Maximale talentontwikkeling: de leerling aan zet nr. 2
Inleiding Investeren in het talent van iedere leerling op elke school. Dat is de opdracht die het voortgezet onderwijs zich stelt en die is verwoord in recente nota’s als het Bestuursakkoord en de VO-Investeringsagenda. Daarin lezen we: “Het onderwijs heeft te maken met een leerlingenpopulatie die in toenemende mate complex en heterogeen van samenstelling is (..). Daardoor wordt het steeds belangrijker het onderwijs toe te spitsen op de leerbehoeften van de individuele leerling om daarmee een optimale prestatie mogelijk te maken.“ Talentontwikkeling is dé opdracht van het onderwijs. Daarbij gaat het om de vraag hoe we voor alle leerroutes (vmbo, havo, vwo) en voor alle leerlingen een optimaal leerresultaat realiseren. De legitimatie voor deze opdracht ligt in het belang van talentontwikkeling voor individu en maatschappij. Voor het individu is het belangrijk vanwege het eigen welbevinden en de intrinsieke bevrediging. Voor de maatschappij heeft onderbenutting van talent grote (economische) gevolgen. Maximalisatie van talentontwikkeling betekent dat we leerlingen de kans bieden te excelleren op basis van datgene ‘ waar ze goed in zijn’. Het onderwijs is bij uitstek de plek waar deze talentontwikkeling vorm krijgt. Als we het huidige Nederlandse onderwijssysteem onder de loep nemen, zien we dat het een aantal kenmerken heeft die een optimale talentontwikkeling van alle leerlingen in de weg staat. De meest in het oog springende is vroegselectie: op 12-jarige leeftijd worden leerlingen geselecteerd voor een (voor de rest van hun leven) beslissende leerroute. Hierin wijkt Nederland sterk af van andere landen. De vroege selectie leidt tot een grote mate van differentiatie. Zo kennen we – naast het praktijk en het speciaal onderwijs – alleen al vier varianten in het vmbo en is er de havo- en vwo-route. Een tweede systeemkenmerk van het Nederlandse onderwijs is dat deze differentiatie leidt tot een indeling van leerlingen in homogene groepen. Ook hierin wijken we af van veel andere landen. Deze kenmerken veroorzaken de zogenoemde opwaartse druk: ouders en leerlingen proberen steeds vaker de havo- of vwo-route, ook als de basisschool vmbo adviseert. Deze opwaartse druk leidt in de ogen van sommigen tot een (onbewezen) niveaudaling. Met een vergaande standaardisatie van toetsen en verzwaring van eindexamen probeert de overheid deze opwaartse beweging af te remmen. Het onderwijs zelf probeert met allerlei initiatieven en alternatieve routes leerlingen toch zoveel mogelijk kansen te geven. Dat heeft een waaier aan experimenten opgeleverd. In deze adviesaanvraag doen we een oproep om over de politieke gevoeligheid van vroegselectie en determinatie heen te stappen en te verkennen welke (minimale) stelselwijziging nodig is om daadwerkelijk ruim baan te geven aan talentontwikkeling van leerlingen.
1
1. Uitwerking van talentontwikkeling en maatwerk Talentontwikkeling Onder talent verstaan we de natuurlijke aanleg en aangeboren vermogens van het individu. Aard en niveau van talenten zijn niet het resultaat van een eigen keuze. Dat betekent dat het onderwijs staat voor de opdracht om ieders talent te ontwikkelen. Ook moet het onderwijs er voor zorgen dat bij deze talentontwikkeling niet-relevante factoren (zoals de thuissituatie) geen doorslaggevende rol spelen. Om zich te kunnen manifesteren moet talent wel worden onderkend en ontwikkeld (Geerlof, 2011). Talentontwikkeling beschrijven we als iemands talenten zichtbaar maken en (doen) ontplooien. Binnen de schoolcontext gaat het er dan om dat leerlingen presteren naar hun vermogen, dat er sprake is van veelzijdige talentontwikkeling en dat leerlingen in staat worden gesteld hun eigen talenten te ontdekken (Volman, Ledox, 2010). Presteren naar vermogen veronderstelt een optimale begeleiding en uitdaging. Bij veelzijdige talentontwikkeling gaat het om de brede ontwikkeling op zowel cognitief als op sociaal, creatief en sportief gebied. En met het ontdekken van talenten wordt bedoeld dat leerlingen de kans moeten krijgen (zelf) te ontdekken waar hun interesses en bekwaamheden liggen.
