Boven water
Marcelle Veldthuis Boven water
g ro t e letter
Uitgeverij De Arbeiderspers Utrecht · Amsterdam · Antwerpen www.groteletterboeken.nl
Copyright © 2011 Marcella Veldthuis Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en /of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. Oorspronkelijke omslag: Bram van Baal Omslagontwerp grote letter editie: Kelvin Covalo isbn 978 90 295 8480 7 / nur 320 Deze uitgave wordt in samenwerking gemaakt met Uitgeverij Oorsprong, Deventer www.uitgeverijoorpsrong.nl
Ter kennisgeving Boven water is een weergave van ware gebeurtenissen. De intieme ervaringen van mij en mijn familie zijn gestructureerd en overzichtelijk gemaakt, en hebben op die manier een vorm gevonden waarin ze gepresenteerd kunnen worden aan een groter publiek. Ik heb de vrijheid genomen om gebeurtenissen te verplaatsen, personages samen te voegen en gesprekken aan te passen. Het verhaal is dus wel degelijk een weergave van ware gebeurtenissen, maar het blijft in de eerste plaats een verhaal.
Proloog Papa zit kalm in de bruine chesterfield een sigaar te roken. Opa praat tegen hem. Zijn verhaal gaat gepaard met hevige gesticulaties, als om de grootsheid van het vertelde te benadrukken. Vanaf de plek waar ik zit, kan ik niet horen waar hij zo geanimeerd over spreekt, maar ik heb het vermoeden dat het een van de vele verhalen over vroeger is. Papa knikt af en toe, lacht, of brengt zijn sigaar naar zijn mond om er met dichtgeknepen ogen genietend aan te trekken. Zijn andere hand houdt op de leuning van de stoel losjes een glas whisky in balans. In het glas bevinden zich ijsblokjes in de vorm van kunstgebitten. Ze kleuren zelfs een beetje roze door de kleurstof die ik aan het water heb toegevoegd voor ik de vormpjes in de vriezer plaatste. Papa en ik beschouwen het als humoristisch, oma vindt het stijlloos en griezelig. Mijn moeder staart naar de wanorde alsof ze betreurt dat ze niet het soort vrouw is dat het nummer van een vaste huishoudster in haar mobiele telefoon heeft staan. Maar ze heeft al geen telefoon, laat staan een vaste huishoudster. Ik zie haar een hand door haar korte bruine haar halen. Haar vermoeide blik glijdt door de huiskamer. De manier waarop haar schouders ineens tien centimeter lijken te zakken vertelt me dat ze een diepe zucht slaakt. Dan loopt ze weer de keuken in. Achter de antieke donkerhouten piano zit mijn veertienjarige zusje Mariëlle. Regelmatig zwaait ze met een driftige hoofdbeweging haar voor haar ogen gevallen schouderlange haar naar achteren, zonder dat die beweging invloed lijkt te 7
hebben op haar spel. Oma staat links van haar, tante Gretha staat aan de rechterkant over haar heen gebogen. Geconcentreerd kijken ze toe hoe mijn zusje langzaam met twee wijsvingers ‘Stille nacht’ speelt. Ze doet het keer op keer voor. Af en toe schuift ze op om plaats te maken voor een van de vrouwen. Fronsend en schichtig op en neer kijkend tussen pianotoetsen en bladmuziek proberen zij ook het lied te spelen. Na de eerste noten kijken ze trots op, maar al snel daarna gaat het mis. Iedere keer dat hun poging faalt, neemt Mariëlle weer plaats op de kruk om met engelengeduld uit te leggen hoe het moet. Kerst is voor mij het feest van de herhaling. Elk jaar lijken de gebeurtenissen een exacte kopie van die van voorgaande jaren. Opa, oma en tante Gretha komen prachtig aangekleed bij ons om te gourmetten. Ieder jaar weer luister ik naar dezelfde verhalen van mijn opa en net als voorgaande keren zullen Mariëlle en ik de hele avond alle liedjes uit ons boek met kerstnummers op de piano moeten spelen. Ook dit jaar zullen mijn oma en tante opnieuw falen in hun pogingen