MBO en bedrijven aan zet Vijf actielijnen Beroepsonderwijs en bedrijfsleven werken samen aan economische ontwikkeling
1
Inhoudsopgave Managementsamenvatting Voorwoord 1. Aanleiding
1.1 Maakindustrie als spil voor de Nederlandse economie 1.2 Te weinig handen voor de industrie 1.3 Het beroepenveld vraagt om een ander type opleiden: loopbaangericht
3 13 14
14 15 16
2. Knelpunten in het technisch mbo
18
3. De vijf acties tot succes
26
4. Van actieagenda naar realisatie
35
2.1 Knelpunten die een hogere instroom van talent in topsectoren belemmeren18 2.2 Knelpunten die de continue afstemming onderwijs-arbeidsmarkt belemmeren21 2.3 Opdracht aan het mbo en bedrijfsleven om bèta en technische mensen te binden, boeien en ontwikkelen 23
3.1 Investeren in de economische zwaartepunten in de regio 3.2 Vijf brede technologieroutes en gefocuste vakmanschapsroutes 3.3 Nieuwe, actieve vormen van samenwerking met het bedrijfsleven 3.4 Docentenbeleid 3.5 Bètatechniek beleid: bieden van perspectief aan de student
Rapport van de verkenningscommissie MBO techniek onder leiding van drs. A.F. Van der Touw, voorzitter Siemens Nederland N.V. Den Haag September 2012
2
27 28 31 33 33
Managementsamenvatting Groei topsectoren afhankelijk van groei aantal technici
Een toereikend aantal hoogwaardig technisch opgeleide werknemers is voor de industrie van levensbelang. (Midden- en klein)bedrijven zien tekorten als grootste bedreiging voor de internationale concurrentiepositie en voor het behoud van de industrie in Nederland. De (maak)industrie is cruciaal voor de Nederlandse economie. Alleen al een sector als High Tech Systems & Materialen (HTSM) betekent 23 miljard euro aan toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie. Een sector als mobiliteit levert maar liefst 17 miljard euro aan het BNP. Voor de werkgelegenheid zijn deze sectoren cruciaal. De kennisintensiteit van in Nederland opgeleide technische werknemers vormt een belangrijke factor in de internationale concurrentiekracht. Vergrijzing en ontgroening plaatsen ons voor een structureel tekort aan werkenden in technische beroepen dat in de komende jaren zal oplopen tot meer dan 150 duizend. Ruim 67% van de technische bedrijven voorziet moeilijkheden met het werven van adequaat personeel. De toenemende vraag van de technische arbeidsmarkt vormt een schril contrast met de afnemende deelnemersaantallen. De industriële economie kampt met een significant hogere vergrijzing dan andere sectoren: 43% van de werknemers in technische bedrijven is ouder dan 45 jaar. De vergrijzing leidt de komende jaren tot een instroombehoefte van ongeveer 60.000 technisch mbo-opgeleiden op niveau 4. De ambitie gesteld in het Masterplan Bèta en Technologie: 4 op de 10 mbo-studenten kiezen voor techniek, is minimaal noodzakelijk om voldoende technisch personeel te garanderen. Voor dit dreigend marktfalen identificeert de verkenningscommissie een aantal oorzaken: • Stagnerende aanwas jong talent. Bij ongewijzigd beleid zal de uitstroom uit het mbo technisch onderwijs, gezien de dalende instroom in het vmbo en mbo, in absolute zin sterk dalen. De daling als gevolg van demografische factoren wordt nog verscherpt als de keuzetrends in het voortgezet onderwijs ten faveure van de mavo-havo leerroute een structureel karakter krijgen. • Technisch opgeleid talent wordt onvoldoende benut. Een aanzienlijk deel van de starters verdwijnt binnen enkele jaren uit het technisch beroep. • Het potentieel aan werkzoekenden wordt onvoldoende benut voor tekorten in de techniek.
40 35 30 25 20 15 10 tekort per jaar
5
instroom op de arbeidsmarkt
21
19
17
15
13
11
9
7
5
3
1
0
3
Mismatch tussen vraag en aanbod
De verkenningscommissie heeft zich gebogen over de mogelijke oorzaken voor de klaarblijkelijk continue frictie tussen vraag en aanbod en komt tot de volgende bevindingen: • Techniekopleidingen zijn kostbaar en leggen een grote investeringslast op mboinstellingen. • De ‘oude’ MTS-opleidingen worden node gemist. • Er staan te weinig docenten uit het bedrijfsleven voor de klas. Het aantal docentenstages is zeer beperkt en vormt geen onderdeel van het professionaliseringsbeleid van docenten. Opvallend is het ontbreken van een actief beleid voor combi-banen onderwijs-bedrijfsleven. • Het technisch opleidingsaanbod van mbo-instellingen moet beter worden afgestemd op regionale economische zwaartepunten en behoeften op de arbeidsmarkt. Het regionaal bedrijfsleven vraagt om variëteit en profilering van mbo-instellingen op relevante economische zwaartepunten. • Een actief alumnibeleid ontbreekt in de sector techniek van mbo-instellingen, terwijl 90% van de techniekopgeleiden binnen de regio werkzaam is. • Het aandeel van de mbo-instellingen in de scholingsmarkt is minder dan 10%. In 2009 nam 13,7 % van de werknemers in de industrie deel aan post-initiële scholing. Dit aandeel moet omhoog. Voor kleine en middelgrote bedrijven is het niet eenvoudig de scholingsbehoeften gestructureerd uit te voeren. De mis match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt groeit naar het zich laat aanzien de komende jaren. De versterking van de economische structuur vraagt niet alleen om een krachtig bedrijfsleven en een daarop inspelend en aansluitend mbo, maar ook om een vitale arbeidsmarkt. Er dreigt een combinatie van openstaande vacatures aan de ene en oplopende werkloosheid aan de andere kant. Mbo-instellingen en bedrijven spelen geen rol van betekenis in de toeleiding van werkzoekenden naar de tekortsectoren. Onvoldoende ‘prikkeling’ vanuit de gemeenten – verantwoordelijk voor de re-integratie van werkzoekenden – resulteert in weinig of geen investering in duurzame scholing. • Het technisch beroepsperspectief wordt onvoldoende voor het voetlicht gebracht bij potentieel geïnteresseerde techniektalenten, onder wie meisjes en allochtonen. In potentie zijn 7 van de 10 jongeren te interesseren voor techniekopleidingen. Deze heterogene groep wordt simpelweg onvoldoende bereikt, omdat het beleid zich vooral richt op de interesse van de ‘harde technicus’ onder jongeren.
De voorgestelde aanpak: vijf actielijnen
De commissie constateert dat de route naar een toekomstbestendig stelsel er één is van grondige vernieuwing, met een centrale rol voor het bedrijfsleven en zijn arbeidsmarktvraag. Colleges van bestuur van mbo-instellingen en bedrijven staan voor de uitdagende taak inhoud te geven aan de keuze voor techniek. Dit kan alleen als zij gezamenlijk de handschoen oppakken.
4
➜
Actielijn 1: Profilering en doelmatigheid Iedere mbo-instelling investeert en profileert zich selectief in de economische zwaartepunten van de regio en ontwikkelt hierbij - in afstemming met andere mbo-instellingen in de regio - een eigen uniek technologisch en techniek gerelateerd opleidings- en kennisprofiel. Afstemming en hechte samenwerking met het bedrijfsleven in de regio zijn evident noodzakelijk. Elke regio heeft een aantal unieke, aan de regionale arbeidsmarkt gekoppelde economische en maatschappelijke zwaartepunten. Deze economische motoren voor de regio genieten aanzien. Zij dragen bij aan naam en faam van de regio en vormen qua innovatie en werkgelegenheid de belangrijkste trekkers. Bedrijven moeten zorgen voor een aantrekkelijk carrièreperspectief voor technici, zodat toekomstige werknemers voor de sector kiezen en huidige werknemers in de sector werkzaam blijven. Mboinstellingen wordt gevraagd in onderlinge afstemming, met meer variëteit in te spelen op deze economische speerpunten. Via de ontwikkeling van Centra voor innovatief vakmanschap voor topsectoren zijn de afgelopen jaren de eerste stappen gezet op weg naar variëteit en excellentie, naar zwaartepuntvorming bij mbo-instellingen. Die zwaartepuntvorming - hoewel bij uitstek een regionale triple helix aangelegenheid - behoeft nationale promotie. Topsectoren, branches en (mkb-)bedrijven geven hieraan prioriteit en nemen initiatieven om binnen het mbo-veld Centra voor innovatief vakmanschap te realiseren. Bijvoorbeeld door aan de topsector en branches gelieerde bedrijven te mobiliseren, de voor de topsector relevante regio’s te identificeren en door te investeren in de totstandkoming van Centra. Het kabinet moet de ontwikkeling van zwaartepunten door mbo-instellingen en bedrijven structureel stimuleren (zie ook de ontwikkeling in het hoger onderwijs) door een gerichte financiële prikkel (selectief budget) toe te voegen aan de lump sum bekostiging. Daarnaast mag de bekostiging voor techniekopleidingen deze ontwikkeling niet in de weg staan: een negatieve bekostigingsprikkel op de (veelal) relatief dure technische opleidingen is uit den boze. De overheid staat echter op het punt een nieuwe, (vereenvoudigde) bekostigingssystematiek in het mbo in te voeren. In de Tweede Kamer ligt momenteel het wetsvoorstel ‘Doelmatige leerwegen en modernisering bekostiging’ dat deze systematiek beschrijft. Op hoofdlijnen bestaat veel draagvlak voor deze nieuwe systematiek, maar voor de technische beroepsopleidingen valt niet uit te sluiten dat mbo-instellingen eerder geneigd zullen zijn techniekopleidingen te sluiten dan ze te handhaven en bundelen. Een kwalijke ontwikkeling. De commissie vraagt het nieuwe kabinet daarom met klem om in de nieuwe systematiek via de diplomabekostiging of vaste voet de instandhouding van (dure) techniekopleidingen te borgen. Dit kan binnen de kaders van het huidige macrobudget; het betreft hier geen extra middelen. Doelmatigheid is eveneens een belangrijk thema in het portfoliobeleid van mboinstellingen. Nog te vaak is sprake van versnippering en concurrentie tussen mboinstellingen, met als consequentie dat techniekopleidingen eerder sluiten dan overeind blijven. Een gerichte financiële en juridische prikkel op het verstandig bundelen van techniekopleidingen is dringend gewenst. Tegelijkertijd zien we dat mbo-instellingen die over en weer wel tot afspraken en bundeling proberen te komen worden gehinderd door wet- en regelgeving. Zo is het bijvoorbeeld complex om een nieuwe technische vak instelling te creëren of docenten van verschillende instellingen onder een nieuw bestuur unieke opleidingen te laten verzorgen, zoals de ervaringen bij de succesvolle Dutch Health Tec Academy in Utrecht ons leren. Dergelijke positieve initiatieven verdienen te worden gefaciliteerd.
5
➜
Actielijn 2: Technologieopleidingen De technieksector van elke mbo-instelling biedt vijf brede technologieopleidingen aan, gericht op BOL (Beroeps Opleidende Leerweg) 3 en 4. In deze brede technologieroutes komen de verschillende regionale zwaartepunten terug in het curriculum; programmatische aansluiting op de topsectoren en het hoger beroepsonderwijs ligt verankerd. Naast brede opleidingen wordt een aantal gefocuste vakmanschapsroutes aangeboden gericht op BBL (Beroeps Begeleidende Leerweg) en BOL niveau 2 en 3. De meest majeure verandering in het technisch opleidingsaanbod van de mboinstelling moet naar het oordeel van de verkenningscommissie plaatsvinden op mbo4 niveau. Zij wil terug naar de, in een modern jasje gestoken, brede MTS-opleiding en stelt voor het opleidingsaanbod techniek op mbo-4 niveau aan te passen tot een beperkt aantal brede ‘sub-techniek sectorale opleidingen’ die aansluiting op de topsectoren en het brede technologiedomein zekeren. Dit dient op korte termijn nog binnen de gewenste herziening van de kwalificatiestructuur gerealiseerd te worden. In het Actieplan Focus op Vakmanschap is al aangekondigd dat de kwalificatiestructuur in het mbo vereenvoudigd wordt. Bundeling van de tientallen technische kwalificaties onder regie van de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven is dringend noodzakelijk om ook de opleidingen en examens te kunnen bundelen en een eind te maken aan het thans veel te versnipperde aanbod. Hierdoor ontstaat ruimte voor het aanbieden van brede technische opleidingen, leerroutes tussen het vmbo en mbo, structurele samenwerking met het bedrijfsleven en aansluiting van het mbo-onderwijs op regionale economische speerpunten. Alleen dan zal het mogelijk zijn om voldoende hoogwaardige techniekopleidingen in de lucht te houden.
