Goes 2008
Zeeland
Gezondheid boven water in Zeeland
Zeeland is een gezonde plattelandsregio. Dit is een van de kernboodschappen van het rapport ‘Gezondheid boven water in Zeeland’. Hierin is landelijke, regionale en lokale informatie samengebracht over gezondheid en ziekte, oorzaken van ongezondheid, preventie en zorg in de provincie Zeeland. Zeeland doet het in vergelijking met Nederland best goed. Er is sprake van een hogere levensverwachting en een lagere sterfte dan gemiddeld in Nederland. Toch gedragen veel volwassenen en ouderen in Zeeland zich ongezond: bijna 30% van de volwassenen rookt, ongeveer een even groot percentage voldoet niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik, ruim een derde beweegt te weinig en de meesten eten onvoldoende groenten en fruit. Bijna de helft van de volwassenen en meer dan helft van de ouderen in Zeeland is te dik. Ook de leefstijl van jongeren baart zorgen. Steeds meer jongeren drinken teveel alcohol, en steeds vaker op te jonge leeftijd, en ze zijn bovendien te dik. Deze ontwikkelingen maken investeren in preventie noodzakelijk, want hiermee is nog aanzienlijke gezondheidswinst te boeken. In de provincie zijn veel organisaties en instellingen actief bij het uitvoeren van preventieactiviteiten, maar het aanbod is nog versnipperd. De gemeente kan hierin regie voeren door het bevorderen van samenwerking en afstemming, registratie en evaluatie van activiteiten. In Zeeland werken gemeenten steeds meer samen in regionaal verband. Ook de Provincie Zeeland is een actieve partner in gezondheidsbeleid. Samenwerking vergroot de kansen en mogelijkheden voor de ontwikkeling en implementatie van succesvolle gezondheidsbevorderende en –beschermende activiteiten. Het rapport ‘Gezondheid boven water in Zeeland’ is onderdeel van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) Zeeland. Andere onderdelen van deze regionale VTV zijn de lokale rapportages voor iedere gemeente met kernboodschappen voor lokaal beleid en het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl) met informatie over de mogelijkheden voor het behalen van gezondheidswinst in Zeeland. Ontwikkeling van een regionale VTV wordt door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gezien als een belangrijke stap om de kwaliteit van de lokale nota’s volksgezondheid verder te verbeteren.
Gezondheid boven water in Zeeland Regionale Volksgezondheid Toekomstverkenning 2008
Eindredactie: K.L.H.M. Vriends A.D. Bergstra H.J. Bos P.J.C. van Kooten M.J.J.C. Poos I. van der Tak J.A.M. van Oers
ISBN 978-90-813682-1-6
GGD Zeeland Westwal 37 Postbus 345, 4460 AS Goes T (0113) 249400 I www.ggdzeeland.nl
len • Noord-B evel an d • Ve e re • Mid d e lb u r g • Vlis s ingen • G oes • Bor s ele • K apelle • Reim er s w aal • S l ui s • Ter neuzen • Hul st • Schouwen- Dui vel and • Thol en • Noord- Bevel and • Veere • Mi ddel burg • Vli ssi nge n • Goe s • Bor se l e • K a pe l l e • Re i m e r sw a a l • S l ui s • Te r n
Gezondheid boven water in Zeeland Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2008
K.L.H.M. Vriends A.D. Bergstra H.J. Bos P.J.C. van Kooten M.J.J.C. Poos I. van der Tak J.A.M. van Oers
GGD Zeeland Postbus 345, 4460 AS Goes Telefoon: (0113) 24 94 00 www.ggdzeeland.nl
Ontwerp omslag: Grafisch Bedrijf Pitman, Goes. Vormgeving binnenwerk: Uitgeverij RIVM Tekstcorrecties: Leonore Pulleman (Tekstpartners) Drukker: OTB-Den Haag
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door financiering van de Provincie Zeeland in het kader van het Beleidsprogramma Sociale Zorg 2008-2010. Een publicatie van de GGD Zeeland Postbus 345 4460 AS Goes Telefoon: (0113) 24 94 00 www.ggdzeeland.nl Auteursrecht voorbehouden © GGD Zeeland, Goes, 2008 Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden redactie, auteurs en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de GGD Zeeland. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht, Postbus 882, 1180 AW Amstelveen. Voor het overnemen van gedeelten uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. ISBN: 978-90-813682-1-6
4
voorwoord
Voorwoord Gezondheid is een kostbaar goed. Daar moeten we ook in Zeeland zuinig op zijn. Goed zorgen voor de eigen gezondheid is natuurlijk een taak en verantwoordelijkheid van elke individuele burger. Maar juist daar waar burgers kwetsbaar zijn en de eigen inspanningen ontoereikend, dient de overheid haar burgers te beschermen en helpt zij mee hun gezondheid te bevorderen. Dit doet zij mede vanuit haar verantwoordelijkheid voor de openbare gezondheidszorg en de volksgezondheid in het algemeen. Zowel de gemeentelijke als de provinciale overheid spelen in gezondheidsbevordering en -bescherming een belangrijke rol. Gemeenten zorgen voor preventieve voorzieningen en de afstemming daarvan met de zorg. Daar waar gezondheid en gezondheidszorg raken aan de leefbaarheid en duurzaamheid van de Zeeuwse samenleving als geheel pakt ook de Provincie een regisserende, stimulerende en innovatieve rol op. Voor goed onderbouwd gezondheidsbeleid is goede en betrouwbare informatie nodig over de gezondheidstoestand van de bevolking op zowel regionaal als landelijk niveau. In deze eerste Zeeuwse regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) treft u de op dit moment beschikbare informatie aan, gebundeld en in samenhang gepresenteerd in één rapport. Het gaat om de in 2008 beschikbare informatiebronnen van GGD, RIVM, Scoop, Provincie Zeeland en enkele zorginstellingen. In de komende jaren zal deze informatie verder aangevuld en uitgediept moeten worden. Deze regionale VTV is dan ook geen eindpunt, maar de start van een continue cyclus van gegevensverzameling, waarbij aanscherping en verdieping plaatsvindt in overleg met gemeenten en provincie en op basis van voortschrijdend inzicht. De uitdaging voor gemeenten en haar partners bij preventie en zorg is om voor de toekomst informatie nog meer systematisch en waar mogelijk volgens landelijke standaarden te verzamelen. Daarmee kan het Zeeuwse gezondheidsbeleid steeds beter onderbouwd worden. Voor u ligt het samenvattende regionale rapport voor Zeeland. Het beschrijft de huidige gezondheidstoestand van de Zeeuwse bevolking, de trends uit het verleden en verwachte toekomstige ontwikkelingen. Het rapport gaat in op de levensverwachting van Zeeuwen, maar ook op factoren die hun gezondheid beïnvloeden, zoals ongezond gedrag en de omgeving waarin mensen wonen. Er wordt ingegaan op de stand van zaken in preventie en zorg en de rol die de gemeenten en provincie daarin spelen. Naast dit rapport krijgt elke Zeeuwse gemeente een lokale rapportage waarin de lokale gezondheidssituatie wordt gepresenteerd met kernboodschappen voor het lokale gezondheidsbeleid. Voor beleidsmakers en –uitvoerders is er het Regionaal Kompas Volksgezondheid, een website met informatie over het voorkomen van gezondheidsproblemen en mogelijkheden voor preventief beleid. De informatie op deze website kan regelmatig geactualiseerd worden. Zo kunnen gemeenten en andere belanghebbenden ook tijdens de uitvoering van hun beleid vinger aan de pols houden.
5
GEzondheid boven water in zeeland
Dit rapport over de gezondheidstoestand in Zeeland is tot stand gekomen door de inspanning van de GGD Zeeland in nauwe samenwerking met Scoop en RIVM. Zij hebben de beschikbare informatie systematisch geordend en beschreven. Ik hoop dat u er goed gebruik van zult kunnen maken. Bij de totstandkoming van deze regionale VTV Zeeland is dankbaar gebruik gemaakt van de ervaringen van de GGD’en Hart voor Brabant en West-Brabant met het maken van hun regionale VTV. Veel dank gaat ook uit naar de provincie Zeeland die de uitwerking van deze eerste Zeeuwse VTV financieel mogelijk heeft gemaakt. Ik dank allen die hieraan hebben bijgedragen voor hun inzet.
Cees Liefting Voorzitter dagelijks bestuur GGD Zeeland
6
inhoudsopgave
Inhoudsopgave VOORWOORD 5 INHOUDSOPGAVE 7 KERNBOODSCHAPPEN ZEELAND 9 1 DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING 15 1.1 Een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning voor Zeeland 15 1.2 Het VTV-model als uitgangspunt 18 2
KENMERKEN VAN DE ZEEUWSE BEVOLKING 23 2.1 Zeeland, een provincie apart 23 2.2 Sociaaleconomische status 27 2.3 Kerk en religie 30 2.4 Toerisme 30
3
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN ZEELAND? 33 3.1 Levensverwachting en sterfte 36 3.2 Fysieke gezondheid en letsels 40 3.3 Psychische gezondheid 47 3.4 Sociale gezondheid 52 3.5 Kwaliteit van leven en ziektelast 62 3.6 Trends in ziekten en aandoeningen 65
4
DETERMINANTEN VAN GEZONDHEID 67 4.1 Ingewikkelde relaties tussen ziekten en oorzaken 69 4.2 Stand van zaken belangrijke determinanten 70 4.3 Verschillen in voorkomen van determinanten 96 4.4 De bijdrage van determinanten aan ziektelast 98
5
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN ZEELAND? 101 5.1 Preventie 103 5.2 Vaccinaties en screening 113 5.3 Gezondheidszorg in Zeeland 119 5.4 Maatschappelijke ondersteuning en care 130
7
1
GEzondheid boven water in zeeland
6 DE ROL VAN GEMEENTEN EN PROVINCIE IN GEZONDHEIDSBELEID 137 6.1 Collectieve preventie als bestuurlijke verantwoordelijkheid van rijk, provincie en gemeente 138 6.2 Regierol Zeeuwse gemeenten steeds belangrijker 141 6.3 De provincie Zeeland signaleert, agendeert, stimuleert en regisseert 144 6.4 Afstemming en regie van gezondheidsbevordering in Zeeland 145 6.5 De zorg voor goede zorg 147 7
WAT BRENGT DE TOEKOMST IN ZEELAND? 149 7.1 Veranderingen in de bevolkingsomvang en -samenstelling 151 7.2 Toekomstverkenning gezondheid Zeeland tot 2015 153 7.3 Toekomstverkenning zorggebruik Zeeland tot 2015 162 7.4 Toekomstscenario’s voor gezondheidsbeleid 166 7.5 Toekomst voor een regionale VTV Zeeland 167
LITERATUUR, GEGEVENSBRONNEN EN WEBSITES 171 SAMENSTELLING STUURGROEP EN BEGELEIDINGSCOMMISSIE 182 SAMENSTELLING PROJECTTEAM EN AUTEURS 183 LIJST VAN AFKORTINGEN 184 BIJLAGEN 187 1.1 Taken vanuit de Wet publieke gezondheid 187 3.1 Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Nederland en in Zeeland 189 3.2 Regionale verschillen in gezondheid, determinanten en preventie 190 3.3 Ernstige verkeersslachtoffers in Zeeland 194 4.1 Associaties tussen determinanten en het ontstaan van ziekten en aandoeningen 195 5.1 Het Preventie Effectiviteitsinstrument 196 5.2 Wettelijk basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 197 5.3 Infectieziekten waartegen het RVP beschermt 200 5.4 Aantal tandartsen in de gemeenten in de provincie Zeeland 201 5.5 Capaciteit van verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente 202 7.1 Verwachte verandering in het zorggebruik in Zeeland 2007-2020 203
8
kernboodschappen zeeland
kernboodschappen Zeeland Zeeland, een provincie apart Zeeland heeft ruim 380.000 inwoners en is daarmee een dunbevolkte provincie. Bovendien is Zeeland vergrijsd, al zijn de verschillen tussen regio’s en gemeenten groot. De vergrijzing zal de komende jaren nog meer toenemen. Mede daardoor zal het aantal eenpersoonshuishoudens toenemen en zal de beroepsbevolking vanaf 2010-2020 afnemen. Ook het aantal basisschoolleerlingen daalt de komende 15 jaar. Er wonen in Zeeland weinig niet-westerse allochtonen en relatief veel westerse allochtonen. De sociaaleconomische verschillen zijn minder groot dan elders in Nederland, er is relatief minder armoede. Maar nog steeds leven zo’n 5.000 huishoudens al langer dan drie jaar onder de armoedegrens. Ten opzichte van Nederland heeft Zeeland een laagopgeleide beroepsbevolking. Zeeland wordt ook gekenmerkt door de vele toeristen die er vooral in de zomermaanden verblijven. Eveneens typerend zijn de verschillende geloofsovertuigingen binnen Zeeland. Zo zijn er gemeenten waarvan de inwoners veelal streng gereformeerd zijn, maar ook gemeenten waarvan inwoners grotendeels katholiek zijn of juist geen geloofsovertuiging hebben. Zeeland is een gezonde plattelandsregio De Zeeuwse bevolking doet het op verschillende gezondheidsaspecten beter dan de Nederlandse bevolking als geheel. Zeeland heeft de hoogste levensverwachting van alle plattelandsregio’s. Als alle GGD-regio’s in ogenschouw worden genomen staat Zeeland voor wat betreft levensverwachting op de vijfde plaats. • De levensverwachting in Zeeland is voor mannen 77 en voor vrouwen 82 jaar. Dat is voor zowel mannen als vrouwen één jaar langer dan het Nederlands gemiddelde. • De gezonde levensverwachting (in goed ervaren gezondheid) is voor mannen hoger en voor vrouwen vrijwel gelijk aan het Nederlands gemiddelde. De levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen en in goede geestelijke gezondheid is in Zeeland voor zowel mannen als vrouwen hoger dan landelijk. • Vrouwen leven weliswaar langer dan mannen, maar niet langer in goede gezondheid. Dat geldt voor ervaren gezondheid, lichamelijke beperkingen en geestelijke gezondheid en voor zowel Zeeuwse als Nederlandse vrouwen. In Zeeland zijn hart- en vaatziekten en psychische stoornissen de belangrijkste gezondheidsproblemen Het ziektepatroon in Zeeland wijkt niet af van het Nederlandse beeld. Ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in Zeeland zijn coronaire hartziekten, angststoornissen, beroerte, depressie en chronische longziekten (COPD). De sterfte in Zeeland is lager dan in Nederland. Hart- en vaatziekten en kanker zijn ook voor Zeeland de belangrijkste doodsoorzaken. • Coronaire hartziekten, artrose en diabetes zijn op basis van zorgregistraties de meest voorkomende ziekten in Zeeland.
9
GEzondheid boven water in zeeland
• Zeeuwen hebben volgens gezondheidsenquêtes vaker artrose en iets minder vaak diabetes dan gemiddeld in Nederland. De meest voorkomende zelfgerapporteerde aandoening bij jongeren (van 14 en 15 jaar) is allergie, bij volwassenen ernstige rugaandoeningen en bij ouderen hoge bloeddruk. • De algemene psychische ongezondheid in Zeeland wijkt niet af van het gemiddelde in Nederland. De ervaren psychische ongezondheid is vooral hoog onder Zeeuwse 75-plussers (25%). Van de 65-plussers is 10% (zeer) ernstig eenzaam. Niet alleen bij volwassenen en ouderen, maar ook bij jongeren komen veel psychosociale problemen voor. • Door de groei van de bevolking en vooral het aantal ouderen is het aantal mensen met ziekten toegenomen in Nederland. Los van deze veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking is het aantal mensen met diabetes, gezichtsstoornissen, depressie, astma en beroerte sterk gestegen. Op basis van alleen toekomstige veranderingen in de bevolkingssamenstelling zal de prevalentie van coronaire hartziekten, artrose en diabetes mellitus in Zeeland het meeste stijgen. Ook Zeeland heeft volop kwetsbare burgers die extra aandacht nodig hebben Kwetsbare burgers hebben een verhoogde kans op sociale (maatschappelijke) uitsluiting. Volgens schattingen maakt tussen de 0,7 en de 1,0% van de Zeeuwse bevolking deel uit van de groep mensen waarbij reeds sprake is van een proces van maatschappelijke uitsluiting. • Sociale uitsluiting betekent voor de betreffende persoon verlies van eigenwaarde en toekomstperspectief. In het uiterste geval leidt sociale uitsluiting tot thuis- en dakloosheid. In Zeeland zijn minimaal 300 daklozen, waarvan ruim een vijfde tussen 15 tot 25 jaar. • Naar schatting hebben 3.600 mensen in Zeeland met meerdere problemen tegelijk te maken (sociaal isolement, verwaarlozing, geweld, vervuiling, schulden, psychische en verslavingsproblematiek), terwijl ze zelf geen hulpvraag stellen. • Het aantal meldingen van huiselijk geweld – een belangrijke risicofactor voor sociale uitsluiting – nam tussen 2006 en 2007 toe met tien meldingen per 10.000 inwoners. Deze toename is waarschijnlijk toe te schrijven aan de grotere bekendheid van het meldpunt dat in 2006 is opgericht. • Het aantal aangezegde en geëffectueerde huisuitzettingen – een mogelijke aanleiding voor sociale uitsluiting – bleef tussen 2006 en 2007 nagenoeg gelijk met 33 aanzeggingen en 9 ontruimingen per 10.000 huishoudens. Te veel Zeeuwen gedragen zich ongezond Chronische aandoeningen op latere leeftijd worden voor een deel veroorzaakt door ongezond gedrag eerder in het leven. Leefstijlfactoren als overmatig alcoholgebruik, lichamelijke inactiviteit en ongezonde voeding dragen in belangrijke mate bij aan de ongezondheid. Een aantal leefstijlfactoren ontwikkelt zich gunstig bij volwassenen: roken, overmatig alcoholgebruik en lichamelijke inactiviteit lijken niet toe te nemen en de consumptie van te veel verzadigd vet neemt af. Toch gedragen zich nog veel Zeeuwen ongezond.
10
kernboodschappen zeeland
• Bijna drie op de tien volwassenen in de Oosterschelderegio rookt en ongeveer net zoveel volwassenen voldoen niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik. Ruim een derde van de volwassenen en ouderen beweegt te weinig en de meesten eten onvoldoende groente (respectievelijk 74 en 70%) en fruit (respectievelijk 68 en 45%). Het percentage mensen met overgewicht is ook in Zeeland de afgelopen decennia toegenomen. Ongeveer de helft van de volwassenen en iets meer dan de helft van de ouderen heeft overgewicht (inclusief obesitas). • In Zeeland wordt minder vaak tot zes maanden borstvoeding gegeven aan zuigelingen dan elders in Nederland. Borstvoeding beschermt zowel moeder (bijvoorbeeld tegen borstkanker) als kind (bijvoorbeeld tegen astma). Leefstijl jongeren baart zorgen De gezondheid van de jongeren is over het algemeen goed. Maar veel jongeren gedragen zich ongezond. Ze drinken steeds meer alcohol en worden dikker. Ongezonde leefstijl van jongeren kan leiden tot ongezondheid op korte termijn, maar vooral ook op latere leeftijd. • Eén op de zeven Zeeuwse 14- en 15-jarigen rookt. Vier op de vijf Zeeuwse derdeklassers heeft wel eens alcohol gedronken en 45% van alle derdeklassers is een bingedrinker: minimaal vijf glazen alcohol per gelegenheid. • Een tiende van de 14- en 15-jarigen heeft recentelijk softdrugs gebruikt. Landelijk ligt dat iets hoger. Net als in Nederland gebruikte 4% van de Zeeuwse 14- en 15-jarigen recent harddrugs. • Driekwart van de 14- en 15-jarigen voldoet niet aan de beweegnorm. • Van de seksueel actieve jongeren in Zeeland (26%) gebruikt één op de zes geen condoom. • Van de (bijna) 4-jarigen heeft 8% (ernstig) overgewicht en dit neemt toe tot 14% bij de 13-jarigen. Fysieke omgeving Zeeland vereist ‘dijkbewaking’ Verkeer en industrie maar ook bronnen binnenshuis (zoals bouwmateriaal en afvoerloze geisers) brengen schadelijke stoffen in de lucht. Hierdoor worden mensen blootgesteld aan niveaus van luchtverontreiniging waarbij nadelige gezondheidseffecten kunnen optreden zoals luchtwegklachten, hart- en vaatziekten en voortijdige sterfte. • Een meerderheid van de woningen en scholen in Zeeland kampt met problemen in het binnenmilieu (bijvoorbeeld vocht en schimmel). In meer dan de helft van de woningen in de Oosterschelderegio wordt onvoldoende geventileerd. Dit geldt ook voor scholen in Zeeland. Goed ventileren van ruimtes is belangrijk voor de gezondheid. In een goed geventileerde en niet te warme klas leren en presteren kinderen beter. • Zeeland heeft veel zware industrie (onder andere petrochemische industrie). In gebieden met veel industrie zoals Vlissingen-Oost en in de kanaalzone ZeeuwsVlaanderen is meer dan drie keer zo veel geluids- en geurhinder als gemiddeld in Nederland. • Er is geen goed beeld van de gezondheidseffecten door de uitstoot van de industrie in Zeeland. Er zijn weliswaar concentratiekaarten in Zeeland, maar deze kaarten
11
GEzondheid boven water in zeeland
geven geen beeld van de mate van luchtverontreiniging (in woongebieden) in de buurt van bijvoorbeeld industrie. • De provincie Zeeland staat op de tweede plaats in Nederland voor wat betreft het aantal risicovolle objecten (waaronder een kerncentrale). Ook vindt er veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. De benodigde geneeskundige hulpcapaciteit is, net als in andere veiligheidsregio’s, veel groter dan de beschikbare capaciteit. Pro-actie en preventie (bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen vervangen door minder gevaarlijke stoffen) kan de geneeskundige hulpvraag verminderen. Gezondheidsverschillen vragen ook in Zeeland om een gerichte aanpak Mensen met een lage sociaaleconomische status hebben een slechtere gezondheid dan mensen uit de hogere sociaaleconomische lagen van de bevolking. Ook is er verband tussen etnische herkomst of (streng) religieuze overtuiging en gezondheid. Laagopgeleiden leven in Nederland gemiddeld vier jaar korter dan hoogopgeleiden. Preventie kan zich richten op factoren, die een relatie hebben met gezondheidsachterstand, in de sociale omgeving (zoals tegengaan van armoede en eenzaamheid) en in het onderwijs (tegengaan van leerachterstanden en risicogericht werken). • Net als elders in Nederland hebben laagopgeleide mensen in Zeeland vaker een ongezonde leefstijl. Laagopgeleide jongeren en volwassenen roken vaker, eten ongezonder en zijn vaker te dik. Laagopgeleide jongeren drinken vaker overmatig, maar vrijen wel vaker veilig. Laagopgeleide volwassenen zijn minder vaak lid van een sportclub, maar voldoen wel vaker aan de norm voor gezond bewegen. Ouderen met een laag inkomen in Zeeland zijn vaker te dik, bewegen minder en eten ongezonder. Ook worden ze meer beperkt in hun zelfredzaamheid. • Op verschillende gebieden is er een samenhang tussen religieuze en culturele achtergrond en gezondheidskenmerken. Zo blijft de vaccinatiegraad in orthodoxbevindelijke kringen achter en hebben leerlingen van reformatorisch basisonderwijs vaker gebitsproblemen. Zeeland kan voorsprong in gezondheid behouden door effectievere preventie Zeeland is op een aantal gebieden gezonder dan Nederland maar moet die voorsprong wel zien te behouden. Met preventie is nog een aanzienlijke gezondheidswinst te boeken, vooral via het bevorderen van gezond gedrag en vroegtijdige signalering en aanpak van problemen, maar ook met gezondheidsbeschermende maatregelen en ziektepreventie. • De landelijke speerpunten voor gezondheidsbeleid op gebied van roken, overmatig alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie zijn ook voor Zeeland van belang. In Zeeland vinden al veel preventieactiviteiten plaats op gebied van alcoholgebruik, overgewicht en onvoldoende beweging, maar de samenhang kan beter. Belangrijke doelgroepen in Zeeland zijn ouderen, jongeren en groepen met een lage sociaaleconomische status. • De vaccinatiegraad in Zeeland neemt langzamerhand toe. Toch ligt de vaccinatiegraad in een aantal gemeenten onder de norm voor groepsimmuniteit van 90%. Objectieve voorlichting over de noodzaak van vaccineren blijft nodig.
12
kernboodschappen zeeland
• Sociaaleconomische gezondheidsverschillen vragen ook in Zeeland om de inzet van een breder beleidsinstrumentarium op verschillende beleidsterreinen. Wijkgerichte en risicogerichte benaderingen hebben goede kans van slagen. • Om mensen te stimuleren zich gezond te gedragen, moeten de fysieke en sociale omgeving daar optimaal toe uitnodigen. Zo kan de inrichting van een wijk bijdragen aan gezondheid van burgers. De aanleg van fietspaden, het vestigingsbeleid van snackbars en de aanwezigheid van groenvoorzieningen zijn van invloed op het gedrag van burgers; een toegankelijke, veilige wijk nodigt uit tot meer bewegen en minder valongevallen bij ouderen. Het gezin is de plek waar vroeg in de ontwikkeling een goede leefstijl kan worden aangeleerd. Via monitoring en advisering door consultatiebureaus, scholen (Jeugdgezondheidszorg en de Zorg- en Adviesteams) en de toekomstige Centra voor Jeugd en Gezin is er ruimte voor zowel algemene preventie als specifieke aanpak van risicovolle situaties. • De effectiviteit van preventie kan ook in Zeeland worden verhoogd door de inzet van bewezen effectieve interventies, een planmatige aanpak en systematische evaluatie. Overzicht van het preventieaanbod is nog onvoldoende aanwezig, maar is nodig om beter af te kunnen stemmen en te ontdekken waar nog witte vlekken zitten. Dit vereist een goede registratie van preventieprojecten in de landelijke I-database. Bereikbaarheid en beschikbaarheid van zorgvoorzieningen in Zeeland een blijvend punt van aandacht Door de geringe bevolkingsdichtheid van Zeeland en het uitgestrekte gebied zijn beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorgvoorzieningen een voortdurend aandachtspunt in de provincie. Vooralsnog zijn er geen nijpende tekorten op het gebied van curatieve zorg. Verwachte veranderingen in de samenstelling van de bevolking (meer ouderen, afname van de beroepsbevolking) maakt anticiperen op de toekomstige zorg nodig. • In Zeeland zijn relatief minder huisartsen en verloskundigen en evenveel fysiotherapeuten en tandartsen beschikbaar in vergelijking met Nederland. Met name de ontevredenheid over de aanwezigheid van tandartsen valt op. Veel inwoners van Zeeland maken gebruik van zorg buiten de provincie, in Nederland en België. Zeeuwse ziekenhuizen werken samen met ziekenhuizen elders om kwaliteit en continuïteit van hun zorg te waarborgen. • Zeeland heeft het hoogste percentage inwoners van Nederland dat buiten de zogenaamde 15-minutengrens voor ambulances woont (14% tegenover 3% landelijk). Dit betekent dat de ambulance daar niet binnen de normtijd van 15 minuten ter plaatse kan zijn. • Het aanbod van maatschappelijke opvang sluit nog niet (altijd) aan op de behoeften. Betere samenwerking tussen betrokken partijen, evenredige spreiding van de voorzieningen en betere informatie over de omvang en (gezondheids)situatie van kwetsbare Zeeuwse burgers kunnen zorgen voor een betere afstemming tussen vraag en aanbod. • Als de trend van extramuralisering doorzet, zal de groep mensen die voor ondersteuning een beroep doet op de Wmo naar verwachting toenemen. Dat geldt zowel voor zorg voor ouderen als zorg voor mensen met een beperking. In Zeeland doen
13
GEzondheid boven water in zeeland
nog altijd meer mensen een beroep op de professionele zorg dan op mantelzorg en vrijwilligerszorg. • Door de toenemende vergrijzing neemt de druk op de zorg sterk toe, vooral de vraag naar verzorging, verpleging en thuiszorg (ongeveer 15% in de periode 2007-2015). Maar ook de vraag naar huisartsenzorg, fysiotherapie, mantelzorg en ziekenhuiszorg zal toenemen (ongeveer 5%). Op basis van trends uit het verleden is de verwachting dat de vraag naar huisartsenzorg nog iets meer zal toenemen dan op basis van demografische ontwikkelingen verwacht wordt. Regierol van gemeenten steeds belangrijker Gemeenten zijn bestuurlijk verantwoordelijk voor de collectieve preventie en de verbinding daarvan met de curatieve zorg. Zeeuwse gemeenten pakken die regierol veelal in regionaal verband op. Zij kunnen deze rol nog krachtiger inzetten. De Provincie Zeeland is ook een belangrijke speler op het terrein van gezondheids(zorg)beleid in Zeeland. De Provincie agendeert, initieert en ondersteunt met onderzoek en innovatieve projecten verdere beleidsontwikkeling. • Om hun regierol nog beter in te vullen dienen Zeeuwse gemeenten hun doelstellingen voor gezondheidsbeleid meer concreet en evalueerbaar (SMART) te formuleren en financiële middelen toe te wijzen ter realisering ervan. • Integraal werken, waaronder het afstemmen met Wmo-beleid en het inzetten van een breder beleidsinstrumentarium, vergroot de effectiviteit van beleid. Zeeuwse gemeenten dienen de mogelijkheden van integraal gezondheidsbeleid actief te onderzoeken. • Zeeuwse gemeenten kunnen de effectiviteit van preventie vergroten door meer te sturen op samenwerking tussen preventieaanbieders en afstemming van hun aanbod, en door voorwaarden te stellen ten aanzien van evaluatie en registratie van de interventies. • De invloed van gemeenten op de preventiezorgketen is met de komst van de Wmo vergroot. Gemeenten staan nu zowel aan het begin (preventie) als aan het einde van de keten (zorg). Ook zijn ze verantwoordelijk voor de opvang van kwetsbare doelgroepen die buiten deze preventiezorgketen (dreigen te) vallen. Het oppakken van de regierol is daarom essentieel. De verbinding tussen collectieve preventie, curatieve zorg en verzorging wordt door Zeeuwse gemeenten nog nauwelijks gelegd, maar biedt eveneens kansen voor effectief gezondheidsbeleid. • Kwetsbare groepen ontstaan niet zomaar. Om dat in beeld te brengen is de OGGZladder van uitval en herstel ontwikkeld. Hierin valt te zien dat maatschappelijke uitval kan worden voorkomen door verergering van situaties tegen te gaan. Het wordt de grote uitdaging voor gemeenten om in een zo vroeg mogelijk stadium ernstigere problematiek te voorkomen. • Door de kleinschaligheid van Zeeland wordt veel samengewerkt door gemeenten en provincie, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van Wmo-beleid. Gezien het belang van een integrale benadering van gezondheid dient de afstemming tussen verschillende platforms op regionaal en provinciaal niveau te verbeteren. Gemeenten zouden hierbij nadrukkelijker het voortouw kunnen nemen.
14
de regionale volksgezondheid Toekomst Verkenning
1
1
De regionale Volksgezondheid Toekomst
Verkenning
1.1 Een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning voor Zeeland Epidemiologische analyse als basis voor gezondheidsbeleid Vaak merken mensen pas hoe belangrijk gezondheid is op het moment dat ze iets mankeren. Wie gezond is, staat niet altijd stil bij het feit dat gezond zijn een basisvoorwaarde vormt voor geluk en onafhankelijkheid. Gezonde mensen doen mee; ze leveren een bijdrage aan de samenleving. Ook vanuit het perspectief van de overheid is gezondheid uiterst belangrijk. Een goede gezondheid is een voorwaarde voor een welvarend Nederland. Helaas heeft Nederland in dit opzicht zijn toppositie in Europa verloren. De levensverwachting van de bevolking is een belangrijke graadmeter voor de volksgezondheid. Hiernaar gekeken behoort Nederland hooguit tot de middenmoot van de EU-landen. Daarom streeft het ministerie van VWS er naar om qua volksgezondheid weer bij de top van Europa te gaan horen. Werken aan volksgezondheid is in Nederland een wettelijke taak van de overheid. Een van de belangrijkste grondslagen hiervoor is de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv, 1990-2002). Volgens deze wet hebben gemeenten specifieke taken op het gebied van gezondheidsbescherming, ziektepreventie en gezondheidsbevordering. In 2002 is in de Wcpv de verhouding tussen landelijke en lokale overheid vastgelegd in een vierjarige preventiecyclus (figuur 1.1). In deze cyclus stelt de rijksoverheid eens per vier jaar beleidsprioriteiten vast, die de kaders vormen waarbinnen gemeenten verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en uitvoering van lokaal beleid. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toetst aan dit beleid de stand van zaken van de openbare gezondheidszorg (OGZ). Het resultaat daarvan is te lezen in de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) van het RIVM. De VTV bevat tevens epidemiologische analyses met kernboodschappen gericht aan het ministerie van VWS en vormt zo de basis voor het landelijke volksgezondheidsbeleid. Met de komst van de preventiecyclus in 2002 zijn gemeenten wettelijk verplicht om een lokale nota gezondheidsbeleid te maken. De nota dient een epidemiologische analyse te bevatten van de gezondheidstoestand van de bevolking. Het ziet er naar uit dat de nieuwe Wet publieke gezondheid (Wpg) vanaf januari 2009 de Wcpv gaat vervangen. Ook in deze nieuwe wet is het maken van een epidemiologische analyse opgenomen (zie bijlage 1.1).
15
1
GEzondheid boven water in zeeland
VTV 2006: Zorg voor gezondheid Gefaseerd en gelaagd toezicht vanaf 2007 IGZ 2005 Openbare Gezondheidszorg 2005
VTV 2002: Gezondheid op koers? Preventiecyclus Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid
Gemeentelijke nota’s 2002-2006
Rijksnota 2003 Langer gezond leven Rijksnota 2006 Kiezen voor gezond leven
Gemeentelijke nota’s 2007-2010
Figuur 1.1: De vierjarige preventiecyclus voor Nederlands gezondheidsbeleid.
Monitoren van gezondheidsbeleid in Zeeland komt op gang De GGD Zeeland verzamelt in opdracht van de betrokken gemeenten informatie over verschillende doelgroepen en hun gezondheidstoestand. Hiervoor gebruikt de GGD gezondheidsenquêtes en verrichtingenregistraties van onder andere jeugdgezondheidszorg en infectieziektebestrijding. Deze informatie is terug te vinden op de GGD Gezondheidsatlas Zeeland (www.ggdgezondheidsatlas.nl). Hier zijn ook resultaten van andere Zeeuwse en landelijke onderzoeken en registraties te vinden, zoals die van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Systematische monitoring is in Zeeland nog niet volledig ingevoerd. De inzet van gezondheidsenquêtes gebeurde tot voor kort op ad hoc basis. Per Zeeuwse regio verschilde dit in frequentie en doelgroep. Ook verschilden vragenlijsten, waardoor het vaststellen van trends nu niet mogelijk is. In 2005 werd bij de volwassenenenquête in de Oosterschelderegio voor het eerst gewerkt met een landelijke, gestandaardiseerde vragenlijst. In 2007 vond vervolgens de eerste Zeeuwse ouderenmonitor plaats. Periodieke en provinciebrede monitoring met standaard vragenlijsten is noodzakelijk om inzicht te krijgen in lokale, regionale en provinciale gezondheidstrends en -verschillen. Zo kan de Zeeuwse situatie ook vergeleken worden met die in andere GGD-regio’s. De VTV als voorbeeld van goede afstemming onderzoek en beleid In 2006 bracht het RIVM voor de vierde keer de nationale Volksgezondheid Toekomst Verkenning uit (De Hollander et al., 2006). Als onderdeel van de preventiecyclus verschijnt deze iedere vier jaar. De cijfers en analyses geven inzicht in diverse aspecten van de gezondheidstoestand van Nederlanders, zoals de: • (vermijdbare) oorzaken van gezondheidsverlies; • ontwikkeling in de behoefte aan zorg evenals het gebruik en de kosten daarvan;
16
de regionale volksgezondheid Toekomst Verkenning
1
• mogelijkheden voor verbetering van de gezondheid door preventie/zorg en de kosten daarvan; • kansen, bedreigingen en de dilemma’s in de toekomst. Een continue verzameling, bewerking en actualisering van gezondheidsinformatie vormt de basis van het VTV-rapport. De resultaten daarvan zijn tevens terug te vinden in het Nationaal Kompas Volksgezondheid en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl en www.zorgatlas.nl). De VTV sluit steeds beter aan bij de beleidsvragen van de overheid, zoals te zien is in de preventienota Kiezen voor gezond leven (VWS, 2006). Dit succes is mede te danken aan de goed gedefinieerde rol en positie van de VTV binnen de preventiecyclus. De aansluiting is ook verbeterd door een goede interactie tussen de RIVM en de diverse onderzoeksgroepen en beleidsmakers tijdens het realiseren van de VTV. Een regionale VTV voor Zeeland: meer samenhang en afstemming In samenwerking met het RIVM hebben GGD Hart voor Brabant en GGD West-Brabant het concept van de regionale VTV ontwikkeld (Van Bon-Martens et al., 2006a, 2006b). Ook over de GGD-regio Midden-Holland is door het RIVM een integrale rapportage over gezondheid en zorg uitgebracht (Treurniet et al., 2006). Deze rapportages werden door gemeenten en zorgaanbieders goed ontvangen. Ze ondersteunen hen bij het maken van strategische beleidskeuzes (Jeeninga et al., 2008). Verschillende andere GGD-regio’s maken plannen voor regionale VTV’s. Het RIVM stimuleert de totstandkoming hiervan door het aanbieden van adviezen en een toolkit (www.toolkitvtv.nl). Ook Zeeland heeft ervoor gekozen om een regionale VTV te maken om hiermee de aansluiting van gezondheidsinformatie en -beleid in Zeeland te verbeteren. Zeeuwse gemeenten hebben behoefte aan integrale rapportages op basis waarvan ze afgewogen beleidsprioriteiten kunnen stellen. De VTV-aanpak zorgt ervoor dat de beschikbare gegevens over gezondheid, zorg, preventie en beleid in samenhang gepresenteerd worden, waarmee het maken van beleidskeuzes beter ondersteund wordt. Daarnaast is de verwachting dat de resultaten uit de regionale VTV richting kunnen geven aan een meer systematische aanpak van de gezondheidsenquêtes en kunnen leiden tot een betere afstemming van de onderzoeksagenda op de beleidscyclus. De regionale VTV Zeeland 2008 is gemaakt door GGD Zeeland samen met het RIVM, Scoop (Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling), gemeenten en de provincie Zeeland. Het project is uitgevoerd in opdracht van het GGD-bestuur, met subsidie van de provincie. Op basis van een evaluatie zal worden besloten of het vierjaarlijks opstellen van een regionale VTV een structurele inbedding krijgt in Zeeland.
17
1
GEzondheid boven water in zeeland
Beleid
Beleid andere terreinen
Gezondheids(zorg)beleid
Externe ontwikkelingen
Determinanten van gezondheid
Demografie
Omgeving
Preventie
Fysiek
Gezondheidsbescherming
Sociaal
Gezondheidsbevordering
Economie
Preventie en zorg
Ziektepreventie
Sociaal-culturele ontwikkelingen
Zorg
Leefstijl
Interventies cure/care
Technologie Ruimte
Persoonsgebonden factoren
Gebruik Kosten
Gezondheidstoestand Ziekten en aandoeningen Functioneren en kwaliteit van leven Mortaliteit Gezonde levensverwachting
Figuur 1.2: Het uitgewerkte conceptuele model van de volksgezondheid (Bron: De Hollander et al., 2006).
1.2
Het VTV-model als uitgangspunt
Opbouw regionale VTV volgens VTV-model Bij de totstandkoming van de regionale VTV van GGD Zeeland is dankbaar gebruik gemaakt van de eerdergenoemde toolkit en van informatie uit de door andere GGD’en uitgebrachte publicaties. Uiteraard is deze informatie waar nodig aangepast aan de Zeeuwse situatie.
18
de regionale volksgezondheid Toekomst Verkenning
1
In het VTV-model van het RIVM wordt de gezondheidstoestand opgevat als de uitkomst van een multicausaal proces met diverse determinanten (bepalende factoren). Dit model is een uitwerking van het model van de Canadese minister Marc Lalonde (Lalonde, 1974) dat de volksgezondheid centraal stelt te midden van vier groepen van determinanten: 1) endogene of persoonsgebonden eigenschappen (genetisch, biologisch); 2) leefstijl; 3) de fysieke en sociale omgeving; 4) de gezondheidszorg (inclusief preventie). Het VTV-model geeft meer expliciet de verschillende (causale) relaties weer, zoals de interacties tussen de determinantgroepen en de verschillende soorten preventieve interventies. Figuur 1.2 toont dit model. Hierin is ook weergegeven dat de gezondheidstoestand van invloed is op zorggebruik en kosten. Het model rekent demografische, economische, technologische en sociaal-culturele ontwikkelingen tot autonome ontwikkelingen van buiten het domein van de volksgezondheid. Dit model structureert ook de informatie die in deze regionale VTV is opgenomen. Het kan daarbij zowel gaan om kwalitatieve als kwantitatieve informatie. Zo worden de noodzaak van infectieziektebestrijding en de stand van zaken op gebied van gezondheidsbevordering en -beleid kwalitatief beschreven. Voorbeelden van typisch kwantitatieve informatie zijn: • de incidentie of prevalentie van een bepaalde aandoening (Gezondheidstoestand); • het percentage mensen met voldoende lichamelijke activiteit (Determinanten van gezondheid); • het percentage gevaccineerde kinderen (Preventie en zorg). Keuze voor indicatoren: een praktische insteek Bij het vullen van het VTV-model voor Zeeland is gekozen voor een praktische insteek. Hierbij zijn de indicatoren gebruikt: 1) uit de regionale VTV van GGD’en Hart voor Brabant en West-Brabant; 2) uit de nationale VTV; 3) indicatoren die in Europees verband zijn vastgesteld om de volksgezondheid in Europa te monitoren. Hierbij zijn de Brabantse indicatoren gestoeld op die van de nationale VTV, die weer deels gebaseerd zijn op de Europese indicatoren. Laatstgenoemde zijn weergegeven in de ECHI-lijst (European Community Health Indicators). Aanvullend is met medewerking van professionals, beleidsmedewerkers en bestuurders de typisch Zeeuwse gezondheidsproblematiek geïnventariseerd om deze mee te nemen bij de samenstelling van de indicatoren. Ook is gewerkt met beschikbare gegevens uit regionale, provinciale en landelijke onderzoeken en registraties, waarvan de bronnen zijn vermeld in de literatuurlijst. Uit de evaluatie zal blijken of – en op welke manier – de keuze voor indicatoren moet worden aangepast.
