VLAAMSE REGERING De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft:
Ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van een subsidie aan elf Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg voor de uitbreiding van de personeelscapaciteit van de alcohol- en drugpreventiewerkers
Bijlagen: - het ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van een subsidie aan elf Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg voor de uitbreiding van de personeelscapaciteit van de alcohol- en drugpreventiewerkers - het advies van de Inspectie van Financiën van 8 maart 2012; het begrotingsakkoord van 22 mei 2012. I.
Algemeen referentiekader
1.1.
WHO-doelstelling: "Gezondheid voor allen"
Deze subsidie past in het kader van de WHO-doelstellingen voor de 21ste eeuw: "Vermindering van schade door alcohol, drugs en tabak". Tegen het jaar 2015 moeten de negatieve invloeden op de gezondheid t.g.v. consumptie van verslavende substanties zoals tabak, alcohol en psychoactieve drugs in aanzienlijke mate verminderd worden in alle lidstaten. 1.2.
Regeerakkoord 2009 – 2014 “Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden”
Dit project sluit aan bij hoofdstuk 3 “Inzetten op een warme samenleving”, punt m: “preventieve gezondheidzorg”: De regering zet verder in op een doeltreffend en doelmatig preventiebeleid. (…) De overheid zal HPV-vaccinatie (tegen baarmoederhalskanker) voor schoolgaande meisjes veralgemeend aanbieden en de uitvoering van het actieplan middelengebruik (tabak, alcohol en illegale drugs), evenals de uitvoering van het actieplan gezonde voeding en meer beweging opstarten. Het preventiebeleid voor seksueel overdraagbare infectieziekten krijgt een sterkere oriëntatie op risicogroepen. Het aanbod aan vaccinaties tegen infectieziekten wordt uitgebreid. 1.3.
Beleidsnota van de Minister 2009 - 2014
Dit project sluit aan bij: Strategische doelstelling 1: “We versterken mensen in hun fysiek, psychisch en sociaal welbevinden door welzijns- en gezondheidsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, zo vlug mogelijk te detecteren en tijdig en adequaat aan te pakken”
Pagina 1 van 8
Operationele doelstelling 1.1: “We zetten in op preventie om zo bij te dragen tot gezondheidswinst voor en een hogere mate van welbevinden van onze bevolking” Om mensen te laten kiezen voor een gezonde leefstijl moeten ze niet alleen over accurate informatie beschikken. Ze moeten ook instrumenten om het eigen gedrag te veranderen aangereikt krijgen, met name een gepast en toegankelijk aanbod aan preventieve zorg. In dit kader willen we inzetten op doeltreffende en doelmatige acties en programma’s inzake ziektepreventie en gezondheidsbevordering. (…) We zullen in elk geval het actieplan middelengebruik (tabak, alcohol en illegale drugs) uitvoeren. 1.4.
Vlaams Actieplan tabak, alcohol en drugs 2009 – 2015
Dit project sluit aan bij het Actieplan, meer bepaald bij: Hoofdstuk 2: “Sectoren en doelgroepen”, punt 2.2. “werkplek” Sinds de welzijnswet van 1996 zijn werkgevers verplicht actief op verschillende domeinen die verband houden met de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers. Ook los van de juridische context ervaren vele werkgevers en werknemers problemen als gevolg van middelengebruik en -misbruik. De werkplek komt omwille van verschillende redenen steeds meer naar voor als een van de meest zinvolle settings om preventie-initiatieven te nemen rond gezondheid in het algemeen en middelengebruik meer specifiek. Niet alleen omwille van de welzijnswet maar ook omdat via het werk een groot publiek van volwassen mensen kan worden bereikt. De werkcontext is een omgeving waar sociale controle, sociale beïnvloeding en sociale ondersteuning sterk aanwezig zijn. Bovendien is het op de werkplaats mogelijk om geïntegreerde interventies aan te bieden op het niveau van het individu, de omgeving en de organisatie. Structurele krachtlijn 2: “Optimale en doelmatige aanwending van de capaciteit voor uitvoering op het terrein” Een integraal beleid voeren in de verschillende sectoren en bij de verschillende doelgroepen, vraagt een investering, vooral op het niveau van de uitvoering. In Nederland worden middelen voorzien voor één VTE per 100.000 inwoners, enkel voor alcohol en drugs. Rekenen we hier nog 1/2e VTE bij voor tabak, dan komen we aan een capaciteit van 96 VTE voor 6.400.000 Vlamingen. Momenteel beschikken we, met 21,8 VTE voor alcohol en drugs en 8,6VTE voor tabak, amper over één derde van deze capaciteit. Als we willen dat de methodieken op grote schaal en op een correcte manier worden toegepast, dan moeten we de capaciteit voor uitvoering op het terrein optrekken. Strategische krachtlijn 4: “Impact van bestaande preventieve acties verbeteren” De integrale, beleidsmatige aanpak van tabak-, alcohol- en illegale drugproblemen kent in Vlaanderen al een lange geschiedenis, vooral in goed georganiseerde sectoren zoals onderwijs, werk, en lokaal beleid. (…) Probleem is dat de impact van de beleidsmatige aanpak nog te beperkt is, zowel kwantitatief (het aantal organisaties dat bereikt wordt) als kwalitatief (de grondigheid waarmee methodieken worden uitgevoerd). De bestaande initiatieven moeten dus ruimer en meer systematisch geïmplementeerd en uitgevoerd worden, met aandacht voor kwaliteitsverbetering en evaluatie. II.