6
➜
Actielijn 3: Publiek-private samenwerking Mbo-instellingen en het regionale bedrijfsleven gaan nieuwe, actieve vormen van samenwerking aan, specifiek gericht op diverse vormen van publiek-private samenwerking, conform het concept van (al dan niet regionale) Centra voor innovatief vakmanschap en Bedrijfsscholen nieuwe stijl. Binnen deze samenwerking ligt de nadruk op zowel excellent initieel onderwijs (top mbo) als leven lang leren: duale Associate Degree-opleidingen en een vraaggericht aanbod op het terrein van bijscholing, nascholing en omscholing. De verkenningscommissie ziet structurele publiek-private samenwerking als een uitgelezen mogelijkheid om de samenwerking tussen mbo-scholen en (midden- en klein)bedrijven op de drie aanvoerroutes van technisch talent te intensiveren. • Het initieel onderwijs wordt kwalitatief versterkt en aantrekkelijker gemaakt met extra expertise, kennis en faciliteiten van bedrijven. • De positie van mbo-instellingen in de scholing van werkenden (contractactiviteiten) wordt versterkt. Goede voorbeelden zijn voorhanden dan wel in ontwikkeling: Brainport HTSM; Botlek Procestechnologie, Automotive Helmond en Rotterdam, Chemelot. Daar bieden mbo-scholen samen met het bedrijfsleven aantrekkelijke en herkenbare topopleidingen aan en, op basis van de vraag uit het bedrijfsleven, bij-, na- en omscholing. • Publiek-private samenwerking tussen mbo-instellingen en bedrijven biedt kansen voor duurzame scholing van werkzoekenden: door de koppeling van Centra voor innovatief vakmanschap aan economische speerpunten en groeisectoren ligt de route naar werk en opleiden in de praktijk binnen handbereik (zie bijvoorbeeld Chemelot). Dit brengt tevens de functie in beeld van de voormalige C(A)VV’s (Arbeidsvoorzieningsorganisaties), maar dan in de vorm van publiek-private samenwerking tussen mbo-instellingen en bedrijven als partner/opdrachtnemer van gemeenten. Het bedrijfsleven bekleedt in deze samenwerking een centrale positie. Dit type publiekprivate samenwerking leidt naar een hybride vorm waarin meer bedrijven meesturen en investeren in het technisch onderwijs: initiële en post-initiële scholing met het perspectief werkzoekenden naar een baan te geleiden. Fiscale stimuleringsmaatregelen zijn nodig om bedrijfsinvesteringen in dergelijke publiek-private samenwerking aantrekkelijk te maken. De verkenningscommissie is met andere woorden voorstander van een fiscaal stimuleringsregime voor bedrijven die op publiek-private basis investeren.
7
➜
Actielijn 4: Docenten Meer professionals uit het werkveld voor de klas en docenten professionaliseren in het werkveld. Introduceer veel meer combi-banen in bedrijfsleven en onderwijs en maak stages tot een vast onderdeel van de professionalisering van zittende docenten. Werknemers uit het bedrijfsleven voor de klas zetten biedt niet alleen enorme kansen, maar is ook noodzaak: zij hebben de meest recente praktijkervaring en kunnen daarmee state-of-the-art kennis overbrengen. Het is noodzakelijk dat studenten, uit de eerste hand, worden opgeleid voor die vaardigheden waar het zo dynamische technisch beroepenveld om vraagt. In andere richting moeten eveneens belangrijke stappen worden gezet: uitgebreide praktijkstages door docenten en investeren in praktijkgerichte lessen hebben een niet te onderschatten effect. Het opleidingsniveau van docenten moet omhoog, zij dienen op de hoogte te zijn van de laatste ontwikkelingen in hun vak, zowel in theorie als in beroepspraktijk. Deze kwaliteitsslag vergt regionale afspraken. De commissie denkt hierbij aan onder andere de volgende targets: • Minimaal 2 op de 5 docenten in het mbo hebben een duobaan en werken zowel in het voor de opleiding relevante werkveld als op de school. • Minimaal 7 van de 10 docenten in het mbo-4 onderwijs hebben een opleiding op minimaal bachelor niveau gevolgd. • Docenten in het mbo lopen minimaal drie weken per twee jaar stage in het voor de opleiding(en) waarin zij lesgeven relevante vakgebied. De bevoegdhedenregels (in relatie tot de IIVO-tijd) voor docenten uit het bedrijfsleven werken remmend op hun inzet. Om werknemers in het bedrijfsleven te verleiden structureel een deel van de week als praktijkdocent in het beroepsonderwijs te werken, moeten deze uren meetellen voor de uren norm.
8
➜
Actielijn 5: Imago techniek De mbo-instelling voert via de keten een bètatechniekbeleid gericht op het bieden van perspectief aan (toekomstige) studenten in het primair onderwijs, vmbo, mbo en havo. Met specifieke aandacht voor de doelgroepen die momenteel nauwelijks kiezen voor techniekopleidingen (meisjes, allochtonen). De nadruk moet liggen op het regionaal bundelen en versterken van al bestaande acties door de diverse partijen in de regio. Veel is al gezegd en gedaan met betrekking tot het imago van techniek. De commissie concludeert dat inmiddels de juiste receptuur (ketenaanpak, BètaMentality, TechNet en Jet-Net voor studie- en beroepskeuze) is gevonden, die evenwel op een nog (veel) te beperkte schaal wordt toegepast, in helaas vaak versnipperde activiteiten. Het wiel hoeft niet opnieuw te worden uitgevonden, maar bundel goede activiteiten in de regio ter waarborging van schaalgrootte en lange-termijn zekerheid. Mbo-instellingen moeten in de regio een bijdrage leveren aan het Wetenschap & Techniek programma van basisscholen, en samenwerking zoeken met bedrijven die participeren in programma’s als TechNet en Techniek Coaches. Voor de mbo-instellingen adviseert de verkenningscommissie de volgende aanpak op hoofdlijnen: 1. Profileer het techniekaanbod van de mbo-instelling in de richting van ouders en potentiële deelnemers. Kies voor een specifiek op techniek gericht communicatieen wervingsbeleid. 2. Vernieuw het op techniek gerichte voorlichtingsbeleid van de eigen instelling. Baseer het communicatie- en voorlichtingsbeleid op het BètaMentality-model dat de interessewereld van jongeren als uitgangspunt heeft. 3. Organiseer een ketenaanpak op regionaal niveau: • Werk samen met de TechNet-bedrijfskringen in de regio. • Werk samen met scholen voor primair onderwijs, geef bijdragen en/of stel faciliteiten ter beschikking om Wetenschap & Techniek voor jonge kinderen op aantrekkelijke wijze zichtbaar te maken. • Werk samen met de vo-scholen in de regio en participeer actief in de studie- en beroepskeuzeprocessen op deze scholen. • Werk samen met hogescholen in de regio.
9
Next steps
Hoewel vele partijen overtuigd zijn van de noodzaak van deze acties, zullen ze niet uit zichzelf van de grond komen. De genoemde acties vereisen een inspanning van zowel de mbo-instellingen, het (georganiseerde) bedrijfsleven als de overheid. Dit triple helix-verband (in regio’s vaak een 3-O-overleg of platformarbeidsmarkt-overleg genoemd) is het aanknopingspunt om het gedachtegoed van het adviesrapport te doen landen. Hiertoe wordt een PowerPoint-presentatie ontwikkeld waarin ondernemers, onderwijsinstellingen en overheden in de regio het gedachtegoed op eenduidige wijze ter beschikking krijgen om over de regio’s te verspreiden.
➜ ➜ ➜
➜ ➜
Stap 1: Zorg voor aansluiting bij Triple Helix-verbanden: agendeer het agendapunt op eenduidige wijze. Zoek in dit verband ook aansluiting met het programma van stap 2. Stap 2: Sluit aan bij programma Toptechniek in bedrijf. Toptechniek in bedrijf richt zich op de inhoudelijke begeleiding van scholen en bedrijven, ontwikkeling van kennis over de nieuw beschreven opleidingsroutes, verbinden van de regionale agenda’s met brancheagenda’s en hun gezamenlijk beleid binnen TechniekTalent.nu, houdt een vinger aan de pols bij het realiseren van de regionale agenda, et cetera. Stap 3: Verbind de initiatieven met de lopende herziening Kwalificatiestructuur. Daarin is sprake van een bredere basis, beroepsgerichte profielen en veel ruimte voor specifieke keuzedelen. Een brede basis is zowel nodig vanuit de behoefte van, en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, maar ook om het technisch onderwijs überhaupt nog betaalbaar aan te kunnen bieden. Met name de keuzedelen lenen zich uitstekend voor ontwikkeling in coproductie met het bedrijfsleven. Dit betekent dat kenniscentra en het daarin vertegenwoordigde bedrijfsleven en onderwijs werk maken van de totstandkoming van vijf brede technologieopleidingen, gericht op BOL 3 en 4. Stap 4: Voer op korte termijn een experimenteerartikel in de WEB in om de noodzakelijke acties ten spoedigste te kunnen bekrachtigen. Het – aangekondigde – experimenteerartikel in de WEB is urgent - het biedt de ruimte om deze noodzakelijke acties voor de technische mbo-sector snel te implementeren. Stap 5: Stel een taskforce in die is verbonden aan het programma Toptechniek in bedrijf waarvan de leden boegbeelden zijn uit (1) het (georganiseerde) bedrijfsleven, (2) de topsectoren en (3) het onderwijs. Dit waarborgt integratie van de agenda’s van alle partijen - nadrukkelijk ook die van het (georganiseerde) bedrijfsleven en de topsectoren - in het programma en creëert draagvlak voor de uitvoering.
10
Leden verkenningscommissie MBO Techniek Voorzitter:
drs. A.F. (Ab) van der Touw
CEO Siemens Nederland N.V.
Leden:
E. (Ed) van den Berg Lid College van Bestuur ROC Nova College, voorzitter bedrijfstakgroep Bouw&Infra, Bestuurslid kenniscentrum Fundeon drs. H.W.J.J. (Henk) de Bruijn Director Corporate Strategy Havenbedrijf Rotterdam drs. J.F. (Jules) Croonen Human Resource Vice President Benelux and France Shell ir. C.R. (Nelo) Emerencia Manager onderwijs en innovatie VNCI, secretaris Masterplan Bèta en Technologie dr. O. (Otto) Jelsma Voorzitter College van Bestuur ROC ID College, voorzitter bedrijfstakgroep Metaal, Elektrotechniek en Installatietechniek, Bestuurslid Kenteq M.A. (Michaël) van Straalen Voorzitter Koninklijke Metaalunie, vicevoorzitter MKB Nederland E.L.M. (Edward) Voncken CEO KMWE Drs. A.H.P.M. (Antoine) Wintels Voorzitter College van Bestuur ROC Eindhoven
Secretarissen:
P.F. (Pieter) Moerman MA MSc Senior projectleider, Platform Bèta Techniek drs. H.G. (Erwin) Pierik Manager bedrijfstakgroepen & Internationalisering MBO Raad
Bijdragen:
TechniekTalent.nu
11
12
Voorwoord Met deze notitie brengt de verkenningscommissie een advies uit aan het bestuur van de MBO Raad over een route om de gezamenlijke doelstelling te bereiken: meer instroom in de techniekopleidingen om het hoofd te bieden aan het dreigende tekort aan mannelijk en vrouwelijk techniektalent. School en bedrijf zetten zich gezamenlijk in om de vijver aan techniekpotentieel te vergroten, en er zoveel mogelijk vissen uit te halen. De MBO Raad en het Platform Bèta Techniek hebben een uit boegbeelden van het bedrijfsleven en onderwijs samengestelde verkenningscommissie MBO Techniek gevraagd advies uit te brengen over de actieagenda. De speerpunten uit het Masterplan Bèta en Technologie krijgen praktische concretisering: een hogere instroom van gediplomeerd talent in topsectoren, continue afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het binden, boeien en ontwikkelen van bèta technische vaklieden. Een uitvoeringsagenda die, samen met werknemers uit bedrijven, ambtenaren van overheden en medewerkers van andere onderwijsinstellingen, moet worden opgepakt. De commissie heeft bij het formuleren van deze actiegerichte uitvoeringsagenda dankbaar gebruik gemaakt van de – overweldigende – input vanuit scholen en bedrijven. Dit advies is vertaald in een actieagenda voor colleges van bestuur (CvB’s) en directeuren techniek van de mbo-instellingen in Nederland, die in nauwe samenwerking met bedrijfsleven en overheid dient te worden uitgewerkt. Een actieagenda die beoogt de technische opleidingen aantrekkelijker en meer toekomstgericht te maken opdat meer en betere mbo technische werknemers worden opgeleid. Vijf samenhangende acties staan centraal: (1) focus en specialisatie van mbo-instellingen op het terrein van techniek, (2) het neerzetten van brede (top) mbo-opleidingen, (3) verregaande, intensieve publiek-private samenwerking tussen onderwijs en het klein-, midden- en grootbedrijf, (4) meer docenten met recente praktijkkennis voor de klas en (5) een gezamenlijke inzet door alle partijen (basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs en mbo-scholen, bedrijven en overheden) in de regio voor het verbeteren van het techniekimago. Geen geringe opdracht voor het CvB, de directeur techniek en zijn team, maar een noodzakelijke als Nederland zijn concurrentiekracht wenst te behouden en versterken. Het Masterplan Bèta en Technologie, opgesteld door de topsectoren motoren van de Nederlandse economie - schetst de uitdagingen. Dé kritische factor voor de Nederlandse concurrentiekracht is beschikbaarheid van voldoende en beter bètatechnisch opgeleid personeel. Om in de noodzakelijke behoefte te kunnen voorzien zal 40% van alle gediplomeerden een bèta- en technische opleiding gevolgd moeten hebben. Dat is ambitieus, zeker in een arbeidsmarkt die naar verwachting ten gevolge van demografische ontwikkelingen fricties zal kennen. Oplossingen liggen in het verbeteren van het behoud van technisch opgeleid personeel voor de sector en proactief werkzoekenden te geleiden naar banen binnen de techniek. Het mbo kan hierin volgens de verkenningscommissie de komende jaren een centrale rol spelen. Naar het oordeel van de verkenningscommissie moet het Platform Bèta Techniek met het recent gestarte programma ‘Toptechniek in bedrijf’ als buitenboordmotor fungeren bij uitvoering van deze agenda. De oplossing ligt namelijk vooral in de regio waar mboinstellingen de spil vormen. De urgentie is hoog en de knelpunten tekenen zich scherp af. Genoeg geanalyseerd: het is tijd om aan de slag te gaan. Drs. A.F. van der Touw, voorzitter Siemens Nederland N.V.