19
1
GEzondheid boven water in zeeland
Een regionale VTV ook voor de ondersteuning van het Wmo-beleid? Bij de ontwikkeling van de regionale VTV Zeeland is gekeken of ook informatie ter ondersteuning van het Wmo-beleid kon worden ingepast. Gezondheidsbeleid en Wmobeleid liggen immers in elkaars verlengde. Volgens de definitie van de World Health Organisation (WHO) is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte en andere lichamelijke gebreken. Uitgaande van deze brede definitie zijn gezondheid en maatschappelijke participatie onlosmakelijk met elkaar verbonden (Walg, 2006). Informatie voor gezondheidsbeleid bevat daarom ook informatie voor Wmo-beleid en omgekeerd. Dit heeft geleid tot het toevoegen van de beschikbare informatie over kwetsbare burgers en gebruik van zorgvoorzieningen in de care. Regionale VTV Zeeland heeft drie eindproducten De regionale VTV Zeeland bestaat uit drie eindproducten: 1. Een regionaal (= provinciaal) samenvattend rapport met de huidige gezondheidstoestand in Zeeland (met referentie naar externe ontwikkelingen, determinanten van gezondheid, preventie en zorg), een vergelijking van nationale, provinciale en lokale gezondheidscijfers, de betekenis van epidemiologische bevindingen voor het beleid en waar mogelijk verwachte toekomstige ontwikkelingen. 2. Een rapportage per Zeeuwse gemeente met de belangrijkste gezondheidsproblemen, de belangrijkste oorzaken van ongezondheid, het huidige beleid in de betreffende gemeente en de mogelijkheden voor verbetering en interventies. 3. Een Regionaal Kompas Volksgezondheid: een website waarop de grootte van specifieke gezondheidsproblemen wordt aangegeven op regionaal en nationaal niveau, en waarop gezocht kan worden naar mogelijkheden voor passend beleid en beschikbare, effectieve interventies. Het Regionaal Kompas is een aanvulling op de Gezondheidsatlas (www.ggdgezondheidsatlas.nl). In de Atlas staan de gegevens die als basis dienen voor het Regionaal Kompas. Het samenvattende rapport en de gemeentelijke boekjes met kernboodschappen zijn vooral belangrijk voor het strategische beleid, zoals in de lokale gezondheidsnota’s. De hieraan gekoppelde websites voorzien gemeenten en andere beleidsmakers op uitvoerend niveau van actuele beleidsinformatie (www.regionaalkompas.nl en www.nationaalkompas.nl). Leeswijzer Deze regionale VTV is opgebouwd volgens het VTV-model. Achtereenvolgens komen aan bod: • De gezondheidstoestand van de Zeeuwse bevolking (hoofdstuk 3). • De factoren die direct van invloed zijn op die gezondheidstoestand, zoals de leefstijl en de sociale en fysieke leefomgeving van de Zeeuwen (hoofdstuk 4). • Hoe op de gezondheidstoestand kan worden ingespeeld (en hoe dit al gebeurt) via preventie en zorg (hoofdstuk 5). • De mogelijkheden die gemeenten en provincie hebben om te komen tot effectief gezondheidsbeleid (hoofdstuk 6).
20
de regionale volksgezondheid Toekomst Verkenning
1
• De verwachte ontwikkelingen in het voorkomen van ziekten en aandoeningen en in het zorggebruik in Zeeland in de komende tien jaar (hoofdstuk 7). In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op de demografische kenmerken van Zeeland. De demografie is een van de externe factoren die mede de gezondheidstoestand van de bevolking bepalen en waar weinig invloed op uit te oefenen is. Door naar de demografie te kijken is het mogelijk om gezondheidsverschillen te verklaren en worden er enkele typisch Zeeuwse verschijnselen zichtbaar.
21
kenmerken van de zeeuwse bevolking
2
2 Kenmerken van de Zeeuwse bevolking
2.1
Zeeland, een provincie apart
Zeeland is een provincie met heel specifieke demografische en (sociaal-)geografische kenmerken, die een Volksgezondheid Toekomst Verkenning de moeite waard maken. De verschillende kenmerken spelen een rol in de gezondheidssituatie van de Zeeuwen (tekstblok 2.1). Tekstblok 2.1: Introductie van Zeeland. De GGD-regio Zeeland (de regio voor deze VTV) beslaat hetzelfde gebied als de provincie Zeeland. De oppervlakte is 2.934 vierkante kilometer en bijna 40% daarvan is water. Zeeland kent dertien gemeenten en ongeveer 127 steden, dorpen of woonkernen. De dertien gemeenten zijn onder te verdelen in drie regio’s: Oosterschelderegio, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen (zie de kaart op de omslag). De provincie is als een typische plattelandsprovincie dunbevolkt en vergrijsd. Jongvolwassenen trekken er weg. Er is ook relatief veel landbouw, groen, rust en ruimte. Tien van de dertien gemeenten behoren tot niet- of weinig stedelijk gebied (platteland); meer dan de helft van de bewoners woont in landelijk gebied (Steenbekkers et al., 2006, CBS-StatLine). Vanwege de eilandenstructuur is Zeeland verdeeld in min of meer op zichzelf staande deel-
gebieden, die via bruggen en dammen met elkaar verbonden zijn. Er zijn veelal tweebaanswegen. Door de komst van de Westerscheldetunnel in 2003 is het reizen van en naar Zeeuws-Vlaanderen deels gemakkelijker geworden. In West-ZeeuwsVlaanderen is de enige vorm van openbaar vervoer ‘naar de overkant’ het fiets-/voetveer. Deze infrastructuur zorgt ervoor dat Zeeuwen relatief veel tijd en geld kwijt zijn met reizen. Dit zorgt er ook voor dat verschillende deelgebieden voor allerlei voorzieningen op zichzelf zijn aangewezen. De leefbaarheid in de (kleine) kernen is een belangrijke kwestie voor de meeste gemeenten. Zeeland heeft naast rust en ruimte ook drie grote industriegebieden in de gemeenten Borsele, Vlissingen en Terneuzen. Na Rotterdam-Rijnmond bevindt zich in Zeeland het grootste aantal risicovolle objecten (zie paragraaf 4.2.4 over de invloed van de fysieke omgeving).
Zeeland: een dun bevolkt gebied Op 1 januari 2007 telde Zeeland 380.445 inwoners. Van de dertien gemeenten zijn Terneuzen, Middelburg en Vlissingen qua aantal inwoners de drie grootste gemeenten. Hier woont respectievelijk 14,5%, 12,4% en 11,8% van de bevolking. De kleinste gemeente is Noord-Beveland. Het is de enige gemeente met minder dan tienduizend inwoners. De bevolkingsdichtheid varieert van 84 in Noord-Beveland en 87 in Sluis tot 1.318 inwoners per vierkante kilometer in Vlissingen. Ter vergelijking: van heel Nederland is de bevolkingsdichtheid (op 1 januari 2007) 485 inwoners per vierkante kilometer (CBS-StatLine).
23
2
GEzondheid boven water in zeeland
Aantal inwoners per km2 34.132
7.267
25.155
21.950 47.267 45.023
84 - 87 87 - 171 171 - 220 220 - 394 394 - 1318
36.600 12.001 22.387
21.109
24.325 28.013 55.268
Figuur 2.1: Aantal inwoners en dichtheid van de bevolking per gemeente in de provincie Zeeland per 1 januari 2007 (Bron: CBS-StatLine).
Zeeland is de meest vergrijsde provincie van Nederland Op 1 januari 2007 had Zeeland met 17% het hoogste percentage 65-plussers van Nederland. Flevoland had met 9% het laagste percentage ouderen en het Nederlands gemiddelde lag op 14%. De vergrijzing in Zeeland komt enerzijds door het relatief lage aantal jongvolwassenen. Al in de jaren zestig en zeventig ontstond een uitstroom van jongeren uit de provincie. Anderzijds is Zeeland een populaire woonlocatie voor vooral jongere ouderen (Fokkema, 2003; Beer & Verweij, 2007). In de bevolkingspiramide van Zeeland (figuur 2.2) is de afname van het aantal twintig- tot dertigjarigen goed te zien. In figuur 2.3 komt dit ook naar voren in de vergelijking met heel Nederland. Ook is te zien dat de provincie meer vijftigplussers heeft. Van de bevolking van Zeeland is 8,3% 75 jaar of ouder. Dit is hoog in vergelijking met het landelijke percentage (6,6%). Grote verschillen tussen regio’s en gemeenten naar bevolkingsopbouw De uitstroom van jongvolwassenen in de Zeeuwse regio’s is het grootst in ZeeuwsVlaanderen. In Walcheren is van deze uitstroom geen sprake. Dit kan mogelijk deels verklaard worden door de aanwezigheid van de Hogeschool Zeeland en de Roosevelt Academy, die er voor zorgen dat studenten behouden én van buitenaf aangetrokken worden. Wat opvalt bij de Oosterschelderegio, is het hogere geboortecijfer. Verschillen in bevolkingsopbouw van gebieden worden ook wel uitgedrukt in demografische druk, de optelsom van groene druk en grijze druk (tekstblok 2.2). Het gaat bij deze gegevens om de verhouding tussen het aantal jeugdigen van 0 tot en met 19 jaar en/of ouderen vanaf 65 jaar en het aantal 20- tot en met 64-jarigen. De groene druk in Zeeland is op 1 januari 2007 40% en de grijze druk 29%. Daarmee komt de totale demografische druk op 69%. Dit is iets hoger dan de demografische
24
kenmerken van de zeeuwse bevolking
2
mannen
leeftijd 95+ 90-94 85-89 80-84 75-79 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 8
6
vrouwen
4
2
0 percentage
2
4
6
8
Figuur 2.2: Bevolkingsopbouw in de provincie Zeeland op 1 januari 2007 (Bron: CBS-StatLine).
percentage
9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
0
10
Zeeland
20
30
Nederland
40
50
60
70
80
90
leeftijd (jaren)
Figuur 2.3: Procentueel aandeel van de bevolking per leeftijdsklasse: Zeeland en Nederland (Bron: CBS-StatLine).
druk landelijk (67%). Er zijn grote verschillen tussen de afzonderlijke gemeenten. Zo heeft Sluis het hoogste percentage 65-plussers (21%) en een grijze druk van 36%. Reimerswaal kent de hoogste groene druk (51%) en heeft met 29% ook het hoogste percentage inwoners van 0 tot 19 jaar (tabel 2.1).
25
2
GEzondheid boven water in zeeland
Bevolkingsprognose: (nog) meer ouderen en afname van de beroepsbevolking De bevolkingsprognose van de provincie Zeeland wijst uit dat de bevolkingsomvang van Zeeland tot 2025 redelijk stabiel blijft. Na dit jaar zal een structurele daling plaatsvinden van het aantal inwoners. De omvangschattingen lopen voor de verschillende gemeenten behoorlijk uiteen. Zo zullen in de Oosterschelderegio Tholen, Kapelle, Reimerswaal en Borsele vanwege een geboorteoverschot blijven groeien. Ook van Middelburg, Goes en Noord-Beveland neemt het aantal inwoners toe, vooral als gevolg van een positief migratiesaldo (meer nieuwe inwoners van buitenaf dan vertrekkende). In Zeeuws-Vlaanderen daarentegen zet de krimp in Sluis en Terneuzen fors door. Belangrijkste oorzaak hiervan is het sterfteoverschot. Ook Vlissingen en Veere nemen als gevolg daarvan in omvang af. De bevolkingsomvang van Schouwen-Duiveland en Hulst blijft naar verwachting vrij stabiel. Niet alleen de omvang, maar vooral ook de samenstelling van de Zeeuwse bevolking ondergaat de komende decennia grote veranderingen. Zo zal het percentage inwoners van 65 jaar en ouder blijven stijgen van 17% in 2007 tot 23% in 2020. Het aantal basisschoolleerlingen daalt tot aan 2023 met 18%. De potentiële beroepsbevolking neemt af of stabiliseert tussen 2010 en 2020. Dit verschilt per gemeente (Provincie Zeeland, 2008). De bevolkingsprognose van het CBS uit juli 2008 wijkt af van die van de Provincie Zeeland. Het CBS voorspelt een bevolkingsgroei in Zeeland tot het jaar 2025 van 3,5%. Het verschil tussen beide prognoses kan worden toegeschreven aan een naar boven bijgestelde levensverwachting in de berekeningen van het CBS. Wanneer minder mensen overlijden pakt het totale aantal inwoners van de provincie per saldo hoger uit (Interview PZC, 2008; zie hoofdstuk 7 voor de toekomstverkenning van de volksgezondheid op basis van de prognoses). Relatief veel westerse allochtonen in Zeeland en weinig niet-westerse allochtonen Op 1 januari 2007 was 10% van de Zeeuwse bevolking van westers allochtone afkomst, dit is iets hoger dan het landelijk gemiddelde. Van de inwoners is 5% van niet-westers allochtone afkomst, wat onder het landelijk gemiddelde ligt. Vooral Zeeuws-Vlaanderen heeft grote aantallen westerse allochtonen: in Hulst, Sluis en Terneuzen gaat het om respectievelijk 21, 20 en 16% van de bevolking. Dit zijn veelal Belgen. Vlissingen heeft het grootste percentage niet-westerse allochtonen (10%), dat vergelijkbaar is met het landelijke (11%). In vergelijking met Nederland zijn Turken en Antillianen evenredig vertegenwoordigd in Terneuzen, Marokkanen in Vlissingen en Surinamers in Goes (CBS-StatLine). Het aantal Polen in Zeeland is de laatste jaren sterk toegenomen (Provincie Zeeland, 2008). Er is geen eenduidige relatie tussen etniciteit en gezondheid. Sommige gezondheidsproblemen komen vaker voor bij allochtonen en andere minder vaak (zie paragraaf 4.2.3, sociale omgeving).
26
kenmerken van de zeeuwse bevolking
2
20-29 jaar (%)
65+ (%)
Groene druk (%)
Grijze druk (%)
Westerse allochtonen (%)
22.385 36.595 12.000 7.265
27 23 27 20
10 10 9 8
14 18 15 19
46 39 47 33
24 30 25 32
6 7 5 7
2 6 2 2
21.110 34.115
29 22
12 9
15 19
51 38
26 33
6 6
3 2
25.140 28.005 24.325 55.280 47.260 21.940 45.025 158.610
28 22 20 23 24 24 22 25
11 8 8 9 11 8 13 10
14 18 21 18 16 18 17 17
48 36 34 38 41 43 35 43
24 30 36 31 27 35 28 28
4 21 20 16 9 6 12 6
3 2 2 6 7 2 10 3
114.225 107.610
23 22
11 8
17 19
39 37
29 32
10 18
7 4
380.445 16.357.990
24 24
10 12
17 14
40 42
29 25
10 9
5 11
Niet-westerse allochtonen (%)
0-19 jaar (%)
Borsele Goes Kapelle NoordBeveland Reimerswaal SchouwenDuiveland Tholen Hulst Sluis Terneuzen Middelburg Veere Vlissingen Oosterschelde-regio Walcheren ZeeuwsVlaanderen Zeeland Nederland
Aantal Inwoners*
Tabel 2.1: Demografische kenmerken op 1 januari 2007 naar gemeente, regio en provincie in vergelijking tot heel Nederland (Bron: CBS-StatLine; GGD Gezondheidsatlas Zeeland).
* aantallen afgerond op 5-tallen.
2.2 Sociaaleconomische status Weinig variatie binnen Zeeland in sociaaleconomische status van inwoners Naast de in paragraaf 2.1 genoemde (biologische) verschillen in bevolkingsopbouw bestaan hierin ook verschillen voor opleiding, beroep of inkomen. Dit wordt ook wel maatschappelijke ongelijkheid, gelaagdheid of sociale stratificatie genoemd. De positie van mensen in de sociale stratificatie wordt sociaaleconomische status (SES) genoemd. In figuur 2.4 is de geografische spreiding van de sociaaleconomische status in Zeeland weergegeven per viercijferig postcodegebied. De SES-score is berekend door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) (Knol, 1998). Het SCP gebruikt hiervoor vier variabelen: gemiddeld inkomen, het percentage huishoudens met een laag inkomen, het percentage inwoners zonder betaalde baan en het percentage huishoudens met gemiddeld een lage opleiding. Wat opvalt is dat in Zeeland weinig variatie bestaat in sociaaleconomische status. De SES-score is voornamelijk gemiddeld en middenlaag. In vergelijking met heel Neder-
27
2
GEzondheid boven water in zeeland
land is die variatie relatief gering. Alleen in Vlissingen en Middelburg komt een aantal postcodegebieden voor met een zeer lage sociaaleconomische status. Zeer hoge SESscores voor de postcodegebieden komen verspreid over de provincie wel voor, maar eveneens in beperkte mate. De verschillen in sociaaleconomische status zijn van belang omdat er een relatie is met de gezondheidstoestand en met determinanten van gezondheid (zie ook hoofdstuk 3 en 4). Grote verschillen in percentage achterstandsleerlingen naar gemeente Achterstandsleerlingen zijn leerlingen die een ‘gewicht’ toegekend krijgen omdat ze ouders hebben met een laag opleidingsniveau en (voor allochtonen) een laag beroepsniveau. De scholen van deze leerlingen ontvangen extra personele en materiële ondersteuning vanwege het uitgangspunt dat leerlingen met een gewicht een groter risico lopen op achterstanden en dat er meer voorzieningen nodig zijn om die achterstand te voorkomen. Aan 18% van de leerlingen in het basisonderwijs in Zeeland werd in 2006 een leerlinggewicht toegekend. Dit is iets minder dan het landelijk gemiddelde van bijna 21%. In Vlissingen is het percentage achterstandsleerlingen met bijna 28% het hoogste van Zeeland. Dit is hoger dan het Nederlandse cijfer. Ook in Tholen (26%) en Reimerswaal (24%) bevinden zich relatief veel achterstandsleerlingen.
Statusscore zeer laag laag midden-laag gemiddeld midden-hoog hoog zeer hoog onbekend
Figuur 2.4: Sociaaleconomische status per viercijferig postcodegebied in Zeeland in 2006 (Bron: SCP, Wegener). De gemeentenamen zijn te vinden op de binnenkant van de kaft.
28
kenmerken van de zeeuwse bevolking
2
Armoede in Zeeland ongelijk verdeeld Ongeveer 6% van de Zeeuwse huishoudens (die van Terneuzen daargelaten) ontving op 1 januari 2006 een inkomen dat onder de 105% van het sociaal minimum lag. Het betreft hier ruim 8.000 huishoudens. Dit percentage ligt duidelijk lager dan het landelijk gemiddelde van 9,3%. De cijfers van Terneuzen maken geen onderdeel uit van de berekeningen. Vermoedelijk is het Zeeuwse percentage iets hoger en het verschil met Nederland kleiner, wanneer de Terneuzense situatie wordt meegenomen. Naar schatting ontvangen ruim 5.000 huishoudens al langer dan drie jaar een minimuminkomen. In Zeeland leven ongeveer 19.000 personen in een minimumhuishouden. Ongeveer 2.500 Zeeuwse kinderen onder de achttien jaar maken deel uit van een langdurig minimumhuishouden. Onder (langdurige) minima zijn relatief veel alleenstaanden, eenoudergezinnen, westerse allochtonen en heel veel niet-westerse allochtonen. Meerpersoonshuishoudens (met of zonder kinderen) zijn ondervertegenwoordigd. Van de 12 onderzochte gemeenten telt Vlissingen het hoogste percentage minimumhuishoudens (10%), gevolgd door Middelburg met 8% en Goes met 6%. Het laagste percentage minima is woonachtig in Kapelle (2%) (Scoop, 2008). Vlissingen kent het hoogste percentage kinderen van 0 tot en met 17 jaar in een uitkeringsgezin (10,4%). Middelburg volgt met 6,6%, en Terneuzen met 6,3%. Het landelijk gemiddelde is 6,8% (Verwey-Jonker Instituut, 2008). Relatief meer middelbaar opgeleiden in Zeeland Ten opzichte van heel Nederland heeft Zeeland een laag opgeleide beroepsbevolking. Het percentage inwoners met een hbo- of wo-diploma lag in 2005 en 2006 11% lager dan gemiddeld in heel Nederland (20 versus 31%). Ruim 53% van de Zeeuwse beroepsbevolking heeft een havo-, vwo of mbo-diploma en dit is 9% hoger in vergelijking met het hele land (RPA Zeeland, 2007). In 2004 volgde ongeveer 63% van de Zeeuwse jongeren in Zeeland leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) of voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en 37% volgde een havo/vwo-opleiding. Vooral in Tholen is het percentage jongeren dat op het vmbo zit hoog (Scoop, 2006; PGO 2007). Huishoudsamenstelling: iets minder éénoudergezinnen en éénpersoonshuishoudens Op 1 januari 2007 waren er in Zeeland 164.795 huishoudens, waarvan 32% bestond uit alleenstaanden. Het percentage meerpersoonshuishoudens (inclusief éénouderhuishoudens) mét kinderen bedroeg in Zeeland 34%, evenals het aantal meerpersoonshuishoudens zonder kinderen. Van het totaal aan particuliere huishoudens was 5,4% een éénoudergezin en dat is 1% minder dan landelijk. De meeste éénoudergezinnen zijn te vinden in Vlissingen, Middelburg en Terneuzen. Het aandeel éenpersoonshuishoudens in Zeeland is lager dan landelijk (35%) en het aandeel meerpersoonshuishoudens zonder kinderen hoger dan in heel Nederland (30%). De gezinssamenstelling kan invloed hebben op de gezondheid.
29
2
GEzondheid boven water in zeeland
2.3 Kerk en religie Meer geloven op één kussen In de periode 2000-2002 hing 60% van de Nederlandse bevolking een religie aan. In 1971 bedroeg dit nog 75%. In Zeeland was Nederlands hervormd de meest voorkomende kerkelijke gezindte in 2004. Bijna een kwart van de bevolking rekent zich hiertoe. In Zeeuws-Vlaanderen rekende 45% zich tot de rooms-katholieke bevolkingsgroep en 22% noemde zich Nederlands hervormd of gereformeerd. Boven de Westerschelde was het omgekeerde het geval: 12% noemde zich rooms-katholiek en 41% protestants (Scoop, 2006; Kostalova, 2008). De gemeente Hulst valt op als overwegend katholiek (73%). Katholieken zijn ook goed vertegenwoordigd in Sluis (39%), Terneuzen (31%) en Borsele (29%). De meeste protestanten (Nederlands hervormd en gereformeerd) wonen in Reimerswaal (67%), Tholen (61%), Veere (56%) en Kapelle (55%). Middelburg en Vlissingen vallen op vanwege hun percentages inwoners zonder geloofsovertuiging (respectievelijk 46 en 53%). Zeeland is een onderdeel van de Bible Belt of bijbelgordel. Dit is een strook van Nederland die zich uitstrekt van Zeeland, via de Veluwe naar het noorden, waar relatief veel mensen wonen met een streng gereformeerde/protestantse levensovertuiging. Hun politieke voorkeur is overwegend SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij). Afgaande op het percentage SGP-stemmers bij de parlementsverkiezingen in 2006 wonen de meeste strenggelovigen in Reimerswaal (27%) en Tholen (21%), gevolgd door Borsele (13%), Veere (12%) en Kapelle (10%) (Zwakhals & Giesbers, 2006a) (zie figuur 4.3 in paragraaf 4.2.3). Religie is een onderdeel van de sociale omgeving en kan van invloed zijn op de leefstijl en de gezondheid van inwoners.
2.4 Toerisme Toerisme in Zeeland: verdubbeling van de bevolking in badplaatsen in het hoogseizoen Ongeveer 1,66 miljoen mensen brachten in 2007 hun vakantie in Zeeland door (tabel 2.2). Het precieze aantal toeristen per locatie is niet te achterhalen, maar de cijfers doen vermoeden dat de bevolking in populaire badplaatsen op zijn minst verdubbelt in het hoogseizoen. Tabel 2.2: Het aantal Nederlandse, buitenlandse en vaste gasten in Zeeland in 2007 (Bron: Kenniscentrum Toerisme en Recreatie, 2008).
Nederlandse gasten Vaste gasten* Buitenlandse gasten * zie tekstblok 2.2
30
Aantal gasten
Aantal vakanties*
Aantal overnachtingen
912.000
1.000.000
8.055.000
50.000
309.000
702.300
3.529.300
kenmerken van de zeeuwse bevolking
2
De gemeente Sluis heeft bijvoorbeeld op basis van het aantal gebruikte parkeerplaatsen berekend dat ze jaarlijks zo’n vijf miljoen dagjesmensen ontvangt, waardoor in drukke tijden een verdriedubbeling van de bevolking plaatsvindt (Gemeente Sluis, mondelinge mededeling). Op Schouwen-Duiveland vonden in 2007 de meeste vakanties plaats (467.000), met 2,7 miljoen overnachtingen. In Zeeuws-Vlaanderen vonden de minste vakanties plaats (204.000), met 1,3 miljoen overnachtingen. De regio’s Walcheren en de Bevelanden/ Tholen zaten daar tussenin. De Noordzeebadplaatsen werden het drukst bezocht. Zeeland stond in 2007 op de zevende plaats van ‘provincies met de meeste toeristische accommodaties’ en op de vierde plaats wat het absolute aantal slaapplaatsen betreft. Gedurende dit jaar waren er ruim 14.000 personen werkzaam in de toeristisch-recreatieve sector. Dit is 8% van de totale werkgelegenheid (Kenniscentrum Toerisme en Recreatie, 2008). Gerekend per 10.000 inwoners heeft Zeeland verreweg de meeste toeristische accommodaties en overnachtingen van alle provincies. Tekstblok 2.2: Begrippen verklaard. Demografie
Demografie (letterlijk: de beschrijving van de bevolking) omvat de studie naar (ontwikkelingen in) de omvang en samenstelling van de bevolking (www.nidi.nl, 2008). De gezondheid van de bevolking hangt onder meer samen met demografische factoren. Voorbeeld: in een gebied met relatief veel ouderen zijn meer chronische gezondheidsproblemen te verwachten.
Groene druk
De groene druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 0 tot en met 19 jaar en de personen in de zogenaamde ‘productieve leeftijdsgroep’ van 20 tot en met 64 jaar. De groene druk is een maat voor de ontgroening.
Grijze druk
De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 65 jaar of ouder en de personen in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar. De grijze druk is een maat voor de vergrijzing.
Demografische druk
De som van het aantal personen van 0 tot 20 jaar en 65 jaar of ouder in verhouding tot de personen van 20 tot en met 64 jaar. De demografische druk is de som van de ‘groene druk’ en de ‘grijze druk’. De demografische druk wordt ook wel de afhankelijkheidsgraad genoemd: de verhouding tussen het niet economisch productieve deel van de bevolking en dat deel dat wel (potentieel) economisch actief is.
Allochtonen
Allochtoon is volgens de definitie van het CBS een persoon van wie tenminste één ouder in het buitenland geboren is. Er wordt in deze regionale VTV geen onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland geboren zijn (eerste generatie in Nederland) en personen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie). Wel wordt onderscheid gemaakt naar herkomstgroepering: westers en niet-westers. Deze indeling is ingegeven door de grote verschillen in sociaal-economische en culturele situatie tussen deze groepen. Tot de niet-westerse allochtonen behoren de mensen met als herkomstgroepering de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. Westerse allochtonen vinden hun herkomst in Europese landen (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië of in Japan en Indonesië.
Particuliere huishoudens
Een verzameling van een of meer personen die een woonruimte bewoont en zichzelf daar particulier, dat wil zeggen niet-bedrijfsmatig, voorziet in de dagelijkse levensbehoeften. Het gaat hier dus niet om institutionele huishoudens zoals verpleeghuizen, revalidatiecentra en dergelijke.
Vakanties
Een verblijf buiten de eigen woning voor ontspanning of plezier, met tenminste één overnachting.
Vaste gasten
(Nederlandse) gasten met een eigen accommo-
31
2
GEzondheid boven water in zeeland
datie in Zeeland zoals een tweede woning of een vaste standplaats voor de (sta)caravan.
Maat van stedelijkheid en platteland
Het platteland kan worden gedefinieerd aan de hand van de zogenoemde gemiddelde omgevingsadressendichtheid van een gebied. Het CBS bepaalt de graad van stedelijkheid aan de hand van het aantal adressen in een straal van één kilometer rondom een adres. De gemiddelde dichtheid van adressen wordt per km2 berekend, wat resulteert in de omgevingsadressendichtheid. Deze maat zegt iets over de concentratie van menselijke activiteiten in de dagelijkse leefomgeving, door de aanwezigheid van adressen waar
32
wordt gewoond, gewerkt en gewinkeld. Het CBS onderscheidt vijf klassen van stedelijkheid: 1 zeer sterk stedelijk (meer dan 2.500 adressen per km²); 2 sterk stedelijk (1.500-2.500 adressen per km²); 3 matig stedelijk (1.000-1.500 adressen per km²); 4 weinig stedelijk (500-1.000 adressen per km2); 5 niet-stedelijk (minder dan 500 adressen per km²). De klassen niet- en weinig-stedelijk worden hier tot het platteland gerekend. (Bron: CBS-Begrippen, 2008; Steenbekkers et al., 2006; Huisman & Heering, 2001)
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
3 Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland? Gezondheid in Zeeland beter dan Nederlands gemiddelde Op verschillende aspecten van gezondheid doet Zeeland het beter dan Nederland. De levensverwachting voor mannen en vrouwen in Zeeland is één jaar meer dan gemiddeld in Nederland. Qua sterfte scoort Zeeland op bijna alle doodsoorzaken gunstiger. Vergeleken met de andere GGD-regio’s is de gezondheid in de regio Zeeland bovengemiddeld. Zo stond in 2005 GGD Zeeland op de vijfde plaats in de rangorde voor levensverwachting van de 39 GGD-regio’s en op de achtste plaats voor de totale gezondheidsscore. Hart- en vaatziekten en psychische stoornissen zijn de belangrijkste gezondheidsproblemen Het ziektepatroon in Zeeland wijkt niet veel af van het Nederlandse. De top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in Nederland (en ook in Zeeland) wordt aangevoerd door: coronaire hartziekten, angststoornissen, beroertes, depressies en COPD. Coronaire hartziekten, beroertes en COPD leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies van kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies zorgen voor veel verlies van kwaliteit van leven. Ook diabetes, longkanker, artrose en dementie komen in de top tien voor. Bij mannen komt in de top tien daarnaast ook letsel door ongevallen (zowel in het verkeer als privé) voor en bij vrouwen borstkanker. Artrose, rug-, nek- en schouderklachten bij volwassenen en ouderen en astma, eczeem en allergie bij jongeren in top zelfgerapporteerde aandoeningen Astma/bronchitis staan hoog in de top van zelfgerapporteerde aandoeningen door 14- en 15-jarigen. Opvallend zijn de hoge percentages jongeren waarbij allergie is vastgesteld. Migraine, artrose, aandoeningen van nek, rug en schouder en hoge bloeddruk worden door de volwassenen in de Oosterschelde zelf het meest genoemd. Door de ouderen in Zeeland wordt – naast de bovengenoemde ziekten – ook diabetes frequent genoemd. Een kwart van de Zeeuwse 75-plussers voelt zich psychisch ongezond In 2004-2007 had 10,0% van de Nederlanders van twaalf jaar en ouder psychische klachten. Zeeland wijkt met 9,8% niet significant af van het Nederlandse gemiddelde. Net zoals in Nederland rapporteerden in Zeeland meer vrouwen dan mannen psychische problemen (2005-2007). Vooral Zeeuwse ouderen voelen zich psychisch ongezond, ongeveer 25% van de 75-plussers. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de Nederlandse cijfers. Naast de psychische problematiek is ook eenzaamheid onder ouderen in Zeeland een omvangrijk probleem. Omvang problematiek huiselijk geweld in Zeeland vergelijkbaar met de Nederlandse De omvang van de problematiek rondom huiselijk geweld is in Zeeland vergelijkbaar met Nederland. Twee procent van de 19- t/m 64-jarigen in de Oosterschel-
33
3
GEzondheid boven water in zeeland
deregio is het afgelopen jaar slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Van de Zeeuwse 65-plussers is 0,3% het afgelopen jaar slachtoffer geweest van huiselijk geweld en is 3% ooit in hun leven slachtoffer geweest. Het aantal gemelde mishandelde kinderen in Nederland in 2006 was 0,58%. Ten opzichte van voorgaande jaren is er sprake van een forse stijging (0,44% in 2005), maar dit hoeft niet per se een slecht teken te zijn. De stijging van het aantal gemelde mishandelde kinderen kan ook duiden op een grotere bekendheid van de meldpunten. De provincie Zeeland neemt met 0,61% een zevende plaats in op de rangordelijst van alle provincies in Nederland. Ook in Zeeland bestaan sociaaleconomische gezondheidsverschillen Mensen met een lage sociaaleconomische status hebben een kortere levensverwachting en een slechtere gezondheid dan mensen uit de hogere sociaaleconomische lagen van de bevolking. Nederland verschilt daarin niet met andere landen. Zo leven in Nederland laagopgeleiden gemiddeld vier jaar korter dan hoogopgeleiden. Ook in Zeeland bestaan deze sociaaleconomische gezondheidsverschillen.
Wat is gezondheid? Om lokaal en regionaal gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen is kennis van de gezondheidstoestand in de regio essentieel. Het gaat dan om antwoorden op vragen als: hoe lang leven we en hoe lang leven we in goede gezondheid? Wat zijn de ziekten en aandoeningen met de grootste impact? Komen er in Zeeland bepaalde ziekten en aandoeningen meer voor dan in andere Nederlandse regio’s en zijn er in Zeeland nog verschillen tussen gemeenten? In dit hoofdstuk wordt de gezondheid van de bevolking in Zeeland aan de hand van een aantal indicatoren beschreven. In paragraaf 1.2 is het VTV-model beschreven, dat de onderlinge samenhang tussen de verschillende indicatoren weergeeft. De levensverwachting en de gezonde levensverwachting zijn twee algemene maten die iets zeggen over onze gezondheid. De gezonde levensverwachting geeft aan welk deel van de levensverwachting in goede gezondheid wordt doorgebracht (paragraaf 3.1). Cijfers over sterfte (paragraaf 3.1), fysieke gezondheid en letsels (paragraaf 3.2), psychische gezondheid (paragraaf 3.3) en sociale gezondheid (paragraaf 3.4) geven inzicht in welke ziekten en aandoeningen verantwoordelijk zijn voor de jaren die niet in gezondheid worden doorgebracht. In paragraaf 3.5 over kwaliteit van leven en ziektelast wordt informatie over de belangrijkste ziekten in Nederland, op basis van totale ziektelastberekeningen gepresenteerd. In deze paragraaf worden cijfers over ziekte, kwaliteit van leven en sterfte in één maat gecombineerd. Er wordt afgesloten met informatie over historische trends in ziekten en aandoeningen (paragraaf 3.6). De situatie in Zeeland wordt hierin beschreven en vergeleken met Nederland. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Broninformatie en aanvullende informatie over de gezondheid is te vinden in de GGD Gezondheidsatlas (www.ggdgezondheidsatlas.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
34
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Tekstblok 3.1: Overzicht van gehanteerde gezondheidsmaten. Wat is levensverwachting?
De levensverwachting voor personen die in een bepaald jaar geboren zijn, is het aantal jaren dat zij kunnen verwachten te leven op basis van de sterftekansen in dat jaar en onder de aanname dat de sterftekansen gelijk zullen blijven
Wat is gezonde levensverwachting?
De gezonde levensverwachting is het aantal levensjaren dat iemand kan verwachten in goede gezondheid door te brengen. De lengte en kwaliteit van het leven worden hierin gecombineerd. De kwaliteit van het leven wordt weergegeven met drie gezondheidsindicatoren die ieder een bepaald type gezonde levensverwachting opleveren: • levensverwachting in goed ervaren gezondheid; • levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen; • levensverwachting in goede geestelijke gezondheid. Voor de levensverwachting in goed ervaren gezondheid is het aantal ‘gezonde’ jaren bepaald op basis van het percentage personen dat op de vraag naar de ervaren gezondheid de antwoorden ‘goed’ of ‘zeer goed’ gaf. ‘Ongezond’ zijn degenen die ‘gaat wel’, ‘soms goed en soms slecht’ of ‘slecht’ hebben geantwoord. Hierbij krijgt ‘gaat wel’ het label lichte ongezondheid; ‘soms goed en soms slecht’ matige ongezondheid en ‘slecht’ ernstige ongezondheid. Voor de berekening van de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen zijn gegevens gebruikt over langdurige lichamelijke beperkingen in tien activiteiten op het terrein van horen, zien, mobiliteit en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Personen zijn geclassificeerd als ‘beperkt’ wanneer zij aangaven één of meer van deze activiteiten niet of met veel moeite te kunnen uitvoeren. Voor de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid is gebruik gemaakt van de Affect Balance Scale. Deze bestaat uit vijf items over negatieve gevoelens (eenzaam, rusteloos, verveeld, depressief, van streek). Het aantal ‘ongezonde’ jaren is bepaald op basis van het percentage personen dat vaak of erg vaak last had van een of meer van deze vijf gevoelens.
Wat is kwaliteit van leven?
Kwaliteit van leven kan ook worden uitgedrukt in een getal. Het is dan een samenvattende maat
voor het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en hoe personen dit waarderen (een subjectieve evaluatie daarvan). Vaak wordt kwaliteit van leven gemeten met behulp van de SF-12 vragenlijst (Short-Format-12). De SF-12 is een internationale set van twaalf vragen die een score berekent voor zowel de fysieke als de mentale gezondheid. Het CBS maakt in de landelijke gezondheidsenquête (POLS) gebruik van de SF-12 en beschikt over Nederlandse gemiddelden. Ook de GGD Zeeland hanteert de SF-12.
Wat is prevalentie?
De prevalentie is het aantal personen dat een bepaalde ziekte heeft op een bepaald moment (puntprevalentie) of in een bepaalde periode heeft gehad (bijvoorbeeld jaarprevalentie).
Wat is incidentie?
De incidentie geeft het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte weer in een bepaalde periode.
Wat is ziektelast en wat is een DALY?
De ziektelast is de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten. De ziektelast wordt uitgedrukt in DALY’s (Disability Adjusted Life-Years). Het concept is ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De DALY is opgebouwd uit informatie over sterfte, ziektespecifieke gegevens (incidentie en prevalentie) en kwaliteit van leven. Het totale verlies aan gezondheid kan hierdoor toegeschreven worden aan specifieke ziekten. Het gaat bij de berekening van ziektelast vooral om de gevolgen van ziekten die dicht bij de patiënt zelf blijven (pijn, beperkingen, geestelijke gesteldheid). Bij de DALY-berekening wordt nauwelijks meegenomen in hoeverre ziekten de deelname aan het maatschappelijk leven beperken, of wat de invloed is van bepaalde ziekten op de omgeving van de patiënt (partner, kinderen, samenleving).
Wat is psychisch ongezond?
Het meten van geestelijke gezondheid van de algemene bevolking gebeurt in Nederland voornamelijk met de RAND Mental Health Inventory (MHI). Bij afname van de MHI worden zowel positieve als negatieve vragen gesteld. In het Nederlands is alleen de versie met vijf vragen beschikbaar (MHI-5). Deze bestaat uit de volgende vragen: Voelde u zich erg zenuwachtig? Zat u zo erg in de put dat niets u kon opvrolijken? Voelde u
35
3
GEzondheid boven water in zeeland
zich kalm en rustig? Voelde u zich neerslachtig en somber? Voelde u zich gelukkig? Vanaf 2001 wordt de MHI-5 meegenomen in de landelijke gezondheidsenquête (POLS) van het CBS. Ook in de gezondheidsenquêtes onder ouderen en
volwassenen van GGD Zeeland wordt dit instrument meegenomen. Psychische stoornissen worden niet opgespoord met dit instrument. (Bron: Van Bon-Martens et al., 2006a)
3.1 Levensverwachting en sterfte Levensverwachting Zeeland hoger dan Nederland De gemiddelde levensverwachting in Nederland voor de periode 2001-2004 is 78,8 jaar, voor Zeeland is dat 79,7 jaar. Ter illustratie: de levensverwachting per GGD-regio varieert van 77,2 jaar tot 80,3 jaar (figuur 3.1). Uitgesplitst naar mannen en vrouwen is de levensverwachting in Zeeland 77,3 jaar voor mannen en 82,1 jaar voor vrouwen (gemiddeld over de periode 2001-2004). Dat is voor mannen en vrouwen één jaar meer dan gemiddeld in Nederland (tabel 3.1). Tabel 3.1: Levensverwachting, levensverwachting in goed ervaren gezondheid, zonder lichamelijke beperkingen en in goede geestelijke gezondheid in Zeeland en in Nederland over de periode 2001-2004. Gecorrigeerd voor leeftijd (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, TNO Kwaliteit van Leven). Zeeland Levensverwachting (in jaren)
Nederland
Mannen
Vrouwen
Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
Totaal
77,3
82,1
79,7
76,3
81,1
78,8
In goed ervaren gezondheid
63,1
61,8
62,4
62,2
61,7
62,0
Zonder lichamelijke beperkingen
71,2
70,1
70,5
69,0
68,3
68,7
In goede geestelijke gezondheid
70,8
69,7
70,0
68,9
67,1
68,1
In tabel 3.2 staat de levensverwachting per gemeente over de periode 1999-2003. In meer dan de helft van de Zeeuwse gemeenten is de levensverwachting hoger dan gemiddeld in Nederland. Gezonde levensverwachting voor mannen in Zeeland hoger dan Nederland Als er naar de gezonde levensverwachting wordt gekeken is er een aantal verschillen tussen Zeeland en Nederland zichtbaar. De levensverwachting in goed ervaren gezondheid is voor mannen in Zeeland hoger en voor vrouwen vrijwel gelijk aan het Nederlands gemiddelde (tabel 3.1). De levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen en de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid zijn in Zeeland duidelijk beter dan gemiddeld in Nederland (zie tekstblok 3.1 voor definities). Uit de cijfers blijkt dat vrouwen weliswaar een langere levensverwachting hebben dan mannen, maar dat mannen in Zeeland langer leven in goed ervaren gezondheid dan vrouwen. Het aantal jaren dat vrouwen langer leven wordt volledig doorgebracht in
36
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Jaren 77,0 - 78,0 78,0 - 78,5 78,5 - 79,0 79,0 - 79,5 79,5 - 80,5
Figuur 3.1: Levensverwachting per GGD-regio in de periode 2001-2004 (Bron: www.zorgatlas.nl).
minder goed ervaren gezondheid, met lichamelijke beperkingen of in minder goede geestelijke gezondheid (tabel 3.1). Tabel 3.2: Levensverwachting per gemeente in Zeeland over de periode 1999-2003. Gecorrigeerd voor leeftijd (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek). Gemeente
Levensverwachting mannen (in jaren)
Levensverwachting vrouwen (in jaren)
76,8-79,9*
81,7-85,4*
Goes
74,8-76,8
79,7-81,7
Hulst
74,8-76,8
79,7-81,7
Borsele
Kapelle
76,8-79,9*
**
74,8-76,8
79,7-81,7
Noord-Beveland
76,8-79,9*
81,7-85,4*
Reimerswaal
76,8-79,9*
81,7-85,4
Schouwen-Duiveland
76,8-79,9*
81,7-85,4*
74,8-76,8
81,7-85,4*
Middelburg
Sluis Terneuzen
76,8-79,9*
81,7-85,4*
Tholen
74,8-76,8
81,7-85,4*
Veere
76,8-79,9*
79,7-81,7
Vlissingen
76,8-79,9*
81,7-85,4*
* Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05). ** Door grote jaarlijkse fluctuaties binnen de periode 1999-2003 is de levensverwachting over deze periode niet betrouwbaar te schatten.