zelf een van de nummers ten gehore te brengen. Gelukkig is er altijd de troostrijke gedachte aan de herkansing volgend jaar. En zoals alle voorgaande jaren is ook nu de kerstboom niet om aan te zien. Mariëlle en mijn moeder zijn namelijk verantwoordelijk voor het optuigen ervan. Niemand kan ze ervan beschuldigen dat ze niet hun uiterste best doen om een mooi en feestelijk geheel neer te zetten. Die inzet kan helaas niet verhinderen dat het resultaat verschrikkelijk is. In andere huishoudens valt me altijd op dat één kleur in de boom de overhand heeft, meestal de modekleur van het seizoen. In on8
ze boom hangen zoveel verschillende dingen dat het predicaat ‘gevarieerd’ veel te zacht uitgedrukt is. De boom straalt licht uit in alle kleuren van de regenboog. Er valt geen enkele samenhang in de balkeuze te ontdekken: naast de relatief normale ballen hangen er erfstukken, maar ook knutselwerkjes die we nog gemaakt hebben op de basisschool. De enige aantoonbare orde schuilt in het feit dat in de onderste takken geen glimmende exemplaren hangen. Als onze kat geconfronteerd wordt met zijn spiegelbeeld, heeft hij namelijk de neiging die ballen uit de boom te slaan. Maar verder lijkt het alsof mama en Mariëlle de ballen en slingers om zich heen hebben verzameld om ze daarna vanaf een afstandje in de boom te gooien. Elk jaar mogen we er getuige van zijn dat de visite met grote ogen krampachtig glimlachend zegt dat het er ‘werkelijk fantástisch!’ uitziet. De routine van kerst biedt echter ook een gevoel van vertrouwdheid. We hebben een heel hechte familieband, zo zien we het zelf tenminste. We wonen met z’n allen in het OostGroningse Zuidbroek. Mijn ouders hebben acht jaar geleden besloten om vanuit Zwolle terug te verhuizen naar het dorp waar mijn vader vandaan komt. Dit omdat ze Mariëlle en mij in een groene, veilige omgeving wilden laten opgroeien, ver van de stad. Natuurlijk speelt ook mee dat hier nog vrienden en familie wonen, nooit weg geweest van de plaats waar ze ooit neergestreken zijn en zeker niet van plan om ooit ergens anders heen te verhuizen. Er gaat geen week voorbij zonder dat ik, al dan niet bij toeval, familieleden, vrienden of kennissen tegenkom. Zo danste ik de afgelopen feestweek met een leuke jongen – expres uit het zicht van mijn moeder, die 9
als vrijwilligster achter de bar bier tapte – toen tante Gretha plots grijnzend naast mij opdook. Dat ons-kent-onsgevoel in het dorp maakt de verhoudingen af en toe wel gecompliceerd. Als steeds volwassener wordende jongere is het soms moeilijk het overzicht te behouden op de collegiale verhoudingen, al dan niet beëindigde relaties en incidentele buitenechtelijke flirts die zich voordoen. Het kerstdiner is inmiddels voorbereid. Mama komt de keuken uitlopen met de laatste schalen vol voedsel. Terwijl iedereen lachend een plekje zoekt aan de grote tafels, steek ik de kaarsen op tafel en in de vensterbank aan. Op de tafels bevinden zich grote ovale zilverkleurige schalen gevuld met allerlei soorten vlees, creatieve salades en schaaltjes zelfgemaakte kruidenboter met knoflook. Zoveel knoflook dat je na het eten van één besmeerd stokbroodje door de stank nog minstens een week niet bij andere mensen in de buurt durft te komen. Met een luid gesis en gespetter worden de eerste stukjes vlees in de minuscule zwarte pannetjes gegooid. ‘De avond is nu alweer erg geslaagd!’ zegt mijn tante. ‘Alie, hoe krijg je het toch voor elkaar?’ Mijn moeders gezicht glimt van trots, vettigheid, of een combinatie van beide. Het kaarslicht zorgt voor een blikkering op haar ontblote tanden. Het maakt niet uit. Alles kan en alles mag, zolang het maar gezellig is. Dan schuift mijn vader zijn stoel naar achteren en staat op. Hij ziet er absurd uit, zijn bril begint op matglas te lijken. ‘Lieve familie, ik wil graag wat zeggen.’ Dan is hij even stil, hij zoekt naar de juiste woorden. ‘Dat we hier met z’n allen 10