13
1. Aanleiding 1.1
Maakindustrie als spil voor de Nederlandse economie
Onze welvaart bestaat dankzij de beschikbaarheid en inzet van professionele vakkrachten. Alleen al een sector als High Tech Systems & Materialen (HTSM) betekent 23 miljard euro aan toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie. Een sector als mobiliteit levert maar liefst 17 miljard aan BNP. Technologische vindingen en bijbehorende industrie leveren de belangrijkste bijdrage aan economische groei en welvaart. Op de economische topsectoren gerichte diepte-investeringen in het onderwijs leiden tot nieuwe, goed geëquipeerde werknemers die van meet af aan in staat zijn hun bijdrage te leveren, met navenant concurrentievoordeel. Ook voor de werkgelegenheid spelen deze sectoren een cruciale rol. Het eerder genoemde voorbeeld van HTSM levert 1,3 miljoen technische banen op, terwijl elke technische baan nog eens 1,5 additionele banen oplevert aan ondersteunende diensten. De industrie koopt voor maar liefst €60 miljard in bij andere sectoren; zonder maakindustrie valt de Nederlandse zorg niet te bekostigen en verzwakt de basis onder de dienstverlenende sectoren . Kortom, de maakindustrie is van levensbelang en een toereikend aantal hoogwaardig technisch opgeleide werknemers vormt een conditio sine qua non voor de welvaart van Nederland. Het middelbaar beroepsonderwijs speelt een cruciale rol: onze welvaart bestaat dankzij de beschikbaarheid en inzet van deze professionele vakkrachten. De zogeheten ‘gouden handjes’ zijn, mbo-geschoold, verzekerd van een baan en inkomen en kunnen carrière maken tot op hbo niveau. Daarnaast levert het beroepsonderwijs via werk-naarwerk- en bijscholingstrajecten een belangrijke bijdrage aan de vitaliteit en het up-todate houden van de beroepsbevolking. Met ruim een half miljoen studenten, waarvan 135.000 studenten (27%) worden opgeleid voor een technisch beroep, is het mbo de grootste opleider van bouwers aan de toekomst. Wat is de uitdaging? Toekomstige veranderingen op het terrein van technologie, onderwijs en arbeidsmarkt maken het aantal technisch opgeleide vaklieden en de wijze waarop zij worden opgeleid tot de belangrijkste bottleneck voor de Nederlandse industrie. Ruim 67% van de technische bedrijven voorziet de komende jaren moeilijkheden met het werven van adequaat personeel; 29% van de bedrijven verwacht de problemen het hoofd te kunnen bieden door zelf actie te ondernemen. Dit etaleert de belangrijkste uitdagingen voor mbo-onderwijs en bedrijfsleven, temeer daar de kennisintensiteit van Nederlandse werknemers juist de belangrijkste kracht is.1 In internationaal perspectief scoort Nederland op de meeste innovatie-indicatoren goed, maar we blijven dramatisch achter op de indicator van aantallen afgestudeerde bètatechnici. 2
1 2
14
DHV, Toekomst van de industrie - Perspectieven voor de Nederlandse industrie, 18 mei 2012 Masterplan Bèta en Technologie (2012), zie bron relatieve internationale concurrentiepositie van Nederland
1.2
Te weinig handen voor de industrie
Helaas vinden de komende jaren veranderingen plaats die de vanzelfsprekendheid waarmee technische vaklieden voorhanden waren, doen verdwijnen. Zonder voldoende, goed opgeleide mbo-technici daalt de Nederlandse welvaart. Voor dit dreigend marktfalen identificeert de commissie drie hoofdoorzaken: (1) Stagnerende aanwas van nieuw talent De aanvoerroute van nieuw technisch talent via het mbo stagneert bij ongewijzigd beleid, resulterend in een terugloop van het totaal aantal mbo-studenten met 100.000 tot 2030, terwijl het aandeel technische mbo-studenten, dat al jarenlang rond de 27% schommelt, naar verwachting niet stijgt. Buiten deze demografisch gestuurde daling tekent zich de trend af dat jongeren in het initieel onderwijs vaker geneigd zijn te kiezen voor de mavo – havo route. Deze voorkeur gaat ten koste van de mbo4 opleidingen, zoals nu al valt waar te nemen in het toeleverend vmbo-veld. Op alle niveaus en leerroutes -ook in de techniekrichting- is onverbloemd sprake van leegloop. De hierboven geschetste feiten leiden nu al tot krapte op de technische arbeidsmarkt die bij ongewijzigd beleid louter verslechtert.
In de grote steden loopt het technisch vmbo leeg. Het ROC van Amsterdam heeft bijvoorbeeld slechts een instroom van 180 techniekleerlingen uit de stedelijke vmbo’s. Oorzaak hiervan is de voorkeur voor ‘witte boorden’-beroepen en de mavo-havo-route: 75% van de mavoleerlingen wil naar de havo. De gemeente ziet het oplossen van de mismatch tussen opleiding en arbeidsmarkt als topprioriteit.3
Het aantal 4e-jaars vmbo-leerlingen techniek is in Limburg met 27% gedaald: van 1072 in schooljaar 2005/2006 naar 783 leerlingen in 2010/2011. Velen zijn naar de mavo gegaan. Tezelfdertijd is in het vmbo een tekort ontstaan aan gediplomeerde technici van 6.400: in mbo techniek 3.600 studenten en in het hbo 1.800 studenten.4
De toenemende vraag van de technische arbeidsmarkt vormt een schril contrast met de afnemende deelnemersaantallen. De industriële economie kampt met een significant hogere vergrijzing dan andere sectoren: 43% van de werknemers in technische bedrijven is ouder dan 45. De vergrijzing leidt de komende jaren tot een instroombehoefte van ongeveer 60.000 technisch mbo-opgeleiden, vooral mbo niveau 45. De ambitie gesteld in het Masterplan Bèta en Technologie: 4 op de 10 mbostudenten kiezen voor techniek, is minimaal noodzakelijk om voldoende technisch personeel te kunnen garanderen.
3 4 5
egiovisie Toptechniek in Bedrijf Amsterdam, voldoende arbeidsmarktrelevant opgeleide technici in R het Amsterdamse vmbo en mbo, Toptechniek in Bedrijf, 14 juni 2012 Regiovisie Toptechniek in Bedrijf Zuid-Limburg, Toptechniek in Bedrijf, 14 juni 2012 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (2011), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016
15
(2) De technologiesector kan zich het grote verloop onder starters niet langer permitteren De sector weet talentvolle technische vaklieden onvoldoende te behouden voor de techniek. Al jaren worden techniekbranches en bedrijfstakken geconfronteerd met een groot verloop onder startende technici. Talent wordt niet optimaal benut: een aanzienlijk deel van de starters verdwijnt binnen enkele jaren uit het technisch beroep, waardoor de tekorten nog verder worden aangezwengeld. Daarnaast blijken veel studenten een baan te krijgen onder hun niveau (in de techniek ongeveer 25%), of ze komen in een andere sector terecht dan waarvoor ze zijn opgeleid (in de techniek ongeveer 30%).6 De crisis maakt de mismatch tussen opleiding en werk steeds navranter: studenten met een opleiding waarnaar weinig vraag is, vinden moeilijk een baan, terwijl sommige -veelal technische- bedrijven zelfs tijdens de huidige crisis nog werven. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer een verkenning toegezegd van de reden waarom werknemers, na enkele jaren werken in de technische sector, deze sector verlaten en hun carrière elders voortzetten. Aan de hand van de uitkomsten van deze verkenning -door onderzoeksbureau CEO- zal worden bezien op welke wijze het bedrijfsleven werknemers voor hun sector kan behouden. (3) Benutten potentieel werkzoekenden voor de tekorten in de techniek De werknemers die hun baan verliezen in sectoren met tanende werkgelegenheid kunnen beter worden benut: zij kunnen met enige bij- en omscholing uitstekend aan het werk in een technieksector. De bouwsector bijvoorbeeld; de veelal technische werknemers zijn zeer geschikt voor een baan in een technische sector anderszins. Bedrijven geven evenwel vaak de voorkeur aan directe instroom. Zowel het (georganiseerde) bedrijfsleven, gemeenten en mbo-instellingen dienen zich in te spannen om juist deze werkzoekenden toe te leiden naar tekortsectoren in de techniek.
1.3. Het beroepenveld vraagt om een ander type opleiden: loopbaangericht
Dat het mbo voor een kwantitatieve uitdaging staat, is duidelijk, maar er is meer. De kwikzilverige dynamiek in het beroepenveld vraagt om een, nog niet bestaand, model waarin studenten tijdens én na hun opleiding meegroeien met wat de omgeving vraagt. De nadruk ligt momenteel nog op het initieel opleiden van studenten merendeels afkomstig van het vmbo. De razendsnelle technologische ontwikkelingen schreeuwen echter niet alleen om een hoger en beter opleidingsniveau, maar ook om continue voortzetting van scholing en opleiding van werknemers. Om een kwaliteitsslag te maken moet het technisch onderwijs inspanningen van mboinstellingen en bedrijven bundelen. De verkenningscommissie constateert dat binnen het bedrijfsleven steeds vaker en luider de roep klinkt om het opnieuw ‘inrichten’ van het onderwijs. Hoewel de tekorten daaraan voedsel geven, is de verkenningscommissie van oordeel dat het inrichten van bedrijfsscholen ter compensatie van onvolkomenheden elders niet de juiste weg is. Aantrekkelijker varianten dienen zich aan die publiek-private samenwerking en het bedrijfsschoolconcept integreren en realiseren via publiek-private arrangementen. Bedrijfsscholen zoals ze 15 jaar geleden bestonden, zijn anno 2012 en in de toekomst geen werkbare optie. De Philipsbedrijfsschool bijvoorbeeld functioneerde als regionale opleidingsfacilitator voor Philips en het toeleverend bedrijfsleven.
6
16
esearchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (2011), Schoolverlaters tussen onderwijs en R arbeidsmarkt 2010
Waar tegenwoordig sprake is van een toeleveringsketen van afzonderlijke bedrijven, waren toeleveranciers destijds grotendeels onderdeel van het Philipsconcern. Het in de lucht houden van een bedrijfsschool was daarmee een primair belang van Philips. Those were the days. Anno 2012 liggen belangen in een andere setting; bij grote ketens van toeleveranciers en eindproducenten zoals bijvoorbeeld in de regio Brabant Zuidoost is een bedrijfsschoolconcept levensvatbaar noch financieel haalbaar. De gewenste en in zekere zin noodzakelijke scholingsinspanningen voor werkenden dreigen te versnipperen en niet op het gewenste kwalitatieve niveau te worden uitgevoerd.7 De eerste invalshoek voor deze kwaliteitsslag is het initieel onderwijs. De verkenningscommissie HTNO (hoger technisch natuurkundig onderwijs)8 onder voorzitterschap van Van Pernis stelt al dat in het initieel onderwijs zowel sprake moet zijn van verbreding van de HTNO bachelor opleidingen als van meer differentiatie in de uitstroom (maatwerk). Deze ontwikkeling is bij uitstek nastrevenswaardig voor de mbo-4 techniekopleidingen - voor alle techniekopleidingen dient aansluiting op technologische ontwikkelingen verzekerd te zijn. In de huidige setting is het bedrijfsleven via stages en leerarbeidsplaatsen al betrokken bij het initieel onderwijs, maar de verkenningscommissie HTNO pleit ervoor deze samenwerking te verbreden en juist in de mbo-4 opleidingen samen te werken met het bedrijfsleven op publiek-private leest. Op basis van concepten als Technologieroutes, Centra voor innovatief vakmanschap, maatwerk voor breed opgeleide werknemers via een ‘bedrijfsschool nieuwe stijl’, kunnen mbo-4 technische opleidingen attractief technisch maatwerkonderwijs leveren aan het regionale bedrijfsleven.
Interessant is de ontwikkeling door de in Brainport samenwerkende bedrijven in de topsector HTSM. In het Centrum voor productietechnologie richt een fysiek opleidingsen innovatiecentrum zich op vakmanschap en innovatie voor de High Tech Systems sector in de Brainport regio. Het biedt opleidingen en korte onderwijsmodules van topniveau (BOL en BBL, niveau 4 en 4+), state-of-the-art productie- en onderzoeksfaciliteiten, die zijn in te zetten voor opleidingen, onderzoek en commerciële exploitatie. Ook bundelen de HTSM bedrijven hun scholingsinspanningen voor werkenden en vindt uitvoering plaats in samenwerking met het ROC binnen het Centrum. Het Centrum is in handen van bedrijfsleven en onderwijs -bedrijven leveren stage- en baangaranties, alsmede middelen, uren, expertise en apparatuur. De aantrekkingskracht die hiervan uitgaat, doet het aantal studenten naar verwachting stijgen van 55 in 2012/2013 tot 225 in 2016/2017.
De tweede invalshoek behelst de vraag naar goed en steeds beter opgeleide werknemers. Niet alleen via initiële technische (top)opleidingen, maar ook door opleiding en scholing van werknemers (waar eertijds ook bedrijfsscholen een functie vervulden). Het bijscholen en upgraden van werknemers is vanzelfsprekend cruciaal voor de concurrentiepositie van het technisch bedrijfsleven. Ook hier breekt de verkenningscommissie een lans voor publiek-private samenwerking tussen ketens van bedrijven met kennis- en onderwijsinstellingen als dé route naar een optimale update van vaklieden. Voor het mbo impliceert dit een andere rol binnen het opleidingsstelsel; de opleiding houdt niet op na het uitreiken van het mbo-diploma aan de student, maar krijgt een vervolg bij de werknemer.