Maatwerk Maximalisatie van talentontwikkeling veronderstelt maatwerk. Omgaan met verschillen, omgaan met leerlingen die verschillen in motivatie, talent, werktempo, aanpak, enz. vereist docenten die maatwerk leveren. Veel van het huidige onderzoek focust dan ook op de rol van de docent. In onze analyse gaan we er van uit dat maatwerk leidt tot beter onderwijs en dat de kwaliteiten van de individuele docent maatgevend zijn voor het slagen daarvan. Een belangrijk punt bij die docentkwaliteit is dat de docent erkent dat de verschillende typen vaardigheden, leerstijlen, cultuurverschillen relevant zijn en dat leerlingen verschillen in waar ze goed in zijn. Het gaat bij maatwerk om meer dan passende werkvormen om de vastgestelde inhoud beter te laten opslaan en verwerken (Kessels). Maatwerk betekent ook aansluiting zoeken bij de leefwereld van de leerling, gebruik maken van zijn belangstelling en motivatie en zo alle aanwezige talenten tot bloei te laten komen. Dan haal je eruit wat er in zit. Zo levert de school een krachtige bijdrage talentontwikkeling. Maatwerk betekent daarnaast bijvoorbeeld dat we erkennen dat niet voor iedereen een theoretische leerweg het beste is. Maatwerk slaagt als de docent in staat is om leerlingen taken te laten uitvoeren die vragen om verschillende vaardigheden (Severeins, 2010). Naast een professionaliseringsslag voor docenten vraagt dit ook om nieuwe organisatievormen van het onderwijs; bijvoorbeeld: doorbreking van de vaste klassenstructuur, leerlingen niet een heel jaar laten overdoen, sneller switchen tussen vmbo en havo, enz. Inzet van ICT maakt deel uit van zo’n vernieuwingsslag.
2. De stand van talentontwikkeling in Nederland Het huidige onderwijssysteem is ontstaan in de tijd van de industrialisatie en heeft alle kenmerken van een industrieel productiemodel. Er is sprake van een gestandaardiseerd leerproces, een gestandaardiseerd programma, gestandaardiseerde onderwijstijd en 2
gestandaardiseerde toetsen. In zo’n systeem is de ‘gemiddelde leerling’ het beste af. Het inspectietoezicht houdt bovendien het systeem in stand en meet feitelijk of leerlingen efficiënt door het model komen in plaats van of leerlingen voldoende kansen wordt geboden. Op deze neiging tot standaardisering komen we later terug.
2.1. Factoren van invloed op talentontwikkeling in Nederland Internationale systeemvergelijking Verschillen met buitenlandse onderwijssystemen. 1. In vergelijking met het buitenland hebben wij ons onderwijs in vele hokjes opgeknipt (pro, vmbo, havo, vwo, hbo, wo). 2. In vergelijking met het buitenland laten we leerlingen vroeg de eerste keuze maken. Bij ons gebeurt dat op 11/12 jarige leeftijd, in bijvoorbeeld de Noord-Europese landen en Engeland gebeurt dat op 15/16 jarige leeftijd. 3. Kiezen in Nederland betekent in bijna alle gevallen selectie: als een leerling voor het vmbo kiest, sluit hij vwo uit. 4. In Nederland kun je blijven zitten, wat betekent dat je een heel jaar moet overdoen en alle vakken opnieuw moet volgen. In bijvoorbeeld Engeland blijf je niet zitten maar werkt men met jaargroepen en niveauverschillen. 5. Vakken op verschillende niveaus volgen en afsluiten is in Nederland nauwelijks mogelijk, vergelijk de A, B, C, D levels in onder andere Engeland en de VS. 6. Het feit dat we (deels uit 5 volgend) een uniform landelijk vastgesteld centraal examen kennen in het voortgezet onderwijs met voor alle vakken een gelijk niveau. 7. Bovenstaande leidt ertoe dat we geen selectie aan de poort van hbo of universiteit kennen. Het diploma in het vo is het toegangsbewijs voor het vervolgonderwijs. 8. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Engeland zijn de universiteiten in Nederland weinig onderscheidend en van gelijk niveau. Datzelfde geldt voor de hogescholen. Vergelijken met buitenlandse systemen brengt het gevaar met zich mee dat we het Nederlandse systeem op een onderdeel willen aanpassen zonder rekenschap te geven van de achterliggende factoren of overige verschillen. Een voorbeeld is de roep in Nederland om te gaan selecteren aan de poort van het hoger onderwijs. Dat past niet in het Nederlandse systeem omdat we in Nederland al voorgeselecteerd hebben. Een havodiploma is immers al het toegangsbewijs voor het hbo, een vwo-diploma voor het wo. Vroegselectie Als we onszelf in kwalitatief opzicht internationaal vergelijken, dan is veelal