MARIKEN VAN NIEUMEGHEN
In de reeks VERTAALDE TEKSTUITGAVEN zijn verschenen: Middeleeuwen 1. KAREL EN ELEGAST 2. BEATRIJS 3. LANSELOET VAN DENEMARKEN 4. MARIKEN VAN NIEUMEGHEN 5. LANCELOET EN HET HERT MET DE WITTE VOET 6. ELCKERLIJC 7. ESOPET 8. ESMOREIT 9. HET ROELANDSLIED 10. TPRIEEL VAN TROYEN 11. VAN DEN VOS REYNAERDE 12. VIJF SOTTERNIEEN 13. GLORIANT 14. FLORIS ENDE BLANCEFLOER 15. RENOUT VAN MONTALBAEN [DE VIER HEEMSKINDEREN] Zeventiende eeuw 1. G.A. Bredero, DE KLUCHT VAN DE KOE 2. P.C. Hooft, WARENAR 3. G.A. Bredero, SPAANSCHE BRABANDER 4. G.A. Bredero, DE KLUCHT VAN DE MEULENAER 5. J. Cats, HET SPAANS HEIDINNETJE 6. J. v.d. Vondel, GIJSBRECHT VAN AMSTEL Achttiende eeuw 1. P. Langendijk, HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG Negentiende en twintigste eeuw ( reeks VAN KLASSE) 1. PROZA VAN KLASSE, bloemlezing 18e/19e eeuw 2. A.C.W. Staring, JAROMIR / MARCO 3. E.J. Potgieter, JAN, JANNETJE EN HUN JONGSTE KIND 4. J.J. Slauerhoff, DE LAATSTE REIS VAN DE NYBORG
MARIKEN VAN NIEUMEGHEN TEKST EN VERTALING
Vertaling en tekstverzorging: Hessel Adema
Zevende druk, 2003
T
&T
UITGEVERIJ TAAL & TEKEN, LEEUWARDEN
Vertaalde Tekstuitgaven Middelnederlands 4
Eerste druk, 1982 Tweede druk, 1985 Derde druk, 1987 Vierde druk, 1990 Vijfde druk, 1993 Zesde druk, 1996 Zevende druk, 2003
ISBN 90 6620 203 3 © H. Adema, 1982 / 2003
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Uitgeverij Taal & Teken, Postbus 1191 , 8900 CD Leeuwarden
TER INLEIDING Mariken van Nieumeghen is geschreven rond 1500: de overgangstijd van Middeleeuwen naar Renaissance. De chaotische periode van de heksenprocessen, van een veranderende geloofsbeleving, van een zich ontwikkelend nieuw mensbeeld, van de angst voor en tegelijk het verlangen naar het onbekende. De tijd ook van de rederijkers. En van het rederijkerstoneel waar de Mariken een hoogtepunt van vormt! Mariken is een heks. Ze sluit een verbond met de duivel: in de eerste plaats uit wanhoop, maar toch ook uit verlangen naar kennis, naar zelfontplooiing. Binnen dit verbond zaait ze als levensgezellin en compagnon in het kwaad van de duivelse Moenen zeven jaar lang dood en verderf in Antwerpen. Maar desondanks weet ze zich na zeven jaar niet alleen van de duivel te bevrijden, maar - door pauselijke tussenkomst en Maria’s bemiddeling uiteindelijk ook Gods barmhartigheid en vergiffenis te verwerven. En dat is meteen ook de grondgedachte van dit mirakelspel, die nog eens benadrukt wordt in het wagenspel van Masscheroen: hoe zwaar de mens ook zondigt, oprecht berouw en boetedoening zal hem altijd van zijn geestelijke ondergang kunnen redden. Zoals gezegd behoort Mariken van Nieumeghen tot het rederijkerstoneel. De nieuwe woordvormingen, de speciale aandacht voor het rijm (naast het normale gepaarde rijm vinden we strofen en rondelen, binnen- en dubbelrijmen) en Emmekens refrein over de miskenning van de ware rederijkerskunstenaar zijn hiervan duidelijke kenmerken. De schrijver is er volledig in geslaagd dit spel boven het vaak gekunstelde, starre rederijkerswerk te verheffen. Zijn taalgebruik is gevarieerd en dikwijls zeer beeldend; zijn karaktertekeningen zetten ‘echte’ mensen op het toneel, het verloop der handelingen is psychologisch alleszins aanvaardbaar. De oude tekst De schrijver van de Mariken van Nieumeghen is onbekend. Op grond van het Brabantse taalgebruik met Vlaamse accenten, de kennelijke vertrouwdheid van de schrijver met Antwerpen en de zinspelingen op het devies (Uyt yonsten versaemt) van de Antwerpse rederijkers De Violiere is het waarschijnlijk dat dit mirakelspel geschreven is door een Antwerpse rederijker. De onbekendheid van de schrijver met de topografische situatie rond Nijmegen (de afstand Nijmegen - Venlo is in werkelijkheid ± 60 km)
5
