalt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat sedentair is Van 8% tot 2%.
Meisjes
Tegen 2015 daalt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat sedentair is van 16% tot 6%.
Mannen
Tegen 2015 daalt het percentage mannen uit deze leeftijdsgroep dat sedentair is van 11% tot 2%.
Vrouwen
Tegen 2015 daalt het percentage vrouwen uit deze leeftijdsgroep dat sedentair is van 22% tot 12%.
Mannen
Tegen 2015 daalt het percentage mannen uit deze leeftijdsgroep dat sedentair is van 44% tot 34%.
Vrouwen
Tegen 2015 daalt het percentage vrouwen uit deze leeftijdsgroep dat sedentair is van 45% tot 35%.
3. Tegen 2015 stijgt het percentage moeders 17 dat met borstvoeding start (gemeten op dag 6) van 64 naar 74%.
4. Tegen 2015 eten meer mensen 18 evenwichtig overeenkomstig de aanbevelingen van de actieve voedingsdriehoek. Tegen 2015 stijgt het percentage personen dat de aanbeveling voor water haalt van 22% tot 32%. Water Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water met 10% (van 669 naar 736 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage personen dat de aanbeveling voor groenten haalt van 1% tot 11%. Groenten Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten met 10% (van 147 naar 162 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage personen dat de aanbeveling voor fruit haalt van 5% tot 15%. Fruit Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit met 10% (van 113 naar 124 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage personen dat de aanbeveling voor melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten haalt Melkproducten en van 4% tot 14%. calciumverrijkte sojaproducten Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten met 10% (van 165 naar 182 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage personen dat de aanbeveling voor de restgroep Restgroep haalt van 5% tot 15%. Lefevre J., et al., 2002 Lefevre J., et al., 2002 15 Steunpunt Sport, beweging en Gezondheid in Vlaanderen, 2002 – 2006 16 Steunpunt Sport, beweging en Gezondheid in Vlaanderen, 2002 – 2006 17 Lenaers S. et al, 2002 18 De Vriese S. et al, 2006; VIG, 2004 13 14
48 Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep met 10% (van 703kcal naar 633kcal/dag).
5. Tegen 2015 blijft het percentage personen 19 met een gezond gewicht minstens behouden. Volwassenen 19–59 j Ouderen 60 j
Mannen
52,7%
Vrouwen
66,5%
Totaal
59,6%
Mannen
38,0%
Vrouwen
43,5%
Totaal
40,9%
Voor de volledigheid wordt hieronder de opsplitsing van subdoelstelling 4 (voeding overeenkomstig de aanbevelingen van de actieve voedingsdriehoek) per leeftijdsgroep weergegeven. KLEUTERS (3-6 JAAR) Water
Groenten
Fruit
Melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten
Restgroep
19
Tegen 2015 stijgt het percentage kleuters dat de aanbeveling voor water (0,5 liter) haalt van 4% tot 14%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water (0,5 liter) bij kleuters met 10% (van 224 ml naar 246 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage kleuters dat de aanbeveling voor groenten (100 g/dag) haalt van 44% tot 54%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij kleuters met 10% (van 66 naar 73g). Tegen 2015 stijgt het percentage kleuters dat de aanbeveling voor fruit (1 – 2 stuks/dag) haalt van 43% tot 53%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij kleuters met 10% (van 113 naar 121 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage kleuters dat de aanbeveling (500 ml) voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 41% tot 51%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij kleuters met 10% (van 440 naar 484 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage kleuters dat de aanbeveling voor restgroep haalt van x% tot x%. (gegevens niet beschikbaar) Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij kleuters met 10%. (gegevens niet beschikbaar)
WIV, Gezondheidsenquête, 2004
49
JONGEREN (12- 14 JAAR)
Jongens
Water Meisjes
Tegen 2015 stijgt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor water haalt van x% tot x%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014) Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij jongens uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014) Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor water haalt van x% tot x%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014) Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij meisjes uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014)
Totaal
Jongens
Groenten
Meisjes
Tegen 2015 stijgt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor groenten haalt van x% tot x%. (gegevens niet beschikbaar) Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij jongens uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014) Tegen 2015 stijgt het aantal jongens dat elke dag meer dan 1 keer groenten eet van 14% naar 24% Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor groenten haalt van x% tot x%. [dagelijks gebruik] (gegevens niet beschikbaar) Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij meisjes uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in VCP kinderen 2010) Tegen 2015 stijgt het aantal meisjes dat elke dag meer dan 1 keer groenten eet van 15 naar 25%
Totaal
Fruit
Jongens
Tegen 2015 stijgt het aantal jongeren dat elke dag meer dan 1 keer groenten eet van 15 naar 25% Tegen 2015 stijgt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor fruit haalt van x% tot x%. (gegevens niet beschikbaar) Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij jongens uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in VCP kinderen 2010) Tegen 2015 stijgt het aantal jongens dat elke dag meer dan 1 keer fruit eet van 12% naar 22%.
50
Meisjes
Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor fruit haalt van x% tot x%. (gegevens niet beschikbaar) Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij meisjes uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in VCP kinderen 2010) Tegen 2015 stijgt het aantal meisjes dat elke dag fruit meer dan 1 keer eet van 14% naar 24%.
Totaal
Jongens
Melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten Meisjes
Tegen 2015 stijgt het aantal jongeren dat elke dag meer dan 1 keer fruit eet van 13% naar 23%. Tegen 2015 stijgt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van x% tot x%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014) Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij jongens uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014) Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van x% tot x%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014) Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij meisjes uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in HBSC 2010 en 2014)
Totaal
Jongens
Restgroep Meisjes
Totaal
Tegen 2015 stijgt het percentage jongens uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor restgroep haalt van x% tot x%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij jongens uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in VCP kinderen 2010) Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes uit deze leeftijdsgroep dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van x% tot x%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij meisjes uit deze leeftijdsgroep met 10%. (gegevens niet beschikbaar, wordt opgenomen in VCP kinderen 2010)
51
JONGEREN (15- 18 JAAR) Jongens
Water
Meisjes
Totaal
Jongens
Groenten
Meisjes
Totaal
Jongens
Fruit
Meisjes
Totaal
Jongens Melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten Meisjes
Tegen 2015 stijgt het percentage jongens dat de aanbeveling voor water haalt van 5% tot 15%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij jongens met 10% (van 449 naar 494 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes dat de aanbeveling voor water haalt van 16% tot 26%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij meisjes met 10% (van 616 naar 678 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage jongeren dat de aanbeveling voor water haalt van 11% tot 21%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij jongeren met 10% (van 532 naar 585 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage jongens dat de aanbeveling voor groenten haalt van 0% tot 10%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij mannen met 10% (van 99 naar 109 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes dat de aanbeveling voor groenten haalt van 0% tot 10%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij vrouwen met 10% (van 117 naar 129 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage jongeren dat de aanbeveling voor groenten haalt van 0% tot 10%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij jongeren met 10% (van 109 naar 120 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage jongens dat de aanbeveling voor fruit haalt van 2% tot 12%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij jongens met 10% (van 70 naar 77 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes dat de aanbeveling voor fruit haalt van 3% tot 13%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij meisjes met 10% (van 114 naar 125 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage jongeren dat de aanbeveling voor fruit haalt van 2% tot 12%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij jongens met 10% (van 90 naar 99 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage jongens dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 7% tot 17%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij jongens met 10% (van 244 naar 268 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 2% tot 12%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij meisjes met 10% (van 179 naar 197 g/dag).
52
Totaal
Jongens
Restgroep
Meisjes
Totaal
Tegen 2015 stijgt het percentage jongeren dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 7% tot 17%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij jongeren met 10% (van 211 naar 232 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage jongens dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 0% tot 10%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij jongens met 10% (van 1100 kcal tot 990 kcal/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage meisjes dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 0% tot 10%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij meisjes met 10% (van 651 kcal tot 586 kcal/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage jongeren dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 0% tot 10%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij jongeren met 10% (van 879k cal tot 791 kcal).
VOLWASSENEN (19 – 59 JAAR) Mannen
Water
Vrouwen
Totaal
Mannen
Groenten
Vrouwen
Totaal
Fruit
Mannen
Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor water haalt van 20% tot 30%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij mannen met 10% (van 637 naar 701 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor water haalt van 24% tot 34%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij vrouwen met 10% (van 707 naar 778 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage volwassenen dat de aanbeveling voor water haalt van 22% tot 32%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij volwassenen met 10% (van 680 naar 748 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor groenten haalt van 0% tot 10%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij mannen met 10% (van 140 naar 154 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor groenten haalt van 1% tot 11%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij vrouwen met 10% (van 160 naar 176 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage volwassenen dat de aanbeveling voor groenten haalt van 1% tot 11%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij volwassenen met 10% (van 150 naar 165 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor fruit haalt van 5% tot 15%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij mannen met 10% (van 102 naar 112 g/dag).
53
Vrouwen
Totaal
Mannen
Melkproducte n en calciumverrijkte sojaproducten
Vrouwen
Totaal
Mannen
Restgroep
Vrouwen
Totaal
Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor fruit haalt van 3% tot 13%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij vrouwen met 10% (van 124 naar 136 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage volwassenen dat de aanbeveling voor fruit haalt van 5% tot 15%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij volwassenen met 10% (van 114 naar 125 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 3% tot 13%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij mannen met 10% (van 170 naar 187 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 1% tot 11%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij vrouwen met 10% (van 150 naar 165 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage volwassenen dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 3% tot 14%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij volwassenen met 10% (van 161 naar 177 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 2% tot 12%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij mannen met 10% (van 861 kcal naar 775 kcal/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 6% tot 16%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij vrouwen met 10% (van 498 kcal naar 448 kcal/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage volwassenen dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 5% tot 15%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij volwassenen met 10% (van 686 kcal naar 617 kcal/dag).
OUDEREN (60+) Mannen
Water
Vrouwen
Totaal
Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor water haalt van 7% tot 17%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij mannen met 10% (van 395 naar 434 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor water haalt van 14% tot 24%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij vrouwen met 10% (van 577 naar 634 ml/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage ouderen dat de aanbeveling voor water haalt van 11% tot 21%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van water bij ouderen met 10% (van 495 naar 544 ml/dag).
54
Mannen
Groenten
Vrouwen
Totaal
Mannen
Fruit
Vrouwen
Totaal
Mannen
Melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten
Vrouwen
Totaal
Mannen Restgroep Vrouwen
Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor groenten haalt van 1% tot 11%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij mannen met 10% (van 145 naar 160 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor groenten haalt van 1% tot 11%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij vrouwen met 10% (van 133 naar 146 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage ouderen dat de aanbeveling voor groenten haalt van 1% tot 11%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van groenten bij ouderen met 10% (van 138 naar 152 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor fruit haalt van 10% tot 20%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij mannen met 10% (van 128 naar 141 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor fruit haalt van 13% tot 23%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij vrouwen met 10% (van 157 naar 173 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage ouderen dat de aanbeveling voor fruit haalt van 12% tot 22%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van fruit bij ouderen met 10% (van 144 naar 158 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 2% tot 12%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij mannen met 10% (van 129 naar 142 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 2% tot 12%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij vrouwen met 10% (van 148 naar 163 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage ouderen dat de aanbeveling voor melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten haalt van 2% tot 12%. Tegen 2015 stijgt de gemiddelde inname van melk(producten) en calciumverrijkte sojaproducten bij ouderen met 10% (van 140 naar 154 g/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage mannen dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 18% tot 28%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij mannen met 10% (van 629 kcal naar 566 kcal/dag). Tegen 2015 stijgt het percentage vrouwen dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 6% tot 16%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij vrouwen met 10% (van 425 kcal naar 382 kcal/dag).
55
Totaal
Tegen 2015 stijgt het percentage ouderen dat de aanbeveling voor de restgroep haalt van 13% tot 23%. Tegen 2015 daalt de gemiddelde inname van de restgroep bij ouderen met 10% (van 514 kcal naar 463 kcal/dag).
2. Algemeen kader van de gezondheidsdoelstelling: a) Grote lijnen voor de planning van de realisatie van de doelstelling: de strategieën en/of actieplan; Om een integrale aanpak in Vlaanderen te kunnen realiseren is een actieplan met 6 strategieën en 12 prioriteiten naar voor geschoven. Strategie 1: Gezond bewegen en evenwichtiger eten in de lokale gemeenschap Prioriteit 1: Aanreiken van geschikte hulpmiddelen aan lokale beleidsactoren en organisaties die met kansarmen en/of etnisch culturele minderheden werken, om sociale risicogroepen aan te zetten tot gezond bewegen en evenwichtig eten. Prioriteit 2: Ondersteunen van lokale beleidsactoren in het opstellen en uitvoeren van een lokaal beleid voor gezonde beweging en evenwichtige voeding, binnen het kader van het lokaal sociaal beleid en met medewerking van het middenveld. Strategie 2: Gezond bewegen en evenwichtiger eten bij kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar Prioriteit 3: Van borstvoeding de norm maken. In Vlaanderen neemt obesitas al vanaf de kinderleeftijd toe. Het waken over goede voedingsgewoonten en voldoende lichaamsactiviteit bij kinderen is dan ook belangrijk. In de directe sociale omgeving hebben de ouders, het gezin, de kinderopvang en vrijetijdsorganisaties een belangrijke invloed op het verwerven van een gezonde levensstijl. In deze strategie gaat extra aandacht naar de rol die deze personen of organisaties kunnen spelen in het bevorderen van evenwichtige voeding en beweging bij kinderen. Prioriteit 4: Ondersteunen van ouders, gezinnen en diensten voor opvoedingsondersteuning om kinderen en jongeren evenwichtiger te leren eten en meer te doen bewegen. Prioriteit 5: Aanbieden en faciliteren van gezonde voedings- en beweegmogelijkheden in de kinderopvang. Strategie 3: Gezond bewegen en evenwichtiger eten op school Prioriteit 6: Versterken van het bovenschools organisatorisch kader en de begeleidingsstructuur om zo scholen (basis- en secundair onderwijs) te ondersteunen bij hun opdracht om leerlingen evenwichtiger te stimuleren gezond te leven, meer bepaald evenwichtiger te eten en meer te bewegen. Strategie 4: Gezond bewegen en evenwichtiger eten bij de werkende bevolking Prioriteit 7: Creëren van een draagvlak bij bedrijven en sociale partners, in het bijzonder in kleine en middelgrote ondernemingen om een voedings- en bewegingsbeleid uit te werken. Prioritaire sectoren zijn voeding, chemie, metaal, transport, overheid, scholen en de socioculturele sector. Prioriteit 8: Aanbieden en faciliteren van gezonde voedings- en beweegmogelijkheden op de werkplek. Strategie 5: Een beter ondersteuningsaanbod voor zorgverstrekkers
56 Prioriteit 9: Aanreiken van hulpmiddelen aan zorgverstrekkers zodat patiënten/cliënten de juiste informatie krijgen over de thema’s voeding en beweging, problemen vroegtijdig worden herkend en correct wordt doorverwezen. Strategie 6: Gezond bewegen en evenwichtiger eten bevorderen via informatie en communicatie Prioriteit 10: Organiseren van een langlopende, goed herkenbare massamediacampagne, ter ondersteuning van het actieplan voeding en beweging, gericht naar alle doelgroepen en gedragen door lokale actoren. Prioriteit 11: Beïnvloeden van de beeldvorming rond gezonde voeding en beweging. Prioriteit 12: Betrekken van de voedingssector bij de uitvoering van het actieplan. Opmerking: Het thema ‘ondervoeding bij ouderen’ wordt vaak ten onrechte gekoppeld aan het Vlaams preventief voedingsbeleid. Toch behoort het niet tot de scoop. Tijdens het voortraject van de gezondheidsconferentie hebben de experts er expliciet voor gekozen om dit niet op te nemen binnen het Vlaams actieplan voeding en beweging. Ondervoeding wijst immers vaak op een onderliggend probleem: motorische stoornissen, slikproblemen, visuele problematiek of psychische stoornissen. Deze problematiek is daarom fundamenteel verschillend van de doelstelling binnen het Vlaams preventief voedingsbeleid: het behalen van gezondheidswinst door evenwichtige voedingsgewoonten. Het actieplan is vanuit een positieve filosofie geformuleerd. Daarom is dit moeilijk te vertalen naar de specifieke gezondheidsproblematieken waar ouderen met ondervoeding mee te kampen hebben. Na een overleg op het kabinet dat plaatsvond op 2 april 2012, omtrent deze problematiek met professor Baeyens, Eetexpert, VIGEZ en het agentschap werd besloten om: - Na te gaan in welke mate ondervoeding kan opgenomen worden als aandachtspunt/kwaliteitscriterium in het lopende project rond het kwaliteitskader van woonzorgcentra; - Een vraag voor advies gericht aan de Hoge Gezondheidsraad (specifiek naar algemene richtlijnen voor 75-plussers); - Een advies over een plan van aanpak en voorbereiding van een symposium met betrekking tot preventie van ondervoeding bij ouderen (Vlaams Ouderenraad, diëtisten en voedingsdeskundigen, geriaters, huisartsen, thuisverpleging, lokale dienstencentra, koepels van ouderenzorg en thuiszorg, logopedisten (voor ouderen) waarbij de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België ingeschakeld wordt. Bedoeling van dit symposium is vooral het bijeenbrengen van evidence based kennis waarop interdisciplinaire consensus en aanbevelingen/praktijkrichtlijnen kunnen gebouwd worden. => door de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België werd op 7 november 2013 een symposium ‘Ondervoeding bij hulpbehoevende ouderen thuis en in een thuisvervangende omgeving’ georganiseerd. Zoals aangehaald, wordt dit niet opgenomen binnen de expertise van het team preventie, maar binnen eerstelijn-, thuis-, residentiële en gespecialiseerde zorg. Tot dusver heeft het team preventie geen weet van aanbevelingen en praktijkrichtlijnen.
b) Eventueel reden van deze doelstelling en historisch kader (verleden, gezondheidsconferentie, herziening doelstelling) Op 21 januari 1998 werd voor het eerst een gezondheidsdoelstelling over voeding voorgesteld. Op 19 februari en 26 maart van datzelfde jaar volgde hierover een gedachtenwisseling in de Commissie Welzijn, Gezondheid en Gezin (pdf, 930 kB)van het Vlaams Parlement. Op de gezondheidsconferentie voeding en beweging van 23 oktober 2008 werd deze gezondheidsdoelstelling geherformuleerd en uitgebreid tot een gezondheidsdoelstelling voor voeding én
57 beweging. De gezondheidsconferentie van 2008 formuleerde voor het eerst een (sub)doelstelling rond ‘fysieke activiteit’. Tevens werd er in het voortraject voor gekozen om de gezondheidsdoelstellingen op te splitsen naar een aantal doelgroepen (mannen/vrouwen en jongeren/volwassenen/senioren). 29 mei 2009: de Vlaamse Regering van de vorige legislatuur keurt de gezondheidsdoelstelling en het actieplan voeding en beweging goed 24 juli 2009: de huidige Vlaamse Regering bekrachtigt de goedkeuring van de gezondheidsdoelstelling en het actieplan voeding en beweging 12 november 2009: de gezondheidsdoelstelling en het actieplan voeding en beweging worden door de commissie Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding unaniem goedgekeurd.
3. Beschikbare cijfers: a) Cijfers met bronvermelding en periode of datum; De -
onderstaande cijfergegevens zijn gebaseerd op volgende bronnen: Voedselconsumptiepeiling (adhoc; 2004 + 15 jarigen) Voedingsprofiel Vlaamse kleuters (Huybrechts; 2004) Gezondheidsenquête (HIS 1997, 2001, 2004 en 2008) Steunpunt Sport, Bewegen en Gezondheid (2002-2006) Indicatorenbevraging VIGEZ (2009-2012) Health Behaviour on school-aged children (HBSC, 2012 (data 2010))
Dit betekent dat sinds de start van het actieplan (2009) er nauwelijks nieuwe cijfergegevens beschikbaar zijn. 1. Cijfers op Vlaams niveau
58 Overzicht van het percentage personen per leeftijdsgroep dat de aanbevelingen uit de subdoelstellingen haalt. (uit het actieplan voebew) (WIV: VCP-1, 2004; WIV: Gezondheidsenquête, 2004; Steunpunt SBG 2002 - 2006, 2007; Lefevre, J. e.a. , 2002; Huybrechts, I., 2008; Lenaers, S. e.a. 2002) Subdoelstelling
Vlaamse bevolking (15 – 59)
Kleuters (3-5 jaar)
6 – 11jaar
12 – 14 jaar
M V 1. Tegen 2015 stijgt het aantal mensen dat Geen voldoende fysiek actief is om gezondheidswinst 39% Geen gegevens 74% 47% gegevens te behalen met 10%. 2. Tegen 2015 daalt het aantal sedentairen met Geen 17% Geen gegevens 5% 11% X% gegevens 3. Tegen 2015 stijgt het aantal jonge moeders dat met borstvoeding start van 64% naar 75%. (Lenaers, 2002) 4. Tegen 2015 eten meer mensen evenwichtig overeenkomstig de aanbevelingen van de actieve voedingsdriehoek 4a) Tegen 2015 stijgt het % mensen dat de 4% kleuters 22% drinkt aanbeveling voor water haalt met 10% drinkt min. min. 1 l/dag Geen gegevens Geen gegevens 500 ml water per dag 4b) Tegen 2015 stijgt het % mensen dat de 14 % eet 15,4 eet aanbeveling voor groenten haalt met 10% 1 % eet dagelijks dagelijks 44% eet min. 300g/dag Geen gegevens meer dan meer dan 100 g per dag 1X 1X groenten groenten 4c) Tegen 2015 stijgt het % mensen dat de 12% eet 14% eet aanbeveling voor fruit haalt met 10%. 5% eet 250 43% eet gem. dagelijks dagelijks g/dag min. 1 stuk Geen gegevens meer dan meer dan fruit 1 X fruit 1 X fruit 4d) tegen 2015 stijgt het % mensen dat de aanbeveling voor melk, melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten haalt met 10%
4e) Tegen 2015 stijgt het % mensen dat de aanbeveling voor de restgroep haalt met 10%.