de conclusie dat ‘de onderkant’ (vmbo) goed scoort maar dat de bovenste laag (vwo) het minder goed doet. In termen van maximalisatie van talent krijgen veel vwo’ers de kans te onderpresteren. Dat we ook leerlingen aan de onderkant te kort doen, illustreren we met een ander cijfer: Nederland is naast koploper vroegselectie ook koploper als het gaat om het aantal leerlingen dat start met een lagere beroepsgerichte opleiding (vmbo). Dit gegeven verklaart tevens waarom het vmbo internationaal gezien goed scoort: scholen vertonen risicomijdend gedrag en spelen bij de selectie op safe. Leerlingen een extra kans bieden kan worden afgestraft met een negatief inspectieoordeel. 3
Opwaartse druk Uit recente gegevens blijkt dat Nederland in de internationale vergelijking langzaam zakt op de (PISA-)ladder. Dat betreft het dalende onderwijsniveau van het gemiddelde prestatieniveau van Nederlandse leerlingen, en dan vooral taal en rekenen. We bespreken hier de opwaartse druk als belangrijke oorzaak van de daling (nog afgezien van de vraag of onderwijsniveau/kwaliteit überhaupt internationaal te vergelijken is). Uiteraard zijn meer oorzaken aan te wijzen, maar als het gaat om oplossingsrichtingen voor talentontwikkeling is de opwaartse druk veelzeggend. Wat wordt vergeten in het oordeel over de internationale vergelijking is dat in Nederland de instroom op een spectaculaire wijze is veranderd. Steeds meer leerlingen volgen een hoger opleidingsniveau. Met andere woorden, de leerling die vroeger vmbo-tl deed, zit nu hoogstwaarschijnlijk op het havo en de goede havoleerling zit op het vwo. De vergelijking van wat leerlingen in een bepaalde leerweg nu presteren tegenover wat ze vroeger presteerden, valt dan negatief uit. Dat was ook de strekking van de reactie van de VO-raad op de berichtgeving van de onderwijsinspectie in april 2011 dat de eindexamencijfers dalen. In het nieuwsbericht nuanceert de VO-raad de dalende examencijfers door te stellen dat veel meer leerlingen opstromen naar de hoogste niveaus. Standaardisatie Als reactie op de dalende toetsingsresultaten van Nederlandse leerlingen op rekenen en taal legt de overheid nadruk op leerstandaarden, tussentijds toetsen, versterken instructie en verzwaring van de eindexamens. De focus daarbij is eenzijdig cognitief. Het nieuwe thema is door opbrengstgericht werken de leerresultaten van leerlingen te verhogen. Onder opbrengstgericht werken wordt onder andere verstaan ‘het evalueren van leerresultaten’, het systematisch volgen van vorderingen, de kwaliteit van het toetsingssysteem, etc. (Onderwijsraad, 2010). Versterking van het toetsen en de focus op taal- en rekenen zien we ook terug in het recente voorstel voor een eindtoets voor het basisonderwijs en de van iets eerdere datum verscherping van de eindexameneisen. De lat is omlaag gezakt en dus leggen we de lat weer hoger, lijkt de redenering te zijn. De vraag is echter of de lat werkelijk is gezakt of dat er andere leerlingen overheen springen die andere bagage meekrijgen dan vroeger. Het is maar zeer de vraag of de oplossing van de overheid bijdraagt aan de talentontwikkeling. Groter is de kans dat leerlingen door deze maatregelen in hun talentontwikkeling worden tegengehouden. Als ze het vastgestelde eindniveau niet halen, vallen ze namelijk uit of stromen ze weer af. De reflex van de overheid om niet de vroege selectie aan te pakken maar deze meer te standaardiseren en te toetsen is wellicht te verklaren door de politieke gevoeligheid van het woord stelselwijziging. Alles is goed, zolang het geen stelselwijziging heet en geen middenschoolneigingen vertoont. De huidige minister laveert er ook omheen, al zouden we haar tekort doen als we zouden zeggen dat ze niets onderneemt. Met name in het vmbo heeft de minister allerlei maatregelen genomen die wel de talentontwikkeling stimuleren en erop gericht zijn de wettelijke kaders te verruimen en scholen meer ruimte te geven om met eigen initiatieven te komen. Daarbij doelen we op het afschaffen van de verblijfsduur, het stimuleren van vmbo+-routes naar havo en de mogelijkheid om ook in het vmbo vakken op 4
een hoger niveau af te ronden, waaronder vakken op havoniveau. In de praktijk blijken er overigens geen vmbo-leerlingen te zijn die een vak op havoniveau volgen (Regioplan, 2012), terwijl de vmbo+-routes naar havo als paddenstoelen uit de grond schieten.