bijeen zijn om Kerstmis te vieren lijkt misschien vanzelfsprekend, maar is het allerminst. Je weet nooit wat er kan gebeuren. Wie weet zitten we hier volgend jaar met twee man extra, omdat de meisjes iemand aan de haak hebben weten te slaan. Wie weet zitten we hier volgend jaar met minder – het leven is onvoorspelbaar. Er kan van alles gebeuren en het is maar zeer de vraag of wij dat allemaal kunnen voorzien. Het is helemaal niet verkeerd om daar af en toe bij stil te staan. Dit soort momenten moeten we dan ook koesteren.’ Hij heeft het vast over opa en oma. Per slot van rekening worden ook zij een jaartje ouder; ze zijn al in de zeventig. We heffen onze glazen. ‘Mooie woorden. Proost!’ Voor me sissen en spetteren de pannetjes. Binnen de kortste keren is mijn aandacht alweer bij andere belangrijke zaken. ‘Ho, schat!’ zeg ik tegen Mariëlle. ‘Je stukje vlees begint te roken! Denk er even om!’ Tante Gretha zit aan de overkant van de tafel te glunderen. ‘Zeg, hebben wij eigenlijk een familiefoto?’ vraagt ze. Ze lijkt haar vraag aan niemand in het bijzonder te stellen. ‘Ik bedoel, andere mensen gaan altijd met een hele groep naar een professionele fotograaf om een mooie foto te laten maken. Uitgedost en wel. Wij hebben volgens mij niet eens een foto waar we met z’n allen op staan!’ Ik denk hier even over na. ‘Daar zou je best eens gelijk in kunnen hebben.’ ‘Laten we er nu eentje maken!’ roept Mariëlle. ‘Nu ziet iedereen er nog een beetje toonbaar uit!’ Ik kijk de tafel rond. 11
Mijn zusje geeft wel een erg vrije interpretatie aan het begrip ‘toonbaar’. Weliswaar draagt iedereen zijn of haar mooiste kleding, maar het gourmetten heeft nu al zijn weerslag gehad op de netheid ervan. Maar goed, als het té erg is, kan hij altijd nog een keer over. ‘We gaan een foto maken!’ brul ik daarom. ‘Iedereen moet even lief kijken!’ ‘Hè? Wat?’ Mijn familieleden kijken verward. Dan dringt ineens tot iedereen door wat de bedoeling is. Er worden handen door haren gehaald teneinde kapsels in model te brengen, mijn moeder trekt haar shirtje omhoog om haar decolleté te bedekken en mijn vader gaat driftig aan de slag met een brillenpoetsdoekje. Intussen zoek ik verwoed naar de zelfontspanner op het fototoestel. Ik plaats mijn camera op een kandelaar in de vensterbank en druk op de knop. Het rode lampje dat aangeeft dat er binnen nu en een paar seconden een foto gemaakt gaat worden, knippert. Ik ren zo snel als ik kan terug naar mijn plaats en glimlach zo lief mogelijk. Iedereen barst in lachen uit. Nadat het apparaat geflitst heeft, loop ik naar de camera en bekijk de foto. Die ziet er relatief goed uit. ‘Nog eentje!’ roep ik. Iedereen gaat er opnieuw voor zitten. Na die tweede foto maken we er nog een. We krijgen de smaak te pakken. Iedereen wisselt van plek en we maken er nóg eentje. Daarna zwaaien we allemaal vrolijk naar de camera voor de volgende foto. Pas op het moment dat ik voorstel er eentje te maken waar we allemaal achterstevoren op staan, wordt het mijn oma te gortig en merkt ineens iedereen 12
dat het eten aanbrandt. Snel schrapen we de zwarte stukjes van het vlees terwijl onderbroken gesprekken worden hervat. De kamer staat intussen, ondanks de brullende afzuigkap in de keuken, blauw van de rook. Onze kat staat luid miauwend voor de kamerdeur aandacht te trekken omdat hij eruit gelaten wil worden. Het is Kerstmis 2007, een kerst als alle voorgaande.
