Masterscriptie strafrecht ZSM en opportuniteit
Siebe J.A. Rosendahl Universiteit van Amsterdam Studentnummer : 0352934 datum
: 12 juli 2012
scriptiebegeleider : Prof. Mr. T. Blom
1
Inhoud
1 Inleiding .................................................................................................................................. 3 2 ZSM werkwijze ....................................................................................................................... 6 2.1 Inleiding......................................................................................................................................... 6 2.2 Doelen van ZSM-werkwijze ........................................................................................................... 7 2.3 Beperkingen van de ZSM-werkwijze ............................................................................................. 8 2.4 Werkwijze in de praktijk ............................................................................................................... 8 2.5 Samenvatting .............................................................................................................................. 17
3 Opportuniteit en beginselen van behoorlijk strafprocesrecht ............................................ 18 3.1 Inleiding....................................................................................................................................... 18 3.2 Vervolgingsbeslissing .................................................................................................................. 18 3.3 Opportuniteitsbeginsel ............................................................................................................... 18 3.4 Negatieve of positieve toepassing van het opportuniteitsbeginsel ........................................... 19 3.5 Beginselen van behoorlijk strafprocesrecht ............................................................................... 20 3.6 Processuele beginselen van behoorlijk procesrecht................................................................... 20 3.7 Materiële beginselen van behoorlijk strafprocesrecht ............................................................... 21
4 Toepassing van beginselen van behoorlijk strafprocesrecht op de ZSM-werkwijze ............ 25 4.1 Inleiding....................................................................................................................................... 25 4.2 Snelheid....................................................................................................................................... 25 4.3 Factoren voortkomend uit de doelstelling snelheid ................................................................... 25 4.4 Factoren voortvloeiend uit door het OM genoemde beperkingen ............................................ 29
5 Conclusie ............................................................................................................................... 32 5.1 Inleiding....................................................................................................................................... 32 5.2 Bespreking per beginsel .............................................................................................................. 32 5.3 De stelling.................................................................................................................................... 35 5.4 Aanbevelingen ............................................................................................................................ 35 5.5 Tot besluit ................................................................................................................................... 36
Literatuurlijst............................................................................................................................ 38
2
1 Inleiding
Het Openbaar Ministerie (OM) is in 2011 een proef gestart1 met een nieuwe werkwijze die beoogt de afhandeling van strafzaken sterk te verkorten en de administratieve last bij die afhandeling te beperken. Deze proef is bekend onder de naam Z.S.M.2 (verder: ZSM). Binnen de proef zal het strafrecht waar nodig selectief worden ingezet en wordt toegelicht dat “als er andere, betere oplossingen zijn dan het strafrecht kan daar in een vroeg stadium voor gekozen worden door politie en OM”3. De mogelijkheid om te kiezen voor andere en betere oplossingen buiten strafrecht bestaat al langer. OM en politie maken daarbij gebruik van het opportuniteitsbeginsel. Deze bevoegdheid is gecodificeerd in de artikelen 167 en 242 van het Wetboek van Strafvordering. De doelstelling van de ZSM-werkwijze is dat snel en zichtbaar een effectieve sanctie wordt opgelegd. Daarbij zijn wetgeving en de eigen beleidsregels (richtlijnen en aanwijzingen) het uitgangspunt. Voor oplossingen die niet direct voortvloeien uit wetgeving en beleidsregels, maakt het OM gebruik van het opportuniteitsbeginsel. Niet alleen om te kiezen voor andere oplossingen dan het strafrecht, maar ook om te kunnen afwijken van de strafmaat en de soort straf binnen dat strafrecht. Uit de wetsartikelen 167 en 242 van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat de beslissing om af te zien van vervolging is gebaseerd op gronden die aan het algemeen belang zijn ontleend. Dat algemeen belang is een ruim begrip, dat praktisch niet hanteerbaar is. Corstens wijst in dit verband op enkele gevaren die zijn verbonden aan het opportuniteitsbeginsel: willekeur, bevoordeling van bepaalde personen of groepen, verschuiving van macht van de wetgever naar het OM4. De Raad voor de Rechtspraak reageert niet afwijzend op de ZSM-werkwijze, maar onderkent min of meer dezelfde problemen als die Corstens noemt bij de toepassing van het opportuniteitsbeginsel5. De tegenhanger van het opportuniteitsbeginsel is het legaliteitsbeginsel, dat inhoudt dat bij haalbaarheid van een veroordeling moet worden vervolgd6. Het biedt daarmee rechtszekerheid en
1
www.om.nl (zoek op “ZSM”): De proef is gestart bij vijf arrondissementsparketten. Kern van de werkwijze is dat “alle relevante informatie die nodig is voor een afdoeningsbeslissing zo spoedig mogelijk door de betreffende ketenpartners beschikbaar wordt gesteld en dat op basis daarvan snel en zichtbaar een effectieve sanctie wordt opgelegd”. De ketenpartners waaraan wordt gerefereerd zijn OM, politie, advocatuur, de rechtspraak, reclassering, Stichting Slachtofferhulp Nederland en Halt Nederland. 2 De afkorting staat voor Zo Snel/Simpel/Samen Mogelijk, zie www.om.nl (zoek op “ZSM”) 3 ibid. 4 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 526 5 Meteen een pak op je broek, De Pers 17 oktober 2011 6 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 526
3
voorkomt willekeur7. Strikte toepassing van dit beginsel in de strafrechtspleging maakt de toepassing van het opportuniteitsbeginsel onmogelijk. Het Nederlandse rechtssysteem kent geen strikte toepassing van het legaliteitsbeginsel. Dat maakt toepassing van het opportuniteitsbeginsel onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Allereerst kan uit de wetsgeschiedenis afgeleid worden dat misbruik van het beginsel tot willekeur kan leiden en dat toepassing hooguit met individuele belangen mag samenvallen. Uit het gegeven dat de overheid het vervolgingsmonopolie heeft, is af te leiden dat er steeds een publiek belang is bij vervolging. Dat heeft als gevolg dat gebruik van het beginsel ten behoeve van individuele gevallen op gespannen voet staat met dat vervolgingsmonopolie, omdat daarmee mogelijk dat publieke belang wordt veronachtzaamd. Tweede voorwaarde is dat bij de toepassing van het opportuniteitsbeginsel rekening wordt gehouden met het gegeven dat in een democratische rechtstaat het oordeel van de wetgever boven dat van het OM staat. Het is het OM daarom niet toegestaan om van de vervolging van een verdachte af te zien, omdat het zich niet kan vinden in de strafrechtelijke bepaling op grond waarvan vervolgd kan worden. Een derde voorwaarde is dat toepassing van het beginsel niet in strijd is met verplichtingen uit internationale verdragen. Met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in het bijzonder het recht op lichamelijke integriteit zoals opgenomen in de artikelen 2, 3 en 8 van het EVRM, verplichten tot strafrechtelijke vervolging. De vierde voorwaarde is dat toepassing van het beginsel niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht8. De spanning met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht verdient nadere aandacht. Om na te gaan welke beginselen een rol spelen in het strafprocesrecht, wordt vaak gerefereerd aan de beginselen van behoorlijk bestuur uit het bestuursrecht. Bij die beginselen wordt in de literatuur onderscheid gemaakt tussen materiële beginselen en processuele beginselen9. De ZSM-werkwijze heeft zeer waarschijnlijk tot gevolg dat het OM sterk op de individuele zaak toegesneden combinaties van sancties en maatregelen zal toepassen. Dat betekent dat vaker zal worden afgeweken van beleidsregels (richtlijnen en aanwijzingen), met als gevolg dat materiële beginselen van behoorlijk strafprocesrecht van groter belang worden. Corstens ziet dat vanwege een toename van het aantal buitenrechtelijke afdoeningen ook het belang van processuele beginselen toeneemt. Bij buitenrechtelijke afdoening is de rechter niet meer betrokken en volgt dus geen onafhankelijke toetsing van hetgeen zich in de fasen van opsporing en vervolging heeft voorgedaan10. Het ligt voor de hand dat de ZSM-werkwijze leidt tot een groter aantal buitenrechtelijke afdoeningen en alleen daarom al worden de processuele beginselen van behoorlijk strafprocesrecht van groter belang. 7
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 526 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 526 9 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 45 en C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde, Arnhem: Gouda Quint BV 1989, p.87 10 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 45 8
4
Maar er zijn meer redenen waarom die beginselen van belang zijn bij de ZSM-werkwijze. Het streven naar snelheid kan een negatief effect hebben op de naleving van processuele beginselen van behoorlijk strafprocesrecht, die juist een zorgvuldige, consciëntieuze besluitvorming en correcte bejegening van verdachten en slachtoffers voorschrijven. De centrale probleemstelling die uit het voorgaande voortkomt is: worden beginselen van behoorlijk strafprocesrecht geschonden bij de toepassing van het opportuniteitsbeginsel binnen de ZSMwerkwijze van het OM? Deze probleemstelling zal worden behandeld in afzonderlijke hoofdstukken. In hoofdstuk 2 zal de ZSM-werkwijze worden beschreven. De werkwijze maakt gebruik van bestaande strafrechtelijke afdoeningen, die echter versneld worden doorlopen. Er volgt een overzicht van deze afdoeningen met een beschrijving van de manier waarop deze binnen de ZSM-werkwijze worden ingezet. In hoofdstuk 3 worden de theorie van het opportuniteitsbeginsel en de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht beschreven, waarna die in hoofdstuk 4 worden toegepast op de afdoeningen die in hoofdstuk 2 zijn beschreven. Tot besluit volgt in hoofdstuk 5 de bespreking van de resulaten met een conclusie en aanbevelingen.
5
2 ZSM werkwijze
2.1 Inleiding
De ZSM-werkwijze houdt in dat een zaak die daarvoor in aanmerking komt zo snel mogelijk na de aanhouding van een verdachte wordt afgedaan. Het is ook de bedoeling dat er ‘betekenisvolle interventies’ worden uitgevoerd met oog voor de ‘positie van slachtoffers en de buurt’. De organisaties binnen de strafrechtketen, zoals het OM, de politie, de reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming en Slachtofferhulp Nederland werken samen in een kantoor op een politiebureau. Het OM streeft naar afhandeling binnen zes uur na aanhouding van de verdachte in eenvoudige zaken. De snelheid wordt bereikt doordat de ketenpartners niet volgtijdelijk, maar gelijktijdig aan het werk gaan en allen streven naar het aanleveren van informatie ten behoeve van de beoordeling binnen die zes uur11. Omdat de probleemstelling betrekking heeft op de vervolgingsbeslissing van het OM, zal dit hoofdstuk zich beperken tot de beschrijving van het werkproces van het OM, voor zover dat betrekking heeft op de vervolgingsbeslissing. Voorafgaand aan deze beschrijving moeten enkele opmerkingen worden gemaakt. De ZSMwerkwijze verkeert in een proeffase bij vijf arrondissementsparketten. Volgens het OM wordt de werkwijze vanaf de tweede helft van 2012 tot halverwege 2013 landelijk ingevoerd12. Op het moment van schrijven van deze tekst was nog geen procesbeschrijving beschikbaar en heeft het OM nog geen beleidsregels gepubliceerd. De beschrijving van de werkwijze zal grotendeels gebaseerd zijn op voorlopige instructies die worden gebruikt in de pilot bij arrondissementsparket Amsterdam, bekend onder de naam ZSM Proeftuin13. De beschrijving van de werkwijze in dit hoofdstuk bestaat uit verschillende onderdelen. Allereerst volgt een overzicht van de doelen die het OM met de ZSM-werkwijze wil bereiken. Vervolgens volgt een overzicht van een aantal beperkingen dat het OM onderkent bij de afdoening volgens de ZSMwerkwijze. Daarna wordt beschreven hoe de werkwijze in de praktijk wordt toegepast aan de hand van enkele casus.