Beschrijving van het voorstel
In dit voorstel wordt goedkeuring gevraagd over een permanente uitbreiding van de capaciteit van de 11 CGG‟s die beschikken over regionale alcohol en drugpreventie werkers, telkens met 34.000 euro (zijnde een halve VTE), voor een totaal bedrag van 374.000 euro per jaar in totaal. Startdatum is 1 januari 2012.
Pagina 2 van 8
De CGG‟s in kwestie zijn: -
Ahasverus (Vlaams-Brabant); De Pont (Mechelen); Eclips (Gent); Kempen; Largo (Roeselare); Noord West-Vlaanderen; VAGGA (Antwerpen); Vlaams-Brabant Oost; Waas en Dender; Brussel; VGGZ Limburg.
Deze CGG‟s hebben elk hun eigen regio en zorgen samen voor een dekking van het Vlaams grondgebied qua aanbod. Deze extra capaciteit zal gedurende één jaar worden gefinancierd op basis van een BVR, om vervolgens te worden opgenomen in de enveloppe van de desbetreffende organisatie (analoog met de financiering van de andere preventiewerkers). De bedoeling van deze uitbreiding is om de preventiewerking naar bedrijven en lokale besturen te verbeteren, zowel qua impact, als qua kwaliteit. Sinds 2008 liepen er (tijdelijke) pilootprojecten met hetzelfde doel. De evaluatie van deze projecten was positief en de bedoeling is nu om deze activiteiten in te bedden in de reguliere werking en ze structureel te gaan financieren over gans Vlaanderen. Dit gebeurt in lijn met de krachtlijnen van het Vlaams Actieplan tabak, alcohol en drugs (zie ook supra, onder 1.4.). Voorgeschiedenis Eén van de krachtlijnen van het Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs is het versterken van de capaciteit op het terrein om organisaties (scholen, bedrijven, lokale besturen…) te ondersteunen in het uitbouwen van een preventiebeleid binnen hun organisatie, en bij het gebruik van preventiemethodieken die wetenschappelijk onderbouwd zijn. De sector onderwijs kan traditioneel al rekenen op heel wat aandacht. Het preventiebeleid bij lokale besturen en bedrijven kon daarentegen een duw in de rug gebruiken, vandaar deze pilootprojecten. In dat kader werden sinds 2008 verschillende projecten opgestart. Voor dit dossier zijn er twee van belang: - Het project „ECAT‟ (Empowering Communities against Alcohol Threats) gericht op de ondersteuning van lokale besturen bij de ontwikkeling en uitvoering van een lokaal alcoholbeleid. Dit project werd opgestart op 1 april 2008, en ondertussen twee keer verlengd, tot en met 31 december 2011. - Het project „ondersteuning alcoholbeleid in bedrijven‟. Dit project werd opgestart op 15 december 2009, en ondertussen verlengd tot 31 december 2011. In beide gevallen was de Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen (VAD) de coördinerende en penhoudende organisatie. Het budget werd echter zo goed als integraal gebruikt voor de financiering van extra personeelscapaciteit bij de CGG‟s die op het terrein de pilootprojecten uitvoerden. Voor een volledig overzicht van welke CGG‟s extra capaciteit kregen, per project, zie bijlage.