13
Nóg een proloog ‘Dus toen zei ik tegen hem: “Het is vast heel mooi, maar het kan me op dit moment helemaal niet schelen. Je kunt nog zulke prachtige koeien hebben, ik ga toch niet met je mee naar huis om te kijken, want ik ben getrouwd. Ik wil gewoon een avondje op stap met mijn vriendin hier.” En weet je wat hij toen zei? Hij wilde ons allebei wel even thuisbrengen op de tractor! Nou, dat aanbod liet ik dus maar lopen!’ ‘Ha ha! Daar heb je helemaal gelijk in!’ Ze moet heel hard lachen om het verhaal van haar vriendin. Ze zitten samen in de taxi die hen thuis zal brengen, na het vermoeiende maar bevredigende avondje uit dat ze achter de rug hebben. Wat was het gezellig om alle vrienden uit de buurt weer eens uitgebreid te spreken en erachter te komen wat de meest recente nieuwtjes en roddels in Zuidbroek en de omliggende dorpen zijn. Ze voelt zich te midden van haar dorpsgenoten altijd als een vis in het water. De avond, nog maar net afgelopen, is nu al voor herhaling vatbaar. Ze vindt het jammer dat ze nog een heel jaar moet wachten tot ze naar de volgende nieuwjaarsreceptie kan. De taxichauffeur zit in een mobiele telefoon te praten. Ze vindt het onverantwoord dat hij achter het stuur belt. Als hij haar zo meteen maar veilig thuis afzet, is er wat haar betreft niets aan de hand. Zolang ze maar niet aangehouden worden. De politie voert de laatste tijd nogal vaak controles uit. Ze verlangt naar haar bed. Het beeld van haar veilige, warme lakens doemt voor haar op. Nog even geduld, ze zijn bijna 14
in Zuidbroek. Ze zakt onderuit op de achterbank van de taxi en leunt met haar hoofd achterover. ‘Dames?’ De taxichauffeur is klaar met bellen en richt zich nu tot hen. ‘Ik krijg net een telefoontje van Het Oude Gemeentehuis.’ Dat is het café waar ze net vandaan komen. ‘Hebben jullie allebei je tassen?’ Wat een absurde vraag. Dat hoeft ze niet eens te controleren. Ze is erg nauwkeurig, heel netjes en stipt. Haar broer Ger maakt er maar al te vaak grappen over, maar zij houdt er gewoon van om al haar zaakjes keurig op orde te hebben. Dat biedt overzicht en structuur. Ze zou nooit haar tas vergeten in een café! Ze heeft dat tasje altijd dicht bij zich, ze durft het niet eens onbeheerd achter te laten als ze even naar het toilet moet. ‘Ja hoor, ik heb hem!’ roept ze in de richting van de chauffeur. ‘Ik ook!’ voegt haar vriendin daaraan toe. ‘Oké, dan is ie vast van iemand anders,’ glimlacht de taxichauffeur. Maar ze is met haar gedachten alweer elders. Ze drukt haar voorhoofd tegen het koude raampje en probeert buiten in het donker iets te onderscheiden. Af en toe flikkert er een lichtje, maar verder is het landschap helemaal leeg, een niemandsland. Alleen maar weilanden. Er is helemaal niets te doen. Om gezellig naar het café te kunnen met de vriendin, moesten ze zelfs afreizen naar een aangrenzend dorp. Toch zou ze hier absoluut niet weg willen. Het dorp, de mensen die hier wonen, maar vooral ook de aanwezigheid van familie, zijn haar daarvoor veel te lief. 15