4% gebruikt 450 g/dag
5% gebruikt max. 250 kcal
5. Tegen 2015 blijft het % mensen met een gezond gewicht minstens behouden
41% haalt de aanbeveling (69% gebruikt geen volle melk)
15 – 18 jaar
Volwassenen (19 – 59 jaar) M V
M
V
67%
42%
49%
8%
16%
5%
60+ M
V
29%
18%
11%
11%
22%
44%
46%
16%
20%
24%
7%
14%
0%
0%
0%
1%
1%
1%
2%
3%
5%
3%
10%
13%
Geen gegevens
Geen gegevens
7%
2%
3%
1%
2%
2%
Gem. inname is 250 kcal
Geen gegevens
Geen gegevens
0,2%
0,5%
2%
6%
18 %
6%
tussen 2 en 5 jaar heeft 93% normaal gewicht
tussen 5 en 10 jaar heeft 86% normaal gewicht
tussen 10 en 15 jaar heeft 89% normaal gewicht
93,5% normaal gewicht
54% heeft een gezond gewicht Tussen 31 en 59 jaar heeft 45% een gezonde middelomtrek
38 à 40% gezond gewicht 20% gezonde middelomtrek
59 Gemiddelde inname per dag per leeftijdsgroep voor de subdoelstellingen i.v.m. voeding (uit het actieplan voebew) (geg. WIV: VCP-1,2004 behalve kleuters: Huybrechts I., 2008) Subdoelstelling
4a) Tegen 2015 stijgt de gem. inname van water met 10%
Vlaam se bevolk ing (15 – 59)
Gem. 669 ml water/ dag
Kleuter s (3-5 jaar)
6 – 11jaar
224 ml
Geen gegevens
66,5 g
Geen gegevens
12 – 14 jaar
15 – 18 jaar
Volwassenen (19 – 59 jaar)
60+
M
V
M
V
M
V
449 ml
616 ml
637 ml
707 ml
405 ml
663 ml
Geen gegevens
109 g
129 g
140l g
160 g
145 g
133 g
Geen gegevens
70 g
114 g
102 g
124 g
127 g
160 g
Geen gegevens
4b) Tegen 2015 stijgt de gem. inname van groenten met 10%
Gem. 147g/ dag
4c) Tegen 2015 stijgt de gem. inname van fruit met 10%
Gem. 113g/ dag
113 g
Geen gegevens
4d) tegen 2015 stijgt de gem. inname van melk, melkproducten en calciumverrijkte sojaproducten met 10%
Gem. 165g/ dag
440 g
Geen gegevens
Geen gegevens
244 g
179 g
170 g
150 g
124 g
142 g
250 kcal
Geen gegevens
Geen gegevens
1100 kcal
652 kcal
861 kcal
498 kcal
629 kcal
425 kcal
4e) Tegen 2015 daalt de gem. inname uit de restgroep met 10%
Gem. 703 kcal/d ag
60 Cijfers gezondheidsenquête 2008 (WIV) In de loop van 2014 worden nieuwe cijfers van de gezondheidsenquête verwacht (steekproef name anno 2012). September 2014: cijfers over de gezondheidsstatus en de mentale gezondheid November 2014: cijfers over levensstijl (met onder andere voeding en beweging), medische preventie Januari 2015: cijfers over de consumptie van zorg Maart 2015: cijfers over gezondheid en samenleving Gewicht – overgewicht - obesitas
Gemiddelde relatief gewicht (BMI) bij de volwassen bevolking, per jaar en per gewest,
Gemiddelde relatief gewicht (BMI) bij de Vlaamse volwassen bevolking, volgens leeftijd en geslacht, 2008
De gemiddelde BMI-waarde voor volwassenen in het Vlaams Gewest is 25,3 (cijfers 2008). Ook hier is dit gemiddelde significant hoger bij mannen (25,7) dan bij vrouwen (24,9). Voor het overige lopen de resultaten voor het Vlaams Gewest parallel met deze voor het ganse land: - toename van de BMI- waarde naarmate de leeftijd stijgt (behoudens voor de oudste leeftijdsgroepen) - een hogere gemiddelde BMI-waarde voor de lager geschoolden - geen samenhang tussen de urbanisatiegraad en de gemiddelde BMI-waarde. Zoals voor België, wordt er ook voor het Vlaams Gewest vanaf 1997 een significante toename (P < 0,05) met lineaire tendens van de gemiddelde BMI-waarde vastgesteld.
Percentage van de volwassen bevolking met overgewicht (BMI ≥ 25) per jaar en per gewest
Percentage van de volwassen bevolking met obesitas (BMI ≥ 30) per jaar en per gewest
61 Genderverschillen gewicht voor Vlaanderen Significant meer mannen (53%) dan vrouwen (41%) geven aan een overgewicht te hebben, ook na correctie van leeftijd. Met uitzondering van de twee oudste leeftijdsgroepen, stijgt het percentage van volwassenen met een overgewicht met de leeftijd. Socio-economische variabelen gewicht voor Vlaanderen Bij personen met een diploma hoger onderwijs ligt het percentage van volwassenen met een overgewicht significant lager dan bij de andere opleidingsniveaus. Ook in het Vlaams Gewest wordt er een significant stijgende lineaire tijdstrend (P < 0,05) voor overgewicht waargenomen. Obesitas Wanneer de aandacht toegespitst wordt op volwassenen met obesitas, dan tonen de resultaten voor het Vlaams Gewest grote overeenkomsten met deze van het ganse land: meer vrouwen (15%) dan mannen (13%) zijn zwaarlijvig, een verschil dat echter niet significant is na correctie voor leeftijd. Het percentage zwaarlijvige volwassenen stijgt met de leeftijd (met uitzondering van de twee oudste leeftijdsgroepen) en is significant lager bij die personen met een diploma hoger onderwijs. Ook voor obesitas is er een significant stijgende lineaire tijdstrend (P < 0,05) in het Vlaams Gewest.
Percentage van de Vlaamse volwassen bevolking met linker grafiek overgewicht (BMI ≥ 25) en rechter grafiek obesitas (BMI ≥ 30), volgens leeftijd en geslacht
Ondergewicht In het Vlaams Gewest heeft 3% van de volwassen bevolking een ondergewicht: 3,9% van de vrouwen en 1,4% van de mannen, een verschil dat significant blijft na correctie voor leeftijd. Personen met een ondergewicht kunnen vooral teruggevonden worden in de jongste leeftijdsgroepen. Ondergewicht komt in het Vlaams Gewest meer voor bij diegenen met een diploma hoger onderwijs. In het Vlaams Gewest komt ondergewicht significant meer voor in grootstedelijke gebieden dan in landelijke gebieden. Het percentage volwassenen met een ondergewicht is onveranderd gebleven over de verschillende meetpunten (1997, 2001, 2004 en 2008). Opgelet, de cijfers over ondergewicht zijn slechts een beperkte indicator voor de prevalentie van eetstoornissen in Vlaanderen. Hierover bestaan op heden geen cijfers. In de gezondheidsenquête van 2012 (waarvan de resultaten in de loop van 2014 zullen opgeleverd worden) werden voor het eerst vragen opgenomen die peilen naar de eventuele aanwezigheid van een verstoorde relatie met voeding (eetstoornissen).
62
Percentage van de volwassen bevolking met ondergewicht (BMI<18,5), volgens geslacht en leeftijd (Gezondheidsenquête 2008)
Jongeren (2- 17 jarigen) Het percentage jongeren met een overgewicht in het Vlaams Gewest is 17%. Dit percentage ligt iets hoger bij jongens (18%) dan bij meisjes (16%), maar dit verschil is niet significant. Ook hier is de prevalentie van overgewicht bij jong adolescenten (15-17 jaar) het laagst (9%), maar niet significant. Jongeren behorend tot huishoudens met een lage opleiding vertonen een significante hogere prevalentie van overgewicht dan die met een hoge opleiding. Ook hier is de prevalentie over de verschillende meetpunten (1997, 2001, 2004 en 2008) nagenoeg constant gebleven. Als we ons verder focussen op de prevalentie van zwaarlijvigheid, dan kampt 4% van de Vlaamse jongeren met dit probleem. Zoals ook het geval is bij overgewicht, is er geen verschil tussen jongens (5%) en meisjes (4%). De prevalentie is significant lager bij jong adolescenten (15-17 jaar) en is constant gebleven over de verschillende meetpunten (1997, 2001, 2004 en 2008). Zwaarlijvigheid wordt het vaakst opgemerkt in de leeftijdsgroep 5-9 jaar.
Percentage van de jongeren (van 2 t.e.m. 17 jaar) met linker grafiek overgewicht en rechter grafiek obesitas, volgens geslacht en leeftijd (Gezondheidsenquête, 2008)
63
In de Gezondheidsenquête 2008 werd ook de dagelijkse consumptie van fruit, groenten, fruit- en groentesap, bruin brood en gesuikerde frisdranken en de wekelijkse consumptie van vis bevraagd. Hieronder worden enkel de resultaten besproken van groenten en fruit en de gesuikerde frisdranken, omdat deze direct in verband kunnen gebracht worden met een subdoelstelling van de gezondheidsdoelstelling. Mannen (62%) eten in vergelijking tot vrouwen (70%) minder frequent dagelijks fruit. Bovendien is de frequentie van vrouwen (42%) dat minstens 2 porties fruit per dag eet significant hoger dan bij mannen (35%). In de leeftijdsgroep 15- 24 jaar eet minder dan de helft (47%) van de populatie dagelijks fruit, om daarna terug toe te nemen. In de onderstaande tabel is het percentage van de bevolking dat aan het vermelde voedingsgedrag voldoet weergegeven. Opgelet deze voedingsgewoonten zijn niet conform de voedingsgroepen van de actieve voedingsdriehoek en zijn met andere woorden alleen maar indicatief voor de gezondheidsdoelstellingen. Bij de bevraging van 2013 werd dit aangepast.
Samenvattende tabel voor voedingsgewoonten (gezondheidsenquête, 2008) Mensen met een opleiding hoger onderwijs (70%) geven vaker aan dagelijks fruit te eten. Het verschil met de andere opleidingsniveaus (gaande van 61% tot 67%) is, na correctie voor leeftijd en geslacht, significant. Ook voor wat betreft de hoeveelheid, is het percentage mensen dat minstens 2 porties fruit per dag eet significant hoger bij diegenen met een diploma hoger onderwijs (43%) in vergelijking met de lagere opleidingsniveaus. In het Vlaams Gewest wordt er geen significant verschil tussen mannen (86%) en vrouwen (88%) waargenomen wat de dagelijkse consumptie van groenten betreft; dit is ook zo wat de hoeveelheid groenten per dag (minstens 200g) betreft: respectievelijk 68% en 65%. Aangaande de leeftijdsverdeling zien we dat er 2 uitschieters voor de dagelijkse consumptie van groenten zijn: in de leeftijdsgroep 15-24 jaar is deze frequentie het laagst, namelijk 80%, en in de leeftijdsgroep 55- 64 jaar is deze frequentie het hoogst, namelijk 94%, deze verschillen zijn significant na correctie voor geslacht.
64 In het Vlaams Gewest zijn er geen socio-economische verschillen voor zowel de dagelijkse consumptie van groenten als de hoeveelheid groenten per dag (minstens 200g). Ook in het Vlaams Gewest is er een grote toename sinds 2004 wat het percentage mensen dat dagelijks groenten eet betreft: van 76% in 2004 tot 87% in 2008, een verschil dat ook significant (P < 0,05) is na correctie voor leeftijd en geslacht. Lichaamsbeweging en sedentair gedrag 16,7% van de Vlaamse bevolking oefent minstens 4u per week een sportieve activiteit uit. 61,6% doet hetzij minder dan 4u per week aan sport, hetzij een lichte fysieke activiteit, en 21% doet alleen maar sedentaire activiteiten (en loopt dit gezondheidsrisico door gebrek aan lichaamsbeweging in hun tijd). 24% van de vrouwen doet alleen maar sedentaire activiteiten (en loopt dus een gezondheidsrisico door een gebrek aan lichaamsbeweging) tegenover slechts 19% van de mannen. Het verschil tussen mannen en vrouwen is significant. Het percentage van de bevolking dat alleen maar sedentaire activiteiten doet (en dus een gezondheidsrisico loopt door gebrek aan lichaamsbeweging in hun vrije tijd) varieert met de leeftijd: -
minder dan 15% bij de 16 tot 24- jarigen ongeveer 20% tussen de 25 en 64 jarigen; een gevoelige toename bij de vrouwen van 65-74 jaar (37%) 53% bij de personen van 75 jaar en ouder.
Percentage van de Vlamingen vanaf 15jaar dat alleen maar sedentaire activiteiten doet (en dus gezondheidsrisico loopt) door een gebrek aan lichaamsbeweging (gezondheidsenquête, 2008)
Cijfers CLB (uit de Lars-toepassing) Evolutie van de voedingsstatus extreem ondergewicht
ondergewicht
Normaal gewicht
overgewicht
obesitas
Geen conclusie
2010 - 2011
0,35%
9,85%
73,11%
12,86%
3,75%
0,07%
2011 - 2012
0,37%
9,72%
72,83%
13,12%
3,91%
0,05%
2012 - 2013
0,36%
9,94%
73,00%
12,89%
3,80%
0,01%
Uit de bovenstaande gegevens kunnen we opmaken dat er geen grote verschuivingen zijn in de evolutie van de voedingsstatus over de afgelopen drie schooljaren.
65 Cijfers Health Behaviour in school-aged children (HBSC) 2010 Vlaamse prevalentiecijfers HBSC vergelijking 2006 – 2010 Bovenste cijfer = percentage 2010 Onderste cijfer = percentage 2006 Variabele Overgewicht Voelt zich te dik Dieet Ontbijten dagelijks Fruit eten dagelijks Dagelijks frisdrank Fysiek actief Sedentair tv
Meisjes 11 jaar 10 8 37 34 13 12 82 82 38 44 22 32 15 15 55 62
Jongens 11 jaar 10 8 24 23 9 8 83 79 31 30 29 37 25 20 58 64
Meisjes 13 jaar 11 10 46 48 14 14 71 65 35 37 30 36 11 10 64 70
Jongens 13 jaar 10 10 25 26 6 9 77 75 26 32 36 46 18 21 61 69
Meisjes 15 jaar 9 8 52 51 18 20 62 59 29 41 34 37 10 11 65 67
Jongens 15 jaar 14 11 28 24 8 6 71 72 17 28 46 52 17 17 65 69
Of jongeren te dik zijn BMI: Vlaanderen zit steeds onder of op het gemiddelde. We moeten wel een lichte stijging opmerkingen ten opzichte van de vorige cijfers. Dit zou het gevolg kunnen zijn van een mondiale toename aan gewicht. Denken dat ze te dik zijn: Hiermee scoort Vlaanderen vrij hoog tegenover het gemiddelde. Toch een belangrijke bemerking is dat de vragenstelling geen rekening houdt met hou de jongere zich hierbij voelt. Hij/zij kan misschien wel denken dat hij/zij te dik is, maar dit betekent nog niet dat die zich hier slecht bij voelt of belang aan hecht. Dieetgedrag Vlaanderen scoort hier doorgaans onder het gemiddelde. Hier zijn amper verschillen tegenover de vorige bevraging voor Vlaanderen waar te nemen. Eet dagelijks ontbijt Vlaanderen scoort hiermee bijzonder goed en ligt hiermee bij alle leeftijdsgroepen boven het gemiddelde. Cijfers tegenover vorig onderzoek wijzen overwegen op een toename bij de meeste leeftijdsgroepen. Eet dagelijks fruit Dit valt onder de verwachtingen. Vlaanderen ligt voor alle leeftijdsgroepen onder de gemiddeldes. Op twee leeftijdsgroepen na zien we een daling van de dagelijkse fruitconsumptie. Projecten zoals Tutti Frutti trachten de consumptie van groenten en fruit te verbeteren (gericht naar lagere school kinderen) Drinkt dagelijks frisdrank De frisdrankconsumptie ligt voor alle leeftijdsgroepen boven het gemiddelde. Binnen de onderwijssetting behoort het aanbod van frisdrank in automaten tot de verantwoordelijkheid van de scholen. Hier wordt er op leerling niveau vooral ingezet op keuzeweerbaarheid. Anderzijds als we de cijfers van 2010 vergelijken met 2006, dan zien we een dalende trend, wat een goede zaak is. Fysiek actief en Sedentair gedrag De Vlaamse jongere is tegenover het gemiddelde minder fysiek actief, maar ook iets minder sedentair. Vanuit het Vlaams beleid moet opgemerkt worden dat het preventief bewegingsbeleid een relatief jong thema is (pas met de lancering van de gezondheidsdoelstelling in 2010 toegevoegd). Wat fysieke activiteit betreft zien we op basis van de evoluties uit de vorige HBSC cijfers een status quo of een lichte stijging. Voor het sedentair gedrag zien we daarentegen een lichte daling bij alle leeftijdsgroepen.
66 Vlaamse prevalentiecijfers HBSC cross-nationale verschillen (2010) De HBSC studie werd in 43 regio’s/landen (voornamelijk Europese) afgenomen. Witte lijnen = Vlaamse cijfers Grijze lijnen = gemiddelden percentage Europa variabele
meisjes jongens 11 11 Overgewicht 10 10 13 17 Voelt zich te dik 37 24 27 22 dieet 13 9 14 12 Ontbijten dagelijks 82 83 69 72 Fruit eten dagelijks 38 31 46 38 Dagelijks frisdrank 22 29 16 19 Fysiek actief 15 25 19 28 Sedentair tv 55 58 54 58 Cross nationale verschillen HBSC studie 2010.
meisjes 13 11 11 46 36 14 18 71 57 35 40 30 20 11 13 64 64
jongens 13 10 17 25 24 6 11 77 65 26 33 36 25 18 24 61 65
meisjes 15 9 10 52 40 18 22 62 50 29 35 34 22 10 10 65 62
jongens 15 14 18 28 22 8 9 71 59 17 27 46 28 17 19 65 64
Wat voedingspatroon betreft: o Vlaamse jongeren zitten telkens minstens in de top 5 wat dagelijks ontbijten betreft (11- jarigen top 4; 13- jarigen top 3; 15-jarigen top 5) o Inzake fruitconsumptie bengelt Vlaanderen wel achteraan de lijst (rond de 6e laatste plaats) Dit wordt enigszins gecompenseerd door het feit dat Vlaamse jongeren de nummer één zijn in de onderzochte landen voor dagelijkse groentenconsumptie . Cijfers uit de gezondheidsenquête van 2008 tonen aan dat Vlaanderen in de bevraagde leeftijdsgroep van de 0-14 jarigen ruim 80 % dagelijks groenten eet; voor de leeftijdsgroep van de 15-24 – jarigen is dit meer dan 75%. o Inzake soft drinks zit de consumptie dan weer aan de hoge kant (top 5) Op de vraag of jongeren te dik zijn volgens de BMI rapporteren de jongeren percentages rond de 10% en daarmee doet Vlaanderen het meer dan behoorlijk in vergelijking met andere regio’s (11-jarigen top 5; 13-jarigen top 8; 15- jarigen top 13). De percentages stijgen wel wanneer de vraag wordt gesteld of de jongeren denken dat ze te dik zijn: vooral bij meisjes gaat dit van 37% (11j) over 46%(13j) naar 52%(15j). Ongeveer een kwart van de jongens vinden van zichzelf dat ze te dik zijn. Positieve antwoorden op vragen met betrekking tot gedrag dat gewichtsvermindering nastreeft liggen dan weer aanzienlijk lager. Inzake lichaamsbeweging zit Vlaanderen in de middenmoot.