7 8
Sociaal Economische Raad (2012), Werk maken van scholing December 2011
17
2. Knelpunten in het technisch mbo De uitgangspositie van het mbo is goed. Gediplomeerden vinden in de regel snel werk en zij waarderen hun opleiding met gemiddeld een 7. De solide opleidingsstructuur is de afgelopen jaren flink uitgebouwd. Door de stijging van het studentenaantal -van 400.000 in 2000 naar ruim 500.000 in 2012- is ook het macrobudget voor het mbo aanzienlijk gestegen. Dit heeft geleid tot een sterke expansie van het aantal mbo-opleidingen en locaties van mbo-instellingen. Een groei die overigens niet tot uitdrukking is gekomen in de relatieve groei van techniekstudenten: dit percentage schommelt al jaren rond de 27%. Als we onze blik op de toekomst richten, gloort daar het eerder uiteengezette risico van marktfalen. De commissie identificeert in de huidige constellatie enkele samenhangende knelpunten die zelfcorrectie door de markt belemmeren en het voor school en bedrijf onmogelijk maken de doelstellingen te bereiken. Op basis van de speerpunten in het Masterplan Bèta en Technologie identificeert de commissie de volgende behoeften voor het mbo-techniekonderwijs: • Grotere instroom van gediplomeerd talent, juist ook in de topsectoren • Continue afstemming tussen onderwijs-arbeidsmarkt • Bèta en technische mensen binden, boeien en ontwikkelen
2.1 Knelpunten die een hogere instroom van talent in topsectoren belemmeren 1. Techniekopleidingen zijn kostbaar, waardoor het financieel onaantrekkelijk is voor een mbo-instelling om ze aan te bieden. Vergeleken met bijvoorbeeld een opleiding economie vergt een techniekopleiding veel meer investering in faciliteiten (investeringen én exploitatie) om de studenten de juiste kennis bij te brengen. De halfwaardetijd van kennis in de techniek is kort, waardoor deze investeringen snel moeten worden afgeschreven. Een nieuwe oefenmachine is vaak binnen enkele jaren achterhaald. Desondanks ontvangt een mbo-instelling op dit moment marginaal meer voor haar techniekstudenten. Deze voor techniek toch al onvoordelig uitpakkende situatie verslechtert naar verwachting nog: een voorliggend wetsvoorstel stelt bekostiging voor iedere student gelijk. Een enorm risico voor de technieksector, omdat de financiële prikkel voor een mbo-instelling om techniek aan te bieden per saldo negatief wordt! De verkenningscommissie verzoekt de overheid met klem om op haar schreden terug te keren. Binnen het kader van de nieuwe (vereenvoudigde) bekostigingssystematiek dienen naar het oordeel van de verkenningscommissie garanties te bestaan dat instellingen voor dure opleidingen een hogere bekostigingsvergoeding ontvangen. Er mag geen sprake zijn van een negatieve bekostigingsprikkel op de relatief dure technische opleidingen. Sterker nog: de verkenningscommissie is voorstander van het verhogen van de bekostiging van (dure) techniekopleidingen, omdat daarmee een groter aandeel van het macrobudget via techniekopleidingen wordt gealloceerd naar de mboinstellingen. Instellingen die succesvol zijn in het aanboren en opleiden van technisch talent krijgen op deze wijze voldoende budgettaire ruimte. De overheid staat echter op het punt een nieuwe (vereenvoudigde) bekostigingssystematiek in te voeren in het mbo. In de Tweede Kamer ligt thans het wetsvoorstel ‘Doelmatige leerwegen en modernisering bekostiging’ dat deze systematiek beschrijft. Er is op hoofdlijnen veel draagvlak voor deze nieuwe systematiek, maar niet uit te sluiten valt dat mbo-instellingen eerder geneigd zullen zijn techniekopleidingen te sluiten dan ze te handhaven en te bundelen. Een kwalijke
18
ontwikkeling. De verkenningscommissie vraagt het nieuwe kabinet met klem om in de nieuwe systematiek via de diplomabekostiging of vaste voet de handhaving van (dure) techniekopleidingen te borgen. Dit kan binnen de kaders van het huidige macrobudget, het betreft hier geen extra middelen. Een verhoogde bekostiging van techniek mag als stimulans gelden: dit laat onverlet dat mbo-instellingen zelf eveneens voor uitdagende beleidskeuzes staan. De technieksector verdient een prominente plaats in de strategische keuzes die colleges van bestuur van mbo-instellingen in hun portfoliobeleid en hun financieel (investerings)beleid moeten maken. Ontegenzeggelijk behoeft de technieksector binnen mbo-instellingen op tal van terreinen specifieke aandacht: de interne en externe positionering van de technieksector; het verlichten van arbeidsmarkttekorten via hoogwaardige opleidingen in een aantrekkelijke omgeving; het vertalen van technologische innovaties naar opleidingspakketten in het mbo; het investeren in de samenwerking met het regionale technische bedrijfsleven en samen met bedrijven en collega-mbo-instellingen een voor de regio relevant opleidingsaanbod inrichten. En, niet in de laatste plaats, dit alles inbedden in een toereikend financieel beleid voor de technieksector. De technieksector behoort met andere woorden prioriteit te krijgen op de agenda van de colleges van bestuur van mbo-instellingen. Mbo-instellingen hebben binnen de vigerende bekostigingskaders de ruimte om voortvarend te werk te gaan. In het nationale programma Toptechniek in bedrijf staat de herpositionering en vernieuwing van zowel mbo niveau 2/3 als de 3/4 opleidingsroutes centraal. Op regionaal niveau hebben mbo-instellingen in samenwerking met bedrijven en lokale overheden plannen geformuleerd voor een (her) positionering van de technieksector. De verkenningscommissie meent dat elke mboinstelling een dergelijk meerjarenplan ten uitvoer moet brengen in samenwerking met het regionale bedrijfsleven. Een plan dat ook de inspanningen op weg naar kwalitatieve en kwantitatieve groei formuleert. 2. De huidige opleidingsroutes voor studenten op BOL niveau 3 en 4 zijn te versnipperd, en daardoor onvoldoende aantrekkelijk voor (een deel van de) techniekstudenten. Veel studenten kiezen hun opleiding onder meer op basis van de keuzemogelijkheden die deze biedt. De huidige kaders van de kwalificatiestructuur impliceren echter dat studenten vroegtijdig een relatief smalle opleidingskeuze moeten maken. Vaak zelfs al in het vmbo! De (technische) verklaring is dat de opbouw en opzet van de beroepsbegeleidende routes (BBL, vier dagen werk, één dag school), die opleiden tot een zeer specifiek vak, ook gelden voor de beroepsopleidende leerweg (BOL) voor niveau 3 en 4 (de voltijdsopleiding op school). Deze ontwikkeling kreeg zijn beslag met opname van mbo-opleidingen in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). In de WEB is vervolgens gekozen voor de systematiek van kwalificatiedossiers en Kenniscentra. De verkenningscommissie constateert dat hierdoor in de mbo-3 en mbo4 opleidingen een ondoelmatige versmalling en opsplitsing heeft plaatsgevonden. De ontwikkeling heeft in ieder geval geleid tot relatief veel smalle technische opleidingen in de kwalificatiestructuur: 56% van de 700 opleidingen in het mbo is technisch. Studenten hebben in een BOL opleiding niveau 3 en 4 een andere opleidings- en kwalificatiestructuur nodig dan in de BBL route of BOL niveau 2. BOL niveau 3 en 4 moeten brede technologische routes bieden met voldoende keuzeruimte. Hierbinnen kan met het basis-, profiel- en keuzedeel van de opleiding variatie worden aangebracht. Niet alleen leidt dit tot meer keuzeperspectief en betere aansluiting op regionale sterktes, maar het faciliteert ook een efficiënte organisatie van de technische opleidingen en er kan beter worden aangesloten op de nog te maken keuzes in het technisch hbo.
19
Deze verbreding dient op korte termijn binnen de gewenste herziening van de kwalificatiestructuur gerealiseerd te worden. In het Actieplan Focus op Vakmanschap is al aangekondigd dat de kwalificatiestructuur in het mbo vereenvoudigd wordt. Bundeling van de tientallen technische kwalificaties onder regie van de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven is dringend noodzakelijk om ook de opleidingen en examens te kunnen bundelen en een eind te maken aan het thans veel te versnipperde aanbod. Hierdoor ontstaat ruimte brede technische opleidingen aan te bieden, leerroutes tussen het vmbo en mbo, structurele samenwerking met het bedrijfsleven en aansluiting van het mbo-onderwijs op regionale economische speerpunten. Alleen dan zal het mogelijk zijn om voldoende hoogwaardige techniekopleidingen aan te bieden. Het breed opleiden en later specialiseren geldt natuurlijk niet voor alle opleidingen en studenten. Sommige studenten staat al snel een beroep voor ogen. Voor hen blijven de ambachtelijke en specialistische opleidingen via de BBL-route noodzakelijk: de arbeidsmarkt blijft nu eenmaal vragen om specifieke, specialistische vakmensen. De mbo-opleidingsstructuur houdt hiermee al rekening via de zogeheten beroepsbegeleidende routes, die blijven bestaan. Wel is bij deze routes extra aandacht nodig voor een, nu nog onvoldoende ontwikkelde, aantrekkelijke doorlopende leerlijn van het vmbo naar het mbo. 3. Het technisch beroep wordt nog onvoldoende voor het voetlicht gebracht bij potentiële toekomstige techniekstudenten. In potentie zijn 7 op de 10 studenten te interesseren voor een technische opleiding, in het mbo kiest op dit moment echter slechts 27% ervoor9. Het perspectief wordt voor de heterogene groep van studenten simpelweg onvoldoende voor het voetlicht gebracht. Voorlichting en keuzebegeleiding richten zich nog teveel op alleen de ‘harde technicus’; er is weinig specifiek beleid voor anders georiënteerde talenten en doelgroepen zoals allochtonen en meisjes. Weinig aandacht is er voor innovatieve (snijvlak)opleidingen, cross-sectorale ontwikkelingen en het feit dat in commerciële technische functies vele technici werken: aspecten die techniek voor diverse groepen interessant maken. Vele leerlingen kiezen aan het einde van het vmbo hun mbo-opleiding aan de hand van twee invalshoeken: 1. Carrièreperspectief: is er een gevarieerde, interessante opleiding die naar een boeiende baan leidt met loopbaanperspectief en een aantrekkelijk inkomen? Bedrijven en rolmodellen zijn hier van groot belang omdat zij het beroepsbeeld reliëf geven. Carrièreperspectief speelt een grote rol bij jongeren die beschikken over de benodigde affiniteit en capaciteiten, maar vanuit een ander dan inhoudelijk perspectief naar technologie kijken. Voor hen zijn maatschappelijke relevantie, persoonlijke ontplooiing en/of status relevant. Eenzelfde importantie heeft carrièreperspectief in het eerder geconstateerde ‘verloop’ van starters in de techniek. 2. (Uitgestelde) keuzemogelijkheden: biedt een opleiding voldoende keuzevrijheid voor de toekomst, zodat in de loop van de opleiding nog nader, definitief, dan wel anders kan worden gekozen? In de Nederlandse setting streven jongeren en ouders naar zo lang mogelijk uitstel van studie- en beroepskeuze; deze tendens leidt tot de neiging de mavo-havo route te verkiezen boven vmbo-mbo, want beroepsonderwijs en techniekopleidingen dwingen in de huidige opzet tot keuzes. Het is zinvol om voor de mbo-4 opleidingen latere keuzemogelijkheden in te bouwen, bijvoorbeeld door instroom na havo-3 te faciliteren en havo-mbo routes te starten.