37
3
GEzondheid boven water in zeeland
De levensverwachting neemt nog steeds toe De levensverwachting in Zeeland is in de periode 2001-2004 ten opzichte van de periode 1995-1999 voor mannen met 1,1 jaar en voor vrouwen met 0,3 jaar gestegen (tabel 3.3). Een soortgelijke stijging werd ook voor Nederland gezien (respectievelijk 1,3 en 0,6 jaar). Voor mannen in Zeeland is de levensverwachting in goed ervaren gezondheid en de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen in deze periode toegenomen. Voor vrouwen in Zeeland is de levensverwachting in goed ervaren gezondheid afgenomen en zonder lichamelijke beperkingen toegenomen. Voor levensverwachting in goede geestelijke gezondheid zijn geen trendgegevens beschikbaar. Tabel 3.3: Verandering in levensverwachting, levensverwachting in goed ervaren gezondheid en levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen in Zeeland over de periode 1995-2004 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek en TNO Kwaliteit van Leven). 1995-1999 Levensverwachting (in jaren)
Mannen
2001-2004 Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Totaal
76,2
81,8
77,3
82,1
In goed ervaren gezondheid
62,2
62,2
63,1
61,8
Zonder lichamelijke beperkingen
68,4
67,7
71,2
70,1
Sociaaleconomische verschillen in levensverwachting Laagopgeleide mannen en vrouwen in Nederland leven gemiddeld respectievelijk 4,9 en 2,6 jaar korter dan hoog opgeleiden. Dit zijn grote verschillen. Zo correspondeert de vijf jaar kortere levensverwachting van laag opgeleide mannen met de levensverwachting bij geboorte van ongeveer 30 jaar geleden (Hoeymans & Van der Lucht, 2006). Het gemiddelde verschil tussen hoog en laagopgeleide mannen en vrouwen in het aantal jaren dat in minder goede gezondheid wordt doorgebracht is maar liefst 15 jaar. Een groot deel van sociaaleconomische verschillen in levensverwachting bij geboorte bestaat nog steeds op oudere leeftijd. Er zijn dus niet alleen verschillen in sterfte onder de 65 jaar, maar ook op oudere leeftijd zijn er nog sterfteverschillen tussen sociaaleconomische groepen. De verschillen zijn echter het grootst op middelbare leeftijd en onder mannen. Sterfte Zeeland lager dan in Nederland In Zeeland overleden gemiddeld 3.000 personen per jaar in de periode 2001-2004. Dit is 80,1 per 10.000 personen per jaar. Dit is significant lager dan voor heel Nederland (86,8 per 10.000). Hierbij is rekening gehouden met verschil in leeftijdsopbouw en geslachtsverdeling. Ter vergelijking: de laagste sterfte vinden we in regio’s in het westen van Nederland (figuur 3.2). De GGD-regio Amstelland-De Meerlanden heeft met 76,0 sterfgevallen per 10.000 inwoners het laagste sterftecijfer. Oostelijk Zuid-Limburg heeft met afstand het hoogste sterftecijfer, namelijk 99,2 sterfgevallen per 10.000 inwoners per jaar.
38
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Jaarlijks aantal sterfgevallen per 10.000 inwoners 76,0 - 79,6 79,7 - 83,2 83,3 - 86,8 gemiddelde 86,9 - 90,9 91,0 - 95,0 95,1 - 99,2
Figuur 3.2: Totale jaarlijkse sterfte per 10.000 inwoners per GGD-regio in de periode 2001-2004, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht (Bron: www.zorgatlas.nl).
Hart- en vaatziekten en nieuwvormingen de belangrijkste doodsoorzaken Hart- en vaatziekten (33% van de totale sterfte) en nieuwvormingen (28% van de totale sterfte) zijn de belangrijkste groepen van doodsoorzaken in Zeeland (nieuwvormingen zijn kwaadaardige (kanker) en goedaardige tumoren). Ziekten van de ademhalingsorganen hebben met 8% eveneens een groot aandeel in de totale sterfte in Zeeland. De sterfte aan ziekten van het hart- en vaatstelsel ligt in Zeeland significant lager dan in Nederland, evenals de sterfte aan nieuwvormingen. Ook voor een aantal andere belangrijke specifieke doodsoorzaken geldt dat de sterfte in Zeeland voor de meeste aandoeningen significant lager is dan in Nederland (tabel 3.4 en bijlage 3.1). Alleen de sterfte aan maagkanker is in Zeeland significant hoger dan in Nederland (bijlage 3.1). Er is geen verklaring waarom maagkanker in Zeeland iets meer voorkomt dan in Nederland.
39
3
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 3.4: Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Nederland en in Zeeland over de periode 2001-2004 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door het RIVM). Zeeland
Nederland
Absolute sterfte mannen
Absolute sterfte vrouwen
Sterfte per 10.0001 totaal
Sterfte per 10.0001 totaal
Ziekten van hart en vaatstelsel
2.431
2.645
26,5**
28,9
Nieuwvormingen (kanker)
2.232
1.761
22,3**
23,6
Ziekten ademhalingsorganen
704
584
6,6**
8,3
Beroerte (CVA)
525
654
6,1**
7,2
Acuut hartinfarct
645
610
6,7
6,9
Longkanker
624
185
4,6**
5,5
Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (astma en COPD)
396
203
3,2**
3,9
Longontsteking (pneumonie)
230
279
2,6**
3,4
Diabetes mellitus
172
258
2,3*
2,5
Dikkedarmkanker
173
172
1,9*
2,1
-
341
3,9
4,2
Borstkanker (vrouwen) Prostaatkanker (mannen) Accidentele val
275
-
2,8
2,9
73
138
1,1
1,2
* Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05). ** Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p < 0,01). 1 Gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
In tabel 3.5 staat de sterfte per gemeente in Zeeland. Sterfte aan hart- en vaatziekten komt in negen van de dertien Zeeuwse gemeenten significant minder voor. Sterfte aan kanker komt in twee van de dertien gemeenten minder voor.
3.2 Fysieke gezondheid en letsels Sterftecijfers geven slechts een beperkt zicht op de ziekten en aandoeningen in de bevolking. Een belangrijke aanvulling hierop vormen de prevalentie- en incidentiecijfers (zie tekstblok 3.1 voor definities) die afkomstig zijn uit zorgregistraties en gezondheidsenquêtes.
3.2.1 Ziekten en aandoeningen op basis van zorgregistraties Op basis van verschillende zorgregistraties kan geschat worden welke ziekten en aandoeningen het meeste voorkomen. Analyse van deze zorgregistraties levert schattingen van landelijke prevalentie- en incidentiecijfers. Deze zijn gepubliceerd in de nationale VTV (De Hollander et al., 2006) en in het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www. nationaalkompas.nl). Op grond van demografische cijfers uit Zeeland zijn deze landelijke cijfers ‘vertaald’ naar de bevolking van Zeeland. Voor de meeste ziekten wordt hiermee een redelijke indicatie van de prevalentie en incidentie in Zeeland verkregen.
40
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Tabel 3.5: Aantal sterftegevallen per 10.000 inwoners: totaal, kanker en hartvaatstelsel over de periode 2001-2004 per gemeente, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek). Gemeente
Borsele
Totale sterfte
Sterfte aan kanker
67,4**
21,9
Sterfte aan ziekten van het hartvaatstelsel 23,2**
Goes
85,7
22,6
26,0**
Hulst
84,0
23,1
29,0
Kapelle
72,5**
21,5
24,2*
Middelburg
84,9
23,0
27,6
Noord-Beveland
65,5**
21,2
21,6**
Reimerswaal
79,6**
21,7
24,0**
Schouwen-Duiveland
77,6**
22,5
25,8*
Sluis
83,7*
21,5**
29,6
Terneuzen
80,3**
21,6*
27,1*
Tholen
81,9
22,6
29,5
Veere
82,1
21,8
26,0*
Vlissingen
74,6**
22,8
24,8**
Zeeland
80,1**
22,3**
26,5**
Nederland
86,8
23,6
28,9
* Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05). ** Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p < 0,01).
Voor ziekten waarvan bekend is dat er grote regionale verschillen bestaan, geldt dit echter niet. Er kan op basis van deze schattingen uiteraard geen inzicht worden verkregen in eventuele bestaande verschillen tussen Zeeland en Nederland. Coronaire hartziekten, artrose en diabetes zijn de meest voorkomende ziekten In tabel 3.6 en 3.7 staat de top tien van respectievelijk chronische aandoeningen en (sub)acute ziekten met de hoogste jaarprevalentie (totaal aantal mensen dat de ziek in 2007 had, zie ook tekstblok 3.1) in Zeeland. De Zeeuwse cijfers zijn berekend door landelijke cijfers te corrigeren voor geslacht en leeftijdsopbouw zoals die in Zeeland voorkomen. De chronische aandoeningen die het meest voorkomen zijn: coronaire hartziekten (aandoeningen die worden veroorzaakt door afwijkingen in de kransslagaders), artrose, diabetes mellitus, gezichtsstoornissen, ouderdoms- en lawaaidoofheid en astma met allemaal tien- tot twintigduizend patiënten. Hierbij hoort wel de kanttekening dat de cijfers afkomstig zijn uit zorgregistraties. Er is hierdoor sprake van onderschatting omdat niet altijd contact wordt gezocht met de zorg. Dat geldt vooral voor psychische aandoeningen zoals depressie en angststoornissen.
41
3
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 3.6: Top tien van de meest voorkomende chronische ziekten (jaarprevalentie; absoluut en per 1.000 inwoners) in Zeeland in 2007 (Bron: De Hollander et al., 2006, gegevens bewerkt door GGD Zeeland). Absoluut aantal Ziekte aandoening Coronaire hartziekten Artrose, totaal Diabetes mellitus Gezichtsstoornissen Ouderdoms- en lawaaidoofheid Astma Chronische bronchitis/COPD Depressie Beroerte Hartfalen
Aantal per 1.000 inwoners
Mannen
Vrouwen
Totaal
Totaal
12.270 6.550 8.370 6.540 8.300 5.480 5.250 2.880 3.310 2.520
7.710 13.210 8.840 9.840 7.200 6.550 3.870 5.980 3.160 3.120
19.980 19.760 17.210 16.380 15.500 12.030 9.120 8.860 6.470 5.640
52,5 51,9 45,2 43,0 40,7 31,6 24,0 23,3 17,0 14,8
De (sub)acute ziekten met de hoogste incidentie zijn: bovenste luchtweginfecties, nek- en rugklachten, urineweginfecties, onderste luchtweginfecties, privé-ongevallen en sportblessures. Dit zijn over het algemeen gezondheidsproblemen met een korte duur. Verkeersongevallen en verkeersveiligheid krijgen in Zeeland relatief veel aandacht. Opvallend is het hoge aantal eenzijdige ongevallen buiten de bebouwde kom met veelal ernstige gevolgen (tekstblok 3.2). Dat een aantal belangrijke infectieziekten niet meer tot de meest voorkomende ziekten in Nederland behoort, is te danken aan het uitgebreide systeem van infectieziektebescherming en ziektepreventie in Nederland. Toch heeft Nederland, en dus ook Zeeland, nog steeds te maken met de dreiging van infectieziekten (tekstblok 3.3). Tabel 3.7: Top tien van de meest voorkomende (sub)acute ziekten (incidentie; absoluut en per 1.000 inwoners) in Zeeland in 2007 (Bron: De Hollander et al., 2006, gegevens bewerkt door GGD Zeeland). Absoluut aantal Ziekte aandoening Infecties van de bovenste luchtwegen Nek- en rugaandoeningen Acute urineweginfecties Infecties van de onderste luchtwegen Privé-ongevallen, medisch behandeld Sportongevallen, medisch behandeld Contact eczeem Infecties maag-darmkanaal Verkeersongevallen, medisch behandeld Influenza
42
Mannen
Vrouwen
Totaal
Aantal per 1.000 inwoners Totaal
16.470 10.690 2.620 8.120 8.490 11.310 3.760 3.480 3.380
22.350 14.150 16.580 9.020 8.570 5.680 5.720 4.010 2.510
38.820 24.840 19.190 17.140 17.060 16.990 9.480 7.490 5.890
102,0 65,3 50,4 45,0 44,8 44,6 24,9 19,7 15,5
1.890
1.910
3.800
10,0
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Tekstblok 3.2: Sterfte en letsel door verkeersongevallen is in Zeeland vergelijkbaar met Nederland. Het aantal verkeersdoden in Zeeland is – gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht – vergelijkbaar met het aantal in heel Nederland. Tussen 2001 tot en met 2004 kwamen in Zeeland en Nederland respectievelijk 0,63 en 0,60 per 10.000 inwoners als gevolg van een verkeersongeval om het leven (Zwakhals & Giesbers, 2006b). Ook het aantal ziekenhuisopnamen na een verkeersongeval wijkt in Zeeland niet af van het Nederlandse gemiddelde. Tussen 2000 en 2004 zijn 12 slachtoffers per 10.000 inwoners opgenomen. In Nederland nam het aantal behandelingen op de spoedeisende hulp (SEH) en het aantal ziekenhuisopnamen na verkeersongevallen tussen 1999 en 2004 af. Het aantal verkeersdoden daalt sinds 1973 gestaag. In 2001 tot en met 2003 overleden jaarlijks ongeveer 1.000 mensen als gevolg van een verkeersongeval. Sindsdien is het aantal gedaald naar 804 in 2004 en 750 in 2005 (SWOV, 2008). Het aantal ziekenhuisopnamen na verkeersongevallen per jaar is hoger in landelijk gebied
dan in stedelijk gebied. Een belangrijke determinant van letsels door verkeersongevallen is de verkeersinfrastructuur (Lanting et al., 2005, 2006). Zeeland kent relatief veel 80 km/h wegen met veel verschillende soorten verkeer en veel smalle bochtige plattelandswegen. In Zeeland fluctueert het aantal ernstige verkeersslachtoffers (doden en ziekenhuisgewonden) in 2004 tot en met 2007 (tabel 3.8). Ook de verschillen tussen gemeente zijn groot. De provincie Zeeland gaat bij het ontwikkelen van beleid uit van de ongevallenregistratie van de politie, uitgegeven door de Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) van Rijkswaterstaat. Op basis van deze cijfers – niet gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht, noch voor onderschattingen – ligt het aantal ernstige verkeersslachtoffers in Zeeland hoger dan in Nederland (0,8 tegenover 0,6 doden per 10.000 inwoners in 2001 tot en met 2004) (BRON, 2008).
Tabel 3.8: Ernstige verkeersslachtoffers in Zeeland in de periode 2004-2007 (Bron: BRON, 2008). Jaar
2004 2005 2006 2007 Totaal
Aantal Aantal ongeval- slachtoflen fers 296 261 299 251 1.107
414 374 401 349 1.538
Aantal licht gewonden
51 47 43 39 180
Aantal behandelingen SEH 20 22 12 15 69
Aantal opnames ziekenhuis
Aantal* zware slachtoffers
Aantal verkeersdoden
319 282 307 275 1.183
343 305 346 295 1.289
24 23 39 20 106
* Aantal zware slachtoffers is de som van aantal slachtoffers dat in ziekenhuis is opgenomen en het aantal doden.
In bijlage 3.3 is het aantal slachtoffers van verkeersongevallen per gemeente gepresenteerd voor 2004 tot en met 2007. De gemeente Terneuzen valt absoluut gezien het meeste op met 259 zware slachtoffers uit 218 ongevallen. Op 10.000 inwoners zijn de meeste doden te betreuren op Noord-Beveland, in Borsele, Sluis en Terneuzen. De meeste zware slachtoffers per 10.000 inwoners vallen in Sluis (12,9), Terneuzen (11,7) en op Schouwen-Duiveland (10,7). Vlissingen en
Kapelle telden het kleinste aantal doden en zware slachtoffers. Nederland behoort tot de meest verkeersveilige landen van Europa. Toch vallen er in Nederland meer slachtoffers op 60 - 80 km/uur wegen dan op vergelijkbare wegen in Groot-Brittannië en Zweden. Ook bromfietsers hebben in Nederland in vergelijking met deze landen een verhoogd ongevalsrisico (Van der Wilk, 2008).
43
3
GEzondheid boven water in zeeland
Tekstblok 3.3: Infectieziekten: beter voorbereid door samenwerking. Dankzij de groeiende welvaart, goede infrastructuur (onder andere waterleiding en riolering), hoge ontwikkelingsgraad en doelmatige zorg en preventie (zoals het Rijksvaccinatieprogramma) zijn infectieziekten in Nederland sterk teruggedrongen. De natuurlijke, vaak snelle evolutie van ziekmakende micro-organismen, het ontstaan van nieuwe ziekteverwekkers en het toenemende risico op snelle verspreiding daarvan door voortschrijdende globalisering leiden wereldwijd echter tot elkaar steeds sneller opvolgende uitbraken van infectieziekten. De recente epidemieën van nieuwe infectieziekten als SARS en vogelgriep enerzijds en de mondiale toename van een ‘oude’ ziekte als tuberculose anderzijds maken dit ondubbelzinnig duidelijk. Ook Nederland is kwetsbaar op dat gebied en Zeeland in het bijzonder, als regio met een open poort naar de rest van de wereld. De behoefte aan regionale en (inter)nationale samenwerking en afstemming op het terrein van de infectiebestrijding is de laatste jaren sterk toegenomen door de volgende factoren: • veranderd reis-, consumptie- en seksueel gedrag; • intensieve landbouw en veeteelt; • grootschalige import en export; • verdwijnen van de grenzen met Oost-Europa en instroom van arbeidskrachten uit die regio; • de dreiging van bioterrorisme. Uiteraard heeft het niveau waarop de dreiging of kwetsbaarheid zich afspeelt gevolgen voor de schaalgrootte van die bestrijding. Wereldwijde dreigingen vragen om maatregelen op mondiaal niveau. Uitbraken die zich alleen in Nederland of Zeeland voordoen vragen om maatregelen op nationale of regionale schaal. Naast een goede voorbereiding op het voorspelbare is dus ook alertheid op het ‘onvoorspelbare’ noodzakelijk, bijvoorbeeld door vroegtijdige signalering van plotselinge toenames van infectieziekten (surveillance). Tevens moet ingezet worden op een flexibel bestrijdingsapparaat en op samenwerking tussen deskundigen binnen de regio, landelijk en in het buitenland. Daarbij moet rekening gehouden worden met een mogelijk langdurige inzet en motivatie van gezondheidswerkers en autoriteiten bij bestrijding en preventie van uitbraken van infectieziekten. Om al deze ontwikkelingen het hoofd te bieden, heeft de infectieziektebestrijding, die in Nederland op lokaal (gemeentelijk) niveau wordt uitgevoerd,
44
behoefte aan een verankering in een landelijke structuur. Hierin voorziet sinds 2005 het door de minister van VWS in dat jaar opgerichte Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) bij het RIVM. Het CIb adviseert de minister bij het vaststellen van het rijksbeleid voor preventie en bestrijding van infectieziekten en voert tevens inhoudelijk de leiding bij het bestrijden van landelijke infectieziektecrises. Ook treedt het CIb op als ketenregisseur, vormt het de professionele schakel tussen praktijk, wetenschap en beleid en is het als zodanig gezaghebbend voor de lokale uitvoerders in de infectieziektebestrijding. Daarnaast zijn landelijk zeven samenwerkingsverbanden tussen GGD’en opgezet, van waaruit een regionale coördinatie van de infectieziektebestrijding plaatsvindt. De GGD Zeeland werkt daarin nauw samen met de Brabantse GGD’en. Vanuit deze samenwerking wordt een schaalvergroting van de tuberculosebestrijding in de regio Zeeland-Brabant nagestreefd, evenals de opzet van laagdrempelige curatieve bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA’s). Ook collectieve preventie op gebied van infectieziektebestrijding en het bevorderen en waarborgen van de kwaliteit van medisch-microbiologische diagnostiek op lokaal niveau wordt door de GGD’en gezamenlijk opgepakt. Internationale samenwerking op gebied van infectieziektebestrijding is vastgelegd in de nieuwe Internationale Gezondheidsregeling (International Health Regulations, of IHR) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die in juni 2007 in werking is getreden. De IHR biedt de mogelijkheid om maatregelen te nemen op het gebied van handel of reizigersverkeer, om zo de internationale verspreiding van ziekten tegen te gaan, ofwel internationaal de volksgezondheid te beschermen. Voor Zeeland betekent dit concreet dat in de havens van Borsele, Terneuzen en Vlissingen maatregelen getroffen moeten worden om verspreiding van infectieziekten door internationaal scheepsverkeer tegen te gaan, bijvoorbeeld door het inspecteren van zeeschepen en het afgeven van sanitaire certificaten. Vooralsnog zal het gaan om schepen die vanuit Zeeland doorgaan naar de haven van Rotterdam, die samen met Schiphol als ‘point of entry’ van Nederland is aangewezen. De IHR vormt de belangrijkste impuls voor de nieuwe Wet publieke gezondheid (Wpg). Zie bijlage 1.1 voor meer informatie over de nieuwe wet Wpg (Bron: www.rivm.nl/CIB).
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
3.3.2 Ziekten en aandoeningen op basis van zelfrapportage Om de ziekte en gezondheid van mensen te beschrijven, kunnen ook zelfgerapporteerde gegevens worden gebruikt. Voor zelfgerapporteerde (on)gezondheid wordt aan mensen gevraagd hoe ze zich voelen en welke ziekten of aandoeningen ze in de afgelopen twaalf maanden hebben gehad (al dan niet door een arts vastgesteld). Door de GGD Zeeland zijn in het kader van de Gezondheidsmonitor Zeeland bij drie doelgroepen (14 en 15 jaar, 19 t/m 64 jaar en 65 jaar en ouder) regionale enquêtes afgenomen. Met de gezondheidsenquête van het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS-enquête) verzamelt het CBS landelijke gegevens. Tabel 3.9: Zelfgerapporteerde, door een arts vastgestelde aandoeningen in Zeeland (Bron: Jeugdmonitor Zeeland, Volwassenenmonitor Zeeland 2005, Ouderenmonitor Zeeland 2007).
Aangeboren hartaandoening Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA Hartinfarct Andere ernstige hartaandoening (zoals hartfalen of angina pectoris) Hoge bloeddruk Vernauwing van de bloedvaten in de buik of benen (geen spataderen) Een vorm van kanker Diabetes Mellitus Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD Allergie Ernstige of hardnekkige darmstoornissen langer dan 3 maanden Buikklachten langer dan 3 maanden Onvrijwillig urineverlies Chronisch eczeem Psoriasis Chronische gewrichtsontsteking Gewrichtsslijtage van heupen of knieën Ernstige of hardnekkige aandoening van rug (incl. hernia) Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand Chronische vermoeidheid Migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn ADHD Anorexia of Boulimia Nervosa Andere langdurige ziekte of aandoening
14-15 jaar (%) 1,1 -
19-64 jaar (%) 0,5 0,7 1,2
65-plussers (%)
-
10,3 1,1
32,9 6,0
0,8 1,2 11,1
1,9 2,9 7,0
6,3 12,3 8,4
22,0 -
2,9
4,8
3,5 7,9 -
1,6 3,3 2,2 4,1 10,3 10,4
8,2 2,3 2,3 8,1 28,5 11,1
-
8,3
9,3
-
5,4
6,6
3,1 5,9 2,5 0,9 6,4
6,8 7,6
2,8 8,0
4,5 3,7 6,9
- : niet beschikbaar
45
3
GEzondheid boven water in zeeland
Artrose, rug-, nek- en schouderklachten bij volwassen en ouderen en astma, eczeem en allergie bij jeugdigen in top zelfgerapporteerde aandoeningen De cijfers uit de gezondheidsenquêtes tonen een behoorlijke overeenkomst met de schattingen op basis van landelijke zorgregistraties. Astma of bronchitis staan hoog in de top van zelfgerapporteerde aandoeningen door 14- en 15-jarigen. Opvallend is het hoge percentage jongeren waarbij allergie is vastgesteld (tabel 3.9). Migraine, artrose, aandoeningen van nek, rug en schouder en hoge bloeddruk worden door de volwassenen het meest genoemd (tabel 3.9). Feitelijk bezien is hoge bloeddruk geen ziekte, maar een determinant (in hoofdstuk 4 komen we hierop terug). Door de ouderen in Zeeland wordt naast de bovengenoemde ziekten ook diabetes frequent genoemd (tabel 3.9). Zeeuwen rapporteren meer gewrichtsslijtage en minder migraine en diabetes Op basis van cijfers uit de landelijke gezondheidsenquête van het CBS kan een vergelijking worden gemaakt tussen Zeeland en Nederland. Inwoners van Zeeland rapporteren over het algemeen vaker gewrichtsslijtage dan gemiddeld in Nederland (tabel 3.10). Migraine of ernstige hoofdpijn en diabetes mellitus daarentegen worden significant minder vaak gerapporteerd door Zeeuwen. Tabel 3.10: Gerapporteerde aandoeningen in Nederland en Zeeland (0 jaar en ouder) in de periode 2004-2007 (Bron: CBS-POLS).
Astma Beroerte Gewrichtsslijtage Hartinfarct Rugaandoening Migraine of ernstige hoofdpijn Diabetes mellitus
Nederland (%)
Zeeland (%)
7,6 1,8 9,7 2,3 8,8 12,1 3,5
7,7 1,5 12,1** 2,2 7,8 10,0* 2,4*
* Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05). ** Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p < 0,05).
De prevalentie- en incidentiecijfers geven zicht op de meest voorkomende ziekten en aandoeningen, maar zeggen niets over de gevolgen ervan in termen van verlies aan kwaliteit van leven. Sommige aandoeningen hebben grote gevolgen voor het functioneren en de kwaliteit van leven. In Zeeland is via de Gezondheidsmonitor inzicht verkregen in aspecten van kwaliteit van leven. Daarnaast is uit landelijk onderzoek bekend welke ziekten en aandoeningen in belangrijke mate bijdragen aan het verlies aan kwaliteit van leven (zie paragraaf 3.5). Sociaaleconomische gezondheidsverschillen bestaan ook in Zeeland Personen met een lage sociaaleconomische status zijn over het algemeen ongezonder dan mensen met een hogere sociaaleconomische status. Laagopgeleiden geven vaker aan dat ze een specifieke ziekte hebben dan hoogopgeleiden. Dit geldt voor vrijwel alle ziekten en aandoeningen (Van der Lucht & Picavet, 2006a). Ook in Zeeland zijn deze verschillen te vinden. Laagopgeleide volwassenen in de Oosterschelderegio en
46
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Zeeuwse ouderen met een laag inkomen (alleen AOW) ervaren hun gezondheid vaker als slechter, hebben vaker chronische aandoeningen en voelen zich vaker psychisch ongezond. Laagopgeleide 14- en 15-jarigen in Zeeland hebben vaker een indicatie voor psychosociale problematiek dan hoogopgeleide leeftijdsgenoten (zie tekstblok 3.4).
3.3 Psychische gezondheid In 2003 hadden in Nederland meer vrouwen dan mannen psychische klachten (19 versus 13%). Ruim een kwart van de mensen van 75 jaar en ouder (28%) was psychisch ongezond. Deze landelijke cijfers zijn afkomstig uit het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS), de gezondheidsenquête van het CBS. Psychisch ongezonde mensen hoeven nog geen psychische stoornis te hebben. Niet alle mensen met psychische problemen zoeken professionele hulp. Van de volwassen Nederlanders met een recent ontwikkelde psychische stoornis zoekt één op de drie professionele hulp. De meerderheid doet dat dus niet. Mensen met een depressie of een angststoornis doen vaker dan gemiddeld een beroep op hulp, mensen met alcoholproblemen veel minder. Van de mensen die hulp zoeken wendt 80% zich tot de eerstelijns gezondheidszorg (huisarts, maatschappelijk werk, eerstelijnspsycholoog), 45% van de hulpvragers gaat naar de ambulante geestelijke gezondheidszorg, 30% roept informele of alternatieve hulp in. Opname in een psychiatrisch of ander ziekenhuis is zeldzaam (1%) (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2008). Hieronder wordt allereerst inzicht gegeven in de psychische gezondheid van de algemene bevolking. Daarna wordt een inschatting gemaakt van het aantal mensen met de psychische stoornissen dementie, depressie en alcoholverslaving. Deze stoornissen hebben een grote impact op het functioneren van mensen in de maatschappij en op dat van hun mantelzorgers/omgeving. Algemene psychische ongezondheid in Zeeland wijkt niet af van het gemiddelde in Nederland Tussen 2004 - 2007 had 10,0% van de Nederlanders van twaalf jaar en ouder psychische klachten. Zeeland scoorde met 9,8% lager dan het Nederlandse gemiddelde, maar niet significant lager. Het percentage mensen met psychische klachten was significant hoger in Amsterdam (15,9%), Westelijke mijnstreek (14,8%), Rotterdam (14%) en Kennemerland (13,2%). Friesland en Drenthe scoorden met Gelre-IJssel en Zuid-Holland West significant lager (7,6-8,4%). Ervaren psychische ongezondheid vooral hoog bij Zeeuwse 75-plussers Ook in Zeeland voelden tussen 2005 en 2007 meer vrouwen dan mannen zich psychisch ongezond. Het percentage mensen dat zich psychisch ongezond voelt is vooral in de oudere populatie hoog. Ongeveer 25% van de Zeeuwse 75-plussers rapporteerde psychische ongezondheid (figuur 3.3). Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de Neder-
47
3
GEzondheid boven water in zeeland
vrouwen, 65+ vrouwen, 19-64 mannen, 65+ mannen, 19-64 totaal, 65+ totaal, 19-64 75+ 65-74 jaar 55-64 jaar 40-54 jaar 25-39 jaar 19-24 jaar 0
5
10
15
20
25
30
percentage Figuur 3.3: Percentage psychische ongezondheid bij volwassenen (19 t/m 64 jaar) en ouderen (65+) in Zeeland in 2005-2007 (MHI-5 score, met 95%-betrouwbaarheidsinterval; Bron: Volwassenenmonitor Zeeland 2005; Ouderenmonitor Zeeland 2007).
landse cijfers. Naast de psychische problematiek is ook eenzaamheid in Zeeland onder ouderen een omvangrijk probleem (zie paragraaf 3.4). Ongeveer één op de tien jongeren heeft een indicatie voor psychosociale problemen Om de psychosociale gezondheid bij de jeugd te meten wordt in de Jeugdgezondheidszorg bij vijfjarigen gebruik gemaakt van het screeningsinstrument Landelijke Signaleringshulp Psychosociale Problemen Kleuters (LSPPK) en bij tienjarigen van de Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ). De LSPPK-percentages op zichzelf zeggen niet zo veel (zolang nog geen landelijk afkappunt is vastgesteld), maar ze kunnen wel gebruikt worden om bijvoorbeeld verschillen naar geslacht te bepalen. In de Jeugdmonitor Zeeland, die in klas drie van het voortgezet onderwijs is gehouden, wordt ook gebruik gemaakt van de SDQ. Bij deze leeftijdsgroep zijn ook nog geen landelijke afkappunten vastgesteld. Bij 5- en 10-jarigen blijken jongens vaker een indicatie voor psychosociale problematiek te hebben dan meisjes (tabel 3.11). Bij 14- en 15-jarigen is het net andersom en hebben meisjes vaker een verhoogde SDQ-score dan jongens.
48
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Tabel 3.11: Psychosociale gezondheid en suïcide bij Zeeuwse jeugd in 2007 (Bron: PGO 2007; Jeugdmonitor Zeeland 2007). Jongens (%)
Meisjes (%)
Totaal (%)
5-jarigen LSPPK van 6 of hoger
16,6*
11,6
14,1
14,0*
8,6
11,2
10-jarigen SDQ verhoogd (14 of hoger) 14- en 15-jarigen SDQ verhoogd (18 of hoger) Heeft wel eens aan suïcide gedacht in het afgelopen jaar Heeft wel eens een suïcidepoging ondernomen
9,7
10,9*
10,2
18,8
28,8*
23,6
5,0
6,4
5,7
* Significant verschil ten opzichte van het andere geslacht (p < 0,05).
Bijna een kwart van de Zeeuwse jongeren heeft wel eens suïcidegedachten Gemeten is hoeveel 14- en 15-jarigen wel eens suïcidegedachten hebben gehad in het afgelopen jaar en of ze wel eens een suïcidepoging hebben ondernomen. Meisjes blijken vaker suïcidegedachten te hebben dan jongens, maar er is geen verschil te zien voor wat betreft ondernomen suïcidepogingen (tabel 3.11). Leerlingen die gepest worden, maar ook jongeren die zelf pesten, hebben vaker serieus nagedacht over suïcide en vaker een suïcidepoging ondernomen (figuur 3.4 en 3.5). Opvallend is dat derdeklassers in Zeeuws-Vlaanderen vaker een suïcidepoging zeggen te hebben ondernomen (7,4%) dan leerlingen in de Oosterschelderegio (3,9%) en Walcheren (4,3%) (Jeugdmonitor Zeeland 2007). Dit signaal vergt nader onderzoek.
geen pestkop pestkop
geen slachtoffer van pesten slachtoffer van pesten 0
10
20
30
40
50
60
percentage Figuur 3.4: Percentage leerlingen (klas 3 VO) dat er serieus over nagedacht heeft om zelfmoord te plegen in de afgelopen 12 maanden (Bron: Jeugdmonitor Zeeland 2007).
49
3
GEzondheid boven water in zeeland
geen pestkop pestkop
geen slachtoffer van pesten slachtoffer van pesten 0
5
10
15
20
25
percentage Figuur 3.5: Percentage leerlingen (klas 3 VO) dat een suïcidepoging heeft ondernomen in de afgelopen 12 maanden (Bron: Jeugdmonitor Zeeland 2007).
In Zeeland heeft 8 tot 10% van de jeugdigen van vijf tot vijftien jaar problemen met pesten. Bijna één op de twaalf kleuters (8%) wordt gepest of pest zelf (PGO, 2007). Ongeveer één op de tien dertienjarigen (9%) ervaart problemen met pesten (PGO, 2007). Eén op de tien Zeeuwse derdeklassers is in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek slachtoffer geworden van pesten op school. Eenzelfde percentage pest zelf ook (Jeugdmonitor Zeeland 2007). Weinig cijfers beschikbaar over psychische stoornissen: schattingen op basis van landelijk onderzoek en zorggebruik Het vóórkomen van psychische stoornissen is slechts te schatten op basis van uitkomsten van landelijke (bevolkings)onderzoeken en registraties van zorginstellingen en apotheken (medicijngebruik). Al deze bronnen geven slechts een indicatie van de werkelijke aantallen. Op basis van het laatste grootschalige bevolkingsonderzoek in Nederland: Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS) uit 1996-1999 worden door het NIVEL (vraag aanbod analyse monitor (VAAM), 2008) schattingen gemaakt van het percentage mensen met een psychische stoornis per gemeente. Voor deze schatting worden de onderzoeksresultaten van NEMESIS geëxtrapoleerd naar in dit geval de Zeeuwse gemeenten op grond van de bevolkingssamenstelling in 2005 (geslacht, leeftijd en inkomen en de mate van stedelijkheid). De schattingen hebben betrekking op de bevolking van 18 tot 65 jaar. Cijfers over zorggebruik geven weer hoeveel mensen uiteindelijk zijn opgenomen met een psychische stoornis (zie hoofdstuk 5). Medicijngebruik zegt iets over het aantal behandelde psychische stoornissen in de algemene bevolking. Depressie of stemmingsstoornissen Volgens de schattingen van het NIVEL met behulp van VAAM heeft tussen de 17 en de 24% van de Zeeuwse bevolking een psychische stoornis in vergelijking tot 23% van de Nederlandse bevolking. Twintig procent of meer wordt geschat voor de meer stedelijke en dichtbevolkte gebieden in Zeeland. Een op de twintig Zeeuwen heeft volgens deze extrapolatie last van stemmingsstoornissen (waaronder depressie) tegenover 8%
50
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Tekstblok 3.4: Psychosociale problematiek bij jongeren. Probleem Bij jongeren kunnen emotionele problemen voortduren tot in de volwassenheid en dit kan leiden tot stoornissen. Ernstige emotionele problemen en somberheidsgevoelens verhogen (later) de kans op suïcide. Gedragsproblemen bij jongeren stabiliseren meestal bij het ouder worden, maar zijn ook wel gerelateerd aan delinquent gedrag op latere leeftijd. Jongeren met gedragsproblemen functioneren vaak slechter in contact met anderen. Hoe groot is het probleem? Meer specifiek onderzoek onder de jeugd, samengevat in het rapport Spelen met gezondheid (Schrijvers & Schoemaker, 2008), onderscheidt emotionele (internaliserende) problemen van (externaliserende) gedragsproblemen. Samengevat heeft 1 op de 5 jongeren tussen 11 en 18 jaar emotionele problemen (zelfrapportage in 2002). Van alle jongeren bevindt 8% zich in het grensgebied tussen gezond en klinisch ongezond, 13% is klinisch ongezond. Meisjes hebben meer emotionele problemen dan jongens. Deze problematiek neemt bij meisjes tussen de 11 en 18 jaar toe met de leeftijd. Bij jongens stabiliseert deze tussen de 11 en 18 jaar. Ook 1 op de 5 jongeren heeft gedragsproblemen. Van de jongeren heeft 11% daarvoor ondersteuning of professionele hulp nodig. Gedragsproblemen komen vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Ruim 1 op de 5 jongeren voldoet aan de criteria
voor een psychiatrische stoornis. Voor zowel emotionele- als gedragsproblematiek geldt dat het zorggebruik tussen 1993 en 2003 is toegenomen, maar dat er nog steeds sprake is van ondergebruik van professionele hulp. Jongeren zelf rapporteren in 2003 evenveel emotionele problematiek en minder gedragsproblematiek als in 1993. Nederlandse jongeren scoren gemiddeld vergeleken met andere Europese landen. Wie heeft er last van? Hoe lager het onderwijsniveau des te meer emotionele problemen er voorkomen. Bijna één op de vijf leerlingen van vmbo-b heeft deze problemen tegenover bijna één op de acht op het vwo. Gedragsproblemen komen vaker voor bij jongens, eveneens op scholen met een lager onderwijsniveau, en bij allochtone jongeren (Schrijvers & Schoemaker, 2008). Ook in Zeeland is dit verschil in naar onderwijsniveau terug gevonden. In Zeeland hebben derdeklassers van het voortgezet speciaal onderwijs en vmbo vaker een indicatie voor psychosociale problematiek dan leerlingen van havo of vwo. Een dergelijk verschil is er ook bij 13-jarigen. De lwoo/vmbo-leerlingen van deze leeftijd blijken vaker problemen te hebben met pesten en zij hebben vaker een negatief zelfbeeld dan havo/vwo-leerlingen. Respectievelijk 8 en 6% heeft problemen met pesten; 10 en 5% een negatief zelfbeeld (PGO 2005-2007).
in Nederland. Angststoornissen heeft één op de tien inwoners van Zeeland (13% landelijk). Gebruik antidepressiva in Zeeland vergelijkbaar met gebruik landelijk Het gebruik van antidepressiva ligt in Zeeland net iets boven het landelijk gemiddelde, geen significant verschil (Deuning, 2007). Het antidepressivagebruik voor Zeeland in 2006 was 42,1 standaarddagdosering (ddd) per 1.000 inwoners (1 ddd is de hoeveelheid werkzame stof die een volwassene per dag krijgt voor de behandeling van zijn ziekte of aandoening). In vergelijking met 2001 (32,2 ddd) is dit een behoorlijke stijging in het gebruik. Ook in Nederland nam het gebruik van antidepressiva tussen 2001 en 2006 fors toe, met 24%. Minder alcoholverslaving in Zeeland op basis van demografie en stedelijkheid De norm voor schadelijk alcoholgebruik verschilt naar leeftijd en geslacht en naar situatie. Zo kunnen mannen meer alcohol verdragen dan vrouwen en kinderen. In het verkeer gelden in verband met de verkeersveiligheid andere normen. Wanneer de drinker zelf problemen ondervindt van zijn drinkgedrag en daarbij alcohol een hogere
51
3
GEzondheid boven water in zeeland
prioriteit geeft dan andere activiteiten, dan is er sprake van een aan alcohol gerelateerde psychische stoornis of verslaving. Volgens de schattingen van NIVEL met behulp van VAAM heeft tussen de 3 en de 7% van de inwoners van Zeeland een alcoholverslaving. Het landelijke percentage wordt geschat op 5,6%. Hoe ouder, des te meer kans op dementie Dementie is een cognitieve stoornis die met name voor komt bij ouderen. Naar schatting waren er in Nederland in 2003 tussen de 2,7 en 7,0 mannen per 1.000 mannen en tussen de 6,0 en 16,1 vrouwen per 1.000 vrouwen dementerend. Deze uiteenlopende schattingen zijn gemaakt op basis van enquêtes en huisartsenregistraties (De Lange et al., 2007). Verklaringen voor de gevonden verschillen zijn, dat er verschillende definities gebruikt worden en dat personen met dementie niet altijd bij de huisarts komen of worden herkend door de huisarts. Geschat wordt dat 6,5% van de 65-plussers lijdt aan dementie. Van alle mensen van 65 jaar ontwikkelt uiteindelijk 15% dementie. Van de mensen van 85 jaar ontwikkelt 35% deze stoornis (De Klerk, 2001). In 2005 overleden 1.919 mannen en 5.095 vrouwen aan dementie (23,8 per 100.000 mannen en 61,8 per 100.000 vrouwen). Dementie behoort bij vrouwen daarmee tot de top vijf van ziekten met de hoogste sterfte (CBS Doodsoorzakenstatistiek).