Pagina 3 van 8
Het ECAT project Het ECAT-project is opgestart als een implementatieproject in het kader van het Europees Actieplan „Programme of Community Action in the Field of Public Health – Public Health Programme 2005‟ van de Europese Commissie (DG Sanco). De doelstelling is het verhogen van de effectiviteit van lokale alcoholcampagnes d.m.v. een onderbouwde afbakening van specifieke boodschappen voor verschillende doelgroepen en de verankering van deze campagnes in een lokaal beleid. Deze aandacht voor een structurele aanpak is nodig. Het thema (problemen met) alcohol kan in Vlaanderen wel op de interesse van lokale besturen rekenen, maar nog te vaak leidt dit in de praktijk tot een weinig samenhangend geheel van eenmalige acties, naar aanleiding van acute problemen. De basisidee van ECAT is dat de effecten van lokale acties en campagnes sterk kunnen verhoogd worden, als er eerst, op basis van degelijke informatie, wordt nagedacht wie welke boodschap moet krijgen, en de verschillende acties goed op elkaar zijn afgestemd. De inbedding in het lokaal beleid moet ervoor zorgen dat het thema over de jaren heen op een structurele manier aandacht blijft krijgen. Drie taken stonden daarbij centraal: - het vertalen van wetenschappelijke kennis over het voeren van effectieve alcoholpreventiecampagnes naar praktische handvatten om lokale campagnes uit te werken; - het ontwikkelen en uitvoeren van een quickscan-screeningsmethode om de lokale situatie op het vlak van (problematisch) alcoholgebruik op een meer objectieve manier in kaart te brengen; - de uitvoering van de alcoholpreventiecampagnes in een stad of gemeente en het evalueren van het bereik, de zichtbaarheid en de impact van deze lokale ECAT-projecten. Van 2008 tot nu werd het ECAT-concept toegepast in 15 Vlaamse steden. Bij elke editie werd per provincie één stad geselecteerd: - 2008: Leuven, Mechelen, Oostende, Maasmechelen, St.-Niklaas; - 2009: Houthalen-Helchteren, Brugge, Lier, Dendermonde, Tienen; - 2010: Genk, Aalst, Heist-op-den-Berg, Roeselare, Diest. De participerende CGG‟s waren telkens: -
Vlaams-Brabant Oost; Mechelen; VGGZ Limburg; Waas en Dender Noord West-Vlaanderen.
De financiering per CGG was als volgt: periode 01/04/08 – 30/04/09 (13 maanden) 01/05/09 – 30/04/10 (12 maanden) 01/05/10 – 31/12/11 (20 maanden)
Bedrag/CGG
Totaal bedrag
28.800
Bedrag per CGG (jaarbasis) 26.584
29.000
29.000
145.000
50.000
30.000
250.000
144.000
Uit de voortgangsrapporten van de projecten in 2008 en 2009 blijkt dat bij zowat alle steden de ECATmethodiek naar behoren kon worden uitgevoerd:
Pagina 4 van 8
- Alle betrokken steden waren in staat om een netwerk van belangrijke stakeholders samen te stellen om de ontwikkeling en uitvoering van een alcoholbeleid te dragen, met vertegenwoordigers uit de verschillende belangrijke domeinen (politie, preventie, welzijn, gezondheid…). - Het verzamelen van cijfers en andere relevante data, en het systematisch in kaart brengen van de visies van de actoren, is ook overal gebeurd. Het bleek wel niet altijd eenvoudig om mensen hiervoor te motiveren en sommige stukken van de methodiek werden flexibeler en klantvriendelijker gemaakt. - De uiteindelijke selectie van de acties die werden uitgevoerd verschilden van stad tot stad, in termen van settings, doelgroepen en aanpak, en was gerelateerd aan de analyse van de data en de noden. De evaluaties van de acties geven aan dat resultaten positief zijn in termen van procesverloop en tevredenheid bij de deelnemers (netwerk en doelgroep). Meer focussen op resultaten van de acties is wel een aandachtspunt. Op basis van deze resultaten concluderen we dat de ECAT-methodiek zijn nut heeft bewezen, en dat de fase van tijdelijke pilootprojecten kan worden afgesloten om over te gaan tot een structurele implementatie in Vlaanderen. De besluiten en de voortgangsrapportage zijn toegevoegd bij deze nota. Het project ‘ondersteuning alcoholbeleid in bedrijven’ Op 1 april 2009 werd, na lang onderhandelen, CAO100 met betrekking tot een alcohol- en drugbeleid op het werk afgesloten tussen de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad (NAR). Een belangrijke bepaling was dat bedrijven verplicht waren om ten laatste op 1 april 2010 een alcohol- en drugbeleid ontwikkeld te hebben. In realiteit gaat deze verplichting eerder over een eerste