en de niet geheel juiste weergave van de Gelderse hertogelijke twisten steunen deze veronderstelling. De prozagedeelten in de Mariken zijn wellicht achteraf - mogelijk door een andere schrijver - toegevoegd om het toneelstuk geschikter te maken als leestekst. De oudste bewaard gebleven uitgave van de Mariken van Nieumeghen is een door Willem Vorsterman in Antwerpen gedrukte postincunabel van ± 1518 (algemeen aangeduid als druk A). Uit dezelfde tijd dateert een ook in Antwerpen gedrukte uitgave in Engels proza. Verder zijn aan oude drukken bewaard gebleven: een Utrechtse druk uit 1608 (waarin onder invloed van het protestantisme de rol van Maria is verkleind), een Antwerpse druk uit 1615 en een slordige falsificatie hiervan. Druk A werd in facsimilé uitgegeven door Leendertz (Leiden, 1904) en door Verhofstede e.a. (Antwerpen, 1951). Op grond van de onderlinge verschillen in de bewaard gebleven drukken wordt aangenomen dat er een verloren gegane - oudere uitgave heeft bestaan dan druk A. Veel ouder kan deze ‘oertekst’ overigens niet geweest zijn, want de in het spel voorkomende hertogelijke strijd heeft zich afgespeeld in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Als men de in het verhaal genoemde tijdsverlopen optelt, eindigt ons mirakelspel ongeveer 30 jaar na de vrijlating van de oude hertog (in 1471). Hoewel deze werkwijze uiteraard niet leidt tot een onaanvechtbare datering, mag onder voorbehoud aangenomen worden dat de originele tekst tussen 1500 en 1515 geschreven is. Voor deze uitgave werd uitgegaan van druk A. De in deze druk voorkomende onbelangrijke (druk)fouten werden stilzwijgend verbeterd. De ingrijpender wijzigingen zijn herkenbaar aan de cursieve druk in de tekst; in de marge is na * de originele versie vermeld, de hoofdletter L geeft aan dat het een door Leendertz gegeven aanvulling betreft. De interpunctie is door mij aangebracht. Deze uitgave Bij de vertaling van deze rederijkerstekst in eigentijds proza is gestreefd naar goede leesbaarheid en inhoudelijke juistheid. Steeds is de afweging gemaakt tussen vlotte formulering en letterlijke vertaling. Stoplappen, herhalingen binnen hetzelfde tekstdeel en omslachtige formuleringen worden doorgaans kernachtiger weergegeven. Door de originele tekst parallel met de vertaling op te nemen wordt wellicht ook de oude tekst voor veel lezers toegankelijker. Onbekende woorden, vreemde zegswijzen en ingewikkelde zinsconstructies zullen
6
immers in veel gevallen door een vergelijking met de vertaling herkend worden. Vertalen is interpreteren. Noodgedwongen moest op de plaatsen waar verschillende interpretaties mogelijk zijn, in de vertaling een keuze worden gemaakt. Het verantwoorden van deze plaatsen is - als niet passend in de opzet van deze schooluitgave - achterwege gelaten. Hoewel de Mariken van Nieumeghen in feite behoort tot de literatuur uit de overgangstijd van Middeleeuwen naar Renaissance, is deze tekst toch opgenomen in de reeks Vertaald Middelnederlands. Zoals reeds is meegedeeld bij de aankondiging van de reeks, zullen ook vroeg 16e-eeuwse teksten die daarvoor in aanmerking komen, onder deze noemer in vertaling worden uitgegeven. Voor deze uitgave werd o.a. gebruik gemaakt van: P.Leendertz, Middelnederlandse dramatische poëzie,Leiden, 1904-1907, XL, p. 277- 328 e.a. A.L. Verhofstede, Marike van Nieumeghen, reproductie van den druk van W. Vorsterman, Antwerpen ca. 1519, tekst met nota's en aantekeningen door Prof. J. van Mierlo, Antwerpen [1950] Mariken Van Nieumeghen, uitgegeven door Dr. C. Kruyskamp, 7e druk, Antwerpen 1978; Mariken van Nieumegen, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. L. Debaene, 5e druk Den Haag 1980 Bij de zesde druk Deze druk wijkt op een aantal plaatsen af van de vorige. De vertaling werd op een aantal plaatsen gewijzigd. In de meeste gevallen werd gekozen voor een iets soepeler formulering ten koste van een strikt letterlijke vertaling. Erg lange of ingewikkelde zinnen werden soms opnieuw geformuleerd. De oude tekst is van enkele inhoudelijke toelichtingen voorzien. Bij de zevende druk De inhoud van deze druk is vrijwel gelijk aan de vorige; de vormgeving is gewijzigd. Hessel Adema, maart 2003
7
DIE WAERACHTIGE ENDE SEER WONDERLIJCKE HISTORIE VAN MARIKEN VAN NIEUMEGHEN DIE MEER DAN SEVEN JAREN METTEN DUVEL WOENDE ENDE VERKEERDE
DIE PROLOGHE Inden tijde dat hertoghe Arent van Gheldre te Grave ghevanghen wert gheset van sijnen sone Adolf ende sijnen medepleghers, so woende op dri milen na Nieumegen een devoet priester gheheeten heer Ghijsbrecht ende met hem woende een schoon ionghe maecht gheheeten Mariken, zijnder suster dochter,wiens moeder doot was. Dese voerscreven maecht regeerde haers ooms huys, hem zijn gherief wel eerlijck ende neerstelijck doende.