11
http://www.om.nl/onderwerpen/zsm/@158586/factsheet-zsm/ http://www.om.nl/onderwerpen/zsm/@158586/factsheet-zsm/, direct onder de titel Hoe werkt het 13 auteur is medewerker bij het OM te Amsterdam en heeft toegang tot genoemde werkinstructies. Bij verwijzing naar deze werkinstructies, luidt de voetnoot Werkinstructies ZSM Proeftuin Amsterdam 12
6
2.2 Doelen van ZSM-werkwijze
Het OM heeft een aantal doelen geformuleerd voor de ZSM-werkwijze. Deze zijn relevant omdat ze uitdrukking geven aan het beleid van het OM voor de vervolging. Bij de formulering van dat beleid maakt het OM gebruik van de beleidsruimte die ontstaat door positieve interpretatie van het opportuniteitsbeginsel, waarover in hoofdstuk 3 meer. Het OM formuleert zijn doelen met behulp van een zestal woorden: snel, slim, selectief, simpel, samen en samenlevingsgericht. Deze doelen worden slechts kort toegelicht door het OM; reden waarom ook hier slechts een summier overzicht kan worden gegeven14. De snelheid in afhandeling van zaken wordt bereikt door de selectie van zaken die geschikt zijn voor snelle afhandeling. De geselecteerde zaken kunnen versneld worden afgehandeld door zaken zo vroeg mogelijk in het opsporings- en vervolgingsproces te beoordelen en af te doen. Door in een zo vroeg mogelijk stadium na te gaan of vervolging haalbaar en wenselijk is, kan worden voorkomen dat politie en andere partners tijd investeren in zaken die niet vervolgd zullen worden. Snellere afhandeling wordt ook mogelijk door beoordelen, straffen en tenuitvoerleggen niet na elkaar uit te voeren, maar door die processen in elkaar te schuiven. Met het woord slim wordt verwezen naar het aanpassen van de werkwijzen van alle ketenpartners, en het maken van juiste keuzes door goed gekwalificeerde medewerkers. Ook wordt verwezen naar telehoren en multimediale processen-verbaal. Nadere uitleg ontbreekt. Het OM streeft ook een selectieve inzet van het strafrecht na. Daarbij moet ‘betekenisvol’ worden gehandeld, waarbij ook afdoeningsmogelijkheden buiten het strafrecht moeten worden ingezet. Met de term betekenisvol verwijst het OM naar een sanctie die merkbaar, herkenbaar en zichtbaar is. Opnieuw ontbreekt een uitgebreide toelichting en blijft onduidelijk wat precies bedoeld wordt. De ZSM-werkwijze streeft ook versimpeling na, die het OM probeert te bereiken door een minimale en eenvoudige verslaglegging in processen-verbaal, zodat de administratieve last van de politie wordt verminderd. Het woord samen heeft betrekking op verbeterde samenwerking met ketenpartners, met het doel om de informatie die noodzakelijk is voor afdoening zo vroeg mogelijk beschikbaar te krijgen. Met samenlevingsgericht bedoelt het OM dat een afdoening het slachtoffer en de dader niet onverschillig moet laten. De dader moet snel de gevolgen van zijn strafbaar handelen ondervinden, het slachtoffer moet binnen afzienbare tijd zijn schade vergoed krijgen. 14
http://www.om.nl/onderwerpen/zsm/@158586/factsheet-zsm/
7
2.3 Beperkingen van de ZSM-werkwijze
Het OM onderkent dat niet iedere strafzaak geschikt is voor afhandeling volgens de ZSM-werkwijze. Het onderkent zelf drie beperkingen. Deze liggen in de persoon van de verdachte, het slachtoffer en de context15. De beperkingen die voortkomen uit de persoon van de verdachte kunnen betrekking hebben op bijzondere voorwaarden die bij vonnis of bij schorsing aan de verdachte zijn opgelegd door de rechtbank. Het slachtoffer in een strafzaak kan een beperking vormen als de schade of het letsel niet snel in kaart zijn te brengen. Als voorbeeld van de context van een strafzaak geeft het OM de gevoelige verhoudingen in een probleemwijk16. In de volgende paragraaf zal worden beschreven hoe deze beperkingen van invloed zijn op de ZSM-werkwijze.
2.4 Werkwijze in de praktijk
De voorgaande bespreking van de beperkingen geeft geen inzicht in de praktische uitvoering van de ZSM-werkwijze. Daarom volgt nu een beschrijving van de werkwijze aan de hand van een aantal fictieve, zelf bedachte zaken. De beslissingen van het OM staan daarbij centraal. De rol van de organisaties waarmee het OM samenwerkt zal beperkt aan bod komen. [casus 1] Ellen is op weg naar de supermarkt om eten te halen voor de avond. Ze loopt te tobben, want ze staat flink in het rood en haar salaris wordt voorlopig niet overgemaakt. Ze besluit een pak kipfilet niet af te rekenen. Ze stopt het in de binnenzak van haar jas, al vindt ze dat wel een beetje viezig. Rachid is bewakingsmedewerker bij de supermarkt en zit achter de beeldschermen waarop de beelden van de beveiligingscamera’s te zien zijn. Hij ziet dat Ellen iets onder haar jas stopt. Hij roept de bedrijfsleider en samen gaan ze naar Ellen, die inmiddels de overige boodschappen uit haar mandje op de kassaband heeft gelegd. Rachid spreekt Ellen aan, en als ze de kip uit haar jas heeft gehaald, houdt Rachid haar aan. De politie komt en Rachid laat de beveiligingsbeelden van Ellen aan de politie zien en overhandigt een aangifteformulier. De politie neemt Ellen mee naar het politiebureau, onderweg in de auto roept ze dat ze ontzettend spijt heeft. Bij aankomst op het politiebureau moet ze in een kleine cel wachten totdat ze aan de Hulp Officier van Justitie (H-OvJ) mevrouw de Rijke wordt voorgeleid17.
15
http://www.om.nl/onderwerpen/zsm/@158586/factsheet-zsm/ http://www.om.nl/onderwerpen/zsm/@158586/factsheet-zsm/ 17 artikel 53 lid 2 Sv 16
8
[casus 2] Peter staat in een kroeg met vrienden en heeft al aardig wat bier op. Hij ziet een leuk meisje staan en loopt op haar af. Dat gaat niet helemaal soepel, dus hij morst wat bier over haar kleding. Haar vriend Marcel ziet het allemaal gebeuren en loopt op Peter af. Peter neemt het zekere voor het onzekere en geeft hem meteen een enorme klap, waardoor Marcel een bloedneus heeft en een bloedende lip. Sommige omstanders menen te hebben gezien dat Peter met een gebroken bierglas in het gezicht van Marcel heeft geslagen. De kroegbaas heeft de politie laten komen en Peter wordt meegenomen en aan de H-OvJ voorgeleid.
[casus 3] Theo heeft al flink wat veroordelingen voor diefstal achter zijn naam staan, allemaal gepleegd om zijn grote behoefte aan drank te kunnen betalen. Hij is een paar keer begeleid door de reclassering die probeerde Theo een wat zinvoller bestaan te geven. Dat is tevergeefs geweest en nu wordt hij opnieuw betrapt terwijl hij een paar blikken bier probeert mee te nemen uit de winkel zonder te betalen. Ook hij wordt overgedragen aan de politie en vervolgens op het politiebureau aan de H-OvJ voorgeleid.
Twee aspecten spelen een rol bij selectie van zaken voor de ZSM-werkwijze. Eerst wordt nagegaan of voldoende bewijs is voor vervolging en voor welke strafbare feiten vervolgd kan worden. Eigenlijk is dit een vereiste voor elke strafzaak, ook als die niet wordt afgehandeld volgens de ZSM-werkwijze. Als duidelijk is dat er voldoende bewijs is, of dat voldoende aanknopingspunten zijn voor onderzoek naar bewijs, wordt de zaak geselecteerd voor de ZSM-werkwijze. Ten behoeve van de selectie legt de H-OvJ de zaak voor aan de parketsecretaris die werkzaam is op de ZSM-afdeling18. Dat doet hij direct nadat de verdachte aan hem is voorgeleid. [casus 2] Marcel wil eerst naar het ziekenhuis, daarna wil hij misschien aangifte doen op het politiebureau. Als de politie aankomt, zijn de meeste kroegbezoekers al vertrokken, de sfeer is verpest. Niemand weet wie de bezoekers zijn, dus het is zo goed als onmogelijk voor de politie ze te horen als getuigen.
18
Het arrondissementsparket Amsterdam kent zogenaamde Hoppers: door de Officier van Justitie gemandateerde parketsecretarissen die binnen hun mandaat afdoeningsbeslissingen mogen nemen. Ook de arrondissementsparketten Rotterdam en Den Haag kennen deze functie, echter onder de naam Politieparketsecretaris, afgekort PPS. Andere arrondissementsparketten werken met een officier van justitie en een parketsecretaris zonder mandaat.
9
Uit bovengenoemd verloop van de casus van Peter blijkt dat het bewijs voor de strafzaak in eerste instantie vaak nog niet is geleverd. In deze zaak is nog geen aangifte, het is onbekend of er getuigen kunnen worden gevonden. Met de beperkte informatie tot nu toe, kan de zaak nog alle kanten op. Er zijn aanwijzingen dat sprake is van een poging tot zware mishandeling. Als daarvoor tijdens het opsporingsonderzoek te weinig bewijs wordt gevonden, dan zou de zaak vanwege gebrek aan bewijs geseponeerd moeten worden. Het OM streeft ernaar om een definitieve afdoeningsbeslissing te nemen binnen de termijn van zes uur waarin de verdachte mag worden opgehouden19. Het komt voor dat het opsporingsonderzoek langere tijd in beslag neemt en in dat geval volgt de inverzekeringstelling, mits het belang van het onderzoek dat vereist20. Overigens kan nog worden teruggekomen op de selectie naar aanleiding van nieuwe inzichten tijdens het opsporingsonderzoek. Als het opsporingsonderzoek bewijs voor meer strafbare feiten of zwaardere strafbare feiten oplevert, dan wordt de zaak mogelijk te gecompliceerd voor een snelle afdoening. [casus 2] H-OvJ De Rijke heeft na de voorgeleiding de zaak van Peter uit de doeken gedaan bij parketsecretaris Anouk. Er is nu nagenoeg geen bewijs, maar als het klopt dat is gezien dat een gebroken bierglas is gebruikt, dan is mogelijk sprake van een poging zware mishandeling. Anouk besluit daarom dat verder onderzoek door de politie zich moet richten op het slaan met het bierglas. Ze verzoekt de politie de aangifte van Marcel op te nemen en hem en de kroegbaas te benaderen voor de namen van mogelijke getuigen. Ze zet in op het aantonen van poging tot zware mishandeling.