fase van een echt alcohol- en drugbeleid, met name een set van regels en afspraken. De verdere fases, waarin ook meer aandacht gaat naar systematische preventie en opvang en doorverwijzing van mensen met problemen, blijft een vrijwillige keuze. Desalniettemin betekent de CAO een belangrijke doorbraak omdat alcohol- en drugbeleid bij elk bedrijf in ieder geval op de agenda moet komen, wat een uitgelezen moment is voor sensibilisering. Om goed te kunnen inspelen op deze belangrijke opportuniteit werd op het niveau van de partnerorganisatie een vernieuwd pakket aan methodieken en materialen ontwikkeld (zie ook www.qado.be ). Tegelijk werd de capaciteit op het terrein verhoogd om tegemoet te komen aan de verhoogde vraag, middels een projectsubsidie aan 7 CGG‟s met regionale alcohol en drugpreventiewerkers. Doelstellingen van het project werden in het MB als volgt beschreven: - organiseren van 28 regionale bekendmakinginitiatieven gericht op bedrijven; - coachen van een groep van minstens 28 bedrijven in het ontwikkelen en implementeren van een alcoholbeleid; - organiseren van minstens 140 dagdelen vorming inzake alcoholbeleid in bedrijven. Eén van de bijkomende criteria was ook dat in GINGER (het registratiesysteem voor preventieactiviteiten in Vlaanderen) kon worden aangetoond dat deze extra financiering voor extra activiteiten had gezorgd (dit in vergelijking met de voorbije jaren). De deelnemende CGG‟s waren: -
Largo (Roeselare); Eclips (Gent); Ahasverus (Vlaams-Brabant); VAGGA (Antwerpen); Pagina 5 van 8
- Kempen Meander (Turnhout); - VGGZ (Limburg); - Primavera (Brussel) (enkel in eerste periode). In het eerste project (15/12/2009 tot 14/12/2010, 12 maanden) was 20.700 euro per CGG voorzien (144.900 in totaal). In het tweede project (15/12/2010 tot 31/12/2011, 12,5 maanden) was 22.500 euro per CGG voorzien (135.000 in totaal, plus 10.000 voor coördinatie VAD, maakt 145.000). Uit het voortgangsrapport van het eerste project blijkt dat de eerste twee van de drie doelstellingen (bekendmaking en coaching) ruimschoots werden gehaald. Er werden 61 bekendmakinginitiatieven georganiseerd, dubbel zoveel als de voorziene 28. Er werd ook coaching voorzien voor 72 bedrijven, dat zijn er 44 meer dan het voorziene streefgetal van 28. Het proactief werken was voor deze sector (bedrijven) tamelijk nieuw; tot voor kort werd er enkel op vraag gewerkt. In een aantal regio‟s betekende dit een bijna volledig nieuwe werking. De derde doelstelling werd niet helemaal gehaald: er werden 129 dagdelen vorming georganiseerd, 11 minder dan de voorziene 140. Dat de vraag naar vormingen (enigszins) verkeerd is ingeschat, heeft een aantal verklaringen. Belangrijkste is dat bij de veralgemeende invoering van CAO 100 ook heel wat externe diensten voor preventie en bescherming op het werk sneller dan verwacht hun aanbod aan advies en vorming rond dit thema, hadden aangepast. Het viel regelmatig voor dat een bedrijf al een soort basisvorming had gevolgd bij de eigen EDPW. Om dan later wel een beroep te doen op de preventiewerkers voor coaching van het implementatietraject. Dit verklaart ook het relatief hoge aantal gecoachte bedrijven ten opzichte van het aantal dagdelen vorming. Dat er door dit project ook extra output werd gerealiseerd, kan worden afgeleid uit de cijfers van GINGER. Het aantal activiteiten in de sector arbeid, bij de betrokken CGG‟s, werd quasi verdubbeld. In vergelijking met het geheel van de activiteiten, over alle sectoren, steeg het aandeel van arbeid van 5.4% (2009) naar 10.2% (2010). Bij de CGG‟s die niet betrokken waren bij dit project steeg het aantal activiteiten ook, maar minder. Op basis van deze resultaten concluderen we dat het project en de gebruikte methodieken hun nut hebben bewezen en dat de activiteiten kunnen overgaan van een projectmatige naar een structurele financiering in heel Vlaanderen. De extra capaciteit wordt toegevoegd aan de bestaande capaciteit voor alcohol- en drugpreventie. De begunstigden moeten zich in deze ook houden aan de bepalingen van het samenwerkingsprotocol van 20 maart 2008 tussen de Centra voor Geestelijke Gezondheidzorg met regionale alcohol- en drugpreventiewerkers en de Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen, ondermeer op het gebied van keuze van methodieken en materialen, registratie, en evaluatie. III.
