Marisa Merico met Douglas Thompson
Maffiaprinses
Voorwoord Droom alsof je het eeuwige leven hebt, leef alsof je vandaag sterft. James Dean, 1954
Ze schoten mijn peetvader dood met een 7.64-kaliber pistool toen hij in zijn favoriete kappersstoel op een scheerbeurt zat te wachten. Een explosieve kogel uit een scherpschuttersgeweer blies het hoofd van mijn vaders neef weg toen deze zijn woning verliet en zich van zijn voordeur naar de gepantserde auto haastte. Een oom van mij werd door een machinegeweer neergemaaid terwijl hij rond lunchtijd in zijn café wijn voor de gasten inschonk. Niet lang daarna werd de man die opdracht had gegeven tot die moorden en in beschermende bewaring zat tijdens zijn zondagochtendoefeningen op de binnenplaats van de gevangenis gedood. Een scherpschutter richtte op hem vanaf een hoog gebouw buiten de gevangenismuren en schoot een explosieve kogel door zijn hoofd. Met al bijna zevenhonderd dode soldati en onschuldigen escaleerde het geweld met de dag en mijn familie had daaronder te lijden. Dat was de reden waarom ik er op negentienjarige leeftijd in toestemde om naar het zuiden te rijden, met een la-
9
ding legerwapens die verstopt zat in de verborgen vakken van de omgebouwde Citroën, de gezinsauto die meestal werd gebruikt om heroïne mee te vervoeren. We stapelden machinegeweren, pistolen en geweren, munitiemagazijnen, kogelvrije vesten en jacks boven op het zwaardere spul: kalasjnikovs, die ontzagwekkende ak-47’s die er wel 650 per minuut uit kunnen spugen, en bazooka’s die gepantserde voertuigen de lucht in konden schieten. Het was alsof je eerst je sweaters en rokken in je vakantiekoffer pakte, het gestreken goed plat onderin, en je toilettas en schoenen in de hoeken propte. Ik was te jong om te begrijpen hoe complex alles was wat er gebeurde, en te verliefd op het vriendje dat met me meeging, om bang te zijn, zelfs toen de carabinieri naast onze auto, waarin we genoeg wapens hadden verborgen om een derde wereldoorlog te kunnen beginnen, bleven staan om een praatje te maken. We waren nergens in de wereld bang voor. Het was alsof we op zomervakantie gingen. Nadat we de lading hadden afgeleverd, laaide de oorlog nog feller op. De rivaliserende families hadden niet de contacten om aan legerwapens te komen, zoals de Joegoslavische bazooka’s die wij hadden afgeleverd. De moordcommando’s opereerden in viertallen: een chauffeur, een schutter met een 12-kaliber automatische benelli, vermaard onder het dodelijk wapentuig binnen de stadsoorlogvoering, en twee mannen met machinegeweren. Russische rpg’s, de antitankgranaatraketten, waren binnen handbereik. Er was ook een team brandstichters om de rivalen die door geweervuur waren neergehaald uit te roken voor het geval dat ze aan de vlammen waren ontkomen. Toch was het niet allemaal eenrichtingsverkeer. Oom Domenico – een fantastische man, goedlachs en grappig, de broer van mijn oma en een van mijn lievelingsooms – werd doodge-
10
schoten toen hij op het balkon van zijn slaapkamer een sigaar wilde roken. In hoeveel families worden de leden beschoten en vermoord? Ik ben ermee opgegroeid. Het waren krankzinnige tijden. Het was geweld tegen geweld en zelfs toen werd het me al duidelijk dat de winnaar degene was met de meeste moordwapens. En de meeste moordneigingen. Die dingen heb ik al geleerd voordat ik geboren was, omdat geweld niet uit mijn leven weg te denken was. Ik ben erdoor geboren.