Op grond van soms nog summiere informatie wordt bepaald op welke strafbare feiten het politieonderzoek zich moet richten. Beslissend is de verwachting omtrent de mate waarin die strafbare feiten met bewijs kunnen worden aangetoond. Die strafbare feiten bepalen op hun beurt de mogelijke strafmaat. De strafmaat bepaalt mede of buitengerechtelijke afdoening mogelijk is. Buitengerechtelijke afdoeningen, zoals het transactievoorstel of de strafbeschikking zijn sneller te realiseren dan afdoening door de rechter en snelheid is belangrijk voor de ZSM-werkwijze. Als in de casus van Peter de poging tot zware mishandeling kan worden bewezen, dan schrijven de beleidsregels van het OM een straf voor die buitengerechtelijke afdoening mogelijk uitsluit. Dat beperkt de mogelijkheden om de zaak snel af te doen. De casus van Ellen is veel eenvoudiger omdat de straf voor winkeldiefstal laag is; bovendien is het bewijs al nagenoeg geleverd. Als na de eerste stap blijkt dat voldoende bewijs voor vervolging aanwezig is, wordt nagegaan of afdoening volgens de ZSM-werkwijze wenselijk is. De door het OM genoemde beperkingen (de 19 20
artikel 61 lid 1 Sv artikel 57 lid 1 Sv
10
persoon van de verdachte, het slachtoffer en de context van de strafzaak) zijn relevant bij de selectie. De werkinstructies die in gebruik zijn bij het arrondissementsparket Amsterdam geven geen concrete criteria voor de toepassing van die beperkingen. Aan de hand van de casus zal inzicht worden gegeven hoe het OM de beperkingen toepast bij de selectie. [casus 3] De zaak van Theo is overgedragen aan de rechercheurs van de politie. Zij kennen Theo goed. Hij is verslaafd aan alcohol, in de systemen is te zien dat de politie vaak heeft moeten ingrijpen vanwege de overlast die hij veroorzaakte. Ze zien ook dat hij is geschorst uit de voorlopige hechtenis in een lopende strafzaak. De politie vertelt dat Theo in aanmerking komt voor de maatregel ISD. Anouk hoort het allemaal aan en controleert Theo’s justitiële documentatie. Die bevestigt wat de politie haar al heeft verteld. Anouk vind dit geen ZSM-zaak. Theo moet worden voorgeleid aan de Rechter-Commissaris (RC)21, zodat hij in afwachting van de zitting in bewaring en daarna in voorlopige hechtenis kan worden genomen. Zij vraagt de politie de zaak goed in processen-verbaal vast te leggen en de OvJ te bellen voor toestemming voor de voorgeleiding aan de RC. De OvJ geeft toestemming en de volgende dag wordt hij naar de rechtbank gebracht.
De politie en het OM hebben informatie over de persoon van de verdachte, mits deze eerder in contact is gekomen met deze organisaties. De politie weet of de verdachte uit een eventuele voorlopige hechtenis is geschorst en wat de eventueel daaraan verbonden voorwaarden zijn22. De politie houdt ook bij of een verdachte in aanmerking komt voor een speciale maatregel die opgelegd wordt in het kader van beleid dat doorgaans in samenspraak met OM en burgemeester is vastgesteld. Voorbeelden daarvan zijn de top-600 Aanpak23 en de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)24. Andere informatie wordt door de parketsecretaris opgezocht in de systemen van het OM. Belangrijkste bron is het register justitiële documentatie25. Daarin is te vinden hoeveel antecedenten de verdachte heeft, relevant bij het bepalen van de strafmaat en het soort afdoening. Een andere bron vormen de systemen waarin de vervolgingshandelingen door het OM worden verwerkt. Daaruit blijkt wat de stand van zaken is met betrekking tot mogelijke andere strafzaken die tegen de verdachte lopen. Los van de feitelijke informatie uit politie- en OM-systemen, kan de politie informatie geven over de indruk die de verdachte maakt. Dat kan op grond van eigen ervaringen van de politieambtenaar, of op grond van informatie uit de politiesystemen over het gedrag van de verdachte in het verleden. 21
artikel 59a lid 1 Sv Artikel 80 Sv 23 http://www.amsterdam.nl/@447805/pagina/ 24 Artikel 38m Sr 25 artikel 2 Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens (WJG), populair bekend als ‘strafblad’ 22
11
[casus 2] Marcel is behandeld in het ziekenhuis en is eerst naar huis gegaan om te slapen. Inmiddels heeft hij op het politiebureau aangifte gedaan en daarbij zijn foto’s van het letsel gemaakt. Op de foto’s is een wondje aan de lip en een blauw oog te zien. Marcel laat een medische verklaring van het ziekenhuis toevoegen. Anouk geeft zijn gegevens door aan Slachtofferhulp Nederland, die samen met Marcel de immateriële schade vaststellen. Ze komen uit op € 250.
Kort na de aanhouding van de verdachte is meestal niet veel bekend over de tweede beperking, de schade of het letsel van een eventueel slachtoffer. Als die schade of dat letsel niet ernstig is en eenvoudig is vast te stellen binnen de tijd die het politieonderzoek vergt, dan vormt dit geen beletsel voor de selectie. Voor schade geldt echter dat die vaak niet eenvoudig te bepalen is. De kosten van een eventuele reparatie zijn bijvoorbeeld niet snel vast te stellen. Het kan onduidelijk zijn of de verzekering een deel van de schade voor zijn rekening neemt of het slachtoffer heeft nog geen inzicht in wat de totale schade is. Bij letsel is er een risico dat die in eerste instantie als niet ernstig wordt ingeschat, terwijl als gevolg van complicaties er later toch sprake blijkt te zijn van ernstiger letsel. De schade of het letsel wordt geïnventariseerd door de politie en door Slachtofferhulp Nederland. Als blijkt dat de schade of het letsel niet snel kunnen worden bepaald of dat het te verhalen bedrag te hoog is, dan vormt dat een beperking voor afdoening volgens de ZSM-werkwijze. Het verhalen vergt dan onevenredig veel aandacht die ten koste gaat van de strafrechtelijke afhandeling. Het ophouden of in verzekering stellen van de verdachte vanwege de werkzaamheden van andere organisaties dan de politie of het OM is niet toegestaan. De laatste beperking betreft de context van de zaak, die eveneens moet worden afgeleid uit de informatie die de H-OvJ geeft. Het OM noemt op zijn website een aantal redenen waarom zaken ongeschikt kunnen zijn vanwege de context. Zaken kunnen ongeschikt zijn vanwege de omvang van de zaak, politiek gevoelige onderwerpen, of gevoelige verhoudingen in een probleemwijk. In geen van de casus speelt dit gegeven. Als geen van de beperkingen aan de orde zijn, dan kan de zaak worden geselecteerd voor de ZSMwerkwijze. [casus 1] Anouk controleert de justitiële documentatie van Ellen. Daarop is te zien dat ze één boete heeft gehad voor een verkeersovertreding van zes jaar geleden. Ze heeft dus nog nooit een misdrijf gepleegd en van een proeftijd met voorwaardelijke straf26 of een schorsing van de voorlopige hechtenis27 is ook geen sprake. Van de H-OvJ heeft Anouk gehoord dat Ellen tegen de politie heeft 26 27
artikel 14a – 14b Sr artikel 80 Sv
12
gezegd dat ze heel veel spijt heeft. Op grond van de beleidsregels van het OM zou Ellen een geldsom van €200 moeten betalen. Om Ellen over te halen nu meteen aan het transactievoorstel mee te werken, maakt Anouk daar €180 van. Ze geeft dat door aan de politie, die Ellen benadert met het lik-op-stuk voorstel.
[casus 2] De schade van Marcel is vastgesteld en inmiddels zijn twee getuigen opgespoord; de kroegbaas wordt als derde getuige gehoord. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat Peter niet met het bierglas heeft geslagen, maar met zijn rechter vuist. Peter kan zelf niet veel herinneren. Anouk stelt vast dat er bewijs is voor eenvoudige mishandeling, niet voor een poging tot zware mishandeling. Ze besluit om de zaak af te doen met een lik-op-stuk-afdoening. Op grond van de beleidsregels zou Peter € 380 moeten betalen, daar komt de € 250 schade van Marcel nog bij. Ze vermoedt dat Peter het bedrag van € 630 niet kan opbrengen. Ze besluit daarom het totale bedrag te verlagen tot € 580. Ze hoopt dat ze de zaak vandaag nog kan afdoen, mede in het belang van Marcel. Peter is niet gelukkig met zo’n hoog bedrag, maar heeft geen zin in nog meer gedoe. Hij krijgt toestemming van de politie zijn vader te bellen om het bedrag voor te schieten. De politie int het bedrag en geeft Marcel later op de dag € 250 en stort de overige € 330 in de kluis zodat die aan het OM kan worden overgeboekt. Peter wordt in vrijheid gesteld en kan naar huis.
De lik-op-stuk-afdoening, ook bekend onder de naam boter-bij-de-vis afdoening, betreft een bijzondere transactiebevoegdheid van OM of politie28. Aan de verdachte wordt na voorgeleiding aan de H-OvJ een voorstel gedaan om direct een bedrag contant te betalen. Het bedrag bestaat uit een geldsom ter voorkoming van verdere vervolging en vergoeding van eventuele schade. Als een verdachte op het voorstel ingaat, is de zaak beëindigd. Alternatief voor de lik-op-stuk-afdoening, is de afhandeling in de vorm van een politiestrafbeschikking29. Daarbij wordt alleen een korte verklaring van de verdachte opgenomen. Het zeer eenvoudige proces-verbaal wordt door de eigen politieorganisatie verwerkt en het Centraal Justitieel Incassobureau (C.J.I.B.)30 stuurt daarop een acceptgiro. Eigenlijk is hiermee de zaak niet definitief afgedaan. Daarom is de strafbeschikking minder geschikt voor de ZSM-werkwijze. De afdoening wordt toegepast bij verdachten met een vaste verblijfplaats en die niet aan de lik-op-stuk kunnen voldoen, maar weer wel hebben aangegeven te betalen na ontvangst van de acceptgiro. 28
artikel 74 Sr en 74c Sr artikel 257b Sv 30 Het C.J.I.B. is een uitvoeringsinstantie van de rijksoverheid die zich onder andere bezig houdt met het innen van geldtransacties en geldboetes, zie ook: www.cjib.nl 29
13
[casus 1] Ellen besluit dat ze € 180 te veel geld vindt. Ze vindt vooruitzicht snel vrij te komen aantrekkelijk, maar vraagt zich af of er geen andere manier is om van de zaak af te komen. Ze wijst het aanbod af, waarop de politie haar vertelt dat ze dan alsnog verhoord zal worden. Ellen herinnert zich ook dat de H-OvJ haar had gewezen op een gesprek met een advocaat en geeft aan dat ze dat graag wil. Anouk wordt op de hoogte gesteld en besluit om na het verhoor een transactie in de vorm van een taakstraf aan te bieden. Na overleg met haar advocaat, gaat ze daarmee akkoord. Ellen moet de volgende dag meteen 8 uur werkstraf uitvoeren bij de reclassering. Ze krijgt ook een dagvaarding mee. Als ze de werkstraf niet voltooid, moet ze bij de politierechter verschijnen.
Een normale transactie kent enkele vormen: betaling van een geldsom of het voltooien van een taakstraf, beide eventueel in combinatie met een vergoeding van schade. De betaling van een geldbedrag gebeurt niet direct, maar met een acceptgiro. Deze vorm duurt langer en is daarom minder geschikt voor de ZSM-werkwijze. Het verrichten van een taakstraf kan eventueel in combinatie met het vergoeden van schade. Deze vorm wordt wel toegepast in de ZSM-werkwijze. Door de samenwerking met Reclassering Nederland kan de taakstraf direct de volgende dag worden gestart. Voorwaarde is wel dat de verdachte eerst de schade betaalt. In de regel wordt meteen ook een dagvaarding voor een rechtszitting aan de verdachte uitgereikt. Als de verdachte de taakstraf niet voltooit, of de schade niet vergoedt, dan kan de zaak alsnog door de rechter afgedaan worden. Omdat de dagvaarding aan de verdachte is uitgereikt met een akte, is deze officieel op de hoogte van de datum van de zitting. Als de verdachte niet op de zitting verschijnt, kan hij toch worden veroordeeld. Als de verdachte wel aan de voorwaarden heeft voldaan, vervalt de dagvaarding. De OM-strafbeschikking31 wordt gefaseerd ingevoerd. Het arrondissementsparket Amsterdam vaardigt om praktische redenen alleen strafbeschikkingen uit in strafzaken waarin zich geen slachtoffers stellen als benadeelde. Om de zelfde redenen maakt het arrondissementsparket Amsterdam geen gebruik van strafbeschikkingen als het voornemens is een taakstraf op te leggen. Het is formeel wel al mogelijk om de schade te regelen en taakstraffen op te leggen met een strafbeschikking. De taakstraf moet in een speciale OM strafzitting worden aangeboden aan de verdachte, die tijdens die zitting ook verweer kan voeren32. De verwachting is dat het Arrondissementsparket Amsterdam deze vormen van de strafbeschikking uiterlijk in 2013 zal invoeren. [casus 4] Chris is een maat van Theo en heeft net als Theo een aantal blikken bier proberen
31 32
artikel 257a Sv artikel 257c Sv
14
achterover te drukken bij de supermarkt. Beveiliger Rachid was opnieuw alert. Hij heeft ook Chris aangehouden en overgedragen aan de politie. Er is voldoende bewijs. Anders dan Theo heeft Chris nog niet veel recidive, maar is recent twee keer eerder veroordeeld voor winkeldiefstalletjes. Er is verder geen schade, de blikken bier zijn teruggegeven aan de supermarkt. Anouk ziet dat hij geen vast adres heeft en vindt dat Chris naar een supersnelrechtzitting moet. Dat mag zij niet zelf beslissen, maar de OvJ is het met haar eens en geeft toestemming. Chris krijgt een advocaat toegewezen en gaat na overleg met hem akkoord met de supersnelrechtzitting. De volgende dag wordt hij naar de rechtbank overgebracht. De rechter veroordeelt hem tot 8 dagen gevangenisstraf en beveelt meteen de gevangenneming. Chris kan zijn straf meteen uitzitten.