Hoe heer Ghijsbrecht Mariken zijnder nichten tot Nimweghen ghesonden heeft. Het ghebeurde dat dese heer Ghijsbrecht Mariken zijnder nichten seynden wilde in die stadt van Nieumeghen om daer te coopene tghene dat si behoefden, tot haer seggende aldus: Mariken! Wat ghelieft u, heer oom?
MARIKEN DIE OOM 5
10
Hoort kint, slaet mijnder woorden goom: De spellingvarianten Ghi moet nae Nimmeghen* nemen u vertreck Om ons provande te halen; wi hebbens ghebreck, Nimmeghen en Nieumeghen worden Van keersen, van olie in die lampe te doene, door elkaar gebruikt. Van azine, van soute ende van enzoene Ende van solferpriemen, soe ghi selve ontcnoopt. Daer zijn acht stuvers; gaet henen, coopt Te Nimmeghen van dies wi hebben breke. Tesser* nu iuyst mertdach vander weke, Tesser:Het is er Te bat suldi vinden al dat u ghereyt.
MARIKEN
Heer oom, tot uwer onderdanicheit Kent mi bereet; ick wil gaen mynder strate.
DIE OOM 15
Om tavont weder thuys te sine werdet te late, Want die daghen zijn seer cort nu ter wilen, Ende tes van hier te Nieumeghen twe groote milen*, Ende tes nu tien uren of daer toe bet. Hoort kint, eest dat ghier* so lange let, Dat u dunct, dat ghi met schonen daghe Niet thuys gheraken en sout tuwen behaghe, Blijft daer vri te nacht, ick werts te gherustere. Ende gaet slapen tot uwer moeyen, mijnder sustere, Die en sal u om eenen nacht niet ontsegghen. Ick hebt liever dan dat ghi doer haeghen ende heggen Thuys bij doncker sout comen alleene, Want den wech en es van boeven niet alte reene Ende ghi sijt een schone, ionghe lustighe maecht. Men soude u lichtelijck aenspreken.
20
25
8
vs. 16: in de proloog dri milen ghier: ghi er
DE WARE EN ZEER WONDERLIJKE GESCHIEDENIS VAN MARIKEN VAN NIEUMEGHEN, DIE MEER DAN ZEVEN JAAR MET DE DUIVEL SAMENLEEFDE
DE
PROLOOG
Toen hertog Arend van Gelre in Grave gevangen werd genomen door zijn zoon Adolf en diens medeplichtigen, woonde op drie mijl afstand van Nijmegen een vrome priester, heer Gijsbrecht . Bij hem woonde een knap meisje, Mariken, de dochter van zijn overleden zuster. Z ij deed de huishouding voor haar oom. Ze zorgde goed en ijverig voor hem. Hoe heer Gijsbrecht zijn nicht Mariken naar Nijmegen stuurde.
Op een dag wilde heer Gijsbrecht zijn nicht Mariken naar Nijmegen sturen om daar te kopen wat ze nodig hadden. Hij zei: Mariken! MARIKEN Wat is er van uw dienst, oom? DE OOM Luister kind, let goed op mijn woorden. Je moet naar Nijmegen gaan
om boodschappen voor ons te halen. Je hebt zelf gezegd dat we 5 kaarsen, lampolie, azijn, zout, uien en zwavelstokjes nodig hebben.
Hier zijn acht stuivers. Ga in Nijmegen alles kopen wat we nodig 10 hebben. Het is vandaag juist de wekelijkse marktdag. Des te gemak-
kelijker zul je alles kunnen vinden wat je van pas komt. MARIKEN Oom, ik zal doen wat u zegt. Ik ga op weg. DE OOM Het wordt te laat om vanavond weer thuis te komen, want de dagen 15 zijn nu erg kort. Het is van hier naar Nijmegen ruim twee mijl en het
is nu al tien uur geweest. Luister kind, als je zoveel tijd nodig hebt dat 20 je waarschijnlijk niet meer met daglicht thuis kunt komen, blijf daar
dan gerust een nacht. Dan hoef ik me niet ongerust te maken. Ga dan slapen bij je tante, mijn zuster. Ze zal je één nacht onderdak niet weigeren. Ik heb liever dat je dat doet dan dat je alleen in het donker 25 langs het struikgewas naar huis loopt. Want er lopen nogal wat boeven langs de weg en jij bent een knappe, vrolijke meid. Je zou best eens lastiggevallen kunnen worden. 9
MARIKEN
Heer oom, soot u behaecht, So sal ick alle dinghen doen, ende niet el.
DIE OOM 30 Groet mi u moeye, mijn suster, ende vaert wel. Coopt al dat ons ghebrect, bi mate ende bi gewichte. MARIKEN
Ick sal, heer oom. Adieu.
DIE OOM
Adieu Mariken nichte, Gods gratie moet u eenpaer wesen. Heere Godt, hoe mach mi therte so swaer wesen? Eest dattet lant hier so tweedrachtich si? Of eest om dat mijn nichte daer scheyt van mi? Ontbeyt, hoe coem ic aldus swaer? Dits vreemt bediet: Met dat meysken daer van mi schiet Wert mi te moede recht ick en weet hoe. Ick duchte, haer oft mi sal wat comen toe. Ick wilde dat icse thuys hadde ghehouwen; Tes dwaesheit ionghe meyskens of vrouwen Alleene te laten gaen achter lande, Want die boeverie der werelt is menigerhande.