3.4 Sociale gezondheid Sociale gezondheid is een aspect van algemene gezondheid zoals in de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (zie hoofdstuk 1). Het hangt nauw samen met lichamelijke en psychische gezondheid en verwijst naar de mate waarin mensen volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Sociaal ongezonde mensen zijn in meer of mindere mate sociaal uitgesloten of lopen risico het te worden. Sociale uitsluiting kan gezien worden als een tekort op drie dimensies: • te weinig sociale participatie en/of sociale ondersteuning; • een tekort op financieel en materieel gebied (materiële deprivatie); • onvoldoende toegang tot aspecten van sociaal burgerschap, zoals: onderwijs, huisvesting, zorg, maatschappelijke instanties, wonen en veiligheid (Jehoel-Gijsbers, 2004). Resultaat van sociale uitsluiting voor het individu is verlies van eigenwaarde en toekomstperspectief. In het ergste geval leidt uitsluiting tot thuis- en dakloosheid (Wolf, 2006). Het voorkómen en verminderen van uitsluiting en dakloosheid is het doel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). Hieronder wordt de toestand van sociale gezondheid in Zeeland beschreven aan de hand van de omvang van OGGZ-doelgroepen en het vóórkomen van risicofactoren voor sociale uitsluiting (zie ook hoofdstuk 5, OGGZ).
52
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Kenmerken van sociaal kwetsbare mensen Tot de OGGZ-doelgroepen behoren vereenzaamde, depressieve en/of demente ouderen, woningvervuilers, meervoudig probleemgezinnen, langdurig van de GGZ afhankelijke mensen, langdurig verslaafden aan alcohol en/of drugs, zwerfjongeren, daklozen en straatprostituees. Deze groepen bevinden zich in een toestand van uitsluiting; de mate waarin is verschillend (Wolf, 2006). Kenmerkend voor sociaal kwetsbare mensen is dat ze: • niet of onvoldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien; • meerdere problemen tegelijkertijd hebben, waaronder bijvoorbeeld: sociaal isolement, verwaarlozing van eigen lichamelijk functioneren en dat van eventuele kinderen, problemen met (huiselijk) geweld, vervuiling van woonruimte en of van woonomgeving, overlastgevend gedrag, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, schulden, psychische problemen en verslavingsproblemen; • vanuit het perspectief van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die ze nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven; • geen hulpvraag stellen waar de reguliere hulpverlening antwoord op heeft. Familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp, waardoor vaak sprake is van ongevraagde bemoeienis of hulpverlening. Risicofactoren voor sociale uitsluiting Doel van de Wmo is om erger, uitval en terugval te voorkomen als het gaat om sociale uitsluiting. Risicofactoren die hieraan ten grondslag liggen in te delen in: • Algemene risicofactoren zoals inadequate huisvesting, laag inkomen, problematische schuldsituatie, slechte gezondheid, laag opleidingsniveau en werkeloosheid; • Specifieke risicofactoren zoals eenzaamheid, kindermishandeling, huiselijk geweld, (aanhoudende) psychische problemen, drug en alcohol misbruik, onvoldoende omgevingssteun, kleine criminaliteit, in aanraking met politie/justitie, een instituutof inrichtingsverleden. Ook het hebben van een verstandelijke beperking en onvoldoende competenties vergroten de kans om uitgesloten te worden. • Ingrijpende levensgebeurtenissen. Deze kunnen zorgen voor een plotselinge achteruitgang in de leefsituatie. Dit kan een directe aanleiding zijn om het proces van sociale uitsluiting op gang te brengen of te versnellen. Een aantal van dit soort triggers zijn: huisuitzetting, relatiebreuken, van familie of vrienden niet langer onderdak krijgen, weglopen van huis, ontslag uit een institutie (psychiatrisch ziekenhuis, jeugdtehuis), ontslag uit detentie (Wolf, 2006).
3.4.1 Sociaal kwetsbaren Bijna 1% van de Zeeuwse bevolking heeft meervoudige problematiek, maar vraagt geen hulp De precieze omvang van de groep sociaal kwetsbaren in Nederland is onbekend. Geschat wordt dat in Nederland 0,7 tot 1,0% van de bevolking aan al de vier genoemde kenmerken voldoet (dit zijn zo’n 110.000 mensen) (Wolf, 2006; RCVZ, 2008). Hoe groter de gemeente, hoe groter het aantal sociaal kwetsbaren (absoluut en relatief) is.
53
3
GEzondheid boven water in zeeland
In Zeeland wordt uitgegaan van 3.600 Zeeuwen met meervoudige problematiek die daarvoor niet om hulp vragen (0,9%) (RCVZ, 2008). In 2004 tot en met 2007 werden daarvan 575 Zeeuwen aangemeld bij en ondersteund door het Meld- en Actiepunt Bemoeizorg (MAB). Tabel 3.12: Aantal bemoeizorgklanten in 2004-2007 per gemeente (Bron: MAB, 2008). Aantal ondersteunde klanten van MAB 2004-2007
Gemiddeld aantal meldingen per 10.000 inwoners per jaar
Borsele
39
4,4
Goes
57
3,9
Hulst
21
1,9
9
1,9
Kapelle Middelburg
67
3,6
Noord-Beveland
14
4,9
Reimerswaal
18
2,1
Schouwen-Duiveland
37
2,7
Sluis
32
3,3
133
6,0
Tholen
18
1,8
Veere
11
1,2
Terneuzen
Vlissingen
117
6,5
Zeeland
575
3,8
De meeste klanten komen uit de qua inwonertal grootste Zeeuwse gemeenten. Terneuzen heeft in absolute zin de meeste klanten, Vlissingen heeft de meeste klanten per 10.000 inwoners. In 2006 is onderzoek gedaan naar de omvang van het aantal dak- en thuislozen en zwerfjongeren in Zeeland (tabel 3.13). Het aantal daklozen werd toen geschat op minimaal 221 volwassenen en 66 jongeren, samen 287 (dit zijn 7,6 dak- en thuislozen per 10.000 inwoners). Hiervan was het merendeel (72%) residentieel dakloos, dat wil zeggen onder dak in een sociaal pension, crisisopvang of andere woonvorm van de maatschappelijke opvang. De overige 28% leefde buiten en maakte gebruik van de (laagdrempelige) nachtopvang. Deze aantallen zijn meest waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke omvang van de groep dak- en thuislozen. Dit heeft te maken met de gekozen onderzoeksmethode en met de relatief hoge temperaturen in de meetperiode (de weken 39 en 40 in 2006). Jongeren zijn daarnaast niet goed in beeld te brengen omdat er veel voor een slaapplaats een beroep doen op familie en vrienden. Bovendien trekken jongeren weg naar de Randstad. Er is vaak sprake van korte dakloosheid. Dat betekent dat de totale populatie over een langere periode van bijvoorbeeld een jaar, hoogst waarschijnlijk uit meer personen bestaat (RCVZ, 2008).
54
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Tabel 3.13: Omvang van de daklozenpopulatie in Zeeland (Bron: Jansen et al., 2007). Aantal volwassenen
Aantal jongeren
Feitelijk daklozen
-
Soort voorziening
61
19
Residentieel daklozen
Sociaal Pension
68
7
Crisisopvang
35
11
Woonvorm(en)
57
5
160
47
221
66
Foyer de jeunesse
24
Subtotaal residentieel daklozen Totaal daklozen
3.4.2 Algemene risicofactoren voor sociale uitsluiting Aantal schuldsaneringen in Zeeland verdrievoudigd tussen 1999 en 2008 De Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) is sinds 1998 van kracht. De Wsnp is een aanvulling op de faillissementswet en biedt burgers met financiële problemen een extra perspectief op een schuldenvrije toekomst. De rechter beslist daarbij over het doorgaan van de sanering, de hoogte van het aflossingsbedrag en de duur van de sanering. Belangrijke voorwaarden voor toelating zijn dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat een vrijwillig akkoord over afbetaling niet meer mogelijk is. Tabel 3.14 biedt een overzicht van het aantal toepassingen van de wet in Zeeland en Nederland. Het aantal schuldsaneringen is de afgelopen negen jaren in Zeeland harder gestegen dan in Nederland. Per 10.000 inwoners steeg het aantal toepassingen in Zeeland van (afgerond) 5 naar 14. De omvang van het aantal schuldsaneringen in Zeeland zegt iets over de aanwezige schuldenproblematiek als risicofactor voor uitsluiting, maar het zegt wellicht ook iets over de bekendheid van de regeling. Tabel 3.14: Het aantal toepassingen van de Wsnp in Nederland en in Zeeland over de periode 1999 tot en met 2007 (Bron: Raad voor Rechtsbijstand, 2008). Aantal schuldsaneringen Nederland
Aantal schuldsaneringen per 10.000 inwoners Nederland
Aantal schuldsaneringen Zeeland
Aantal schuldsaneringen per 10.000 inwoners Zeeland
1999
6.488
4,1
175
4,7
2000
8.754
5,5
230
6,2
2001
8.801
5,5
293
7,8
2002
9.618
6,0
372
9,9
2003
10.762
6,7
374
9,9
2004
14.176
8,7
437
11,5
2005
14.799
9,1
476
12,5
2006
15.144
9,3
530
13,9
2007
15.115
9,2
530
13,9
55
3
GEzondheid boven water in zeeland
3.4.3 Specifieke risicofactoren voor sociale uitsluiting Eenzaamheid hoogst bij Zeeuwse ouderen: één op de tien is ernstig eenzaam Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. Landelijk wordt het percentage eenzamen onder de bevolking van 18 tot 90 jaar geschat op 33%. Bovendien wordt in dezelfde leeftijdsrange landelijk een afname van het percentage eenzame mensen gevonden in de periode 1978 tot 2003 (Van Tilburg, 2003). Het overgrote deel van de mensen dat eenzaam is in Zeeland is matig eenzaam. Maar onder volwassenen en ouderen is nog altijd respectievelijk 5 en 10% (zeer) ernstig eenzaam (figuur 3.6). Eenzaamheid neemt toe met de leeftijd en komt met name veel voor onder 75-plussers. Het percentage eenzamen is significant hoger onder alleenstaanden en onder mensen met een lagere sociaaleconomische status. Bij ouderen komt eenzaamheid significant vaker voor onder vrouwen (figuur 3.7). Onder Zeeuwse derdeklassers geeft 2% aan zich altijd eenzaam te hebben gevoeld in de afgelopen week en 6% voelt zich redelijk vaak eenzaam. Echter de helft (51%) van de Zeeuwse 14- en 15-jarigen geeft aan zich recent nooit eenzaam te hebben gevoeld. Tegenwoordig worden twee vormen van eenzaamheid onderscheiden: de eenzaamheid als gevolg van sociale isolatie (aantal of kwaliteit van de persoonlijke relaties is minder dan gewenst) en die als gevolg van emotionele isolatie (gemis van intimiteit in persoonlijke relaties of gemis van een vertrouwenspersoon). Dit onderscheid is van belang omdat de preventie en bestrijding van beide vormen van eenzaamheid een andere aanpak vereisen. In Zeeland blijkt bijna de helft (49%) van alle volwassenen (19 tot en met 65 jaar) sociaal eenzaam te zijn. Ongeveer één op de vijf (21%) volwassenen en één op de drie (33%) 65-plussers is emotioneel eenzaam.
56
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
totaal mannen vrouwen 19-24 jaar 25-39 jaar 40-54 jaar 55-64 jaar rondkomen: geen moeite geen moeite wel opletten enige moeite grote moeite alleenstaand niet-alleenstaand 0
10
20
30
(zeer) ernstig eenzaam matig eenzaam
40
50
60
70
eenzaam, 19-64 jaar (%)
Figuur 3.6: Eenzaamheid onder volwassenen van 19 t/m 64 jaar in de Oosterschelderegio (met 95%-betrouwbaarheidsinterval) (Bron: Volwassenenmonitor Zeeland 2005).
totaal mannen vrouwen 65-74 jaar 75+ alleen AOW meer dan alleen AOW alleenstaand niet-alleenstaand 0
10
20
(zeer) ernstig eenzaam matig eenzaam
30
40
50
60
70
eenzaam, 65 jaar en ouder (%)
Figuur 3.7: Eenzaamheid onder 65-plussers in 2007 in Zeeland (met 95%-betrouwbaarheidsinterval) (Bron: Ouderenmonitor Zeeland 2007).
57
3
GEzondheid boven water in zeeland
Huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat gepleegd wordt door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer, dat wil zeggen (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Het begrip huiselijk heeft expliciet te maken met de relatie tussen pleger en slachtoffer en niet met de plaats van het geweld. Onder geweld wordt verstaan de aantasting van de persoonlijke integriteit. Het kan daarbij gaan om lichamelijk geweld (mishandeling), psychisch of emotioneel geweld (uitschelden, treiteren, kleineren, bedreiging, stalking) en ongewenste seksuele toenadering of seksueel misbruik (Van Dijk et al., 1997). Slachtoffers van huiselijk geweld zijn in de meeste gevallen vrouwen en kinderen, maar het treft ook mannen, ouders en ouderen. Op basis van verschillende Nederlandse onderzoeken wordt geschat dat ongeveer 14% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven slachtoffer is van huiselijk geweld. Bij de helft is dat tijdens de jeugd, bij de andere helft op volwassen leeftijd. Jaarlijks wordt circa 0,4% van de kinderen en 0,3% van de volwassenen voor het eerst slachtoffer. Bij kinderen duurt het geweld in totaal gemiddeld drie tot vijf jaar, bij volwassen slachtoffers drie tot zeven jaar. Het percentage kinderen dat in één jaar slachtoffer is van huiselijk geweld wordt geschat tussen 1,5-2,5%. Daarnaast is jaarlijks minstens 2% van de kinderen getuige en indirect slachtoffer van huiselijk geweld. Bij volwassenen is de éénjaarsprevalentie naar schatting 2,3% (Oosterlee & Vink, 2006). Omvang problematiek huiselijk geweld op basis van zelfrapportage in Zeeland vergelijkbaar met de Nederlandse In de Oosterschelderegio komt uit de volwassenenenquête van 2005 een met het landelijke vergelijkbaar percentage naar voren: 2% van de 19- tot en met 64-jarigen is de afgelopen vijf jaar slachtoffer geweest van huiselijk geweld (Volwassenenmonitor Zeeland 2005; Ouderenmonitor Zeeland 2007). Van de Zeeuwse ouderen is 2,8% ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld en 0,3% is het afgelopen jaar slachtoffer geweest. Het aantal meldingen huiselijk geweld neemt waarschijnlijk toe door grotere bekendheid met steunpunt In Zeeland is op 1 januari 2006 een Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld Zeeland (ASHGZ) van start gegaan. Hier komen meldingen binnen over huiselijk geweld van professionals, omstanders en betrokkenen. Centralisatie van de meldingen en samenwerking tussen hulpverleners en justitie/politie maakt een krachtigere aanpak mogelijk. Het aantal meldingen nam tussen 2006 en 2007 toe van ruim 49 meldingen naar ruim 59 meldingen per 10.000 inwoners. Dit is een ondergrens voor de omvang van de problematiek in Zeeland en het geeft waarschijnlijk aan dat het meldpunt in het tweede jaar van zijn bestaan meer bekendheid heeft gekregen. De meeste meldingen van huiselijk geweld, in absolute aantallen, in Zeeland komen uit Terneuzen gevolgd door Vlissingen. Relatief gezien (per 10.000 inwoners) heeft Vlissingen meer meldingen. In de Oosterschelderegio is het percentage meldingen het kleinst ten opzichte van Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren, terwijl er de meeste mensen wonen (tabel 3.15).
58
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Tabel 3.15: Aantal meldingen van huiselijk geweld bij ASHGZ in 2006 en 2007 per gemeente (Bron: ASHGZ, 2008). Aantal meldingen 2006
Aantal meldingen per 10.000 inwoners 2006
Aantal meldingen 2007
Aantal meldingen per 10.000 inwoners 2007
72
32,1
101
45,1
Goes
196
53,4
225
61,5
Hulst
156
55,9
147
52,5
Borsele
Kapelle
29
24,7
43
35,8
238
50,7
320
67,7
Noord-Beveland
45
62,5
30
41,3
Reimerswaal
64
30,3
85
40,5
140
40,8
163
47,8
Middelburg
Schouwen Duiveland Sluis
99
40,6
101
41,5
375
67,7
484
87,6
Tholen
87
35,0
97
38,6
Veere
46
21,0
49
22,3
Terneuzen
Vlissingen Zeeland
337
74,8
414
91,9
1.884
49,6
2.259
59,4
Kindermishandeling Gegevens over kindermishandeling worden weergegeven in de publicatie Kinderen in Tel 2008 (Steketee et al., 2008). Bij deze indicator gaat het om het aantal mishandelde kinderen dat jaarlijks gemeld wordt bij de bureaus AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling), afgezet tegen het totale aantal 0- tot en met 17-jarigen dat in een gemeente woont. Het is niet per definitie slecht als een gemeente een hoge score heeft op deze indicator. Het gaat namelijk om het aantal gemelde kinderen en of betrokkenen de weg naar het meldpunt weten te vinden en bereid zijn om te melden. Het aantal gemelde mishandelde kinderen in Nederland in 2006 was 0,58%. Absoluut gaat het dan om 20.614 kinderen. Ten opzichte van voorgaande jaren is er sprake van een forse stijging (0,44% in 2005). De provincie Zeeland neemt met 0,61% een zevende plaats in op de rangordelijst van alle Nederlandse provincies. De gemeente Vlissingen staat op de tiende plaats in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’ (totaal 443 gemeenten). In 2006 was het percentage gemelde mishandelde kinderen daar 1,28%. Ook de gemeente Noord-Beveland scoort hoog voor wat betreft het aantal gemelde mishandelde kinderen. Met 1,11% staat deze gemeente op plaats 19 op de rangordelijst voor gemeenten. In de gemeente Terneuzen is het percentage gemelde mishandelde kinderen 0,81% (plaats 57) en in de gemeente Goes 0,64% (plaats 106).
59
3
GEzondheid boven water in zeeland
3.4.4 Aanleidingen voor sociale uitsluiting (Dreigende) huisuitzettingen in 2006 en 2007 gelijk Het aantal aangezegde ontruimingen in Zeeland in 2007 bedroeg 545; het aantal daadwerkelijk ontruimde woningen bedroeg nog geen derde daarvan: 147 (tabel 3.16). Ten opzichte van 2006 was er geen verschil voor Zeeland in zijn geheel. Het aantal aangezegde en uitgevoerde ontruimingen was op Walcheren (relatief en absoluut) het grootst. Het aantal aanzeggingen daalde daar in 2007; het aantal daadwerkelijke ontruimingen bleef hetzelfde. In Zeeuws-Vlaanderen was het aantal aanzeggingen in 2006 en 2007 gelijk. Het aantal daadwerkelijke ontruimingen daalde er met 2 per 10.000 huishoudens. De Oosterschelderegio heeft de laagste aantallen aanzeggingen en ontruimingen. Deze aantallen stegen in 2007 wel. In werkelijkheid zal de totale omvang van ontruimingen hoger uitvallen omdat deze gegevens afkomstig zijn van de twaalf woningcorporaties in Zeeland. Van overige woningverhuurders zijn geen gegevens bekend. Tabel 3.16: Aangezegde en geëffectueerde ontruimingen in Zeeland in 2006 en 2007 naar regio (Bron: Meld en Actiepunt Bemoeizorg, 2007). Zeeuws- Oosterschelde- Walcheren Vlaanderen regio Aangezegde ontruimingen 2006* Aangezegde ontruimingen 2006 per 10.000 huishoudens Aangezegde ontruimingen 2007
169 35,7 169
132 20,4 157
251 48,7 219
Aangezegde ontruimingen 2007 per 10.000 huishoudens
35,5
24,1
42,2
Geëffectueerde ontruimingen 2006**
52
33
62
Geëffectueerde ontruimingen per 10.000 huishoudens 2006
11,0
Geëffectueerde ontruimingen 2007
43
Geëffectueerde ontruimingen per 10.000 huishoudens 2007
5,1 39
9,0
6,0
Zeeland 552 33,7 545 33,1 147
12,0 65
9,0 147
12,5
8,9
* Aangezegde ontruimingen: de woningcorporatie neemt juridische stappen om een woning te ontruimen). ** Geëffectueerde ontruimingen: het aantal woningen dat daadwerkelijk is ontruimd.
Tekstblok 3.5: Kinderen in de marge uit ‘Kinderen in tel, databoek 2008’. Kinderen in Tel brengt de leefsituatie van de jeugd per provincie en gemeente in beeld en geeft een ranglijst aan de hand van twaalf indicatoren, gebaseerd op het Internationale Verdrag voor de
60
Rechten van het Kind. Kinderen in Tel laat voor alle gemeenten in Nederland zien hoe het gesteld is met het welzijn van kinderen en in welke omstandigheden zij verkeren. Het doel van het
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
onderzoek is het realiseren van gelijke rechten voor kinderen door middel van een beter, op kinderrechten gebaseerd jeugdbeleid. De rangorde van de 443 gemeenten wordt jaarlijks opnieuw uitgebracht. Op die manier maakt Kinderen in Tel zichtbaar in welke gemeenten de omstandigheden verbeteren, of verslechteren. Hieronder staan de bevindingen voor de provincie Zeeland. Ze zijn gebaseerd op gegevens uit 2006. Opvallende zaken voor Zeeuwse gemeenten worden uitgelicht. Jeugdcriminaliteit Bij jeugdcriminaliteit gaat het om het percentage 12- tot en met 21-jarigen dat een delict heeft gepleegd en daardoor voor de rechter is verschenen. In 2006 zijn dit landelijk 67.260 jongeren (3,39%). Dit aantal is ten opzichte van jaren daarvoor licht gestegen. Provinciaal gezien neemt Zeeland de zesde plaats in op de rangorde. In 2006 is dit percentage 3,32%; in voorgaande jaren was dit percentage wat lager. Op gemeenteniveau staan de Zeeuwse gemeenten niet in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. In Vlissingen heeft in 2006 4,43% van de jongeren een delict gepleegd en is daardoor voor de rechter verschenen. Hiermee komt Vlissingen op de 23e plaats van alle Nederlandse gemeenten. Jeugdwerkloosheid De gegevens laten landelijk een forse daling zien van het aantal werkloze jongeren. In 2006 is 2,77% (48.520 jongeren) van de jongeren in de leeftijd van 16- tot en met 24 jaar werkloos. In 2004 was dat 3,23% (56.450 jongeren). De provincie Zeeland neemt met 2,40% een achtste plaats in de rangorde aan. Geen enkele Zeeuwse gemeente staat in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. De gemeente met de meeste jeugdwerkloosheid in Zeeland is de gemeente Terneuzen. Daar is 4,02% van de jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 24 jaar werkloos (42e plaats). Jeugdzorg Met deze indicator wordt het percentage weergegeven van de 0- tot en met 17-jarigen dat in 2006 een nieuwe indicatie voor hulp heeft gekregen van Bureau Jeugdzorg. In 2006 betrof dit landelijk 1,57% van alle jeugdigen, dit zijn 56.345 jongeren. Op provinciaal niveau heeft Zeeland het hoogste percentage jongeren met een indicatie voor jeugdzorg (2,12%). De indicator is echter te algemeen om uitspraken te doen over hoe het gesteld is met de jeugd.
3
Op gemeenteniveau staan de Zeeuws gemeenten niet in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. Vlissingen en Goes staan met respectievelijk 2,70 en 2,66 op een 17e en 19e plaats in de rangordelijst van gemeenten. Kinderen in achterstandswijken Het percentage 0- tot en met 17-jarigen dat in een achterstandswijk woont is landelijk in 2006 ten opzichte van 2005 iets gedaald. Het landelijke percentage is 16,37% in 2006 en in 2005 was dit nog 16,54%. Zeeland neemt met 11,61% een achtste plaats in op de rangordelijst. Geen enkele Zeeuwse gemeente staat in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. Kinderen in armoede Landelijk leeft 6,76% van de 0- tot en met 17-jarige kinderen in 2006 in een uitkeringsgezin. In veel provincies is het aantal kinderen dat in een uitkeringsgezin leeft toegenomen ten opzichte van 2005. Zo ook in de provincie Zeeland, maar hiermee is Zeeland nog steeds de laagst scorende provincie van Nederland. In 2006 leefde 4,60% in een uitkeringsgezin ten opzichte van 4,51% in 2005 en 4,34% in 2004. Geen enkele Zeeuwse gemeente staat in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’ in 2006. Op plaats 20 in de rangordelijst voor gemeenten staat Vlissingen met 10,42%, gevolgd door Middelburg met 6,63% op plaats 71 en Terneuzen met 6,30% op plaats 78. Tienermoeders In 2006 is 0,74% van de 15- tot en met 19-jarige vrouwen in Nederland tienermoeder, in 2004 was dit percentage 1,04% en in 2005 lag het cijfer op 0,86%. Het aantal tienermoeders blijkt dus te dalen. In absolute aantallen gaat het om 3.598 tienermoeders in 2006. In de provincie Zeeland is dit percentage 0,84% en hiermee komt Zeeland op de vierde plaats in de rangordelijst. Ook hier is het percentage tienermoeders in de afgelopen jaren gedaald (van 1,07% in 2004 naar 0,93% in 2005). De gemeente Vlissingen staat met een percentage van 1,98% op de vierde plaats in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. Ook in 2005 (2,16%) en 2004 (2,42%) stond Vlissingen in deze top tien (respectievelijk plaats vier en vijf). Tienerzwangerschappen komen weinig voor, daarom lijken kleine absolute verschillen percentueel soms groot. (Bron: Steketee et al., 2008)
61
3
3.5
GEzondheid boven water in zeeland
Kwaliteit van leven en ziektelast
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven zegt iets over het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan (Hoeymans et al., 2005). Het combineert de relatief objectieve gevolgen van iemands lichamelijke of psychische gezondheid op het dagelijkse leven (wel of geen beperkingen) met een persoonlijke waardering daarvan. Gezondheid heeft niet alleen gevolgen voor het lichamelijke en psychisch functioneren van personen maar heeft ook invloed op de deelname aan het economisch en maatschappelijk leven (zie tekstblok 3.6). Weinig verschil tussen Zeeland en Nederland in kwaliteit van leven Met betrekking tot het functioneren en de kwaliteit van leven rapporteren inwoners van Zeeland vergelijkbaar met anderen in Nederland. Alleen malaiseklachten en moeheid komen in Zeeland met respectievelijk 63,6 en 40,1% significant minder voor dan in Nederland (tabel 3.17). Deze verschillen kunnen niet verklaard worden door regionale verschillen in leeftijd en geslacht omdat daarvoor is gecorrigeerd. Tabel 3.17: Zelfgerapporteerde functioneren en kwaliteit van leven in Nederland en Zeeland in de periode 2004-2007. Tussen haakjes staat vermeld de leeftijdsgroep waarop de gezondheidsindicator van toepassing is (Bron: CBS-POLS). Nederland (%) Minder goed ervaren gezondheid (0+)
19,5
Zeeland (%) 19,6
Psychische klachten (12+)
10,0
9,8
Malaiseklachten (4+)
71,6
63,6*
Moeheid (4+)
44,8
40,1*
Slapeloosheid (4+)
22,2
20,0
Beperkingen in bewegen (12+)
8,1
7,3
Lichamelijke beperkingen (12+)
12,6
11,6
* Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p<0,01).
Fysieke gezondheid bij mannen iets beter dan bij vrouwen De gemiddeld ervaren fysieke gezondheid (gemeten met de SF-12, zie tekstblok 3.1) is voor volwassen mannen beter dan voor volwassen vrouwen. De fysieke gezondheid neemt af naarmate men ouder wordt (figuur 3.8). Voor deze gezondheidsindicator zien we dat mensen met een lage sociaaleconomische status (SES) significant slechter scoren dan mensen met een hogere SES (Bareman & Weterings, 2007). Deze cijfers geven vooral een indruk van de verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen leeftijdsgroepen.
62
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
19-24 jaar 24-39 jaar 40-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar 75+ totaal, 19-64 totaal, 65+ mannen, 19-64 mannen, 65+ vrouwen, 19-64 vrouwen, 65+ 40
43
46
49
52
55
score op fysieke gezondheidsschaal Figuur 3.8: Fysieke gezondheid van volwassenen (19 t/m 64 jaar) en ouderen (65+) in Zeeland in 2005-2007 (SF-12-score, met 95% betrouwbaarheidsinterval) (Bron: Volwassenenmonitor Zeeland 2005; Ouderenmonitor Zeeland 2007).
19-24 jaar 25-39 jaar 40-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar 75+ totaal, 19-64 totaal, 65+ mannen, 19-64 mannen, 65+ vrouwen, 19-64 vrouwen, 65+ 40
43
46
49
52
55
58
score op mentale gezondheidsschaal
Figuur 3.9: Mentale gezondheid van volwassenen (19 t/m 64 jaar) en ouderen (65+) in Zeeland in 2005-2007 (SF-12-score, met 95% betrouwbaarheidsinterval) (Bron: Volwassenenmonitor Zeeland 2005; Ouderenmonitor Zeeland 2007).
63
3
GEzondheid boven water in zeeland
Mentale gezondheid bij mannen iets beter dan bij vrouwen De ervaren mentale gezondheid (gemeten met de SF-12, zie tekstblok 3.1) is in alle leeftijdsgroepen voor mannen beter dan voor vrouwen (figuur 3.9). Dit onderdeel van kwaliteit van leven wordt beter naarmate men ouder wordt. Deze stijging wordt gezien tot het 75e jaar. Voor deze gezondheidsindicator zien we dat mensen met een lage SES significant slechter scoren dan mensen met een hogere SES (Bareman & Weterings, 2007). Deze cijfers geven vooral een indruk van de verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen leeftijdsgroepen. Gezondheid Zeeland boven het Nederlands gemiddelde Verschillen in gezondheid tussen regio’s geven een indruk van de bandbreedte waarbinnen de Nederlandse volksgezondheid zich beweegt. Dit geeft een indicatie voor de mogelijke ruimte voor verbeteringen. Door het RIVM is een analyse gedaan naar verschillen tussen de (in 2005) 39 GGD-regio’s. Deze regio’s zijn vrij divers. Het aantal inwoners varieert van ongeveer 150.000 tot ruim 1.000.000 (de GGD-regio Zeeland heeft ruim 375.000 inwoners). De bevolkingsdichtheid varieert van 183 tot 5.711 inwoners per km2. Gekeken is naar een aantal indicatoren voor gezondheid, determinanten van gezondheid en preventie (in 2008 zijn door samengaan van GGD’en nog 30 GGDregio’s overgebleven). In bijlage 3.2 is de gemiddelde landelijke score en de spreiding over de verschillende indicatoren aangegeven. Alle indicatoren laten substantiële verschillen tussen GGDregio’s zien. Zo is er onder meer een verschil in levensverwachting van bijna drie jaar. Bij de levensverwachting in goed ervaren gezondheid loopt het verschil tussen GGDregio’s zelfs op tot twaalf jaar. Zeeland staat in de rangorde voor levensverwachting op de 5e plaats en moet alleen Amstelland - de Meerlanden, Zuid-Holland West, Gooi en Vechtstreek en Midden-Holland laten voorgaan. Zeeland heeft de hoogste levensverwachting in vergelijking met de andere plattelandsregio’s in Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Brabant en Limburg. Naast de rangordening per indicator is ook een totaalscore voor gezondheid berekend: de gezondheidsindex. De regio Zeeland komt in deze rangordening op gezondheid op de 8e plaats. Grootste ziektelast door hart- en vaatziekten en psychische stoornissen Cijfers over sterfte, ziekte en kwaliteit van leven geven elk zicht op een bepaald aspect van gezondheid. Door de Wereldgezondheidsorganisatie is een maat ontwikkeld die deze drie aspecten van gezondheid combineert, de DALY (Disability Adjusted Life-Year, zie tekstblok 3.1 voor definities). Met behulp van deze maat is het mogelijk om de totale ziektelast als gevolg van een ziekte te berekenen. Het gaat hierbij vooral om de gevolgen van ziekten die dicht bij de patiënt zelf blijven (pijn, beperkingen, geestelijke gesteldheid). Aan de hand van de DALY-berekening wordt duidelijk welke ziekten in Nederland de meeste ziektelast tot gevolg hebben. De meest recente cijfers zijn gepubliceerd in de VTV-2006 (De Hollander et al., 2006). Een uitsplitsing van deze cijfers naar de GGD-regio’s is echter niet mogelijk.
64
Hoe staat het met de gezondheid in Zeeland?
3
Aanvoerders van de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in Nederland zijn coronaire hartziekten, angststoornissen, beroerte, depressie en COPD (tabel 3.18). Coronaire hartziekten, beroerte en COPD leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressie staan hoog in de DALY-lijst omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen bij veel mensen. Ook diabetes, longkanker, artrose en dementie komen in de DALY top tien voor, bij mannen daarnaast ook letsel door ongevallen (zowel in het verkeer als privé) en bij vrouwen borstkanker. Het is opvallend dat, op een paar verschillen na, de lijst voor mannen en vrouwen uit dezelfde ziekten bestaat. Tabel 3.18: Top tien van de ziekten met de grootste ziektelast in DALY’s in Nederland in 2003 (Bron: De Hollander et al., 2006; Hoeymans et al., 2006b). Rangorde 1
Mannen
Vrouwen
Coronaire hartziekten
% van Totaala 7,6
Coronaire hartziekten
Angststoornissen
2
Angststoornissen
5,1
Beroerte
Coronaire hartziekten
3
Beroerte
4,9
Alcoholafhankelijkheid
Beroerte
4
Depressie en dysthymie
3,9
Longkanker
Depressie en dysthymie
5
COPD
3,2
COPD
Borstkanker
6
Diabetes mellitus
3,2
Angststoornissen
Diabetes mellitus
7
Longkanker
3,0
Diabetes mellitus
Artrose
8
Alcoholafhankelijkheid
2,5
Depressie en dysthymie Dementie
9
Artrose
2,5
Ongevalsletsel verkeer
COPD
Dementie
2,3
Ongevalsletsel privé
Longkanker
10 a
Totaal
Totale ziektelast is geschat als de ziektelast van de ruim vijftig VTV-ziekten, aangevuld met een schatting van de resterende ziektelast (35%) op basis van de Global Burden of Disease study (Murray & Lopez, 1996).
3.6 Trends in ziekten en aandoeningen Door de groei van de bevolking en vooral van het aantal ouderen, is het aantal mensen met ziekten toegenomen. Als we voor deze demografische trends in het verleden corrigeren, houden we de epidemiologische trends in ziekten over. De belangrijkste verschuivingen zijn samengevat in tabel 3.19. Opvallende ontwikkelingen zijn de daling in de sterfte aan hart- en vaatziekten en de toename van de incidentie van een aantal vormen van kanker. Verder behoren de prevalentie van astma en diabetes mellitus tot de grootste stijgers. Op sommige gebieden staan de trends voor mannen en vrouwen diagonaal tegenover elkaar. Zo is de incidentie van longkanker bij vrouwen de grootste stijger en bij mannen de grootste daler. Ook de sterfte aan COPD neemt bij vrouwen toe en bij mannen af. Deze trends zijn direct gerelateerd aan de rooktrends uit het verleden. In de jaren zestig en zeventig is het percentage rokers onder mannen sterk gedaald (van 90% eind jaren vijftig naar 40% in 1982) terwijl het onder vrouwen in deze periode juist iets toenam (van 29 naar 33%) (Stivoro, 2006). Sinds begin jaren tachtig daalt het percentage rokers licht en loopt deze trend voor mannen en vrouwen ongeveer parallel (De Hollander et al., 2006).
65
3
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 3.19: Rangordening van ziekten op basis van grootste, statistisch significante, veranderingen in de periode 1993-2003, na correctie voor leeftijda (Bron: CMR-Nijmegen, RNH, NKR, LIS). Sterke stijgers
Sterkste dalers
Incidentie
Prevalentie
Sterfte
Longkanker (v) Borstkanker (v) Huidkanker Darmkanker Diabetes mellitus Longkanker (m) Influenza
Astma Diabetes Depressie Angststoornissen Beroerte COPD Zweren maag en 12-vingerige darm
Dementie Longkanker (v) COPD (v) Slokdarmkanker (m) Accidentele val Coronaire hartziekten Longkanker
Privé-ongevallen Maagkanker Sportblessures
Slechthorendheid Hartfalen (v) Ziekte van Parkinson
Beroerte Hartfalen COPD (m)
(v) = trend is significant voor vrouwen, (m) = trend is significant voor mannen; in alle overige gevallen is de trend zowel voor mannen als voor vrouwen significant. a Cijfers zijn verkregen door een lineaire regressieanalyse uit te voeren op gegevens over incidentie, prevalentie en sterfte voor de 53 VTV geselecteerde ziekten. Er is gecorrigeerd voor leeftijd.
In hoofdstuk 7 zal ingegaan worden of bepaalde ziekten en aandoeningen zullen toeof afnemen in de toekomst. Tekstblok 3.6: Gezondheid heeft invloed op economisch en maatschappelijk leven. Gezondheid is een bron van welvaart en welzijn. Niet alleen omdat mensen veel waarde aan gezondheid toekennen, maar ook omdat gezondheid mensen in staat stelt om deel te nemen aan het economische en maatschappelijke leven. Gezonde mensen hebben niet alleen vaker een baan dan zieke mensen, zij hebben ook een baan waarin meer geproduceerd wordt. Onderwijs speelt daarbij een rol, maar ook los daarvan belemmert ziekte de carrièremogelijkheden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor overgewicht, niet alleen als determinant van ziekte, maar met name voor vrouwen ook als een obstakel om in hogere functies benoemd te worden. Eenmaal benoemd, is ziekte een belangrijke oorzaak van productiviteitsverlies. Bijvoorbeeld omdat iemand zich niet lekker voelt en minder presteert dan normaal, maar vooral ook omdat mensen van hun werk verzuimen door ziekte, arbeidsongeschiktheid of andere vormen van vervroegde uittreding uit het arbeidsproces. Ook vroegtijdige sterfte kan in dit verband worden genoemd. Productieverlies door ziekte gaat ook gepaard met grote kosten. Om slechts een kleine indicatie van deze kosten te geven: in 2005 bedroegen de totale kosten van ziekteverzuim 6 miljard euro, waarvan tien procent het gevolg was van overgewicht (Klink et al., 2008). Bij dit alles spelen sociaaleconomische gezondheidsverschillen een belangrijke
66
rol. Het terugdringen van sociale verschillen in gezondheid kan de welvaart daarom een belangrijke impuls geven, zowel voor het individu (betere gezondheid en een hoger inkomen) als voor de samenleving (betere volksgezondheid, hogere productiviteit en lagere sociale lasten). Uiteraard is er meer dan betaald werk en economische productiviteit. Gezondheid stelt mensen ook in staat om vrijwilligerswerk te doen. ‘Healthy ageing’ draagt op die wijze niet alleen bij aan de volksgezondheid, maar ook aan de kwaliteit van de samenleving. Dit geldt overigens ook op andere leeftijden, en niet alleen vanwege vrijwilligerswerk maar ook omdat gezondheid een actieve en inspirerende deelname aan het sociale en culturele leven mogelijk maakt. Minister Klink heeft in zijn preventievisie de leus ‘parallelle belangen’ geïntroduceerd (VWS, 2007). Gezondheid vertegenwoordigt uiteenlopende belangen van uiteenlopende partijen: gezinnen, scholen, bedrijven en het gehele maatschappelijke middenveld. Daarmee ontstijgt de bevordering van de volksgezondheid het individuele niveau en is het evenmin een taak van de overheid alleen. ‘Health is wealth’ wijst op een gezamenlijke verantwoordelijkheid waar uiteindelijk iedereen beter van wordt.
determinanten van gezondheid
4
4
determinanten van gezondheid
Veel volwassen Zeeuwen hebben een ongezonde leefstijl Veel volwassen Zeeuwen gedragen zich ongezond: bijna 30% van de volwassenen in de Oosterschelderegio rookt en ongeveer net zoveel volwassenen voldoen niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik. Ruim een derde van de volwassenen en ouderen beweegt te weinig en de meesten eten onvoldoende groente en fruit. Landelijk ontwikkelt een aantal leefstijlfactoren bij volwassenen zich gunstig: het aantal rokers neemt af, evenals de consumptie van te veel verzadigd vet. De lichamelijke activiteit neemt gestaag toe en het overmatig alcoholgebruik is stabiel. Aangenomen mag worden dat deze trends ook voor Zeeland gelden. Veel overmatig alcoholgebruik hoog onder Zeeuwse jongeren Landelijk is het alcoholgebruik onder de jongste scholieren (12-14 jaar) afgenomen. Onder de jongeren van 15 jaar of ouder is het alcoholgebruik en vooral het overmatig alcoholgebruik echter nog steeds hoog, ook in Zeeland. Bijna de helft van de Zeeuwse jongeren van 14 en 15 jaar doet aan ‘binge-drinken’. Ongeveer één op de zeven Zeeuwse 14- en 15-jarigen rookt, driekwart beweegt te weinig en de meesten eten te weinig groente en fruit. Ruim een kwart van de Zeeuwse 14en 15-jarigen is seksueel actief. Hiervan gebruikt één op de zes geen condoom tijdens de geslachtsgemeenschap. Overgewicht ook in Zeeland een groeiend probleem Ongeveer de helft (46%) van de volwassenen en iets meer dan de helft (58%) van de ouderen in Zeeland heeft overgewicht (inclusief obesitas). Het overgewicht neemt zowel bij volwassenen als kinderen toe met het stijgen van de leeftijd. Van de kinderen van bijna 4 jaar heeft 8% overgewicht (inclusief obesitas) en dit neemt toe tot 13% bij de 5-jarigen, 18% bij de 10-jarigen en 14% bij de 13-jarigen in Zeeland. Op jongere leeftijd blijken meisjes vaker overgewicht (inclusief obesitas) te hebben dan jongens. Vanaf ongeveer hun 25e blijken mannen juist vaker overgewicht te hebben dan vrouwen, maar het hebben van ernstig overgewicht verschilt niet tussen mannen en vrouwen. Ook onder Zeeuwse 65-plussers hebben mannen vaker overgewicht dan vrouwen, maar vrouwen blijken vaker ernstig overgewicht te hebben. Overgewicht is wereldwijd een explosief groeiend probleem. Ook in Nederland, inclusief Zeeland, stijgt het aantal mensen (volwassenen en kinderen) dat te zwaar is snel.