‘We zijn er,’ onderbreekt de taxichauffeur haar gedachten. Ze buigt naar voren en kijkt door de voorruit. Ze is bijna thuis. Om de een of andere reden is alle energie ineens uit haar weggestroomd. Dat heb je zo met taxiritjes. Nog een klein stukje lopen en dan kan ze in haar bed neerploffen. ‘Laat die rekening maar zitten, joh,’ zegt haar vriendin tegen haar. ‘Ik krijg de volgende keer wel een drankje van je. Dat zit wel goed.’ Ze glimlacht dankbaar, blij dat ze haar hoofd niet hoeft te breken over de verdeling van de ritprijs. ‘Dat is prima.’ ‘Hé, dit doen we snel weer, hè?’ De ogen van haar vriendin glinsteren. Haar vriendin kijkt, zo denkt ze verwonderd, zelfs ondeugend. Zit er dan toch meer achter dat verhaal met die tractorbezittende boer-met-koeien dan haar vriendin doet voorkomen? Ze besluit er niet naar te vragen. Ze is moe. Ze wil naar huis. Later zijn er nog genoeg mogelijkheden om haar vriendin uitgebreid uit te horen. ‘Absoluut! Ik vond het verschrikkelijk gezellig. Zal ik je komende week even bellen? Dan maken we een nieuwe afspraak.’ ‘Komt helemaal in orde!’ zegt haar vriendin. ‘Maar eerst naar huis. Ik ben kapot!’ ‘We worden oud, ben ik bang. Maar goed, vroeger had ik nooit kunnen denken dat ik na mijn veertigste nog uit zou kunnen gaan. Dat leek me altijd onvoorstelbaar. Nu lijkt het eerder onvoorstelbaar dat ik níét uitga. Er is nog zoveel te zien en nog zoveel te beleven! Maar ja, je wordt toch wel eerder moe.’ Dan neemt ze afscheid. Ze wisselen een ‘welterusten’ en 16
een ‘slaap lekker’ uit. De winterse kou lijkt over haar heen te spoelen als ze het portier van de taxi opent. Het licht dat in de auto aanspringt, confronteert haar met de weerspiegeling in het taxiraam. Haar halflange bruine haar zit in de war en haar gezicht staat vermoeid. Ze heeft een hekel aan haar bril, maar nu wou ze dat ze hem bij zich had in plaats van haar lenzen. Haar ogen prikken van de rook die in het café hing. Ze stapt uit en slaat het portier achter zich dicht. Haar adem komt in wolken uit haar mond. Ze zwaait de taxi na terwijl die wegrijdt en loopt snel in de richting van haar huis. Het valt haar op dat een groot deel van de straatlantaarns nog steeds kapot is. Ze weet dat het probleem regelmatig aangekaart wordt bij de gemeente, maar blijkbaar is niemand van zins er iets aan te doen. Het enige licht op straat komt van de lantaarns die nog wel werken. Ze werpen een gele gloed op de grauwe rijtjeshuizen. Achter de grote ramen zijn de gordijnen gesloten. Haar hakken maken een venijnig tikkend geluid op de straatstenen. Ze is bijna thuis. Even verbeeldt ze zich dat ze gevolgd wordt. Zag ze daar nou een donkere gestalte wegschieten? Nee, spreekt ze zichzelf streng toe. Doe niet zo paranoïde! Mensen met kwade bedoelingen zullen heus niet in deze buurt op de loer gaan liggen. De kans dat er midden in de nacht iemand langs zal komen is veel te klein. Datzelfde vertelt ze haar nichtjes ook altijd als die in het donker naar huis moeten fietsen: vaak is het verstandiger om de meest verlaten weg te kiezen, dan die waar ze af en toe mensen tegen zullen komen. Het is tenslotte maar zeer de vraag of die voorbijgangers wel goede bedoelingen hebben. 17
Ze huivert in haar dunne jasje. Hoewel ze zichzelf streng toespreekt dat er niets kan gebeuren, is ze toch opgelucht als ze het silhouet van haar huis eindelijk uit de schaduwen ziet opdoemen. Bijna thuis. Ze kan de warmte van haar lakens al bijna voelen. Ze tast naar haar tas om haar huissleutels te pakken. Ze beseft het meteen: er is iets mis. Haar tas. Haar tas is verdwenen. Waar is die gebleven? Ze zou toch zweren dat ze hem bij zich had. Heeft ze hem dan toch laten liggen in Het Oude Gemeentehuis? Of ligt hij misschien nog in de taxi? Ze kan zichzelf wel voor haar kop slaan dat ze niet gecontroleerd heeft of ze hem bij zich