35
40
Hoe Mariken seer schandelijcken toeghesproken wert van haerder moeyen. Aldus es Mariken van haer heer oom ghescheiden ende tot Nieumeghen gegaen, daer si cochte van als dat haer oft haren oom nootelijc wesen mochte. Ende opten selven dach dat si te Nimmeghen comen was, so hadde haer moeye teghens vier oft vijf vrouwen ghekeven om des hertoghen Adolf wille, die sijnen vader hadde doen vanghen, als dat si bat scheen dul oft een verwoede duyvelinne te sine dan een kersten mensche. Want si metten ionghen hertoge pertijde, ende vermoorde namaels haer selven doen si hoorde, dat dye oude hertoghe uuter ghevanckenissen verlost was bi toedone van den casteleyn vanden Grave, ghelijck ghi hier na horen sult. Mariken, siende dat biden avonde was als si haer dinghen al ghedaen hadde, daer si om comen was, seide tot haer selven aldus: Bovenstaand proza: GraafArnoldvan 45 Nu heb ic van als dat ons ghebrack Gelre was niet Doen weghen ende meten naer mijn ghemack, geliefd bij zijn Ende daer na ghecocht ende wel betaelt. onderdanen. In 1465 Maer mi dunct, dat ic hier so langhe heb gedraelt, nam zijn zoon Adolf Dat ghinder die nacht compt op gheresen. hem gevangen en 50 Daer sie ick eenen wiser; wat macht wesen Aenden dach? Tes alre tusschen vieren ende viven. sloot hem in Grave op. De slotvoogd Nu moet ic tavont int stede bliven; van Grave liet hem Ten es noch maer een ure dach in 1471 vrij. Ende in drie uren* dat ict nauwelijck gaen en mach 55 Van hier tot mijns ooms. Neen, tes beter ghebleven. drie uren: in de proloog Mijn moeye die woent recht hier neven; Ick wil haer gaen bidden, datse mi een bedde decke, staat dri milen (drie uren lijkt Ende morghen, also vroech als ick ontwecke, juister);zie ook Soe mach ic mi nae huys snel ten labuere slaen. vs. 652 60 Ick sie mijn moeye voer haer dore staen; Soot wel betaemt wil icse gaen groeten. Moeye, Christus wil al u leet versoeten, Ende alle die ghi lief hebt hoeden van gequelle.
10
MARIKEN Oom, ik zal alles precies doen zoals u 't het beste vindt. DE OOM 30 Goede reis en doe je tante de groeten van me. Koop voldoende van
alles waar we behoefte aan hebben. MARIKEN Dat zal ik doen, oom. Vaarwel! DE OOM Vaarwel, Mariken. God zij met je!
[Als Mariken vertrokken is, vervolgt hij:] Here God, waarom voel 35 ik me zo bezwaard. Komt het omdat er zoveel tweedracht in het land
is? Of komt het omdat mijn nicht afscheid van me heeft genomen? O, waarom word ik zo droefgeestig? Het is toch vreemd: op het moment dat het meisje afscheid van me nam, kreeg ik een onbestemd gevoel. 40 Ik ben bang dat haar of mij iets zal overkomen. Ik wou dat ik haar thuis had gehouden. Het is onverantwoord jonge meisjes of vrouwen alleen op pad te laten gaan, want er is veel slechtheid in de wereld. Hoe Mariken op schandalige wijze door haat tante werd toegesproken.
Mariken heeft afscheid genomen van haar oom en is naar Nijmegen gegaan, waar ze alles kocht wat zij of haar oom nodig zouden kunnen hebben. Op dezelfde dag dat zij naar Nijmegen gegaan was, had haar tante met vier of vijf vrouwen ruzie gemaakt over hertog Adolf, die zijn vader gevangen had genomen. Zij leek meer op een krankzinnige of op een razende duivelin dan op een christen. Ze koos namelijk partij voor de jonge hertog en pleegde, zoals u verderop zult horen, zelfmoord toen ze hoorde dat de oude hertog door de slotvoogd van Grave uit zijn gevangenschap verlost was. Toen Mariken alles gekocht had waarvoor ze was gekomen was, zag ze dat het tegen de avond liep. Ze zei bij zichzelf: 45 Nu heb ik van alle goederen waar we behoefte aan hadden voldoende
laten afwegen en afmeten, gekocht en betaald. Maar ik geloof dat ik hier zo lang getreuzeld heb dat het al donker begint te worden. Daar 50 zie ik een zonnewijzer. Hoe laat zal het zijn? Het is al ver na vieren! Nu moet ik vanavond in de stad blijven. Het is nog maar een uur licht en in drie uur kan ik nauwelijks van hier naar mijn oom lopen. 55 Nee, ik kan beter hier blijven. Mijn tante woont hier vlakbij. Ik ga haar vragen of ze een bed voor me wil opmaken. Dan kan ik morgen, zodra ik wakker word, snel naar huis gaan. 60 Ik zie mijn tante voor haar deur staan. Ik zal haar netjes begroeten. [Tegen haar tante:] Tante, moge Christus uw leed verzachten en al uw dierbaren voor verdriet behoeden!
11
Ke: bastaardvloek, afkorting van Keren (= Christus)
DIE MOEYE 65
Ke* willecome duvel, hoe staget in die helle? Wel ioncfrouwe, wat hebdi nu hier te doene?