67
4
GEzondheid boven water in zeeland
Zeeuwen met een lage sociaaleconomische status leven vaker ongezonder Net als elders in Nederland hebben laagopgeleide mensen in Zeeland vaker een ongezonde leefstijl. Laagopgeleide jongeren en volwassenen roken vaker, eten ongezonder en zijn vaker te dik. Laagopgeleide jongeren drinken vaker overmatig, maar vrijen wel vaker veilig. Laagopgeleide volwassen zijn minder vaak lid van een sportclub, maar voldoen wel vaker aan de norm voor gezond bewegen. Ouderen met een laag inkomen in Zeeland zijn vaker te dik, bewegen minder en eten ongezonder. Ook worden ze meer beperkt in hun zelfredzaamheid. Etnische herkomst en religie beïnvloeden gezondheid Op verschillende gebieden is er een samenhang tussen religieuze en culturele achtergrond en gezondheidskenmerken. Zo blijft de vaccinatiegraad in orthodoxbevindelijke kringen achter en hebben leerlingen van reformatorisch basisonderwijs vaker gebits- en zindelijkheidsproblemen. Meerderheid woningen heeft een binnenmilieuprobleem De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de aanwezige bronnen van verontreiniging (zoals afvoerloze geisers, printers en bouwmateriaal) en de mate van ventilatie. Vooral de ventilatie is in Zeeuwse woningen (net zoals in de rest van Nederland) onder de maat. Ventilatie, frequent en op de juiste manier, verbetert de binnenmilieukwaliteit. In de Oosterschelderegio wordt in de woonkamer en slaapkamer in meer dan helft van de gevallen onvoldoende geventileerd. Ook op scholen wordt vaak onvoldoende geventileerd (in Nederland 80% van de scholen). Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat kinderen minder goed leren en presteren in een slecht geventileerde of te warme klas. Veel milieuhinder in gebieden met veel industrie Zeeland heeft veel zware industrie zoals chemiebedrijven, een raffinaderij en een afvalverwerkingsbedrijf. In gebieden met veel industrie, zoals Vlissingen-Oost en de kanaalzone in Zeeuws-Vlaanderen, is er meer dan drie keer zoveel geur- en geluidshinder als gemiddeld in Nederland. De uitstoot door de industrie, het verkeer en dergelijke is nog niet goed in kaart gebracht. Hierdoor is er nog geen goed beeld van de gezondheidseffecten door het milieu in Zeeland. Zeeland is het tweede risicogebied in Nederland Vanwege onder andere de zware industrie en het transport van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde is Zeeland het tweede risicogebied in Nederland. Rotterdam-Rijnmond staat op de eerste plaats. In Zeeland hebben de volgende ramptypen de grootste omvang: overstroming, ongevallen met gevaarlijke stoffen, kernongevallen en ongevallen op water. De benodigde geneeskundige hulpcapaciteit is, net zoals in een aantal andere veiligheidsregio’s, veel groter dan de beschikbare capaciteit.
68
determinanten van gezondheid
4
In hoofdstuk 3 wordt de gezondheid van de bevolking in Zeeland besproken. Dit hoofdstuk (4) gaat over de determinanten van gezondheid. Dit zijn de factoren die de gezondheid bepalen. Welke factoren zijn van invloed op de gezondheid? Hoe sterk wordt die invloed bepaald door de ‘aanleg’, het ongezonde gedrag of de ‘gezondheid’ van de omgeving? Hoe hangen deze factoren met elkaar samen? Paragraaf 4.1 beschrijft kort het complexe samenspel van de determinanten in relatie tot gezondheid. Paragraaf 4.2 gaat in op de huidige stand van zaken en op belangrijke trends. In deze paragraaf komen persoonsgebonden factoren, leefstijl en factoren uit de sociale en fysieke omgeving aan bod. Paragraaf 4.3 geeft de geografische verschillen in het voorkomen van determinanten in Zeeland weer. In paragraaf 4.4 komt aan de orde wat de verschillende determinanten aan de ziektelast bijdragen. Hier staat de vraag centraal wat de belangrijkste oorzaken van ongezondheid zijn. Dit hoofdstuk beperkt zich tot de beschrijving van determinanten waarover betrouwbare gegevens op landelijk en/of regionaal niveau beschikbaar zijn én waarvan de relatie met gezondheid voldoende bekend is. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Broninformatie en aanvullende informatie over determinanten van gezondheid is te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas. nl), de GGD Gezondheidsatlas (www.ggdgezondheidsatlas.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
4.1 Ingewikkelde relaties tussen ziekten en oorzaken Dynamisch samenspel tussen determinanten op allerlei niveaus Zoals al besproken in paragraaf 1.2, wordt gezondheid bepaald door vier groepen van determinanten: persoonsgebonden factoren, leefstijl en factoren in de fysieke en sociale omgeving (zie figuur 1.2 voor het uitgewerkte volksgezondheidsmodel). Persoonsgebonden factoren kunnen erfelijk zijn, of in de loop van het leven verworven worden (zoals overgewicht of een hoge bloeddruk). Bij leefstijl gaat het om gunstig gedrag voor de gezondheid (zoals bewegen), of om ongunstig gedrag (roken of overmatig alcoholgebruik). Tot slot zijn omgevingsfactoren van invloed op de gezondheid. Het gaat om de fysieke omgeving (zoals geluid, luchtverontreiniging, maar ook de kwaliteit van de woning) en de sociale omgeving (zoals het krijgen van sociale ondersteuning, armoede en religie). Naast deze factoren bestaat ook het systeem van preventie en zorg, dat al dan niet direct de gezondheid beïnvloedt (zoals een veilige drinkwatervoorziening en een vaccinatieprogramma). Dit systeem wordt besproken in hoofdstuk 5. De gezondheid van een persoon is het resultaat van een dynamisch samenspel van al deze factoren op verschillende niveaus. Zo heeft het individu te maken met erfelijke of persoonsgebonden factoren zoals overgewicht. Dat individu staat gedurende zijn hele leven bloot aan een wisselwerking van omgevings- en leefstijlfactoren in verschillende contexten: gezin, school, werk, buurt en stad. Uiteindelijk bepalen de politieke en economische ontwikkeling van zijn land de stand van de gezondheidszorg en openbare hygiëne (De Hollander et al., 2006).
69
4
GEzondheid boven water in zeeland
Associatie tussen determinant en ziekte niet altijd even sterk en consistent Er is niet altijd een duidelijk verband tussen determinanten en de aandoeningen die ze mogelijk veroorzaken. Een bekend sterk verband is de relatie tussen roken en longkanker: vrouwen die roken hebben ongeveer 12 keer zoveel kans op het krijgen van longkanker als vrouwen die nooit gerookt hebben (De Hollander et al., 2006). Voor mannen is die kans zelfs 22 keer groter. Ook tussen lichaamsgewicht en diabetes mellitus wordt een sterk verband gevonden: vrouwen met ernstig overgewicht (Body Mass Index (BMI) van 30 of hoger) lopen 18 keer meer kans op diabetes in vergelijking met vrouwen zonder overgewicht (BMI minder dan 25). Mannen met een BMI boven de 35 hebben zelfs een 50 keer hoger risico op diabetes (De Hollander et al., 2006). Er zijn ook minder sterke verbanden. Zo is er een vrij zwakke relatie tussen het ontstaan van psychische stoornissen en sociale omgevingsdeterminanten, zoals gezinsproblemen en gebrek aan sociale ondersteuning. Naast de sterkte van het verband is ook de consistentie van belang. Niet alle vermoedelijke verbanden tussen determinant en ziekte worden altijd bevestigd in onderzoek. Consistent bewijs wordt bijvoorbeeld wel geleverd voor de relatie roken en longkanker. Alle onderzoeksresultaten wijzen dezelfde kant uit. Bij onderzoeken naar het verband tussen sociale ondersteuning en psychische stoornissen is dit niet het geval. In sommige gevallen wordt er een verband gevonden, in andere gevallen niet. Soms is er ook onvoldoende onderzoek gedaan om uitspraken te kunnen doen over de consistentie van verbanden. Ten slotte zijn het niveau en de duur van de blootstelling van belang. Voor veel associaties geldt dat een hoger niveau van blootstelling en een langere duur van blootstelling vaak tot een hoger risico leiden. Van een groot deel van de hier beschreven risicofactoren zullen de gezondheidseffecten pas op de langere termijn zichtbaar worden: de huidige toename van overgewicht bij jongeren zal bijvoorbeeld pas over een aantal jaren tot een toename van diabetes in de volwassen populatie leiden. In bijlage 4.1 is een overzicht opgenomen van de determinanten die geassocieerd zijn met het ontstaan van ziekten en aandoeningen, gebaseerd op de twintig ziekten met de grootste ziektelast (zie tekstblok 3.1 voor definities).
4.2 Stand van zaken belangrijke determinanten 4.2.1 Persoonsgebonden factoren Overgewicht is ook in Zeeland een groot (groeiend) probleem Overgewicht en vooral ernstig overgewicht (obesitas) hangen samen met hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en verschillende vormen van kanker. Ook aandoeningen aan het bewegingsapparaat (zoals artrose) en de ademhalingsorganen zijn er mee geassocieerd. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke beperkingen en een slechtere kwaliteit van leven. Het aantal mensen met overgewicht is de afgelopen jaren zowel in Europa als daarbuiten toegenomen. Wereldwijd hebben inmiddels ruim een miljard mensen overgewicht van wie 300 miljoen ernstig overgewicht hebben (WHO, 2002). Landelijke gegevens
70
determinanten van gezondheid
1981-1983
4
1990-1992
Percentage 29 - 35 35 - 39 39 - 43 43 - 47 47 - 53
1999-2001
2005-2007
overgewicht: BMI > 25 Figuur 4.1: Ontwikkeling overgewicht per provincie in de periode 1981-2007 (Bron: www.zorgatlas.nl).
tonen een stijging in het aantal mensen met overgewicht in de afgelopen 25 jaar. Op sommige leeftijden is het percentage te dikke Nederlandse kinderen in 2002-2004 verdubbeld ten opzichte van eerdere metingen in 1997 (De Hollander et al., 2006). In Zeeland stijgt, net zoals in Nederland, het aantal mensen dat overgewicht heeft snel (figuur 4.1).
71
4
GEzondheid boven water in zeeland
Meer dan de helft van de volwassenen en ouderen in Zeeland heeft overgewicht Ongeveer de helft (46%) van de volwassenen in de Oosterschelderegio heeft overgewicht (inclusief obesitas) en één op de negen (11%) heeft zelfs ernstig overgewicht (obesitas). Van de 65-plussers in Zeeland heeft 58% overgewicht (inclusief obesitas). Bij 14% is sprake van ernstig overgewicht (tabel 4.1). Deze percentages zijn vergelijkbaar met de landelijke cijfers. Bovengenoemde gegevens zijn verkregen op basis van zelfrapportage. Bij zelfrapportage wordt gewicht meestal onderschat en lengte overschat door mensen met ernstig overgewicht (Leent-Loenen et al., 2007). Uit metingen van lengte en gewicht bij ouderen in het kader van het Preventief Gezondheidsonderzoek voor Ouderen (PGO-O) in een deel van de Oosterschelderegio blijkt dat 73% van de ouderen overgewicht (inclusief obesitas) heeft en 23% obesitas (Van Schaik & Vriends, 2008). Overigens dienen bij ouderen vanaf 70 jaar de percentages met (ernstig) overgewicht met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, omdat lengte en lichaamssamenstelling veranderen. Het is beter om bij deze groep uit te gaan van de buik-omvang. Vetophoping bij de buik brengt in het algemeen meer gezondheidsrisico’s met zich mee dan vet op de heupen en dijen. Van de ouderen van het PGO-O had 62% een veel te grote middelomtrek (abdominale obesitas, gekenmerkt door vetophoping in de buik). Ongeveer één op de acht Zeeuwse kleuters is te dik Bij het laatste consult op het consultatiebureau (Jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar) zijn kinderen gemiddeld drie jaar en negen maanden, wanneer lengte en gewicht worden gemeten. Ongeveer 8% van deze Zeeuwse kinderen heeft overgewicht (inclusief obesitas) en bij 2% is sprake van obesitas. Van de 5-jarigen in de Zeeland heeft ongeveer één op de acht (13%) overgewicht (inclusief obesitas), en 3% heeft obesitas. Bij 10- en 13-jarigen ligt het percentage (ernstig) overgewicht nog iets hoger (tabel 4.1). Deze cijfers zijn gebaseerd op lengte en gewicht, dat gemeten wordt tijdens de periodieke gezondheidsonderzoeken (PGO). De PGO’s werden in 2007 uitgevoerd in groep 2 (5-jarigen) en groep 7 (10-jarigen) van het basisonderwijs en klas 2 (13-jarigen) van het voortgezet onderwijs. Vergeleken met Nederlandse kinderen hebben Zeeuwse leeftijdsgenoten iets minder vaak overgewicht. Uit de Jeugdmonitor Zeeland 2007 blijkt dat 9% van de derdeklassers op het voortgezet onderwijs (14- en 15-jarigen) overgewicht (inclusief obesitas) heeft en 1% obesitas. Deze cijfers zijn gebaseerd op zelfgerapporteerde gegevens over lengte en gewicht en daarom niet goed vergelijkbaar met landelijke cijfers en de cijfers afkomstig uit de PGO’s. Uit landelijk onderzoek waarin jongeren zelf hun lengte en gewicht rapporteerden blijkt dat 12% van de 15-jarige jongens en 11% van de 15-jarige meisjes overgewicht (inclusief obesitas) hebben (Van Dorsselaer et al., 2007). Op jongere leeftijd hebben meisjes vaker overgewicht (inclusief obesitas) dan jongens. Bij 14- en 15-jarigen, volwassenen en ouderen is dit beeld juist omgekeerd. Zo heeft 52% van de 19- tot en met 64-jarige Zeeuwse mannen overgewicht (inclusief obesitas) in vergelijking met 39% van de Zeeuwse vrouwen in die leeftijdscategorie. Bij 65-plussers hebben mannen vaker overgewicht, maar hebben vrouwen vaker ernstig overgewicht (16% in vergelijking met 11% bij de mannen).
72
determinanten van gezondheid
4
Tabel 4.1: Overgewicht in Zeeland naar leeftijd en geslacht (Bron: Jeugdmonitor Zeeland 2007, Volwassenenmonitor Zeeland 2005, Ouderenmonitor Zeeland 2007, Preventieve Gezondheidsonderzoeken Zeeland 2007). Mate van overgewicht
Leeftijdsgroep
Prevalentie (%) Totaal Mannen
Vrouwen
Overgewicht (inclusief obesitas) Bijna 4 jaar 5-jarigen 10-jarigen 13-jarigen 14-15 jaar1 19-64 jaar1,2 65+ jaar1
8 13 18 14 9 46 58
7 10 17 13 10 52 59
10 16 20 15 7 39 57
Bijna 4 jaar 5-jarigen 10-jarigen 13-jarigen 14-15 jaar1 19-64 jaar1,2 65+ jaar1
2 3 3 2 1 10 14
1 2 3 2 2 9 11
2 4 3 3 1 11 16
Ernstig overgewicht (obesitas)
1 Op
basis van zelfgerapporteerde gegevens. alleen de Oosterschelderegio.
2 Betreft
Weer vaker verhoogd cholesterol en verhoogde bloeddruk Een verhoogde bloeddruk en een verhoogd totaal cholesterolgehalte in het bloedserum zijn twee van de belangrijkste oorzaken van hart- en vaatziekten. Het percentage mensen met een verhoogd totaal cholesterol en/of gebruikers van cholesterolverlagende medicatie halveerde in de periode 1987-1997 in Nederland van 16 naar circa 8%. Sindsdien zijn er echter indicaties dat er weer een stijging optreedt. Ook het percentage Nederlanders met een verlaagd gehalte HDL-cholesterol lijkt, na een daling in 1987-1997, weer te stijgen. In dezelfde periode 1987-1997 steeg het percentage mensen in Nederland met een verhoogde bloeddruk licht en deze stijging lijkt zich voort te zetten (De Hollander et al., 2006; tabel 4.2). Lichamelijke inactiviteit, voeding (met name te weinig groente en fruit en te veel vet), overgewicht, (overmatig) alcoholgebruik en roken zijn belangrijke factoren die de bloeddruk beïnvloeden. Het vóórkomen van deze factoren is in Zeeland vergelijkbaar met Nederland (zie paragraaf 4.2.2). Aangenomen mag worden dat het percentage mensen met een verhoogde bloeddruk of ongunstig cholesterolniveau in Zeeland niet veel zal afwijken van dat in Nederland. Van de ouderen van het PGO-O heeft ruim driekwart een verhoogde bovendruk en ruim een derde een verhoogde onderdruk.
73
4
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 4.2: Bloeddruk en cholesterol in Nederland: huidige situatie en trends (periode) (Bron: De Hollander et al., 2006; Verschuren et al., 2008a, 2008b; Van Leent-Loenen, 2008). Persoonsgebonden factoren (20-70 jaar)
Definitie
Verhoogd totaal cholesterol
Jaar
Prevalentie1 (%)
Trend2
Mannen
Vrouwen
≥ 6,5 mmol/l 2003 t/m 2007 en/of medicatie
25/25
19/26
Na daling 1987-1997, ongunstige indicatie: stijging (1998-2007)
Verlaagd HDL- < 0,9 mmol/l 2003 t/m 2007 cholesterol
13/13
2/2
Na daling 1987-1997, ongunstige indicatie: stijging (1998-2007)
Verhoogde bloeddruk
47/58
36/46
Ongunstige indicatie: Stijging (1987-2007)
≥ 140/90 mmHg en/of medicatie
2003 t/m 2007
1
Prevalentie: percentages gebaseerd op twee bronnen: Lokale en Nationale Monitor Gezondheid 2005/2006) en Doetinchem Cohort Studie (2003-2007). De percentages uit beide bronnen zijn gewogen naar de bevolkingsopbouw van 2006. Gegevens zijn bij een relatief kleine en mogelijk niet representatieve groep mensen verzameld. Zolang er geen betere gegevens zijn geven ze een voorzichtige indicaties van het percentage mensen met een ongunstig cholesterol en een verhoogde bloeddruk. 2 Trend: data zijn afkomstig uit drie onderzoeken die elkaar in de tijd opvolgen: Peilstationsproject Hart- en Vaatziekten, MORGEN-project en de Doetinchem Cohort Studie (twee meetperioden). De trend moet met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden vanwege het relatief lage aantal deelnemers in de laatste studie en het overlappen van personen in de twee meetperioden.
4.2.2 Leefstijlfactoren Een aantal leefstijlfactoren ontwikkelt zich gunstig, maar niet bij jongeren De leefstijl bij volwassenen in Nederland ontwikkelt zich relatief gunstig: steeds minder volwassenen roken, de consumptie van te veel verzadigd vet neemt af, de lichamelijke activiteit neemt gestaag toe en het overmatig alcoholgebruik is stabiel. Bij Nederlandse jongeren zijn de ontwikkelingen veel minder positief: veel jongeren roken en het overmatig drankgebruik onder jongeren neemt toe. Hoewel deze leefstijlfactoren later in het leven wel degelijk te veranderen zijn, blijkt toch vaak dat in de jeugd aangeleerde gewoontes moeilijk te beïnvloeden zijn. Hieronder worden de ontwikkelingen in roken, het gebruik van alcohol en drugs, maar ook in bewegen, goede voeding, borstvoeding en veilig vrijen nader toegelicht. Percentage rokers laatste jaren gedaald, maar kwart volwassenen rookt nog steeds Roken is een belangrijke risicofactor voor longkanker, chronische obstructieve longziekten (COPD) en hart- en vaatziekten. In Zeeland rookte in de periode 2004-2007 30% van de bevolking van 12 jaar en ouder. Dit is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde (29%) (Giesbers & Frenken, 2008b). Van de volwassenen in de Oosterschelderegio rookt 29%. In Nederland roken mannen vaker (31%) dan vrouwen (25%) (Stivoro, 2007). Ook in de Oosterschelde zijn meer mannelijke rokers (33%) dan vrouwelijke (25%) (tabel 4.3). Onder Zeeuwse 65-plussers rookt 16% van de mannen en 8% van de vrouwen.
74
determinanten van gezondheid
4
Landelijk daalde het aantal rokers onder volwassenen in de jaren tachtig en stabiliseerde in de negentiger jaren. De laatste jaren daalt het percentage weer van 33% (jaren negentig) naar 28% in 2006 (Stivoro, 2007). Laatste jaren daling rokers onder jongeren In Zeeland heeft 48% van de 14- en 15-jarige scholieren wel eens gerookt, 14% rookt dagelijks (tabel 4.3). Van de Nederlandse 15-jarigen rookt 15% dagelijks (Van Dorsselaer et al., 2007). Op 12-jarige leeftijd rookt minder dan 1% dagelijks. Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal jongeren in Nederland dat dagelijks rookt toe. Op 14-jarige leeftijd is dit gestegen naar rond de 9% en onder 16-jarigen rookt 21% dagelijks. De laatste jaren is het percentage rokers onder jongeren gedaald: in 2001 rookte 13% van de 12- tot en met 16-jarigen dagelijks, in 2005 was dit 8% (Van Dorsselaer et al., 2007). Tussen jongens en meisjes is geen verschil op te merken voor wat betreft roken. Bijna een derde van de volwassenen voldoet niet aan norm verantwoord alcoholgebruik Hoewel matig alcoholgebruik beschermt tegen hart- en vaatziekten, zijn de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik talrijk. Overmatig alcoholgebruik (meer dan 21 glazen per week voor mannen en meer dan 14 glazen per week voor vrouwen) verhoogt vooral het risico op kanker en hart- en vaatziekten. Een ander gevolg van overmatig alcoholgebruik is dat mensen er afhankelijk van worden, wat de kans op psychische stoornissen vergroot (zie ook paragraaf 3.3). Daarnaast leidt overmatig alcoholgebruik jaarlijks in Nederland tot circa 300 verkeersdoden (SWOV, 2006). Van de volwassenen in de Oosterschelderegio drinkt 11% overmatig alcohol. Onder mannen is dit 14% en onder vrouwen 8% (tabel 4.3). Overmatig drinken is vaak sociaal geaccepteerd, omdat niet altijd sprake is van direct zichtbare nadelige gevolgen. Naast overmatig drinken bestaan er nog andere maten voor schadelijk alcoholgebruik, waaronder zwaar drinken. Voor mannen betekent dit wekelijks minimaal 6 glazen per dag, en voor vrouwen wekelijks minimaal 4 glazen per dag. Volgens deze definitie is in Zeeland 6% van de mannen van 65 jaar en ouder en 9% van de vrouwen van 65 jaar en ouder een zware drinker. Het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) heeft een norm opgesteld voor verantwoord en gezond alcoholgebruik. Hierbij wordt naast het gemiddeld aantal glazen per week ook rekening gehouden met het aantal glazen per gelegenheid en het aantal drinkdagen per week (www.alcoholinfo.nl). Bijna één op de drie (30%) volwassenen in de Oosterschelderegio voldoet niet aan deze norm (tabel 4.3). Vergeleken met landelijke cijfers ligt het zware plus overmatige alcoholgebruik onder de bevolking van 12 jaar en ouder in de periode 2004-2007 in Zeeland lager (13 tegenover 18%). In Zeeland waren in de periode 2001-2004 meer ziekenhuisopnamen voor alcoholgerelateerde aandoeningen dan elders in Nederland: 4,7 opnames per 10.000 inwoners in Zeeland tegenover 2,6 per 10.000 inwoners in heel Nederland (Roedig, 2007).
75
4
GEzondheid boven water in zeeland
Stijging in overmatig alcoholgebruik bij jongeren Tussen 1999 en 2003 zijn Nederlandse jongeren meer gaan drinken, met name jonge scholieren (12 tot en met 14 jaar) (Van Dorsselaer et al., 2007; Schrijvers & Schoemaker, 2008). Sinds 2003 is het aantal drinkende jongeren stabiel. Onder 12- tot en met 14-jarige scholieren is het alcoholgebruik tussen 2003 en 2007 zelfs gedaald. Het aantal drinkende jongeren met een schadelijk alcoholgebruik (‘binge-drinken’: zie tekstblok 4.1) is wel gestegen: dat lag in 2005 bijna 10% hoger dan in 2003. De grens voor verantwoord alcoholgebruik bij jongeren ligt lager dan bij volwassenen. Jongeren verdragen alcohol slechter omdat ze nog in de groei zijn, minder wegen en kleiner zijn. De effecten van alcohol voelen ze hierdoor sneller en heviger. Het NIGZ adviseert om kinderen onder de 16 jaar nog geen alcohol te laten drinken (www.alcoholinfo.nl). Drinken onder de 16 jaar brengt te veel risico’s met zich mee en vergroot de kans op alcoholproblemen op latere leeftijd. In Zeeland heeft 65% van de 14- en 15-jarigen in de afgelopen vier weken alcohol gedronken. Landelijk is dit percentage bij 15-jarigen 69%. Van alle Zeeuwse 14- en 15-jarigen is 45% een ‘bingedrinker’. Jongens (49%) blijken vaker een ‘binge-drinker’ te zijn dan meisjes (40%) (tabel 4.3). Druggebruik draagt niet veel bij aan totale ziektelast Cannabisproducten (hasj, marihuana) zijn niet sterk verslavend en relatief onschadelijk voor de gezondheid. Wel is het percentage van de werkzame stof in hasj behoorlijk toegenomen (in nederwiet is het percentage gestegen van 9% in 1999 tot 18% in 2005). Het risico van afhankelijkheid neemt toe bij langdurig frequent gebruik. Jongeren die blowen, vertonen meer probleemgedrag. Tevens blijken de schoolprestaties van cannabisgebruikers relatief vaker onder de maat vergeleken met scholieren die geen cannabis gebruiken. Het verband tussen cannabisgebruik en gedragsproblemen wordt sterker naarmate de frequentie van het gebruik toeneemt. Van harddrugs is verslaving ofwel afhankelijkheid een belangrijk effect. De effecten van harddrugs verschillen sterk. Zo werkt heroïne vooral snel geestelijk en lichamelijk verslavend en is cocaïne wel geestelijk maar minder lichamelijk verslavend. Van XTC is de verslavende werking vermoedelijk gering (Van Laar, 2006). Druggebruik komt in vergelijking met ander ongezond gedrag relatief weinig voor en draagt daardoor niet veel bij aan de totale ziektelast in Zeeland. In Zeeland heeft 10% van de 14- en 15-jarigen en 1,7% van de 19- tot en met 64-jarigen (Oosterschelderegio) in de afgelopen vier weken cannabis gebruikt (tabel 4.3). Landelijk is het percentage onder 15-jarigen 13% (Van Dorsselaer et al., 2007). Het gebruik van hasj of wiet bij jongeren komt vaker voor bij jongens (12%) dan meisjes (8%). Het gebruik van harddrugs ligt veel lager dan dat van softdrugs. In Zeeland heeft 4% van de 14- en 15-jarigen en 0,3% van de 19- tot en met 64-jarigen (Oosterschelderegio) in de afgelopen vier weken harddrugs gebruikt. Ook landelijk is het gebruik van zowel soft- als harddrugs het hoogst onder jongeren en jongvolwassenen (De Hollander et al., 2006). In de regio Zeeuws-Vlaanderen hebben derdeklassers vaker harddrugs gebruikt (4%) dan 14- en15jarigen in de Oosterschelderegio (2%). De cijfers geven echter een onderschatting van
76
determinanten van gezondheid
4
het werkelijke harddruggebruik omdat dit niet eenvoudig te peilen is via onderzoek onder de algemene bevolking. Bijna helft bevolking beweegt te weinig Onvoldoende lichamelijke activiteit verhoogt de kans op vroegtijdig overlijden en kan het risico op het ontstaan van coronaire hartziekten, diabetes mellitus type 2, beroertes (CVA), botontkalking, dikkedarmkanker en borstkanker verhogen. Ook zijn er steeds meer aanwijzingen voor een risicoverhogend effect van onvoldoende bewegen op dementie en depressie. In Zeeland voldeed in de periode 2004-2007 44% van de bevolking van 12 jaar en ouder niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Dit is vergelijkbaar met landelijk (46%) (CBS-POLS; Giesbers & Frenken, 2008a). Beweeggedrag is in de periode tussen 2001 en 2007 in Nederland licht verbeterd (van 48% dat niet voldoet naar 44%). In de Oosterschelderegio beweegt 36% van de volwassenen te weinig en evenzoveel 65-plussers in heel Zeeland. Van de Nederlandse jongeren (12- tot 18-jarigen) voldoet bijna driekwart niet aan de beweegnorm voor jongeren. Het percentage normactieve jongens is in de periode 2001-2007 gestegen van 24 naar 33% in 2006 en weer gedaald in 2007 naar 28%. Bij meisjes heeft dit een aantal jaren rond de 20% geschommeld en was in 2007 gestegen naar 25% (CBS-StatLine). In Zeeland voldoet 24% van de 14- en 15-jarigen aan de beweegnorm. Jongeren voldoen minder vaak dan volwassenen aan de voor hun leeftijd geldende beweegnorm. Toch zijn jongeren wel actief en sporten ze vaker. Dit komt omdat de beweegnorm voor jongeren strenger is. Van 14- en 15-jarige scholieren in Zeeland is 62% lid van een sportvereniging (tabel 4.3). Jongens zijn vaker lid van een sportvereniging (65%) dan meisjes (60%). In de regio Zeeuws-Vlaanderen zijn 14- en 15-jarigen vaker lid van een sportvereniging (66%) dan derdeklassers in de Oosterschelderegio (60%). In deze laatste regio wonen veel gereformeerden en deze groep sport minder in verenigingsverband (Zweistra-Spekermann, 2006). Verreweg grootste deel bevolking eet te weinig groente en fruit Een ongezond voedingspatroon is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe door voeding die rijk is aan verzadigde vetzuren en transvetzuren. Anderzijds neemt het risico op hart- en vaatziekten af door het consumeren van veel vis, groente en fruit. Behalve voor hart- en vaatziekten is ongezond eten ook een risicofactor voor diabetes mellitus type 2, kanker en osteoporose. Zo zijn er uit verschillende onderzoeken sterke aanwijzingen dat het eten van veel groente en fruit beschermt tegen diverse vormen van kanker. Driekwart van de volwassenen in de Oosterschelderegio en 70% van de 65-plussers in Zeeland voldoet niet aan de aanbeveling voor groenteconsumptie: minimaal 200 gram groente per dag. Ruim twee derde van de volwassenen (Oosterschelderegio) en 45% van de Zeeuwse 65-plussers voldoet niet aan de aanbeveling voor fruitconsumptie van minimaal 2 stuks fruit per dag (tabel 4.3). Van de 14- en 15-jarigen in Zeeland eet 64% niet dagelijks groente en 78% minder dan 2 stuks fruit per dag. Zeeuwse jongens eten minder vaak groente en fruit dan meisjes. Ook landelijke cijfers laten zien dat jongeren te weinig groente en fruit eten. Onder Nederlandse jongvolwassenen (19 tot 30 jaar)
77
4
GEzondheid boven water in zeeland
voldoet slechts 7 tot 8% aan de aanbeveling voor fruit. Niemand at voldoende groente (200 gram per dag) en slechts 2% at meer dan 150 gram groente (VCP, 2003). Ook de landelijke ontwikkeling in groente- en fruitconsumptie is ongunstig. In de periode 1987-1998 (gemeten in 1987, 1992 en 1998) is de dagelijkse consumptie van groente en fruit in Nederland gedaald met respectievelijk 18 en 15% tot gemiddeld 120 en 102 gram per persoon. De vermindering van consumptie van verzadigde vetten laat wel een gunstige ontwikkeling zien, al is het percentage Nederlanders dat voldoet aan de norm erg laag (5-10%). Bovendien lijkt zich bij de laatste meting een kentering van deze gunstige trend voor te doen: het percentage mannen dat aan de norm voor verzadigde vetten voldoet, daalt weer. Een kwart van de Zeeuwse derdeklassers (23%) ontbijt niet dagelijks (minder dan vijf keer per week). Landelijk geldt dat drie op de tien 15-jarigen (30%) door de week niet elke dag ontbijt. Zeeuwse meisjes slaan het ontbijt wat vaker over dan jongens (26 en 20%). Percentage baby’s dat langdurig borstvoeding krijgt relatief laag Borstvoeding beschermt het kind tegen acute middenoorontsteking, overgewicht en astma, en bevordert ook de neurologische, visuele en cognitieve ontwikkeling van het kind. Mogelijk is er ook een beschermend effect voor atopisch eczeem, luchtwegallergie en voedselovergevoeligheid. Behalve voor het kind zijn er ook positieve effecten van borstvoeding voor de moeder; borstvoeding beschermt haar tegen premenopausale borstkanker en reumatoïde artritis, en mogelijk ook tegen ovariumkanker. De gezondheidsvoordelen nemen toe bij een langere borstvoedingsduur (Büchner et al., 2006). In Zeeland startte in 2005 76% van de moeders met borstvoeding, met drie maanden gaf 40% nog uitsluitend borstvoeding en met zes maanden was dit 15% (Weterings, 2006) (tabel 4.3). Landelijk waren deze percentages in 2005 respectievelijk 79%, 35% en 25% (Lanting & Van Wouwe, 2007). In Zeeland geven laagopgeleide moeders minder borstvoeding dan hoogopgeleide moeders (zoals dit ook landelijk het geval is). Daarnaast geven moeders in de regio Zeeuws-Vlaanderen significant minder lang borstvoeding dan in de andere twee regio’s. Landelijk is het percentage dat bij de geboorte borstvoeding krijgt gestegen naar 81% in 2007. Ook de duur van de borstvoeding lijkt sinds 2001 toegenomen (Lanting & Van Wouwe, 2007). Zowel volwassenen als jongeren vrijen vaak onveilig Onveilig vrijen vergroot het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) zoals aids (hiv-virus), chlamydia, syfilis, gonorroe en herpes. Verder kunnen mensen via seksueel contact besmet raken met het humaan papillomavirus, dat mede een bepalende factor is voor het ontstaan van baarmoederhalskanker. Van de 14- en 15-jarigen in Zeeland heeft 26% wel eens geslachtsgemeenschap gehad. Van deze groep gebruikt 17% geen condooms bij de geslachtsgemeenschap. Landelijk heeft 27% van de 15-jarigen wel eens geslachtgemeenschap gehad, en hiervan heeft 19% bij het laatste contact geen condoom gebruikt (Van Dorsselaer et al., 2007).
78
determinanten van gezondheid
4
Zeeuwse jongens (19%) geven aan vaker geen condoom te gebruiken bij de geslachtsgemeenschap dan meisjes (13%). Van de Nederlanders tussen de 15 en 35 jaar met losse partners blijkt dat 45% van de mannen en 43% van de vrouwen niet altijd een condoom gebruikt bij geslachtsgemeenschap of anale seks (Kuyper et al., 2005). Het percentage 15-jarigen dat minimaal één vorm van anticonceptie gebruikte tijdens de laatste keer seksuele gemeenschap is het hoogst in Nederland (vergeleken met andere Europese landen). Het condoomgebruik scoort gemiddeld. Wel is het aantal Nederlandse jongeren dat een condoom gebruikt tussen 2001 en 2005 toegenomen (Schrijvers & Schoemaker, 2008). Tabel 4.3: Leefstijlfactoren in Zeeland: huidige situatie en trends (Bron: Jeugdmonitor Zeeland 2007, Volwassenenmonitor Zeeland 2005, Ouderenmonitor Zeeland 2007, Nationaal Kompas Volksgezondheid, CBS-POLS 2004-2007). Leefstijl
Definitie
Prevalentie Zeeland (%)
Landelijke trend
(Zeeland, voor volwassenen: Oosterschelderegio)
(voor volwassenen, tenzij anders vermeld) Mannen
Vrouwen
Roken 14-15 jaar 19-64 jaar 65+
rookt dagelijks sigaretten rookt rookt
15 33 16
14 25 8
Alcoholgebruik 14-15-jaar
recent gebruik (< 4 weken geleden)
67
63
Binge-drinken 14-15 jaar
≥ 5 glazen bij 1 gelegenheid
49
40
Voldoet niet aan norm verantwoord alcoholgebruik 19-64 jaar
≥ 21 glazen per week, ≥ 5 glazen per dag en ≥ 5 dagen per week (man); ≥ 14 glazen per week, ≥ 3 glazen per dag én ≥ 5 dagen per week (vrouw)
Overmatig alcoholgebruik 19-64 jaar
>21 (man), >14 (vrouw) glazen per week
Gunstig: daling bij zowel mannen als vrouwen (1990-2006) Stijging tussen begin jaren negentig en 2003, daarna stabiel (2003-2005) (12-16 jaar) Ongunstig: stijging (2003-2005) (12-16 jaar) Geen landelijke gegevens beschikbaar
36
23
Stabiel (2002-2007) 14
8
79
4
GEzondheid boven water in zeeland
(Vervolg tabel 4.3) Leefstijl
Definitie
Prevalentie Zeeland (%)
Landelijke trend
(Zeeland, voor volwassenen: Oosterschelderegio)
(voor volwassenen, tenzij anders vermeld) Mannen
Zwaar drinken 65+
≥ 6 glazen op ≥ 1 dag per week (man); ≥ 4 glazen op ≥ 1 dag per week (vrouw)
Softdruggebruik 14-15 jaar 19-64 jaar
recent gebruik (< 4 weken geleden)
Harddruggebruik
recent gebruik (< 4 weken geleden) van XTC, cocaïne, hallucinogene paddestoeltjes, amfetamine, heroïne Ooit gebruik van cocaïne, amfetamine, ecstasy, heroïne, LSD
14-15 jaar
19-64 jaar
Lichamelijke inactiviteit 14-15 jaar
19-64 jaar
Onvoldoende groente 14-15 jaar 19-64 jaar 65+
6
9
Stabiel (2000-2007) (65+)
12 3
8 1
Ongunstige indicatie: stijging (2001 tov 1997)
4
3
Ongunstige indicatie: stijging (2001 t.o.v. 1997)
5
2
Gunstig: daling (2001-2007) < 7 dagen per week ≥ 1 uur per dag matig actief < 5 dagen per week ≥ ½ uur matig actief
65+ Sporten 14-15 jaar
Vrouwen
75
77
36
35
25
45
35
40
Geen lid sportclub
niet dagelijks groente < 200 gram/dag < 200 gram/dag
67 74 70
62 74 70
Onvoldoende fruit 14-15 jaar 19-64 jaar 65+
< 2 stuks/dag < 2 stuks/dag < 2 stuks/dag
80 75 53
76 61 38
Niet dagelijks ontbijten 14-15 jaar
< 5 keer/week
20
26
80
Geen landelijke gegevens beschikbaar Ongunstig, lichte stijging (1987, 1992 en 1998)
Ongunstig, lichte stijging (1987, 1992 en 1998)
Constant (2001-2005)
determinanten van gezondheid
4
(Vervolg tabel 4.3) Leefstijl
Definitie
Prevalentie Zeeland (%)
Landelijke trend
(Zeeland, voor volwassenen: Oosterschelderegio)
(voor volwassenen, tenzij anders vermeld) Mannen
Vrouwen
Te veel verzadigd vet
> 10 energieprocenten
n.b.
n.b.
Krijgen van borstvoeding
Uitsluitend borstvoeding, zonder bij- of kunstvoeding bij geboorte*
76
76
na 3 maanden*
40
40
na 6 maanden*
15
15
Seksueel risico gedrag 14-15 jaar
Geen condoomgebruik bij geslachtsgemeenschap*** 19
13
Gunstig, lichte daling (1987, 1992 en 1998)
Gunstig, stijging (2001-2007) Constant (2001-2007) Gunstig, lichte stijging (2001-2005)** Gunstig: daling tussen 2001 en 2005
*
Jongens en meisjes hebben hetzelfde cijfer omdat geen onderscheid is gemaakt tussen jongens en meisjes. ** peiling 2007 te kleine groep. *** 26% van de 14- en 15-jarigen heeft wel eens geslachtsgemeenschap gehad.