had toen de taxichauffeur ernaar vroeg. Ze had haar huissleutel in haar tas gestopt. Zonder sleutel kan ze het huis niet in. Tegen beter weten in steekt ze haar handen in haar jaszakken. Maar nee, geen sleutel. Haar broekzakken zijn ook leeg. Wat nu? In ieder geval niet in paniek raken. Rustig blijven, rationeel denken is de oplossing. Wat te doen? Haar mobiele telefoon zit natuurlijk ook in haar tas, net als haar portemonnee. En zonder mobiele telefoon is het niet mogelijk om een andere taxi te bellen, zelfs al had ze nog ergens geld gehad. De taxi waar haar vriendin in zit, is intussen al lang en breed uit het zicht verdwenen. Zelfs de achterlichten zijn in de lange dorpsstraat al niet meer zichtbaar. Afgezien van het geluid van dorre takken die door de wind tegen elkaar aan gezwiept worden, is het stil. Er is geen mens op straat te bekennen en het enige lichtschijnsel is afkomstig van de lantaarnpalen. Ze probeert zich te wapenen tegen een opkomende paniek. Rationeel denken, houdt ze zichzelf voor. Daar heeft ze 18
altijd in uitgeblonken. Ook nu moet ze zich niet dol laten maken. Eerst maar eens op een rijtje zetten wat de verschillende mogelijkheden zijn. Ze weet dat de vriendin met wie ze uit is geweest nog wakker zal zijn. Is het verstandig om daarheen te lopen? Het is een optie, maar ze woont wel helemaal aan de andere kant van het dorp, over het Winschoterdiep. De tocht zou lang duren en ze heeft het nu al behoorlijk koud in haar dunne jasje. Bovendien doen haar voeten na een lange avond op hakken toch wel pijn. Wie hebben er allemaal een huissleutel? Mijn ouders, denkt ze, en mijn broer. Van haar ouders weet ze zeker dat ze slapen. Haar broer is waarschijnlijk ook niet meer wakker; hij is al in het begin van de avond vertrokken, omdat Mariëlle en Marcella het avondeten klaar hadden. Hebben de buren eigenlijk een sleutel? Ze kan zich niet herinneren dat ze hen ooit een setje gegeven heeft. Waarom is ze ook nooit op het idee gekomen om een sleutel bij haar huis te verstoppen? Achteraf was het een kleine moeite geweest om er een op het richeltje boven de deur te leggen, of in een holle kei in de achtertuin. Terwijl ze dat bedenkt, formuleert ze het antwoord al in gedachten: dat heeft ze nooit gedaan omdat ze nooit had gedacht dat ze een extra sleutel nodig zou hebben. Ze kan natuurlijk ook de tocht ondernemen naar het café om daar haar tasje op te gaan halen. Het is een flink aantal kilometers lopen, maar dan heeft ze wel haar portemonnee weer. Daarna kan ze tenminste een nieuwe taxi bestellen om haar thuis te brengen. Ze verwerpt het idee echter meteen. Dan moet ze in het donker langs het Muntendammer19
diep. Dat is veel te ver lopen, ze zal er niet voor vijf uur arriveren. En wat die kapotte lantaarnpalen betreft: op die route werken ze geen van alle meer. Bovendien is het nog maar zeer de vraag of haar tas nog in het café ligt. Moet ze dan toch maar een huissleutel gaan halen bij haar ouders of broer? Die zullen niet blij zijn als ze in het holst van de nacht voor de deur staat. Aan de andere kant zouden ze het misschien wel begrijpen. Even naar binnen en direct weer naar buiten, dan is ze al klaar. Eén ding is duidelijk: ze kan hier niet blijven wachten tot het eindelijk licht wordt. Ze werpt een blik op haar horloge: het is inmiddels tien voor vier. Ze blijft nog even op de stoep voor haar huis staan en neemt een besluit. Dan begint ze te lopen.