9
20
BètaMentality model www.betamentality.nl
2.2 Knelpunten die de continue afstemming onderwijs–arbeidsmarkt belemmeren 4. Het opleidingsaanbod van een mbo-instelling kan beter worden afgestemd op regionale economische zwaartepunten. Elke regio kent zijn eigen economische zwaartepunten, iedere regionale arbeidsmarkt heeft zijn eigen specifieke behoeftes en daarmee samenhangende specifieke opleidingsbehoeftes. Vooral op mbo niveau 4: de toekomstige werknemers die technologische innovaties naar de praktijk vertalen. Het opleidingspakket van een mbo-instelling strookt niet altijd met deze behoeftes; slechts in beperkte mate wordt substantieel aangesloten op economische speerpunten. Opleidingen voor een beroep waarnaar weinig vraag is staan nauwelijks ter discussie. Voor (potentiële) studenten draagt de toekomstig verplichte ‘bijsluiter’ van de opleiding bij om de keuze voor een opleiding, die een carrière binnen de regionale economische speerpunten garandeert, te stimuleren. Om het beschikbare talent optimaal te gebruiken dienen mbo-instellingen hun opleidingsaanbod nauw af te stemmen op de regionale zwaartepunten (focus en fit). Dit vereist specialisatie, een mbo-instelling kan niet op alle terreinen expertise ontwikkelen. Er is nog te vaak sprake van versnippering en concurrentie tussen mbo-instellingen, met als consequentie dat techniekopleidingen eerder sluiten dan overeind blijven. Dit vraagt om het verdelen van taken tussen regionale mbo-instellingen en specialisatie op overeen te komen zwaartepunten. Mbo-instellingen moeten de komende jaren een proactief portfoliobeleid voeren op het terrein van de technieksector. Niet alleen opleidingen opnieuw positioneren en aantrekkelijker inrichten, maar ook efficiency van uitvoering verbeteren. Doelmatigheid vergt van mbo-instellingen in de regio dat zij krachten bundelen om een sterk, attractief techniekonderwijs te scheppen. De context waarbinnen instellingen portfoliobeleid kunnen voeren, verandert drastisch: • De mbo-instellingen moeten portfoliobeleid voeren in een tijd van ‘krimp’10. Dat vraagt om keuzes en afspraken met regionale mbo-instellingen (gekoppeld aan de gehele onderwijsketen) over ieders aandeel in de regio-behoeftes; • Regio’s en regionaal bedrijfsleven vragen mbo-instellingen in toenemende mate om bijdragen aan de ontwikkeling van regionale economische zwaartepunten. Het portfoliobeleid zal zich meer moeten richten op economische sterktes en arbeidsmarktrelevantie. Ook top-mbo en Centra voor innovatief vakmanschap vragen mbo-instellingen het opleidingsaanbod op zwaartepunten te profileren; • Van de mbo-instellingen mag worden verwacht dat zij samen met het bedrijfsleven het initiatief nemen tot dit nieuwe beleid via nieuwe arrangementen van samenwerking. Concepten zoals de nieuwe bedrijfsschool op publiek-private basis, Centra voor innovatief vakmanschap en Top-technologie routes vragen daar al om en bieden tevens nieuwe kansen voor het portfoliobeleid van instellingen. Tegelijkertijd zien we dat mbo-instellingen die over en weer wel tot afspraken en bundeling proberen te komen worden gehinderd door wet- en regelgeving. Zo is het bijvoorbeeld complex om een nieuwe technische vak instelling te creëren of docenten van verschillende instellingen onder een nieuw bestuur unieke opleidingen te laten verzorgen, zoals de ervaringen bij de succesvolle Dutch Health Tec Academy in Utrecht ons leren. Dergelijke positieve intitiatieven verdienen gefaciliteerd te worden.
10
Zowel op het gebied van deelnemersaantallen als op het gebied van (overheids)financiering.
21
5. Het bedrijfsleven kan sterker betrokken worden bij het opleiden van studenten binnen de beroepsopleidende leerweg. Het Nederlandse bedrijfsleven is betrokken bij het beroepsonderwijs. Tienduizenden bedrijven bieden jonge mensen in opleiding stages en leerarbeidsplaatsen. Een onmisbare betrokkenheid die enige bijstelling behoeft om tegemoet te kunnen komen aan de hoge kwalitatieve en kwantitatieve ambities in de technologiehoek. De commissie is van mening dat de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven een breder karakter moet krijgen. Zij bepleit brede mbo-4 opleidingen waaraan bedrijven actief bijdragen door het faciliteren van specialisaties en high profile uitstroomdifferentiaties. Een bijdrage die bedrijven mede betrekt bij de inhoud van opleidingen door hun inbreng van state-of-the-art kennis en infrastructuur in initiële opleidingen. Oostenrijk, Duitsland en Zwitserland bieden inspirerende voorbeelden en, dichter bij huis: Brainport. Jongeren worden bij alle opleidingen vanaf het eerste moment met de ‘echte praktijk’ in contact gebracht, via drie onderdelen: leren in het bedrijf, algemeen vormende vakken op school, en werken in een ‘technocentrum’ met specialistische apparatuur die in afzonderlijke bedrijven en op school niet voorhanden is. Deze drie-eenheid zorgt voor een gevarieerde, hoogwaardige opleiding, waarbij het bedrijf vanaf dag één betrokken is. De samenwerking met het regionale bedrijfsleven zal van karakter veranderen als mboinstellingen de zwaartepunten en profilering in hun opleidingsaanbod, in samenwerking met diezelfde bedrijven, effectueren. Centra voor innovatief vakmanschap zijn een constructief voorbeeld van gezamenlijke zwaartepuntvorming en profilering van mboinstelling en bedrijven, verrijkt met excellentie en top-mbo programma’s die aansluiten op innovaties binnen het regionale bedrijfsleven. ‘Top en excellent mbo’ kan niet buiten actieve participatie van het bedrijfsleven, dat zelf de samenwerking zoekt en afspraken maakt over de scholing, bijscholing en professionalisering van werknemers. Afspraken die vervolgens gestalte krijgen in de samenwerking met de mbo-instellingen. De commissie neemt veelbelovende ontwikkelingen waar in Brainport, Twente en Noord-Holland. De behoefte aan actieve, nieuwe betrokkenheid van het bedrijfsleven geldt voor de gehele linie. Centra voor innovatief vakmanschap onderzoeken en beproeven dit type van regionale samenwerking tussen publieke en private partijen. 6. Er staan nog te weinig docenten uit het bedrijfsleven voor de klas, die de laatste vakkennis kunnen overbrengen. Tevens is het aantal docentstages slechts beperkt. Het mbo krijgt als de meest vergrijsde sector - bijna een derde van de docenten is ouder dan 55 jaar - te maken met een ernstige vervangingsvraag. Docenten uit het bedrijfsleven beschikken over recente praktijkervaring en daarmee over aansprekende state-of-the-art kennis. Deze mogelijkheid wordt onvoldoende benut, bedrijfsmensen staan slechts mondjesmaat voor de klas. In dit kader moet overwogen worden een nationale route te ontwikkelen die mensen vanuit de bedrijven een pedagogisch didactische aantekening biedt waarmee zij als docent beroepsgerichte vakken aan de slag kunnen. Voor docentstages in het bedrijfsleven geldt eenzelfde onderbenutting; een stage bij een bedrijf vormt nog geen onderdeel van de jaartaak van docenten. Het recent verschenen rapport “Nederland moet het weer gaan verdienen” door VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO constateert dit en noemt een aantal relevante maatregelen. Combibanen onderwijs-bedrijfsleven moeten aantrekkelijk worden gemaakt teneinde kwaliteit voor de klas en up-to-date praktijkkennis in de school te brengen. Een gecombineerde baan in onderwijs en bedrijfsleven brengt adequate kennis en liefde voor het vak over. Ondanks verschillende pilots en projecten, zijn nog weinig duovormen te vinden die werknemers structureel inzetten voor onderwijs op niveau 4, vanwege de volgende hinderpalen:
22
• Rooster-technische, organisatorische zaken en cultuurverschillen tussen school en bedrijf vormen het belangrijkste beletsel voor structurele uitwisseling. • Tot voor kort bestond onduidelijkheid over de 19% BTW heffing. Intussen is duidelijk dat een mbo-instelling mensen uit de praktijk zonder deze heffing kan inschakelen. Deze mooie winst wordt niet door iedereen benut. • Bevoegdheden en bekwaamheden in combinatie met de uren norm vormen een derde obstakel. De bevoegdhedenregels (in relatie tot de IIVO-tijd) gesteld aan docenten uit het bedrijfsleven remmen hun inzet. Om werknemers in het bedrijfsleven te verleiden structureel een deel van de week als praktijkdocent in het beroepsonderwijs te werken moeten deze uren meetellen voor de urennorm. • Tot slot speelt vergoeding een rol. Als een bedrijfsmedewerker een dag per week voor de klas staat, zal hij daarvoor minimaal hetzelfde salaris als bij zijn werkgever bedingen. Door salarisverschillen tussen school en bedrijf drukken deze lasten nu óf op het bedrijf, óf op de werknemer zelf, óf op de school.
2.3 Opdracht aan het mbo en bedrijfsleven om bèta en technische mensen te binden, boeien en ontwikkelen Het derde speerpunt in het Masterplan Bèta en Technologie richt zich specifiek op het binden, boeien en ontwikkelen van werknemers. Hoewel met name een opdracht aan het bedrijfsleven, kan het mbo hierin ook een belangrijke rol spelen. Mbo-instelling en omliggende bedrijven: benut deze kansen! 7. Bij-, om- en opscholing in wisselwerking tussen werknemer en mbo-instelling gedurende de carrière. Een startende beroepsbeoefenaar is nog geen volleerd vakman. Essentiële, specifiek binnen een bedrijf benodigde vaardigheden moeten nog worden bijgebracht. De snelle technologische ontwikkelingen zetten deze behoefte louter kracht bij. Des te opmerkelijker dat bedrijven geen nauwe samenwerking hebben ontwikkeld met een mbo-school voor bijscholing en nascholing. Samenwerking die voor én student/ alumnus, én mbo-instelling én bedrijf (én maatschappij) uiterst relevant is. De noodzaak tot scholing na indiensttreding is binnen de technische sector hoog.11 Bij-, om- én opscholing worden steeds belangrijker. In 2009 nam 13,7% van de werknemers in de industrie deel aan post-initiële scholing.12 Door de snelle technologische ontwikkelingen in de technische sector, verschuift de productiestructuur continu. Dit vereist een groot aanpassingsvermogen van bedrijven en daar werkzame mensen. Meer dan in het verleden zullen werkenden scholing nodig hebben om hun functie goed uit te kunnen blijven oefenen. Daar technische kennis snel veroudert, is het zowel voor werkenden als werkzoekenden nodig het opleidingsniveau op peil te brengen of te houden. In de praktijk zal een veel hoger percentage van de werknemers deel moeten nemen aan post-initiële scholing.
11 12
Sociaal Economische Raad (2012), Werk maken van scholing Sociaal Economische Raad (2012), Werk maken van scholing, pagina 15
23
Voor kleine en middelgrote bedrijven is het niet eenvoudig om de scholingsbehoefte van werknemers gestructureerd uit te voeren. Vragen als ‘wat voor scholing heb ik nodig’ en ‘hoe organiseer ik het’ zijn vaak lastig te beantwoorden. Samenwerking met collega-bedrijven is de aangewezen route naar voldoende vraag die maatwerkaanbod in overleg met een regionale component mogelijk maakt. Door het bundelen van lokale of regionale initiatieven is een groter fysiek cursusaanbod mogelijk. Naast de bedrijven en lokale en regionale ondernemersorganisaties moeten ook gemeenten (re-integratie) en provincies (regionaal arbeidsmarktperspectief) hierbij een rol spelen.13 Op dit moment heeft het mbo slechts een beperkte rol in het voorzien in de scholingsbehoefte van bedrijven; slechts 9% van de werknemers geniet scholing aan een bekostigde mbo-instelling. Dit betekent in de praktijk dat mbo-scholen hun alumni uit het oog verliezen en dat bedrijven op zichzelf zijn aangewezen, terwijl de mboscholen de benodigde onderwijsvoorzieningen hebben om deze scholing te verzorgen. Recent hebben VNO-NCW en MKB-Nederland een overzicht gepubliceerd met 25 van door het bedrijfsleven gewenste nieuwe en uit te breiden Associate Degree (AD)opleidingen. Ook daar liggen kansen voor mbo-instellingen in samenwerking met een hogeschool. Mocht er geen hogeschool bereid zijn deze opleiding in gezamenlijkheid te ontwikkelen, dan acht de verkenningscommissie het wenselijk dat de mbo-instelling de mogelijkheid krijgt dit zelfstandig te doen. In het SER-advies ‘Werk maken van scholing’ uit 2012 wordt een sterk pleidooi gehouden voor een betere benutting van onderwijsvoorzieningen van bekostigde onderwijsaanbieders14. De SER pleit ervoor dat onderwijsinstellingen in hun aanbod beter rekening houden met deze (volwassen) werknemers. Een mbo-instelling kan hiermee invulling geven aan het alumnibeleid: de school komt centraal te staan in de loopbaan en employability van de werknemer. Met andere woorden, er valt voor studenten/alumni, scholen, bedrijven en overheden enorme winst te boeken door leven lang leren structureel aan te bieden. 8. Werknemers die hun baan verliezen om- en bijscholen naar de techniek Ook Nederland ontkomt niet aan een toename van werkloosheid. Niettemin bieden sommige sectoren voldoende baanopeningen. Deze mismatch tussen aanbod en vraag van de arbeidsmarkt groeit naar verwachting verder. De versterking van de economische structuur vraagt niet alleen om een krachtig bedrijfsleven maar ook om een vitale arbeidsmarkt en een activerend sociaalzekerheidsstelsel, dat werkenden en werklozen scholing biedt. Zoals eerder geconstateerd sluiten de gevraagde en aangeboden kwalificaties op de arbeidsmarkt slechts beperkt op elkaar aan. Het gevraagde startkwalificatieniveau is geleidelijk gestegen van mbo-niveau 2 naar niveau 3, terwijl het aantal jongeren met een opleiding onder startkwalificatie-2 aanzienlijk toeneemt. Een ‘fatale’ combinatie dreigt van openstaande vacatures aan de ene kant (gemiste economische groei) en oplopende werkloosheid aan de andere kant. Om deze verontrustende scheefgroei te keren dient de vraag vanuit het bedrijfsleven het beleid te leiden. Het arbeidsmarktbeleid zal zich moeten richten op het activeren van werkzoekenden en werklozen en het bevorderen van vraaggerichte scholing naar kansrijke beroepen, zoals ook de SER betoogt. Uiteraard moet de bestaande opleidingsinfrastructuur bij scholen en bedrijven efficiënt worden ingezet.