67
2. Cijfers op provinciaal niveau Beweging De volgende cijfers geven een opsplitsing per provincie van het aantal personen dat voldoende fysiek actief is voor het behalen van gezondheidswinst. (HIS 2004) Er is geen recenter cijfermateriaal beschikbaar dat een indicatie zou kunnen geven als ‘nulmeting’ van de gezondheidsdoelstelling. leefti geslacht jdsgr oep
Antwerpen % actief
15-59
60+
Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal
60,2 52,2 56,4 44,7 30 37,1
N(*) 205 215 420 126 152 278
VlaamsBrabant % actief 60,4 38 48,6 50,4 24,1 37,2
N(*) 96 105 201 67 70 137
WestVlaanderen
OostVlaanderen
% N(*) % actief N(*) actief 59,6 35 46,4 42,9 23,1 32,1
143 164 307 74 95 169
59,2 44,7 51,8 54,2 25,4 38,3
159 173 332 80 109 189
Limburg % actief
N(*)
62,4 32 47,1 50,8 29,6 39,4
198 202 400 107 123 230
Uit de bovenstaande tabel noteren we een hogere activiteitsgraad bij de volwassen vrouwen uit de provincie Antwerpen ten opzichte van de andere provincies. Limburg en West-Vlaanderen scoren het minst hoog. Bij de volwassen mannen liggen de cijfers voor de verschillende provincies veel dichter bij elkaar. Bij de 60-plussers scoort West-Vlaanderen bij zowel de mannen als de vrouwen het zwakst. Gewicht De volgende cijfers geven een opsplitsing per provincie voor ‘ gezond gewicht’ (HIS 2004, 2008).
Antwerpen
Leef -tijd
Geslacht
1959
Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal
60+
VlaamsBrabant
1959 60+
WestVlaanderen
1959 60+
OostVlaanderen
1959
2004 onder- Normaal overgewicht gewicht gewicht 1,4 53,7 44,9 4,3 68,7 27 2,8 61 36,2 1,7 36,2 62,1 4,4 39 56,6 3,1 37,6 59,3 0,3 57 42,7 1,9 64 34,1 1,1 60,6 38,3 0,5 43,8 55,7 3,3 52,5 44,2 2 48,6 49,4 0,9 52,2 46,9 4,3 63,5 32,2 2,6 58 39,4 1 34 65 1,4 47,7 50,9 1,2 40,7 58,1 0,3 50,9 48,8 5 68,4 26,6 2,6 59,6 37,8
2008 N(*) 279 296 575 177 201 378 132 141 273 90 108 198 205 209 414 110 116 226 231 243 474
onder- Normaal overgewicht gewicht gewicht 2,2 46,6 51,2 7 56,9 36,1 4,5 51,6 43,9 0,6 36,6 62,8 3,1 36,3 60,6 2 36,4 61,6 0,5 45,8 53,7 2 59,8 38,2 1,3 53,1 45,6 2,2 37,9 59,9 3,8 40,1 56,1 3,1 39,1 57,8 2,3 45,6 52,1 6,1 66,5 27,4 4,1 55,6 40,3 0 41,4 58,6 1,1 40,8 58,1 0,6 41,1 58,3 0,9 55,7 43,4 5,9 63,7 30,4 3,5 59,8 36,7
N(*) 300 277 577 171 191 362 143 153 296 92 130 222 193 168 361 105 140 245 177 196 373
68 60+
Limburg
1959 60+
Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal
0,2 5,6 3,1 2,8 6,1 4,4 1 1,9 1,5
43,2 43,1 43,1 50,2 65,9 57,8 31,5 36,5 34,2
56,6 51,3 53,8 47 28 37,8 67,5 61,6 64,3
126 144 270 273 261 534 140 158 298
4,2 1 2,5 0,2 1,4 0,8 0 1,1 0,6
27,3 47,1 37,9 46,3 55,4 50,9 39,1 44,5 41,9
68,5 51,9 59,6 53,5 43,2 48,3 60,9 54,4 57,5
101 132 233 136 132 268 76 103 179
3. Cijfers over consumptie van groenten, fruit, melk en calciumverrijkte soja (HIS, 2004) De volgende grafieken geven een indicatie van de consumptie van groenten, fruit en melk (en melkverrijkte soja producten) per provincie. Hiervoor constateren we geen opmerkzame verschillen tussen de verschillende provincies. Consumptie groenten 45 40 35 Antw erpen
%
30
Vlaams Brabant
25
West-Vlaanderen 20
Oost-Vlaanderen
15
Limburg
10 5 0 Nooit
< 1/w eek
1/w eek
2-4/w eek
5-6/w eek
>= 1/dag
frequentie consum ptie
Consumptie fruit 60 50 Antw erpen
40
%
Vlaams Brabant 30
West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen
20
Limburg
10 0 Nooit
< 1/w eek
1/w eek
2-4/w eek
frequentie consum ptie
5-6/w eek
>= 1/dag
69
Consumptie melk en calciumverrijkte soja 80 70 60 Antw erpen
%
50
Vlaams Brabant
40
West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen
30
Limburg 20 10 0 Nooit
< 1/w eek
1/w eek
2-4/w eek
consum ptiefrequentie
5-6/w eek
>= 1/dag
70
b) Planning met betrekking tot monitoring en update cijfergegevens Er zal een voorstel voor monitoring en evaluatie opgemaakt worden door de projecthouders (universiteiten, VIGEZ en WIV) van het adhoc evaluatieproject. Dit zal uitgewerkt worden vanaf juni 2014. Het is de bedoeling om de evolutie op te volgen aan de hand van de resultaten van de gezondheidsenquêtes zoals die periodiek door het WIV worden georganiseerd. Ook andere bronnen worden betrokken bij de monitoring en evaluatie en dit met het oog op een maximaal gebruik van bestaande onderzoeken. Het evalueren van de initiatieven, strategieën en de realisatie van de gezondheidsdoelstelling in haar geheel is een gezamenlijke opdracht van ten minste volgende betrokkenen: - Individuele projecthouders; - Adhoc evaluatieproject; - Vlaamse werkgroep voeding en beweging; - VIGEZ; - WIV; - Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Wetensch en onafhankelijke proces- en effectevaluatie + Kritische succes factoren
Aanleveren cijfers en feedback
Individuele projecten
Adhoc evaluatieproject Ugent
Advies eventuele continuering Werden KSF behaald? In overleg en met ondersteuning van adhoc Projecthouder uitvoeren van de evaluatie
Uitwerken wetenschappelijk onderbouwd voorstel monitoring en evaluatie GD
Werkgroep Voeding en beweging Advies
Advies
Agentschap Z&G
Advies
Advies
minister
Momenteel beschikken we enkel over cijfergegevens voor de nulmeting (start van het actieplan). In 2010 ging het evaluatieproject (ad hoc project Vlaamse Universiteiten, WIV en VIGEZ) van start dat de individuele projecthouders zal ondersteunen bij hun evaluatie, maar ook de monitoring en evaluatie van het geheel zal begeleiden. Zo zal een eerste voorstel voor wetenschappelijke monitoring en evaluatie van de gezondheidsdoelstelling opgesteld worden en aan de werkgroep en het agentschap worden overgemaakt. Het agentschap stelde voor om alvast de volgende projecten in een eerste fase op te nemen: meer bewegen bij armen, Bike to Work, Gezondheid scoort en het project dat gericht is op een lokaal beleid
71
voor gezonde voeding en beweging bij kleine gemeenten. Projecten waarbij de ontwikkeling van de evaluatiemethodiek reeds expliciet in het projectbudget werd voorzien, werden niet opgenomen. Wat betreft de projecten die in 2011 werden opgestart zullen de volgende projecten in elk geval mee opgenomen worden in het evaluatieproject: - Zot van Gezond - Voedings- en bewegingsbeleid in secundaire scholen (VIGEZ); - ‘Weet en eet gezond’ (Tievo) - ‘Ontbijt je fit’ De volgende projecten die in 2012 werden opgestart werden toegevoegd ter ondersteuning in het evaluatieproject: - Uit de tweede oproep van ‘Armoede in beweging’ o Do the move! van vzw Buurtsport Brussel o Filet Divers Sport! van vzw Filet Divers vzw o Fiets Fietser Fietst van vormingscentrum HIVSET
4. Uitvoering: stand van zaken a) Overzicht initiatieven 8 maart 2010: ondertekening Collectieve Gezondheidsovereenkomst met FEVIA Vlaanderen. 4 mei 2010: oprichting Vlaamse werkgroep voeding en beweging. 25 oktober 2010: intentieverklaring sport – bewegen. De gezondheidsdoelstelling loopt tot eind 2015. In 2016 zal de doelstelling worden geëvalueerd en hernieuwd tegen 2017. Voor de evaluatie kende de minister eind 2010 een subsidie toe aan drie Vlaams universiteiten (VUB – KUL – UGent), het VIGEZ en het WIV. Met deze subsidie zullen deze organisaties een methodiek ontwikkelen die kan gehanteerd worden om projecten te evalueren (proces en effectevaluatie). De bedoeling is dat er op maat van de verschillende projecten (rekening houdend met de eigenheid ervan) op een degelijke, wetenschappelijke manier kan geëvalueerd worden. Om de realisatie van de gezondheidsdoelstelling te kunnen opvolgen werd een tabel samengesteld die per subdoelstelling (fysieke activiteit - borstvoeding – voeding) aangeeft welke acties hierop inwerken. De tabel is geactualiseerd begin 2013. In de onderstaande tabel staan de verschillende acties weergegeven die, zowel adhoc (groen) als binnen de werking van een partnerorganisatie (rood), worden geïmplementeerd. De paarse acties zijn deze van Kind en Gezin. De zwarte deze van de Collectieve gezondheidsovereenkomst. Een actie komt tweemaal voor in de lijst als deze op verschillende strategieën of prioriteiten inzet. Indien een actie zowel naar voeding als beweging gericht is, dan werd deze onder de subdoelstelling ‘beide’ gebracht. De ‘leeftijdsgroepen’ werden zoveel mogelijk in functie van de doelgroepen van de gezondheidsdoelstellingen gekozen. Voor de ‘jeugd’ is slechts één leeftijdsgroep (3-18) omdat verdere opsplitsing weinig relevant is om de bestaande acties in onder te brengen. De leeftijdsgroep van de 19 – 59 jarigen beslaat de werkende bevolking. Met ‘doelgroep implementatie’ (keuzes: ‘bevolking’ of ‘intermediairen’) wordt aangeduid wie de eigenlijke ‘target groep’ is van de actie. Er werd ‘intermediairen’ toegekend indien deze ook effectief de einddoelgroep is. Is er toch een deel van de actie die zich richt naar de bevolking, dan werd ‘bevolking’ gekozen.
72
‘Niveau implementatie’ slaat op de mate van verbreiding van een actie (keuzes: ‘regionaal’, ‘provinciaal’ en ‘Vlaams’). De ‘verankering’ (keuzes: ‘piloot’,’start implementatie’, ‘ruime implementatie’ en ‘verankering’). Dit geeft weer in welke fase van implementatie een project zich bevindt. In ‘de fase van evaluatie’ wordt het al dan niet beschikbaar zijn van de resultaten nader verklaard. Het ‘budget’ geeft een zicht op de middelen die er besteed werden vanuit het preventief gezondheidsbeleid, voor de hele periode. Tot slot werd er een kolom toegevoegd, namelijk de ‘status’, welke aangeeft of een project al dan niet nog lopend is. 7 november 2013: de Collectieve gezondheidsovereenkomst (CGO) met Fevia Vlaanderen wordt verlengd tot eind 2015. Deze optie tot verlenging werd voorzien in de oorspronkelijke CGO. Inhoudelijk werd de CGO niet veel bijgestuurd. De expliciete link met het project ‘Happy Body’ werd niet langer opgenomen in de CGO.
A= adhoc project / R= regulier / V= regulier VIGEZ / A1 1 2 10000 stappen Vlaanderen A1 4 8 Elke stap telt A2 1 2 123feelfree social cooking A3 1 1 123feelfree business events A3 4 8 jobfit A4 4 7 jobfit A4 4 8 Wandelfederatie A5 5 9 Wandelfederatie A5 1 1 Vlaam se liga bedrijffsportbond A6 4 8 effectonderzoek Kilootje m inder coach (w ebbased voedings- en bew eegadvies) A7 nvt nvt bike to w ork (piloot) A8 4 8 bike to w ork (continuering) A8 4 8 m ultidisciplinaire zorg A9 5 9 Gezondheid scoort! A10 3 6 bew egen bij arm en A11 1 1 lokaal getailored beleid bew egen gem eenten (<15000) 'zot van gezond' A12 1 2 evaluatieproject universiteiten A13 nvt nvt zorgverstrekkers richtlijnen A14 5 9 overheidsopdracht ontw ikkeling com m unicatieplan (strategisch) A15 6 nvt de aanschuiftafel (CM) A16 2 4 ontbijt je fit (Gezinsbond) A17 2 4 verm indering sedentair gedrag en bevorderen gezonde voedingsgew oonten (Ugent)A18 2 4 e-educatie van opvoedingsvaardigheden (VIGEZ) A19 2 4 w eet en eet gezond (Tievo) A20 3 6 voebew beleid in SO (VIGEZ) A21 3 6 de bakerm at (borstvoeding) A22 2 3 m ethodiekontw ikkeling sedentair gedrag (Ugent) A23 4 8 w inkelgids A24 1 1 jobfit KMO A25 4 8 obesitas preventie via SMS (Uhasselt) A26 5 9 overheidsopdracht com m unicatiecam pagne (plan) A27 6 10 bew egen op voorschrift A28 5 9 een stAPP voor een betere gezondheid A29 1 nvt actieondersteunend terreinw erk voebew A31 nvt nvt Actieve kinderopvang A32 2 5 bevraging actieve voedingsdriehoek A33 5 9 Groene Gault&Millau A34 6 12 Oproep lokale acties bew eging A35 1 2 10000 stappen Vlaanderen
E= regulier Eetexpert / D= regulier Domus Medica / K= regulier Kind en Gezin 18+ bevolking vlaams verankering beschikbaar 1/10/2008 - 31/12/2011 19-59 bevolking vlaams ruime implementatie beschikbaar regulier VIGEZ 60+ bevolking vlaams ruime implementatie beschikbaar 1/10/2008 - 31/12/2010 18+ bevolking lokaal piloot beschikbaar 16/05/2009 -31/08/2011 19-59
bevolking
lokaal
piloot
beschikbaar
19-59
bevolking
regionaal
piloot
w ordt verw acht
nvt
intermediairen
regionaal
piloot
w ordt verw acht
60+
bevolking
regionaal
start implementatie
niet opgenomen
60+
bevolking
regionaal
start implementatie
niet opgenomen
19-59
bevolking
vlaams
piloot
niet opgenomen
19-59
bevolking
vlaams
nvt
beschikbaar
19-59
bevolking
regionaal
piloot
beschikbaar
19-59
intermediairen
vlaams
verankering
w ordt verw acht
alle
intermediairen
lokaal
start implementatie
niet opgenomen
3-18
bevolking
regionaal
start implementatie
w ordt verw acht
18+
bevolking
lokaal
piloot
w ordt verw acht
alle
intermediairen
lokaal
start implementatie
beschikbaar
nvt
nvt
nvt
nvt
nvt
nvt
intermediairen
vlaams
piloot
nvt
alle
nvt
vlaams
nvt
nvt
gezin
bevolking
lokaal
piloot
w ordt verw acht
gezin
intermediairen
regionaal
piloot
w ordt verw acht
gezin
bevolking
vlaams
piloot
w ordt verw acht
gezin
bevolking
vlaams
piloot
w ordt verw acht
12-18
intermediairen
regionaal
piloot
beschikbaar
12-18
intermediairen
vlaams
piloot
w ordt verw acht
gezin 18+
intermediairen intermediairen
regionaal lokaal
piloot piloot
beschikbaar w ordt verw acht
18+
intermediairen
lokaal
ruime implementatie
niet opgenomen
19-59
intermediairen
lokaal
piloot
w ordt verw acht
18+
intermediairen
lokaal
piloot
beschikbaar
18+
bevolking
vlaams
nvt
beschikbaar
18+
intermediairen
lokaal
piloot
w ordt verw acht
18+
bevolking
nvt
piloot
w ordt verw acht
nvt
intermediairen
vlaams
start implementatie
w ordt verw acht
3-18
intermediairen
vlaams
piloot
w ordt verw acht
nvt
intermediairen
vlaams
nvt
beschikbaar
alle
bevolking
vlaams
ruime implementatie
niet opgenomen
alle
intermediairen
vlaams
ruime implementatie
w ordt verw acht
1/12/2009 - 31/12/2013 1/12/2009 - 31/12/2013 1/09/2010 - 31/12/2012
status
budget
looptijd
fase van evaluatie
niveau verankering
niveau implementatie (lokaal prov vlaams)
doelgroep implementatie (bevolking intermediairen)
leeftijdgroep
prioriteit
strategie
N°
naam actie
73
746000 convenant gecontinueerd 97.715 € afgerond afgerond 58.706 € 492.018 € lopend
6.000 € afgerond
eigen initiatief geen afgerond 15/10/2009 - 15/12/2010 38.900 € afgerond 01/12/2010 - 31/12/2011 49.000 € afgerond 1/12/2013 - 31/12/2015 99.000 € lopend 01/12/2010 - 31/12/2013 50.000 € afgerond 01/12/2010 - 31/05/2012 85.000 € afgerond 1/12/2010 - 31/12/2014 375.000 € lopend 1/10/2010 - 31/12/2013 500.000 € afgerond 01/11/2010 - 31/12/2016 245.000 € lopend 1/11/2010 - 31/12/2012 80.000 € gecontinueerd voorstel tegen sept 2011 20.000 € afgerond 01/12/2011 - 31/03/2014 103.020 € lopend 01/12/2011 - 30/11/2014 200.000 € lopend 01/12/2011 - 30/11/2014 178.420 € lopend 01/12/2011 - 31/03/2014 200.000 € lopend 15/12/2011 - 30/06/2013 124.891 € afgerond 15/12/2011 - 31/12/2013 140.000 € lopend 15/12/2011 - 15/10/2013 99.733 € afgerond lopend 21/11/2011 - 21/05/2013 81.058 € 15/12/2011- 31/08/2012 6.000 € afgerond 01/12/2011 - 31/12/2014 132.500 € lopend 01/11/2011 - 31/03/2013 17.792 € afgerond 01/10/2012 - 31/12/2015 239.804 € lopend 01/12/2012 - 31/12/2014 120.000 € lopend 15/12/2012 - 15/06/2014 64.900 € lopend 1/12/2012 - 30/06/2014 275.000 € lopend 1/12/2013 - 30/11/2015 145.000 € lopend afgerond januari 2014 81.138 € afgerond 1/01/2014 - 31/12/2014 7.000 € lopend 1/12/2013 - 31/01/2016 750.000 € lopend
A= adhoc project / R= regulier / V= regulier VIGEZ / R1 6 12 schoolfruit V1 3 6 fitte school (ism SVS en NICE) (opgenom en in gezonde school m ethodiek) V2 3 6 kieskeurig (VIGEZ) (opgenom en in gezonde school m ethodiek) V3 3 6 schoolsnakker (VIGEZ) (opgenom en in gezonde school m ethodiek) V4 3 6 hartelijke buurt (VIGEZ) (opgenom en in Gezonde gem eente m ethodiek) V5 1 2 eetexpert E1 5 9 consultatieondersteuning huisartsen FA en voeding D1 5 9 Dip Dobbel Doe (opgenom en in de gezonde school m ethodiek) V6 3 6 interactieve draaiboeken Eetexpert E2 5 9 Kleurrijk Gezond A31 1 1 Gezonde Gem eente (luik voebew ) V7 1 2 CGO fevia
E= regulier Eetexpert / D= regulier Domus Medica / K= regulier Kind en Gezin nvt intermediairen vlaams nvt nvt eind 2015 3-12 bevolking vlaams verankering w ordt verw acht sinds SJ 2009-2010 3-18 bevolking vlaams verankering beschikbaar sinds SJ 2009-2010 3-18 intermediairen vlaams start implementatie niet opgenomen reguliere werking VIGEZ 3-18 bevolking vlaams start implementatie niet opgenomen reguliere werking VIGEZ nvt intermediairen vlaams start implementatie niet opgenomen reguliere werking VIGEZ nvt intermediairen vlaams ruime implementatie niet opgenomen 01/01/2012-31/12/2016 19-59 intermediairen vlaams start implementatie niet opgenomen reguliere werking DM 3-12 intermediairen vlaams verankering niet opgenomen reguliere werking nvt intermediairen vlaams verankering niet opgenomen reguliere werking 18+ intermediairen regionaal start implementatie beschikbaar 01/12/2012 - 30/06/2014 nvt intermediairen vlaams ruime implementatie w ordt verw acht reguliere werking
geen 300.000 € regulier convenant convenant convenant BHO convenant 37.028,71 € 9.849,40 € deel A31 convenant
status
budget
looptijd
fase van evaluatie
niveau verankering
niveau implementatie (lokaal prov vlaams)
doelgroep implementatie (bevolking intermediairen)
leeftijdgroep
prioriteit
strategie
N°
naam actie
74
lopend gecontinueerd gecontinueerd gecontinueerd gecontinueerd afgerond gecontinueerd gecontinueerd lopend lopend afgerond lopend
A= adhoc project / R= regulier / V= regulier VIGEZ / E= regulier Eetexpert / D= regulier Domus Medica / K= regulier Kind en Gezin reguliere w erking K1 1 2 0-3 intermediairen vlaams verankering nvt
Beleidsgegevens m .b.t. voeding via gem eentelijke kindrapporten Kind en Gezin (Aanstaande) ouders inform eren en begeleiden m .b.t. borstvoeding binnen het aanbod van Kind en Gezin Schriftelijke com m unicatiedragers m .b.t. borstvoeding (w ebsite, brochures, Kind in Beeld, nieuw sbrieven, verdiepende inform atie,…) Com petentieontw ikkeling van regioteam leden, consultatiebureau-artsen m .b.t. borstvoeding (w ebcursus en/of klassikale opleiding en/of intervisie) Openstellen w ebcursus Borstvoeding voor externen Sam enw erken m et partners uit universiteiten, gezondheidszorg (huisartsen, kinderartsen, gynaecologen, apothekers, vroedvrouw en, kraam klinieken ..), w elzijnsw erk (gezinszorg, OCMW,…) en borstvoedingsorganisaties,... m .b.t. borstvoeding Borstvoedingsproject m et De Bakerm at 2014 Project prom otiecam pagne borstvoeding Lim burg (tijdschrift, rolm odel, bevolkingscam pagne, w ebsite, label,…) Project m ethodiekontw ikkeling om borstvoedingsgraad bij autochtone kansarm e gezinnen te verhogen i.s.m . inloopteam s (Koning Boudew ijnstichting)