20
Hoofdstuk 1 Mijn wangen zijn rood en verdoofd van de kou. Ik ben verkouden en mijn ogen tranen doordat het overal lijkt te waaien. Ik trek met één hand mijn gebreide sjaal wat strakker om mijn hals, de andere hand aan het stuur in een poging mijn wankele evenwicht te bewaren. De snerpende wind blaast over de Groningse weilanden – en dwars door mijn jas. Mijn tocht voert me langs het water. Het verhoogde fietspad bevindt zich namelijk tussen een sloot en een kanaal, het Muntendammerdiep. Links en rechts van me zie ik weilanden. Er zweven nog enkele verdwaalde mistflarden boven het bruingrijze water en over de weilanden hangt een vage witte gloed. Af en toe biedt een eenzame boerderij heel even beschutting, maar zodra ik weer uit de luwte weg ben, komt de wind in alle hevigheid terug. Ik heb een hekel aan deze route: als er iets ergs gebeurt ben ik aangewezen op hulp uit de huizen die af en toe aan de slootkant opdoemen. De inritten zijn echter zo lang dat hulp nooit op tijd zal kunnen arriveren. De acht kilometer lange tocht van mijn middelbare school naar huis lijkt me zwaarder te vallen dan normaal. Het zal er ongetwijfeld mee te maken hebben dat mijn buik nog vol zit met de laatste restanten van de oliebollen die ik bij wijze van lunch gegeten heb. Ik ga op de pedalen staan en neem me voor om bij thuiskomst eerst een heel grote pot thee te zetten. Of zal ik soep maken? Door mijn gemijmer over warme dranken en gerechten krijg ik het nog veel kouder. Het is maandag 7 januari en de kerstvakantie is net ach21
ter de rug. Terwijl de vaak nog vaag prikkelende gourmetlucht langzaam uit de huizen begint te verdwijnen en de naalden van de kerstboom die bij ons nog steeds in de woonkamer staat uitvallen, gaat iedereen weer op weg naar studie of baan. Het echte leven is weer begonnen. Ik vraag me af hoeveel goede voornemens nu alweer gesneuveld zijn. Ik denk dat een groot deel ervan alweer tot het verleden zal behoren en door mensen wordt afgedaan als een door de rijkelijk geschonken champagne ingegeven grapje. Zelf heb ik als jaarlijks terugkerend goed voornemen om op 1 januari vooral níét te stoppen met roken. Als ik het dorp in fiets, kom ik langs het huis van opa en oma. Zoals altijd kan ik het niet nalaten om even stiekem naar binnen te gluren om te kijken of er iemand aanwezig is. Niemand thuis, zo te zien. Dat gluren van mij is een slechte gewoonte en ik schrik ook altijd als er een keer iemand terugkijkt. Toch vind ik het moeilijk de neiging te onderdrukken. De grote ramen aan de voorkant van de huizen geven doorgaans veel prijs van het leven dat zich erachter afspeelt. Omdat de bewoners hun gordijnen niet sluiten, doet zo’n huis me denken aan een aquarium waarin levenskunstjes vertoond worden. Ik denk nog over de vergelijking na als ik de oprit van mijn ouderlijk huis op rijd. Het rieten dak lijkt wel grijs in het scherpe winterlicht. Ik zet mijn fiets in de garage en stamp via de bijkeuken de keuken met aangrenzende woonkamer in. Ik schop mijn schoenen onder de verwarming en zoals altijd laat ik mijn schooltas in het midden van de kamer op de parketvloer vallen. Ik zet me schrap voor het onvermijdelij22