13 14
24
Sociaal Economische Raad (2012), Werk maken van scholing, pagina 15 Sociaal Economische Raad (2012), Werk maken van scholing, pagina 41
De Centra voor Vakopleiding richtten zich destijds op de om- en bijscholing van voornamelijk uitkeringsgerechtigde werkzoekenden, geheel in het teken van de directe toeleiding naar de arbeidsmarkt. Het instrument van de zogeheten ‘hoofdelijk versnelde scholing’ was van groot belang: de cursist kon bijna ieder moment instromen en een praktijk- en functiegerichte opleiding genieten, met zicht op een arbeids¬plaats. De Centra zijn in 2003 onder de hoede van de mbo-instellingen gebracht. Deze overgang heeft plaatsgevonden als een klein onderdeel van een enorme operatie (de invoering van de Wet Werk en Bijstand) waarbij gemeenten verantwoordelijk werden voor re-integratie van werkzoekenden en beschikking kregen over het budget. Gemeenten werden onvoldoende gestimuleerd te investeren in duurzame scholing van werkzoekenden, maar richtten zich veeleer op work-first trajecten om het korte termijn uitkeringsvolume te beheersen. Dit maakte het voor ROC’s met hun relatief dure CVV’s moeilijk voet aan de grond te krijgen bij de aanbesteding van re-integratie trajecten (marktwerking) door gemeenten. Een belangrijk instrument voor succesvolle arbeidsbemiddeling is hiermee goeddeels verloren gegaan. De oriëntatie op kansrijke technische sectoren nam sterk af, het instrument van de ‘hoofdelijk versnelde scholing’ verdween eveneens omdat de exploitatiekosten (dure apparatuur) voor het in stand houden van de Centra te hoog waren. Uiteindelijk werden de centra, mede vanwege overlap van infrastructuur met de technologiecentra, als te duur beoordeeld. Dit resulteerde in opheffing van de Centra. Is het anno 2012 wenselijk een dergelijke aanpak opnieuw te schoeien, op regionale leest, in publiek-private samenwerking? Een combinatie (het zwaluwstaarten) met de ontwikkeling van Centra voor innovatief vakmanschap lijkt een voor de hand liggende optie.
Het project Servicepunten Techniek, waarvan op dit moment een 16-tal actief, is een samenwerking tussen sociale partners en UWV waarin partijen in een netwerkstructuur pogen het vakmanschap voor de techniek te behouden.15 Het gaat hierbij onder andere om: • Inspanningen gericht op behoud van vakmanschap. • Een bijdrage aan de dreigende tekorten van technisch personeel. • Bevorderen van instroom op beschikbaar gestelde vacatures. • Delen van ontwikkelingen op de regionale markt. • Activiteiten organiseren die de werkzoekenden uit de caseload van het UWV verknopen. • Instroom op werk-leerbanen van specifiek werkzoekenden bevorderen. Resultaten over de afgelopen jaren laten zien dat de uitstroom van werkzoekenden via een servicepunt techniek substantieel hoger is dan die zonder servicepunt techniek: 65% versus 45%.
15
ttps://www.werk.nl/werk_nl/werkgever/direct_doen/WerkgeversServicepunt/brancheservicepunten/ h servicepunttechniek
25
3. De vijf acties tot succes De commissie ziet vijf samenhangende acties die noodzakelijk zijn om de gestelde doelen (de hogere instroom van gediplomeerd talent in topsectoren, de continue afstemming tussen onderwijs – arbeidsmarkt en tot slot het binden, boeien en ontwikkelen van bèta en technische mensen) te bereiken en knelpunten aan te pakken. De route naar een toekomstbestendig stelsel is er één van grondige vernieuwing, met een centrale rol voor het bedrijfsleven en zijn arbeidsmarktvraag. Met een aangescherpt onderwijsaanbod en een voor de leerling versoepelde kennismaking met bedrijfsleven en arbeidsmarkt. Het spreekt voor zich dat het bedrijfsleven hierbij niet aan de zijlijn staat. 1. Iedere mbo-instelling investeert en profileert zich selectief in de economische zwaartepunten in de regio en ontwikkelt hierbij –in afstemming met andere mboinstellingen in de regio- een eigen uniek technologisch en techniek gerelateerd opleidings- en kennisprofiel. Afstemming en samenwerking met het bedrijfsleven in de regio is evident noodzakelijk. 2. De techniekafdeling van elke mbo-instelling biedt vijf brede technologieopleidingen aan, gericht op BOL 3 en 4. In de brede technologieroutes komen de verschillende regionale zwaartepunten terug in het curriculum; de programmatische aansluiting op de topsectoren en het hoger beroepsonderwijs ligt erin verankerd. Naast deze brede opleidingen wordt een aantal gefocuste vakmanschapsroutes aangeboden gericht op BBL en BOL niveau 2 en 3. De aansluiting van het vmbo naar het mbo is hierbij een specifiek aandachtspunt. 3. Mbo-instelling en het regionale bedrijfsleven gaan nieuwe, actieve vormen van samenwerking aan, specifiek gericht op diverse vormen van publiek-private samenwerking, conform het concept van (al dan niet regionale) Centra voor innovatief vakmanschap. Regionale zwaartepunten en verbindingen met topsectoren vormen het uitgangspunt. De keuze voor de samenwerking vloeit logischerwijs voort uit het gekozen profiel van de instelling. Binnen deze samenwerking ligt de nadruk op zowel excellent initieel onderwijs (top mbo) als leven lang leren: duale Associate Degree-opleidingen en een vraaggericht aanbod op het terrein van bijscholing, nascholing en omscholing. 4. Het docentenbeleid voor techniekdocenten richt zich op enerzijds het werven van docenten uit het bedrijfsleven en anderzijds het structureel invoeren van docentenstages in het beroepenveld. Ook gecombineerde banen in onderwijs- en bedrijfsleven worden aantrekkelijker gemaakt. 5. De mbo-instelling voert via een ketenbenadering een bètatechniekbeleid gericht op het bieden van perspectief aan de (toekomstige) studenten in het vmbo, mbo, havo en in vervolgopleidingen. Met specifieke aandacht voor de doelgroepen die op dit moment nog weinig kiezen voor een techniekopleiding, specifiek allochtonen en meisjes. De nadruk moet hierbij liggen op het regionaal bundelen en versterken van al bestaande acties door de diverse partijen in de regio. Het carrièreperspectief, geboden door (mkb)-bedrijven, complementeert de keten.
26
3.1 Investeren in de economische zwaartepunten in de regio
Elke regio heeft een aantal unieke, aan de regionale arbeidsmarkt gekoppelde, economische en maatschappelijke zwaartepunten. Dit zijn de economische motoren voor de regio: zij genieten aanzien, dragen bij aan naam en faam van de regio en vormen qua innovatie en werkgelegenheid de belangrijkste trekkers. In de komende jaren wordt het aanbod van (technische) opleidingen naadloos verweven met deze economische en maatschappelijke zwaartepunten in de regio. Deze ontwikkeling strekt zich breder uit dan over techniek alleen: het betreft hier de economische en maatschappelijke zwaartepunten in de gehele regio! Mbo-instellingen wordt gevraagd met variëteit en verscheidenheid in te spelen op deze economische structuurkenmerken. De vraag naar variëteit en verscheidenheid speelt in het hoger onderwijs en zal volgens de verkenningscommissie de komende jaren ook mbo-instellingen bereiken. Naast een regionaal dekkend breed assortiment aan opleidingen, wordt mbo-instellingen ook gevraagd een specifiek aan de economische structuurkenmerken gerelateerd portfoliobeleid te voeren. Via de ontwikkeling van Centra voor innovatief vakmanschap voor topsectoren zijn de eerste stappen gezet op weg naar variëteit, die tevens leidt tot zwaartepuntvorming bij mbo-instellingen. Hoe kunnen bovenstaande visie en de eerste stappen op de weg naar het vormen van zwaartepunten in het portfoliobeleid van mbo-instellingen worden verwezenlijkt? In veel regio’s zitten bedrijven, branches, topsectoren, mbo-scholen en regionale overheden in triple-helix verband al aan tafel. Deze gezamenlijke structuren zijn de gremia waarin de economische en maatschappelijke structuurkenmerken van de regio worden besproken. Zwaartepunten benoemen is geen vrijblijvende exercitie: in een regionaal ‘mantelcontract’ maken de partners afspraken over de te volgen koers en verantwoordelijkheden van de partners daarin. Dit past tevens in de ‘smart specialization strategy’ van de Europese Commissie, die regionale keuzes met het oog op investeringen in innovatie voorstaat. Onderwijs, bedrijfsleven en overheid leggen in een mantelcontract minimaal vast: de concrete inzet van het bedrijfsleven, de aanpassingen in het opleidingsaanbod en de wijze waarop de zwaartepunten over de regio worden verdeeld. Aan gemaakte afspraken en keuzes wordt vastgehouden, waarbij ‘onderwijs’, als primair verantwoordelijke voor het initieel onderwijs, het voortouw heeft. Dit impliceert overigens niet dat alles tot in detail moet worden uit onderhandeld: een mbo-instelling is zeer wel in staat haar eigen strategische keuzes te maken. Echter, ingeval van noodzakelijke regionale keuzes, zijn bindende, afdwingbare afspraken onontkoombaar.
In de Amsterdamse Economic Development Board zijn de economische zwaartepunten van de metropoolregio Amsterdam benoemd. In triple-helix verband worden afspraken gemaakt over de inzet van innovatiemiddelen en andere acties om deze sectoren te versterken. Prioriteit is de aansluiting tussen het technisch beroepsonderwijs en deze zwaartepunten. De urgentie in Amsterdam is hoog: slechts 180 leerlingen uit de stedelijke vmbo’s stromen door naar een techniekopleiding.
In publiek-private samenwerking kiezen en realiseren van zwaartepunten is primair de verantwoordelijkheid van partners in de regio. Topsectoren, branches en bedrijven prioriteren deze ontwikkeling en nemen initiatieven om in het mbo-veld Centra voor innovatief vakmanschap te realiseren. Bij voorbeeld door het mobiliseren van aan de topsector en branches gelieerde bedrijven, het identificeren van de voor de topsector relevante regio’s en het investeren in het proces van totstandkoming van centra.
27
In Brainport Industries hebben bedrijven uit de Brainportregio zich verenigd, waarin met één stem wordt gesproken, vanuit één aanspreekpunt voor het bedrijfsleven. Samen met het vmbo en mbo worden niet-vrijblijvende afspraken gemaakt over het technisch vmbo en mbo. “De leidende 1e, 2e en 3e lijns high tech toeleveranciers hebben, onder de vleugels van Stichting Brainport, het initiatief genomen om het unieke high tech ecosysteem een gezicht te geven: Brainport Industries. Brainport Industries is opgericht om de toeleveranciers in deze hightech ketens te verbinden, gezamenlijk de professionaliteit van de keten verder te verhogen en de concurrentiekracht te vergroten. Samen werken we zo aan continuïteit en verdere groei van de high tech industrie, aansluitend op de ambities vastgelegd in Brainport 2020” http://www.brainportindustries.com/brainport_industries
Bedrijven moeten zorgen voor een aantrekkelijk carrièreperspectief voor technici, zodat toekomstige werknemers voor de sector kiezen en huidige werknemers in de sector werkzaam blijven. De verkenningscommissie is tevens van oordeel dat het kabinet de ontwikkeling van zwaartepunten door mbo-instellingen en bedrijven dient te stimuleren -zie ook de ontwikkeling in het hoger onderwijs- door een financiële prikkel (selectief budget) aan de bekostiging toe te voegen. Naast het aanpassen van de bekostigingssystematiek voor dit doel is de verkenningscommissie voorstander van een fiscaal stimuleringsregime voor bedrijven die investeren en participeren in de publiekprivate Centra voor innovatief vakmanschap.
In het Rotterdamse Centrum voor Innovatief Vakmanschap Automotive en Mobiliteit (CIVOM) wordt de landelijke agenda van de sector verbonden aan de regionale. Er wordt nauw samengewerkt en kennis gedeeld met de drie hogescholen (HAN, Fontys en Rotterdam) die door de automotive-sector als dé kennisinstituten op hun gebied worden beschouwd. Daarnaast vindt met de inzet van Innovam de koppeling met regionale partijen plaats.
3.2 Vijf brede technologieroutes en gefocuste vakmanschapsroutes 3.2.1 Technologieroutes Een tweede verandering in het technisch opleidingsaanbod van de mbo-instelling moet naar het oordeel van de verkenningscommissie plaatsvinden op mbo-4 niveau. Het betreft hier het vroegere aanbod van de MTS-opleidingen nu bekend als de beroepsopleidende leerweg (BOL) 4. De verkenningscommissie wil terug naar de brede MTS-opleiding in een modern jasje en stelt daarom voor dat opleidingsaanbod techniek op mbo-4 niveau wordt aangepast zodat er een beperkt aantal brede ‘subtechnieksectorale opleidingen’ wordt aangeboden, waarbinnen de aansluiting op de topsectoren en het brede technologiedomein plaatsvindt. Deze brede opleidingen hebben landelijke uitstraling en aantrekkingskracht, zodat toekomstige student en ouders weten welke beroepen via de opleiding binnen haar of zijn bereik komen. De communicatie rondom deze opleidingen richt zich specifiek op aantrekkelijke carrièreperspectieven vanuit een brede technische basis. Het hbo wil een Innovatiecontract HBO Techniek realiseren, een contract tussen onderwijs en bedrijfsleven waarin het huidige aantal hboopleidingen techniek van 84 wordt teruggebracht naar 10 tot 15 bredere opleidingen. Het ligt voor de hand dat mbo en hbo ter bevordering van de doorstroom (naar het hbo) de ontwikkelingen op elkaar afstemmen.