MARIKEN
Mijn oom sant me omtrent der noene Om keersen, om mostaert, om azijn, om veriuys, Ende om al datter ghebreck was tonsent in huys, Ende eer ick van deen totten anderen heb connen loopen, Ende alle dinck heb connen vinden ende coopen, So eest sus late worden, ende luttel grievet u, Dat ghi mi te nacht een bedde decket, ghelievet u. Ic soude immer noch thuys gaen, maer metter nacht Wort somtijts een maechdeken bespiet ende gewacht, Onteert, vercracht te haren verwite; Ende daer voer sorghe ick. Wachermen, tijte! Sorchdi nu so seere voor uwen machdom, godwouds! Ke, lieve nichte, ghi weet doch van oudts Hoe ghi ghewonnen waert, al ghelaeti u dus inge. Ghi en hebt hier sint der noenen met uwen dinge Niet besich gheweest, laet ic mi dincken.
70
75 DIE MOEYE
80 MARIKEN DIE MOEYE 85
Ick doe seker, moeye. Ja, oft sitten drincken Iewers int heimelijke, nae uus herten willeken. Ke, nichte, te lande waert Cleyken ende Gilleken Connen alte wel dese meyskens int coren leyden, Ende alse ten avontspele gaen onder hen beyden, Hoe wort Lijse dan van Hennen ghetoeft! Ke, nichte, ghi hebtet al wel gheproeft, Want touwent woont so menich frisch gheselleken.
MARIKEN 90 Twy segdi dat, moeye? DIE MOEYE Ey, dobbel velleken, Al en dooch die waerhaeyt niet gheseyt, Ghy hebt menighen rey ghereyt, Daer die pijper geen vijf groote en wan. Ende al gaetmen langhe af ende an, 95 Tes al maecht tot dat den buyck op rijst. MARIKEN
Dat ghi mi dese scande bewijst Sonder schult, es mi te hert om verdraghen.
DIE MOEYE
Ick hebbe lieden ghesproken, dye u lestent saghen Met uwen eygenen oom ligghen so ontscamelijck, Dat mi te segghen waer ombetamelijck. Onteeren blamelijck doedi al ons geslachte. Tfij moet u worden, onsalighe drachte; Ick en mach u niet sien te mijnen goede.
100
MARIKEN 105
Here God, hoe wee wert mi te moede! Hoe ontstelt van bloede werdt mijn geheel lichaem soudeynich, Die smedige woorden, dit verwijt vileynich Te hoorene ende te verdragen sonder schult! Nu moeye, segt oft ghi mi een bedde decken sult Desen nacht ende niet langher!
12
DE TANTE Jeminee, welkom duivel! Hoe is het in de hel? 65 Wel juffer, wat kom jij hier doen? MARIKEN Mijn oom stuurde me rond het middaguur op pad om kaarsen,
mosterd, azijn, druivensap en al wat we thuis nog meer nodig hadden te halen. Voor ik, van de een naar de ander lopend, alles heb kunnen 70 vinden en kopen, is het nogal laat geworden. Hopelijk bezorg ik u niet al te veel overlast als ik vraag of ik hier alstublieft vannacht mag slapen. Ik zou anders heus wel naar huis gaan, maar ‘s nachts wordt een maagd soms bespied en opgewacht 75 en, tot haar schande, onteerd en verkracht. Daar ben ik bang voor. DE TANTE Och, arm kuiken! Ben je nu zo bezorgd voor je maagdelijkheid? God
betere ‘t! Verdorie, lieve nicht, je doet nu wel preuts, maar je weet 80 heus wel hoe je verwekt bent. Ik heb het idee dat je niet de hele
middag met je boodschappen bezig bent geweest. MARIKEN Dat ben ik wel, tante. DE TANTE Ja dat zal wel, of je hebt ergens stiekem naar hartelust zitten drinken.
Verdraaid, nicht, op het platteland gaan meisjes als jij maar al te 85 graag met Klaas en Gilles het koren in. En wat wordt Liesje lekker
door Hannes geknuffeld als ze zich ‘s avonds samen gaan vermaken. Verdraaid, nicht, dat heb jij heus wel ondervonden, want bij jullie wonen heel wat flinke jongens. MARIKEN 90 Waarom zegt u dat, tante? DE TANTE Ach kom, schijnheilige slet! Al mag de waarheid niet gezegd wor-
den, jij hebt menig dansje gemaakt waar de speelman geen cent aan verdiende. En al gaat men nog zo vaak op en neer, iedereen noemt 95 zich maagd tot de buik dik wordt. MARIKEN Ik kan er niet tegen dat u mij zo schandelijk behandelt zonder dat ik
ergens schuldig aan ben. DE TANTE Ik heb met mensen gesproken die je onlangs met je eigen oom zo 100 schaamteloos zagen liggen dat ik me geneer het te zeggen. Je maakt
onze hele familie te schande. Moge je vervloekt worden, misbaksel. Ik word al onwel als ik je zie. MARIKEN [Tot zichzelf] Here God, wat voel ik me ellendig. Ik word helemaal 105 raar over mijn hele lichaam als ik die beledigende woorden, deze
gemene aantijging, hoor zonder dat ik enige schuld heb! [Tegen haar tante ] Wel, tante, zeg me of u een bed voor me opmaakt, voor één nacht en beslist niet langer. 13
DIE MOEYE 110
Ghi laecht mi liever in die Maze* Alsoe diepe als dit huys hooch is, tot eenen aze Van alle die visschen dier inne vlieten. Dus vertrect van hier, oft het sal u verdrieten! Van thoorne sta ick als een loof en beve.