ke ‘Tas onder de kapstok!’ maar dat blijft verbazingwekkend genoeg uit. Als ik opkijk, valt me ook ineens op dat mijn vader, die nu toch echt aan het werk zou moeten zijn, naast mijn moeder aan de mahoniehouten eettafel zit. Mijn vader is opleidingsmanager op een mbo-school in Zwolle. Hij is bij die baan aanbeland na talloze en gevarieerde studies. Ooit begon hij op de mavo, stroomde door naar de havo en besloot toen om de pabo te doen. Bijna alsof hij toen genoeg had van de afkortingen, besloot hij te gaan studeren aan de universiteit, met filosofie als bijvak. Tegelijkertijd deed hij nog een hbo-opleiding informatica. Alsof dat nog niet genoeg is, heeft hij na mijn geboorte nog ‘eventjes’ de zeevaartschool in Enkhuizen doorlopen. Omdat hij dus in Zwolle werkt, meer dan honderd kilometer van Zuidbroek, woont hij van maandagavond tot vrijdagochtend in een appartementje in het noorden van Gelderland. Mijn vader is zo gezien dus de eerste van het huishouden die op kamers is gegaan. Hij neemt, om de vergelijking compleet te maken, zelfs zijn vuile wasgoed mee naar huis. Ik vraag me dus wel af wat het te betekenen heeft dat ik hem hier op dit moment aantref. ‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik hem, iets te bot. ‘Wat doe jij hier? Moet je niet werken?’ ‘Jij ook van harte welkom,’ zegt hij met een vermoeide zucht. ‘Fijn dat je weer veilig huiswaarts bent gekeerd. Ga eerst maar even rustig zitten.’ Papa praat vaak als een verarmde Groningse landjonker: hij lijkt erg veel moeite te doen om perfect te formuleren, terwijl het hem in feite juist weinig moeite lijkt te kosten om zin23
nen te produceren die bol staan van de bijzondere bewoordingen. Ik ga daar vaak in mee. Een uitgever of journalist zou een geschreven weergave van een gesprek tussen ons een ‘onrealistische dialoog’ noemen. Maar we praten echt zo. We genieten ook altijd van de reacties op dubbele ontkenningen. ‘Moet ik hier niet linksaf?’ vraagt hij soms. ‘Nee’, antwoord ik dan, waarop hij de auto een bocht naar links laat maken. Meestal klinkt dan luid protest van de achterbank: ‘Je moest naar rechts!’ ‘Nee hoor, Marcella antwoordde ontkennend op de vraag of ik níét links af moest slaan.’ Op dit moment maakt papa een verslagen indruk. Zijn haar staat rechtovereind. Vroeger had hij bruine pijpenkrullen, maar inmiddels is zijn kapsel grijs en kort. Ik heb mijn krullen van hem geërfd, al is het me nog altijd een raadsel hoe het mogelijk is dat mijn zusje en ik blond zijn, terwijl mijn ouders beiden erg donker haar hebben – of in het geval van mijn vader: had. Mijn moeders huid is zelfs donker. Als wij ooit samen mee zouden doen aan een spelshow waarbij kinderen gekoppeld moeten worden aan hun ouders, zou niemand geloven dat zij mijn biologische moeder is. Soms vragen klasgenoten me zelfs uit welk land ze afkomstig is. Als ik naar waarheid ‘Friesland’ antwoord, kijken ze me beledigd aan, alsof ik ze voor de gek houd. Nu heeft mijn vader een uitermate bezorgde blik in zijn ogen. Verbaasd doe ik wat er van me gevraagd wordt en ga ik aan de eettafel zitten, terwijl ik me afvraag waar dit voor nodig is. Mijn vader neemt zijn bril af en slaakt een diepe zucht. ‘Tante Gretha is zoek.’ 24