11
1 Gucci gucci coo Vertrouwen is goed, niet vertrouwen is beter. Italiaans gezegde
Ik werd geboren op de keukentafel van mijn oma, Nan. Ik kwam met tegenzin tevoorschijn, net op tijd voor het ontbijt, in de middelste kamer van Nans huis aan de Piazza Prealpi in Milaan. Het was dezelfde tafel waarop Nan haar twaalf kinderen ter wereld had gebracht, inclusief haar jongste, Angela, die nog maar vier weken oud was. Mijn moeder had helemaal geen weeën. Ze nam de tijd om mij ter wereld te brengen en dat waren ze in Nans huishouding niet gewend. ‘Persen! Persen, persen!’ schreeuwde Nans vriendin Francesca, de vroedvrouw, tegen haar. Mam perste niet, totaal niet. Ze begreep niet waar al die ophef voor nodig was. Ze was in een roes. Ze had geen kracht meer over. De bevalling was al ruim twaalf uur aan de gang. ‘Kom op, persen!’ Nan snapte niet waarom het zo lang duurde. Toen zij een maand daarvoor van Angela was bevallen, was de geboorte net zo gladjes gelopen als altijd. Dat onnozele Engelse meisje op de keukentafel had gewoon geen flauw benul hoe ze een kind moest krijgen. Schreeuwen hielp niet. De familie was het groot-
12
ste deel van de nacht opgebleven; ze hadden gapend rondgeschuifeld, geprobeerd wakker te blijven, maar de koffie was al uren eerder uitgewerkt. En nu, op donderdag 19 februari 1970 om acht uur ’s ochtends, hadden ze er genoeg van. En mijn opa Rosario Di Giovine al helemaal. Hij wilde zijn ontbijt. ‘Er gebeurt niets, helemaal niets,’ zei Nan. Opa stroopte zijn mouwen op. ‘Oké, kom op! Kom op, mijn meisje… Vai! Vai!’ Hij gaf mijn moeder een flinke tik op haar been. Toen nog eentje, harder, op haar achterwerk. ‘Kom op, d’ruit.’ Ze perste. Ik werd om 8.09 uur geboren. Opa ging ontbijten, alsof er niets gebeurd was. Nan liep naar een kast aan de zijkant van de kamer. De vroedvrouw wikkelde me in katoenen doeken en Nan kwam terug met een paarse, kasjmieren deken van Gucci, een cadeau van een compagnon, en wikkelde me daarin. Ik had mijn plek gevonden. Ik was in de maffia geboren. Ik was een maffiaprinses. Mijn moeder had niet veel melk, dus gaf Nan me een paar keer de borst. Ik was dol op mijn oma. Ik was altijd haar lievelingetje. Maar die Gucci-deken was geen glazen muiltje. Mijn vroege jeugd was eerder zoals die van Assepoester vóórdat de prins ten tonele verscheen. En het was zeker geen sprookje. Terwijl ik opgroeide, ging de familie meedogenloos door met haar zaken, en dat betekende veel wapens, drugs en doden. Voor mijn vaders familie was dat altijd zo geweest. Nan was een onvervalste Serraino, geboren in de streek Calabrië in de legendarische ’Ndrangheta-clan, die de Calabrische maffia vormde. Je spreekt het uit als en-drang-ay-ta, en
13