De dagvaarding voor een supersnelrechtzitting is een bijzondere vorm van dagvaarden. Bedoeling is dat de strafzaak binnen het verstrijken van de inverzekeringstermijn van drie dagen en vijftien uur33 op een zitting wordt aangebracht. De verdachte moet echter ook uiterlijk drie dagen voor de terechtzitting de dagvaarding aan hem betekend krijgen34. Dit betekent dat de verdachte moet verklaren dat hij afstand doet van die betekeningstermijn, voordat de zaak op de supersnelrechtzitting kan worden afgedaan. De Rechter-Commissaris (RC) treedt op als politierechter en verricht de taken van zowel de RC als die van de politierechter. Voordeel is dat de rechter de gevangenneming kan bevelen, zodat de verdachte aansluitend aan de zitting zijn straf kan uitzitten. De rechtbank heeft besloten dat alleen zaken van eenvoudige aard op een supersnelrechtzitting mogen worden aangeboden. Zaken met slachtoffers, of waarin de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf wordt gevorderd, komen nog niet in aanmerking voor supersnelrecht. Een verdachte kan ook binnen de ZSM-werkwijze worden gedagvaard voor een normale terechtzitting. Maar in wezen is dan geen sprake meer van een snelle afdoening. In de praktijk is namelijk op korte termijn geen zitting beschikbaar waarop de strafzaak kan worden aangebracht. Ten behoeve van de ZSM-werkwijze maakt het Arrondissementsparket Amsterdam afspraken met de rechtbank om zittingen op kortere termijn te realiseren. Op dit moment is die termijn ongeveer drie maanden, nog steeds korter dan dat de zaak in het reguliere traject wordt afgedaan. De directe uitreiking van de dagvaarding wordt toegepast in zaken waarin nog enig onderzoek moet worden afgerond, de schade of het letsel nog niet is vastgesteld of zaken waarin door de Reclassering uitgebreider onderzoek naar de persoon van de verdachte moet worden gedaan. De tijd tot aan de zitting kan daarvoor benut worden. 33 34
artikel 59a lid 1 Sv artikel 370 lid 1 Sv
15
De directe uitreiking van de dagvaarding wordt ook gebruikt voor zaken waarin volgens de beleidsregels van het OM een gevangenisstraf moet worden opgelegd, een bevoegdheid die alleen de rechter kent. Voordeel van het direct aan de verdachte uitreiken van de dagvaarding is dat de rechter hem kan veroordelen als hij niet verschijnt op de zitting. Hij is immers officieel op de hoogte van de datum van de zitting. Als de strafzaak niet volgens de ZSM-werkwijze kan worden afgedaan, zijn er nog andere afdoeningen mogelijk. De ernst van het strafbare feit kan aanleiding geven tot een voorgeleiding bij de Rechter-Commissaris35. Een andere mogelijkheid is dat de verdachte wordt heengezonden zodra het politieonderzoek dat toelaat en dat de zaak op een later tijdstip aan het OM wordt ingezonden ter beoordeling. Dan zijn in beginsel alle beschreven afdoeningen mogelijk, met als belangrijk verschil dat de strafzaak niet snel wordt afgedaan. De verdachte is dan namelijk in vrijheid gesteld en niet beschikbaar om, eventueel in samenspraak met een advocaat, over een directe en snelle afdoening te beslissen. Een nog niet besproken afdoening is het sepot, dat een aparte positie inneemt in dit verband. Het sepot kan zowel een technisch sepot als een beleidssepot betreffen36. De beslissing over een technisch sepot kan worden genomen tijdens de eerste stap in de selectie van strafzaken voor de ZSM-werkwijze. Zodra duidelijk is dat het opsporingsonderzoek te weinig bewijs oplevert en tevens blijkt dat er geen aanknopingspunten meer zijn voor verder onderzoek, kan worden geseponeerd. Het technisch seponeren kan dus al in een vroeg stadium van de zaak, nog voor het selecteren voor de ZSM-werkwijze. Een beleidssepot kan eventueel binnen de ZSM-werkwijze worden toegepast. De beslissing kan direct worden genomen als het sepot onvoorwaardelijk is. Bij een voorwaardelijk sepot37 moet informatie beschikbaar zijn om de voorwaarden te bepalen. Die voorwaarden kunnen zowel de verdachte als het slachtoffer betreffen. Een mogelijke voorwaarde is dat de schade van het slachtoffer moet worden vergoed door de verdachte. Het Arrondissementsparket Amsterdam past deze vorm van voorwaardelijk sepot weinig toe. Andere arrondissementen passen deze afdoening toe als het slachtoffer zijn schade graag vergoed ziet, terwijl de strafmaat in de zaak laag is. Omwille van een snelle afdoening wordt ervoor gekozen geen straf op te leggen en voorwaardelijk te seponeren met de voorwaarde dat de schade wordt vergoed. Het sepot gaat dan niet ten koste van het slachtoffer.
35
artikel 59a lid 1 Sv Technisch sepot betreft de beëindiging van een strafzaak vanwege het ontbreken van voldoende bewijs. Een beleidssepot betreft het beëindigen van een strafzaak die voldoende bewijs bevat, maar waarvan de vervolging niet opportuun wordt geacht, zie: Aanwijzing gebruik sepotgronden (2009A016) 37 artikel 167 lid 2 Sv 36
16
2.5 Samenvatting
Het is duidelijk geworden dat de strafmaat bepalend is voor de mogelijkheid om de snellere buitengerechtelijke afdoeningen te kunnen realiseren. Los daarvan zijn de beperkingen in de vorm van de persoon van de verdachte, het slachtoffer en de context bepalend voor de toepassing van de ZSM-werkwijze. De afdoeningsvormen van de ZSM-werkwijze zijn bestaande afdoeningen die echter versneld worden toegepast. Concreet zijn dit de lik-op-stuk, transactievoorstel met voorwaarden, OM-strafbeschikking, dagvaarding en dagvaarding voor supersnelrecht38. Als de zaak niet volgens de ZSM-werkwijze kan worden afgedaan, kunnen het sepot, het voorwaardelijk sepot en de voorgeleiding voor de RC toegepast worden. Eventueel kan besloten worden de verdachte in vrijheid te stellen, waarna de zaak later aan het OM wordt voorgelegd ter beoordeling. De politie heeft in deze gevallen meer tijd voor onderzoek.
38
Werkinstructies ZSM Proeftuin Amsterdam
17
3 Opportuniteit en beginselen van behoorlijk strafprocesrecht
3.1 Inleiding
In hoofdstuk 1 is beschreven dat het opportuniteitsbeginsel kan worden toegepast bij de vervolgingsbeslissing, mits een viertal voorwaarden in acht wordt genomen. Die voorwaarden zijn een verbod op toepassing van het opportuniteitsbeginsel als dat tot willekeur leidt, het respecteren van het primaat van de wetgever, het houden aan verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en het respecteren van de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht. De beginselen van behoorlijk strafprocesrecht zijn onderdeel van de probleemstelling en die worden hieronder besproken. Voor een goed begrip van die beginselen is noodzakelijk dat eerst het opportuniteitsbeginsel wordt uitgelegd. Ook wordt in dit hoofdstuk verduidelijkt welke interpretatie van het begrip vervolgingsbeslissing zal worden gebruikt.
3.2 Vervolgingsbeslissing
De vervolgingsbeslissing is onderdeel van de ZSM-werkwijze. Dat begrip kent een enge interpretatie. Die komt er op neer dat de vervolging formeel pas begint als het OM een rechter in de strafzaak betrekt. Dat zou dus zijn nadat de voorlopige hechtenis is gevorderd, nadat een gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd of nadat de dagvaarding is uitgebracht39. In de ruimere interpretatie heeft het begrip ook betrekking op de buitengerechtelijke afdoeningen zoals het transactievoorstel en de strafbeschikking40. In deze scriptie wordt de ruime interpretatie gebruikt, omdat de ZSMwerkwijze alle, dus ook buitengerechtelijke, afdoeningen omvat.
3.3 Opportuniteitsbeginsel
De bevoegdheden die de officier van justitie heeft op grond van het opportuniteitsbeginsel, komen neer op een discretionaire bevoegdheid. De officier van justitie kan rekening houden met een op het individu van de verdachte afgestemde beslissing, mits het algemeen belang niet geschaad wordt. Met het scheppen van deze discretionaire bevoegdheid, ontstaat ook de noodzaak die te begrenzen, structureren en te controleren. De publicatie van beleidsregels, (richtlijnen en aanwijzingen) maakt 39 40
C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde (diss. Leiden), Deventer: Gouda Quint 1989, p.100 B.F. Keulen, G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010, p.58 en 162
18
controle mogelijk. De Hoge Raad beschouwt deze beleidsregels als recht, omdat ze gelet op de inhoud en strekking als recht moeten worden beschouwd. De regels binden het OM op grond van de beginselen van behoorlijke procesorde, maar de rechter is volgens de jurisprudentie niet gebonden aan deze beleidsregels41.
3.4 Negatieve of positieve toepassing van het opportuniteitsbeginsel
Het OM ontleent zijn bevoegdheid tot vervolging en verdere vervolging respectievelijk aan de artikelen 167 en 242 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De interpretatie van met name artikel 167 Sv was tot aan de jaren zeventig anders dan nu42. Tot die tijd werd uit het tweede lid van artikel 167 Sv afgeleid dat een vervolgingsverplichting bestond. Alleen op gronden aan het algemeen belang ontleend mocht bij wijze van uitzondering worden afgezien van vervolging. Deze negatieve toepassing van het opportuniteitsbeginsel had tot gevolg dat er met betrekking tot de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht weinig ter discussie stond omdat de vervolging rechtstreeks uit de wet voortvloeide. Sinds de jaren zeventig wordt artikel 167 Sv anders uitgelegd en is de positieve toepassing van het opportuniteitsbeginsel gangbaar in de rechtspraak. Daaruit volgt dat het OM een vervolgingsrecht heeft en dus zelfstandig kan bepalen of vervolging gewenst is43 44. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop de rechter een vervolgingsbeslissing van het OM mag toetsen. De vervolgingsbeslissing is gebaseerd op bevoegdheden die aan het OM zijn verleend door de wet, waarbij in de wet ook is beschreven onder welke voorwaarden het OM mag vervolgen. Ook de uitoefening van discretionaire bevoegdheden dient in overeenstemming te zijn met die voorwaarden. De toetsing van een vervolgingsbeslissing door de rechter houdt in dat deze nagaat of de vervolgingsbeslissing voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden. Bij de aanvaarding van de positieve visie op het opportuniteitsbeginsel ontstaat een veel grotere vrijheid om gebruik te maken van discretionaire bevoegdheden. Die ruimte wordt aangewend voor het formuleren van strafrechtelijk beleid. De toetsing van de vervolgingsbeslissing beperkt zich dan niet alleen tot de wettelijke voorwaarden. De 41
N. Jörg, C.Kelk, Strafrecht met mate, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 242-243 De wettekst van artikel 167 Sv luidt: 1. Indien naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek het openbaar ministerie van oordeel is dat vervolging moet plaats hebben, door het uitvaardigen van een strafbeschikking of anderszins, gaat het daartoe zoo spoedig mogelijk over. 2. Van vervolging kan worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Het openbaar ministerie kan, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, de beslissing of vervolging plaats moet hebben voor een daarbij te bepalen termijn uitstellen. 43 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p.96 44 C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde (diss. Leiden), Deventer: Gouda Quint 1989, p.77-78 42
19
in het strafrechtelijk beleid opgestelde criteria die nu deel uit maken van de discretionaire bevoegdheid45 worden ook bij de toetsing betrokken. Bij de negatieve toepassing kan worden volstaan met toetsing aan wettelijke bepalingen, terwijl bij de positieve toepassing nog toetsing aan beleidsregel en aan de overige (ongeschreven) discretionaire ruimte moet plaatsvinden. Daarbij worden de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht van veel groter belang.