4.2.3 Sociale omgeving Gezondheid verschilt van persoon tot persoon. Dat heeft te maken met persoonlijke factoren en met leefstijl. Maar ook de omgeving waarin iemand zich beweegt kan van invloed zijn op de gezondheid. Daarbij gaat het zowel om de fysieke omgeving als de sociale omgeving. In deze paragraaf staat de sociale omgeving als determinant van gezondheid centraal. Er wordt gekeken naar de invloed van sociaaleconomische status (SES) en van etnische herkomst en religie op gezondheid. Belangrijke indicatoren voor sociaaleconomische status zijn opleidingsniveau, beroepsstatus en hoogte van het inkomen (Verweij, 2008a). Uit de Zeeuwse gezondheidsmonitors wordt bij jongeren en volwassenen opleidingsniveau als indicator voor SES gebruikt en bij ouderen de hoogte van het inkomen. Lage sociaaleconomische status van invloed op gezondheid Mensen met een lagere sociaaleconomische status hebben doorgaans een minder goede gezondheid dan mensen met een hogere sociaaleconomische status. Deze verschillen in gezondheid tussen mensen met een lage en een hoge SES worden sociaaleconomische gezondheidsverschillen (SEGV) genoemd. Achter de oorzaken van SEGV
81
4
GEzondheid boven water in zeeland
Tekstblok 4.1: Binge-drinken. Nederlandse jongeren staan in de top drie van Europese landen wat betreft ‘binge-drinken’ oftewel het drinken van 5 glazen alcohol of meer bij één gelegenheid in de afgelopen vier weken. Landelijk is 78% van de 15-jarigen die in de afgelopen vier weken alcohol heeft gedronken een binge-drinker (Van Dorsselaer et al., 2007). In Zeeland is dit percentage onder de 14- en 15-jarige drinkers 67%. Van alle 14- en 15-jarigen is iets minder dan de helft (45%) een binge-drinker. Bijna één op de vijf (19%) Zeeuwse derdeklassers is zich in de voorgaande vier weken zelfs meer dan twee keer te buiten gegaan aan deze vorm van ‘binge-drinken’. Jongens deden dit vaker dan meisjes. Onder vmbo-leerlingen komt ‘binge-drinken’ vaker voor dan onder havo- en vwo-leerlingen (figuur 4.2). In de gemeente Veere komt ‘binge-drinken’ vaker voor dan in de andere Zeeuwse gemeenten:
één op de drie derdeklassers (32%) heeft dit meer dan twee keer gedaan in de voorgaande vier weken. Een zorgwekkende ontwikkeling met betrekking tot alcoholgebruik bij jongeren is de toename van zogenaamde ‘keten’. Met keten worden schuren, caravans, keten en hokken bedoeld waar jongeren (circa 13 tot 23 jaar) samenkomen voor de gezelligheid en om te drinken. Het aantal van deze locaties is de laatste tien jaar sterk toegenomen. In Nederland zijn naar schatting 1.500 keten. Het alcoholgebruik (voornamelijk bier) in dergelijke keten is zorgwekkend hoog. De jongeren geven aan gemiddeld een half kratje bier per avond te consumeren. De prijs voor een flesje bier ligt in een keet aanzienlijk lager dan in de horeca. Leeftijdsgrenzen voor alcoholverstrekking worden niet gehanteerd (De Hollander et al., 2006).
percentage 30 25 20 15 10 5 0
jongen
meisje
vso
vmbo
havo
vwo
Figuur 4.2: Percentage derdeklassers in Zeeland dat in de voorgaande vier weken meer dan twee keer minimaal 5 glazen alcohol heeft gedronken naar geslacht en onderwijstype in 2007 (Bron: Jeugdmonitor Zeeland 2007).
kunnen twee mechanismen liggen. Zo kan een slechte gezondheid een negatief effect hebben op opleiding en werk. Dergelijke selectieprocessen nemen vermoedelijk maar een klein deel van het verband tussen SES en ongezondheid voor hun rekening. Een lage sociaaleconomische status leidt eerder via tussenliggende factoren tot een slechtere gezondheid. Deze factoren zijn risicofactoren voor ziekte en sterfte en komen vaker voor bij mensen met een lagere SES, zoals een relatief ongezondere leefstijl, minder gunstige werk- en woonomstandigheden en minder gebruik van (kwalitatief goede) zorg (Verweij, 2008b). Uit onderzoek blijkt dat ook de sociaaleconomische status van de buurt invloed heeft op gezondheid: een bewoner van een wijk met een lage of dalende SES-score heeft een grotere kans om depressief te zijn dan een bewoner met
82
determinanten van gezondheid
4
dezelfde hulpbronnen (sociaal, economisch en cultureel) in een buurt met een hoge SES (Meertens, 2004). Zeeuwen met een lage SES leven vaker ongezonder Laagopgeleiden vertonen vaker ongezond gedrag dan hoogopgeleiden. Dit geldt voor vrijwel alle leefstijlfactoren (Van der Lucht & Picavet, 2006b). Ook in Zeeland leven mensen met een lagere sociaaleconomische status vaker ongezonder. Laagopgeleide volwassenen in de Oosterschelderegio roken vaker, eten ongezonder en zijn vaker te dik dan hoogopgeleiden (tabel 4.4). Dit is ook het geval bij laagopgeleide jongeren. Daarentegen gebruiken vmbo-leerlingen vaker condooms bij de geslachtsgemeenschap dan leerlingen van havo of vwo. Ook voldoen laagopgeleide volwassenen in de Oosterschelderegio vaker aan de beweegnorm dan hoogopgeleiden. Laagopgeleiden zijn echter minder vaak lid van een sportclub. Tabel 4.4: Verschillen in determinanten naar opleiding in de regio Zeeland (Bron: Jeugdmonitor Zeeland 2007, Volwassenenmonitor Zeeland 2005). Laagopgeleid
Laagopgeleid
14-15 jaar1
19-64 jaar2
Overgewicht
Ongunstiger
Ongunstiger
Roken
Ongunstiger
Ongunstiger
Binge-drinken
Ongunstiger
-
Gebruik hasj of wiet
Ongunstiger
Ongunstiger
Overmatig alcoholgebruik
-
Geen verschil
Is geen lid van een sportvereniging
Ongunstiger
Ongunstiger
Voldoet niet aan norm gezond bewegen
Geen verschil
Gunstiger
Ontbijt niet dagelijks
Ongunstiger
Ongunstiger
Eet onvoldoende fruit
Ongunstiger
Ongunstiger
Eet onvoldoende groente
Ongunstiger
Ongunstiger
Gebruikt (vrijwel) nooit condooms bij geslachtsgemeenschap
Gunstiger
-
1 2
Vmbo-leerling ten opzichte van havo/vwo-leerling. Alleen de Oosterschelderegio, maximaal lagere school ten opzichte van hoogopgeleide volwassenen (hbo of wo).
Ook onder ouderen in Zeeland bestaan sociaaleconomische verschillen in leefstijl. Ouderen, die voor hun inkomen volledig afhankelijk zijn van de AOW, hebben vaker last van overgewicht, bewegen vaker onvoldoende en eten vaker onvoldoende groente en fruit (tabel 4.5). Deze ouderen lijken tevens minder zelfredzaam, doordat zij vaker moeite hebben met het uitvoeren van dagelijkse handelingen, vaker een probleem hebben in zien, horen en bewegen, en meer problemen hebben om ergens naar toe te gaan.
83
4
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 4.5: Gezondheidsverschillen naar inkomen bij ouderen in Zeeland (Bron: Ouderenmonitor Zeeland 2007). Gezamenlijk inkomen bestaat alleen uit AOW Overgewicht
Ongunstiger
Roken
Geen verschil
Alcoholgebruik (zware drinker)
Geen verschil
Voldoet niet aan Nederlandse Norm Gezond Bewegen
Ongunstiger
Onvoldoende groente en fruit
Ongunstiger
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen leiden ook tot verschillen in zorggebruik (Kunst et al., 2007). Mensen met een laag huishoudinkomen bezoeken vaker een huisarts en/of specialist, gebruiken vaker medicijnen op recept en worden vaker opgenomen in een ziekenhuis. Deze verschillen in zorggebruik worden bijna volledig verklaard door verschillen in de gezondheid tussen mensen met een laag en een hoog huishoudinkomen. Bij 65-plussers verdient de groep kwetsbare ouderen extra aandacht (tekstblok 4.2). Deze ouderen maken vaker gebruik van zorg- en welzijnsvoorzieningen. Religie en etnische herkomst spelen een bepalende rol in gezondheid Ook culturele kenmerken zijn van invloed op gezondheid. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het verband religie-vaccinatie-gezondheid. Onderstaande kaart laat zien dat het percentage gevaccineerde zuigelingen in de meeste gemeenten hoger is dan 95% (figuur 4.4, rechts). Gemeenten met een vaccinatiepercentage lager dan 95% vinden we vooral in de zogenaamde Bible-belt. Dit is een gebied dat zich uitstrekt van de Zeeuwse eilanden via het Zuid-Hollandse en Utrechtse platteland naar de Noord-Veluwe en de kop van Overijssel (Giesbers & Van Lier, 2008). Een aanwijzing dat het om regionale clustering van gelijkgestemden gaat, is het aantal stemmers op de kleine confessionele partijen (figuur 4.4, links laat het percentage SGPstemmers per gemeente zien). In hun kringen bestaat weerstand tegen de (volledige) uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma. De vaccinatieweigeraars zijn niet alleen geografisch maar ook sociaal-demografisch geclusterd. Dat wil zeggen dat het sociale leven (kerk, school, werk en ontspanning) zich grotendeels binnen eenzelfde groep afspeelt met een sterke mate van onderling contact. Juist doordat mensen die niet gevaccineerd zijn regionaal en ook sociaal-demografisch geclusterd zijn, kunnen epidemieën ontstaan. Polio is hier een voorbeeld van: zowel in 1978 als in 1992/1993 was er een landelijke epidemie. Ook bij de uitbraak van de bof in 2008 was even sprake van een epidemie. Ook op andere gebieden is samenhang te zien tussen religieuze achtergrond en gezondheid (tabel 4.6). Bijvoorbeeld als gekeken wordt naar gezondheidskenmerken van leerlingen in het reformatorisch basisonderwijs ten opzichte van leerlingen in een ander type basisonderwijs. Op het gebied van gebitsstatus en zindelijkheid is te zien dat leerlingen in het reformatorisch basisonderwijs een gezondheidsachterstand hebben.
84
determinanten van gezondheid
4
Tekstblok 4.2: Kwetsbare ouderen. Uit de Ouderenmonitor Zeeland 2007 blijkt dat 37% van de zelfstandig wonende 65-plussers in Zeeland een hoge draaglast heeft doordat ze beperkt zijn door de lichamelijk gezondheid en/ of niet zelfredzaam zijn (figuur 4.3). Bijna de helft (46%) heeft een lage draagkracht doordat zij alleenwonend zijn en/of alleen AOW als inkomen hebben. Ongeveer één of de vijf ouderen is kwetsbaar: zij hebben zowel een hoge draaglast als een lage draagkracht. Deze ouderen maken vaker gebruik van zorg- en welzijnsvoorzieningen. Van de kwetsbare ouderen krijgt 64% professionele zorg, 33% mantelzorg en maakt 67% gebruik van één of meer welzijnsvoorzieningen. De Wmo biedt gemeenten mogelijkheden om de groep ouderen die het meest kwetsbaar is meer maatwerk ter ondersteuning te bieden.
Met de meerderheid van de ouderen in Nederland, en ook in Zeeland, gaat het goed. Zij voelen zich gezond, zijn betrokken in de maatschappij en kunnen zich prima redden. Door de toegenomen gezonde levensverwachting en de gunstige ontwikkelingen in het opleidingsniveau en inkomen van ouderen zijn veel ouderen in staat lang sociaal actief te blijven. Toch zijn er ook kwetsbare ouderen die extra aandacht verdienen. Kwetsbaarheid wordt ook wel omschreven als een hoge draaglast in combinatie met een lage draagkracht (De Klerk, 2004). Een hoge draaglast wil dan zeggen dat ouderen lichamelijke beperkingen of andere gezondheidsproblemen hebben. Een lage draagkracht houdt in dat ouderen weinig hulpbronnen hebben zoals een partner die kan bijspringen of een goed inkomen om bijvoorbeeld zorg in te huren. Bij kwetsbare ouderen is de draaglast niet in balans met de draagkracht.
hoge draaglast
lage draagkracht
kwetsbaar 0
10
20
30
40
50 percentage
Figuur 4.3: Percentage kwetsbare ouderen in Zeeland (Bron: Ouderenmonitor Zeeland 2007).
Gezondheidsverschillen zijn ook te zien tussen allochtone en autochtone Nederlanders. Mensen die afkomstig zijn uit een culturele minderheid hebben een relatief slechtere gezondheid dan autochtone Nederlanders. Gedeeltelijk ontstaan deze verschillen door verschillen in sociaaleconomische positie. Maar daarnaast kunnen ook cultuurverschillen een rol spelen. Allochtone jongeren hebben vaker overgewicht en bewegen minder dan autochtone jongeren. Verder hebben deze jongeren vaker gedragsproblemen. Daarentegen gebruiken allochtone jongeren aanzienlijk minder alcohol dan autochtone leeftijdsgenoten, al komt ‘binge-drinken’ onder allochtone en autochtone alcoholgebruikers even vaak voor. Allochtone meisjes lopen daarnaast meer kans op onbedoelde zwangerschap (Schrijvers & Schoemaker, 2008). In de Jeugdmonitor Zeeland komen dezelfde verbanden naar voren als landelijk worden gezien.
85
4
GEzondheid boven water in zeeland
SGP-stemmers 2006
BMR-vaccinatiegraad, peiljaar 2008
Percentage van het aantal kiesgerechtigden 0-1 1-5 5 - 10 10 - 15 15 - 35
Percentage < 80 80 - 90 90 - 95 > 95
Figuur 4.4: Het percentage SGP-stemmers versus de BMR-vaccinatiegraad (Bron: www.zorgatlas.nl). Tabel 4.6: Gezondheidskenmerken leerlingen reformatorische basisschool ten opzichte van leerlingen overige basisscholen (Bron: PGO 2005-2007). 5-jarigen
10-jarigen
Bestaande/ reeds gevulde gaatjes
Ongunstiger
Ongunstiger
Frequentie tanden poetsen per dag
Ongunstiger
Ongunstiger
Zindelijkheidsproblemen
Ongunstiger
Geen verschil
Onwillekeurig bedplassen
Ongunstiger
Geen verschil
Gebitsstatus
Zindelijkheid
4.2.4 Fysieke omgeving Naast de sociale (leef)omgeving van mensen is ook de fysieke omgeving van invloed op gezondheid. In deze paragraaf staan milieufactoren centraal, zowel in het binnenmilieu (van woningen, scholen) als in buitenmilieu (door industrie en verkeer). Deze
86
determinanten van gezondheid
4
factoren hebben over het algemeen een direct effect op gezondheid en welbevinden, op lange of korte termijn, afhankelijk van de blootstelling. Naast de ‘normale’ situatie kan de Zeeuwse bevolking te maken krijgen met (milieu)incidenten en rampen (zie tekstblok 4.3). Verschillende gezondheidsbedreigingen vanuit de fysieke omgeving Bronnen als het verkeer en de industrie brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Daarnaast zijn er in gebouwen bronnen aanwezig (bijvoorbeeld een afvoerloze geiser) die schadelijke stoffen in de binnenlucht brengen. Nederlanders worden blootgesteld aan niveaus van luchtverontreiniging waarbij nadelige gezondheidseffecten kunnen optreden. Tot deze gezondheidseffecten behoren luchtwegklachten en hart- en vaatziekten, maar ook voortijdige sterfte (RIVM, 2006). In tabel 4.7 zijn de omgevingsfactoren samengevat. Tabel 4.7: Omgevingsfactoren in Nederland en Zeeland: huidige situatie en landelijke trends (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid, Milieu & Natuurcompendium, Volwassenenmonitor Zeeland 2005). Omgevingsfactoren
Omvang van het probleem
Landelijke trend
Radon
In alle Nederlandse woningen komt radon voor. Gemiddelde radonwaarde voor het hele woningbestand: 23 Bq/m3.
Ongunstig: stijging van 19 Bq/m3 in 1969 tot 23 Bq/m3 in 2003.
Blootstelling aan rook
In 2005 werd in 30% van de woningen in de Oosterschelderegio gerookt (Nederland circa 60%).
Schimmel/vocht
In 2005 was in 30% van de woningen in de Oosterschelderegio sprake van schimmel- of vochtproblemen (Nederland < 20%).
Verbrandingsproducten
In 2005 bestond in 3% van de woningen in de Oosterschelderegio een grotere kans op een verhoogde concentratie verbrandingsproducten.
Onvoldoende ventilatie
In de 69% van de woonkamers en 55% van de slaapkamers van de woningen in de Oosterschelderegio werd in 2005 onvoldoende geventileerd. Ook op scholen wordt onvoldoende geventileerd (Nederland 80% van de scholen).
Fysieke omgeving: Binnenmilieu
87
4
GEzondheid boven water in zeeland
(Vervolg tabel 4.7) Omgevingsfactoren
Omvang van het probleem
Landelijke trend
Fijn stof
In 2005 lag de grootschalige fijn stofconcentratie in Nederland beneden de grenswaarde (daggemiddelde concentratie van 50 µg/m3 mag maximaal 35 keer per jaar worden overschreden).
Gunstig: zowel de kort- als langdurende blootstelling aan fijn stof nemen af (begin jaren negentig tot 2003).
Ozon
In 2005 lag de grootschalige ozonconcentratie in Nederland beneden de streefwaarde (de 8-uursgemiddelde concentratie van 120 µg/m3 mag maximaal op 25 dagen per jaar worden overschreden).
Constant: in de eerste helft van de negentiger jaren zijn de ozonconcentraties sterk afgenomen. De laatste jaren laten geen verdere daling zien doordat o.a. de emissie in het buitenland en de scheepvaart is toegenomen.
Stikstofdioxide
In 2005 lag de grootschalige stikstofdioxideconcentratie in Nederland beneden de norm (jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3).
Gunstig: afname door maatregelingen bij verkeer, industrie en energie. Wordt voor een deel teniet gedaan door toename aantal gereden kilometers.
Zwaveldioxide
Sinds 1994 ligt de grootschalige zwaveldioxideconcentratie in Nederland beneden de norm (daggemiddelde concentratie van 125 µg/m3 mag maximaal drie dagen per jaar worden overschreden).
Gunstig: concentratie van zwaveldioxide (SO2) in de afgelopen decennia sterk gedaald. De daling is de laatste jaren wel afgezwakt.
UV-straling
Risicogroepen waarvoor blootstelling twee tot drie keer hoger is dan gemiddeld: patiënten met UV-therapie, zonnebankgebruikers, buitenwerkers, zonaanbidders. Vanwege de vele stranden in Zeeland is dit aspect extra belangrijk.
Ongunstig: De UV-straling in Nederland lag de afgelopen twee decennia boven het niveau van 1980. In 2002 was de UV-jaardosis ruim 7% hoger dan in 1980. Deze toename is niet meer zo sterk als in het midden van de jaren negentig.
Geluidshinder
Hinder in de Oosterschelderegio, 2005: Totaal: 26% (12% ernstig) Wegverkeer: 14% (5% ernstig) Vliegverkeer: 1% (<1% ernstig) Industrie: 4% (1% ernstig) Treinen: 4% (1% ernstig) Buren: 11% (4% ernstig) Ander bronnen: 3% (1% ernstig)
Ongunstig: Werkverkeer: stijging 1993-2003. Constant: Vliegverkeer redelijk constant.
Fysieke omgeving: Buitenmilieu
88
determinanten van gezondheid
4
(Vervolg tabel 4.7) Omgevingsfactoren
Omvang van het probleem
Geurhinder
Hinder in de Oosterschelderegio, 2005: Totaal: 19% (9% ernstig) Wegverkeer: 4% (1% ernstig) Bedrijven/industrie: 6% (2% ernstig) Landbouw/veeteelt: 10% (4% ernstig) Openhaarden/allesbranders: 6% (3% ernstig) Andere bronnen: 2% (1% ernstig)
Verontreiniging in zwemwater in recreatiegebieden
In 2007 voldeden de badplaatsen in Zeeland aan de gestelde normen. In Nederland voldeed 92,4 tot 100% van de zwemlocaties aan de grenswaarde in de periode 2000-2004.
Landelijke trend
Veel (Zeeuwse) woningen hebben een binnenmilieuprobleem Gemiddeld brengen Nederlanders ongeveer 85% van de tijd in gebouwen door, waarvan ongeveer 70% in de eigen woning (Passchier-Vermeer, 2001). De binnenlucht in gebouwen is over het algemeen aanzienlijk slechter dan de buitenlucht. Dit vanwege het grote aantal bronnen van verontreiniging in gebouwen en de geringe luchtverversing. De toegepaste bouwmaterialen, het materiaal van meubels en stoffering, (ventilatie- en verwarmings)installaties, inrichtings- en schoonmaakmateriaal, flora en fauna in de gebouwen, emissies (uitstoot) uit apparaten (zoals afvoerloze geisers en printers) spelen hierbij een rol. Daarnaast heeft het aantal bewoners en het gedrag van de bewoners zoals roken, onvoldoende ventileren en het houden van huisdieren invloed op de kwaliteit van het binnenmilieu. Ten slotte kunnen weersomstandigheden en emissies van bronnen buiten het gebouw, bijvoorbeeld het verkeer, het binnenmilieu mede bepalen. Bij volwassenen neemt de kans op astmaklachten in vochtige woningen toe met een factor 1,5 tot 2. Het is niet duidelijk welke specifieke stoffen in vochtige woningen verantwoordelijk zijn voor deze gezondheidseffecten. Mogelijk spelen allergenen van huisstofmijten en schimmels een belangrijke rol. Huisstofmijten en schimmels groeien goed op vochtige plaatsen. Een reactie kan verschillende klachten met zich meebrengen, zoals: neusverstopping, snotteren, jeukende en tranende ogen. Ook kunnen huidreacties optreden en klachten van astmapatiënten, zoals benauwdheid, verergeren (Houweling, 2005). In 30% van de woningen in de Oosterschelderegio is sprake van schimmel- of vochtplekken, dit varieert van 28% in Tholen tot 34% in Goes en NoordBeveland. In bijna 3% van de woningen in Zeeland bestaat een grotere kans op een verhoogde concentratie verbrandingsproducten door het gebruik van een geiser zonder afvoer-
89
4
GEzondheid boven water in zeeland
pijp, dit varieert van 1% in Reimerswaal tot 5% in Goes en Noord-Beveland (Volwassenenmonitor Zeeland 2005). Roken is de sterkste vervuiler van de binnenlucht. Tabaksrook bestaat uit duizenden chemische stoffen, waarvan er meer dan veertig kankerverwekkend zijn (Houweling, 2005). Daarnaast versterkt roken de kans op kanker door straling van radon uit de bodem en bouwmaterialen (Passchier-Vermeer, 2001). In bijna een derde (30%) van de woningen in Zeeland wordt gerookt, dit varieert van 23% in Kapelle tot 35% in NoordBeveland (Volwassenenmonitor Zeeland 2005). Ventilatie in woningen en scholen onvoldoende Ventilatie verbetert de binnenmilieukwaliteit: hoe meer en beter de ventilatie hoe beter de binnenmilieukwaliteit. Voor een goede ventilatie van de woning moeten ventilatievoorzieningen (zoals roosters of raampjes) in woon- en slaapkamer altijd min of meer open staan. In de Oosterschelderegio wordt in de woonkamer en slaapkamer respectievelijk in 69 en 55% van de gevallen onvoldoende geventileerd. Dit varieert in de woonkamer van 64% in Noord-Beveland tot 74% in Tholen (Volwassenenmonitor Zeeland 2005). Ook op scholen wordt vaak onvoldoende geventileerd (in Nederland 80% van de scholen). Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat kinderen minder goed leren en presteren in een slecht geventileerde of te warme klas. Luchtverversing draagt bij aan een gezond en behaaglijk binnenmilieu. En dat bevordert het leerproces. Ook het ziekteverzuim onder zowel de leerlingen als de leerkrachten is lager in een goed geventileerde school. Dit is deels toe te schrijven aan vermindering van het aantal ziektekiemen als er meer geventileerd wordt (Schuthof, 2006). Grootste gezondheidseffecten door fijn stof, ozon, stikstofoxiden, UV straling en geluid Het buitenmilieu omvat factoren als lucht- en waterverontreiniging, geluid en straling (UV-straling). Deze milieufactoren kunnen op verschillende manieren van invloed zijn op de gezondheid. Twee belangrijke componenten zijn fijn stof en ozon. Deze componenten zijn gerelateerd aan hart- en vaatziekten en luchtwegklachten. Fijn stof is een graadmeter voor de mate van deeltjesvormige luchtverontreiniging. Deeltjesvormige luchtverontreiniging is een weinig specifieke verzamelnaam voor inhaleerbare deeltjes die als verontreiniging in de lucht voorkomen. Door industriële activiteiten, allerlei verbrandingsprocessen (in gemotoriseerde voertuigen, energiecentrales etc.) en natuurlijke bronnen wordt PM10 uitgestoten. Fijn stof dringt door tot in de longen en kan al in relatief lage concentraties klachten veroorzaken. Ook beneden de norm voor langdurende blootstelling aan fijn stof kunnen echter gezondheidseffecten optreden, omdat er voor fijn stof geen concentratie is waarbij geen effecten worden waargenomen (geen drempelwaarde). Door ozon neemt de ernst, duur en frequentie van luchtwegklachten toe. Blootstelling aan stikstofdioxide kan lijden tot afname van de longfunctie. Geluidsoverlast kan leiden tot hinder, slaapverstoring, een verminderd prestatievermogen en een verhoogde bloeddruk (via lichamelijke stressreacties). Langdurige blootstelling aan UV-straling kan leiden tot huidkanker (De Hollander et al., 2006).
90
determinanten van gezondheid
4
Beperkt aantal overschrijdingen van de luchtkwaliteit door het wegverkeer in Zeeland De gemeenten Goes, Middelburg, Terneuzen en Vlissingen hebben een rapport uitgebracht over de luchtkwaliteit in 2006. De inventarisatie volgde uit een verplichting van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met behulp van het CAR II model (Calculation of Air Pollution from Road traffic) is de luchtkwaliteit langs wegen berekend. Er is geconstateerd dat er in 2006 sprake is geweest van overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof (op meer dan 35 dagen in het jaar werd de daggemiddelde concentratie van 50 mg/m3 overschreden) en stikstofdioxide (jaargemiddelde concentratie van 40 mg/ m3). Het gaat om een beperkt aantal locaties langs drukke wegen in Middelburg, Goes en Terneuzen. Hierdoor zijn in 2006 ruim 400 mensen blootgesteld aan een te hoge luchtverontreiniging. Voor provinciale wegen en rijkswegen zijn geen overschrijdingen van de grenswaarden geconstateerd (Vermeulen, 2007). Gezondheidseffecten door de uitstoot van de zware industrie in Zeeland nog niet goed in beeld Zeeland heeft zelf veel zware industrie zoals chemiebedrijven, een raffinaderij en een afvalverwerkingsbedrijf. Ook is er net over de Belgische grens bij Antwerpen veel zware industrie. In figuur 4.5 en 4.6 staan de grootschalige concentratiekaarten voor respectievelijk fijn stof (PM10) en ozon (O3). In Zeeland werden de grenswaarden niet overschreden.
2005
2006
Aantal dagen daggemiddelde concentratie boven 50 µg/m3 25
35
45
55
grenswaarde
Figuur 4.5: Grootschalige fijn stofconcentratiekaart (Bron: MNP, 2008a).
91
4
GEzondheid boven water in zeeland
Aantal dagen met een hoogste 8-uursgemiddelde boven 120 µg/m3 5 - 10 10 - 15 15 - 20 20 - 25 Streefwaarde 2010 = 25 dagen
Figuur 4.6: Grootschalige ozonconcentratiekaart 2004-2006 (Bron: MNP, 2008a).
Niet alle bronnen zijn meegenomen in de kaarten en de kaarten geven een grootschalig beeld waardoor plaatselijk de concentratie beduidend hoger kan zijn doordat een bedrijf zich in de buurt bevindt. Hoewel fijn stof, ozon, zwaveldioxide en stikstofdioxide de meest relevante componenten zijn, kan sprake zijn van (relevante) blootstelling aan andere stoffen (zoals koolwaterstoffen). De kaarten laten hierdoor maar een deel van de werkelijke blootstelling aan toxische stoffen zien. Toepassen van het Integrale Milieu Zonering (IMZ) systematiek voor toxische stoffen, waarbij alle relevante toxische stoffen wordt meegenomen, zou een completer beeld geven. Beeld van de (gecumuleerde) geluidsbelasting in Zeeland nog niet compleet Mensen ervaren geluid van vlieg-, weg- en railverkeer als hinderlijk vanaf ongeveer 45 dB(A). Bij de meeste provinciale wegen en steden ligt de belasting doorgaans tussen de 45 en 65 dB(A). Wanneer de belasting boven de 65 dB(A) uitkomt, wordt dit als zeer hinderlijk ervaren. Dit is het geval bij snelwegen en vooral bij vliegvelden met hun aanvliegbanen. Ruim 30% van het oppervlak en circa 75% van de woningen in Nederland ondervindt een gecumuleerde geluidbelasting door weg-, rail- en vliegverkeer van meer dan 50 dB(A), de norm voor geluidbelasting bij nieuwbouwwoningen (Passchier-Vermeer, 2006). Voor Zeeland is dit respectievelijk 20 en 50%. Het beeld is op sommige locaties niet compleet. Zo is bijvoorbeeld de bijdrage van het industrielawaai niet in deze cijfers meegenomen, waardoor ze voor Zeeland een vertekend beeld geven. In Zeeland is immers relatief veel (zware) industrie gevestigd. Ook de bijdrage van bromfietsen ontbreekt.
92
determinanten van gezondheid
4
Borsele Goes Kapelle Reimerswaal Tholen SchouwenDuiveland Noord-Beveland 0
2 Totaal Anders Buren
4
6
8
Bedrijven Vliegtuigen Treinen
10
12 14 percentage
Wegverkeer
Figuur 4.7: Percentage ernstige geluidshinder per brongroep en gemeente (Bron: Volwassenenmonitor Zeeland 2005).
Het wegverkeer en de buren veroorzaken de meeste geluidshinder Geluidshinder geeft aan hoeveel last (hinder) mensen ondervinden van een bepaald geluid in de woon- of werkomgeving. De mate waarin iemand zich gehinderd voelt, hangt samen met de karakteristieken van het geluid (bijvoorbeeld intensiteit, frequentie, duur en betekenis). Daarnaast spelen ook individuele eigenschappen een rol, zoals: geluidsgevoeligheid, angst voor en houding ten opzichte van de geluidsbron en de mate waarin men meent invloed op de situatie te hebben. Blootstelling aan geluid kan hinder en slaapverstoring veroorzaken en kan leiden tot een verminderd prestatievermogen. Ook kan blootstelling aan geluid via lichamelijke stressreacties leiden tot een verhoogde bloeddruk en hart- en vaatziekten (Passchier-Vermeer, 2006). Van de volwassenen in de Oosterschelderegio wordt 12% erg gehinderd door geluid. De belangrijkste bronnen van geluidshinder zijn in deze regio wegverkeer (5%) en buren (4%) (figuur 4.7). In de gemeente Borsele zijn bedrijven ook een belangrijke geluidsbron (3%) (Volwassenenmonitor Zeeland 2005). Deze cijfers kunnen helaas niet goed vergeleken worden met landelijke cijfers van RIVM/TNO vanwege verschil in onderzoeksmethode en -groep, waardoor de ernst van dit probleem niet goed in te schatten is. Meeste (ernstige) geurhinder in de Oosterschelderegio door landbouw en veeteelt Blootstelling aan geurstoffen in de buitenlucht kan leiden tot hinder. In hoeverre een geurwaarneming als hinderlijk wordt ervaren hangt af van diverse factoren, waaron-
93
4
GEzondheid boven water in zeeland
Borsele Goes Kapelle Reimerswaal Tholen SchouwenDuiveland Noord-Beveland 0
2
4
Totaal Anders Open haarden
6
8 Landbouw Bedrijven Wegverkeer
10
12 14 percentage
Figuur 4.8: Percentage ernstige geurhinder per brongroep en gemeente (Bron: Volwassenenmonitor Zeeland, 2005).
der kenmerken van de blootstelling (concentratie, duur en frequentie van geurwaarneming), aard en karakter van de geur en persoonskenmerken van de waarnemer, zoals de sociaaleconomische status. Geurhinder kan net zoals geluidshinder leiden tot gezondheidsproblemen (Doorn, 2002). Deze gezondheidsproblemen ontstaan doorgaans indirect uit de ondervonden stress en zijn aspecifiek van aard (bijvoorbeeld hoofdpijn en misselijkheid). Van de volwassenen in de Oosterschelderegio wordt 9% ernstig gehinderd door geur. ‘Landbouw en veelteelt’ is in de gemeenten Tholen (9%) en Noord-Beveland (7%) de belangrijkste geurbron (figuur 4.8). In Borsele (5%) en Kapelle (4%) zijn bedrijven de belangrijkste geurbron. Ook open haarden/allesbranders (3%) dragen substantieel bij aan ernstige geurhinder in de Oosterschelderegio (Volwassenenmonitor Zeeland, 2005). Deze cijfers kunnen niet goed vergeleken worden met landelijke cijfers van RIVM/TNO vanwege verschil in onderzoeksmethode en -groep. Relatief veel milieuhinder door industrie in Vlissingen-Oost en in de kanaalzone Zeeuws-Vlaanderen In 2002 en 2004 is in opdracht van de Provincie Zeeland een telefonisch leefsituatie onderzoek (TLO) uitgevoerd door het adviesbureau Witteveen en Bos in respectievelijk de kanaalzone Zeeuws-Vlaanderen en Vlissingen-Oost (Besselink, 2004). Het percen-
94
determinanten van gezondheid
4
tage respondenten dat hinder heeft van geluid en stank van industrie in VlissingenOost en in de Kanaalzone Zeeuws-Vlaanderen is beduidend hoger dan gemiddeld in Nederland en Zeeland (tabel 4.8). Een belangrijke oorzaak hiervoor is het feit dat het onderzoek is uitgevoerd in een gebied met relatief veel industrie. Tabel 4.8: Percentage respondenten dat soms of vaak last heeft van verkeerslawaai, lawaai van industrie, stank van industrie, stank van landbouw en stof of roet (Bron: Besselink, 2004). Jaar
Lawaai van industrie
Stank van Industrie
Stank van Landbouw
Last van stof of roet
Vlissingen-Oost
2004
15
31
29
13
Vlissingen-Oost
2000
16
34
37
14
Vlissingen-Oost
1991
21
56
69
25
Kanaalzone Zws-Vl
2002
24
37
33
24
Kanaalzone Zws-Vl
1997
23
47
30
34
Zeeland
1998
5
12
23
-
Zeeland
1997
3
12
32
-
Nederland
1998
4
11
12
-
Nederland
1997
3
11
14
-
Ziektelast en milieuverontreiniging De ziektelast wordt uitgedrukt in DALY’s (zie tekstblok 3.1 voor definities). Dit geeft een ruwe indicatie van het aantal verloren gezonde levensjaren in de Nederlandse populatie door ziekten of vroegtijdige sterfte. Volgens recente schattingen kan ongeveer 2 tot 5% van de totale ziektelast in Nederland aan het fysieke milieu worden toegeschreven. Deze schatting is gebaseerd op het milieugerelateerde gezondheidsverlies dat wordt veroorzaakt door korte termijn luchtverontreiniging (fijn stof, ozon), geluid, straling (ultraviolette straling en radon) en vocht in huizen. Inclusief de relatief onzekere effecten van langetermijnblootstelling aan fijn stof kan het zelfs om iets meer dan 10% gaan. Van de onderzochte milieufactoren dragen vooral langdurige blootstelling aan fijn stof, geluid en ultraviolette straling mogelijk belangrijk bij aan de milieugerelateerde ziektelast (MNP, 2008b). Naast gezondheidsklachten en hinder brengt confrontatie met milieuvervuiling (onder andere via de media), gevoelens met zich mee van onveiligheid en vervreemding, zich ongezond voelen en bezorgd zijn (over bijvoorbeeld de voedselveiligheid). De samenleving stelt de laatste jaren in toenemende mate vragen over milieurisico’s waarvan de gezondheidseffecten nog onvoldoende bekend zijn. Denk hierbij aan zendmasten, mobiele telefoons, nanotechnologie, voedselveiligheid, hormoonontregelende stoffen (oestrogenen) en genetisch gemodificeerde organismen (MNP, 2008b).
95
4
GEzondheid boven water in zeeland
Tekstblok 4.3: Ongevallen en rampen. Zeeland is vergeleken met de rest van Nederland sterk geïndustrialiseerd. Het historische beeld van Zeeland (‘landbouw en recreatie’) bestaat vanuit economisch oogpunt al tientallen jaren niet meer. De haven- en industriegebieden van VlissingenOost en de Zeeuws-Vlaamse kanaalzone zijn de zwaartepunten van de Zeeuwse economie. Sterk vertegenwoordigde bedrijfstakken zijn: de (petro-) chemische industrie, de metaal-, de elektro- en de scheepsbouwindustrie. De provincie Zeeland staat op de tweede plaats van Nederland wat betreft het aantal risicovolle objecten (zoals chemiebedrijven, een raffinaderij, een afvalverwerkingsbedrijf en een kerncentrale). Op de Westerschelde vindt veel transport plaats van gevaarlijke stoffen (onder andere ammoniak). De laatste jaren is een verschuiving merkbaar van de industriële sector naar de transportsector. In Vlissingen-Oost komt mogelijk de Westerschelde Container Terminal (WCT). Over een lengte van 2,5 km kunnen hier de allergrootste containerschepen afmeren. Hierdoor zal het transport per trein van gevaarlijke stoffen langs plaatsen in Zeeland (bijvoorbeeld Goes) toenemen. Daarnaast bevindt Zeeland zich in de invloedsfeer van de industrie in België. Denk hierbij aan de kerncentrale Doel en de industrie nabij Antwerpen. Het aantal inwoners in Zeeland bedraagt ongeveer 380.000. In de zomer kan dit door het toerisme
oplopen tot zeker een half miljoen personen. Toeristen vormen een kwetsbare groep omdat zij tijdens een ramp bijvoorbeeld vaak geen goede schuilmogelijkheden hebben. Hierdoor zullen tijdens een ramp meer slachtoffers vallen. De risico’s in een bepaald gebied vormen de basis voor de organisatie van de rampenbestrijding. Daarom is het nodig om inzicht te hebben in de mogelijke omvang en effecten van de belangrijkste rampen en zware ongevallen die in het gebied kunnen gebeuren. In 2001 heeft de werkgroep ‘Werkgroep Zorgniveau Rampenbestrijding regio Zeeland’ de Leidraad Maatramp (LMR) op Zeeland toegepast. Het beeld dat uit de toepassing van de LMR naar voren is gekomen is dat de regio Zeeland voor 6 van de 18 gespecificeerde ramptypen in de LMR in de zwaarste categorie valt. Het gaat om de ramptypen: ongevallen met giftige stoffen en met brandbare/explosieve stoffen, overstromingen, ongevallen op het water en in tunnels en kernongevallen (Rosmuller, 2001). Vervolgens is met behulp van de Leidraad Operationele prestaties (LOP) de hulpbehoefte vertaald in de hulpverleningscapaciteit en kwaliteit die nodig is binnen een bepaald tijdsbestek. Uitkomst van dit onderzoek is dat de benodigde geneeskundige hulpcapaciteit in Zeeland (net zoals in een aantal andere veiligheidsregio’s) veel groter is dan de beschikbare capaciteit (Rosmuller, 2002).
4.3 Verschillen in voorkomen van determinanten Regionale en lokale verschillen in het voorkomen van determinanten van gedrag geven een indruk van de bandbreedte waarbinnen ongezond gedrag zich in Nederland en in de regio beweegt, wat een indicatie geeft voor de potentiële ruimte voor verbeteringen. GGD-regio Zeeland scoort bovengemiddeld met ongunstige determinanten Door het RIVM is een analyse gedaan naar verschillen tussen de 39 (in 2005) GGDregio’s (zie ook paragraaf 3.5). Gekeken is naar een aantal indicatoren voor gezondheid, determinanten van gezondheid en preventie. In bijlage 3.2 is de gemiddelde landelijke score en de spreiding over de verschillende indicatoren aangegeven. Ook de indicatoren voor determinanten laten substantiële verschillen tussen GGD-regio’s zien. Zo verschilt het percentage inwoners dat voldoet aan de norm gezond bewegen met 20%. Bij de determinanten staat de regio Zeeland voor zware drinkers op de 5e plaats. Naast de rangordening per indicator is ook een totaalscore voor determinanten berekend: de determinantenindex. De regio Zeeland komt in deze rangordening op determinanten op de 8e plaats.
96
determinanten van gezondheid
4
Grote verschillen in leefstijlfactoren tussen gemeenten In tabel 4.9 is voor zowel jongeren als volwassenen voor een aantal determinanten het gemiddelde percentage gegeven voor heel Zeeland en de spreiding over de gemeenten. Tabel 4.9: Verschillen in voorkomen van gezondheidsbepalende factoren tussen de gemeenten in de regio Zeeland (Bron: Jeugdmonitor Zeeland 2007, Volwassenenmonitor Zeeland 2005, Ouderenmonitor Zeeland 2007). Indicator
Zeeland (%)
Gemeente Laagste waarde (%)
Gemeente Hoogste waarde (%)
Verschilfactor1
8,7
5,3
13,5
2,5
14-15 jaar Overgewicht Roker (dagelijks)
14,7
7,9
20,3
2,6
Binge-drinker
44,7
28,8
54,2
1,9
Geen lid van een sportclub
37,4
28,7
50,3
1,8
Eet niet dagelijks groente
64,4
58,1
75,2
1,3
Voldoet niet aan norm fruitconsumptie
77,3
68,5
82,2
1,2
Gebruikt niet altijd/ geen condooms bij de geslachtsgemeenschap
11,0
6,3
15,0
2,4
19-64 jaar Obesitas
10,2
7,4
12,5
1,7
Roker (dagelijks)
28,3
22,8
32,5
1,4
Voldoet niet aan norm verantwoord alcoholgebruik
29,6
26,2
34,8
1,3
Voldoet niet aan norm gezond bewegen
35,6
32,4
40,7
1,3
Voldoet niet aan norm voor groente- en fruitconsumptie
Gr: 73,8 Fr: 67,9
71,1 64,8
76,8 72,2
1,1 1,1
Obesitas
13,8
8,9
16,8
1,9
Rookt
12,0
9,4
14,8
1,6
7,8
3,5
10,8
3,1
Voldoet niet aan norm gezond bewegen
36,4
30,1
41,1
1,4
Voldoet niet aan norm voor groente- en fruitconsumptie
Gr: 69,9 Fr: 44,8
66,0 39,7
72,6 52,4
1,1 1,3
65+ jaar
Zware drinker
1 Verschilfactor
= hoogste waarde gedeeld door de laagste waarde.
De spreiding is berekend door de verschilfactor te bepalen tussen de gemeente met het hoogste percentage en de gemeente met het laagste percentage. Bij zowel jongeren, volwassenen als ouderen laten bijna alle indicatoren substantiële verschillen tus-
97
4
GEzondheid boven water in zeeland
sen gemeenten zien. De grootste verschillen worden waargenomen voor overgewicht, roken, alcohol en onveilig vrijgedrag. Zo ligt het percentage jongeren met overgewicht in Tholen ruim 2,5 keer zo hoog (14%) als in Kapelle (5%). Bij ouderen ligt het percentage zware drinkers in Noord-Beveland ongeveer 3 keer zo hoog (11%) als in Reimerswaal (4%).
4.4 De bijdrage van determinanten aan ziektelast Ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren veroorzaken gezondheidsverlies In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006 is een schatting gemaakt van de ziektelast die in Nederland wordt veroorzaakt door tien factoren van ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren (zie tekstblok 4.4 voor de berekening). Deze berekening kan (nog) niet voor Zeeland apart worden gemaakt. In Nederland is roken de belangrijkste enkelvoudige oorzaak van ziekte en sterfte (tabel 4.10). Roken veroorzaakt 21% van de verloren levensjaren, 7% van verloren kwaliteit van leven en 13% van de ziektelast in DALY’s. Dit wordt vooral veroorzaakt door longkanker (sterfte), COPD en coronaire hartziekten (sterfte, ziekte). Ook overgewicht en hoge bloeddruk dragen flink bij aan ongezondheid, vooral in de vorm van diabetes mellitus, coronaire hartzieken en beroertes. Opvallend is de grote bijdrage van overgewicht aan de ziektelast, bijna 10%. Deze grote bijdrage heeft voor een groot deel te maken met de hoge prevalentie van diabetes mellitus, waarvoor overgewicht (evenals lichamelijke inactiviteit) een risicofactor is. Milieufactoren dragen 2 tot 5% bij aan ongezondheid in Nederland, maar schattingen zijn onzeker. In paragraaf 4.2.4. wordt hier dieper op ingegaan.