Weerslag van het voorstel van beslissing op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap
Voor de uitbreiding van de 11 Vlaamse CGG‟s met regionale alcohol- en drugpreventiewerkers, telkens met een halve VTE, is een bedrag voorzien van 374.000 euro (zijnde 11 CGG‟s x 0.5 VTE x 68.000 euro voor een VTE). Het krediet ingeschreven onder het programma GD van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2012 werd verdeeld bij ministerieel besluit overeenkomstig onderstaande tabel (in duizend euro): Verdeling van ENT PR GE0 GD330 GE0 GD330
ESR 3432 3432
KS VAK VEK
Bedrag 374 374
Verdeling naar ENT PR GE0 GD331 GE0 GD331
ESR 3432 3432
KS VAK VEK
Bedrag 374 374
De organisaties zullen voor 2012 worden gefinancierd op basis van een BVR. Vanaf 2013 zal de financiering worden toegevoegd aan de enveloppe. Pagina 6 van 8
De Inspectie van Financiën gaf een positief advies op 8 maart 2012 (als bijlage). In tegenstelling tot wat in het dossier ten aanzien van de Inspectie van Financiën en ten aanzien van Begroting werd gesteld, met name dat het herverdeeldossier ook aan de Vlaamse Regering diende te worden voorgelegd, is dit nu, door de intussen goedgekeurde vernieuwde procedure inzake herverdelingen in het kader van het Rekendecreet niet meer van toepassing en volstaat een ministerieel besluit. Het begrotingsakkoord werd verleend op 22 mei 2012. IV.
Weerslag van het voorstel op de lokale besturen
Het voorstel van beslissing heeft geen weerslag op het gebied van personeelsinzet, werkingsuitgaven, investeringen en schuld en ontvangsten van de lokale besturen. Conclusie: er is geen weerslag op de werking van de lokale besturen. V.
Weerslag van het voorstel op het personeelskader en de personeelsbudgetten
Het voorstel van beslissing heeft geen weerslag op het personeelsbestand en op het personeelsbudget, zodat het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling, niet vereist is. VI.
Kwaliteit van de regelgeving
Wetgevingstechniek Voor het bijgevoegde ontwerpbesluit werd geen wetgevingstechnisch, noch taalkundig advies gevraagd. Dit is niet vereist omdat het een subsidiebesluit betreft dat meer dan eens onder dezelfde vorm terugkeert. Reguleringsimpactanalyse en compensatieregel administratieve lasten De omzendbrief VR 2008/13 van 30 mei 2008 betreffende de reguleringsimpactanalyse en compensatieregel administratieve lasten, vermeldt de categorieën van ontwerpbesluiten van de Vlaamse Regering waarvoor geen reguleringsimpactanalyse vereist is, bijvoorbeeld besluiten van de Vlaamse Regering zonder of met weinig inhoudelijke effecten of met een louter formeel karakter. Dit is onder andere het geval bij beslissingen van de Vlaamse Regering of van een minister die geen regelgeving inhouden. Dit ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering houdt geen regelgeving in en vereist bijgevolg geen reguleringsimpactanalyse.
Pagina 7 van 8
VII.
Voorstel van beslissing
De Vlaamse Regering beslist: 1° haar goedkeuring te hechten aan de uitbreiding van de personeelscapaciteit van de 11 Vlaamse CGG‟s met regionale alcohol- en drugpreventiewerkers, telkens met 34.000 euro per CGG (voor een totaalbedrag van 374.000 euro per jaar) en dit vanaf 1 januari 2012. Het eerste jaar zal gefinancierd worden op basis van een BVR. Vanaf 2013 wordt dit bedrag toegevoegd aan de enveloppe; 2° de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, te belasten met de uitvoering van deze beslissing.
Jo VANDEURZEN Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Pagina 8 van 8