28
Een beperkt aantal brede sectorale techniekopleidingen16 biedt tevens de mogelijkheid in te spelen op de wensen van leerlingen en ouders die streven naar uitstel van studie- en beroepskeuze. De mavo-havo route mag zich namelijk juist op grond van dit aantrekkelijke aspect verheugen in een groeiende belangstelling. De verkenningscommissie is derhalve voorstander van brede sectorale techniekopleidingen met daarbinnen keuzemogelijkheden en specialisaties gericht op aansluiting op de topsectoren. In de loop van de opleiding specialiseert de student zich via de keuzeruimte. Denk aan het model van major-minor, zoals toegepast in het hoger onderwijs. Deze keuzeruimte is specifiek afgestemd op de belangrijke economische (top)sectoren, zwaartepunten en/of doorstroom naar het hbo in de regio. Op die wijze is de specialisatie herkenbaar voor het aanwezige bedrijfsleven. Elke student maakt gedurende de opleiding dus kennis met het bedrijfsleven dat aanwezig is, zodat hij of zij weet welke sectoren voldoende arbeidsmarktperspectief bieden. Specialisatie vindt plaats in de laatste jaren van de opleiding, waardoor keuzemogelijkheden open worden gehouden. Overigens kunnen leerlingen ook buiten techniek via deze thematische invulling kennis maken met het innovatieve bedrijfsleven; denk aan zorg en de aan techniek gerelateerde economische bedrijven. Het actieplan Focus op Vakmanschap kondigt vereenvoudiging aan van de kwalificatiestructuur in het mbo. Bundeling van de tientallen technische kwalificaties onder regie van de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven is dringend noodzakelijk om ook de opleidingen en examens te kunnen bundelen en een einde te maken aan het thans veel te versnipperde aanbod. Alleen hierdoor ontstaat ruimte brede technische opleidingen aan te bieden, leerroutes tussen het vmbo en mbo, structurele samenwerking met het bedrijfsleven en aansluiting van het mbo-onderwijs op regionale economische zwaartepunten. Alleen dan zal het mogelijk zijn voldoende hoogwaardige techniekopleidingen aan te bieden. In het licht van deze ontwikkeling ziet de verkenningscommissie graag de volgende punten gerealiseerd als bijdrage aan een versnelde route door het hbo, ter verhoging van de aantrekkelijkheid van een mbo-4 opleiding: • De huidige mbo-4 opleidingen kennen een dubbelkwalificatie. Dit is niet altijd interessant voor leerlingen die zeker weten dat zij of aan de slag willen, of willen doorstuderen aan een hogeschool. Onderzocht moet worden of voor deze leerlingen de dubbelkwalificatie kan vervallen. • Op dit moment worden in het werkveld verworven competenties nauwelijks gehonoreerd bij het opscholen van werknemers en/of alumni terwijl honorering van deze competenties bijdraagt aan een interessant scholings- en carrièreperspectief voor gediplomeerden. • Momenteel duurt de route mavo-havo 6 jaar, de route mavo-mbo 8 jaar. Het technisch mbo moet een aantrekkelijk alternatief vinden voor de havo-route. De Techmavo, vormgegeven samen met het mbo, biedt mogelijk kansen.
16
e verkenningscommissie denkt aan ongeveer 5, maar mogelijk zijn het er meer, overeenkomstig de D ontwikkelingen in het HTNO. Daar dacht men aanvankelijk aan vier brede opleidingen, in de uitwerking komt men tot 10 tot 15.
29
3.2.2 Gefocuste vakmanschapsroutes Naast brede technologieroutes bieden het vmbo en mbo gezamenlijk gefocuste vakmanschapsroutes aan de vroeg kiezende leerlingen (niveau 2/3 BBL), die bewust kiezen voor een ambacht. Het vmbo, mbo en bedrijfsleven creëren een doorlopende leerroute die in brede vakoriëntatie opleidt tot vakman/vakvrouw. (Dit kan bijvoorbeeld via het concept van het Vakcollege.) Cruciaal is de samenwerking en afstemming tussen deze drie partijen: de leerling wordt van meet af aan betrokken bij de dagelijkse bedrijfspraktijk. Vanwege beperkte leerlingaantallen biedt niet elke vmbo- en mbo-school een dergelijke route.
In de Zwijndrechtse Waard is een Lokaal Opleidingen Centrum geopend, een samenwerkingsgebouw waar twee VMBO –scholen, Develstein College en Walburg College en het ROC Da Vinci College nauw samenwerken met het bedrijfsleven en gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor de lagere leerwegen van het beroepsonderwijs. “Door meer in te zetten op samenwerking onderwijs en bedrijfsleven laten we het bedrijfsleven invloed uitoefenen op het curriculum waardoor de professionalisering van zowel de leerling als de docent toeneemt, de leerling eerder in contact komt met het bedrijfsmatig uitvoeren van zijn praktische opdrachten en daardoor beter voorbereid is op het vervolg in het MBO”.
In het huidige VM-2 project zijn eerste ervaringen opgedaan met doorlopende leerlijnen vmbo-mbo onder nieuwe bestuurlijke constructies. Het traject krijgt een vervolg in het experimenteerkader dat door het ministerie van OCW wordt vastgesteld. In de (toekomstige) experimenten met doorlopende leerlijnen staat structurele samenwerking tussen vmbo en mbo centraal. Binnen Toptechniek in bedrijf worden ideeën uitgewerkt die als experiment kunnen worden ingebracht. Binnen het programma wordt in samenwerking met het bedrijfsleven en (vervolg)onderwijs in de regio gezocht naar kansrijke strategieën als antwoord op de uitdagingen waar vmbo en mbo voor staan.
In de regio Leiden bestaan drie unieke vmbo-opleidingen: TechnoMavo van KTS Teylingen, BètaMavo van de Scholengroep Leonardo da Vinci en 3D-opleiding van het CSG Groene Hart. De TechnoMavo-varianten hebben aangepaste programma’s voor scholieren met interesse voor techniek. De instroom en doorstroom vanuit deze opleidingen naar MBO techniek (niveau 4) is goed tot zeer goed. Doel is in samenwerking met TechnoLab, nog 11 regionale vmbo opleidingen techniekonderwijs relevanter en aantrekkelijker in te richten. Dit wordt uitgevoerd in het kader het programma ‘Toptechniek in bedrijf’.
30
3.3 Nieuwe, actieve vormen van samenwerking met het bedrijfsleven
Naar het voorbeeld van de Centra voor innovatief vakmanschap en bedrijfsscholen nieuwe stijl, investeren bedrijfsleven en mbo-instelling in publiek-private samenwerking selectief en gefocust op de belangrijkste economische zwaartepunten. Binnen deze samenwerking worden aantrekkelijke, herkenbare topopleidingen aangeboden en, op basis van de vraag uit het bedrijfsleven, bij-, na- en omscholing (bijvoorbeeld volgens de competentiematrix van een bedrijf). Het bedrijfsleven heeft in dit proces een centrale positie. De kennisintensieve industrie met zijn hoog innovatief gehalte vraagt in toenemende mate om mbo-niveau 4, 4+ of hbo-niveau 5. Gezien de hoge kosten van een opleiding en de razendsnelle ontwikkelingen in de techniek, kan en moet het bedrijfsleven gedurende en na de opleiding een veel prominentere rol gaan spelen. Zoals eerder weerlegd, is een bedrijfsschool, waarin één bedrijf een gehele opleiding voor zijn rekening neemt, geen haalbare kaart meer nu bedrijven zich meer dan vroeger in hechte netwerken met toeleveranciers bewegen. Tegelijkertijd bestaat juist de noodzaak voor bedrijven om een sterkere rol te spelen in het technisch beroepsonderwijs. Dit type publiek-private samenwerking is de route naar een hybride vorm waarin meerdere bedrijven meesturen en investeren in het technisch onderwijs.
In de Botlekregio werken een 40-tal bedrijven en drie toeleverende MBO instellingen samen binnen het Procescollege. Het bedrijfsleven levert daarbij concreet onder andere de noodzakelijke stageplaatsen in het kader van de opleiding, de leerling wordt geholpen aan zijn eerste werkplek, docenten krijgen de mogelijkheid om bedrijfsstages te lopen, en scholen en bedrijfsleven spannen zich gezamenlijk in voor promotiecampagnes.
Binnen een dergelijke samenwerking investeren bedrijven actief in state-of-the-art faciliteiten (‘shared facilities’), geven mensen uit het bedrijfsleven les, en geven zij mede invulling aan specialisaties in het onderwijsaanbod. De wisselwerking die hierdoor ontstaat, biedt verrijkende mogelijkheden voor scholen in de vorm van docentstages, gastdocentschappen, studieopdrachten en andere vormen van vruchtbare samenwerking. De laatste technieken en kennis komen er samen dankzij samenwerking met innovatieve bedrijven, het hbo en/of andere kennisinstellingen. Afhankelijk van de omvang van het zwaartepunt en de regio verschilt de samenwerking van een relatief kleinschalige samenwerking tot een volledig Centrum voor innovatief vakmanschap: er zijn immers verschillende varianten mogelijk binnen publiek-private samenwerking. De samenwerking is, met brede aantrekkingskracht in de regio, herkenbaar voor (aankomende) studenten en bedrijven. Niet alleen de mbo-instelling, maar ook de technische sector op zich vormt een trekker. Focus staat centraal: er wordt selectief geïnvesteerd door regionale partijen die deze plek her- en erkennen en één mboinstelling is in the lead. In een Centrum draait alles om expertise en vakmanschap. De verkenningscommissie ziet zwaartepuntvorming via Centra voor innovatief vakmanschap als een uitgelezen mogelijkheid ook het initieel onderwijs kwalitatief te versterken: extra expertise, kennis en faciliteiten komen ter beschikking van mboinstellingen. Binnen het bekostigd mbo wordt het bedrijfsleven betrokken bij excellent mbo-onderwijs, binnen het bekostigd onderwijs wordt extra kwaliteit gegenereerd.
31
In het Centrum voor productietechnologie richt een fysiek opleidings- en innovatiecentrum zich op vakmanschap en innovatie voor de High Tech Systems sector in de Brainport regio. Het biedt opleidingen en korte onderwijsmodules van topniveau (BOL en BBL, niveau 4 en 4+), state-of-the-art productie- en onderzoeksfaciliteiten, die zijn in te zetten voor opleidingen, onderzoek en commerciële exploitatie. Het centrum is in handen van bedrijfsleven en onderwijs - bedrijven leveren stage- en baangaranties, alsmede middelen, uren, expertise en apparatuur. De aantrekkingskracht die hiervan uitgaat, doet het aantal studenten naar verwachting stijgen van 55 in 2012/2013 tot 225 in 2016/2017.
Ook voor werkenden (post-initieel onderwijs) ziet de commissie binnen de publiek-private samenwerking in een Centrum mogelijkheden: • Alumnibeleid van mbo-instellingen staat vaak nog in de kinderschoenen. Verbondenheid met het Centrum maakt het voor gediplomeerden interessant om innovatieve ontwikkelingen te volgen, het Centrum te gebruiken om nieuwe technologische ontwikkelingen te volgen en toe te passen, en voor (aankomend) studenten als rolmodel te fungeren. • In dit kader past ook de impuls om in het mbo met bedrijven duale Associate Degree opleidingen (AD) te ontwikkelen. Topsectoren verbonden aan Centra voor innovatief vakmanschap kunnen voorstellen een duale AD binnen het Centrum vorm te geven. Een AD specifiek voor door de betrokken bedrijven geselecteerde werknemers. In een Centrum wordt samengewerkt met een kennisinstelling, meestal een hogeschool, waardoor de expertise om dergelijke opleidingen vorm te geven veelal in huis is. • Sommige sectoren hebben al een uitgebreide onderwijsinfrastructuur, zoals de bouw. Om dubbel aanbod te vermijden is het van belang de routes binnen zwaartepunten hiermee nauw te laten samenhangen. In andere sectoren is voor het bedrijfsleven juist een actiever rol weggelegd. Concreet betekent dit dat branches in het triple-helix verband een vertegenwoordiger hebben, die toezeggingen kan doen over branche inzet. • Nascholing en bijscholing (in de vorm van contractactiviteiten) maken een Centrum en/of bedrijfsschool voor alle partijen interessant. Verdienmodellen van de huidige Centra zijn mede gebaseerd op deze functie van het Centrum. • Werkzoekenden vinden in het Centrum de verbinding tussen de onderwijs- en bedrijfsinfrastructuur en werkgelegenheid. Omdat Centra gekoppeld zijn aan economische zwaartepunten, levert scholing vaak aan de regionale arbeidsmarkt. Het Centrum kan gebruik maken van bij de aangesloten bedrijven aanwezige apparatuur. Binnen de gouden driehoeken verbonden aan de Centra voor innovatief vakmanschap, beveelt de verkenningscommissie aan te onderzoeken of het mogelijk is de functie van de vroegere Centra voor Vakopleiding aan de Centra voor innovatief vakmanschap te verbinden. In ons tijdsgewricht kan dit instrument soelaas bieden voor de oplopende jeugdwerkloosheid.