MARIKEN
Moeye, ghi hebt groot onghelijck.
DIE MOEYE 115
Ontbeyt, dese verhide teve En salmi niet laten onghequelt! Moeten die tuyten wat zijn verstelt? Ja, si beghint mi den worm int hoot te roerene. Ick stae quaet ghenoch om den duvel te snoerene. Oft om op een cussen te binden, al waer hi kintsch. Ic stae wel soe spijtelijcken en winsch, Ic en weet nauwe ofic op mijn hoot sta of mijn voeten. Alle die mi desen dach ontmoeten, Die sal ick antwoerden, dwelck mi dit beroer doet, Alleens ghelijck die duvel zijn moer doet.
120
Maze (= Maas): Nijmegen ligt echter aan de Waal
MARIKEN 125 O bedructe, nu is u lijden naest. IIck blive staende wel so beraest Dat ick van miselven en weet hoe noch wat. Met eenen dullen hoofde loop ic noch uuter stat, Ontsiende boeven noch daer toe roovers. 130 Ic scatte ic mijn bedde make onder die loovers; Ic en vrage na niemant die nu levende si, Al quaem die baerlijcke duvel tot mi, Ic ben nu als die nieghers nae en vraghe. Nu gae ic sitten onder dese haghe, 135 Miselven bevelende inden handen Van Gode of alle die helsche vianden.
Hoe Mariken van haerder moeyen schiet ende uut Nieumeghen ghink Aldus es die ionghe maecht Mariken van haerder moeyen gescheyden ende al weenende seer mestroestich metten donckeren avont uuter stadt van Nieumeghen ghegaen, so lange dat si quaem nevens een groote dicke haghe daer si met grooten drucke onder ghink sitten weenen ende screyen, haer selven den viant seer dicwils overghevende met droever herten, tot haer selven segghende aldus: Weemi! suchten, crijsschen ende hantghewrinck, Mi selven hetende vermalendijt, Dats nu mijn solaes ende anders gheen dinck 140 Doer mijns moeyen scandich verwijt. Eest onrecht, dattet mi spijt Sonder cause sulcken woorden te liden? Neent vri. In mi groeit sulcken nijt, Daer therte in wast nu talder tijt, 145 Dat ic quaet ghenoech sitte in dit berijt, Om mi selven eewich te vermalendiden. Hulpe, welcken temptacie comt mi bespringhen! Wil ic mi selven verhanghen oft craghen? O ioncheyt, suldi u connen bedwinghen? 150 Oft en wildi nae gheen reden vraghen?
14
DE TANTE 110 Ik had liever dat je, zo diep als dit huis hoog is, in de Maas lag. Als
voer voor alle vissen die er zwemmen. Maak dat je wegkomt of het zal je spijten. Van woede sta ik te beven als een blad. MARIKE Tante, u maakt een grote fout! DE TANTE 115 Wel verdraaid, deze vervloekte teef laat me nog niet met rust! Moet
ik je eens flink door elkaar rammelen? O, ik word gek van haar. Ik ben kwaad genoeg om de duivel te bedwingen of hem op een kussen 120 vast te binden als een klein kind. Ik ben zo razend en overstuur dat ik nauwelijks weet of ik op mijn hoofd of op mijn voeten sta. Iedereen die ik vandaag tegenkom, zal ik door deze opwinding net zo te woord staan als de duvel zijn moer doet. [Mariken rent weg en zegt tot zichzelf:] MARIKEN 125 Och arme, nu zit ik in de problemen! Ik ben zo van de kaart dat ik niet
meer weet wat ik doe. Ik loop zelfs met een zotte kop de stad uit zonder aan boeven en rovers te denken. Ik denk dat ik maar in de struiken ga slapen. Ik trek me nu van 130 niemand en niets meer iets aan, al kwam de duivel in eigen persoon. 135 Ik ga hier in het struikgewas zitten en vertrouw me toe aan God of aan de duivels. Hoe Mariken bij haar tante wegging en uit Nijmegen vertrok
Zo is Mariken bij haar tante weggegaan; wanhopig huilend vertrok ze in het donker uit Nijmegen. Ze liep net zo lang tot ze bij een grote struik kwam waar ze in grote angst onder ging zitten huilen. Ze bood zich in haar smart herhaaldelijk aan de duivel aan. Ze zei bij zichzelf: Ach! Zuchten, weeklagen, handenwringen en mezelf verwensen is 140 het enige wat mij door de schandelijke verwijten van mijn tante
overblijft. Voel ik me ten onrechte beledigd als ik zonder schuld zulke opmerkingen moet verdragen? Nee, beslist niet! In mijn hart 145 groeit steeds meer verbittering. Ik voel me ellendig genoeg om mezelf voor eeuwig in het verderf te storten. Help, door welke verleiding word ik overvallen? Wil ik mezelf ophangen of wurgen? O, onbezonnenheid der jeugd, kun je jezelf in 150 toom houden? Of ben je niet voor rede vatbaar? 15
155
Wie soude oock alsulcken woorden verdraghen Sonder schult? Hi en is niet levende, ic meens, Diese sonder verdiente wel souden behaghen. Dies segick in wanhopen, die mi comt belagen: Comt nu tot mi ende helpt mi beclaghen, God of die duvel, tes mi alleleens.