reguliere w erking
K2
2
3
0-3
bevolking
vlaams
verankering
nvt
K3
2
3
0-3
bevolking
vlaams
verankering
beschikbaar
K4 K23
5
3
0-3
intermediairen
vlaams
ruime implementatie
beschikbaar
5
3
0-3
intermediairen
vlaams
start implementatie
w ordt verw acht
3
0-3
intermediairen
vlaams
verankering
niet opgenomen
2
3
nvt
bevolking
vlaams
ruime implementatie
beschikbaar
K7
2
3
nvt
bevolking
regionaal
piloot
beschikbaar
status
vanaf maart 2013 reguliere w erking
geen afzonderlijk budget
reguliere w erking
2
geen afzonderlijkgecontinueerd budget geen afzonderlijk budget gecontinueerd geen afzonderlijk budget gecontinueerd geen afzonderlijk budget gecontinueerd nog te bepalen lopend
reguliere w erking
K5 K6
budget
looptijd
fase van evaluatie
niveau verankering
niveau implementatie (lokaal prov vlaams)
doelgroep implementatie (bevolking intermediairen)
leeftijdgroep
prioriteit
strategie
N°
naam actie
75
01/01/2014 - 31/12/2014
gecontinueerd 111.002,86 euro (2012) lopend
01/09/2010 - 31/03/2012
22 000 afgerond
01/09/2010 - 31/03/2012
K8 K9 K10 K11 K12 K13
2
3
0-3
bevolking
lokaal
piloot
beschikbaar
5
3
0-3
intermediairen
vlaams
verankering
nvt
reguliere w erking
5
3
0-3
intermediairen
vlaams
verankering
beschikbaar
reguliere w erking
2
3
0-3
intermediairen
vlaams
verankering
nvt
reguliere w erking
geen
2
3
0-3
intermediairen
vlaams
verankering
beschikbaar
reguliere w erking
geen afzonderlijkgecontinueerd budget
2
3
0-3
intermediairen
vlaams
verankering
niet opgenomen
reguliere w erking
K14
2
4
0-3
bevolking
vlaams
verankering
nvt
reguliere w erking
zie overeenkomst De Bakermat geen afzonderlijk budget gecontinueerd geen afzonderlijk budget
K15
2
4
0-3
bevolking
vlaams
verankering
beschikbaar
reguliere w erking
zorgverstrekkers richtlijnen (o.a. State of the art preventieve gezinsondersteuning, aanbevelingen, curven in GED, verw ijscriteria verduidelijken...) K16
5
9
0-3
intermediairen
vlaams
verankering
nvt
K17
2
4
0-3
intermediairen
vlaams
verankering
w ordt verw acht
vanaf 2012
geen afzonderlijk budget afgerond
K18
5
9
0-3
intermediairen
vlaams
ruime implementatie
niet opgenomen
reguliere w erking
geen afzonderlijk budget lopend
K19 K20 K21
2
9
0-3
intermediairen
vlaams
ruime implementatie
niet opgenomen
diverse initiatieven
geen
2
5
0-3
intermediairen
vlaams
start implementatie
w ordt verw acht
2
3
0-3
bevolking
vlaams
verankering
nvt
jaarlijks
K22 K23
5
9
0-3
intermediairen
vlaams
start implementatie
niet opgenomen
uitw erking vanaf 2013
2
5
0-3
intermediairen
lokaal
piloot
niet opgenomen
start in 2013
Zorgverstrekkers richtlijnen m .b.t. borstvoeding Aanstelling lactatiekundigen binnen Kind en Gezin Participatie aan Federaal Borstvoedingscom ité Inform eren kinderopvang m .b.t. borstvoeding Ondersteunen kinderopvang m .b.t. borstvoeding (i.s.m . De Bakerm at) (Aanstaande) ouders en kinderopvang inform eren m .b.t. voeding, bew eging en sedentair gedrag Schriftelijke com m unicatiedragers m .b.t. voeding, bew eging en sedentair gedrag (w ebsite, brochures, Kind in Beeld, nieuw sbrieven, verdiepende inform atie,…)
Wetenschappelijk dossier preventie van obesitas Com petentieontw ikkeling van regioteam leden en consultatiebureau-artsen m .b.t. voeding, bew eging, sedentair gedrag Sam enw erken m et partners uit universiteiten, gezondheidszorg, w elzijnszorg, ... m .b.t. voeding, bew eging en sedentair gedrag Ondersteuning kinderopvang m .b.t. voeding, bew eging en sedentair gedrag Jaarlijkse actie in kader van Week van de Borstvoeding (i.s.m . partners) Inform eren CKG, inloopteam s, opvoedingsw inkels, expertisecentra kraam zorg, …m bt voeding, bew eging en sedentair gedrag Voedingsbeleid Brusselse kinderopvang (m et vigez en vgc)
90 000
afgerond
geen afzonderlijkgecontinueerd budget afgerond gecontinueerd
gecontinueerd
bijkomende acties vanaf 2013 geen afzonderlijk budget lopend
bijkomende acties vanaf 2013 geen geen geen
lopend lopend gecontinueerd lopend
geen afzonderlijk budget lopend
info com zorgverstrekkers muni op school 0-18j
ondersteunen lokale beleidsactoren
A2 A12 V5 K1 A29 K2, K3, K4, K14 K15 K17 K5, K6, K7, A16 K8, K9, K10, A17 K11, K12, A18 K13, K21 A19 A22 K20
A10, A20, A21 V1, V2 V3, V4, V6 A29 A4 A1, A3 A4, A6 A8, A23 A25
voedingssector betrekken
K16 K18 K19
beeldvorming
A5, A9 A14, A26 A28, D1 E1, E2
massamediacampagne
hulpmiddelen zorgverstrekkers
voebew mogelijkheden op het werk
bovenschools organisatorisch kader
kinderopvang
ondersteunen ouders, gezinnen en diensten opvoedingsondersteu ning
van borstvoeding de norm maken
hulpmiddelen actoren kansengroepen
lokale gemeenschap
A1 A3 A5 A11 A24
draagvlak bedrijven en sociale partners
werkende bevolking
Strategieën
76
Prioriteiten
A15, A27 A15 R1
nvt: A7, A13, A31
77
b) Werkgroep De Vlaamse werkgroep Voeding en Beweging werd opgericht op 4 mei 2010. Op de zomervakantie na komt deze werkgroep maandelijks samen. Deze werkgroep heeft de taak om advies te geven over de realisatie van de gezondheidsdoelstelling voeding en beweging. Hierbij dient eveneens de samenhang bewaakt te worden. Tevens zal de werkgroep adviseren over de evaluatie van de gezondheidsdoelstelling en het actieplan. De uitgebreide vertegenwoordiging (25 leden uit verschillende settings, vertegenwoordigen verschillende doelgroepen, verschillende deskundigheden) in deze werkgroep zorgt voor een breed draagvlak. Tevens worden er, op vraag van de minister, ook adhoc projecten voor advies voorgelegd.
c) Partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking Op 24 december 2010 werd een oproep gelanceerd worden voor het sluiten van een beheersovereenkomst voor de periode 2012 – 2015 met een partnerorganisatie voor de problematiek ‘eet- en gewichtsproblemen’. De insteek hierbij is in hoofdzaak ‘ziektepreventie’. Hiervoor werd een jaarlijks budget voorzien van 120.000 euro. (of 600.000 euro voor de hele periode). In afwachting werd het convenant dat de Vlaamse overheid had gesloten met Eetexpert vzw, verlengd in 2011. Uit deze oproep werd de vzw Eetexpert.be gekozen als beste kandidaat voor het uitvoeren van de opdrachten uit de oproep. Met Eetexpert werd dan ook de beheersovereenkomst gesloten begin 2012. Deze beheersovereenkomst loopt tot eind 2016. Tot op heden verloopt de uitvoering van de BHO volgens de vooropgestelde planning. Het VIGEZ, koos, conform het besluit op de partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking, voor een verlenging van het lopende convenant (en de bijhorende gereglementeerde subsidie). De facto blijft VIGEZ hierdoor fungeren als partnerorganisatie voor voeding (gezondheidspromotie door middel van het promoten van gezonde voeding). Omdat de behoeften op vlak van ondersteuning door een partnerorganisatie toegenomen zijn is beslist om de werking van het VIGEZ structureel te versterken (zie verder bij punt 5.). Belangrijke is dat in deze capaciteitsuitbreiding ook het thema ‘beweging’ is opgenomen. Er zijn geen organisaties met terreinwerking erkend specifiek voor voeding en beweging. Wel zijn de CLB en de consultatiebureaus van Kind en Gezin van rechtswege erkend als organisatie met terreinwerking.
d) Betrokkenheid Logo’s Voor de realisatie van de gezondheidsdoelstelling zal verder een beroep gedaan worden op de Logo’s en hun netwerk. Binnen hun basisfinanciering hebben de Logo’s vooral de opdracht om in te staan voor de disseminatie van de methodieken rond voeding en beweging bij hun netwerk. Op het gebied van voeding en beweging werden voor 2013 de volgende verticale actiefocussen geformuleerd: - Bevorderen van gezonde voeding en voldoende fysieke activiteit bij de algemene bevolking. - Bevorderen van gezonde voeding en voldoende fysieke activiteit in het basis- en het secundair onderwijs. - Bevorderen van gezonde voeding en voldoende fysieke activiteit bij de werkende bevolking. De horizontale actiefocus luiden: - Opbouwen en onderhouden van een netwerk rond de thema's voeding en beweging. - Het thema-overschrijdend of geïntegreerd stimuleren van het bereik van groepen met lagere sociaal economische status. - Het thema-overschrijdend of geïntegreerd versterken van de samenwerking met lokale besturen. - Meewerken met partner- of andere organisaties aan de ontwikkeling en evaluatie van methodieken
78 -
Het in naam van de Logo’s adviseren van de Vlaamse overheid, o.a. via het meewerken aan Vlaamse gezondheidsconferenties, Vlaamse werkgroepen of via andere organisaties.
In een aantal projecten namen de Logo’s een meer ondersteunende en zelfs uitvoerende taak op zich. Dit was het geval binnen de projecten ‘Zot van gezond’ en ‘actie-ondersteunend terreinwerk rond de thema’s voeding en beweging’. Hiervoor werden ad hoc actiefocussen geformuleerd voor de Logo’s, deze luiden respectievelijk als volgt: - Ondersteunen van beleid, initiatieven en projecten om acties voor voeding en beweging op te zetten in kleine gemeenten. - Ondersteunend terreinwerk voor voeding en beweging.
e) Bereik van kwetsbare groepen Het project ‘Armoede in beweging’ is er op gericht om armen meer te laten bewegen ter realisatie van de gezondheidsdoelstelling voeding en beweging (zie tabel financiering: bewegingsbeleid kansarmen 10). Dit leidde eind 2011 tot een eerste goedkeuring van 7 projecten (budget: 165.707 euro): - Riso Vlaams Brabant vzw: ‘Bewegen op voorschrift’, 25.000 euro; - Vzw Al-arm: ‘Gezond en wel in je vel’, 24.239 euro; (opmerking 1 in acht genomen) - Wijkcentrum De Kring: ‘WORD HIP!’, 25.000 euro; (opmerking 2 in acht genomen) - D’Broej vzw – WMKJ Ratatouille: ‘Sportkriebels in de Brabantwijk’, 25.000 euro; (opmerking 1 in acht genomen) - Vzw A’kzie: ‘KOMAAN MET DAT LIJF’, 22.468 euro; (opmerking 1 in acht genomen) - OCMW Heist-op-den-Berg: ‘Den Draai verplaatst’, 19.000 euro; - t’Sas: ‘Doel in zicht’, 25.000 euro. Het agentschap maakte hierbij de bedenking dat de klemtoon te sterk ligt op laagdrempelige sportparticipatie ipv laagdrempelige beweegactiviteiten. In de tweede oproep werd dit criterium een absolute basisvoorwaarde zijn en woog het zwaarder door bij de beoordeling van de dossiers. De resultaten van deze eerst reeks projecten werden eind 2013 voorgesteld aan de stuurgroep van het project ‘Armoede in beweging’. In 2014 zal verder bekeken worden of het opportuun en efficiënt is om één of meerdere van deze projecten te continueren en desgevallend, wat de randvoorwaarden hiertoe zijn. In 2012 werden de onderstaande 6 nieuwe projecten gesubsidieerd, komende uit een tweede oproep: - Wijkgezondheidscentrum ‘De Central’: ‘Begeleiding en ondersteuning van kansarme gezinnen met overgewicht; 25.000 euro - Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad vzw: ‘Fietst!’; 25.000 euro - Wijkgezondheidscentrum ‘De Regent’: Lokale sterren op de dansvloer: van stap tot dans; 14.059 euro - Buurtsport Brussel: Do the Move: 24.964,14 euro - Vormingscentrum HIVSET: Fiets
5. Financiering a) Overzicht budgetten laatste jaren (met vermelding looptijd van initiatieven)
79 omschrijving EU-Schoolfruit (via betaalorgaan) 09 Een kilootje minder (CM) 09 123feelfree social cooking & business events 09 Jobfit (VIGEZ ea) 09 Bedrijfssportbond 09 Eetstoornissen (Eetexpert) 10 EU-Schoolfruit (via betaalorgaan) 10 Bewegingsbeleid kansarmen 10 Bewegingsbeleid kleinere gemeenten (Logo's en Vigez) 10 Richtlijnen zorgverstrekkers voe-bew (Eetexpert) 10 Monitoring en evaluatie actieplan (UGent) 10 Multidiscipl. zorg 5 regio's (Eetexpert) 10 Bewegen residentiële sector (Wandelfederatie) 10 Bike to work (Fietsersbond) 10 Gezondheid scoort (Open stadium) 10 VoeBew strategisch communicatieplan (Link Inc) Sedentarisme werkomgeving (Ugent) BhK opstart BVO call-recall (Consortium CBO) 11 Materiaal draai je fit (D'HONDT - RAVIJTS) 11 Web-based draaiboek (TOTALITY,SIMPLICITY AND EFFICIENCY IN WEBDESIGN) 11 Mediaruimte voeding en beweging Eetstoornissen (Eetexpert) 11 Voedings- en bew.beleid sec. scholen (VIGEZ) 11 Jobfit KMO's (VIGEZ) 11 De Winkelgids (KAHO-SL) 11 Weet en eet gezond (TIEVO) 11 Voedingsadvies via SMS (UHasselt) 11 Ouders 6-12 jarigen (Ugent) 11 Ontbijt je fit (Gezinsbond) 11
periode 1/10/200930/6/2011 15/10/200915/12/2010 1/4/200931/3/2010 1/12/200931/12/2013 1/6/200931/5/2010 2010 1/10/201030/§/2012 1/12/201031/12/2014 1/10/201031/12/2013 1/11/201031/12/2012 1/11/201031/12/2016 1/12/201031/12/2013 2010 1/12/201031/12/2011 1/12/201031/05/2012
vastlegging bedrag jaar 300.000 2009 38.900 2009 58.706 2009 492.018 2009 7.000 2009 81.836 2010 300.000 2010 375.000 2010 500.000 2010 80.000 2010 245.000 2010 50.000 2010 6.000 2010 49.000 2010 85.000 2010 26.586 81.058 167.200 37.029 9.849
2011 15/10/201130/6/2014 1/12/201131/12/2014 15/12/201131/8/2012 15/12/201130/6/2013 1/11/201131/3/2013 1/12/201130/11/2014 1/12/201130/11/2014
2011 2011 2011 2011 2011
145.200 2011 83.387 2011 140.000 2011 132.500 2011 6.000 2011 124.891 2011 17.792 2011 178.420 2011 200.000 2011
80 Aanschuiftafel (CM) 11 Promotie borstvoeding (vzw de Bakermat) 11 E-educatie leefstijl gezin (VB&TAD) (VIGEZ) 11 10.000 stappen bedrijven registratietool (Vanden Broele) 12 10.000 stappen bedrijven materiaal (Vanden Broele) 12 Informatieverstrekking en communicatie (Absoluut) 12 Mediaruimte voeding en beweging 12 Eetstoornissen (Eetexpert) 12 EU-Schoolfruit (Vlaams betaalorgaan ((LV)) 12 Bewegen op voorschrift huisartsen Leuven (Riso Vlaams Brabant) 12 Sedentarisme thuis en publieke plaatsen (KUL) 12 Actieondersteunend terreinwerk (Limburgs Gezondheidsoverleg) 12 Special Olympics (Special Olympics Belgium) 12 UiT databank (Cultuurnet Vlaanderen) 12 10.000 stappen bedrijven registratietool aanv. dienst (Vanden Broele) 13 Mediaruimte Eén en Canvas (Mindshare) 13 Mediaruimte VTM (Mindshare) 13 Mediaruimte online (Mindshare) 13 Materiaal VTM - Let's get fit (Absoluut) 13 Materiaal VTM - Let's get fit (Grafiek) 13 Congres ISBNPA Ugent (Semico) 13 Effectmeting campagne "Dat voelt beter" (TNS Dimarso) 13 Evaluatie voedingsdriehoek (TNS Dimarso) 13 Eetstoornissen (Eetexpert) 13 Posterwedstrijd eetstoornissen (Vlaamse Academie Eetstoornissen) 13 EU-Schoolfruit (Vlaams betaalorgaan ((LV)) 13 UiT databank (Cultuurnet Vlaanderen) 13 Open leerhuis (Eetexpert) 13 Actieve kinderopvang (Vigez) 13 Bike to Work (Fietsersbond) 13 Oproep lokale acties beweging (via VIGEZ) 13 Totaal 2009-2013
1/12/201131/3/2014 15/12/201115/10/2013 1/12/201131/3/2014
103.020 2011
2012 2012 2012 2013 2012 1/10/2012 31/12/2013 1/12/201231/12/2014 15/12/201215/6/2014 1/12/201230/6/2014 1/5/201230/6/2012 1/10/201230/9/2013
43.451 7.103 239.804 77.433 120.000 240.000
1/04/201324/06/2013 2013 2013 2013 2013 2013 22/05/2013 25/05/2013 xx/xx/2013 30/09/2013 16/09/201315/01/2014 2013 2013 1/09/201330/06/2014 1/10/201330/9/2014 1/9/201331/08/2014 1/12/2013 30/11/2015 1/12/2013 31/12/2015 1/12/201331/12/2016
99.733 2011 100.000 2011 2012 2012 2012 2012 2012 2012
120.000 2012 64.900 2012 275.000 2012 7.000 2012 16.940 2012 11.967 2013 152.724 132.132 15.661 2.771 2.420 4.250
2013 2013 2013 2013 2013 2013
15.087 2013 81.452 2013 121.945 2013 500 2013 234.000 2013 17.001 2013 49.860 2013 145.540 2013 99.000 2013 750.000 2013 7.369.066
81
Er dient opgemerkt dat hierin niet begrepen zijn de middelen die door andere organisaties worden ingezet rond dit thema, waaronder de Logo’s, CLB, Kind en Gezin, Domus Medica, Nice, ziekenfondsen en VIGEZ.
b) Vastleggingen 2013 In 2013 werden de volgende projecten opgestart: - Oproep lokale acties beweging ‘Liever actiever’ Dit project houdt in dat de projecthouder (VIGEZ) een oproep zal lanceren naar acties die aanzetten tot meer beweging in de lokale gemeenschap. - Onderzoek actieve voedingsdriehoek bij bepaalde intermediairen en consumenten Met dit onderzoek werd de begrijpbaarheid, kennis en het gebruik van de actieve voedingsdriehoek bij intermediairen en burgers onderzocht. - Evaluatie ‘Dat voelt beter’ campagne (jaar 1) Het effect van de eerste fase van de ‘Dat voelt beter’- campagne werd onderzocht. Hiermee werd de campagne bijgestuurd. - Actieve kinderopvang Het doel van dit project is het ontwikkelen van een kwaliteitsvol bewegings- en voedingsbeleid binnen de voor- en naschoolse kinderopvang (3-12 jarigen). - Bike to work (vervolg) Verder continueren van de methodiek ‘Bike to work’ dat actief woon-werk verkeer stimuleert binnen een grotere groep van ondernemingen in Vlaanderen en Brussel en deels volgens de kanalen die binnen het preventief gezondheidsbeleid worden voorgeschreven. - Open Leerhuis Met deze adhoc subsidie zal Eetexpert een permanent aanbod van deskundigheidsbevordering kunnen aanbieden via een online interactief aanbod. Overzicht vastleggingen 2013: Eetstoornissen (Eetexpert) EU-Schoolfruit (Vlaams betaalorgaan ((LV)) Acties voor de community in beweging (oproep ‘Liever actiever’) Onderzoek actieve voedingsdriehoek (overheidsopdracht TNS Dimarso) Evaluatie ‘Dat voelt beter’ (overheidsopdracht TNS Dimarso) Actieve kinderopvang (VIGEZ) Bike to work (Fietserbond) Open Leerhuis (Eetexpert) Posterwedstrijd Eetstoornissen UiT databank (Cultuurnet Vlaanderen) Totaal
2013 2013
1/12/2013 – 31/01/2016 1/09/2013 – 31/12/2013 01/07/2013 – 30/09/2013 1/5/201230/6/2012 01/12/2013 – 31/12/2015 1/09/2013 – 31/08/2014 15/10/2013 01/10/2013 – 31/12/2014
121.945 234.000 750.000 81.452,36 11.533 145.540 99.000 49.860 500 17.000,5 1.510.831
Er dient opgemerkt dat hierin niet begrepen zijn de middelen die door andere organisaties worden ingezet rond dit thema, waaronder de Logo’s, CLB, Kind en Gezin, Domus Medica, Nice, ziekenfondsen en VIGEZ.