vrij vertaald betekent het: eer of loyaliteit, en loyaliteit aan de familie (of ’ndrina), zit in hun bloed, stroomt door hun aderen. Nan kan haar naam niet schrijven – ze zet een kruisje onder documenten – maar ze is een van de opmerkelijkste maffiafiguren van de afgelopen decennia, wijdverbreid bekend als La Signora Maria, vrouwe Maria. De autoriteiten spreken altijd heel complimenteus over haar. Ik heb Italiaanse juridische documenten gezien waarin ze boven aan de lijst van de gevaarlijkste vrouwen van Italië staat. Ik ben naar haar vernoemd – Maria Elena Marisa (Di Giovine) – maar iedereen noemt me Marisa; om verwarring te voorkomen, zeiden ze. Verwarring? Dat was een goeie. Er is maar één La Signora Maria. Je wordt geen lid van de ’Ndrangheta, je lidmaatschap is voorbestemd. Alle kinderen van Nan kenden de wetten van zo’n authentieke en territoriale maffiafamilie. Ze zagen het al als kind in Calabrië, waar Nan uit eerste hand de gospel van het geweld leerde kennen. Men denkt dat binnen de maffia de mannen de touwtjes in handen hebben, en dat het vrouwtje nog niet eens in de pastasaus mag roeren. Op ongeveer een half uur varen naar de overkant van de Straat van Messina, op Sicilië, het thuisland van de Cosa Nostra, lijkt de rol van de vrouw inderdaad meer op die welke we uit de films kennen, maar binnen de Calabrische ’Ndrangheta, die geworteld is in een ruim honderdvijftig jaar lange bloedlijn, hebben de vrouwen altijd een dikke vinger in de pap gehad, zowel in de keuken als in de misdaad. Er zijn zelfs zusters die onder de omertà vielen, de maffiacode voor geheimhoudingsplicht. Er bestaan verhalen over inwijdingsceremonies voor vrouwen die niet in de familie geboren zijn, om formeel geaccepteerd te worden. Bloedverwanten en familieceremonies zoals bruiloften, ter communie gaan, doopdiensten en begrafenissen vormen de kern van het leven. En de
14
dood. En met Nan wist je precies waar je aan toe was. Er was niets dubbelzinnigs aan La Signora Maria. Zij was de baas, de ultieme wet. En de schoonmoeder van Pat Riley uit Blackpool. Mijn moeder was een schoonheid – blond, welgevormd en fijn gezelschap – maar opgegroeid in de buitenwijken in Noordwest-Engeland en opgevoed om praktisch en verstandig te zijn. Tot op zekere hoogte dan. Ze was altijd vastbesloten, eigengereid geweest. De lichten van Blackpool zouden nooit de enige heldere lichtpunten in haar leven blijven. Patricia Carol Riley is een babyboomer, geboren op 17 januari 1946, iets meer dan een jaar nadat haar vader Jack Riley uit de oorlog was teruggekomen, waar hij in het veldhospitaal had gewerkt. Jack en oma Dorothy hadden nog twee dochters, Gillian en Sharon. Opa was groenteboer, en oma had twee banen, in een kruidenierszaak en bij de plaatselijke bioscoop. Door hun harde werken konden ze uiteindelijk de gemeentewoning verlaten en een eigen huis kopen voor een bedrag van drieduizend pond. Voor de meisjes waren de zalmsandwiches en een theemaaltijd op het strand van Blackpool een traktatie. Het was een goed leven, maar kalm en gewoontjes. Ze zouden nooit voor verrassingen komen te staan. Je kon er gemakkelijk inkomen dat dit voor een levenslustig tienermeisje als mijn moeder maar een saaie bedoening was. Ze heeft een artistieke kant, ze heeft ‘het oog’. Ze is absoluut briljant op het gebied van kunst. Ze haalde er een tien voor op school en had erin kunnen lesgeven, maar van haar vader mocht ze niet naar de kunstacademie. Hij vond het tijdverspilling: zou ze een graad halen om vervolgens te gaan trouwen en kinderen te krijgen. Hij en oma wilden alleen maar een echtgenoot voor hun meisjes, geen complicaties.