32
3.4 Docentenbeleid
Professionaliseren van docenten kent twee invalshoeken: professionals uit het werkveld voor de klas, en docenten in het werkveld professionaliseren. Niet alleen een enorme kans, maar ook noodzaak. Werknemers uit het bedrijfsleven hebben de meest recente praktijkervaring en brengen de klas state-of-the-art kennis bij. Het is pure noodzaak studenten op te leiden voor de vaardigheden waar de zeer dynamische markt op dat moment om vraagt. Ook in andere richting zijn belangrijke stappen nodig: uitgebreide praktijkstages door docenten en het investeren in praktijkgerichte lessen hebben een niet te onderschatten effect. Het opleidingsniveau van docenten moet omhoog, zij moeten op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen in hun vak, qua theorie en beroepspraktijk. Slechts dan kunnen zij inspireren en enthousiasme voor het vak overbrengen. Docentstages zijn nog geen gemeengoed omdat hiervoor in de jaartaak van de docent simpelweg geen structurele en verplichte ruimte wordt ingebouwd. Ook combibanen onderwijs/ bedrijfsleven komen nauwelijks voor. De zogenaamde kenniswerkersregeling17 heeft in het hoger onderwijs tot een kwaliteitsimpuls geleid. De huidige laagconjunctuur biedt kansen voor een kwaliteitsslag in het onderwijs met de inzet van mensen uit het bedrijfsleven. De commissie beveelt de regio’s aan hiertoe gezamenlijk afspraken te maken en adviseert de volgende targets bij de noodzakelijke kwaliteitsslag te betrekken: • Minimaal 2 op de 5 docenten in het mbo hebben een duo-baan en werken zowel in het voor de opleiding relevante werkveld als op de school. • Minimaal 7 van de 10 docenten in het mbo-4 onderwijs hebben minimaal een opleiding op bachelorniveau gevolgd. Alle praktijkdocenten beschikken over een pedagogisch-didactische aantekening. • Docenten in het mbo lopen minimaal drie weken per twee jaar stage in het voor hun opleiding(en) relevante vakgebied. • Het scholingsbudget voor docenten wordt voor minimaal 80% beroepsgericht ingezet. • De educatieve minor gericht op het lesgeven in het beroepsonderwijs in het hbo18 wordt daadwerkelijk ingevuld, gekoppeld aan de techniekfaculteiten van de hogeschool. • Verken of het mogelijk is om ‘Eerst de klas’, een succesvol programma om talentvolle academici voor havo en vwo aan te trekken, uit te breiden tot het vmbo en mbo. Het ligt voor de hand om deze variant samen met hogescholen regionaal in te vullen.
3.5 Bètatechniek beleid: bieden van perspectief aan de student
De in dit hoofdstuk genoemde acties zijn cruciaal om de opleidingen weer aantrekkelijk en kwalitatief hoogwaardig te maken. De vervolgstap is jongeren verleiden tot het werken in de technieksector. Veel is al gezegd en gedaan met betrekking tot het imago van techniek. De Commissie concludeert dat inmiddels de juiste receptuur is gevonden, maar deze wordt op een nog (veel) te beperkte schaal toegepast, in helaas versnipperde activiteiten. Het wiel hoeft niet opnieuw te worden uitgevonden -het zogeheten not-invented-by-me syndroom- het gaat erom de goede bedoelingen in een regio te bundelen, ter waarborging van schaalgrootte en lange-termijn zekerheid. In vrijwel alle succesvoorbeelden is bedrijfsbetrokkenheid van doorslaggevende aard: het bedrijfsleven komt derhalve een centrale rol toe in het hoogstnoodzakelijke bieden 17 18
Zie: http://www.agentschapnl.nl/nl/programmas-regelingen/kenniswerkers Actieplan leraar 2012 actielijn 3: Om meer studenten voor het leraarschap in de beroepsgerichte vakken in het mbo te interesseren wordt een educatieve vakminor in hbo-bacheloropleidingen geïntroduceerd.
33
van perspectief op inkomsten en loopbanen in techniek. Een tweede cruciale factor is de eenduidige inzet van middelen en mensen in gerichte acties. Zeeland biedt hiervoor een treffend praktijkvoorbeeld. De activiteiten ter versterking van het techniek-imago, voorheen versnipperd over bedrijven, branches, scholen en overheden, worden hier met succes gebundeld. De commissie constateert dat een aantal elementen bij het bundelen van de activiteiten nog niet structureel wordt ingebed in het promotiebeleid: • Het zichtbaar en aantrekkelijk maken van de innovaties in de beroepspraktijk, zoals commerciële technische opleidingen, introductie van innovaties in de opleidingen, investeringen in infrastructuur. • Specifieke acties gericht op de doelgroepen meisjes en allochtonen zijn nog onvoldoende ontwikkeld. Deze doelgroepen hebben een andere ‘trigger’: zij dienen op andere wijze te worden ‘aangeboord’. Het schooladvies blijkt bij de allochtone doelgroep vaak doorslag te geven. Voor meisjes geldt dat zij geïnteresseerd kunnen worden voor techniek, wanneer dit gekoppeld is aan een maatschappelijk thema. Het Bètamentality Model geeft praktische tips over hoe de verschillende doelgroepen te benaderen. • De ketenaanpak po-vo-mbo techniek is nog niet overal in beleid verankerd. Scholen moeten zich voor het aanleverend en vervolgonderwijs mede verantwoordelijk voelen, en gezamenlijk de communicatie naar ouders oppakken.
De scholen voor voortgezet onderwijs en ROC Mondriaan hebben ieder hun eigen aanpak en netwerk op het gebied van loopbaanoriëntatie. Dit leidt tot versnippering van activiteiten door scholen en bedrijven. Intensieve samenwerking met regionale ondernemers, vmbo en mbo brengt meer focus en samenhang in het scala van loopbaanoriëntatie, door onder meer inzet rolmodellen, bedrijfsbezoeken en specifiek beleid voor meisjes en allochtonen.
• Binnen Technet-kringen werken scholen en bedrijven samen aan aantrekkelijker techniekonderwijs en betere loopbaanoriëntatie voor jongeren door bij voorbeeld gastlessen en oriëntatie op het toekomstige beroep. Ondanks landelijke dekking, zijn nog niet alle Technet-kringen even actief. • Praktische werkervaring binnen techniekbedrijven voor scholieren en studenten tijdens zaterdag- en vakantiebaantjes verlaagt de drempel naar techniek en maakt techniek meer zichtbaar. Bedrijven moeten zich meer openstellen als aantrekkelijk alternatief voor de geijkte bijbaantjes. • Voor een deel van de (top)studenten leidt het aanbieden van internationale stages en aandacht voor internationale competenties tot aanzienlijk aantrekkelijker onderwijs.
Het internationale perspectief op de arbeidsmarkt biedt topstudenten extra zicht. Mbo-instellingen bereiden hun studenten voor op de internationale context waarin Nederlandse technische bedrijven werken. Het ROC Eindhoven gaat een bachelor of technology programma verzorgen voor internationale oriëntatie. Zo worden er studiereizen georganiseerd en buitenlandse studenten naar Nederland uitgenodigd. Het Koning Willem I College neemt deel aan het internationale project, een CNC project waarin studenten samen een locomotief ontwerpen.
34
4. Van actieagenda naar realisatie In het vorige hoofdstuk heeft de verkenningscommissie een vijftal noodzakelijke actielijnen benoemd voor het (mbo) technisch beroepsonderwijs. Hoewel vele partijen overtuigd zijn van de noodzaak van deze acties, zullen ze niet uit zichzelf van de grond komen. De genoemde acties vereisen een inspanning van zowel de mbo-instellingen, het (georganiseerde) bedrijfsleven als de overheid. Dit triple helixverband (in regio’s vaak een 3-O-overleg of platformarbeidsmarkt-overleg genoemd) is het aanknopingspunt om het gedachtegoed van het adviesrapport te doen landen. Hiertoe wordt een PowerPoint-presentatie ontwikkeld waarin ondernemers, onderwijsinstellingen en overheden in de regio het gedachtegoed op eenduidige wijze ter beschikking krijgen om over de regio’s te verspreiden. Stap 1: Sluit aan en agendeer in bestaande triple-helix verbanden Voor elk onderdeel van de gouden driehoek geldt dat acties zowel op landelijk als op regionaal niveau moeten plaatsvinden, met gesynchroniseerde agenda’s van de verschillende stakeholders. De implementatie van deze agenda moet dan ook worden uitgevoerd in aansluiting op de (al bestaande) Triple Helix-verbanden, zodat de agenda in élke regio, eenduidig, wordt geagendeerd. Zoek in dit verband ook aansluiting met het programma van stap 2. Stap 2: Sluit aan bij het nationaal programma ‘Toptechniek in bedrijf’ De verkenningscommissie adviseert het programma ‘Toptechniek in bedrijf’, de door de overheid als reactie op het Masterplan Bèta en Technologie gecreëerde infrastructuur voor het technisch beroepsonderwijs, te gebruiken voor het verbinden van de actielijnen aan de regionale agenda’s. In het programma ontwikkelen bedrijven, vmboen mbo-scholen, en decentrale overheden een visie op de toekomst van het technisch beroepsonderwijs. Onderwijs-arbeidsmarktregio’s werken in triple-helix-verband samen aan een macrodoelmatig opleidingsaanbod techniek en zwaartepuntvorming op basis van publiek-private samenwerking. Toptechniek in bedrijf initieert, bundelt en jaagt de noodzakelijke acties aan. Een expertcommissie19 heeft in juli 2012 voorstellen hiertoe beoordeeld, de minister van onderwijs heeft de 13 regio’s die de commissie als kansrijk heeft aangemerkt gehonoreerd met (financiële) ondersteuning via Toptechniek in bedrijf. Dit najaar mag dit worden aangevuld met 4 regio’s wier plannen deze zomer net niet aan de kwaliteitsnorm van de expertcommissie voldeden, mits de plannen in voldoende mate worden bijgesteld. Met het programma worden via de 13 regio’s 33 van de 53 mbo-instellingen die techniek aanbieden bereikt; aan de herkansende regio’s zijn nog 16 mbo-instellingen verbonden. Toptechniek in bedrijf realiseert een bijna landelijke dekking - het ware te overwegen het programma uit te breiden naar regio’s die nog niet participeren.
19
nder leiding van leading expert mr. drs. Leendert Cornelis (Elco) Brinkman, O voorzitter Bouwend Nederland
35
De vijf actielijnen tot succes en de next steps formuleren de agenda voor de komende tijd. Mbo-scholen en partners in het bedrijfsleven, decentrale overheden en landelijke partijen (kabinet, topsectoren, branches en bedrijfstakken) zijn aan zet. De verkenningscommissie is van oordeel dat het programma ‘Toptechniek in bedrijf’ een uitstekend kader biedt voor implementatie van de agenda. Regio’s die van start gaan hebben plannen ingediend die veelal parallel lopen met de agenda van de commissie, of de komende maanden nog worden aangescherpt op basis van de feedback door de genoemde expertcommissie onder leiding van de heer Brinkman. De feedback, in lijn met de commissievoorstellen, wordt verwerkt vóór ondertekening van de definitieve regionale prestatiecontracten. Stap 3: Verbind de initiatieven met de lopende herziening Kwalificatiestructuur. Daarin is sprake van een bredere basis, beroepsgerichte profielen en veel ruimte voor specifieke keuzedelen. Een brede basis is zowel nodig vanuit de behoefte van, en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, maar ook om het technisch onderwijs überhaupt nog betaalbaar aan te kunnen bieden. Met name de keuzedelen lenen zich uitstekend voor ontwikkeling in coproductie met het bedrijfsleven. Dit betekent dat kenniscentra en het daarin vertegenwoordigde bedrijfsleven en onderwijs werk maken van de totstandkoming van vijf brede technologieopleidingen, gericht op BOL 3 en 4. Stap 4: Voer nog op korte termijn een experimenteerartikel in de WEB in om de noodzakelijke acties spoedig te kunnen bekrachtigen. Het – aangekondigde – experimenteerartikel in de WEB is urgent en kan de ruimte bieden om deze noodzakelijke acties voor de technische mbo-sector nog op korte termijn te implementeren. De overheid heeft toegezegd op korte termijn wettelijke Experimenteerruimte te verbinden aan het programma Toptechniek in bedrijf. Hierdoor ontstaat ruimte voor leerroutes onder nieuwe bestuurlijke constructies van samenwerking tussen onderwijssoorten en bedrijven, om brede opleidingen (binnen de techniek en op het snijvlak met andere sectoren) te kunnen aanbieden en uitstroomdifferentiaties en maatwerk voor aansluiting op regionale economische speerpunten. Stap 5: Stel een taskforce in die is verbonden aan het programma Toptechniek en bedrijf waarvan de leden boegbeelden zijn uit (1) het (georganiseerde) bedrijfsleven, (2) de topsectoren en (3) het onderwijs. Dit waarborgt integratie van de agenda’s van alle partijen - nadrukkelijk ook die van het (georganiseerde) bedrijfsleven en de topsectoren - in het programma en creëert draagvlak voor uitvoering. Het programma Toptechniek in bedrijf begeleidt scholen en bedrijven inhoudelijk, ontwikkelt kennis over de nieuwe, beschreven opleidingsroutes, verbindt de regionale agenda’s met brancheagenda’s, en houdt vinger aan de pols bij het realiseren van de regionale agenda vastgelegd in een mantelcontract, et cetera. Het risico van de huidige opzet van het programma is dat er te weinig stakeholders bij betrokken zijn; het programma moet eigendom worden van de drie belanghebbenden: onderwijs, bedrijfsleven en overheid. Op dit moment bestaat bij sommige stakeholders de indruk dat de activiteiten in het programma teveel onderwijsgericht (zullen) zijn. De commissie adviseert een taskforce om het slagen van de noodzakelijke actielijnen niet aan het toeval over te laten. De taskforce is verantwoordelijk voor de beleidsmatige aansturing van de actielijnen. Leden zijn boegbeelden uit het (georganiseerde) bedrijfsleven topsectoren en onderwijs. Dit waarborgt dat de agenda’s van alle partijen - nadrukkelijk ook die van het (georganiseerde) bedrijfsleven en de topsectoren geïntegreerd in het programma komen met optimaal draagvlak. In de taskforce zou in ieder geval de verkenningscommissie vertegenwoordigd moeten zijn, evenals de nu bij het programma Toptechniek in bedrijf betrokken leading experts.
36
Colofon Pieter Moerman 070 - 311 97 43
[email protected] Erwin Pierik 0348 - 75 35 00
[email protected] www.mboraad.nl www.platformbetatechniek.nl
39