2.2 Waarom vroegselectie talentontwikkeling belemmert De factor die we reeds hebben aangegeven en die alom wordt gezien als de grootste belemmering voor talentontwikkeling is dat we in Nederland de indeling van leerlingen in verschillende stromen vroeg maken. Zoals hierboven aangegeven vindt die selectie plaats op 12-jarige leeftijd, in veel andere landen is het een keuze op 15/16 jarige leeftijd. Dit gegeven heeft tot veel discussie geleid en we zien in ons systeem veel directe en indirecte consequenties van de vroege selectie. We gaan hier dieper op in. Dat vroege selectie ongelijkheid bevordert, is voldoende bewezen. Hoe vroeger de keuze, hoe meer het sociale milieu meeweegt en hoe minder de aanwezige talenten en eigen prestaties de kans krijgen een rol te spelen. Op 12-jarige leeftijd hebben leerlingen met een taalachterstand onvoldoende kansen gekregen te tonen waar ze wel goed in zijn. Daarnaast weten we dat het jongensbrein achterloopt bij de ontwikkeling van het brein van meisjes. Jongens zijn dus later toe aan een onderwijskeuze. De hierboven beschreven neiging tot standaardisatie versterkt het effect dat vroege selectie de talentontwikkeling negatief beïnvloedt. Uniforme toetsen die voor alle leerlingen op hetzelfde moment worden afgenomen gaan immers niet uit van een individueel tempo en verschillen in de talentontwikkeling. Vroegselectie is nadelig voor de zwakkere leerling De combinatie van een sterke differentiatie en vroege selectie is goed voor de leerlingen die weten wat ze willen en wat ze kunnen. Dat is minder goed voor leerlingen die daar nog niet zo zeker over zijn en het kan funest zijn voor leerlingen van ouders die het Nederlandse onderwijssysteem niet begrijpen. De vroege selectie op 12-jarige leeftijd voor een bepaalde onderwijsrichting stuurt veel kansarme leerlingen in de richting van het vmbo, terwijl het niet ondenkbaar is dat dit schooltype voor hun talenten en intelligentie een te laag onderwijsniveau biedt. Het doet vooral laatbloeiers tekort en allochtone leerlingen die een te laag schooladvies krijgen. In 2007 schreef de Raad in het rapport “Doorstroom en talentontwikkeling” dat de hokjesgeest in het Nederlandse onderwijs doorbroken moet worden en leerlingen weer meer overstap- en stapelmogelijkheden dienen te hebben. Op dit punt is het onderzoek van Regioplan naar het doorstromen en stapelen in het onderwijs interessant. Het rapport problematiseert het stelsel van zoveel verschillende schooltypen, verschillende sectoren en profielen waardoor het niet meer een vloeiend stelsel is waar leerlingen loopbaangericht doorheen kunnen. Conclusie van het onderzoek is dat er eigenlijk weinig wettelijke en juridische belemmeringen zijn bij het stapelen. In de praktijk zit het probleem bij de programmatische aansluiting. Met name vmbo-havo is een probleem. De meest vergaande aanbeveling die in het rapport wordt gedaan is tevens de meest interessante: de aanbeveling betreft het onderwijssysteem flexibeler in te richten waarbij leerlingen vakken op verschillende niveaus en in verschillende volgordes kunnen volgen. Ook hiernaar heeft Regioplan nog heel recent onderzoek gedaan door te kijken naar de mate 5
waarin leerlingen gebruik maken van de wettelijke mogelijkheden om vakken op een hoger niveau af te sluiten (Regioplan, 2012). Uit het onderzoek komt naar voren dat het in het vmbo gemakkelijker en gebruikelijker is om leerlingen vakken op meerdere niveaus te laten afsluiten dan in het havo. Opvallend is wel dat er door vmbo-tl’ers geen vakken op havoniveau worden gedaan, terwijl die mogelijkheid er wettelijk wel is. Voor het havo geldt dat de mogelijkheid er is maar dat het (nog) geen extra kansen biedt bij de toelating tot het hoger onderwijs. Horizontale homogene groepen Het Nederlandse onderwijssysteem is een systeem waar leerlingen in moeten passen en ingedeeld worden in overzichtelijke, homogene groepen. Heeft de selectie op 12-jarige leeftijd eenmaal plaatsgevonden, dan