3.5 Beginselen van behoorlijk strafprocesrecht
Het OM heeft een ruime bevoegdheid bij het nemen van de vervolgingsbeslissing en kan kiezen op welke manier wordt vervolgd: dagvaarden, transactievoorstellen doen, strafbeschikkingen opleggen, voorwaardelijk seponeren en seponeren. Vanwege deze ruime bevoegdheid krijgt de vervolgingsbeslissing een sterk bestuursrechtelijk karakter46. De beginselen van behoorlijk strafrecht worden daarom beschreven aan de hand van vergelijkbare beginselen uit het bestuursrecht. Binnen het bestuursprocesrecht wordt onderscheid gemaakt tussen processuele en materiële beginselen. De processuele beginselen hebben betrekking op de manier waarop de beslissing tot stand komt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om zorgvuldige voorbereiding, correcte bejegening en consciëntieuze besluitvorming. Materiële beginselen hebben betrekking op de inhoud van de beslissing.
3.6 Processuele beginselen van behoorlijk procesrecht
De processuele beginselen van behoorlijk strafprocesrecht hebben betrekking op de vormgeving van het besluit, de manier waarop het tot stand komt47. Specifiek gaat het dan onder meer om een zorgvuldige voorbereiding, een correcte bejegening en een consciëntieuze besluitvorming. Corstens heeft lang geleden betoogd dat die processuele beginselen minder belangrijk zijn in het strafprocesrecht dan in het bestuursrecht48 en Knigge geeft daarvoor twee redenen. Ten eerste zijn veel van deze procedurele beginselen terug te vinden in het wetboek van strafvordering. Die gecodificeerde beginselen kennen ook een eigen sanctie: de nietigheid49. Voorbeeld daarvan is de
45
C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde (diss. Leiden), Deventer: Gouda Quint 1989, p.84-85 J.M. Reijntjes, Nederlandse Strafvordering, Deventer: Kluwer 2009, p. 29-30 47 C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde (diss. Leiden), Deventer: Gouda Quint 1989, p.100 48 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p.96 49 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p.97 46
20
ondeugdelijke betekening van een dagvaarding die leidt tot nietigheid van die dagvaarding50. Ten tweede betekent schending van deze beginselen niet dat de strafzaak definitief ten einde is. In de regel is vervolging voor hetzelfde strafbare feit verboden op grond van het ne-bis-in-idem-beginsel51. Bij de schending van processuele beginselen die ertoe leidt dat de rechtbank het OM nietontvankelijk verklaart, ligt dat anders. Als dat oordeel wordt gegeven vanwege zaken van formele (of processuele) aard, op grond van artikel 349 Sv52, dan is vervolging opnieuw mogelijk. De uitspraak gaat dan niet over het strafbare feit en er is dan geen sprake van een onherroepelijk vonnis met als inhoud vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of een veroordeling. 53. Voorbeeld daarvan is dat het OM niet ontvankelijk wordt verklaard omdat het voor het uitbrengen van de dagvaarding heeft verzuimd om de verdachte een transactievoorstel te doen. Er is dan sprake van niet-correcte bejegening. Nadat het OM dat transactievoorstel alsnog heeft gedaan, maar de betaling door de verdachte uitblijft, kan het OM opnieuw dagvaarden54. Corstens heeft zijn standpunt over het vermeend geringe belang overigens moeten bijstellen. Met de toename van het aantal strafzaken dat buitenrechtelijk wordt afgedaan, worden deze beginselen steeds belangrijker. Er is immers geen rechter meer die aan deze beginselen kan toetsen55.
3.7 Materiële beginselen van behoorlijk strafprocesrecht
De materiële beginselen van behoorlijk strafprocesrecht hebben betrekking op de inhoud van de beslissing. In de literatuur worden in dit verband vier afzonderlijke beginselen genoemd56 57. Dat zijn het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van zuiverheid van oogmerk en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Het vertrouwensbeginsel is na een arrest van de Hoge Raad in 1983 geaccepteerd als strafprocesrechtelijk beginsel. De Hoge Raad oordeelde dat voor het justitiële beleid verantwoordelijke organen gebonden zijn aan jegens de verdachte gedane toezeggingen die bij de verdachte gerechtvaardigde verwachtingen hebben opgewekt. Als niet is voldaan aan dit strafprocesrechtelijk beginsel, volgt de niet-ontvankelijkheid van het OM. Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat voornoemde verwachtingen alleen door het OM of door een ondergeschikte 50
G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p.96 artikel 68 Sr 52 C.P.M. Cleiren, M.J.M. Verpalen, Tekst en Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 516-517 53 C.P.M. Cleiren, M.J.M. Verpalen, Tekst en Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 516-517 54 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p.97 55 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 45 56 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 45-46 57 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p.97 51
21
binnen het OM kunnen worden opgewekt58. Doorgaans zijn mededelingen van anderen omtrent de vervolging niet aan het OM toe te rekenen. Als een politieambtenaar een verdachte vertelt dat een zaak niet zal worden vervolgd, kan de verdachte daar geen rechten aan ontlenen en blijft vervolging door het OM mogelijk. Anders ligt dat bij feiten waarvan de vervolging aan politie of parkeerwachters is overgelaten. Dat heeft de Hoge Raad bepaald in een zaak waarin een parkeerwachter aan een verdachte meedeelt dat hij pas bij een volgende parkeerovertreding een bon zou schrijven. De Hoge Raad vond dat hier sprake was van een politiesepot en dat toerekening aan het OM redelijk was. Dat is een uitzondering op de regel dat toezeggingen van het OM over het algemeen bindend zijn, maar toezeggingen van anderen niet59 60. Ook de beleidsregels (richtlijnen en aanwijzingen) van het OM kunnen worden beschouwd als een toezegging aan de verdachte, al is deze niet persoonlijk gedaan61. De richtlijnen zijn volgens de Hoge Raad geen wetgeving of met de wet gelijk te stellen, maar binden het OM wel door de werking van de beginselen van goede strafprocesorde62. Deze interpretatie laat de rechter vrij in zijn eigen oordeel, omdat de beleidsregels niet tot de wetgeving behoren. De beleidsregels kunnen door de rechter in het kader van het vertrouwensbeginsel, als onderdeel van beginselen van goede strafprocesorde worden beoordeeld63. De binding van het OM aan de eigen beleidsregels is niet absoluut. Soms is de beleidsregel al zodanig geformuleerd dat de omstandigheden waaronder kan worden afgeweken in de beleidsregel zijn opgenomen. Maar ook zonder een dergelijke formulering volgt uit de aard van een beleidsregel zelf al dat die niet absoluut is. Het betreft namelijk een algemene regel voor het uitoefenen van een bevoegdheid en laat dus ruimte voor afwijken als er bijzondere omstandigheden bestaan. Daarbij moet het doel van het opstellen van beleidsregels niet uit het oog worden verloren: een consistent en voorspelbaar vervolgingsbeleid en het verbeteren van de besluitvorming. Bij dat doel past dat afwijken van de regel mogelijk moet zijn als vervolgen of seponeren op basis van die regel een onbevredigend resultaat oplevert. Onbevredigend in de zin dat het resultaat niet strookt met het doel van die regel64. Overigens kan de gebondenheid van het OM aan de eigen beleidsregels ook vallen onder het hierna te behandelen gelijkheidsbeginsel65. Als het
58
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 46-47 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 100 60 B.F. Keulen, G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010, p.179 61 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 101 62 De Hoge Raad oordeelt in een tweetal arresten uit 1990 dat indien beleidsregels behoorlijk bekend gemaakt zijn, die regels weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften, omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar dat die regels het OM wel binden op grond van beginselen van behoorlijke procesorde. Deze regels lenen zich ertoe om jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast vanwege hun inhoud en strekking. 63 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 101 64 B.F. Keulen, G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010, p.184 65 In G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, schaart auteur H.G.M. Krabbe de beleidsregels onder het vertrouwensbeginsel, net als M.J. Kronenberg, B. de Wilde, Grondtrekken van het 59
22
OM zonder goede reden afwijkt van de eigen beleidsregels, kan dat betekenen dat sprake is van een niet gerechtvaardigde ongelijke behandeling66. Het tweede materiële beginsel van behoorlijk strafprocesrecht is het gelijkheidsbeginsel. Het beginsel vloeit voort uit de grondwet die voorschrijft dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Binnen het strafrecht is dit een moeilijk te hanteren beginsel, omdat gelijkheid om verschillende redenen niet kan worden bereikt. Allereerst volgt na een strafbaar feit niet altijd aangifte. Ten tweede is de opsporingscapaciteit niet onbeperkt en worden keuzes gemaakt met als consequentie dat niet alle strafbare feiten vervolgd worden67. Een derde, meer inhoudelijke kanttekening is dat de strafzaken zelden een hoge mate van overeenkomst vertonen. De haalbaarheid van een strafzaak wordt door politie en OM bepaald aan de hand van het bewijs, de strafbaarheid en de opportuniteit. Pas als twee zaken in elk van die drie aspecten afzonderlijk een hoge mate van overeenkomst vertonen, is sprake van gelijkheid68. Het aantonen daarvan is voor de verdachte een hachelijke zaak. Het is onmogelijk dat een verdachte op de hoogte is van alle met zijn zaak vergelijkbare zaken en dat maakt het nagenoeg onmogelijk een verweer op grond van het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen. Daarnaast zal een verdachte inzicht moeten krijgen in de vervolgingsbeslissing van het OM, voor elk van de voornoemde drie aspecten afzonderlijk om zaken onderling te kunnen vergelijken. Opnieuw een nagenoeg onmogelijke opgave, niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de rechter die een dergelijk verweer moet toetsen69 70. Afgezien daarvan, is het mogelijk dat de zaak waarop de verdachte zijn verweer baseert, ten onrechte is geseponeerd. Als dat verweer dan wordt gehonoreerd, wordt die foute beslissing alleen maar groter71. Het gelijkheidsbeginsel ziet op een gelijke behandeling, maar de invulling van die gelijke behandeling kan op verschillende manieren. Dat kan bijvoorbeeld door het kiezen van dezelfde strafmaat, het kiezen voor dezelfde soort straf, het kiezen voor dezelfde afdoening of het eveneens vervolgen van een medeverdachte. Daarbij maakt het OM bij de vervolgingsbeslissing telkens, voor elke verdachte, een belangenafweging die mogelijk voor afzonderlijke verdachten verschillende uitkomsten heeft. De verschillende uitkomsten op zichzelf zijn geen reden voor eventuele niet-ontvankelijkheid van het OM vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel. Pas als is aangetoond dat die verschillende
Nederlandse strafrecht, Deventer: Kluwer 2003. In B.F. Keulen, G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010 worden de beleidsregels onder het gelijkheidsbeginsel behandeld. Het een sluit het ander niet uit. 66 B.F. Keulen, G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010, p.181 67 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 48 68 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 103 69 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 103-104 70 B.F. Keulen, G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010, p.182 71 B.F. Keulen, G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010, p.182
23
uitkomsten niet zijn terug te voeren op een evenwichtige belangenafweging, maar eigenlijk neerkomen op willekeur, past de sanctie van niet-ontvankelijkheid72. Het derde materiële beginsel van behoorlijk strafprocesrecht is het beginsel van de zuiverheid van oogmerk dat in 1982 is erkend in de rechtspraak. Vanwege het grote aantal functies van het strafproces en de vele doeleinden van strafrecht, zal misbruik niet snel voorkomen. De vervolging is altijd in te delen bij een van die functies of doeleinden. De voorbeelden uit de rechtspraak waarbij misbruik wel werd aangenomen, betreffen inhaaldagvaardingen om mislukkende vervolgingen te herstarten of om verjaring te stuiten. Uit het voorgaande volgt dat de zuiverheid van oogmerk een bescheiden rol speelt bij de vervolgingsbeslissing73. Het laatste beginsel van behoorlijk strafprocesrecht is het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging. De vervolgingsbeslissing betreft afweging van belangen op twee gebieden: de haalbaarheid van de vervolging en de opportuniteit van vervolging. Bij afwegingen over de opportuniteit staat het algemeen belang tegenover het belang van de verdachte om niet met het strafrecht in aanraking te komen74. In artikel 167 Wetboek van Strafvordering is de beslissing tot vervolging nadrukkelijk bij het OM neergelegd. Dat heeft tot gevolg dat de rechter scherp onderscheid moet maken tussen de rechtmatigheid en de doelmatigheid van een vervolgingsbeslissing, omdat de rechter juist over die doelmatigheid niet mag oordelen. Daarmee begeeft hij zich op het terrein van de wetgever en dat is in strijd met de scheiding tussen wetgevende, uitvoerende en controlerende macht. Wel mag hij oordelen of het OM in redelijkheid tot de vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen75. Bij de drie voorgaande rechtsbeginselen levert dat veel minder problemen op.