82
Suïcidepreventie 1. Formulering Vlaamse gezondheidsdoelstelling (2012-2020) Tijdens de gezondheidsconferentie Suïcidepreventie van 17 december 2011 werd de nieuwe gezondheidsdoelstelling voorgesteld. Deze luidt: Het aantal zelfdodingen zal met 20 % dalen tegen 2020, en dit ten opzichte van het jaar 2000. Deze doelstelling is gebaseerd op een voorspelling van het aantal zelfdodingen in 2020 bij ongewijzigd beleid enerzijds en op een effectiviteitsberekening van het preventief programma anderzijds. Op basis van de sterftestatistieken van het jaar 2009 en de trend van het jaar 2000 tot 2009, kon men voorspellen dat er in 2020 in absolute aantallen jaarlijks 1160 zelfdodingen zullen zijn, in plaats van de 1174 in 2000. Dit betekent dat als we niets zouden doen er in 2020 ongeveer hetzelfde aantal zelfdodingen zouden zijn als in het jaar 2000. 20% minder zelfdodingen 2020 betekent echter het vermijden van 220 zelfdodingen extra. In de aanloop naar de gezondheidsconferentie suïcidepreventie van 17 december 2011 werd al een beperkt aantal initiatieven doorgerekend op hun gezondheidseconomisch effect. Uit deze evaluatie bleek dat deze selectie van acties een reductie van het aantal zelfdodingen van 11,5% (130 zelfdodingen) ten opzichte van 2009 zal opleveren. De conclusies die voortkwamen uit de gezondheidsconferentie, de voorgestelde strategieën en acties, alsmede de gezondheidseconomische evaluatie, werden uitgeschreven in een Vlaams actieplan voor de preventie van zelfdoding, voor de periode 2012-2020, de periode waarin de gezondheidsdoelstelling gerealiseerd dient te worden. De voorgestelde gezondheidsdoelstelling en het bijbehorende actieplan kregen een positief advies van de inspectie van financiën op 25 juni 2012. Een begrotingsakkoord werd verkregen op 18 juli 2012 en een principiële goedkeuring van de Vlaamse regering op 7 september jl. vervolgens werd advies gevraagd aan de strategische adviesraad voor Welzijn, Gezondheid en Gezin. De raad gaf een gunstig advies op 26 oktober 2012. Vervolgens werden de gezondheidsdoelstelling en het bijbehorende actieplan voorgesteld aan het Vlaamse Parlement. De commissie Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding van het Vlaams Parlement keurde de gezondheidsdoelstelling goed op 15 januari 2013. De gezondheidsdoelstelling en het bijbehorend actieplan werden, op 6 februari jl, 2013 door het Vlaams Parlement en op 29 maart 2013 door de Vlaamse Regering definitief goedgekeurd.
2. Algemeen kader van de gezondheidsdoelstelling: a) Grote lijnen voor de planning van de realisatie van de doelstelling: de strategieën en/of actieplan; Het Vlaams actieplan suïcidepreventie 2012-2020 bestaat uit de 5 strategieën. In cursief staan de strategieën en substrategieën die in het eerste actieplan niet aan bod kwamen. Ook voor de bestaande strategieën werden een aantal concrete, nieuwe acties uitgewerkt (zie verder): 1. Geestelijke gezondheidsbevordering met betrekking tot individu en maatschappij, a. De individuele veerkracht en het vermogen voor zelfhulp versterken b. Ondersteuningsvaardigheden bij ouders verhogen c. Bevorderen van sociale aansluiting d. Hulp zoeken aanmoedigen en stigma doorbreken e. De leefomgeving meer gezondheidsbevorderend, zorgzaam en suïcideveilig maken via beleid in de lokale
83 gemeenschap, scholen, werkplek, … en via de media. 2. Suïcidepreventie door laagdrempelige telefonische en online hulp, 3. Bevorderen van deskundigheid en netwerkvorming bij intermediairs 4. Strategieën voor specifieke risicogroepen a. Suïcidepogers: screening en opvang b. Personen met suïcidale gedachten en/of concrete plannen: behandeling 5. Algemene aanbevelingen voor suïcidepreventie en implementatie van een multidisciplinaire richtlijn suïcidaal gedrag met aandacht voor ketenzorg Bij het uitwerken en implementeren van acties binnen de bovenvermelde strategieën is het belangrijk om zorg te dragen voor een aantal kwetsbare groepen. “Kwetsbare” groepen zijn groepen waarbij een verhoogd risico is vastgesteld voor de ontwikkeling en voortgang van het suïcidaal proces, maar waarbij “het behoren tot de groep” op zich niet meteen betekent dat het suïcidaal proces ook effectief zal starten. Bij “risicogroepen” is het suïcidaal proces reeds gestart en in ontwikkeling en bij deze groepen is het risico op suïcidaal gedrag dan ook veel groter. Vandaar dat het actieplan bepaalt dat voor deze risicogroepen (suïcidepogers en personen met suïcidale ideatie) specifieke strategieën dienen te worden ontwikkeld. Uit cijfers in Vlaanderen blijkt dat ook volgende doelgroepen een verhoogde kwetsbaarheid hebben om suïcidaal gedrag te ontwikkelen. Voor elk van deze doelgroepen blijkt uit de wetenschappelijke literatuur dat het risico op een overlijden door zelfdoding vele malen groter is dan dat in de algemenen bevolking. Deze doelgroepen worden daarom kwetsbare groepen genoemd: personen met een psychiatrische stoornis: stemmingsstoornissen, middelenmisbruik, psychotische stoornis, persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen; nabestaanden; omgeving van suïcidale personen; leeftijdscategorieën: ouderen (75-plussers), mannen 35-45 jaar, jongeren en vooral jonge meisjes (15-19 jaar); gedetineerden; kansarmen; holebi’s en transgenders. Daarnaast zijn er een aantal groepen waarvan wordt verondersteld dat ook bij hen sprake is van een verhoogde kwetsbaarheid, zoals land- en tuinbouwers, mensen met een beperking, vluchtelingen en asielzoekers, artsen... Voor deze groepen zijn vooralsnog geen Vlaamse cijfers beschikbaar, maar ervaringsdeskundigen en experten vragen om bij de uitwerking van de acties ook rekening te houden met deze groepen. De randvoorwaarden die worden genoemd in het actieplan zijn het gevolg van de bemerkingen uit de evaluatiestudie, de voorbereidingen van de gezondheidsconferentie en de adviezen van een consortium aan experts en de Vlaamse werkgroep suïcidepreventie. Deze randvoorwaarden bieden een kader van uitgangspunten, die de kwaliteit van implementatie en uitvoering van dit actieplan ten goede komen. Het gaat met name om: een vermaatschappelijking van de zorg, een locoregionale verankering en implementatie van het actieplan suïcidepreventie, een wetenschappelijke onderbouw, niet alleen van de beleidslijnen of strategieën, maar ook van de methodieken en de zorgvuldige evaluatie van de acties. het duurzaam verankeren van beleid, zodat gerealiseerde projecten met een gunstige evaluatie op lange termijn bestendigd worden, en waarbij ook de verschillende acties zo geïntegreerd worden dat ze elkaar versterken en een complementair geheel vormen. het gebruik maken van innovatieve technologieën, het opstellen van een communicatieplan, het verder versterken van een facettenbeleid, zowel voor wat betreft de aandacht voor als de
84 uitvoering van de activiteiten voor de preventie van zelfdoding dient een breed draagvlak gecreëerd te worden. Het idee is dat suïcidepreventie een evident aandachtspunt van de hele samenleving moet worden.
b) reden van deze doelstelling en historisch kader (verleden, gezondheidsconferentie, herziening doelstelling) De eerste Vlaamse gezondheidsdoelstelling (2006-2010) suïcidepreventie luidde: "De sterfte door zelfdoding bij mannen en vrouwen moet tegen 2010 verminderd zijn met 8% ten opzichte van 2000". Subdoelstellingen: 1. daling van het aantal suïcidepogingen 2. daling van de suïcidale ideatie 3. daling van het aantal depressies Deze eerste Vlaamse gezondheidsdoelstelling suïcidepreventie kwam tot stand na een gezondheidsconferentie hierover in december 2002. In afwachting van een formele goedkeuring werden vanaf 2004 al initiatieven genomen om de doelstelling, die nog niet officieel was, te realiseren. Pas op 8 december 2006 keurde de Vlaamse Regering de doelstelling principieel goed. Op 30 januari 2007 werd ze besproken in de commissie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van het Vlaamse Parlement. De Vlaamse Regering keurde de gezondheidsdoelstelling en het bijhorend Vlaams actieplan suïcidepreventie op 19 juli 2007 officieel goed. Deze doelstelling werd gebaseerd op een voorspelling van het aantal zelfdodingen in 2010 bij ongewijzigd beleid enerzijds en op een effectiviteitsberekening van het preventief programma anderzijds. Op basis van de sterftestatistieken van het jaar 2000 en de daaruit afleidbare trends werd voorspeld dat er in 2010 in absolute aantallen jaarlijks 1200 zelfdodingen zouden voorkomen in Vlaanderen in plaats van de 1174 zelfdodingen in 2000. Dit betekent dat er in geval van een ongewijzigd beleid bij mannen ten minste 4% en bij vrouwen 6% méér zelfdodingen zouden zijn. Rekening houdend met de bevolkingspredicties zou de zelfdodingssterfte dan 20 per 100.000 tegenover 19,6 per 100.000 in het jaar 2000 bedragen. Een preventief programma, bestaande uit een beperkt aantal betaalbare initiatieven met wetenschappelijke onderbouw en maatschappelijk draagvlak zou - op basis van de geraamde effectiviteit - een vermindering van het aantal sterfgevallen met 8% ten opzichte van 2000 mogelijk maken. Dit betekent in 2010 94 zelfdodingen minder dan de 1174 overlijdens door zelfdoding in 2000. In de veronderstelling dat zonder een actieplan het aantal zelfdodingen in 2010 zou toegenomen zijn tot 1200 zelfdodingen (26 extra gevallen van zelfdoding), zou men zo in 2010 120 (94 + 26) zelfdodingen kunnen vermijden. Dit kwam neer op een daling van het aantal zelfdodingen met 10% ten opzichte van het verwachte aantal zelfdodingen in 2010. In absolute aantallen werden 1081 overlijdens door zelfdoding voorspeld tegen 2010. Deze doelstelling werd gerealiseerd, in 2010 overleden uiteindelijk 1066 mensen door zelfdoding. Het eerste Vlaams actieplan suïcidepreventie bevatte 5 strategieën en een aantal randvoorwaarden, om de uitvoering van het actieplan te bevorderen: Strategieën: 1. het bevorderen van de geestelijke gezondheid met betrekking tot het individu en de maatschappij; 2. het bevorderen van de laagdrempelige telezorg; 3. het bevorderen van deskundigheid van professionelen en optimaliseren van de netwerking; 4. het uitlokken van zelfdoding tegengaan; 5. aandacht voor specifieke doelgroepen. De volgende randvoorwaarden werden hierbij geformuleerd:
85
een facettenbeleid: samenwerking met andere beleidsdomeinen op Vlaams en op federaal niveau een locoregionale ondersteuning in de uitwerking waarbij de overlegplatforms geestelijke gezondheid, de Logo’s en de CGG suïcidepreventie werkers betrokken zijn een goede dataregistratie, opvolging en evaluatie van het actieplan tot slot zal het hele actieplan aangestuurd worden door een werkgroep: de Vlaamse werkgroep suïcidepreventie.
De voorbereiding van de gezondheidsconferentie suïcidepreventie van 17 december 2011 De voorbereidingen voor de tweede gezondheidsconferentie suïcidepreventie gingen eind 2010 van start, met het vaststellen van een naam, doel, datum en werkwijze om deze gezondheidsconferentie te organiseren. Omdat voor het beleidsthema geen partnerorganisatie bestaat, werd een samenwerkingsverband van experts in suïcidepreventie, het consortium, opgericht en gefinancierd voor een periode van 2 jaar. De kerntaak van het consortium is het inhoudelijk voorbereiden, begeleiden en verzorgen van het natraject van de gezondheidsconferentie. Het consortium rapporteert aan een bureau dat bestaat uit leden van het kabinet, het agentschap, de Vlaamse werkgroep suïcidepreventie en het consortium zelf. Het bureau zorgde voor afstemming met de Vlaamse werkgroep suïcidepreventie. Om een zo groot mogelijk draagvlak te creëren en zo veel mogelijk gebruik te maken van de kennis, ervaring en behoeftes die leven in het veld, werd het voorbereidend werk georganiseerd binnen drie werkgroepen, een voor universele, voor selectieve en een voor geïndiceerde preventie. De eerste voorbereidingen bestonden uit het oprichten van een forum en een website voor de gezondheidsconferentie. In maart werd een hoorzitting gehouden voor iedereen die een voorstel wilde indienen dat betrekking heeft op de preventie van suïcide. Dit leverde interessante contacten en inzichten op die verder werden beoordeeld binnen de voorbereidende werkgroepen van de gezondheidsconferentie. Binnen de werkgroep Universele Preventie kwamen behalve de bevordering van de geestelijke gezondheid, ook de beeldvorming, en het verbreden van sociale steun aan bod. Binnen de werkgroep Selectieve Preventie werd naast bestaande initiatieven, aandacht geschonken aan doelgroepen die aangegeven hebben dat ze nood hebben aan ondersteuning voor de preventie van zelfdoding. Dit is bijvoorbeeld het geval voor “Boeren op een Kruispunt”, Çavaria, bedrijfsgeneeskundige diensten... Van andere doelgroepen weten we uit de cijfers dat zij een groter risico lopen te komen overlijden door zelfdoding: hoogbejaarde mannen, jongeren, allochtonen.. ook zij kwamen aan bod in de voorbereiding van de nieuwe gezondheidsconferentie suïcidepreventie. De werkgroep Geïndiceerde Preventie besteedde vooral aandacht aan risicogroepen die nog niet eerder aan bod kwamen. Daarnaast klinkt de vraag om suïcidepreventie nog verder te integreren in de maatschappij. Er wordt gedacht aan een multidisciplinaire richtlijn voor kwaliteitsvolle zorg, of nog verder, aan een multidisciplinaire richtlijn. In de werkgroepen zaten vertegenwoordigers van het consortium, het agentschap, de huidige projecten, de CGG, de Logo’s, Vigez, het steunpunt algemeen welzijn, het netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, Boeren op een kruispunt, bedrijfsgeneeskundige diensten , apothekers (VAN), holebi’s en transgenders (Çavaria), de VVGG, Eetexpert, Plan vzw, Lucas, Domus Medica, UZ Brussel, Universiteit Gent, overlegplatforms GGZ, CGG Brugge, Ga voor Geluk, de FOD Volksgezondheid en de VAD.
86 Uiteraard was voor de tweede gezondheidsconferentie de evaluatie van de realisatie van de eerste gezondheidsdoelstelling en het bijhorend actieplanactieplan heel belangrijk. Die evaluatie wordt verder beschreven onder punt 4 b). De voorgestelde preventiestrategieën werden op hun wetenschappelijke evidentie onderzocht en ook de keuze van de genoemde kwetsbare groepen (waarvoor Vlaamse cijfers beschikbaar zijn), werd wetenschappelijk onderbouwd. De gezondheidseconomische onderbouw van de keuze van de preventiestrategieën gebeurde op basis van een analyse en evaluatie van acties die passen binnen een bepaalde strategie. Meer informatie over beide gezondheidsconferenties kan u vinden op de website van het agentschap.
3. Beschikbare cijfers: a) Cijfers met bronvermelding en periode of datum; 1.
De evolutie van het aantal zelfdodingen:
De eerste gezondheidsdoelstelling zelfdoding en depressie bepaalde dat sterfte door zelfdoding bij mannen en vrouwen tegen 2010 verminderd moet zijn met 8% ten opzichte van 2000. In absolute aantallen werden 1081 overlijdens door zelfdoding voorspeld tegen 2010. Deze doelstelling werd gerealiseerd, in 2010. In 2011 stierven 1.152 Vlamingen door zelfdoding. Bijna 3 op de 4 van hen waren mannen: 820 mannen tegenover 332 vrouwen. In vergelijking met het jaar ervoor, overleden in 2011 6% meer mannen, en 13% meer vrouwen door zelfdoding. In absolute cijfers is daarmee ook de vorige doelstelling (-8%) niet meer gehaald.
In 2010 was nochtans de eerste doelstelling wel gehaald.
In vergelijking met 2000 is het aantal suïcides in 2011 slechts gedaald met 3% bij mannen en zelfs gestegen met 1 overlijden bij vrouwen.
Wanneer we ook rekening houden met de veranderende leeftijdsverdeling, waren er in 2011 wel minder overlijdens dan in 2000. Dit is het gestandaardiseerd aantal overlijdens door zelfdoding op basis van de Europese standaardbevolking).
Voor mannen stellen we voor 2011 een daling van 12% vast ten opzichte van het gestandaardiseerde aantal overlijdens in 2000. Dat is nog niet de vooropgestelde 20% maar wel al een statistisch significant verschil.
Voor vrouwen daalde het gestandaardiseerde aantal overlijdens in 2011 met 5 % ten opzichte van 2000. Ook bij vrouwen is de doelstelling nog niet gehaald als we rekening houden met de leeftijd. Het verschil is bovendien niet significant.
87
Aantal zelfdodingen 2000 Aantal zelfdodingen 2010 Aantal zelfdodingen 2011 streefcijfer 20%(2020)
Mannen aantal Europees overlijdens gestandaardiseerd aantal overlijdens (per 100.000 inwoners) 843 26,8
Vrouwen aantal overlijdens
331
Europees gestandaardiseerd aantal overlijdens (per 100.000 inwoners) 10,0
772
22,7
294
8,3
820
23,6
332
9,5
674
21,5
265
8,0
Bron: Alle sterftecertificaten, Vlaams Gewest, 2000, 2006 & 2011
De daling van het aantal overlijdens is dus veel minder uitgesproken in absolute aantallen. In het gestandaardiseerde ratio (per 100.000 inwoners) wordt rekening gehouden met de leeftijdsverdeling in de bevolking. De daling in gestandaardiseerde cijfers, blijkt dan veel sterker dan die in absolute aantallen. Dit komt omdat toch een aanzienlijk aantal suïcides gepleegd wordt door ouderen. En net deze bevolkingsgroep wordt steeds groter. Door standaardisatie wordt dit effect weggewerkt, en valt het gestandaardiseerd aantal zelfdodingen lager uit dan het absoluut aantal zelfdodingen. Het aantal suïcides is bijna altijd onderschat. Het is immers niet altijd duidelijk of het om een ongeval, een suïcide of een moord gaat. Bijvoorbeeld, indien iemand sterft na een val, is het soms niet duidelijk of de overledene per ongeluk viel, zelf sprong, of door iemand geduwd werd. Die overlijdens worden samengeteld onder de noemer "sterfte waarvan de intentie niet kan bepaald worden". Vermoedelijk betreft het merendeel van deze sterftegevallen suïcides. Uit een vergelijkende studie (Reijnders et al, 2009) 20 blijkt 20Onderzoek
naar verklarende factoren voor de verschillen in suïcidecijfers in Vlaanderen in vergelijking met Europese landen, Reijnders, A., van Heeringen. C., De Maeseneer, J. en Van Audenhove, C., 2009, Steunpunt WVG: LEUVEN
88 wel dat de onbepaalde intenties ook in andere landen apart worden gehouden van de eigenlijke registraties van het aantal zelfdodingen. De betrouwbaarheid van de registratie van zelfdoding wordt hierdoor niet in vraag gesteld en is ook geen verklaring voor hogere, dan wel lagere cijfers in de ons omringende landen.