15
Mam was het zat. Ze vond haar baan als etaleur voor Littlewoods in Blackpool leuk, maar ze had het gevoel dat ze een voorspelbare weg beliep, waar ze op de een of andere manier van af moest zien te komen. Terwijl de doordeweekse dagen zich aan elkaar regen, kreeg ze steeds meer het idee dat ze in de val zat. Ze had een áárdig vriendje: Alan, lang, knap en iemand met wie je kon thuiskomen. Van vurige passie was geen sprake. Toen Alan over trouwen begon, gingen de alarmbellen rinkelen. Er moest méér zijn, toch? Brenda, haar beste vriendin, was als au pair in Amerika gaan werken. Dat schreef ze althans in een de vele blauwe luchtpostbrieven waarin ze over jongens en de wilde nachten roddelde. ‘Amerika? Nooit!’ schreeuwde oma Dorothy. ‘Wat is er mis met het leven hier? Voor ons is het ook goed genoeg.’ Maar dat was het niet voor mam. Ze had het gevoel dat ze nergens was geweest, niets had gedaan. En, vreemd genoeg, dat ze daar niet hóórde. Ze was op zoek naar iets wat ze los van haar vader en moeder kon begrijpen. Ze sloeg de voorspellingen van haar ouders dat ze het zat zou worden en heimwee zou krijgen in de wind. Maar ze had wel zo veel respect voor hen dat ze wat Amerika betrof wat water bij de wijn deed. In de Lancashire Evening Post las ze een advertentie van een Italiaans uitzendbureau voor Engelse au pairs. De kneep zat ’m in het feit dat ze dan naar Italië moest om de baan te kunnen krijgen. Haar vader en moeder stemden er schoorvoetend mee in – Italië was beter dan een vlucht over de Atlantische Oceaan – en na elf lange weken van zaterdagavonden tv-kijken, niets uitgeven en nergens naartoe gaan, had ze haar reis naar Milaan bij elkaar. ‘Onze Gracie’, Nans favoriete zangeres van weleer, Gracie Fields, die boven een fish-and-chipszaak in Rochdale, Lancashire, was geboren, woonde nu op Capri. Dat was Italiaans! Het was allemaal leuk en aardig om naar Amerika te gaan,
16
dacht ze, maar als ze in Europa bleef, kon ze in elk geval gemakkelijker naar huis gaan als het haar niet beviel. Ze kwam met dertig pond op de Milanese luchthaven Malpensa aan, kende geen woord Italiaans, maar had de verbazingwekkend hoge verwachtingen en het optimisme van een eenentwintigjarige meid uit Lancashire. Ze was een sensatie. In 1967 waren blonde, Engelse meisjes nog steeds iets ongekends. En ze had er meteen een vriendin bij, Ada Omodie, die achttien jaar was en de oudste van de vier kinderen voor wie Pat zou gaan zorgen. De vriendschap was al snel wederzijds: Pat hielp Ada met haar Engels en Ada leerde Pat Italiaans. Het was als La Dolce Vita. Pat en Ada gingen samen winkelen en Pat ging met het gezin Omodie mee op vakantie naar Rimini, waar ze hun eigen villa hadden. Onder hun gasten bevond zich ook Giovanni ‘Gianni’ Rivera, een voetbalster van AC Milan en het Italiaanse nationale voetbalteam. En Pat trok bij de zwembadfeesten net zo veel de aandacht als de beroemdheden. Ze begon eraan gewend te raken. Het gezin Omodie woonde in het centrum van Milaan en er werd vaak naar haar gefloten als ze dagelijks de kinderen naar school bracht, en nog vaker als ze daarna in haar eentje weer terugliep. Ze keek recht voor zich uit en negeerde iedereen. Behalve Alessandro. Hij was het helemaal, de Drie-eenheid, lang, donker en knap: hij had een engelachtig gezicht, als van een renaissanceschilderij uit haar kunstboeken. Pat was tot over haar oren verliefd toen ze hem in de deuropening van de kapperszaak waar hij werkte in het oog kreeg. Ze zag hem en hij keek haar elke schooldag na. Maar ze zeiden geen woord tegen elkaar, tot Pat op een dag met een paar bruine, papieren boodschappenzakken worstelde en Alessandro aanbood ze voor haar naar huis te dragen.