Die viant die altijt zijn stricken ende netten spreit, haeckende nae die verdoemenis der sielen, dese woorden hoorende, seyde tot hem selven aldus:
160
165
170
Dat woert werdt mi die siele weerdich! Ick hebbe mi selven toeghemaect rechtveerdich Al waer ick een mensche, ende al bi Gods ghedooghe; Tes al te passe, sonder mijn een oghe, Die is of si mi uut waer ghesworen. Wi gheesten en hebben dye macht niet, dats verloren, Ons te volmakenne doer gheen bespreck; Altoos es aen ons eenich ghebreck, Tsi aen thoot, aen handen oft aen voeten. Nu willick mijn voiseken wat gaen versoeten* * versoeken Ende spreken so welvallende ende met beschede, Dat ick mijnen boel niet en verleede*; * bloe, verseede Ten eersten salmen die vrouwen soetelijc overgaen. Schoon kint, hoe sitti dus belaen*? Heeft u yemant mesdaen sonder redene ofte recht? Dat sal ick wreken als een goet knecht. Ghi dunct mi slecht, ende daer omme scick ick Hier tuwen trooste.
MARIKEN 175
Hulp God, hoe verscrick ick! Wat mijns, ick en weet van mi selven nauwelijck, Met dat ick dien mensche ben aenschouwelijck. Hulpe, hoe flauwelijck vervalt mi therte!
DIE DUVEL
Schoon kint, en vreest grief noch smerte; Ick en sal u hindere, grief noch quaet doen, Maer ick ghelove u, wildi na mijnen raet doen Ende met mi gaen, wilt dit onthouwen nauwe, Ick make u eer lanc der vrouwen vrauwe.
180
MARIKEN 185
* beschaemt
Vrient, ick sitte nu rechs also ghesint, vs. 183 ontbreekt So beroert ende soo ontstelt van engienen Doer die schimpighe woerden, die ic sonder verdienen Heb moeten lijden: hoere, schueke ende teve! Dies ic mi alsoe lief den viant overgheve Als Gode, want ick sitte half sonder sin.
DIE DUVEL 190 Bi Lucifer, tes noch al ghewin. Si heeft de beroerte te deghe opghesopen; Si sit noch even versteent in wanhopen. Nu soudic hopen, te min so claech ic nu, Dat ic niet missen en sal. Scoon kint, noch vraech ick u, 195 Oft ghi met mi versamen wilt in ionsten.
16
Welk onschuldig mens zou zulke opmerkingen kunnen verdragen. Ik ben ervan overtuigd dat niemand dat zou accepteren. Daarom zeg ik 155 in de wanhoop waardoor ik overvallen word: kom tot mij en sta mij bij! God of de duivel, het maakt mij niets uit! De duivel, die altijd zijn valstrikken en vangnetten spant in de hoop zielen te kunnen verdoemen, hoorde deze woorden en zei bij zichzelf: Die uitspraak levert me haar ziel op! Ik heb mezelf, geheel met Gods instemming, het uiterlijk van een mens gegeven. Het klopt allemaal 160 precies, behalve mijn ene oog, dat lijkt of het is uitgezworen. Wij, geesten, hebben niet meer het vermogen ons in volmaakte mensen te veranderen. Altijd mankeert er iets aan ons: aan het hoofd, aan de 165 handen of aan de voeten. Ik zal mijn stem wat aangenamer laten klinken en zo vriendelijk en fatsoenlijk praten dat ik het schatje geen afkeer inboezem. In het begin moet men vrouwen vriendelijk benaderen. [Hij richt zich tot Mariken:] 170 Meisje, waarom zit je daar zo verdrietig? Heeft iemand je zonder
aanleiding iets misdaan? Dat zal ik wreken, als een heer. Je ziet er zo hulpeloos uit; daarom kom ik bij je om je tot steun te zijn. MARIKEN 175 O God, wat een schrik! Wat overkomt me? Ik ben al helemaal van
streek en dan sta ik plotseling oog in oog met deze vent. Help, ik val flauw! DE DUIVEL Meisje, wees niet bang, ik zal je geen kwaad doen. Integendeel, als 180 je met me meegaat en doet wat ik zeg, beloof ik je dat ik een
aanzienlijke dame van je zal maken. MARIKEN 185 Beste man, ik ben op dit moment toch zo verward en radeloos door
de beledigende woorden die ik naar mijn hoofd kreeg: hoer, slet en teef. Ik vertrouw me net zo lief toe aan de duivel als aan God, want ik ben maar half bij zinnen. DE DUIVEL 190 [Tot zichzelf] Bij Lucifer, het gaat uitstekend! Ze is helemaal in de
war en verstijfd van wanhoop. Ik heb geen reden tot klagen. Ik geloof nu echt dat het me lukken gaat. 195 [Tot Mariken.] Meisje, ik vraag je nog eens: wil je met mij het minnespel spelen? 17
MARIKEN DE DUVEL
Wie sidi, vrient?
MARIKEN
So moetti wil zijn een constich man. Wie sidi dan?