2. Sterftecijfers naar geslacht en leeftijd Suïcide komt zowel bij vrouwen als bij mannen op relatief jonge leeftijd voor. De helft van de zelfdodingen gebeurt bij mannen en vrouwen jonger dan 51 (mediaan) jaar. Het aantal verloren potentiële jaren door suïcide is daarom hoog. Het grote aantal overlijdens op relatief jonge leeftijd zorgt ervoor dat suïcide voor bijna evenveel verloren jaren verantwoordelijk is als longkanker of ischemische hartziekten. Het aantal doden door longkanker en ischemische hartziekten ligt nochtans respectievelijk 3 en 4 keer hoger dan het aantal suïcides. 31 tot 39 per 100.000 mannen in de leeftijdscategorieën tussen 35 en 64 jaar pleegden suïcide in 2011. Bij ‘actieve’ mannen tussen de 40 en 44 jaar steeg het aantal zelfdodingen zelfs ten opzichte van het jaar 2000. Deze stijging zien we oevrigens ook bij mannen tussen de 50 en 65 jaar. Zoals in vorige jaren, stierven hoogbejaarde mannen (80 jaar of ouder) nog vaker dan ‘actieve’ mannen door zelfdoding. De cijfers bij deze oudere mannen liggen wel beduidend lager dan in 2000. Voor alle leeftijden zijn de vrouwelijke suïcidecijfers lager dan die van de mannen van dezelfde leeftijd. Bij vrouwen ouder dan 20 jaar varieert het suïcidecijfer tussen 6 en 20 op de 100.000 vrouwen. Het gestandaardiseerd aan tal overlijdens is bij vrouwen nagenoeg hetzelfde als in het jaar 2000. Voor de verschillende leeftijdsgroepen zien we wel verschuivingen. Stijgingen zien we vooral in de groep tot 25 jaar, dan tussen de 45 en 55, en verder, tussen de 65 en 75. In alle andere leeftijdscategorieën zien we juist een daling ten opzichte van het jaar 2000. Onderstaande grafiek toont deze evolutie voor mannen en vrouwen.
89 Evolutie leeftijdsspecifieke sterftecijfers door suïcide (per 100.000 inw.), mannen en vrouwen, Vlaams Gewest, 2000 versus 2011 100 mannen 2000 mannen 2011
90 80
vrouwen 2000 vrouwen 2011
Leeftijdsspecifiek sterftecijfer (1/100.000 inwoners)
70 60 50 40 30 20 10
85+ jaar
80-84 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
0
Bron: sterftecertificaten alle overlijdens, Vlaams Gewest, 2000 en 2011 De overlijdens door zelfdoding bij jongeren zijn gelukkig eerder zeldzaam. In 2011 stierven in totaal 5 jongeren onder de 16 jaar door zelfdoding. Door dit geringe aantal is het ook niet mogelijk uitspraken te doen over meer zelfdodingen bij jongeren, hoewel dit door de het effect van deze sterftes in de media soms wel zo lijkt. Onderstaande tabel geeft de evolutie van het aantal overlijdens door zelfdoding voor de leeftijdsgroep – 16 jaar weer, sinds het jaar 2000:
Vlaams actieplan suïcidepreventie Basistelling gezondheidsdoelstelling I Start VAS I Einde VAS I
Jaar 2000
Aantal sterftes < 16 jaar 4
2006 2010
6 8
Meest recente cijfers
2011
5
3.
Sterftecijfers naar zorgregio21
De dalingen in het aantal zelfdodingen blijken niet lineair en niet gelijkmatig verdeeld over de zorgregio’s. Het aantal zelfdodingen bij vrouwen was in 2006 lager dan in 2007, 2008 en 2009, en ondanks de grote daling in het aantal zelfdodingen bij mannen, blijkt het aantal overlijdens door zelfdoding in Kortrijk en Oostende juist gestegen. Om deze regiokaarten samen te stellen werd het aantal sterftes door zelfdoding per zorgregio samengeteld over een aantal jaren, om zo regionale verschillen zichtbaar te kunnen maken. 21
Bron: Agentschap Zorg en Gezondheid, afdeling I & O, 2009, meest recente regionale verdeling.
90
91 4.
het aantal suïcidepogingen22
Het ondernemen van een suïcidepoging heeft een grote voorspellende waarde voor toekomstig suïcidaal gedrag. Het risico om uiteindelijk te komen overlijden door zelfdoding is bij mensen die al een poging hebben ondernomen zeer groot. Sinds 1998 registreert de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de universiteit Gent de frequentie van suïcidepogingen en de kenmerken van suïcidepogers die gezien werden op de spoedopname-dienst. In het kader van het eerste Vlaams Actieplan Suïcidepreventie (2006 – 2010)[1] wordt vanaf 2007 deze registratie van suïcidepogingen verzameld a.d.h.v. het Instrument voor Psychosociale Evaluatie en Opvang (IPEO23). De informatie die nu verzameld wordt bevat niet alleen epidemiologische gegevens, maar ook data in verband met het suïcidaal proces, de psychiatrische voorgeschiedenis, de belangrijkste life-events, de suïcidale intentie, de motieven voor de poging, en het uiteindelijke behandelplan na het ontslag op de spoedopname. In de registratie van het aantal suïcidepogingen wordt onderscheid gemaakt tussen het aantal pogingen (event-based, of EB) en het aantal pogingen door dezelfde persoon (person-based, of PB). Een aantal mensen werd namelijk in hetzelfde jaar meer dan één keer (in hetzelfde ziekenhuis) opgenomen na een poging tot zelfdoding. In 2012 werden bij de deelnemende ziekenhuizen 1998 suïcidepogingen geregistreerd bij 1931 personen. Het gemiddelde van de totale PB rates gedurende de voorbije veertien registratiejaren bedraagt 162/100.000 inwoners. Wanneer de PB-rate van 2012 vergeleken wordt met die van 2011 blijkt dat er een daling is van 11,2%. Deze daling is echter niet significant. Figuur: Person-based rate-evolutie van suïcidepogingen per 100.000 inwoners in Vlaanderen, volgens geslacht, 1999-2012 240 220 200 180 160 140 120 100
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Mannen 131 132 109 133 102 123 144 Vrouwen 200 220 185 214 168 179 188 Totaal 165 175 146 172 135 151 165
2006 124 184 154
2007 145 210 168
2008 147 233 192
2009 124 196 160
2010 2011 2012 128 143 143 169 202 182 150 179 159
Bron: Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, Universiteit Gent, jaarverslag 2012. Dit instrument werd ontwikkeld door de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek (UGent) in samenwerking met Sein – Instituut voor Gedragswetenschappen (UHasselt) & het Project Zelfmoordpreventie van Vlaanderen (CGGZ). Het is terug te vinden op: www.eenheidvoorzelfmoordonderzoek.be. 22 23
92 De EB-rates volgen nagenoeg dezelfde evolutie als de PB-rates. De gemiddelde EB-rate voor Vlaanderen, berekend over de laatste veertien jaar, bedraagt 170/100.000 inwoners. Ten opzichte van 2011 is de EBrate van 2012 11,5% gedaald. Deze daling is ook niet significant. Figuur: Event-based rate-evolutie van suïcidepogingen per 100.000 inwoners in Vlaanderen, volgens geslacht, 1999-2012 260 240 220 200 180 160 140 120 100
1999 2000 2001 2002 2003 Mannen 139 138 112 148 108 Vrouwen 209 233 190 226 182 Totaal 173 185 150 186 145
2004 127 190 158
2005 153 200 176
2006 2007 2008 129 151 148 199 224 243 164 178 197
2009 127 202 165
2010 2011 2012 129 146 145 177 208 187 153 183 162
Wanneer we abstractie maken van deze rates, dan betekent dit in absolute cijfers dat in 2012 naar schatting 10330 pogingen voorkwamen in Vlaanderen, wat neerkomt op ongeveer 28 suïcidepogingen per dag. Het aantal suïcidepogingen is net als het aantal overlijdens door zelfdoding, beduidend hoger in het westen (West- en Oost-Vlaanderen) dan het oosten van Vlaanderen (Vlaams-Brabant, Antwerpen en Limburg). Onderstaande kaart illustreert deze verdeling: Figuur 8: Overzicht van geografische EB-rates distributie per provincie (per 100.000 inwoners), 2012
143 174 222 102
123
In tegenstelling tot het aantal overlijdens door zelfdoding, ondernemen meer vrouwen dan mannen een poging tot zelfdoding (1,5:1).
93 Het hoogste absolute aantal suïcidepogers was tussen de 45 en 49 jaar oud. Dit is gelijk aan de bevindingen in 2011 en geldt zowel voor vrouwen als voor mannen. Onderstaande grafiek geeft de leeftijdsverdeling naar geslacht, 2012:
Na een poging tot zelfdoding blijkt het suïcidaal gedrag en de gedachten daaraan niet verdwenen te zijn. Bijna de helft van de suïcidepogers (45.1 %) had ten tijde van een eerste evaluatie na opname (afname IPEO 1) zwakke tot sterke gedachten om zichzelf opnieuw te verwonden of te beschadigen. Bijna de helft van hen (43,8 %) gaf aan reeds te hebben nagedacht over hoe ze zichzelf zouden kunnen verwonden of beschadigen. 12 % rapporteerde hieromtrent gedetailleerde plannen. Tijdens IPEO 2 rapporteerde nog bijna vier op tien patiënten (31,7%) gedachten aan zelfbeschadiging. Minder dan de helft van hen (40,2 %) had reeds nagedacht over de manier waarop, evenwel zonder de details uit te werken. 11,6 % had de details echter reeds uitgewerkt en goed geformuleerd. Onderstaande figuur toont aan in welke mate er sprake is van suïcidale ideatie na een poging:
94 Diagnose: Bijna één derde van de patiënten (28,3 %) bij wie een probleemomschrijving werd geformuleerd, kreeg de DSM As I-diagnose “stemmingsstoornis”. Bij 23,9% van de patiënten werd een al of niet uitgestelde As II-diagnose geformuleerd. Methode: Meer dan drie op vier suïcidepogingen (79,2%) gebeurden net als in voorgaande jaren aan de hand van zelfvergiftiging (medicatie en/of pesticiden, chemicaliën of andere schadelijke stoffen), 16,6% van de patiënten verwondde zichzelf, en slechts 4,2% hanteerde beide methodes. Significant meer vrouwen dan mannen vergiftigden zichzelf. Bij de afname van het IPEO werd er ook telkens nagegaan of er alcohol werd gebruikt tijdens de suïcidepoging. 29, 1% van de suïcidepogers hadden alcohol ingenomen tijdens hun poging. Er waren meer mannen dan vrouwen die alcohol hadden gebruikt.
Burgerlijke staat: Uit de literatuur blijkt dat alleenstaanden, personen die gescheiden zijn en alleenwonenden een risicogroep vormen voor suïcidaal gedrag. Net zoals in de voorgaande jaren, met uitzondering van registratiejaar 2006, maakten ongehuwden in huidig onderzoek de grootste subgroep (38,8%) uit onder suïcidepogers die op een Vlaamse spoedopnamedienst werden aangemeld. Mannen zijn vaker (43 %) ongehuwd dan vrouwen (36 %). Economische situatie: Het merendeel van de suïcidepogers behoorde tot het economisch inactieve deel van de bevolking (42.7 %), of was werkloos (13,9 %). De groep economisch inactieven bestond voornamelijk uit personen die invalide verklaard werden (45,5%) en studenten (29,3%). De overige 24,2% was economisch inactief omwille van pensioen. De suïcidepogers verschillen hierin van de algemenen bevolking. De algemene werkloosheidsgraad in Vlaanderen bedroeg 4,6% in (2012), bij de Vlaamse suïcidepogers was dit 13,9 %. De algemene werkzaamheidsgraad (71,1% in het eerste kwartaal van 2012), is daarentegen relatief hoger dan die van de Vlaamse suïcidepogers (43,3%). Voorgeschiedenis: Wanneer de patiënt voorafgaand aan de huidige poging reeds een suïcidepoging ondernam, verhoogt dit de kans op een nieuwe poging. Hoe meer pogingen, hoe groter het risico. Voor de helft (54,7%) van de geregistreerde pogingen was dit de eerste suïcidepoging. Ongeveer een kwart van de suïcidepogers (24,2%) had reeds één eerdere poging ondernomen, 7,3% twee, 4,0% drie en 8,7 % reeds vier of meer eerdere pogingen. 1,1% had één of meerdere voorgaande pogingen ondernomen, maar het aantal was onduidelijk. Middelenmisbruik: Bij meer dan één derde van de patiënten (37,6 %) was er, op basis van de CAGEAID, sprake van “mogelijk alcohol- en/of middelenmisbruik” (7,1%) of “waarschijnlijk misbruik”
95 (29,5%). “Mogelijk misbruik” en waarschijnlijk misbruik” kwamen vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Ervaren problemen: onderstaande figuur illustreert de grote verscheidenheid aan problemen die mensen ervaren. 18,1 % rapporteerde een traumatische gebeurtenis of het overlijden of ernstige ziekte van een belangrijke ander (18,8 %) aangegeven als ervaren probleem.
Wanneer gevraagd wordt naar de motieven voor de suïcidepoging, wordt “ik wilde sterven” (47,3 %) het meest frequent gerapporteerd, onmiddellijk gevolgd door “de situatie zo ondraaglijk vinden dat men niets anders wist te doen” (44,7 %). Ook “weg willen uit een onmogelijke situatie” (39,4%) en “vreselijke gedachten” (24,8%) werden frequent aangevinkt. In de literatuur wordt aangegeven dat mensen met interne motieven (o.a. vreselijke gedachten, weg willen, ondraaglijke situatie) en met het doodsmotief “willen sterven” sterker geassocieerd worden met een risico op herval dan wanneer ze extrapunitieve motieven hebben (o.a. liefde tonen, iemand bang maken). Minder dan één op tien patiënten (7,7 %) werd vanuit de spoeddienst niet doorverwezen voor verdere behandeling. Bij de overige patiënten werd een doorverwijzing naar een residentieel en/of een ambulant zorgtraject geregistreerd. We weten echter nog maar weinig van het vervolg op deze opname en de effecten daarvan op recidief suïcidepogingen. De vraag stelt zich bijvoorbeeld in welke mate verwijzing naar ambulante zorg gebeurt en in welke mate gevolg gegeven wordt aan een dergelijke verwijzing en aan de behandeling nadien. 5.Gegevens over de geestelijke gezondheid van de Vlaamse bevolking24 Volwassenen: De gezondheidsenquête geeft informatie over zelfgerapporteerde gedachten aan zelfdoding. Uit de meest recente cijfers (2008) weerhouden we dat één op de tien volwassenen er al ooit aan gedacht heeft zichtzelf te doden. In grote steden, zoals bijvoorbeeld Antwerpen of Gent, loopt dit op tot een op zes. Hoger opgeleiden denken minder vaak aan zelfdoding dan mensen die minder hoog opgeleid zijn. In het algemeen was de mentale gezondheid van de Vlamingen iets lager in 2008 dan in 2004. Dit is echter enkel significant voor het psychologisch onwelbevinden. De prevalentie van ernstige mentale problemen (GHQ-score van 4 of meer), van symptomen voor recente mentale stoornissen en de zelfgerapporteerde jaarprevalentie van depressie verschilde niet significant met 2004, na controle voor leeftijd en geslacht. Globaal genomen zijn de zelfgerapporteerde psychische problemen het hoogst in de leeftijdscategorie van 24
Meest recente gegevens Gezondheidsenquête 2008
96 15 tot 24 jarigen, en dalen deze gedurende de levensloop. In de leeftijd van 55 tot 64 jaar zijn de psychische problemen het laagst. 15 % van de Vlaamse vrouwen rapporteren depressieve problemen, tegenover 5 % van de Vlaamse mannen. Het verschil tussen mannen en vrouwen is hiermee significant. Ook het opleidingsniveau speelt een rol, hoger opgeleide mannen en vrouwen rapporteren minder depressieve klachten. De gezondheidsenquête peilt behalve naar depressieve klachten ook naar andere emotionele problemen. De belangrijkste conclusies over recente emotionele problemen (angst, depressie, somatisering, slapeloosheid) zijn dat vrouwen meer emotionele problemen hebben dan mannen en dat het hebben van emotionele problemen samenhangt met de opleidingsgraad. Deze problemen komen meer voor in de stedelijke gebieden. Emotionele problemen komen relatief minder voor in het Vlaams Gewest dan in de twee andere gewesten van het land. De prevalentie van emotionele problemen blijft in België, maar ook op het niveau van Vlaanderen en Wallonië, tussen 2001 en 2008 vrij constant (behalve voor de depressieve problemen, die sinds 2004 zijn gestegen). In Brussel is de prevalentie van al de vermelde problemen in 2008 toegenomen in vergelijking met 2004. Jongeren25: Jongeren geven aan dat ze in het algemeen zeer tevreden zijn met hun leven. Meisjes zijn iets minder tevreden dan jongens en zijn jongeren bovendien meer tevreden naarmate ze hoger opgeleid zijn. In 2010 was dit verschil zowel bij jongens als bij meisjes significant. 2002 100
90 91 92
88 89 91
86 89 87
2006
2010 88 91 94
82 87 87
79 83 79
80
60
40
20
0 ASO
TSO
BSO
ASO
TSO
BSO
Tegelijkertijd denken jongeren redelijk vaak aan zelfdoding. Dit is voor meisjes (20%) vaker het geval dan voor jongens (15,2 %):
25
Meest recente gegevens HBSC studie, 2010.
97
30
13-14 jaar
25
15-16 jaar
20
17-18 jaar 21
15 10
14
15
16
17 14
22
20
19
20
meisjes 2006
meisjes 2010
19
14
5 0 jongens 2006
jongens 2010
Bij jongeren werd vanaf de derde graad ook bevraagd of zij al eens opzettelijk teveel pillen geslikt hebben of zichzelf op een andere manier geprobeerd hebben te beschadigen (bijvoorbeeld met een mes). 8,4% van de bevraagde jongeren zegt van wel. In 2006 was dit 7,7%. 6,5% van de bevraagde 17- tot 18-jarigen meldde dit reeds meerdere keren gedaan te hebben. In 2006 was dit 9. Dit komt ook vaker voor bij meisjes, en ook in meerdere mate in het beroepsonderwijs en het technisch secundair onderwijs. In de HBSC studie wordt ook elke vier gepeild naar de mate waarin er voor jongeren stigma’s kleven aan geestelijke gezondheidsproblemen. Meer jongens dan meisjes zijn geneigd om te stigmatiseren omwille van een depressie.
b) Planning met betrekking tot monitoring en update cijfergegevens 1. Cijfers zelfdoding De verwerking van de sterftecertificaten duurt meer dan een jaar. De sterftecijfers door zelfdoding in 2011 werden pas recent gepubliceerd. De sterftecijfers over 2012 zullen tegen het einde van 2014 beschikbaar zijn. 2. Cijfers suïcidepogingen De rapportage over het aantal pogingen tot zelfdoding in Vlaanderen wordt jaarlijks uitgegeven door de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de Universiteit van Gent. De gegevens over 2013 zullen in september van dit jaar (2014) overgemaakt worden aan het agentschap. 3.andere cijfers De gezondheidsenquête werd in 2013 opnieuw afgenomen en de resultaten daarvan zullen eind 2014 beschikbaar zijn. De HBSC studie zal pas in 2014 worden hernieuwd.