Tekstblok 4.4: Het berekenen van aan gedrag toe te schrijven ziektelast. Het belang van leefstijl voor onze gezondheid kan zichtbaar worden gemaakt door het eraan toe te schrijven gezondheidsverlies te schatten. De ziektelast in Nederland is te berekenen door in eerste instantie de fractie van de ongezondheid die toewijsbaar is aan een determinant te berekenen. Daarbij wordt eerst gekeken naar welke fractie van de nieuwe gevallen van chronische aandoeningen in een jaar kan worden toegeschreven aan een risicofactor. Dit wordt het populatieattributieve risico (PAR) genoemd. De PAR is een functie van het vóórkomen van ongezond gedrag
98
in een populatie en de mate waarin dat gedrag de kans op een ziekte doet toenemen. Voor deze fractie van nieuwe gevallen wordt de bijbehorende ziektelast berekend. Dat gebeurt door voor de nieuwe gevallen het gemiddelde aantal verloren voor gezondheid gewogen levensjaren (DALY’s, zie tekstblok 3.1) te schatten. De DALY’s zijn daarbij de som van de verloren levensjaren door vroegtijdige sterfte en de jaren in ziekte doorgebracht, gewogen voor de ernst ervan. (Bron: De Hollander et al., 2006)
determinanten van gezondheid
4
Tabel 4.10: Bijdrage van belangrijkste leefstijlfactoren en persoonsgebonden factoren aan ongezondheid (in procenten van het totale aantal jaarlijks verloren levensjaren, de verloren kwaliteit van leven en ziektelast in DALY’s) in de Nederlandse bevolking van 20 jaar en ouder (Bron: Hoeymans et al., 2006a). Risicofactor
Verloren levensjaren (%)
Verloren kwaliteit van leven (%)
Ziektelast in DALY’s (%)
Roken
20,9
7,1
13,0
Verhoogde bloeddruk
10,8
5,6
7,8
Overgewicht
5,8
12,7
9,7
Lichamelijke inactiviteit
4,9
3,5
4,1
Te weinig fruit
3,9
1,4
2,4
Te weinig groente
2,0
0,8
1,4
Te weinig vis
3,3
1,7
2,3
Te veel verzadigd vet
0,9
0,6
0,8
Verhoogd cholesterolgehalte
3,3
2,2
2,7
Alcoholgebruik
2,7
5,4
4,5
99
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
5 Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland? Niet achterover leunen: Zeeland moet voorsprong in gezondheid behouden Zeeland is op veel gebieden gezonder dan Nederland, maar moet die voorsprong zien te behouden. Preventie is erop gericht burgers lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk gezond te houden of te voorkomen dat bestaande problemen niet verergeren. Door het bevorderen van gezond gedrag en een gezonde omgeving is nog steeds aanzienlijke gezondheidswinst te boeken. Zo zorgen schadelijk alcoholgebruik, roken, overgewicht, diabetes en depressie ook in Zeeland voor verlies aan gezondheid. Daarnaast liggen er kansen op het gebied van veiligheid en gezondheid, sociaaleconomische gezondheidsverschillen en vaccinatiegraadbevordering. Belangrijke doelgroepen voor Zeeland zijn ouderen, jongeren en lage SES-groepen. Gezondheidswinst bij ouderen is te behalen door in te zetten op vroegsignalering en zelfredzaamheid. Bij jongeren kunnen preventieve activiteiten op het gebied van leefstijl en psychosociale problemen gezondheidswinst opleveren. Deze winst is het grootst bij jongeren in het vmbo. Vaccinatiegraad neemt langzamerhand toe De vaccinatiegraad in Zeeland is gestegen tot boven de norm van 90%. De verschillen tussen Zeeuwse gemeenten zijn echter groot. In vier gemeenten wordt de norm niet gehaald, met name vanwege het weigeren van vaccinaties vanuit geloofsovertuiging. Objectieve voorlichting over de risico’s van niet-vaccineren blijft noodzakelijk indien de norm niet wordt behaald, omdat niet-gevaccineerde kinderen meer risico lopen om ziek te worden. Ook de verschillen tussen gemeenten in opkomst bij de griepprik voor 65-plussers, de bevolkingsonderzoeken baarmoederhalskanker en borstkanker en de jeugdgezondheidszorg laten zien dat de opkomst bij grootschalige preventieactiviteiten in Zeeland nog beter kan. Preventie in Zeeland kan effectiever De effectiviteit van preventie kan worden verhoogd door verschillende methoden in samenhang in te zetten en samen te werken met verschillende beleidssectoren (integraal gezondheidsbeleid), langetermijn denken (een planmatige aanpak), gebruik van bewezen effectieve interventies en grondige evaluatie. Een goed instrument hiervoor is het Preventie Effectiviteitsinstrument (Preffi). Bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen in Zeeland zijn voortdurende zorg Zeeland is een dunbevolkte provincie met veel kleine kernen en landelijk gebied. Grootschalig organiseren van zorg biedt mogelijkheid om voorzieningen binnen de eigen provincie te behouden. Indien dit echter centralisatie van de zorg betekent, komen de bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen in het geding. Een belangrijk punt van aandacht is de bereikbaarheid van de acute zorg. Zeeland heeft het hoogste percentage inwoners van Nederland dat buiten de zogenaamde 15-minutengrens voor ambulances woont (14% ten opzichte van 3% in Nederland). Dit betekent dat de ambulance daar niet binnen de normtijd van 15 minuten ter plaatse kan zijn.
101
5
GEzondheid boven water in zeeland
Zeeland wisselend tevreden over krappe eerstelijnszorg In Zeeland zijn minder huisartsen en verloskundigen en evenveel fysiotherapeuten en tandartsen beschikbaar in vergelijking met Nederland. Per gemeente zijn de verschillen groot. De tevredenheid over de aanwezigheid van huisarts, tandarts, fysiotherapeut, maatschappelijk werk en wijkverpleging verschilt per gemeente, evenals de tevredenheid over de dienstverlening van de huis- en tandarts. Vraag en aanbod binnen OGGZ-zorgnetwerk sluiten niet altijd goed op elkaar aan Het aanbod van maatschappelijke opvang sluit niet (altijd) aan op de behoeften. Een breder perspectief waarbij aandacht is voor preventie, vroeginterventie én herstel kan bijdragen aan een betere aansluiting van vraag en aanbod. Dit kan door betere samenwerking tussen betrokken partners, evenredige verspreiding van voorzieningen en informatie over de omvang en gezondheidstoestand van de meest kwetsbare groepen in de samenleving.
Preventie, cure en care In hoofdstuk 3 en 4 zijn de gezondheidstoestand van Zeeland en factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden in kaart gebracht. In hoofdstuk 5 staat het onderdeel ‘preventie en zorg’ uit het VTV-model centraal. Preventie is het totaal van maatregelen, zowel in als buiten de gezondheidszorg, dat tot doel heeft de gezondheid te bewaken door ziekte en gezondheidsproblemen te voorkomen (VWS, 2007). Onder gezondheidszorg worden de activiteiten verstaan die er op gericht zijn tekorten in de gezondheidstoestand en/of zelfredzaamheid van individuen op te heffen, te reduceren, te compenseren en/of te voorkomen (Van der Meer & Schouten, 1997). Onder gezondheidszorg vallen preventieve, curatieve en verzorgende taken bij zowel somatische als psychische klachten en aandoeningen. Vaak worden preventie en zorg uit elkaar getrokken, maar in de praktijk zijn ze eigenlijk niet te onderscheiden. Preventie, care en cure zijn alle drie onderdelen van hetzelfde zorgproces. De basis voor het lokale gezondheidsbeleid ligt voor de gemeentelijke overheid in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). In deze wet zijn veel taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de collectieve preventie neergelegd bij de gemeente. De gemeente heeft immers directe invloed op de leefomgeving van haar burgers. Naast de Wcpv bestaat voor de gemeente nog meer relevante wetgeving op het gebied van de Volksgezondheid, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Wet op de Lijkbezorging, de Waterleidingwet en de Kwaliteitswet zorginstellingen. De verhouding tussen de landelijke en lokale overheid is in de Wcpv vastgelegd in een vierjarige cyclus, zoals is besproken in hoofdstuk 1. De provinciale overheid is in deze cyclus niet opgenomen, maar speelt in Zeeland evenwel een belangrijke rol door bijvoorbeeld het beleidsprogramma Sociale Zorg, en beleidsterreinen die raakvlakken hebben met gezondheid, zoals Ruimtelijke Ordening en Milieu. In paragraaf 5.1 wordt bekeken hoe Zeeland invulling geeft aan de vijf landelijke speerpunten voor preventie en welke aanvullende specifieke speerpunten voor Zeeland van belang zijn. In paragraaf 5.2 wordt de opkomst bij een aantal grootschalige preventie-
102
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
activiteiten (vaccinatie, screening en jeugdgezondheidszorg) besproken. Vervolgens komen in de paragrafen 5.3 en 5.4 het aanbod en de toegankelijkheid van respectievelijk de curatieve sector en de verpleeg- en verzorgingssectoren aan bod.
5.1 Preventie 5.1.1 Wat is preventie? Preventie heeft als doel de gezondheid van de gehele bevolking te handhaven en te verbeteren. Dit betekent niet alleen het voorkomen van ziekten door de oorzaken van ziekten weg te nemen, maar ook het bevorderen dat mensen gezond zijn en gezond blijven. Preventie kan direct gericht zijn op een ziekte of aandoening. Preventie kan ook gericht zijn op factoren in het gedrag of de omgeving die een risico zijn voor de gezondheid of deze juist bevorderen (gezondheidsdeterminanten). Er kunnen drie vormen van preventie worden onderscheiden: gezondheidsbescherming (zoals veilige drinkwatervoorziening, riolering, het rookverbod in openbare ruimten of de aanleg van rotondes), gezondheidsbevordering (zoals voorlichting over gezonde voeding of stimuleren dat mensen meer gaan bewegen, zie paragraaf 5.1.2) en ziektepreventie (zoals vaccinatie en screening, zie paragraaf 5.2). Preventie is in de praktijk vaak gericht op een specifieke doelgroep. Doelgroepen bestaan uit mensen die extra bescherming nodig hebben of mensen die meer risico lopen ziek te worden, bijvoorbeeld door hun leefstijl of beroep. Preventie gericht op een doelgroep kan plaatsvinden in een setting zoals school, wijk of werkplek. Bij de settinggerichte benadering richt preventie zich zowel op personen als op de fysieke en sociale omgeving waarin zij zich bevinden (Witte, 2007). Meer effect door integrale aanpak Om de effectiviteit van preventie te verhogen is het belangrijk verschillende methoden gelijktijdig en in samenhang in te zetten, bijvoorbeeld door op school voorlichting te geven over gezonde voeding en tegelijk te zorgen voor aanbod van gezonde voeding in de schoolkantine. Als verschillende beleidssectoren en partijen met elkaar samenwerken om de volksgezondheid te verbeteren met een mix van interventiemaatregelen en voor verschillende doelgroepen, spreken we van facetbeleid of integraal gezondheidsbeleid. Zo kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de gezondheid en het verminderen van de sociaaleconomische gezondheidsachterstanden. Een voorbeeld hiervan is het demonstratieproject ‘Gezond Zeeland’ (Provincie Zeeland, 2008b). Dit project probeert een koppeling te leggen tussen de sectoren volksgezondheid, ruimtelijke ordening/stadsontwikkeling en natuur. Het beoogt een groene omgeving te creëren in de wijk ‘Goese Polder’ van de gemeente Goes, die mensen uitnodigt tot gezond gedrag en actieve vrijetijdsbesteding. Toch liggen bij gemeenten nog veel onbenutte mogelijkheden om gezondheid ook vanuit andere beleidsdomeinen te beïnvloeden. Dit vraagt om alertheid bij de sector volksgezond-
103
5
GEzondheid boven water in zeeland
heid en andere sectoren op kansen die zich voordoen om de gezondheid te verbeteren, waarbij voor verschillende beleidsdomeinen veel te winnen valt. Evaluatie is belangrijk De kennis over effectiviteit van veel preventieve maatregelen is nog steeds gering. Meer evaluatieonderzoek is daarom dringend gewenst. Door het vaststellen van de effectiviteit van interventies kan bijvoorbeeld invoering of voortzetting van dure maar ineffectieve interventies worden voorkomen. Daarnaast is het van belang om de succes- en faalfactoren van interventies en de (bredere) implementatie daarvan in beeld te brengen. Bij het toetsen of implementeren van nieuwe interventies kunnen instrumenten als het Preventie Effectiviteitsinstrument (Preffi) houvast bieden (zie bijlage 5.1). Kennis van bewezen effectieve en niet-effectieve preventieve interventies helpt lokale overheden bij het vormgeven van lokaal gezondheidsbeleid. Deze kennis moet echter wel meer systematisch verzameld, beoordeeld en verspreid worden. De centrale overheid heeft daarin een regierol, bijvoorbeeld via het Centrum voor Gezond Leven van het RIVM , dat leefstijlinterventies beoordeelt en certificeert (www.rivm.nl/ gezondleven).
5.1.2 Speerpunten voor preventie De gezondheidssituatie in Zeeland verschilt op een aantal punten van die van Nederland. Zo is de vaccinatiegraad lager, wonen er meer ouderen en staat de provincie Zeeland binnen Nederland op de tweede plaats voor wat betreft het aantal risicovolle objecten (zoals bedrijven die vallen onder het Besluit Risico Zware Ongevallen en de kerncentrale). Maar ook problemen die even vaak of juist iets minder vaak voorkomen dan in de rest van Nederland zijn van belang vanwege hun omvang, ernst en impact op het dagelijks functioneren. Daarom zijn de speerpunten die van belang zijn voor Nederland, ook van belang voor Zeeland. Het ministerie van VWS kiest op grond van analyses uit de nationale VTV van het RIVM elke vier jaar speerpunten voor haar preventiebeleid. Voor het beleid van 2007-2011 zijn de risicofactoren roken, overgewicht en alcohol tot speerpunten benoemd (VWS, 2006). Preventie van deze vermijdbare risicofactoren kan een grote bijdrage leveren aan het voorkomen van een breed scala van ziekten zoals hart- en vaatziekten, COPD en longkanker (zie ook de hoofdstukken 3 en 4). Naast deze drie risicofactoren zijn ook depressie en diabetes aangewezen als speerpunt. Depressie is gekozen omdat deze ziekte een groot verlies van kwaliteit van leven tot gevolg heeft. Daarbij veroorzaakt depressie hoge zorgkosten en maatschappelijke kosten. Diabetes geeft een verhoogd risico op hart- en vaatziekten, blindheid en nierziekten. Deze en andere complicaties kunnen de kwaliteit van leven sterk aantasten. De risicofactoren roken, overgewicht en alcohol en de ziekten depressie en diabetes zorgen ook in Zeeland voor aanzienlijk verlies van gezondheid. In de volgende paragrafen wordt beschreven wat aan deze speerpunten kan worden gedaan en wat het preventieaanbod in Zeeland is. Hiervoor is onder meer gebruik gemaakt van het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl). Vanaf december 2008 staat het
104
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
preventieaanbod ook omschreven in de I-database (tekstblok 5.1). Landelijke projecten en activiteiten zijn niet meegenomen. De specifiek Zeeuwse speerpunten worden beschreven in paragraaf 5.1.3. Tekstblok 5.1: De I-database. In de zomer van 2007 is het Centrum Gezond Leven (CGL) bij het RIVM opgericht. Eén van de taken van het CGL is het inrichten van één database waarin informatie is opgenomen over leefstijlinterventies in Nederland. Hiermee wordt één centrale plek gecreëerd waarin gegevens over interventies zijn opgeslagen. Deze database is de opvolger van de QUality of Interventions-databank (QUI-databank) en heeft in de ontwikkelfase de werknaam Interventie-database (I-database) meegekregen. Ten opzichte van de QUI-databank zullen veranderingen worden aangebracht in de inhoud, techniek, presentatie en de zoek- en gebruiksmogelijkheden om hiermee de bruikbaarheid van de database te vergroten. Het doel van de database is het verkrijgen van een goed beeld van het aanbod aan interventies in een
regio of in heel Nederland. Door het toevoegen van bijvoorbeeld informatie over de kwaliteit van interventies is het vervolgens mogelijk om een selectie te maken van effectieve interventies in Nederland. Ook zal het mogelijk zijn om het aanbod aan interventies beter af te stemmen op de vraag. De I-database is eind 2008 operationeel en wordt vanuit het internetloket Gezond Leven ontsloten. De ontwikkeling van de I-database is tot stand gekomen in samenwerking met de gezondheidsbevorderende instituten (GBI’s) en de toekomstige gebruikers. Zo heeft de GGD Zeeland de inventarisatie van interventies in de regio uitgevoerd met de nieuwe basislijst van kenmerken van de I-database.
A Preventie roken Integrale aanpak roken is effectief Dankzij een samenhangende, integrale aanpak is het roken onder volwassenen ook in Zeeland de afgelopen decennia behoorlijk gedaald. Niet-roken is langzaam maar zeker de norm geworden. Landelijk zijn verschillende instrumenten ingezet om het roken tegen te gaan, zoals wet- en regelgeving (rookverboden) en handhaving hiervan, accijnsverhoging, voorlichting, zelfregulering en behandeling van tabaksverslaving. De effectiviteit van deze interventies wordt groter als ze in combinatie worden toegepast. Prijsverhoging van tabakswaren vermindert de consumptie van sigaretten maar is effectiever in combinatie met reclamebeperkingen, verkoopbeperkingen, rookverboden, gezondheidswaarschuwingen op verpakkingen en massamediale campagnes. Per 1 juli 2008 zijn de sectoren horeca, kunst/cultuur en sport rookvrij. Tevens werd toen de accijns op tabaksproducten verhoogd. Beide maatregelen zijn voor veel mensen een stimulans om te stoppen met roken. Ook een sociale stimulans kan helpen bij het stoppen met roken, zoals stopcampagnes rond de jaarwisseling (De Hollander et al., 2006). Meer winst bij groepen met een lage sociaaleconomische status (SES) en in lokaal beleid Er is nog verdere gezondheidswinst te behalen door de aanpak van roken onder groepen met een lage SES en onder allochtonen. Ook jongeren in het vmbo roken meer dan havo/vwo-leerlingen. De ‘community’-benadering en werkplekinterventies lijken kansrijk te zijn. De community-benadering heeft als doel gezondheidsverschillen tus-
105
5
GEzondheid boven water in zeeland
sen mensen met een hoge en een lage SES te verkleinen. Ook het meer toepassen van verschillende (theoretisch) effectief gebleken interventies zal nog winst opleveren, zoals de ‘Minimale Interventie Strategie’ door verschillende zorgaanbieders (huisarts, cardioloog, verloskundige), ‘Actie Tegengif’, ‘Gezonde School en Genotmiddelen’ en ‘Advies op Maat’ (een internetadvies dat is bedoeld voor de individuele roker). De aandacht voor rookpreventie in het lokale gezondheidsbeleid kan nog verbeterd worden (tekstblok 5.2). Landelijk is in slechts 10% van de gemeentelijke gezondheidsnota’s preventie van roken een aandachtspunt (Stivoro, 2006). Ook in Zeeland is roken niet als specifiek speerpunt benoemd maar preventie van roken krijgt aandacht via programma’s als de ‘Gezonde School en Genotmiddelen.’ In 2006 is door Stivoro een ‘Richtlijn tabakspreventie in lokaal gezondheidsbeleid’ ontwikkeld, waarin onder meer per levensfase interventies beschreven staan. De handleiding wordt gebruikt bij het formuleren van adviezen aan gemeenten. Preventieprojecten roken in Zeeland In Zeeland worden de projecten ‘Actie Tegengif’ en ‘de Gezonde School en Genotmiddelen’ uitgevoerd. Beide projecten worden door GGD Zeeland en Indigo (instelling voor mentale ondersteuning) verzorgd. Andere interventies staan vermeld in het Regionaal Kompas Volksgezondheid. Tekstblok 5.2: Voorbeelden van integraal beleid roken. Om een effectief rookontmoedigingsbeleid te voeren binnen een gemeente en het rokerspercentage onder inwoners van een gemeente daadwerkelijk terug te dringen zijn maatregelen nodig die sectoroverstijgend zijn. Zo zijn gecombineerde maatregelen denkbaar met de volgende beleidsterreinen: • Jeugd en Onderwijs: stimuleren van en voorwaarden scheppen voor rookpreventie-activiteiten op scholen via schoolgezondheidsbeleid en in het jeugd- en jongerenwerk. • Verkeer en vervoer: zorg dragen voor en toezien op rookvrij openbaar vervoer. • Werk en inkomen: via armoedebeleid en eventueel schuldhulpverlening stimuleren van en voorwaarden scheppen voor lage SES-groe-
pen om gebruik te maken van ondersteuningsmogelijkheden bij het stoppen met roken. • Wonen en economie: via grotestedenbeleid komt extra aandacht voor achterstandswijken, waarbij activiteiten ten aanzien van rookpreventie en stoppen met roken een onderdeel kunnen zijn. • Zorg, welzijn en sport: rookpreventie opnemen in het lokale gezondheidsbeleid, voorwaarden scheppen voor eerstelijns hulpverlening om ondersteuning te kunnen bieden bij stoppen met roken, stimuleren van rookpreventie via (sport)verenigingen. (Bron: Regionaal Kompas Volksgezondheid, 2006)
B Preventie overgewicht Aanpak preventie overgewicht is versnipperd De preventie van overgewicht is gericht op minder en gezonder eten en op het stimuleren van een actieve leefstijl. Op dit moment is het preventieaanbod binnen Nederland zowel in de praktijk als in het beleid erg versnipperd. Veel partijen zien de noodzaak tot actie en zetten er (grootschalig) op in. Het grote nadeel van deze explosie aan activiteiten is dat verschillende instituten vaak dezelfde activiteiten ontwikkelen maar
106
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
de kennis hierover onvoldoende met elkaar delen. Uit verschillende studies blijkt dat een integrale aanpak op zowel nationaal als lokaal niveau nodig is om overgewicht tegen te gaan. Overgewichtbeleid zou niet alleen volksgezondheidsbeleid moeten zijn, maar zich ook moeten uitstrekken over verschillende sectoren op zowel nationaal als gemeentelijk niveau. Hiervoor kan worden aangesloten bij bestaande beleidsinitiatieven, zoals het Convenant Overgewicht. Er zijn veel kansen op lokaal niveau: het inrichten van een gezonde schoolomgeving (door het aanbod in de kantines aan te passen en het beweegvriendelijk maken van schoolpleinen), het aanleggen van aantrekkelijke wandel- en fietspaden en het verbeteren van het gebruik van sportfaciliteiten. Nationaal zou er nog meer aandacht kunnen zijn voor het stimuleren van beweegonderwijs op scholen (De Hollander et al., 2006). Het Voedingscentrum heeft in 2007 de ‘Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid’ geschreven. Bij deze handleiding hoort een ‘Leeflijn; ingrediënten voor de aanpak van overgewicht’ waarin een overzicht staat van diverse interventies ter preventie van overgewicht per doelgroep. Deze leeflijn is digitaal beschikbaar via www.voedingscentrum.nl. De handleiding wordt gebruikt bij het formuleren van adviezen aan gemeenten. Preventieprojecten overgewicht in Zeeland In Zeeland is een Samenwerkingsverband Borstvoeding opgericht (zie tekstblok 5.3). Ook is het project sCOOLsport ontwikkeld door SportZeeland (zie tekstblok 5.4). Aan de pilot hiervan deden in 2008 zes basisscholen mee. De cursus ‘Goede voeding hoeft niet veel te kosten’ is bedoeld voor mensen met een lagere sociaaleconomische status, Tekstblok 5.3: Samenwerkingsverband Borstvoeding Zeeland. Borstvoeding beschermt tegen overgewicht. De borstvoedingscijfers in Zeeland zijn, vergeleken met de rest van Nederland, opvallend laag (zie hoofdstuk 4). Daarom is in 2005 het Provinciaal Samenwerkingsverband Borstvoeding opgericht, een uniek initiatief in Nederland. Hierin werken Zeeuwse organisaties samen die betrokken zijn bij voorlichting over borstvoeding. Het doel van het Samenwerkingsverband is: meer baby’s langer
aan de borst. Dit heeft onder andere al geresulteerd in een Zeeuws borstvoedingsprotocol en een borstvoedingspaspoort. Deze instrumenten moeten de eenduidigheid in de advisering rondom borstvoeding bevorderen en het geven van borstvoeding stimuleren. Het protocol wordt gebruikt door 87% van de professionals en het paspoort door ongeveer de helft.
Tekstblok 5.4: sCOOLsport. sCOOLsport werkt aan een actieve en gezonde leefstijl voor basisschoolleerlingen. Beweegteams op scholen werken samen met de gemeente en partners aan een school waar kinderen elke dag kunnen bewegen en profiteren van de neveneffecten van sport en bewegen. sCOOLsport is een gezamenlijk initiatief van CIOS Goes en SportZeeland. De algemene doelstelling is het aanzetten van basisschoolleerlingen tot een actieve leefstijl, waarin voldoende beweging en gezondheid als vanzelfsprekend aandacht krijgen. Dit betekent
dat de leerlingen dagelijks een uur bewegen, een gezond gewicht hebben, fysiek en mentaal weerbaar zijn en motorische vaardigheden beheersen. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten: 1. De activiteiten en samenwerking zijn van structurele aard en ingebed in het school- en gemeentebeleid, 2. Ouders en leerlingen zijn zoveel mogelijk actief betrokken bij de besluitvorming en bij de uitvoering van de activiteiten en 3. De activiteiten worden zoveel mogelijk uitgevoerd door een vakspecialist.
107
5
GEzondheid boven water in zeeland
Tekstblok 5.5: Goede voeding hoeft niet veel te kosten. De Walcherse gemeenten, Kredietbank Walcheren en de GGD Zeeland hebben een project opgezet waarbinnen deelnemers vaardigheden leren om met een klein budget gezond te eten. De cursus ‘Goede voeding hoeft niet veel te kosten’ is zowel aangeboden binnen de budgetteringscursus van de Kredietbank Walcheren en als in een aantal kleine kernen in Walcheren. Naar aanleiding
van de evaluatie is geadviseerd om de bijeenkomsten van deze cursus structureel op te nemen in de budgetteringscursus ‘Uitkomen met inkomen’ van de Kredietbank Walcheren en Maatschappelijk Werk Walcheren. Ook is aanbevolen om jaarlijks de cursus los van de budgetteringscursus aan te bieden in Vlissingen en Middelburg.
maar richt zich ook op gezonde voeding (zie tekstblok 5.5). Andere interventies staan vermeld in het Regionaal Kompas Volksgezondheid.
C Preventie alcoholgebruik Dubbele boodschap maakt het voeren van een eenduidig alcoholbeleid lastig Matig alcoholgebruik is in veel kringen de sociale norm. Matig gebruik verlaagt bovendien het risico op bepaalde ziekten. Maar overmatig alcoholgebruik en alcoholgebruik in het verkeer schaden de gezondheid en zijn dan ook veel minder sociaal geaccepteerd. Ook al worden verschillende instrumenten tegelijkertijd ingezet om overmatig alcoholgebruik tegen te gaan (voorlichting, wet- en regelgeving, accijnsheffing, zelfregulering door de horecabranche): een eenduidige en samenhangende aanpak ontbreekt (De Hollander et al., 2006). Belangrijke doelgroepen zijn jongeren onder 16 jaar, uitgaanders en probleemdrinkers Preventie van overmatig alcoholgebruik bij jongeren is met name gericht op het uitstellen van de leeftijd waarop gestart wordt met het drinken van alcohol, het voorkómen van ‘binge-drinken’ (het drinken van vijf of meer glazen alcoholische drank tijdens één gelegenheid) en het ontwikkelen van een verantwoord drinkpatroon voor het latere leven. De jongeren worden bereikt via ouders, school en massamedia door verschillende preventieve interventies, maar er is nog te weinig bekend over de effectiviteit. De interventie ‘Gezonde School en Genotmiddelen’ komt in enkele evaluatiestudies als kansrijke interventie uit de bus (zie tekstblok 5.6). Het zelfhulpprogramma ‘Minder drinken’ voor volwassen probleemdrinkers dat via internet wordt aangeboden, leidt tot een kleiner aantal mensen met overmatig alcoholgebruik. Ook de zelfhulpcursus ‘Hoe minder te drinken’ en de ‘Drinktest’ lijken tot een afname van alcoholgebruik te leiden, maar niet tot een afname van overmatig alcoholgebruik (De Hollander et al., 2006). De vele toeristen die vooral in de zomer Zeeland bezoeken, verdienen ook aandacht. Met name de jongeren die zonder toezicht van hun ouders of verzorgers op vakantie zijn drinken vaak en veel alcohol. Indigo voert ook in de zomer alcoholmatigingcampagnes uit in de horeca, op festivals, stranden en campings. De campagne maakt gebruik van voorlichting ‘aan jongeren door jongeren’ (peer-educatie). Peer-
108
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
educatie is een goede methode om binnen een breder integraal beleid toe te passen en werkt beter dan voorlichting via leerkrachten of deskundigen. Verdere gezondheidswinst door beleid te richten op publiek draagvlak, regelgeving, handhaving en vroegsignalering De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) heeft in 2007 een ‘Handleiding Lokaal Alcoholbeleid’ ontwikkeld waarmee gemeenten hun lokale alcoholbeleid kunnen vormgeven (VWA, 2007). GGD Zeeland gebruikt deze handleiding bij haar advisering aan gemeenten. Een basispakket lokaal alcoholbeleid zou een mix van maatregelen en interventies voor verschillende leeftijdscategorieën moeten omvatten. Voorwaarde is dat alle peilers vertegenwoordigd zijn: publiek draagvlak, regelgeving, handhaving en vroegsignalering. Gezondheidswinst is nog te halen door accijnsverhoging, reclamebeperking, een actiever lokaal vergunningenbeleid en het handhaven van het verkoopverbod van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar. De kans dat een jongere erin slaagt om sterke drank te kopen is nu ruim 90%. Ondanks accijnsverhogingen is de prijs van alcoholische dranken nog steeds nauwelijks hoger dan die van frisdrank. De overheid heeft gekozen voor zelfregulering van reclame en niet voor een wettelijke reclamebeperking rond alcohol (De Hollander et al., 2006). Preventieprojecten alcohol in Zeeland In Zeeland wordt in alle regio’s ‘de Gezonde School en Genotmiddelen’ uitgevoerd op het basis- en voortgezet onderwijs. Ook is aanbod voor het speciaal onderwijs ontwikkeld. Indigo voert verscheidene projecten en activiteiten uit rondom overmatig alcoholgebruik. Meer informatie over deze en andere interventies is te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid. Tekstblok 5.6: De Gezonde School en Genotmiddelen. De Gezonde School en Genotmiddelen is het schoolpreventieprogramma over alcohol, roken en drugs. Het programma is opgezet door het Trimbos-instituut en richt zich op het basis- en voortgezet onderwijs. De Gezonde School en Genotmiddelen is een integraal programma. Lessen vormen daarbij een belangrijk onderdeel, maar er wordt ook aandacht besteed aan ouderactiviteiten, het opstellen van een genotmiddelenreglement en het signaleren en begeleiden van leerlingen met problematisch middelengebruik. Tijdens de lessen krijgen leerlingen informatie
over genotmiddelen en leren ze over de risico’s. Daarnaast komen houdingsaspecten en sociale vaardigheden, zoals groepsdruk en weerbaarheid, aan bod. Het programma zorgt in het basis- en voortgezet onderwijs voor een doorlopende leerlijn. In Zeeland doen in alle regio’s scholen mee met De Gezonde School en Genotmiddelen. Ook is er in Zeeland materiaal ontwikkeld voor speciaal onderwijs. GGD Zeeland en Indigo ondersteunen de scholen bij de uitvoering van het programma. (Bron: Trimbos-instituut, 2007)
D Preventie depressie Preventie depressie: kansrijke interventies via internet en integrale aanpak Preventie van depressie richt zich vooral op het opsporen en behandelen van milde depressieklachten. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat deze chronisch worden
109
5
GEzondheid boven water in zeeland
of verergeren tot een depressieve stoornis. Risicogroepen zijn onder andere mensen met milde depressieklachten en kinderen van ouders die depressief zijn. Daarom worden bij deze groepen steeds meer preventieprogramma’s ingezet. Veel van deze interventies zijn of worden op effectiviteit onderzocht. Bewezen effectieve interventies zijn bijvoorbeeld de cursus ‘Grip op je dip’ en ‘In de put, uit de put’. Van de cursussen die momenteel op effectiviteit worden onderzocht is de cursus ‘De verhalen die we leven’ een voorbeeld. Het gaat hier om het methodisch reflecteren op het eigen leven. Een belangrijk aandachtspunt bij interventies ter preventie van depressie is het bereik van deze activiteiten. Onderzoek toont aan dat 1% van de mensen die in het betreffende jaar een depressie krijgt hiermee wordt. Eén van de manieren om het bereik te vergroten, is het aanbieden van interventies via internet. Dit is sterk in opkomst en lijkt een veelbelovende preventiemethode bij jongeren, volwassenen en ouderen. Voorbeelden zijn: ‘www.kleurjeleven.nl’ en ‘e-mailservice depressie’. Internetgebaseerde interventies en andere zelfhulpcursussen voor depressie zijn bovendien goedkoper (De Hollander et al., 2006). Preventie van depressie: een belangrijke rol voor de huisarts Vroege opsporing en vroegtijdige behandeling van depressie is vooral een taak van de eerstelijnszorg, met de huisarts als centrale figuur. Huisartsen hebben echter moeite om depressieklachten te herkennen, vooral bij ouderen: slechts 20% van de ouderen met een depressie blijkt herkend te worden. Een screeningsvragenlijst kan huisartsen helpen, maar tijdgebrek is vaak een belemmering om een dergelijke lijst te gebruiken. Tijdgebrek belemmert huisartsen ook in het geven van vroegtijdige behandeling ter voorkoming van een ernstige depressie. Daardoor behandelen huisartsen mensen met depressieklachten meestal met medicatie. Preventieve interventies in de vorm van cursussen, zelfhulpboeken of via internet sluiten vaak beter aan bij de ernst van de klachten dan de (te zware) behandeling met medicatie. De aanwezigheid van een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige in de huisartsenpraktijk lijkt een succesvolle aanpak te zijn om depressieklachten vroegtijdig te kunnen signaleren en behandelen in de eerstelijnszorg. Samenwerking van de eerstelijnszorg, de geestelijke gezondheidszorg, gemeenten, welzijnswerk en thuiszorg kan vooral ouderen helpen met laagdrempelige preventieve hulp (De Hollander et al., 2006). Het Trimbos-instituut heeft in 2007 de ‘Handleiding preventie van depressie in lokaal gezondheidsbeleid’ uitgegeven. Deze bevat een overzicht van interventies en aanbevelingen voor beleid. GGD Zeeland gebruikt deze handleiding bij haar advisering aan gemeenten. Preventieprojecten depressie in Zeeland Door Indigo worden diverse cursussen aangeboden met depressie als onderwerp. Zo is er bijvoorbeeld de cursus ‘In de put, uit de put’ en een aanbod voor kinderen van ouders met een depressie (Kinderen van Ouders met Psychische Problemen, KOPP). Door GGD Zeeland is in 2006 en 2007 de pilot Preventie Team Ouderen (PTO) uitgevoerd (later Preventief Gezondheidsonderzoek Ouderen (PGO-O) genaamd) dat zich onder meer richt op depressie. In deze pilot worden mensen, als er risico’s worden gesignaleerd, naar een bijpassend aanbod doorverwezen. Andere preventieve interventies zijn te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid.
110
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
E Preventie diabetes Preventie diabetes vooral via overgewicht, gezonde voeding, lichamelijke activiteit en roken Door het terugdringen van overgewicht en roken en het bevorderen van gezonde voeding en lichamelijke activiteit kan diabetes worden voorkomen. Ook bij mensen met een hoger risico op diabetes is meer winst te behalen door het terugdringen van deze risicofactoren en het bevorderen van beschermende factoren dan door preventief gebruik van medicijnen (www.nationaalkompas.nl). Bij de preventie van diabetes gaat het vooral om interventies die zich richten op risicogroepen (bijvoorbeeld mensen met overgewicht). Op dit gebied bestaan tal van initiatieven die staan beschreven in de eerder genoemde handleidingen voor lokaal gezondheidsbeleid (thema’s overgewicht en roken). In Nederland vindt vooralsnog geen systematische screening op diabetes plaats. Toch is er ook voor diabetes een grote hoeveelheid aan screeningsmogelijkheden op de markt. Dit biedt kansen, maar ook bedreigingen. Om die reden hebben de Gezondheidsraad (GR) en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) adviezen geschreven over de verantwoordelijkheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot dit onderwerp. Volgens deze adviezen moet het ministerie ervoor zorgen dat zinvolle screening beschikbaar en toegankelijk is en burgers in staat stellen verantwoorde keuzes te maken. Taak van de zorgverleners is het opstellen van richtlijnen voor het aanbieden van screening (RVZ, 2008). De zorggerichte preventie van diabetes is gericht op het optimaal behandelen van diabetespatiënten om complicaties te voorkomen of uit te stellen. Op dit terrein bestaan veel initiatieven, zoals transmurale zorgprojecten (zorgverlening waarbij diverse zorgaanbieders in zowel de eerste- als tweedelijn betrokken zijn), voetenpoliklinieken en screening op retinopathie (oogafwijking). Preventieprojecten diabetes in Zeeland In Zeeland vinden tal van initiatieven plaats op het gebied van overgewicht, gezonde voeding, lichamelijke activiteit en roken. Het PGO-O screende onder meer op diabetes. In Zeeuws-Vlaanderen wordt gebruik gemaakt van het Diabetes Zorgpad, dat verbetering van de kwaliteit van de zorg voor diabetici beoogt. Voor meer informatie over interventies op het gebied van voeding, beweging en roken wordt verwezen naar het Regionaal Kompas Volksgezondheid.
5.1.3 Overige speerpunten voor preventie Naast de vijf landelijke speerpunten die in paragraaf 5.1.2 zijn besproken, zijn er nog aanvullende aandachtsgebieden die voor Zeeland belangrijk zijn. Het gaat om het bevorderen van veiligheid en gezondheid, vaccinatiegraadbevordering en het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen.
111
5
GEzondheid boven water in zeeland
A Milieu, veiligheid en gezondheid Een meerderheid van de woningen heeft een binnenmilieuprobleem (zie paragraaf 4.2.4). De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de aanwezige bronnen van verontreiniging en de mate van ventilatie. Vooral op het gebied van ventilatie is winst te behalen, bijvoorbeeld door middel van voorlichting en een informatiepunt waar burgers met binnenmilieuproblemen naar toe kunnen. Ook op veel scholen (in Nederland 80%) wordt onvoldoende geventileerd. Een Ventilatie-advies Op Maat (VOM) kan scholen en gemeenten ondersteunen bij het zorgen voor gezonde lucht in klaslokalen. Zeeland heeft veel zware industrie en ligt onder de rook van het industriegebied van Antwerpen. Er is op provinciaal niveau veel bekend over de luchtkwaliteit en geluidsbelasting in Zeeland. Plaatselijk kan dit beeld echter beduidend anders zijn. Er is onvoldoende zicht op de invloed van het lokale milieu op gezondheid en nader onderzoek is daarom gewenst. In navolging daarvan kunnen maatregelen worden getroffen om de blootstelling te beperken. Zeeland is vanwege de vele industrie en het transport van gevaarlijke stoffen het tweede risicogebied in Nederland (Rotterdam-Rijnmond staat op de eerste plaats). De grootste rampen die Zeeland kunnen overkomen zijn overstroming, ongevallen met gevaarlijke stoffen, kernongevallen en ongevallen op water. De benodigde geneeskundige hulp-capaciteit is, net als in veel andere regio’s in Nederland, veel groter dan de beschikbare capaciteit. Door investeren in pro-actie en preventie kan de benodigde geneeskundige hulpcapaciteit worden verminderd. Ook door het bevorderen van zelfredzaamheid van de burger tijdens rampen (door bijvoorbeeld voorlichting) kan de benodigde geneeskundige hulpcapaciteit afnemen.
B
Vaccinatiegraadbevordering
Het is en blijft belangrijk om goede voorlichting over vaccineren te geven, via de reguliere contactmomenten en de website ‘Inenten bewuste keuze’. Waar nodig kan extra aandacht worden besteed aan vaccineren door een interview op de radio of een krantenartikel. Voorlichting moet vooral gericht zijn op het verschil tussen ongevaccineerde kinderen in Zeeland en in de rest van het land. In Zeeland hebben ongevaccineerde kinderen namelijk, omdat niet altijd aan de voorwaarde van groepsimmuniteit wordt voldaan, meer risico op ziekten. Er wordt van groepsimmuniteit gesproken wanneer meer dan 90% van de kinderen en volwassenen is ingeënt, waardoor de mogelijke verspreiding van ziektekiemen door de overige 10% wordt geneutraliseerd. Binnen de groep die vanwege geloofsovertuiging niet vaccineert is een stijgende vaccinatiegraad waarneembaar. Voorlichting moet ervoor zorgen dat ouders een reële inschatting kunnen maken van de risico’s.
112
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
C Sociaaleconomische gezondheidsverschillen Het Nederlands kabinet heeft zich tot doel gesteld de bestaande sociaaleconomische gezondheidsverschillen in 2020 met tenminste 25% te verkleinen door het verbeteren van de gezondheidstoestand van de groep met een lage SES. Lagere inkomensgroepen wonen vaak in ongezondere wijken en hebben daardoor vaker te maken met een hogere geluidbelasting en luchtverontreiniging. Ook wonen ze vaker in dichtbebouwde gebieden. De bewoners van wijken met een lager welstandsniveau hebben vaak te maken met een stapeling van problemen. De slechte kwaliteit van woningen en de lokale omgeving kunnen een ongunstige invloed op de gezondheid hebben en dragen bij aan sociaaleconomische gezondheidsverschillen (Van Hooijdonk et al, 2007). Hier komt bij dat de gezondheid van de Nederlanders met een lage SES vrijwel op alle fronten slechter is. Dit geldt voor hun levensverwachting, het hebben van één of meer langdurige aandoeningen, ervaren gezondheid en lichamelijke beperkingen. De oorzaken van deze gezondheidsverschillen zijn complex. Ze lijken het gevolg van een ongelijke verdeling van ongezonde omstandigheden (soort arbeid, kwaliteit van woningen, inkomen, etc.) en ongezond gedrag (roken, overgewicht, etc.) (RIVM, 2008). De groep met een lage SES is moeilijk bereikbaar omdat ze niet homogeen is en weinig interventies speciaal op lage SES-groepen zijn gericht. Een wijkgerichte aanpak zal de meeste kans van slagen hebben. Ondanks barrières is er steeds meer kennis en ervaring beschikbaar over methoden die goed werken. Voor bevorderen van gezond leven of verminderen van gezondheidsverschillen is alleen voorlichting onvoldoende, maar is inzet van verschillende beleidsinstrumenten en beleidsvelden nodig (zie paragraaf 6.2).