blijft de leerling in die groep en gaat de groep gelijk op. Ga je onvoldoende mee in die groep, dan blijf je zitten en doe je het gehele jaar, inclusief alle vakken, opnieuw. Dat is niet bedoeld om de leerling te helpen of te straffen, maar om het beheersbaar en te organiseren te houden. Het is dus systeemgericht en niet leerlinggericht. Gelijke groepen zijn nadelig voor de zwakkere leerling We hebben een systeem van gelijke groepen gemaakt, waardoor de wat zwakkere leerlingen zich niet kunnen optrekken aan de sterkere. Het argument om dit zo te doen is dat de meest getalenteerde leerlingen geen last mogen hebben van de anderen. Leerlingen met vmboadvies hebben meer kansen om een hogere opleiding af te ronden als ze bij havoleerlingen worden ingedeeld en hetzelfde geldt voor havoleerlingen die bij vwo’ers zitten (CPB). Dat is een statistisch argument, waarbij we altijd in acht moeten nemen dat de docent in de klas een belangrijke factor blijft bij de vraag of dat in de praktijk ook zo uitwerkt. De gunstige effecten zullen optreden als de onderzochte vorm van differentiatie gecombineerd wordt met andere aspecten, zoals differentiatie van de instructie (Bosker, 2005). De vraag die overblijft is wat het effect is voor de betere leerling van heterogene groepen. Onderzoek geeft aan dat er weinig aanwijzingen zijn dat dit negatief uitpakt. Neutraal geformuleerd: ‘het levert geen schade op’ (SLO, 2009). Wel gaat men er van uit dat het uitmaakt hoe de verhoudingen in de klas zijn tussen leerlingen met een lager advies en hoger advies. Naast dit inhoudelijke argument om leerlingen homogeen in te delen zien we ook dat het beoordelingskader van de inspectie scholen niet uitnodigt risico’s te nemen en te denken in kansen voor de leerlingen. Scholen vertonen risicomijdend gedrag en zetten omwille van een goede inspectiescore het liefst geen zwakkere leerlingen op een wat hoger niveau.
3 Oplossingsrichtingen Samenvatting Samenvattend mogen we vaststellen dat in het Nederlandse onderwijssysteem kwaliteit wordt verwisseld met selectie. Door vroeg en risicoloos te selecteren scoren scholen goed op het inspectieoordeel, maar bieden zo leerlingen onvoldoende ontwikkelkansen. Dat is niet alleen nadelig voor de leerling, het schaadt ook de samenleving die juist alle talenten van haar burgers hard nodig heeft. Doordat iedere minister bij aantreden roept geen
6
systeemwijziging te willen en scholen de ruimte om keuzes uit te stellen onvoldoende benutten, verandert er weinig. Bij het zoeken naar oplossingsrichtingen is het zaak de belangrijkste knelpunten aan te pakken en er voor te zorgen dat het systeem zich gaat richten naar de leerlingen en niet andersom. Ook is het belangrijk dat we de oplossingen niet richten op nog meer standaardisatie en nog meer homogeniteit. De schotten moeten kunnen bewegen en de leerlingen moeten ruimte krijgen zich door het systeem te bewegen. De oplossing is niet de lat hoger te leggen door eindexameneisen te verscherpen of door het allemaal moeilijker te maken voor de leerlingen. De zaak is de lat voor elke leerling op de goede hoogte te leggen en hem te verschuiven als dat kan. De sprong mag dan best hoog gegrepen zijn. Dat alles leidt tot een pleidooi voor een systeem waarbij: -
-
niet de focus ligt op standaardisatie maar op flexibele toetsen afgenomen op het moment dat de leerling daar aan toe is; een inspectiebeoordeling plaatsvindt die het bieden van kansen honoreert en niet ontmoedigt; de leerling kiest in plaats van wordt geselecteerd; je de vakken waar je goed in bent op hoog niveau kunt afsluiten en vakken waar je minder goed in bent op een lager niveau in plaats van alles op één niveau binnen vmbo, havo of vwo; er sprake kan zijn van maatwerk in de klas; je vakken kunt inhalen die je onvoldoende afsluit in plaats van een jaar te blijven zitten; je het eindexamen of delen daarvan eerder kunt afsluiten in plaats alles op één moment aan het einde van de opleiding.