4. Uitvoering: stand van zaken a) Overzicht initiatieven De portaalsite www.zelfmoord1813.be
98 www.zelfmoord1813.be is het nieuwe platform dat een integraal en overkoepelend aanbod suïcidepreventie heeft. Alle betrokken organisaties (zie hierna) werken hier samen. Het doel van het platform is om voor de gebruiker een overzichtelijk en laagdrempelig aanbod te bieden. De eerste versie werd gelanceerd in november 2013. Het platform bevat toegang tot het nummer 1813, de chat van zelfmorod1813, informatie over de aard en de mate waarin zelfdoding voorkomen, de mediarichtlijnen, mediacontacten, informatie en toegang tot zorg voor nabestaanden, voor suïcidepogers en informatie over de vormingen voor intermediairen. De bevordering van de geestelijke gezondheid (www.fitinjehoofd.be, www.preventiecoaches.be) en toeleiding naar informatie over geestelijke gezondheid en de mogelijke zorg (www.geestelijkgezondvlaanderen.be) werden niet in het platform geïntegreerd, omdat de aanleiding voor het bezoeken van zelfmoord1813 steeds “suïcide” in al zijn vormen moet zijn. Het gaat dus in eerste instantie over geïndiceerde suïcidepreventie. In 2014 wordt een 2e fase van www.zelfmoord1813.be gelanceerd, waarin het aanbod suïcidepreventie in hoge mate universeel wordt voorgesteld. Er zal geen sprake meer zijn van individuele websites, waar de gebruiker langs moet surfen. De bevordering van de geestelijke gezondheid in de bevolking: In 2009 werd de campagne Fit In Je Hoofd (FIJH opnieuw gelanceerd en richt zich op de bevordering van de geestelijke gezondheid en zelfeducatie over problemen met de geestelijke gezondheid. In de eerste drie maanden van die campagne kende de website van Fit In Je Hoofd door 125.000 mensen bezoekers. De Fit In Je Hoofd campagne werd uitgebreid met zowel een versie die is gericht op gebruik door jongeren als een versie die bruikbaar is voor mensen die leven in kansarmoede. De Fit In Je Hoofd campagne, gericht op mensen die leven in kansarmoede, kreeg de naam Goed Gevoel Stoel (GGS). Anders dan bij Fit In je Hoofd steunt de Goed Gevoel Stoel op 4 pijlers in plaats van de 10 tips van FIJH. Het programma bestaat uit groepssessies, onder begeleiding van een hulpverlener die gevormd is in het gebruik van de GGS door Vigez. De Goed Gevoel Stoel wordt sinds 2010 gebruikt. Voor jongeren werd de Fit In Je Hoofd –versie gepresenteerd als website. Deze heet NokNok en maakt ook gebruik van 4 pijlers in plaats van 10 stappen. Binnen de 4 adviezen worden probleemclusters gepresenteerd die aansluiten bij de leefwereld van jongeren. Vigez heeft hiervoor contact opgenomen met jongerenorganisaties. De thema’s werden bepaald na focusgesprekken. De verschillende organisaties werden vooral betrokken om zowel de inhoud af te stemmen als een draagvlak te creëren voor verdere implementatie. Behalve bekendmaking via scholen en aansluiting bij de preventiecoaches kunnen ook andere kanalen aangeboord worden. Vigez stelde een gefaseerd implementatieplan voor met een eerste lancering in 2011, op de wereld dag voor de preventie van zelfdoding. Als stakeholders werden partners uit het jeugdwerk gecontacteerd. Voor de bekendmaking werden promotiematerialen als posters, postkaarten, een banner, e-mailsignering, een PowerPointpresentatie en tekstjes voor jongeren en intermediairen opgemaakt. Op 21 september 2011 werd de website tijdens een persconferentie in de Ursulinenschool in Mechelen gelanceerd. Om NokNok in 2012 opnieuw in de kijker te zetten werd de wedstrijd “pimp jouw jeugdlokaal”, gericht op jeugdbewegingen, georganiseerd. Meter en gezicht van de campagne werd Eline De Munck. De wedstrijd werd bekend gemaakt via een babbelbox tijdens jeugdevenementen, verspreiding van flyers naar Logo’s en andere partners, via een facebook pagina, een artikel in Joepi magazine en mailings. Jeugdwerk is een nieuw netwerk voor Logo’s, Vigez heeft daarom lokale en Vlaamse partners in jeugdwerk, onderwijs en hulpverlening in kaart gebracht. De winnaar van de “Pimp jouw jeugdlokaal” wedstrijd werd op 10 oktober jl bekendgemaakt. De wedstrijd en de website van NokNok kregen veel aandacht in de regionale – en jongerenpers. In 2012 werd ook een inspiratiegids voor jeugdorganisaties en lokale besturen uitgewerkt. Aan de hand van de activiteitenlijsten van NokNok werden vervolgens vormingen georganiseerd over geestelijke gezondheidsbevordering, bedoeld voor jeugdleiders, vrijwilligers en jeugdwerkers. Alle materialen, de inspiratiegids en de vormingen werden steeds met de betrokken stakeholders opgesteld en bijgeschaafd. De jeugdbewegingen werd steeds om feedback gevraagd, zodat de materialen zeker aan zouden sluiten bij de doelgroep. De vormingen werden inmiddels uitgetest en zullen vanaf begin dit jaar doorgaan. In 2013 werd een nieuw, drie-jarig project gegund aan VIGeZ, voor het blijvend versterken en onderhouden van Fit In Je Hoofd als overkoepelende methodiek, voor de verdere implementatie van NokNok, Fit In je Hoofd en de Goed gevoelstoel. Daarnaast werd de Zilverwijzer als methodiek ontwikkeld en in piloot uitgetest.
99 Met betrekking tot Fit In Je Hoofd werd in 2011 via een online enquête de gebruikersgegevens en de tevredenheid van de gebruikers geanalyseerd. Ook werd gevraagd naar de mate waarin de gebruikers zich de adviezen herinneren én in welke mate men denkt iets met deze adviezen te gaan doen. Deze resultaten waren positief, maar geven geen uitsluitsel over de effectiviteit van Fit In Je Hoofd als interventie om de geestelijke gezondheid te verbeteren. Recente gebruiksgegevens en bezoekersaantallen voor de verschillende methodieken geven een idee over de implementatiegraad of de mate waarin de methodieken gebruikt worden: Fit In je Hoofd kent in zijn huidige vorm nog steeds een ruime belangstelling. Het maandelijks aantal unieke bezoekers is steeds om en nabij de 10.000. De facebook pagina is niet zo in trek, Fit In Je Hoofd heeft nog maar 295 vrienden. Ter vergelijking: de NokNok facebook pagina heeft 840 vrienden. De NokNok website wordt dan weer minder bezocht dan die van Fit In Je Hoofd, gemiddeld 1400 unieke bezoekers per maand. In 2013 werden al 70 trainers opgeleid om de Zilverwijzer te gebruiken. Voor de Goed Gevoelstoel werden in totaal 326 trainers opgeleid, waarvan 44 in 2013. Het totaal aantal deelnemers aan de Goed Gevoelstoel, dwz het aantal mensen in kansarmoede die deelnemen, is moeilijk op te volgen, omdat niet elke reeks sessies met de Logo’s wordt georganiseerd. Tot einde 2012 werden gegevens van 357 deelnemers verzameld. De Fit In Je Hoofd Carrousel is ontwikkeld voor lokale besturen. De methodiek is zo opgevat dat deze zowel onder de vlag van Gezonde Gemeente, als ook los daarvan kan worden geïmplementeerd. De disseminatie van de FIJH Caroussel is nog maar net gestart, maar de eerste gemeenten (7) hebben zich al aangemeld. De zelftest Fit In je Hoofd zal in de loop van 2014 opnieuw worden ontwikkeld. Hiertoe werd in 2013 een overheidsopdracht uitgeschreven om de licentie voor toepasselijke vragenlijsten aan te besteden. Er werd een overeenkomst gegund voor de vragenlijsten VK + en P3. De vragenlijst VK+ peilt naar de veerkracht en de P3 schaal, Portzky’s palliatieve schaal, peilt naar de wijze waarop mensen om gaan met ervaren stress. Het gaat daarbij om de mate waarin mensen al dan niet gezonde coping mechanismen gebruiken. De gezonde coping mechanismen vallen mooi samen met de tips in Fit In Je Hoofd, terwijl het kunnen ombuigen van ongezonde coping, aanknopingspunten geeft voor het verbeteren van de veerkracht, en dus, het voorkomen van geestelijke gezondheidsproblemen. Verder maakt de nieuwe Zelftest gebruik van webtools om de interactiviteit te kunnen verhogen. Te denken valt aan het registreren van positieve copingmechanismen, het bijhouden van een dagboek, etc. de nieuwe versie van de website en zelftest Fit In Je Hoofd zullen eind 2014 in pilootversie worden gelanceerd. Een definitieve lancering is voorzien begin 2015. Nog gedeeltelijk binnen deze strategie (en gedeeltelijk binnen de 5e strategie), past het project preventiecoaches geestelijke gezondheid in middelbare scholen. Het doel van dit project is om scholen te begeleiden in het voeren van een op geestelijke gezondheid gericht beleid, met aandacht voor vroege detectie en een goede doorverwijzing van leerlingen met problemen. Uit de grote interesse van de scholen blijkt dat we hiermee beantwoorden aan een reële vraag. Dit project liep tot september 2012. In het besluit van de Vlaamse Regering dat de subsidie voor dit project regelde, werden een aantal evaluatiecriteria bepaald: 1. Alle scholen moesten worden uitgenodigd tot deelname aan het project: dit is gebeurd; 2. In ten minste 25 % werd een overleg gepland: dit is gelukt in 297 scholen (27, 2 %). 3. In 25 % van de deelnemende scholen diende een stuurgroep opgericht te worden: dit werd in 100 % van de deelnemende scholen gerealiseerd. Het CLB diende bij voorkeur deel uit te maken van deze stuurgroepen, dit is in meer dan 80 % van de gevallen gelukt. 4. In tenminste 15 % van de deelnemende scholen diende de matrix als instrument geïmplementeerd te worden: dit lukte eveneens in alle deelnemende scholen;
100 5. De tevredenheid over het project diende nagegaan te worden. De scholen zijn over het algemeen over zowel de begeleiding door de preventiecoaches als over het project zelf tevreden. 6. Ook de uitval van scholen, de reden om niet deel te nemen aan dit project, werd nagegaan. 838 scholen besloten niet in te stappen in het project. Een beperkt deel van deze nietdeelnemende scholen (152) vulden hierover een vragenlijst in. Hieruit bleek dat bijna 20 % van de scholen aangaf de informatie over het project niet te hebben ontvangen. De belangrijkste reden die scholen aangeven om niet deel te nemen is echter dat de werkdruk ook zonder dit project voor veel scholen al te hoog ligt. In overleg met de onderwijspartners werd aan dit project een vervolg gegeven, waarbij de schoolnabije diensten een nog grotere rol op zich nemen. De preventiecoaches hadden tot het einde van 2013 de opdracht om de CLB en PBD medewerkers te coachen in het toepassen van deze methodiek in het onderwijs. Door deze voortzetting van de samenwerking met de onderwijspartners werd geestelijke gezondheidsbevordering op school bespreekbaar en is er meer aandacht voor geestelijke gezondheidsproblemen en het risico op suïcidaal gedrag bij jongeren. Her vormingspakket dat de preventiecoaches opstelden, werd door 239 CLB medewerkers gevolgd. Door de vraag naar een blijvende ondersteuning wordt ook voor 2014 en 2015 in dit aanbod voorzien. De preventiecoaches en het vormingspakket zijn bereikbaar via de website: www.preventiecoaches.be. Binnen de tweede strategie, laagdrempelige telezorg, werd de werking van het Centrum ter Preventie voor zelfdoding, dat de zelfmoordlijn (7 dagen op 7, 24 uur per dag) en chatsessies verzorgt, duurzaam verankerd. In 2012 werd het CPZ erkend organisatie met terreinwerking, voor de preventie van zelfdoding door laagdrempelige telezorg. Hiervoor werd met hen een beheersovereenkomst gesloten voor 5 jaar. Het CPZ leverde een belangrijke bijdrage aan het nieuwe platform zelfmoord1813 en de totstandkoming van de samenwerking met Tele-Onthaal. Daarnaast maakt het CPZ, in samenwerking met de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de universiteit Gent, deel uit van de nieuwe partnerorganisatie VLESP, het Vlaams expertisecentrum voor suïcidepreventie. Ook in 2013 kwam het grootste deel van de oproepen binnen via de telefoon. Van de 11.302 oproepen werden er 9.626 telefonisch beantwoord, waren er 1.172 chatgespreken en 504 e-mails. Sinds de lancering van zelfmoord1813 en het verkorte nummer 1813 zien we een stijging van het aantal oproepen.
101 Bij de 9626 telefonische oproepen was de gemiddelde leeftijd 40 jaar, de gemiddelde gespreksduur is 25 minuten. 76 % van de oproepers belt voor zichzelf, de rest (24 %) belt voor iemand anders. De chatsessies bereiken beduidend meer jongeren dan de telefoondienst van de zelfmoordlijn. De gemiddelde leeftijd is hier 20 jaar. De duur van de chatsessies is maar liefst 68 minuten. 92 % van de chats worden voor de persoon zelf gevoerd. Dit jaar lanceerde het CPZ ook als piloot een email aanbod. 504 e-mails werden beantwoord. Hier was de gemiddelde leeftijd 23 jaar, en voerde men 83 % van de emailgesprekken voor zichzelf. E-mail blijkt laagdrempeliger te zijn dan chat en telefoon: oproepers die via e-mail de Zelfmoordlijn 1813 contacteren, geven aan dat ze bewust de keuze maken om niet te bellen of chatten. Mensen lijken het als nog anoniemer te ervaren. Al is het minder geschikt voor acute crisisvragen, voor ondersteunende gesprekken en oproepen voor derden blijkt het een zeer geschikt medium. In 2014 zal de email dienst verder geïntegreerd worden in de werking van het CPZ. Belangrijk is dat van alle oproepers 47 % aangeeft al langer dan een jaar aan zelfmoord te denken, en dat 32 % ook al een poging deed. Het CPZ zorgt voor toegankelijkheid. Via Google Adwords werden 476 zoekwoorden rond zelfdoding gekoppeld aan de advertentie van de Zelfmoordlijn 1813. Internetgebruikers die een zoekopdracht ingeven met zoekwoorden als bijvoorbeeld ‘hoe pleeg ik pijnloos zelfmoord’, worden daardoor naar de site van de Zelfmoordlijn 1813 geleid. In 2013 werden deze zoekwoorden 492.008 keer ingegeven. 18.205 keer werd doorgeklikt naar de website van de Zelfmoordlijn 1813 en dit terwijl zelfmoord1813 pas sinds november 2013 beschikbaar is. De websites www.preventiezelfdoding.be en www.zelfmoordlijn.be werden in 2013 door 71.745 unieke bezoekers bezocht, goed voor 100.572 pagina-weergaves. Dit is een stijging van 4,81% unieke bezoekers ten opzichte van 2012. De meest bezochte pagina’s zijn deze die naar de chat leiden, de crisispagina, en deze over hulp bieden aan derden. Sinds 13 november 2013 leidt de pagina van de Zelfmoordlijn 1813 naar www.zelfmoord1813.be. Inmiddels werken 80 vrijwilligers mee aan het beantwoorden van de zelfmoordlijn1813. Naast de vrijwilligers van het CPZ zetten ook de vrijwilligers van Tele-Onthaal zich in om de Zelfmoordlijn1813 (telefoon en chat) te bemannen. In het najaar kregen in elke provincie vrijwilligers van Tele-Onthaal een bijkomende vorming om mee te werken aan de Zelfmoordlijn1813. Een deel van de vorming werd gegeven door de stafmedewerkers van het CPZ. Vanaf november 2013 deden deze vrijwilligers van TeleOnthaal 1 telefoon- of chatbeurt per maand voor de Zelfmoordlijn1813. Ze worden hierin begeleid door de beroepskrachten van Tele-Onthaal. De derde strategie betreft de deskundigheidsbevordering van hulpverleners. Behalve een permanent aanbod via de suïcidepreventie werkers van de Centra voor Geestelijke Gezondheid werd speciaal voor huisartsen een vormingsprogramma ontworpen dat via internet te volgen is. Dit Itol werd echter onvoldoende gebruikt door reeds gevestigde huisartsen. Huisartsen blijken vooral in crisissituaties geïnteresseerd in vorming rond suïcidepreventie. Hiervoor werd speciaal voor huisartsen een hulpdienst opgericht binnen de werking van CPZ): advies suïcidepreventie huisartsen, ASPHA. Huisartsen kunnen sinds december 2010 16 uur per dag een beroep doen op deze telefonische dienstverlening. Daarnaast kunnen zij hun vragen ook per email stellen. Uit een recent persbericht van het CPZ over ASPHA blijkt dat huisartsen vooralsnog niet frequent een beroep doen op ASPHA, maar het aantal oproepen stijgt wel:
102
In 2013 werd een enquête afgenomen bij 443 hulpverleners om na te gaan hoe bekend ASPHA na drie jaar is bij haar doelgroep en hoe tevreden de gebruikers zijn over deze dienstverlening. Een vijfde van de bevraagde hulpverleners kende ASPHA en 15.6% van de hulpverleners die aangaven ASPHA te kennen, hadden er reeds gebruik van gemaakt. De meerderheid van de hulpverleners die ASPHA reeds gebruikt hadden, waren tevreden over deze dienst en zou er opnieuw gebruik van maken indien nodig. Eind 2011 werd de werking van de CGG suïcidepreventiewerkers uitgebreid. Met name door de extra taken die de suïcidepreventiewerkers kregen toebedeeld, en de nieuwe taken die in het kader van de gezondheidsconferentie verder werden uitgewerkt in het nieuwe Vlaams Actieplan Suïcidepreventie ontstond de nood aan mogelijkheden voor het verbeteren en uitbreiden van de deskundigheidsbevordering inzake suïcidepreventie. Deze uitbreiding werd inmiddels (vanaf 1 januari 2014) toegevoegd aan de enveloppefinanciering van de CGG. De CGG beschikken nu structureel over 15 VTE voor suïcidepreventie. Het project integrale zorg suïcidepogers (PIZS) werd de organisatie met terreinwerking voor de zorg voor suïcidepogers. De organisatie met terreinwerking Zorg voor Suïcidepogers (ZSP) zorgt voor het implmenteren van het IPEO (instrument voor psychosociale evaluatie en opvang) en werkt hiervoor samen met de CGG suïcidepreventiewerking en de EZO. Inmiddels werken 40 ziekenhuizen daadwerkelijk mee: Provincie
Ziekenhuizen
Meewerkende
%
Antwerpen
14
8
57 %
West-Vlaanderen
11
7
64 %
Vlaams- Brabant
7
6
100 %
Oost-Vlaanderen
15
13
86 %
Limburg
8
6
86 %
Brussel
1
0
0%
56
40
73 %
103 De implementatie van KIPEO is gericht op die hulpverleners die in contact kunnen komen met jonge pogers (de doorverwijzers), en de hulpverlenende instanties op eerste, tweede en derde lijn. Het gaat voor jonge pogers met andere woorden om een zeer complex netwerk, wat onderstaand schema illustreert.