72
G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 104 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 104-105 74 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 105-106 75 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 106 73
24
4 Toepassing van beginselen van behoorlijk strafprocesrecht op de ZSM-werkwijze
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal de in hoofdstuk 3 beschreven theorie worden toegepast op de ZSM-werkwijze zoals die in hoofdstuk 2 is beschreven. Het OM noemt op haar website dat voor de selectie van zaken die in aanmerking komen voor de ZSM-werkwijze belangrijk is of er complicaties aan een strafzaak zijn. Als complicatie worden drie factoren genoemd: de persoon van de verdachte, de eventuele benadeelden en de grootte van hun schade, de context van de zaak76. Na de selectie volgt de afdoening, die zich binnen de ZSM-werkwijze beperkt tot enkele afdoeningsvormen. Voor het overige toont die vervolgingsbeslissing overeenkomsten met een reguliere vervolgingsbeslissing. Het voert te ver om hier de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht voor de gehele vervolgingsbeslissing integraal te bespreken. Dit hoofdstuk beperkt zich daarom tot voor de probleemstelling relevante aspecten van de vervolgingsbeslissing.
4.2 Snelheid
Het is duidelijk dat de snelheid waarmee een strafzaak wordt afgehandeld een belangrijke doelstelling is. De snelheid heeft op verschillende manieren invloed op de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht. Dat begint al bij de selectie van de strafzaken voor de ZSM-werkwijze. De zaken waarbij snelle afhandeling wordt bemoeilijkt als gevolg van de persoon van de verdachte, mate van letsel of schade van een slachtoffer of context van een strafzaak vallen af. Daarmee is nog veel onduidelijk, omdat nog geen nadere criteria bekend zijn. Toch zal hier worden geprobeerd om enkele criteria die een rol spelen bij een reguliere vervolgingsbeslissing te bezien in het licht van de doelstelling snelheid.
4.3 Factoren voortkomend uit de doelstelling snelheid
Geen enkel strafbaar feit is in beginsel uitgesloten van de ZSM-werkwijze, maar een bepalende factor voor de beoogde snelheid is de inschatting van de duur van het opsporingsonderzoek. Het opsporingsonderzoek naar zwaardere strafbare feiten is doorgaans gecompliceerder, vergt inzet van meer opsporingsmiddelen en vereist daardoor meer tijd dan bij veel voorkomende, minder ernstige 76
http://www.om.nl/onderwerpen/zsm/@158586/factsheet-zsm/, direct onder de titel Hoe werkt het
25
strafbare feiten. Bij ernstiger misdrijven is daarom de kans dat binnen de termijn van de inverzekeringstelling kan worden besloten over de vervolging niet groot. Een voorgeleiding bij de rechter-commissaris met als doel de vordering van de gevangenneming ligt dan eerder voor de hand. Deze factor laat zich niet vastleggen in een concreet criterium omdat de lengte van het opsporingsonderzoek zich moeilijk laat vorspellen. Pas in de loop van het onderzoek wordt duidelijk welke strafbare feiten verder worden onderzocht en wat er aan onderzoek noodzakelijk is om die feiten te kunnen bewijzen. Het OM speelt hierin ook een actieve rol, zeker in de ZSM-werkwijze, omdat al vroeg in de opsporing keuzes worden gemaakt over welke feiten verder worden gerechercheerd en welke niet. Het materiële beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging kan een rol spelen in dit verband. Het OM zou ervoor kunnen kiezen om in een strafzaak waarin voor meerdere feiten bewijs is, slechts een of twee daarvan te vervolgen. Dat maakt snelle afhandeling binnen de ZSM-werkwijze mogelijk, maar een dergelijke keuze levert grote problemen op. Het algemeen belang van de rechtshandhaving dat centraal staat bij vervolging is hier niet mee gediend, omdat enkele bewijsbare strafbare feiten zonder gevolg blijven. De belangen van eventuele slachtoffers van deze niet vervolgde feiten zijn ook niet gediend bij een dergelijke keuze. Mocht de rechter zich in een latere instantie over een ZSM-zaak uitlaten, dan mag hij niet oordelen over de doelmatigheid van het beleid. Dat kan alleen als in de concrete zaak omwille van de snelheid zodanige keuzes zijn gemaakt dat hij moet vaststellen dat het OM in redelijkheid niet tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen. Bij de keuze van het OM om een strafzaak te beperken met als enige doel de afdoening volgens de ZSM-werkwijze is dat evident. Een andere factor vloeit eveneens voort uit de door het OM beoogde snelheid. Daaruit volgt dat het OM streeft naar de toepassing van de buitengerechtelijke afdoeningen, zoals het transactievoorstel77 en het uitvaardigen van de OM-strafbeschikking78. Een nog snellere buitengerechtelijke afdoeningsvorm is de zogenaamde Lik-op-stuk-afdoening (LOS), die formeel eigenlijk niet door het OM wordt genomen, maar door de politie79 80. Deze afdoeningen zijn beperkt tot strafbare feiten waarop minder dan zes jaar gevangenisstraf gesteld is. Dat is een hard criterium dat op zich geen ruimte laat voor interpretatie. Toch is dit criterium wel van invloed, namelijk op de kwalificatie die
77
artikel 74 lid 1 Sr beperkt deze bevoegdheid tot strafbare feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van minder dan zes jaar. 78 artikel 257a lid 2 Sv beperkt deze bevoegdheid tot strafbare feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van minder dan zes jaar. 79 artikel 74 Sr geeft de bevoegdheid tot politietransactie, met een maximum van €350. De strafbare feiten waarvoor die bevoegdheid geldt, zijn opgenomen in de zogenaamde feitgecodeerde feiten, te vinden in de Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen. 80 Openbaar Ministerie, Richtlijn voor strafvordering van feitgecodeerde misdrijven en overtredingen (2012R003)
26
het OM geeft aan strafbare gedragingen. Bij een strafbare gedraging waarop een strafbaar feit van toepassing is waarop een hogere strafdreiging dan zes jaar staat, zou ervoor kunnen worden gekozen om desondanks voor een strafbaar feit te vervolgen waarop minder dan zes jaar staat, zodat de zaak nog buitenrechtelijk kan worden afgedaan. Het is evident dat hiermee materiële beginselen geschonden worden. Het vertrouwensbeginsel is geschonden doordat het OM zich niet houdt aan de eigen beleidsregels met betrekking tot vervolging. Voor de verdachte levert dat wellicht minder problemen op, omdat hij minder straf hoeft te verwachten. Voor de rechtshandhaving en het vertrouwen van burgers in de strafrechtspleging zal dit echter problematisch zijn. Dergelijk handelen levert eveneens problemen op met het gelijkheidsbeginsel. Het kan tot gevolg hebben dat in een gelijksoortige zaak, de ene verdachte volgens een buitengerechtelijke afdoening wordt vervolgd, terwijl de andere volgens de reguliere wijze wordt vervolgd. De eerste verdachte kan geen vrijheidsbenemende straf worden opgelegd, omdat dat aan de rechter is voorbehouden81. Bij de andere verdachte bestaat die mogelijkheid wel. Dit leidt tot rechtsongelijkheid en daarmee ontstaat gevaar voor schending van het gelijkheidsbeginsel. Specifiek voor de LOS geldt dat die direct na de voorgeleiding aan de H-OvJ aan de verdachte wordt aangeboden. De verdachte is dan al door de H-OvJ voorgelicht over de mogelijkheid tot consultatie van een advocaat. De LOS wordt niet aangeboden als de verdachte een advocaat wil spreken. Als de verdachte ervoor heeft gekozen geen advocaat te spreken, dan is het de vraag of de verdachte een weloverwogen beslissing kan nemen. Mogelijk gaat de verdachte akkoord om zo snel mogelijk weer vrij te komen. De LOS heeft wel een aantekening op de justitiële documentatie tot gevolg, die van invloed is op de verstrekking van een verklaring omtrent het gedrag. Als de verdachte hierover onvoldoende wordt voorgelicht door de politieambtenaar die hem de LOS aanbiedt, is er sprake van schending van het beginsel van correcte bejegening. In Amsterdamse politiebureaus en in de cellencomplexen van politie staat in sommige gevallen de pin-automaat buiten de ruimte waar de verdachte wordt opgehouden. Hij moet dus eerst in vrijheid worden gesteld voordat hij kan betalen. Bij een contante afrekening komt het voor dat de verdachte toestemming geeft aan een opsporingsambtenaar om het geld uit de insluitingsfouillering82 te halen. In de gevallen dat wordt betaald (contant of per pin-automaat) vóór invrijheidsstelling, levert dat eveneens een probleem op met het beginsel van correcte bejegening.