Een meester vol consten, Nieuwers af falende wes ic besta. MARIKEN Tcomt mi alleleens met wien dat ick ga, Also lief gae ic metten quaetsten als metten besten. DIE DUVEL 200 Wildi u liefde te mi werts vesten, Ick sal u consten leeren sonder ghelijcke. Die seven vrie consten*: rethorijcke, musijcke, seven vrie consten: de artes liberales uit Logica, gramatica ende geometrie, de M.E. luidden iets Arithmetica ende alkemie; anders: logica was 205 Dwelc al consten sijn seer curable. dialectica, alchemie Noyt vrouwe en leefde op eerde so able was astronomia Als ic u maken sal.
Wat leyt u daeran? Wie ick ben en soudi met rechte vraghen niet. 210 Ick en ben die beste van mijnen maghen* niet, Maer u dat ic emmermeer niet dan ionste en toge. Hoe heeti, vrient? MARIKEN Moenen metter eender ooghe, DIE DUVEL Die wel bekent es met veel goede ghesellen. Ghi sijt die viant vander hellen. MARIKEN DIE DUVEL 215 Wie ick ben, ic ben emmer gheionstich tot u. DIE DUVEL
MARIKEN
maghen: familieleden (duivels zijn gevallen engelen met Lucifer aan het hoofd, met maghen worden dus alle engelen bedoeld)
Ick en hebbe oeck van u ancxt, vrese noch gru. Al quame Luycefer selve uuter helscher ghewelt, Ick en souder niet af vervaert sijn, so ben ic gestelt. Ick ben onghequelt van allen anxten.
DIE DUVEL 220 Ia schoen kint, dits tcorste ende dlancxste: Wildi met my gaen ende mijnen raet doen sonder veysen, Al dat ghi dincken moecht oft peysen, Sal ick u leeren, soe ick u eerst vertelde. Van goede, van iuwelen, noch van ghelde 225 En suldi ooc nemmermeer hebben ghebrec. MARIKEN
230 DIE DUVEL MARIKEN 235
Tes wel gheseyt; maer nae deerste bespreck, Eer ghi met mi sult versamen in ionsten, Suldi mi leeren die seven vrie consten, Want in alle dinghen te leeren verfray ick. Ghi sullet mi al leeren, suldi? Wat trouwen, ia ick. Ick sal u leeren al dat wel voechlijck is.
Nigremansie: necromantie of zwarte kunst werd Nigremansie*, dats een const, die ghenoechelijck is. gebruikt om Mijn oom es daer af fraey ende cloeck. geheime Hij maect wonder somtijts: hij heefter af eenen boeck, natuurkrachten te Ick wane hi hem in node noyt en faelde. beheersen en Hi soude door die ooghe van eender naelde vooral om geesten Den viant wel doen cruypen teghen siner danck. te bezweren Die conste moetti mi oock leeren.
18
MARIKEN Wie bent u? DE DUIVEL Een geleerde kunstenaar. Wat ik ook onderneem, ik faal nooit. MARIKEN Het kan me ook niets schelen met wie ik omga. Ik ga net zo lief om
met de slechtste als met de beste. DE DUIVEL 200 Als je mij je liefde wilt schenken, zal ik je weergaloze kunsten leren.
De zeven vrije kunsten: retorica, musica, logica, grammatica, 205 geometrie, aritmetica en alchemie. Dit zijn zeer bijzondere kunsten. Ik zal de knapste vrouw van je maken die ooit heeft geleefd. MARIKEN Dan moet u wel een geleerd man zijn. Wie bent u toch? DE DUIVEL Wat kan jou dat schelen? Je kunt beter niet vragen wie ik ben. Ik ben 210 niet de beste van de familie, maar voor jou zal ik altijd goed zijn. MARIKEN Hoe heet u? DE DUIVEL Moenen met het ene oog. Ik ben goed bekend bij de jongens van de
gestampte pot. MARIKEN U bent de duivel! DE DUIVEL 215 Wie ik ook ben, ik zal altijd goed voor je zijn. MARIKEN Ik voel helemaal geen angst of afschuw voor u. Al kwam Lucifer zelf
uit de hel, ik zou er nu niet bang van worden. Ik ben bevrijd van al mijn angsten. DE DUIVEL 220 Goed, meisje, maar alles goed en wel: wil je met mij meegaan en
doen wat ik zeg? Zoals ik al zei, zal ik je alles leren wat je maar kunt 225 bedenken. Goederen, sieraden, of geld: je zult nergens meer gebrek
aan hebben. MARIKEN Dat klinkt goed. Maar volgens uw eerste belofte zult u mij de zeven
vrije kunsten leren voordat wij intiem worden. Ik verheug me erop al 230 die dingen te leren. U zult het mij toch allemaal leren? Ja toch? DE DUIVEL Ja, wis en waarachtig. Ik zal je alles leren wat geschikt voor je is. MARIKEN Zwarte kunst, dat is handig. Mijn oom is daar goed in; hij doet soms
wonderlijke dingen. Hij heeft er een boek over. Ik geloof dat het hem in moeilijke situaties nog nooit in de steek heeft gelaten. Hij zou 235 zelfs de duivel tegen diens wil door het oog van een naald kunnen laten kruipen. Die kunst moet u mij ook leren.
19