17
De romance begon, haar eerste ware liefde, haar eerste minnaar. Ze bracht elk vrij moment dat ze had met hem door: hij vulde haar dagen, haar gedachten en haar leven. Het was die onverdraaglijke eerste liefde die je de adem beneemt, zo intens, zo overlopend van energie dat het een wonder is dat je niet explodeert. Ze praatten altijd Italiaans met elkaar; Pat had goed haar best gedaan de vreemde taal te leren. Ze brachten vrije dagen en vakanties door met reizen naar Rome, Napels, en vooral naar het dichterbij gelegen Comomeer, waar ze aan de waterkant picknickten, hij haar naam fluisterde en ze de liefde bedreven. Toen het gezin Omodie haar vertelde dat ze uit Milaan gingen verhuizen, ging ze niet met hen mee maar zocht wanhopig naar een baan in de buurt van haar vriend, vlak bij Alessandro’s kapperszaak. Ze wees elke functie als au pair of kindermeisje in de stad van de hand totdat ze een plek vond die dicht genoeg in de buurt was. De kinderen waren een nachtmerrie, maar dat zou haar droom niet verstoren. Het was Alessandro zelf, een jongen van net drieëntwintig jaar, die dat deed. Ze waren op een van hun zondagse middaguitjes naar het meer. Alessandro was stil en in gedachten verzonken terwijl hij het kleed op de grond uitspreidde. Ze waren al meer dan een jaar samen en Pat dacht dat hij haar misschien ten huwelijk ging vragen. In plaats daarvan liepen de rillingen over haar rug toen hij zei: ‘Pat, ik hou van je, maar ik kan niet met je trouwen. Mijn familie heeft me al aan iemand anders uitgehuwelijkt. Ik heb geen keus, absoluut geen keus.’ Pat kon haar oren niet geloven. Het was absurd. Alessandro kwam uit Zuid-Italië, waar de cultuur net zo streng kon zijn als die binnen de islam, maar uithuwelijken? Anno april 1969? Ze kon er gewoon niet bij.
18
Alessandro probeerde uit te leggen hoe ernstig het was. Zijn ouders hadden ontdekt dat hij met een Engels meisje ging. Zijn vader was zo verbolgen geweest dat hij een mes op de keel van zijn zoon had gezet en had gesist: ‘Over mijn lijk. Jij blijft niet bij dat Engelse meisje.’ Alessandro zei tegen haar dat er stante pede een einde aan hun relatie moest komen. Het was voorbij, voor altijd. ‘Het spijt me zo, Patti, maar het kan niet anders. Ik kan er niets aan doen. Ik moet doen wat mijn vader zegt.’ Ze smeekte hem van gedachten te veranderen. Hij kon met haar naar Engeland vluchten. Ze konden zich in Italië schuilhouden. Naar Frankrijk gaan. Amerika. Het had geen zin. Ze huilden allebei toen Alessandro hen naar Milaan terugreed. Nadat hij haar thuis had afgezet, gaf hij haar nog een laatste kus. Die voelde kil aan. Pat huilde wekenlang aan een stuk door. Ze sliep alleen als ze volkomen uitgeput was, want haar hoofd tolde, stelde vierentwintig uur per dag vragen. Eigenlijk was er maar één vraag: waarom? Het enige wat haar op de been hield was de hoop dat het allemaal een vergissing was: Alessandro zou bij haar terugkomen, de bruiloft zou worden afgeblazen en alles zou goedkomen. Dat was een fantasie; de werkelijkheid bezorgde haar nog meer hoofdbrekens. Vrienden vertelden haar dat Alessandro zijn toekomstige vrouw had ontmoet en dat de trouwdatum was vastgesteld. Ze sloeg door. Ze hield op met huilen. Zonder nog tranen over te hebben zocht ze Alessandro in de kapperszaak op. Hysterisch schreeuwde ze dat haar geliefde naar buiten moest komen. Alessandro schreeuwde terug: ‘Zo word ik nog vermoord, Patti! Ze vermoorden me als je dit doet! Ga weg voordat iemand ons ziet.’
19