81
artikel 9 Sr Insluitingsfouillering: de verdachte wordt voor de insluiting in een dagverblijf of politiecel gefouilleerd, waarbij hij zijn persoonlijke bezittingen moet afgeven. Die worden door de politie geregistreerd en bewaard tot de invrijheidsstelling. Niet alleen de fouillering zelf wordt insluitingsfouillering genoemd, maar ook de verzameling persoonlijke bezittingen die hij heeft moeten afstaan. Geld van de verdachte zit ook in deze zgn. insluitingsfouillering. 82
27
Een derde factor die te maken heeft met de snelheid, vormt de keuze of een zaak bij de politierechter of de meervoudige strafkamer van de rechtbank moet worden aangebracht. De voorkeur zal uitgaan naar de politierechter. Er zijn namelijk meer politierechterzittingen beschikbaar en de zaak zal daarom sneller zijn afgerond83. Aanbrengen van een strafzaak bij de politierechter heeft als gevolg dat een eventuele gevangenisstraf beperkt blijft tot een jaar84. Als in een zaak volgens de beleidsregels van het OM meer dan een jaar gevangenisstraf moet worden gevorderd, zal het OM er dus niet voor kiezen de zaak bij de politierechter aan te brengen. Van minder groot belang is de factor dat dagvaardingen slechts drie dagen van te voren aan de verdachte hoeven worden te betekend85, terwijl dat bij de meervoudige kamer van de rechtbank minstens tien dagen van te voren moet86. Opnieuw bestaat er gevaar dat het OM vanwege de snelheid streeft naar de vervolging van feiten waarop een minder hoge straf staat. Net als hiervoor beschreven ontstaan er problemen met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De vierde factor houdt direct verband met de snelheid die door het OM wordt nagestreefd. Te veel nadruk op de snelheid heeft onmiskenbaar gevolgen voor de zorgvuldigheid waarmee beslissingen worden voorbereid en tot stand komen. Naarmate een zaak eenvoudig is kan die sneller worden afgehandeld en doet het streven naar snelheid niet snel af aan de zorgvuldigheid. Maar de zorgvuldigheid komt onmiddellijk in het gedrang zodra de zaak gecompliceerder is en onvoldoende tijd wordt genomen voor het opsporingsonderzoek. Het is daarom zaak dat het OM op tijd, gedurende het opsporingsonderzoek, erkent dat een zaak niet volgens de ZSM-werkwijze kan worden afgehandeld. De snelheid heeft op deze manier direct invloed op de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de vervolgbeslissing, een van de processuele beginselen van behoorlijk strafprocesrecht. Anderzijds betekent de door het OM nagestreefde snelheid voor de verdachte dat deze eerder duidelijkheid heeft over de gevolgen van zijn strafbaar handelen. Dat is uit het oogpunt van het beginsel van de correcte bejegening een groot voordeel ten opzichte van de soms maandenlange onzekerheid waarin de verdachte verkeert. Het streven naar snelheid heeft ook positieve invloed. De beslissingen over de vervolging worden in een vroeg stadium van het opsporingsonderzoek genomen en dat heeft als voordeel dat verdachten, getuigen en aangevers eerder hun verklaringen afleggen. Dat komt de kwaliteit en betrouwbaarheid van de verklaringen ten goede en maakt de kans op succesvolle vervolging groter. Ook voor ander onderzoek geldt, dat de kwaliteit gediend is bij vroegtijdige afronding. Daarvan profiteren de
83
Raad voor de Rechtspraak, Jaarverslag 2010, p.17 (te vinden op www.rechtspraak.nl) artikel 368 Wetboek van Strafrecht beperkt de door de Officier van Justitie te requireren straf tot een jaar en artikel 369 lid 1 Wetboek van Strafrecht beperkt de politierechter tot het opleggen van een straf met een maximum van een jaar. 85 artikel 370 lid 1 Wetboek van Strafvordering 86 artikel 265 lid 1 Wetboek van Strafvordering 84
28
eventuele slachtoffers in een concrete strafzaak, maar ook het vertrouwen dat burgers stellen in de vervolging van strafbare feiten door het OM wordt positief beïnvloed. Het OM zal het geformuleerde beleid met betrekking tot vervolging vaker kunnen realiseren en daarmee is het vertrouwensbeginsel gediend.
4.4 Factoren voortvloeiend uit door het OM genoemde beperkingen
De hierna te bespreken factoren volgen uit de beperkingen die het OM zelf onderscheid bij het al dan niet kiezen voor een afdoening volgens de ZSM-werkwijze, eerder beschreven in hoofdstuk 2. De eerste beperking komt voort uit de persoon van de verdachte. De informatie over de verdachte komt van de politie en uit de systemen van het OM. Daarbij gaat het vooral om een eventuele schorsing uit de voorlopige hechtenis, een proeftijd en het aantal antecedenten. Deze informatie is doorgaans feitelijk van aard en het gebruik ervan levert niet snel problemen op. Moeizamer is het gebruik van informatie over de verdachte over huisvesting, dagbesteding en psycho-sociale gezondheid. Allereerst is het moeilijk de relevantie voor de onderhavige strafzaak te bepalen. De informatie is een momentopname, heeft betrekking op een specifieke feit dat mogelijk onder heel andere omstandigheden is gepleegd. Die informatie doet mogelijk geen recht aan de persoon van de verdachte in de nieuwe strafzaak. Dit soort informatie wordt doorgaans niet in de ZSM-werkwijze betrokken. De feitelijke informatie wel, omdat die zwaar meeweegt in de beleidsregels van het OM met betrekking tot vervolging en strafmaat. Het OM kan vanwege de wens om een zaak in de ZSM-werkwijze af te doen, in grensgevallen kiezen voor het minder zwaar laten wegen van deze feitelijke informatie. Opnieuw komt daarmee het vertrouwensbeginsel in beeld, dat in dit verband juist ziet op de nakoming van het eigen geformuleerde beleid. Als een benadeelde betrokken is bij een strafbaar feit, moet rekening worden gehouden met de belangen van de benadeelde in de strafzaak. Vanwege de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer87 is de positie van het slachtoffer in een strafzaak sterk verbeterd. Dat heeft gevolgen voor de vervolgingsbeslissing, omdat het OM de rechten van het slachtoffer zwaarder moet laten meewegen dan voorheen. Indien het slachtoffer zich wil stellen als benadeelde partij en een schaderegeling wenst, dan beperkt dat de afdoeningsmogelijkheden. Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven, is schade vaak niet eenvoudig vast te stellen. Bij het streven naar snelle afdoening kan het slachtoffer benadeeld worden, omdat bij snelle afdoening mogelijk van een te klein schadebedrag of een van een te gering letsel wordt uitgegaan. 87
Wet van 23 november 2010, Stb. 2010, 291, samen met Stb. 2010, 792, in werking getreden op 1 januari 2011
29
Er is een aantal afdoeningsvormen dat vanwege slachtoffers binnen de ZSM-werkwijze wordt uitgesloten. De rechtbank in Amsterdam behandelt geen vorderingen van benadeelde partijen op supersnelrechtzittingen88. Daarnaast vaardigt het arrondissementsparket Amsterdam geen strafbeschikkingen uit indien een benadeelde zich wil voegen, ondanks dat dit volgens de aanwijzing OM-afdoening89 wel mogelijk is90. Voor de overige afdoeningsvormen binnen de ZSM-werkwijze is voeging in de strafzaak mogelijk, mits de schade eenvoudig is vast te stellen. Het OM moet oog hebben voor de problemen met het vaststellen van schade en letsel en de tijd die daarmee gemoeid kan zijn. Als het OM genoegen neemt met een snelle, maar niet volledige te vorderen schadevergoeding, schaadt dat de belangen van dat slachtoffer. Het vertrouwen dat slachtoffers mogen stellen in het OM bij de behandeling van hun schadevergoeding wordt op die manier geschonden. Ook het vertrouwen van burgers, die erop rekenen dat het OM slachtoffers behandelt op grond van wetgeving en de eigen beleidsregels, wordt op deze manier geschonden. Een snelle afdoening betekent echter ook dat het slachtoffer eerder genoegdoening ervaart omdat de verdachte eerder bestraft wordt. Daarnaast ontvangt het slachtoffer eerder de vergoeding van schade. Beide factoren zijn van positieve invloed op het vertrouwensbeginsel, zowel voor het slachtoffer in de strafzaak, als voor burgers in het algemeen. De ZSM-werkwijze heeft tot gevolg dat snel contact wordt gezocht met het slachtoffer om de schade of het letsel te inventariseren. Als een strafzaak op de reguliere manier wordt afgedaan, kan het voorkomen dat er maanden later pas contact volgt met het slachtoffer. Het spreekt voor zich dat het beginsel van de correcte bejegening beter gediend is met de ZSM-werkwijze. Het slachtoffer beïnvloedt de strafzaak door zijn keuze voor het vorderen van schade. Het kan voorkomen dat in twee vergelijkbare zaken het eerste slachtoffer van vergoeding van schade afziet, terwijl het slachtoffer in de tweede zaak zijn schade wel vergoed wil hebben. In die zin ontstaat een nadeliger situatie voor de verdachte in de tweede zaak. Dit leidt niet tot schending van het gelijkheidsbeginsel. De zaken zijn niet gelijk meer, maar dat komt door de verschillende keuzes die de slachtoffers hebben gemaakt. De ongelijkheid is niet ontstaan door een beslissing van het OM. Er is in die zin geen schending van het gelijkheidsbeginsel. De keuze van het slachtoffer voor het al of niet vorderen van schade levert geen schending op van het vertrouwensbeginsel. De rol van het slachtoffer in een strafzaak is vastgelegd in wet- en regelgeving, waaruit duidelijk blijkt dat het slachtoffer beslist over een vordering. De verdachte is in 88
Werkinstructies ZSM Proeftuin Amsterdam Openbaar Ministerie, Aanwijzing OM-afdoening (2012A010) 90 Zolang de geldboete en de schadevergoedingsmaatregel samen niet meer dan €2.000 bedragen kan dit zonder dat de Officier van Justitie de verdachte hoort. Het Arrondissementsparket Amsterdam heeft om praktische redenen besloten om de strafbeschikking (nog) niet uit te vaardigen in geval van een schadevergoedingsmaatregel. 89
30
die zin weliswaar overgeleverd aan de willekeur van slachtoffers, maar dat is vanaf het moment dat de verdachte het strafbare feit pleegt duidelijk. De opstelling van het slachtoffer in strafzaken heeft geen invloed op het vertrouwensbeginsel. De laatste door het OM onderscheiden beperking is de context van de strafzaak. In hoofdstuk 2 is getracht om dat begrip nader te omschrijven. Het OM geeft op haar website slechts een voorbeeld ter verduidelijking en heeft het daar over ‘gevoelige verhoudingen in een probleemwijk’. Vanwege deze summiere omschrijving door het OM wordt afgezien van een bespreking van deze beperking.
31
5 Conclusie
5.1 Inleiding
De probleemstelling uit hoofdstuk 1 is: worden beginselen van behoorlijk strafprocesrecht geschonden bij de toepassing van het opportuniteitsbeginsel binnen de ZSM-werkwijze van het OM? In dit hoofdstuk zal eerst op grond van de bevindingen in de voorgaande hoofdstukken worden nagegaan of en in welke mate die beginselen geschonden worden. Daarna zal duidelijk worden welk antwoord op de probleemstelling moet worden gegeven. Tot slot volgen enkele aanbevelingen.