Wat betekent dit voor scholen en wat betekent dit voor de politiek? I: Opdracht voor het onderwijs: schuiven met de schotten en omgaan met verschillen Schotten weghalen Het onderwijs heeft de ruimte om de selectie van 12-jarigen om te buigen in een keuze van en voor de leerling voor een stroom waar die leerling nog voldoende in kan bewegen. De Cito-toets als meetinstrument op 12-jarige leeftijd kan haar waarde behouden als het voortgezet onderwijs in de eerste jaren voldoende flexibiliteit houdt om leerlingen te laten doorstromen. Dat betekent in de eerste plaats dat de verticale schotten tussen de opleidingen moeten kunnen schuiven. En dat de verbindingen tussen vmbo-mbo, tussen vmbo-havo, tussen havo-hbo, tussen vwo-wo wordt versterkt. Zo kunnen er in de klas verschillen tussen de leerlingen zijn, en kan maatwerk in de klas worden geboden. Hieronder werken we enkele voorbeelden uit. Dakpanklassen Een vrij algemene oplossing die breed is ingevoerd zijn de brede brugklassen en zogenaamde dakpanklassen. Het succes van dakpanklassen hangt met name af van de kwaliteit van de docent die met een heterogene groep moet kunnen omgaan.
7
6-jarig vmbo-havo route Sterk in opkomst zijn de scholen die vmbo- tl en havo met elkaar hebben verbonden door een zesjarige tl-havo-route in te richten. Die is geschikt voor leerlingen die de capaciteiten voor havo hebben maar gebaat zijn bij een wat rustiger tempo. Maar ook voor leerlingen waarvan nog niet duidelijk is of ze havo aankunnen. Het is vmbo-tl met een didactische havo-saus. De VO-raad verzamelt deze initiatieven als praktijkvoorbeelden ter verbetering van overgang van vmbo naar havo. Profilering havo Steeds meer scholen zoeken naar mogelijkheden om het havo meer toepassingsgericht en het vwo meer gericht op de wetenschappelijke voorbereiding te maken. Vooral bij het havo zien we praktijkvoorbeelden van scholen die de toepassingsgerichtheid van het havo versterken. In feite wordt hier geprobeerd de keuze op 16-jarige leeftijd voor de richting naar het hoger onderwijs te versterken. Niet blijven zitten Er zijn enkele voorbeelden van scholen die het jaarklassensysteem proberen te doorbreken door leerlingen, als ze zijn blijven zitten, weer te laten meeliften met het hogere jaar en hen te begeleiden bij de vakken waarin ze achterlopen1. Flexibel examineren Flexibele examinering houdt in dat leerlingen vakken, of het gehele examen, eerder kunnen afsluiten. Hiermee is geëxperimenteerd. Daaruit bleek dat flexibele examinering te ingrijpend was om landelijk in te voeren. Maar er zijn enkele voorbeelden van individuele scholen die (ook weer geselecteerde) leerlingen voorexamen laten doen. Helaas moeten deze leerlingen nu wachten op de anderen voordat ze naar het hoger onderwijs kunnen doorstromen. Aansluitingsactiviteiten Het hoger onderwijs heeft de afgelopen 15 jaar een indrukwekkend aantal initiatieven ontplooid om de leerlingen in de bovenbouw van havo en vwo al kennis te laten maken met het hoger onderwijs. Voorbeelden daarvan zijn aansluitingsmodules, pre-universiteit activiteiten, inhoudelijke modules (bijvoorbeeld NLT). Gezien het belang dat gehecht wordt aan excellentie, extra activiteiten en profileringskansen voor leerlingen, is het aan te bevelen de aansluitingsactiviteiten hier nadrukkelijker op te richten. Leerlingen die vakken op een hoger niveau hebben gevolgd of onderdelen versneld hebben afgerond, zouden hiervoor beloond kunnen worden in het hoger onderwijs. Conclusie: scholen hebben ruimte genoeg om een eigen invulling te geven aan het onderwijs, er is van alles mogelijk. De indruk is wel dat door de politieke gevoeligheid van een ‘stelselwijziging’ de sector ervan weerhouden wordt om grote stappen te zetten en dat daardoor een veelheid aan kleine veranderingen en initiatieven is ontstaan. Door deze veelheid aan initiatieven, is geen enkel initiatief landelijk goed tot wasdom gekomen2.