In januari 2013 werd ook de toolkit voor jonge suïcidepogers gelanceerd, bestaande uit een brochure voor jongeren ‘On track again’ een voor ouders ‘Opnieuw Verder’ en bijhorende websites: www.ontrackagain.be en www.opnieuwverder.be. Deze laatste site bevat een stuk voor ouders en naasten en een stuk voor scholen. In 2013 waren er 1640 bezoekers op de ontrack website en op de opnieuwverder ouders: 591, opnieuwverder scholen: 374. De brochures werden op 10.000 exemplaren gedrukt en worden verspreid in samenwerking met de CGGSP werkers. Hulpverleners kunnen ze ook opvragen bij Zorg voor Suïcidepogers. Via de post werden een 1500 brochures verspreid. Ook op studiedagen waaraan de CGGSP medewerkers deelnemen en/of ZSP worden de brochures verspreid. Het project vroege detectie en interventie voor psychiatrische patiënten (VDIP). Psychoses en schizofrenie worden in verband gebracht met een hoog risico op zelfdoding. Door vroegdetectie en vroeginterventie is het de bedoeling zo veel mogelijk zelfdodingen te voorkomen. Hiervoor werden in verschillende regio’s in Vlaanderen pilootprojecten opgezet. Door de aard van de doelgroep is er een overlap met de artikel 107- projecten, waar door de manier van werken, het vermaatschappelijken van de geestelijke gezondheidszorg, ook vooral beroep op wordt gedaan door mensen die lijden aan een tot de psychosen behorende mentale stoornis. Daarnaast bleek er ook binnen de werking van de VDIP regioteams zelf een overlap tussen preventie, vroeg detectie en zorg. In het kader van de preventie van zelfdoding werd in 2012 een aanvang gemaakt met de reorganisatie van de VDIP werking, zodat behalve voor de groep schizofrenen, met een eerste psychose, ook ander groepen, waar het risico op zelfdoding minstens even groot is als bij schizofrenie, de VDIP werking onderzocht kan worden op de toepasbaarheid. Het is de bedoeling deze werking duurzaam verder te zetten voor wat betreft het aandeel preventie en vroegdetectie, en die te verankeren in de CGG suïcidepreventiewerking. Dit komt dan ook overeen met de functie 1a van de artikel 107 projecten. De doelstelling hierbij is het behouden van de aandacht voor deze en aanverwante doelgroepen binnen de suïcidepreventie (zowel qua vroegdetectie van
104 psychosen als suïcidepreventie bij (gekende) personen met een psychose), en het voorkomen van een overlap in zorgfinanciering. VDIP zal ook in 2014 worden gecontinueerd. Zorg voor nabestaanden, gecoördineerd door de Werkgroep Verder. Zij verzorgen een website met een forum en informatie voor nabestaanden, en minstens twee gespreksgroepen in elke provincie. Daarnaast verzorgt Werkgroep Verder de mediarichtlijnen en de opvolging van berichten over zelfdoding in de media. Met hen werd voor deze opdracht een beheersovereenkomst afgesloten voor vijf jaar, en is Werkgroep Verder voor deze periode erkend als organisatie met terreinwerking. Werkgroep Verder geeft vormingen over rouw na zelfdoding, voor nabestaanden en voor hulpverleners, over rouw op de werkvloer en over de mediarichtlijnen. Alle organisaties worden gevraagd de eigen vormingen te evalueren. De vormingen van Werkgroep Verder worden steeds als zeer positief ervaren (gemiddeld 7,8/10 voor de algemene vormingen en 8,3/10 voor de vormingen over rouwen op de werkvloer. De zorg voor nabestaanden bestaat onder meer uit het inrichten van gespreksgroepen. Het doel voor Werkgroep Verder is om in elke provincie tenminste 2 groepen aan te bieden. Er zijn er 14. De groep wordt in het algemeen begeleidt door iemand die zelf nabestaande is, met ondersteuning van professionele hulpverleners: Locatie
Aard Gespreksgroep
Leunt aan bij
1
Aalst
Open
CGG ZO Vlaanderen
2
Antwerpen
Gesloten
CAW De Terp
3
Brussel
Open
CAW Mozaiek
4
Diest
Open
CGG PassAnt en CAW Diest
5
Gent
Gesloten
CGG Eclips
6
Halle
Open
CGG De Poort-Ahasverus
7
Hasselt
Open
Similes
8
Kapellen
Gesloten
Gezinspastoraal
9
Kortrijk
Open
CGG Mandel & Leie
10
Leuven (twee groepen)
Open
CGG PassAnt
11
Noord-Limburg
Open
CGG LITP Noord-Limburg
12
Roeselare
Gesloten
Gezinspastoraal i.s.m. CGG Mandel & Leie
13
Sint-Niklaas
Open
CGG Waas en Dender
14
Turnhout
Gesloten
CGG Noorderkempen
Een belangrijk evenement is het onderhouden van contact met de doelgroep, door oa elk jaar de “dag van de nabestaanden” te organiseren. In 2013 namen 409 mensen deel, van wie 253 nabestaanden. Randvoorwaarden. De Vlaamse Werkgroep Suïcidepreventie kende sinds de gezondheidsconferentie een aantal wisselende samenstellingen. In 2010 werd de werkgroep officieel opgericht volgens het besluit ter uitvoering van het preventiedecreet. De werkgroep heeft naast het opvolgen en bijsturen van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie als taak mee te werken aan de voorbereidingen voor een nieuw actieplan suïcidepreventie. De leden van de Vlaamse werkgroep hebben allen meegewerkt aan tenminste één van de voorbereidende
105 werkgroepen van de gezondheidsconferentie. In het natraject van de gezondheidsconferentie werd de werkgroep uitgebreid met een zo groot mogelijke vertegenwoordiging van de doelgroepen of organisaties die in de nieuw voorgestelde strategieën aan bod zijn gekomen. Dit werd eind 2012 gerealiseerd wat zijn beslag kreeg in een herinrichting van de werkgroep, en dit voor onbepaalde duur. Het facettenbeleid naar het beleidsdomein onderwijs kreeg vorm binnen het project preventiecoaches waar secundaire scholen ondersteund worden om een preventief beleid te voeren op vlak van geestelijke gezondheid op basis van een matrix aan mogelijke initiatieven Dit was oorspronkelijk mogelijk dankzij de intentieverklaring van beide bevoegde ministers. De preventiecoaches werkten in 2013 aan een vormingsprogramma voor CLB en PBD medewerkers, zodat deze scholen kunnen gaan begeleiden in het opzetten van een geestelijk gezondheidsbeleid. Er werd een locoregionale werking suïcidepreventie ondersteund om een geïntegreerde lokale uitvoering van het actieplan te bewerkstelligen (think global, act local). Samen met de overlegplatforms geestelijke gezondheid en de Logo’s, hebben de CGG Suïcidepreventiewerkers een motor gekregen voor hun vormingen over de preventie van zelfdoding. Door de Logo’s werd het mogelijk suïcidepreventie op de agenda’s van lokale besturen en onderwijspartners te krijgen. De locoregionale projecten werken op dit moment actief mee aan de uitvoering van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie en zijn bij alle bovenstaande projecten, campagnes en initiatieven betrokken. In 2011 werden de locoregionale projecten verlengd tot en met 2013. Ook in 2014 wordt de locoregionale werking voortgezet en wordt bekeken op welke wijze de samenwerking meer duurzaam verankerd kan worden; De noodzaak van wetenschappelijke onderbouw van het beleid werd voorgesteld als belangrijke randvoorwaarde in het actieplan. De kennis van de diverse experten werd ondersteund door een aantal initiatieven. Met behulp van een subsidie werd een vergelijkende studie uitgevoerd naar de mogelijke achtergronden van de verschillen in suïcidecijfers in EU landen met hoge (België/ Vlaanderen en Frankrijk) en lage (Nederland en Duitsland) suïcidecijfers. Op vraag van het agentschap investeerde Vigez in een evaluatie van het gebruik en de effecten van de zelfbeoordelingstest bij de Fit In Je Hoofd campagne. Tot slot werd een overheidsopdracht uitgeschreven voor een evaluatiestudie van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie. De evaluatie van het plan in zijn geheel en de strategieën en projecten worden hieronder beschreven. De eenheid voor zelfmoordonderzoek werkt aan een gecontroleerd onderzoek over het gebruik van een poster voor de bevordering van deskundigheid. De resultaten worden in april van 2014 bekend gemaakt.
b) Evaluatie Vlaams actieplan suïcidepreventie26 De evaluatie van het eerste Vlaams actieplan suïcidepreventie leidde tot de volgende vaststellingen: De hoofddoelstelling van het VAS werd bereikt: Zowel voor mannen als voor vrouwen nam het aantal suïcides in de periode 2000-2009 met meer dan 8% af. Voor mannen daalde het aantal suïcides met 13,2% en voor vrouwen met 11%. Het eerste Vlaams actieplan bevatte alle strategieën waarvoor wetenschappelijk evidentie bestaat. Het actieplan doorstaat een internationale vergelijking, Vlaanderen heeft een volwaardig nationaal actieplan, met interventies die ook in andere landen worden gebruikt. De uitvoering van het Vlaams actieplan beantwoordde aan de verwachtingen. Een groot aantal nieuwe initiatieven werden opgestart, zoals: Fit in je hoofd, goed in je vel De preventiecoaches in secundaire scholen Advies Suïcidepreventie voor Huisartsen, ASPHA Project Integrale Zorg voor Suïcidepogers, PIZS Vroegdetectie en -Interventie bij Psychose, VDIP 26
Evaluatiestudie Vlaams actieplan suïcidepreventie 2006-2010, Van Audenhove et al, 2011. Lucas, KU Leuven.
106
Van de randvoorwaarden werden volgende elementen gerealiseerd: Locoregionale uitvoering van het Vlaams actieplan Oprichting van een Vlaamse werkgroep voor suïcidepreventie Een systematische registratie van het aantal zelfdodingen, het aantal pogingen en depressies, de opvolging en evaluatie van het actieplan. De in de evaluatiestudie voorgestelde knelpunten- of verbeterpunten kwamen ook al ter sprake in de voorbereidingen van de gezondheidsconferentie. In de voorgestelde strategieën werd hier zodoende al rekening mee gehouden. Verder bleek uit een gezondheidseconomische evaluatie dat alle geëvalueerde acties een aanvaardbare kost inhouden in termen van het gewonnen aantal levensjaren. Niet alle activiteiten in het huidig Vlaams Actieplan Suïcidepreventie werden opgenomen in de evaluatie. Een aantal acties lijken in deze evaluatie zeer gunstig: deskundigheidsbevordering scoort zeer goed in termen van kosten/baten verhouding, in gewonnen levensjaren is het een zeer efficiënte strategie, het levert meer op dan het kost. Een preventieve actie op bevolkingsniveau brengt per definitie veel minder op in gewonnen levensjaren, maar kost in die verhouding ook niets. De gezondheidseconomische aspecten zullen in de op te maken voorstellen voor een nieuw actieplan en besteding van middelen een belangrijke rol spelen.
c) Partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking Eind 2010 werden drie oproepen gelanceerd voor het sluiten, vanaf 2012, van een beheersovereenkomst van vijf jaar, met organisaties met terreinwerking: 1. Laagdrempelige telezorg wordt door het Centrum ter Preventie van Zelfdoding (CPZ) georganiseerd. De zelfmoordlijn biedt telefonische en digitale hulp aan burgers en hulpverleners met vragen over de aanpak bij zelfdodinggedachten. Een duurzame verankering van deze zorg past in een continu suïcidepreventiebeleid, vandaar de oproep. Daarnaast nam het CPZ de taak op zich een helpdesk speciaal voor huisartsen uit te bouwen. Dit tweejarig project werd in 2009 gefinancierd als project en kan pas na afloop, in 2011, worden beoordeeld op zijn werkzaamheid. Bij gunstig verloop kan een verankering gebeuren als organisatie met terreinwerking. Dit werd vooruitlopend op een beoordeling van de werking van Aspha opgenomen in de oproep. In antwoord op de oproep voor een organisatie suïcidepreventie door telezorg, stelde het CPZ zich kandidaat. De kandidatuur leidde begin 2012 tot erkenning als organisatie met terreinwerking en het sluiten van een beheersovereenkomst voor suïcidepreventie door laagdrempelige telezorg. 2. De zorg voor nabestaanden van zelfdoding, werd opgenomen in het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie omdat deze nabestaanden zelf ook een verhoogd risico lopen op overlijden door zelfdoding. Werkgroep Verder wordt voor het voorzien in deze zorg al lang via facultatieve subsidies gefinancierd. Werkgroep Verder kreeg eveneens de opdracht de invoering, aanpassing en opvolging van de mediarichtlijnen voor de berichtgeving over zelfdoding te bewaken. Een duurzame verankering van deze zorg past in een continu suïcidepreventiebeleid, vandaar de oproep. In reactie op de oproep voor een organisatie met terreinwerking voor de zorg voor nabestaanden van zelfdoding, stelde Werkgroep Verder zich kandidaat. Werkgroep verder is sinds begin 2012 erkend als organisatie met terreinwerking voor de zorg voor nabestaanden na zelfdoding. 3. Een duurzame verankering van de zorg voor suïcidepogers in het kader van suïcidepreventie is noodzakelijk. Suïcidepogers lopen het grootste risico te overlijden door zelfdoding. Dit pilootproject werd gerealiseerd met bescheiden middelen. Ondanks dat er geen financiële beloning is voor de meewerkende algemene ziekenhuizen, is het de projecthouder toch gelukt om 47 van de 59 fusieziekenhuizen te overtuigen de zorg voor suïcidepogers zorgvuldig en systematisch te organiseren met behulp van het Instrument voor Psychosociale Evaluatie (IPEO). Continuering van de aandacht voor suïcidepogers in algemeen ziekenhuizen kan door een oproep te doen voor een organisatie met terreinwerking, met een uitbreiding van de opdracht tot het actief betrekken van eerstelijnswerkers, waaronder vooral huisartsen.
107 In reactie op de oproep voor een organisatie met terreinwerking voor de zorg voor suïcidepogers, stelde het DAGG Lommel zich kandidaat. De erkenning als organisatie met terreinwerking en het sluiten van een beheersovereenkomst zijn sinds begin 2012 een feit. In 2013 werd een oproep voor een partnerorganisatie voor de preventie van zelfdoding gelanceerd. De nood aan een partnerorganisatie kwam immers als aanbeveling en randvoorwaarde naar voor uit de voorbereidingen van de gezondheidsconferentie. Het lanceren van een oproep werd dan ook geconcretiseerd in het Vlaams actieplan suïcidepreventie 2012-2020. Van de ingediende dossiers werd het voorstel van VLESP, het Vlaams expertisecentrum voor suïcidepreventie, weerhouden. VLESP is een samenwerking tussen de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de universiteit Gent en het centrum ter Preventie van Zelfdoding. VLESP is erkend als partnerorganisatie en sloot een beheersovereenkomst met de Vlaamse overheid voor de periode 20132018. De partnerorganisatie zal de volgende resultaatsgebieden invullen: 1. het met betrekking tot dit thema, aanbieden van informatie, documentatie en advies aan de Vlaamse overheid en relevante organisaties; 2. ontwikkelen van methodieken en materialen die, wat effectiviteit betreft, wetenschappelijk onderbouwd zijn of de ontwikkeling ervan wetenschappelijk en methodologisch ondersteunen; 3. ondersteunen van de implementatie van methodieken en materialen, met inbegrip van deskundigheidsbevordering; 4. in overleg met het agentschap en in afstemming met de Vlaamse werkgroep suïcidepreventie, inhoudelijk of organisatorisch coördineren van aspecten van het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie, zoals het coördineren van de registratiemethoden en het omgaan met de registratiegegevens, het coördineren van de evaluatie, de communicatie over het actieplan, en het bewaken van de randvoorwaarden bij het Vlaams actieplan suïcidepreventie, zoals het facettenbeleid.
d) Betrokkenheid Logo’s Binnen hun basisfinanciering hebben de Logo’s vooral de opdracht om in te staan voor de disseminatie van specifieke methodieken rond suïcidepreventie bij hun netwerk. Het gaat hier vooral over geestelijke gezondheidsbevordering zoals de actie Fit in je hoofd en de afgeleiden voor kansarmen (Goed Gevoelstoel) en jongeren (Nok Nok). Bij een aantal andere initiatieven nemen de Logo’s een meer ondersteunende en zelfs uitvoerende taak op zich. Zo zijn de Logo’s projecthouder van het project preventiecoaches geestelijke gezondheid naar secundaire scholen en zijn ze betrokken bij de locoregionale projecten suïcidepreventie als vaste partners van vooral de CGG Suïcidepreventiewerking. Voor de Logo’s werden voor het thema geestelijke gezondheid volgende actiefocussen geformuleerd: - Het bevorderen van de geestelijke gezondheid bij de algemene bevolking. - Het bevorderen van de geestelijke gezondheid bij groepen met lagere sociaal economische status. - Het bevorderen van de geestelijke gezondheid bij jongeren. - Het bevorderen van de geestelijke gezondheid bij ouderen. - Het bevorderen, door het vraag gestuurd coachen van middelbare scholen met behulp van vooraf bepaalde methoden, van de geestelijke gezondheid bij jongeren en van het vroeg detecteren en begeleiden van jongeren met geestelijke gezondheidsproblemen. - Het binnen de locoregionale projecten suïcidepreventie promoten van het actieplan suïcidepreventie. De twee laatste zijn ad hoc actiefocussen geformuleerd naar aanleiding van de specifieke bijkomende projectsubsidie die de Logo’s hiervoor ontvangen. In afwachting van een verder verloop zullen deze adhoc actiefocussen meer of minder relevant worden. Ten slotte is er ook nog de generieke actiefocus:
108 -
Opbouwen en onderhouden van een netwerk rond het thema suïcidepreventie.
e) Bereik van kwetsbare groepen De vijfde strategie richt zich op risicogroepen en dus per definitie ook op kwetsbare groepen. Op vlak van geestelijke gezondheidsbevordering is naar kansarmen toe een aanzet gegeven met de methodiek Goed Gevoelstoel die door VIGEZ werd ontworpen. Zowel Logo’s als het werkveld laten weten dat er een grote behoefte is aan methodieken om kansarmen te bereiken. De manier waarop Vigez deze methodiek tot ontwikkeling heeft gebracht, in samenspraak met belangenverenigingen, ervaringsdeskundigen en instanties, lijkt aan te slaan en is voor herhaling vatbaar. Voor wat betreft de preventie van zelfdoding zijn kwetsbare groepen ook allochtonen, vluchtelingen, ouderen en jongeren. Voor jongeren zijn er de preventiecoaches, Nok Nok en de zorg voor jonge pogers via www.ontrackagain.be en de bijbehorende app (zie hoger). Voor ouderen werd eind 2013 de Zilverwijzer gelanceerd (zie hoger). In de voorbereiding van de gezondheidsconferentie werden bovendien nog een aantal doelgroepen genoemd, waarbij het risico op zelfdoding in het algemeen hoger ligt dan dit in de algemene bevolking. In een volgend Vlaams actieplan zal erover gewaakt worden dat ook nieuwe kwetsbare groepen aan bod komen.
5. Financiering a) Overzicht budgetten laatste jaren (met vermelding looptijd van initiatieven) omschrijving CPZ-zelfmoordlijn 09 Ondersteuning huisartsen (CPZ) 09 Werkgroep Verder (CGG Passant) 09 MBCT symposium 09 Preventiecoaches scholen (Logo's) 09 ISW Limits (hosting FIJH) Evaluatieonderzoek actieplan suïcidepreventie Fit in je hoofd (VIGEZ) 10 CPZ-zelfmoordlijn 10 Suïciderpogers (CGG DAGG) 10 Jonge suïcidepogers 10 Werkgroep Verder (CGG Passant) 10 LocoReg. 5 prov. & Brussel 10 Consortium suïcidepreventie (FDGG) 10 ISW Limits (hosting FIJH) 11
periode 2009 1/12/200931/12/2011 2009 1/2/20091/5/2009 1/5/200931/8/2012 2010
15/12/201031/12/2012 2010 16/1/201031/12/2010 1/9/201031/12/2010 2010 1/12/201031/12/2011 1/10/201031/12/2012 2011
vastlegging bedrag jaar 135.000 2009 145.000 2009 86.600 7.317
2009 2009
1.188.000
2009
1.694
2009
81.070 249.270
2010 2010
174.490 59.354
2010 2010
18.995
2010
88.888 349.034
2010 2010
212.917
2010
1.490
2011
109 Gezondheidsconferentie SP zaal huur & catering (Crowne Plaza) Gezondheidsconferentie SP organisatie (Semico) Gezondheidsconferentie SP kleine uitgaven CPZ-zelfmoordlijn 11 CPZ vrijwilligers 11 Suïciderpogers (CGG DAGG) 11 Werkgroep Verder (CGG Passant) 11 VDIP (CGG Ahasverus) 11 LocoRegionale Uitvoering VAS 11 Groei CGG-SPrevWerkers (structureel) 11 Euregenas capaciteit & e-mental health (UGent) 11
ISW Limits (hosting FIJH) 12 Gezondheidsconferentie SP organisatie (Semico) 12 Gezondheidsconferentie SP vergoeding Basteyns Nathalie 12 Gezondheidsconferentie SP vergoeding Sara Van Boxstael (BOZAR) 12 Gezondheidsconferentie SP twee roll-ups (ThePrintingFactory) 12 Gezondheidsconferentie SP extra attentie (VICK'S PROJECTS) 12 Detachering natrajct GC-Suïcidepreventie 12 CPZ-zelfmoordlijn 12 Suïciderpogers (CGG DAGG) 12 Werkgroep Verder (CGG Passant) 12 Locoregionale werking versterken (Logo's) 12 Locoregionale werking versterken (CGG) 12 VDIP werking 12 Analyse gesprekken jongerentelefoon (Awel) 12 Poster hulpverleners en expertise (UZ Gent) 12 App toolkit suïcidepogers (DAGG Lommel) 12
Hosting 'Fit in je hoofd' (ISW Limits) 13 Actualiseren zelftest 13 Portaalsite en communicatieplan (Kunstmaan) 13 Domeinnamen zelfmoordlijn 1813 (Telenet) 13 Folders portaalsite "Zelfmoordlijn 1813" 13 Fit in je hoofd 13 CPZ-zelfmoordlijn 13 CPZ-Teleonthaal afstemming 13
2011
40.195
2011
2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 1/12/201131/12/2013 1/11/201131/12/2014
31.279 3.340 178.112 35.000 173.173 90.732 937.284 68.049 791.917
2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011
146.087
2011
2012 2011
1.538 3.013
2012 2012
2011
500
2012
2011
500
2012
2011
242
2012
2011
47
2012
2012 2012 2012 2012 2012-2013 2012-2013 2012 15/11/201214/11/2013 1/12/2012 30/11/2013 15/12/2012 30/11/2013
32.210 325.000 140.000 107.500 390.000 374.000 753.666 71.555
2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012
87.834
2012
6.500
2012
2013 2014-2020 1/09/201331/12/2014 16/10/201315/10/2018 2013-2014 1/01/2013 31/12/2015 2013 1/7/2013-
1.571 50.000 241.999
2013 2013 2013
1.452
2013
1.656 201.900
2013 2013
330.268 177.784
2013 2013
110
Suïciderpogers (CGG DAGG) 13 Suïciderpogers update software (CGG DAGG) 13 Werkgroep Verder (CGG Passant) 13 VDIP werking 13 Partnerorganisatie suicidepreventie (VLESP) 13 Zelftest (Vigez) 13 Suïcidepreventie gezinnen (gezinsbond) 13
31/12/2014 2013 2013-2014 2013 2013 1/09/2013 31/12/2014 20/12/201320/12/2015 1/10/201330/6/2014
Totaal 2009-2013
142.269 22.600 109.243 799.000 308.072
2013 2013 2013 2013 2013
149.900
2013
6.270
2013
10.132.376
Opmerking: de VIA-middelen voor 2012 en 2013 zijn niet opgenomen in deze tabel. Er dient opgemerkt dat hierin niet begrepen zijn de middelen die door andere organisaties worden ingezet rond dit thema, waaronder de CLB, Domus Medica en de 15 VTE suïcidepreventiewerkers binnen de centra geestelijke gezondheidszorg die via de enveloppe financiering worden betaald.
b) Vastleggingen 2013 SUICIDEPREVENTIE Fit In Je Hoofd (VIGeZ) Zelftest (VIGeZ) CPZ-zelfmoordlijn CPZ-TO afstemming Suïcidepogers (CGG DAGG) Update software (CGG DAGG) Werkgroep Verder (CGG Passant) Partnerorganisatie SP (VLESP) VDIP werking Suïcidepreventie gezinnen (Gezinsbond)
2.247.306 201.900 149.900 330.268 177.784 142.269 22.600 109.243 308.072 799.000 6.270
Er dient opgemerkt dat hierin niet begrepen zijn de middelen die door andere organisaties worden ingezet rond dit thema, waaronder de CLB, Domus Medica en de 15 VTE suïcidepreventiewerkers binnen de centra geestelijke gezondheidszorg die via de enveloppe financiering worden betaald.