5.2 Bespreking per beginsel
Er bestaat een risico op de schending van het vertrouwensbeginsel bij de toepassing van de ZSMwerkwijze als snelheid een te grote invloed krijgt op de vervolgingsbeslissing. Die schending kan voorkomen op het moment dat het OM tijdens het opsporingsonderzoek het wetsartikel selecteert waarvoor een strafbare gedraging zal worden vervolgd. Het OM heeft in grensgevallen de mogelijkheid om strafbare gedragingen te vervolgen op grond van strafbepalingen met een lagere straf, die buitengerechtelijke afdoening mogelijk maakt. Als in die gevallen objectief beoordeeld en volgens de eigen beleidsregels eigenlijk vervolgd zou moeten worden op grond van strafbepalingen met een hogere straf, dan is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Op de zelfde wijze kan het OM in grensgevallen kiezen voor vervolging voor strafbepalingen die afdoening bij de politierechter mogelijk maken. Als objectief beoordeeld en volgens eigen beleidsregels moet worden vervolgd op grond van strafbepalingen met een zodanig hoge strafverwachting dat behandeling door de meervoudige kamer van de rechtbank is voorgeschreven, dan is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. De vervolgingsbeslissingen conflicteren met eigen beleidsregels. De ZSM-werkwijze kan een positieve invloed hebben op het vertrouwensbeginsel. Een snellere afhandeling van zaken heeft tot gevolg dat eerder wordt begonnen met opsporingshandelingen. Verklaringen van aangevers, getuigen en verdachten zijn betrouwbaarder als die in een vroeger stadium van het onderzoek worden afgelegd. Ook de tijdige inzet van andere opsporingshandelingen waarvan de resultaten dus eerder beschikbaar zijn, leidt tot meer kwaliteit. De kans op succesvolle vervolging neemt daardoor toe. Het OM zal daarom het eigen geformuleerde beleid met betrekking tot de vervolging beter kunnen realiseren. Direct betrokkenen zoals het slachtoffer en de verdachte merken dat het OM zich beter houdt aan beleidsregels en wetgeving die vervolging regelen. Ook de burgers nemen deze ontwikkeling waar. 32
De ZSM-werkwijze kan gevolgen hebben voor gelijkheidsbeginsel. Als het OM de snelheid de doorslag laat geven bij de vervolgingsbeslissing, met als gevolg dat voor strafbepalingen wordt vervolgd waarop de strafdreiging lager is, dan kan dat leiden tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Een verdachte die als gevolg van een dergelijke beslissing wordt vervolgd met een buitengerechtelijke afdoening, weet dat hij in ieder geval geen vrijheidsstraf opgelegd kan krijgen. De verdachte die in een soortgelijke zaak volgens de reguliere werkwijze wordt vervolgd, kan bij de rechter worden veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Dit levert een schending van het gelijkheidsbeginsel op. Op de zelfde manier kan het OM zich laten leiden door snelheid bij de keuze of het een strafzaak op korte termijn wil aanbrengen bij de politierechter of op de langere termijn bij de meervoudige kamer. Ook hier zal die keuze slechts binnen een bepaalde marge plaatshebben, maar opnieuw kan dan het gelijkheidsbeginsel geschonden worden. Hoewel dit niet specifiek voor de ZSM-werkwijze geldt, is vastgesteld dat het gelijkheidsbeginsel niet geschonden wordt als gevolg van de verschillende keuzes die slachtoffers in onderling vergelijkbare zaken maken. Het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging kan onder druk komen door ZSMwerkwijze. Doel van vervolging van strafzaken door het OM is het algemeen belang van rechtshandhaving. Als het OM een strafzaak beperkt tot een of twee strafbare feiten om afdoening volgens de ZSM-werkwijze te forceren, terwijl de zaak meerdere bewijsbare feiten bevat, dan lijdt de rechtshandhaving daaronder. Ook de directe belangen van eventuele slachtoffers van die niet vervolgde feiten zijn daarbij niet gediend. Het OM kan onmogelijk in redelijkheid tot deze beslissing komen en daarmee zal een rechter oordelen dat het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging is geschonden. Uit hoofdstuk drie blijkt dat het beginsel van de zuiverheid van oogmerk nagenoeg nooit problemen oplevert in het strafrecht. Omdat binnen de ZSM-werkwijze bestaande afdoeningen toegepast worden, levert dit beginsel voor ZSM ook geen problemen op. De nadruk op snelheid binnen de ZSM-werkwijze staat op gespannen voet met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding. Door een te snelle besluitvorming kunnen belangrijke zaken over het hoofd worden gezien. De algemene doelstelling van rechtshandhaving en de doelstelling om de belangen van slachtoffers te behartigen zijn daarbij niet gediend. De kwaliteit van de beslissing hangt namelijk sterk samen met de informatie op grond waarvan die tot stand komt. Als vanwege de snelheid genoegen wordt genomen met beperkte informatie, is het risico op schending van het beginsel van zorgvuldige voorbereiding groter. 33
Het OM beschrijft echter dat de grootste tijdwinst wordt behaald door beslissingen niet volgtijdelijk te nemen, maar door de processen beoordelen, straffen en tenuitvoerleggen in elkaar te schuiven. Daarmee wordt de afdoening versneld, terwijl deze werkwijze een zorgvuldige besluitvorming niet in de weg hoeft te staan. De voor die beslissingen benodigde informatie van ketenpartners zoals Reclassering Nederland en Slachtofferhulp Nederland wordt sneller aangeleverd, omdat die partners in een vroegtijdig stadium van het onderzoek in een strafzaak worden ingeschakeld. Zij benaderen waar noodzakelijk het slachtoffer of de verdachte al gedurende het politieonderzoek en proberen hun informatie aan het OM te leveren op het moment dat ook het politieonderzoek is afgerond. Bij het beginsel van correcte bejegening staat de bejegening van de verdachte centraal. Van de afdoeningen die worden toegepast bij de ZSM-werkwijze, brengt de lik-op-stuk-afdoening (LOS) een risico op schending van dit beginsel met zich mee. De LOS heeft als belangrijk nadeel dat die meestal aan de verdachte wordt aangeboden als hem de vrijheid ontnomen is. In de gevallen dat de verdachte geen contact heeft gehad met een advocaat, gaat hij misschien akkoord op grond van een verkeerde afweging. Het is niet onwaarschijnlijk dat de verdachte akkoord gaat om snel in vrijheid te worden gesteld. Als de verdachte onvoldoende wordt voorgelicht over de gevolgen van de LOS, dan is sprake van schending van het beginsel van correcte bejegening. Het beginsel van correcte bejegening heeft ook betrekking op het slachtoffer in een strafzaak. Recent is de positie van het slachtoffer belangrijker geworden na invoering van nieuwe wetgeving91. Zoals in hoofdstuk vier beschreven, compliceert een schaderegeling een strafzaak en draagt die niet bij aan snelle afhandeling. Als bij het streven naar snelheid het belang van het slachtoffer niet voldoende gewicht wordt toegekend bij de vervolgingsbeslissing, dan is sprake van schending van het beginsel van een correcte bejegening. De ZSM-werkwijze heeft niet alleen negatieve invloed op het beginsel van correcte bejegening. Snelle afhandeling van een strafzaak betekent dat het slachtoffer minder lang in onzekerheid verkeert, eerder genoegdoening krijgt en eerder een eventuele schadevergoeding ontvangt. De snelle afdoening levert voor de verdachte eveneens het voordeel op dat hij minder lang in onzekerheid verkeert over de afloop van de strafzaak. Het laatste processuele beginsel van strafprocesrecht in dit verband is het beginsel van consciëntieuze besluitvorming. Dit beginsel is niet specifiek van belang voor de ZSM-werkwijze. De consciëntieuze besluitvorming geldt voor alle besluitvorming door het OM en het gevaar voor schending van dit beginsel is niet groter bij de besluitvorming in het kader van de ZSM-werkwijze.
91
Wet van 23 november 2010, Stb. 2010, 291, samen met Stb. 2010, 792, in werking getreden op 1 januari 2011
34
5.3 De stelling
Terug naar de probleemstelling: worden beginselen van behoorlijk strafprocesrecht geschonden bij de toepassing van het opportuniteitsbeginsel binnen de ZSM-werkwijze van het OM? Deze vraag uit de probleemstelling kan niet slechts bevestigend of ontkennend worden beantwoord. Op grond van de voorgaande deelconclusies kan worden aangenomen dat er bij elk beginsel een gevaar voor schending bestaat. De snelheid die het OM nastreeft levert het grootste gevaar op. Bij de selectie van zaken voor de ZSM-werkwijze heeft dat doel direct invloed op het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging en het beginsel van zorgvuldige voorbereiding. Gevaar voor de schending van het beginsel van correcte bejegening ontstaat bij de veel toegepaste lik-op-stuk-afdoening. Problemen ontstaan niet zozeer door de nagestreefde snelheid, maar eerder doordat de verdachte de gevolgen van toestemming met deze afdoening slecht kan overzien. In de gevallen waarin de verdachte geen overleg heeft gehad met een advocaat, kan de verdachte een verkeerde afweging maken onder druk van zijn vrijheidsbeneming. De grootte van dat gevaar hangt sterk samen met de mate waarin het OM zich gebonden acht aan de beginselen bij de toepassing van de ZSM-werkwijze. Controle door de rechterlijke macht neemt als gevolg van de ZSM-werkwijze juist af. Die ontwikkeling leidt ertoe dat minder snel inzichtelijk is of het OM beginselen van behoorlijk strafprocesrecht schendt. Het OM zal ook minder vaak kunnen worden gecorrigeerd door de rechterlijke macht. Anderzijds zijn het vertrouwensbeginsel en het beginsel van correcte bejegening juist gediend bij de ZSM-werkwijze. Vanwege de afgenomen rechterlijke controle, zal het in toenemende mate van het OM zelf afhangen of vervolgingsbeslissingen bij de ZSM-werkwijze op correcte wijze tot stand komen. Zolang dat het geval is, levert de toepassing van het opportuniteitsbeginsel binnen de ZSM-werkwijze een positieve bijdrage aan het vertrouwensbeginsel en het beginsel van correcte bejegening.
5.4 Aanbevelingen
De ZSM-werkwijze wordt nu als experiment toegepast, juist om in de praktijk vast te stellen waar de knelpunten liggen. Ten behoeve van definitieve invoering, die in de loop van 2012 plaats zal vinden, kunnen enkele aanbevelingen worden geformuleerd. 35
Om het risico op schending van de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht te beperken, zou het OM in zijn beleidsregels kunnen opnemen in welke gevallen de ZSM-werkwijze kan worden toegepast. Ten eerste zou het OM zich kunnen beperken tot feiten die in aanmerking komen voor een transactie of strafbeschikking op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht. Een andere mogelijkheid is de beperking tot bepaalde strafbare feiten, zoals dat gebruikelijk is bij de HALTafdoening voor minderjarigen92. Beide beperkingen hebben een positieve invloed op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, omdat duidelijker wordt op welke gronden het OM voor een andere afdoening kiest in strafzaken die op het eerste gezicht gelijkenis vertonen. Deze beperkingen hebben echter als nadeel dat het OM veel minder flexibel is in de toepassing van de ZSM-werkwijze. Nu ook is vastgesteld dat de ZSM-werkwijze een positieve invloed heeft op het vertrouwensbeginsel en het beginsel van correcte bejegening, is een dergelijke beperking niet wenselijk. Voor het beginsel van correcte bejegening is het van belang dat beleidsregels worden opgesteld die de rechtsbescherming van de verdachte bij de lik-op-stuk-afdoening verbetert. Dat kan door voor te schrijven welke informatie de politie moet verstrekken aan de verdachte en door voor te schrijven hoe de politie vast stelt dat de verdachte die informatie begrijpt. De politie neemt echter geen onafhankelijke positie in. Consultatie van een advocaat voordat de verdachte akkoord gaat met de afdoening biedt de beste rechtsbescherming, maar is uit het oogpunt van snelheid niet wenselijk. Indien advocaten bereid zijn om permanent aanwezig te zijn op het politiebureau ten behoeve van consultatie, dan is snelle afdoening mogelijk zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming van de verdachte. Tot slot een aanbeveling voor het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding. Dit beginsel is het meest gediend bij beleidsregels waarin het werkproces beschreven is. Een goede procesbeschrijving die verduidelijkt welke stappen moeten worden doorlopen voordat een beslissing tot afdoening volgens de ZSM-werkwijze kan worden genomen.
5.5 Tot besluit
Het doorvoeren van voorgaande aanbevelingen zal schendingen van de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht kunnen beperken. Een snelle afdoening heeft veel voordelen voor de maatschappij, voor de eventuele slachtoffers en voor de verdachte. Het zou jammer zijn als deze belangrijke 92
Openbaar Ministerie, Aanwijzing Halt-afdoening (2009A023), waarin expliciet is aangegeven bij welke strafbare feiten een Halt-afdoening kan worden toegepast.
36
voordelen overschaduwd worden door schendingen van de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht.
37
Literatuurlijst C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde (diss. Leiden), Deventer: Gouda Quint 1989 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011 N. Jörg, C.Kelk, Strafrecht met mate, Deventer: Gouda Quint 2001 B.F. Keulen, G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001 M.J. Kronenberg, B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Kluwer 2003 J.M. Reijntjes, Nederlandse Strafvordering, Deventer: Kluwer 2009
Websites Gemeente Amsterdam: http://www.amsterdam.nl/@447805/pagina/ Openbaar Ministerie: http://www.om.nl
38