1
Een voorbeeld is het Ichthus College uit Kampen die (geselecteerde) zittenblijvers in havo-4 een half jaar de kans biedt mee te blijven lopen met havo-5. 2 Deze conclusie trekt de VO-raad ook voor de initiatieven die worden ondernomen om de aansluiting tussen vmbo en mbo te verbeteren. (Interne notitie: Altijd een goede aansluiting …. Conceptversie januari 2012)
8
Omgaan met verschillen in de klas In onze analyse hebben we aangegeven dat een belangrijke slaagfactor is of de docenten in staat zijn om met grotere verschillen in de klas om te gaan. Want tot nu toe hebben we ‘omgaan met diversiteit’ opgelost door homogeniteit te creëren. Het gaat er om dat we maatwerk kunnen leveren binnen heterogene groepen en ook kunnen inspelen op snelheidsverschillen tussen leerlingen. Leerlingen moeten meer individueel, in hun eigen tempo en op hun eigen niveau kunnen werken. Die kwaliteit van docenten is een basiskwaliteit waarop de komende jaren een nog groter beroep zal worden gedaan als het lukt de schotten te doorbreken. We zien dat al bij de voorbeelden die we hierboven hebben geschetst. Als vmbo-tl’ers op een havo-manier les krijgen, vraagt dat kennis en ervaring van de docent die deze vmboleerlingen begeleidt. Als havo en vwo langer bij elkaar zijn maar vervolgens de leerlingen ook duidelijker in een eigen richting voorbereiden op het hoger onderwijs, zal de docent heel goed moeten kunnen inspelen op de verschillen. Inzicht in wat een havoleerling typeert en wat kenmerkend is voor een vwo-leerling zijn dan belangrijke factoren, nog los van de vaardigheid zelf om iets te doen met dat inzicht. Het kunnen omgaan met verschillen in de klas vraagt van de docent overigens ook de tools om te zorgen voor een uitdagend leerklimaat voor leerlingen die extra uitdaging nodig hebben. Een uitdagend leerklimaat is en maatwerk leveren is immers ook bedoeld om weg te komen van de zesjescultuur en de leerlingen die bovengemiddeld presteren te stimuleren. Nog ingewikkelder wordt het als leerlingen meer in hun eigen tempo door het onderwijs gaan in plaats van in een jaarklas bij elkaar in een vast tempo naar het eindexamen toe te werken. Afgezien van het feit dat de school dat moet kunnen organiseren, vraagt dat een flexibele instelling van de docent en een extra beroep op de basiskwaliteit om met niveauverschillen in een groep te kunnen omgaan. De oproep aan het onderwijs is dit punt centraal op de professionaliseringsagenda van het voortgezet onderwijs te laten terugkomen. II Oproep aan de overheid: van standaardisatie naar flexibel toetsen en van selectie naar loopbaangericht kiezen De oproep aan de politiek is om leerlingen in het voortgezet onderwijs perspectief te bieden en voor te bereiden op het juiste vervolgonderwijs. Niet de gestandaardiseerde selectie van de leerling in het systeem moeten leidend zijn, maar de individuele leerstijl, motivatie en vaardigheden van de leerling. Dat vraagt, los van een sterke nadruk op loopbaanoriëntatie en –begeleiding, om een andere toetsing. Het gaat meer om begeleiden en monitoren gedurende de opleiding dan om een allesbepalende eindtoets. De door de overheid aangestuurde en gestandaardiseerde wijze van toetsing leidt ertoe dat leerlingen homogeen afgerekend worden op hun prestaties binnen de kolom waarin ze zijn geplaatst. Zo houden we leerlingen op hun plek. Later kiezen is een van de oplossingen maar dat moet samen gaan met een krachtig pleidooi in de richting de overheid voor minder standaardisatie in programma’s, in onderwijstijd en in toetsing.
9
Gebruikte literatuur -
-
-
-
Beleidsbrief op weg naar een toekomstbestendig vmbo. Brief van minister Van Bijsterveldt aan de Tweede Kamer, 29 april 2011. Dr. R.J. Bosker (januari 2005). De grenzen van gedifferentieerd onderwijs. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar theoretische en vergelijkende onderwijskunde en het onderwijsonderzoek aan de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Prof. dr. Yvonne Burger (april 2009). Menselijkheid in schoolorganisaties. in: Het nationaal onderwijsdebat. Het ‘hoe’ centraal. BMC. Job Cohen (2011), Meritocratie is niet genoeg. De Kerkdijklezing. Opgenomen in NRChandelsblad, 19 november 2011. Jaap Geerlof (2011). De 60% Maatschappij. Einde aan de talentverspilling! Uitgeverij Thoeris, Amsterdam. Dr. Joseph Kessels (april 2009) Onderwijs op maat. De opinie. in: Het nationaal onderwijsdebat, het ‘hoe’ centraal. BMC. Guuske Ledox en Monique Volman (2010). Op zoek naar talent. Talentontwikkeling en expeditiescholen. VO-raad. Leo Lenssen (maart 2011), Hoe sterk is de eenzame fietser? Een onderzoek naar de relatie tussen individuele ontwikkeling en de toegankelijkheid van het onderwijsbestel in Nederland. Proefschrift Universiteit van Tilburg, uitgeverij Garant. Paul van Liempt (2008), De Nederlandse droom. Van mavo tot professoraat: hoe stapelaars de top beklimmen. Uitgeverij De Arbeiderspers. Het Netwerk Onderwijsinnovatie (maart 2010). Het onderwijs kan zoveel slimmer, aanzet tot dialoog. OECD (mei, 2007), Reviews of tertiary education, Netherlands. Onderwijsraad (november 2007), Doorstroom en talentontwikkeling. Onderwijsraad (maart 2010), Vroeg of laat. Advies over de vroege selectie in het Nederlandse onderwijs. Jan van Ravens. De selectiviteit en beroepsgerichtheid van onderwijssystemen. in: Jaap Scheerens, Hans Luyten en Jan van Ravens. Visies op onderwijskwaliteit, Universiteit Twente. Regioplan (oktober, 2008). Doorstromen en stapelen in het onderwijs. Publicatienr 1765. Regioplan (januari, 2012). Examens in extra vakken en vakken op een hoger niveau. RMO (april 2011). Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief. S. Severeins (oktober, 2010) Divers talent in de klas. Risbo, Erasmus Universiteit Rotterdam. SLO (december 2009), Inventarisatie initiatieven rond vroegselectie. Dr. Carien Verhoeff en dr. Jos van der Waals (april 2009) Kwaliteit van onderwijs. De reflectie. in: Het nationaal onderwijsdebat, het ‘hoe’ centraal. BMC. VO-raad (maart, 2010) Ruimte voor ieders talent, VO-Investeringsagenda 2011-2015. VO-raad (juni, 2011) Tussentijdse instroom in het eerste jaar van het hoger onderwijs. VO-raad (januari, 2010) T(L)-splitsing: van vmbo-tl naar havo of mbo. Onderzoek naar de knelpunten in de aansluiting van vmbo-tl met mbo en havo en oplossingen daarvoor. VO-raad (maart 2011) Eindrapportage Project schoolorganisatiemodellen: maatwerk voor beter leren. 10
-
Sietske Waslander, Maartje van der Weide, Cissy Peters. Het debat over onderwijskwaliteit, politiek, pers en praktijk deel II. VO-raad. H.G. van der Werfhorst (2011), Selectie en differentiatie in het Nederlandse onderwijsbestel, Pedagogische Studiën 2011, 283-297.
11