5.2 Vaccinaties en screening In deze paragraaf wordt een aantal grootschalige activiteiten op het gebied van ziektepreventie besproken. De overheid is verantwoordelijk voor goede uitvoering van deze activiteiten. Het gaat om de preventie van infectieziekten, kanker en groei- en ontwikkelingsstoornissen. Infectieziekten zijn over het algemeen besmettelijke of overdraagbare ziekten. Bij de bestrijding van infectieziekten is het van belang verdere verspreiding te voorkomen. Via vaccinatie kan een groot aantal infectieziekten worden teruggedrongen. Een deel van de kankergevallen is te voorkomen door gezond te leven. Zo kunnen door vermindering van het aantal rokers nieuwe gevallen van longkanker worden voorkomen. Daarnaast kunnen sommige kankersoorten in een vroeg stadium worden opgespoord. Dit gebeurt op grote schaal in de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker. De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) is de preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren van 0 tot en met 19 jaar. De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering (bijlage 5.2). Onderdeel van de JGZ zijn onder andere de contactmomenten voor 0- tot en met 4-jarigen, de preventieve gezondheidsonderzoeken op 5-, 10- en 13-jarige
113
5
GEzondheid boven water in zeeland
leeftijd waarmee vroegtijdig groei- en ontwikkelingsstoornissen kunnen worden opgespoord, en onderzoeken op indicatie ofwel extra zorg.
5.2.1 Het Rijksvaccinatieprogramma Een hoge vaccinatiegraad is belangrijk om beschermd te zijn Infecties kunnen ernstige gevolgen hebben. Daarom biedt het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) bescherming tegen elf infectieziekten (zie bijlage 5.3). Ziekten als difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof en mazelen komen in Nederland nog maar zelden voor, maar veroorzaakten vroeger veel leed en gezondheidsverlies. Die tijd is voorbij, maar nog steeds is het belangrijk dat kinderen worden gevaccineerd. In Nederland is dat het geval bij meer dan 95% van de kinderen. Een hoog vaccinatiepercentage is belangrijk om infectieziekten buiten de deur te houden. Als er veel ongevaccineerde kinderen en volwassenen zijn, kunnen ronddwalende ziektekiemen vatbare mensen besmetten. Deelname aan het RVP is vrijwillig. Daarmee wordt de vaccinatiegraad grotendeels bepaald door de bereidheid van ouders om hun kinderen te laten vaccineren. Een aantal groepen in de samenleving staat kritisch tegenover vaccinaties. Eén groep bestaat uit mensen die vanwege hun geloofsovertuiging vaccinaties weigert. Deze groep is in Zeeland omvangrijk (zie paragraaf 4.2.3). Daarnaast zijn er ook kritische burgers die van vaccinaties afzien omdat ze twijfelen aan het nut ervan of bezorgd zijn voor bijwerkingen. Het vergroten en behouden van het draagvlak bij ouders is één van de belangrijkste uitdagingen voor het RVP (De Hollander et al., 2006). Niet in alle gemeenten wordt voldaan aan de voorwaarde voor groepsimmuniteit. Uit tabel 5.1 blijkt dat in Zeeland de vaccinatiegraad van het RVP voor zuigelingen net boven de norm van 90% ligt. Desondanks nam het aantal gemeenten waarvan de vaccinatiegraad onder de 90% ligt toe van drie in 2005 naar vier in 2008 (Borsele, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland en Tholen). Vlissingen heeft het hoogste percentage gevaccineerde zuigelingen: 98%. In 2008 verscheen het RIVM-rapport Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland, verslagjaar 2006-2008. Hieruit blijkt dat gemiddeld in Zeeland alle vaccinatiepercentages in verslagjaar 2008 licht zijn toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. Voor D(K)TP, Hib, BMR en MenC zit het percentage ruim boven de 90%. Ook in Reimerswaal en Tholen, gemeenten die van oudsher onder de norm van 90% blijven, is er in de groep zuigelingen een stijging van de vaccinatiegraad zichtbaar. In Borsele daalde echter de vaccinatiegraad licht in vergelijking met de twee voorgaande jaren. In Schouwen-Duiveland daalde de vaccinatiegraad voor Hib en BMR. Voor de groep 5- en 10-jarigen is een afname van de vaccinatiegraad gerapporteerd, mogelijk doordat de meetmethode van het RIVM veranderd is. Nu tellen 5-jarigen alleen mee als ze in hun vierde jaar gevaccineerd zijn. Het is mogelijk dat er net zoveel kinderen gevaccineerd zijn, maar dat het vanwege de andere criteria minder lijkt. Het voordeel van de nieuwe methode is dat nu wel bekeken kan worden of de kinde-
114
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
ren volgens schema zijn gevaccineerd. Tijdig vaccineren is van belang om optimaal beschermd te zijn. Tabel 5.1: Opkomst bij grootschalige preventieactiviteiten (Bronnen: www.zorgatlas.nl; CBS-POLS; GGD Gezondheidsatlas; OMRI-gegevens). Nederland Zeeland Gemeente5 (%) (%) Hoogste waarde (%)
Laagste waarde (%)
Rijksvaccinatieprogramma (zuigelingen) DKTP-vaccinaties 20081 BMR-vaccinaties 20081 Hib-vaccinaties 20081 Meningokokken C vaccinaties 20081 DTP Kleuters 2008 aK Kleuters 2008 DTP Schoolkinderen 2008 BMR Schoolkinderen 2008
94,5 96,0 95,1 95,9 91,5 91,0 92,6 92,5
90,5 91,3 91,3 91,1 89,6 89,1 88,7 88,5
97,6 (Vliss) 98,1 (Vliss) 97,4 (Vliss) 98,1 (Vliss) 94,8 (Vliss) 94,3 (Vliss) 94,2 (Sluis) 94,4 (NB)
75,3 (Rwaal) 75,6 (Rwaal) 76,3 (Rwaal) 75,3 (Rwaal) 73,4 (Rwaal) 72,7 (Rwaal) 70,3 (Rwaal) 71,3 (Rwaal)
Griepvaccinaties Griepvaccinaties 65-plussers 2007-2008
80
73
85 (NB)
57 (Thol)
67,5 n.b.2
69,14 70,0
n.b.2 83,0 (Kap)
n.b.2 50,0 (NB)
n.b.2
70,0
80,0 (Kap)
51,0 (NB)
75,8 n.b.2
69,84 79,4
n.b.2 87,1 (Kap)
n.b.2 66,7 (Veere)
n.b.2 n.b.2 n.b.2 100 (NB/Slu) 99 (Veere) 97 (Veere) 98 (Veere)
n.b.2 n.b.2 n.b.2 96 (Thol/Ve) 85 (Sluis) 85 (Sluis) 90 (Sluis)
Screening Cervix-uitstrijkjes 2001-20043 Opkomst bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker 2006 Beschermingsgraad baarmoederhals kanker Mammografie 2001-20043 Opkomst bevolkingsonderzoek borstkanker 2005 Jeugdgezondheidszorg Opkomst JGZ 0-4 jaar Zeeuws-Vlaanderen (2007) Oosterschelderegio (2007) Walcheren (2006) Opkomst PGO6 5 (2007) Opkomst PGO7 10 (2007) Opkomst PGO7 13 (2007) Opkomst totaal PGO’s (2007)
n.b.2 n.b.2 n.b.2 n.b.2 n.b.2 n.b.2 n.b.2
98 100 99 98 93 92 95
1 Verslagjaar
2008, cohort zuigelingen 2005, vaccinatietoestand op 2-jarige leeftijd. niet beschikbaar. 3 Gecorrigeerd voor verschillen in leeftijdsopbouw. 4 Niet significant (gevonden verschil met landelijk gemiddelde berust op toeval). 5 Vliss: Vlissingen, Rwaal: Reimerswaal, NB: Noord-Beveland, Thol: Tholen, Slu: Sluis, Ve: Veere, Kap: Kapelle. 6 PGO: Preventief Geneeskundig Onderzoek. 7 PGO: Preventief Gezondheidsonderzoek. 2 n.b.:
In 2008 waren er vier gemeenten met een vaccinatiegraad onder de 90% voor DTP, ten opzicht van drie in 2005. Voor het acellulaire kinkhoestvaccin (aK) daalde dit aantal echter van negen naar vier. Voor 10-jarigen waren er vier gemeenten met een vaccinatiegraad onder 90% voor DTP en BMR (in 2005 waren dit er drie). Het percentage DTP-gevaccineerde 5-jarigen bedroeg 90% en voor de 10-jarigen bedroeg dit 89%. Het
115
5
GEzondheid boven water in zeeland
percentage aK-gevaccineerde 5-jarigen bedroeg 89% en het percentage BMR-gevaccineerde 10-jarigen 89%. Daarmee werd in deze leeftijdscategorieën de norm van 90% niet gehaald. De gemeenten Borsele, Reimerswaal en Tholen hebben vaccinatiepercentages voor 5- en 10-jarigen onder de 90%. Kapelle scoorde alleen voor 10-jarigen onder de 90% en Schouwen-Duiveland alleen voor 5-jarigen.
5.2.2 Griepvaccinaties Aantal griepvaccinaties voor 65-plussers in Zeeland ligt onder landelijk gemiddelde De jaarlijkse griepprik wordt in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG) uitgevoerd in de meeste Nederlandse huisartsenpraktijken. Het in 1997 gestarte NPG is bedoeld voor risicogroepen. Bij gezonde personen is griep een kortdurende luchtweginfectie die vanzelf overgaat. De risicogroepen (patiënten met longziekten, met hart- of nieraandoeningen of met diabetes mellitus, alle ouderen van 60 jaar en ouder) hebben echter een verhoogde kans op complicaties die tot ernstige ziekte en sterfte kunnen leiden. Door een griepprik is bij hen ziekte en sterfte als gevolg van griep te voorkómen. Sinds 2008 wordt de griepprik gratis aangeboden aan alle mensen van 60 jaar en ouder. Tot die tijd werden alleen mensen van 65 jaar en ouder opgeroepen. In tabel 5.1 is het percentage 65-plussers weergegeven dat een griepprik van de huisarts gekregen heeft. Het is berekend door het aantal uitgevoerde griepvaccinaties te delen door het aantal 65-plussers in een gemeente. Omdat de griepvaccinatie via de huisarts wordt geregistreerd en de huisarts ook patiënten uit een andere gemeenten behandelt, kan er sprake zijn van over- of onderrapportage. In 2007-2008 heeft 80% van alle 65-plussers in Nederland een griepvaccinatie gehaald. De opkomst is ten opzichte van het landelijke opkomstcijfer van 2006-2007 gedaald met 1%. De opkomst in Zeeland bedroeg in deze periode 73%. In Zeeuws-Vlaanderen was de opkomst het hoogst (76%) en in de Oosterschelderegio het laagst (72%) met uitschieters naar beneden in Tholen (57%) en naar boven in Noord-Beveland (85%). In de regio Walcheren was het opkomstpercentage 73%. Hoewel de opkomst bij griepvaccinaties in de Oosterschelderegio het laagste is van Zeeland, is er in tegenstelling tot de opkomst bij vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma geen sprake van het ‘Bible-belt-patroon’.
5.2.3 Screening op borst- en baarmoederhalskanker Merendeel vrouwen vanaf 50 jaar heeft in 2005 mammografie ondergaan Een mammografie (röntgenfoto van de borst) wordt toegepast in drie situaties: • Vrouwen van 50 tot 75 jaar worden elke twee jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Door vroegtijdige opsporing van borstkanker kunnen patiënten eerder worden behandeld, waardoor de kansen op genezing, vermindering van klachten en overleving toenemen; • Ook vrouwen met een verhoogd risico door het vóórkomen van borstkanker in de familie of omdat ze eerder zelf borstkanker hebben gehad, worden opgeroepen; • Bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten over, of afwijking van de borst, wordt de mammografie als diagnostisch instrument gebruikt. 116
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
In Zeeland was in 2005 de opkomst van de vrouwen van 50 jaar en ouder 79% (zie tabel 5.1). Dit is hoger dan de Zeeuwse (70%) en landelijke (76%) opkomstpercentages in 2001-2004. De verschillen tussen gemeenten zijn groot. De opkomst is het hoogst in Kapelle (87%) en het laagst in Veere (67%). Opkomst hangt ook samen met de leeftijd en is in de oudste leeftijdsgroep (70- tot 75-jarigen) het laagst. Merendeel vrouwen van 30 tot 60 jaar heeft in 2006 een cervix-uitstrijkje laten maken Een cervix-uitstrijkje (uitstrijkje van de baarmoederhals) wordt toegepast in twee situaties: • Vrouwen van 30 tot 60 jaar worden elke vijf jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Het uitstrijkje kan baarmoederhalskanker en vooral voorstadia daarvan opsporen, voordat er klachten zijn. Wanneer kanker in een vroeg stadium en afwijkingen of (mogelijke) voorstadia behandeld worden, kan sterfte aan baarmoederhalskanker voorkomen worden; • Bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten die gepaard gaan met een grotere kans op cervixkanker, wordt het uitstrijkje als diagnostisch instrument gebruikt. In Zeeland is bij 70% van de vrouwen van 30 jaar en ouder in 2006 minstens één cervixuitstrijkje gemaakt (zie tabel 5.1). De verschillen tussen gemeenten in deelname aan de screening voor baarmoederhalskanker zijn groot. De opkomst is het hoogst in Kapelle (83%) en het laagst in Noord-Beveland (50%). Verder is de opkomst het laagst bij de 50tot en met 55-jarigen (62%). Belangrijkste reden voor niet-deelname is voor vrouwen boven de 45 jaar de verwijdering van de baarmoeder(hals) en voor jongere vrouwen een zwangerschap of het geven van borstvoeding. Voor de jongere vrouwen is daarbij meestal sprake van uitstel. De beschermingsgraad is het percentage vrouwen uit de doelgroep dat beschermd is tegen baarmoederhalskanker door: deelname aan het bevolkingsonderzoek, controle bij een gynaecoloog, verwijdering van de baarmoeder(hals) of een recent uitstrijkje (<1 jaar) voorafgaand aan het bevolkingsonderzoek. De beschermingsgraad is lager dan 70% in Noord-Beveland, Sluis en Vlissingen en het hoogst in Kapelle (80%). De opkomst bij het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker hangt samen met de uitnodigende instantie. In 2005 werd in Zeeland 64% van de uitnodigingen verstuurd door de huisarts. De deelname bij zelfoproepende huisartsen is hoger (66%) dan de opkomst na een oproep van de GGD (59%). Uit analyses van de Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker Zuidwest-Nederland blijkt dat de verschillen ook kunnen samenhangen met andere factoren, zoals stedelijkheid van het gebied. In Zeeland zijn in 2005 vijf huisartsen gestopt met zelf oproepen.
5.2.4 Jeugdgezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg (JGZ) is een vorm van preventieve zorgverlening, waarbij vroegsignalering, opvoedingsondersteuning, de preventie voor specifieke risicogroepen en thematische collectieve preventie centraal staan. Het doel van de JGZ is het bevorde-
117
5
GEzondheid boven water in zeeland
ren, beschermen en bewaken van de gezondheid van de jeugd. Cliënten van de JGZ zijn kinderen en jongeren van 0 tot 19 jaar en hun ouders/opvoeders. De JGZ kijkt naar alle kinderen met als doel gezonde kinderen gezond te houden en de kinderen die zorg nodig hebben in een zo vroeg mogelijk stadium te vinden en door te verwijzen. Het gaat dus om opsporen, kijken naar afwijkingen, signaleren, adviseren, ondersteunen en verwijzen naar het curatieve netwerk. De JGZ is geen hulpverlening, maar het voorstation hiervan. Zij voert preventieve begeleidingstrajecten en lichte interventies uit. In Zeeland ligt het accent van de JGZ op extra aandacht voor risicokinderen, profilering als opvoed- en opgroeiadviseur en als informatie/zorgcoördinator. De opvoedsteunpunten (tekstblok 5.7) en het 18-maanden huisbezoek (tekstblok 5.8) zijn voorbeelden van invulling van deze taken. Tekstblok 5.7: Opvoedsteunpunten. Opvoedsteunpunten bieden kortdurende, pedagogische begeleiding voor ouders en opvoeders van kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 19 jaar. Ouders kunnen op eigen initiatief naar een opvoedsteunpunt gaan voor informatie, steun, advies en begeleiding. In Zeeland zijn een aantal opvoedsteunpunten waar een deskundige spreekuur houdt. De gesprekken gaan uit van de vraag van de ouder(s) en vinden plaats zonder de kinderen. Meestal zijn een paar gesprekken
genoeg om weer verder te kunnen. De gemeenten betalen de opvoedsteunpunten, waardoor geen kosten zijn verbonden aan een bezoek aan het spreekuur. Allévo, Zorgstroom en GGD Zeeland werken samen in de steunpunten in ZeeuwsVlaanderen, Borsele, Kapelle, Reimerswaal, Goes, Middelburg, Vlissingen en Veere. De gemeenten Tholen en Schouwen-Duiveland vallen niet onder de coördinatie van GGD Zeeland, Zorgstroom en Allévo. Wel hebben zij een opvoedsteunpunt.
Tekstblok 5.8: Het 18-maanden huisbezoek. In het kader van de Tijdelijke Regeling Vroegsignalering wordt in de provincie Zeeland sinds april 2002 een gestructureerd huisbezoek aangeboden aan ouders van kinderen van 18 maanden. Het blijkt goed mogelijk risicogroepen te onderscheiden, te weten een groep waarvan de ouders aangeven de zuigelingenperiode als moeilijk te ervaren (19,4%) en een groep op basis van een ‘niet pluis’ inschatting van de wijkverpleegkundige jeugdgezondheidszorg (JGZ) (3,3%). Bij ruim 10% van alle kinderen (n = 3659) wordt een vervolgactie uitgevoerd in de periode tussen het 18-maandscontact en het contact bij twee
jaar. Door de huisbezoeken krijgt het consultatiebureauteam meer kennis van het kind en zijn omgeving. Ouders en wijkverpleegkundigen JGZ ervaren het huisbezoek als zinvol. De uitkomsten van het onderzoek, in combinatie met het hoge bereik en de lage drempel van de Nederlandse jeugdgezondheidszorg, tonen volgens de onderzoekers de meerwaarde aan van een huisbezoek bij peuters van 18 maanden door de wijkverpleegkundige JGZ. Het onderzoek loopt door tot in 2008. Op grond van de eindresultaten kan gedacht worden over mogelijke continuering van dit aanbod.
Bereik Jeugdgezondheidszorg hoger dan 90% In tabel 5.1 staat het bereik van de JGZ voor 0- tot en met 4-jarigen. In 2007 werd in Zeeuws-Vlaanderen 98% gezien, een stijging van 1% ten opzichte van 2006. In de Oosterschelderegio was het bereik in 2007 afgerond zelfs 100%. Van Walcheren waren alleen cijfers van 2006 bekend. In dat jaar was het bereik 99%. In Walcheren werd 27% van de kinderen als ‘risicokind’ aangemerkt. De meeste van deze kinderen (63%) werden geregistreerd in de gemeente Vlissingen. In de Oosterschelderegio werd 31% van de kinderen als ‘risicokind’ geregistreerd, waarvan 46% in Goes en Reimerswaal samen. Onder kinderen met een verhoogd risico worden kinderen verstaan met een
118
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
ontwikkelingsachterstand, opvoedingsproblematiek, spraak/taalstoornissen of kinderen die alleen een buitenlandse taal spreken. In tabel 5.1 staat ook het bereik van de drie standaard contactmomenten op 5-, 10- en 13-jarige leeftijd (respectievelijk PGO-5, -10 en -13). Dit correspondeert met groep 2 en groep 7 van het basisonderwijs en klas 2 van het voortgezet onderwijs. Daarnaast worden 5-jarigen op indicatie logopedisch gescreend (tekstblok 5.9). In Zeeland wordt 95% van de kinderen gezien bij de PGO’s. De opkomst voor het PGO-5 is het hoogst, namelijk 98%. De opkomst voor PGO-10 is 93% en voor PGO-13 92%. Er zijn verschillen tussen gemeenten, maar daarbij kan sprake zijn van toevalsfluctuaties. Er zijn geen gemeenten die structureel laag scoren. Tekstblok 5.9: Logopedie in de jeugdgezondheidszorg. Voor het volgen van basisonderwijs is een goede spraak- en taalontwikkeling heel belangrijk. Onderzoek heeft aangetoond dat kinderen met taal- en spraakproblemen later moeilijkheden kunnen ondervinden bij het spellen, lezen en rekenen. Het is dan ook belangrijk om eventuele problemen vroegtijdig op te sporen en te behandelen. Rond de 5-jarige leeftijd vindt daarom op indicatie een logopedische screening plaats. Bij de logopedische screening wordt gescreend op taal, uitspraak, stemgebruik, vloeiendheid van het spreken (stotteren, broddelen) en het mondgedrag
5.3
(duimzuigen, open mondgedrag). Indicatie vindt plaats op basis van een vragenlijst die wordt ingevuld door de ouders en door de leerkracht. In 2007 werd van bijna 6.500 leerlingen ongeveer een derde daadwerkelijk gescreend. Bij een op de vijf gescreende kinderen was de taalontwikkeling onvoldoende. Bij bijna de helft van de kinderen werden spraakstoornissen geconstateerd, bij 37% mondproblemen en bij een kwart taalproblemen. Op basis van deze bevindingen zijn kinderen gericht doorverwezen of geholpen (De Bruijne, 2008).
Gezondheidszorg in Zeeland
Steeds meer samenwerking in de curatieve zorg gezocht Waar preventie plaatsvindt vóór het optreden, manifesteren of verergeren van een ziekte is de curatieve sector primair gericht op het genezen van zieke mensen. Van oudsher wordt in deze sector onderscheid gemaakt tussen eerste- en tweedelijnszorg. Eerstelijnszorg is de zorg die rechtstreeks toegankelijk is, dus zonder verwijzing. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze (somatische) zorglijn zijn de huisarts, verloskundige, fysiotherapeut, apotheker en tandarts. Tweedelijnszorg bestaat uit ziekenhuizen en het grootste deel van de geestelijke gezondheidszorg. Voor toegang tot de tweedelijnszorg is in principe een verwijzing van de huisarts of anderen nodig. De ontwikkelingen in de zorgverlening zijn zodanig dat gestreefd wordt naar een vervolmaking van de samenwerking tussen eerste- en tweedelijn, vaak in de vorm van ketenzorg: een aaneensluitende vorm van diagnostiek, behandeling, verpleging, verzorging en revalidatie rondom een bepaald ziektebeeld. In Zeeland is dat bijvoorbeeld uitgewerkt in een aantal zogenaamde zorgpaden op het terrein van overgewicht en diabetes. Ook fysiek zien we een nauwere samenwerking tussen disciplines in bijvoorbeeld multifunctionele gebouwen en groepspraktijken. Noch de gemeenten, noch de provincie hebben een directe verantwoordelijkheid voor de curatieve sector. Beide overheidslagen richten zich wel op het mogelijk maken van een goede curatieve zorgverlening in de wijk, gemeente en regio vanuit een faciliterende rol.
119
5
GEzondheid boven water in zeeland
Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en de meeste andere Europese gezondheidszorgsystemen is dat er een rechtvaardige verdeling van beschikbare voorzieningen voor de gehele bevolking moet zijn (gelijke toegankelijkheid). Toegankelijke zorg betekent dat personen die zorg nodig hebben, op tijd en zonder grote drempels toegang hebben tot de zorgverlening. De toegankelijkheid van zorg kan door tal van factoren beperkt worden. Bijvoorbeeld door wachtlijsten, het ontbreken van voorzieningen, personeelstekorten, een grote geografische afstand of door financiële, sociale en culturele belemmeringen. Zorg kost geld, daarom is wettelijke en feitelijke toegankelijkheid van ziektekostenverzekeringen een voorwaarde voor een goede toegankelijkheid van de zorg zelf. Daarnaast is de keuzevrijheid van zorg een belangrijke waarde. Het betekent dat burgers zelf kunnen kiezen hoe ze tegen ziektekosten verzekerd willen zijn en door wie of hoe de zorg wordt verleend (Consumentenbond, 2005; Zorgbalans, 2008). De volgende paragrafen bieden informatie over het aanbod en gebruik van de curatieve sector in Zeeland.
5.3.1 Aanbod en gebruik in de Zeeuwse gezondheidszorg In 2002 is het gebruik van zorgvoorzieningen in vijf verschillende regio’s onderzocht. Tabel 5.2 geeft hiervan de belangrijkste resultaten weer. In deze tabel staat het percentage inwoners van 18 jaar en ouder dat in 2002 gebruik heeft gemaakt van een bepaalde zorgvoorziening. Er zijn verschillen tussen regio’s. Zo bezoeken inwoners van Schouwen-Duiveland bovengemiddeld vaak de huisarts. In Tholen is het gebruik van apotheek, tandarts en ziekenhuis juist beneden het Zeeuws gemiddelde. Het lage ziekenhuisgebruik kan voor een deel worden verklaard doordat veel inwoners van Tholen naar het ziekenhuis in Bergen op Zoom gaan. Het gebruik van informele thuiszorg (thuiszorg die door vrijwilligers of mantelzorgers wordt verleend) ligt in Tholen juist veel hoger. Zeeland wordt gekenmerkt door grote toeristenstromen. Het is bekend dat deze van invloed zijn op het huisartsenwerk. Ziekenhuizen merken dit vooral op de Eerste Hulp en bij ongevallen. Andere voorbeelden van de invloed van toerisme op zorg zijn het Medisch Wellness Centrum Zeeland dat plastische chirurgie aanbiedt in combinatie met een verblijf in een vakantieoord en de ‘vakantiedialyse’ op bijvoorbeeld de Banjaard in Noord-Beveland, een dialysecentrum waar patiënten tegelijkertijd hun vakantie kunnen doorbrengen. In overeenstemming met hun gezondheidstoestand maken personen met een lage SES meer gebruik van de gezondheidszorg. Onafhankelijk van de gezondheidstoestand doen personen met een lage SES echter vaker een beroep op de huisarts en bezoeken ze iets minder vaak een specialist. Ondanks de gelijke toegang tot de zorg voor alle SES-groepen bestaat er mogelijk toch een verschil in de ‘adequaatheid’ van het gebruik van zorg.
120
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
Tabel 5.2: Het gebruik van zorgvoorzieningen in Zeeland in procenten per regio (Bron: Interview/NSS; Enquête Zorg in Zeeland, 2002). Regio (%) SchouwenDuiveland
Tholen
Zeeland (%)
Noord- en Walcheren ZeeuwsZuidVlaanderen Beveland
Huisarts
82
78
80
77
79
79
Apotheek
73
71
75
79
751
76
Tandarts
79
65*
74
80
69
742
Ziekenhuis
46
42
46
47
49
47
Fysiotherapie
25
23
27
23
24
24
Professionele thuiszorg Informele thuiszorg
10
10
9
9
8
9
11
15*
8
10
10
9
GGZ
5
3
6
4
5
5
Geen van deze
4
6
4
3
4
4
* Significant hoger/lager t.o.v. Zeeuws gemiddelde (p < 0,05). 1 West-Zeeuws-Vlaanderen is wel significant afwijkend: 69%. 2 Oost-Zeeuws-Vlaanderen is wel significant afwijkend: 66%.
In Zeeland grote ontevredenheid over de aanwezigheid van de tandarts In tabel 5.3 is de tevredenheid van ouderen over de aanwezigheid en dienstverlening van een aantal zorgvoorzieningen weergegeven. Als de ontevredenheid over de aanwezigheid hoog is, kan dat een indicatie zijn dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar zijn afgestemd. Het meest ontevreden zijn ouderen over de aanwezigheid van de tandarts en het minst ontevreden over de aanwezigheid van de fysiotherapeut. Uit de tabel blijkt verder dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten. Weinig huisartsen in Zeeland Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. Ze zijn het eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen rondom gezondheid en ziekte. De huisarts biedt diagnostische, therapeutische en preventieve medische zorg. De huisartsenzorg is generalistisch, toegankelijk en persoonsgericht. Steeds meer huisartsen werken in de praktijk samen met één of meer collega’s. Buiten kantooruren (avond, nacht, weekend) bieden vijf centrale huisartsenposten (HAP) in Vlissingen, Goes, Zierikzee, Terneuzen en Oostburg huisartsenzorg. Zeeland telt ongeveer tweehonderd huisartsen. Het gemiddelde aantal huisartsen per 10.000 inwoners (5,3) is lager dan in Nederland (6,1). De gemeente Veere vormt hierop de grootste positieve uitzondering met een aandeel van 7,7 huisartsen per 10.000 inwoners (Sociale atlas, 2006). Voor een goede vergelijking van de huisartsendichtheid moet naar het aantal fulltime-equivalenten (fte) gekeken worden. Een gemiddeld fte telt 2.350 geregistreerde patiënten. Zeeland wijkt niet af van Nederland met het gemiddelde aantal patiënten per huisarts (Nivel, 2007). In het gebruik van huisartsenzorg neemt Zeeland een middenpositie in ten opzichte van de rest van Nederland (tabel 5.2). In Schouwen-Duiveland maken meer mensen gebruik van de huisarts dan in de andere Zeeuwse gemeenten.
121
5
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 5.3: Percentage ouderen dat ontevreden is over zorgvoorzieningen (Bron: Ouderenmonitor, 2008). Zeeland (%)
Hoogste waarde (%)
Laagste waarde (%)
Onvoldoende aanwezig: - huisarts - apotheek - tandarts
5,2 11,7* (Middelburg) 5,7
0,7* (Noord-Beveland)
9,2* (Middelburg)
2,5* (Kapelle)
14,3 25,1* (Borsele)
10,1* (Hulst)
- fysiotherapeut
4,9
- maatschappelijk werk
8,0 10,6 (Borsele, Tholen)
7,0* (Schouwen-Duiveland)
2,8* (Tholen) 4,0* (Kapelle)
- kruiswerk/wijkverple ging Ontevreden over dienstverlening:
6,4
8,9* (Tholen)
2,3* (Kapelle)
- huisarts
2,6
6,6* (Reimerswaal)
1,0* (Veere)
- tandarts
2,3
5,1* (Borsele)
1,3 (Veere)
* Significant hoger/lager ten opzichte van Zeeuws gemiddelde.
Medicijngebruik in Zeeland niet afwijkend van Nederland Zeeland telt twintig apotheken (www.apotheek.nl). Dit relatief lage aantal wordt deels gecompenseerd door een relatief groot aantal apotheekhoudende huisartsen. Het aantal dagdoseringen van medicijnen per regio is niet hoger dan gemiddeld in Nederland. Figuur 5.1 laat zien dat ook het gebruik van geneesmiddelen in Zeeland niet hoger is dan gemiddeld in Nederland. Over de aanwezigheid van een apotheek is 5,7% van de ouderen ontevreden. In Middelburg zijn ouderen het meest ontevreden over de aanwezigheid van een apotheek en in Kapelle het minst. In Zeeland maakt 76% van Per 1.000 inwoners per dag 1107 - 1173 1173 - 1236 1236 - 1259 1259 - 1375 1375 - 1402
Figuur 5.1: Geneesmiddelengebruik in 2006 (in aantal standaard dagdoseringen per AWBZ-regio (Bron: www.zorgatlas.nl).
122
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
de mensen gebruik van de apotheek. In Tholen maakt men het minst gebruik van de apotheek (71%). In West-Zeeuws-Vlaanderen was het percentage bezoekers aan de apotheek significant lager, terwijl dat in het verleden juist hoger was. Zeer klein aantal verloskundigen in Zeeland Het overgrote deel van de verloskundige zorg aan zwangere vrouwen wordt geleverd door verloskundigen. Zij begeleiden en controleren vrouwen tijdens de zwangerschap en bevalling. Er is een onderscheid tussen eerstelijns- en tweedelijnsverloskundigen. Het merendeel van de verloskundigen is werkzaam in de eerstelijnszorg, maar de laatste jaren stijgt het percentage tweedelijnsverloskundigen. Zij werken in ziekenhuizen onder verantwoordelijkheid van een gynaecoloog. Zeeland kent een zeer klein aantal verloskundigen. In Zeeuws-Vlaanderen werken zelfs helemaal geen eerstelijnsverloskundigen. In 2007 telde Zeeland per eerstelijnsverloskundige 2.250 of meer vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Het gemiddelde in Nederland lag op 1.665 vrouwen per verloskundige. Aantal tandartsen in Zeeland is gemiddeld Zeeland wordt vergeleken met Nederland gekenmerkt door een gemiddeld aantal tandartsen maar een gemiddeld hoge ontevredenheid over de aanwezigheid ervan. In bijlage 5.4 staat het aantal tandartsen per gemeente in 2008. Zeeland heeft in 2008 ongeveer 125 tandartsen, dat zijn er 3,3 per 10.000 inwoners. Het Nederlands gemiddelde ligt op 2,7. De verschillen per gemeente zijn groot. In 2008 had Borsele slechts 1,3 tandartsen per 10.000 inwoners. De ontevredenheid onder ouderen over de aanwezigheid van de tandarts is daar dan ook het grootst (tabel 5.3). Goes heeft van alle gemeenten de grootste tandartsendichtheid (5,2 per 10.000 inwoners). In Zeeland maakt 74% van de inwoners van 18 jaar en ouder gebruik van de tandarts. Inwoners van Tholen maken minder gebruik van de tandarts (65%) in vergelijking met de rest van Zeeland. Aantal fysiotherapeuten in Zeeland is gemiddeld Op 1 januari 2005 bedraagt de gemiddelde dichtheid van fysiotherapeuten in Nederland naar schatting 1.330 inwoners per fte. De provincie Zeeland zit rond (Oosterschelderegio) of boven (Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen) dit gemiddelde. Het gebruik van fysiotherapie ligt onder het gemiddelde (24%). Slechts 5% van de ouderen is ontevreden over de aanwezigheid van een fysiotherapeut (tabel 5.3). In Zeeland minder contact met de ambulante hulpverlening dan in Nederland Emergis is de belangrijkste aanbieder van geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg in Zeeland. De instelling ziet ruim 80% van de GGZ-cliënten en biedt tweedelijnszorg in extra- en intramurale setting. Daarnaast wordt er veelal extramurale geestelijke gezondheidszorg geboden door onder andere eerstelijnspsychologen, vrijgevestigde psychiaters en landelijke organisaties die zich richten op hulp voor specifieke stoornissen (bijvoorbeeld ADHD). Lang niet altijd wordt iemand met psychische problemen opgenomen. De meeste mensen worden extramuraal geholpen. Uit gegevens van het zorgkantoor blijkt dat de in Zeeland werkzame organisaties in totaal ruim 167.000
123
5
GEzondheid boven water in zeeland
Percentage inwoners 0,4 - 1,0 1,0 - 1,5 1,5 - 2,1 2,1 - 2,7 2,7 - 3,3
Figuur 5.2: Percentage inwoners van 4 jaar en ouder dat jaarlijks contact heeft met de RIAGG, 2000-2003 (Bron: www.zorgatlas.nl).
poliklinische, face-to-face contacten hebben met individuele GGZ-cliënten. In 2002 gaf 5% van de Zeeuwen aan gebruik te maken van geestelijke zorgvoorzieningen (Zorg in Zeeland, 2002). Het contact met de ambulante hulpverlening (voormalige RIAGG) is lager dan gemiddeld in Nederland (figuur 5.2). Psychische stoornissen in behandeling In 2007 werden bij Emergis 415 Zeeuwse cliënten ingeschreven met een depressie of bipolaire stoornis (depressie afgewisseld met manie) voor ambulante/extramurale zorg. Daarnaast werden 590 Zeeuwen ingeschreven vanwege een neurotische aandoening (waaronder angststoornissen). Ongeveer 560 inwoners werden ingeschreven met een probleem op het gebied van kinder- en jeugdpsychiatrie. Het merendeel daarvan was jonger dan 18 jaar (Emergis kenniscentrum, 2008). Verslaafden in behandeling In 2007 werden bij Emergis 223 Zeeuwse patiënten (op)nieuw ingeschreven met een alcoholverslavingsproblematiek en 164 patiënten met een drugsverslaving. Deze ontvingen extramurale of ambulante zorg. Meer dan de helft (91 personen) van de drugsverslaafde cliënten was tussen de 18 en 29 jaar. De groep alcoholverslaafden is veelal tussen de 18 en 65 jaar, waarbij de meesten (65 personen) 40 tot 49 jaar zijn. Bijna driekwart van de ingeschreven alcoholverslaafden en 86% van de ingeschreven drugsverslaafden is man. Voor misbruik van middelen als alcohol en drugs (zonder verslaving) werden in hetzelfde jaar 119 inwoners van Zeeland ingeschreven. Het aantal ingeschreven patiënten komt niet overeen met het aantal patiënten dat totaal in zorg
124
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
is: niet meegenomen is het aantal cliënten dat al in zorg was en de gevolgen van uitschrijving en herinschrijving (Emergis kenniscentrum, 2008). In 2007 werd door Emergis aan in totaal 178 harddrugsverslaafden in Zeeland methadon verstrekt. Dit waren 32 cliënten in de Oosterschelderegio, 79 in Walcheren en 67 in Zeeuws-Vlaanderen. Het HKPD (Huiskamerproject Drugsverslaafden) verstrekte aan nog eens 74 harddrugsverslaafden methadon (Emergis verslavingszorg, 2008). Aanbod en gebruik van ziekenhuiszorg en instellingen voor medisch-specialistische zorg De officiële aanduiding voor algemene, academische en categorale ziekenhuizen is ‘instellingen voor medisch-specialistische zorg’ (IMSZ). Ook de voormalige ZBC’s (Zorg Behandel Centra) vallen hieronder. Door de invoering van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) bestaat deze term eigenlijk niet meer. ZBC’s onderscheiden zich van de ziekenhuizen of andere instellingen voor medisch-specialistische zorg doordat ze geen zorg met verblijf leveren. Zeeland telt drie grote algemene ziekenhuizen met aanbod van medisch-specialistische zorg op zeven locaties (tabel 5.4). Dit zijn: • Stichting ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen: locatie Terneuzen, Oostburg en Hulst; • Stichting Ziekenhuis Walcheren met locaties in Vlissingen en Middelburg; • Stichting Oosterscheldeziekenhuizen in Goes en Zierikzee. De regio kent geen academische centra, maar wel een revalidatiecentrum voor volwassenen en kinderen met locaties in Goes en Terneuzen en een categoraal ziekenhuis in de vorm van het Zeeuws Radio-Therapeutisch Instituut in Vlissingen. Tabel 5.4: Capaciteit en gebruik van ziekenhuizen en medisch specialismen in 2006 (Bron: CIBG; Jaarverslagen Zeeuwse ziekenhuizen, 2006). Ziekenhuis Walcheren ZeeuwsVlaanderen Oosterschelde
369 bedden 314 bedden
Aantal specialisten 77 75
Opnamen aantal patiënten 10.890 11.521
1e polikliniekbezoeken 62.092 67.984
305 bedden
73
11.827
67.362
Capaciteit
Het gebruik van de ziekenhuisvoorzieningen in 2006 is in tabel 5.5 weergegeven naar het aantal opnamen en polikliniekbezoeken per 1.000 inwoners uit de verschillende Zeeuwse gemeenten. Een aantal gemeenten maken bovengemiddeld gebruik van zowel klinische als poliklinische zorg (niet gecorrigeerd voor leeftijd of geslacht). Verschillen in bevolkingsopbouw kunnen een rol spelen bij deze cijfers. Gemiddeld in Zeeland waren er 202 opnamen en 589 polikliniekbezoeken per 1.000 inwoners. Terneuzen heeft met 235 opnamen en 681 poliklinische bezoeken per 1.000 inwoners het hoogste gebruik van Zeeland. Veere heeft met 165 opnamen het laagste aantal opnamen en Kapelle telt de minste poliklinische bezoeken (480 per 1.000 inwoners).
125
5
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 5.5: Coëfficiënten van opname en poliklinisch gebruik per 1.000 inwoners per gemeente in 2006 (Bron: Prismant/LMR, 2006). Gemeente Borsele Goes Hulst Kapelle Middelburg Noord-Beveland Reimerswaal Schouwen-Duiveland Sluis Terneuzen Tholen Veere Vlissingen Totaal Zeeland
Aantal opnamen (kliniek en dag) 4.240 7.519 5.833 2.030 8.660 1.692 4.203 7.305 4.511 12.989 5.303 3.617 9.152 77.054
Opnamen per 1.000 inwoners 189 205 208 169 183 223 199 214 185 235 221 165 203 202
Polikliniek (1e bezoek) per 1.000 inwoners 515 604 587 480 566 606 548 594 601 681 592 490 606 589
Veel Zeeuwen maken gebruik van zorgvoorzieningen buiten Zeeland De reistijd naar een Zeeuws ziekenhuis kan behoorlijk oplopen. Een flink aantal Zeeuwen bezoekt daarom ziekenhuizen buiten de Zeeuwse grens. Veel inwoners van Tholen gaan naar het ziekenhuis in Bergen op Zoom. Dankzij een Europees verdrag is er ook vrij verkeer van patiënten mogelijk tussen landen. Vooral inwoners in ZeeuwsVlaanderen maken hier gebruik van en zoeken vaak ziekenhuizen en artsen in België op. Het aantal Nederlanders in Belgische ziekenhuizen is in 2007 verachtvoudigd. Zorgverzekeraar CZ betaalde in dat jaar achtduizend Belgische facturen, ten opzichte van duizend in 2006 (Vanden Bossche, 2008). Uit onderzoek van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid in België blijkt dat patiënten met name voor technische en zware ingrepen de grens over gaan. Het ziekenhuis in Terneuzen werkt al enkele jaren intensief samen met twee ziekenhuizen in Gent onder meer ten aanzien van opleiding, patiëntenstromen en informatie-uitwisseling. In opdracht van de Provincie Zeeland onderzoekt Prismant de uit- en instroom van patiënten in Zeeland. Eind 2008 zijn nieuwe cijfers beschikbaar over de omvang en achtergrond van het (twee richtings-) verkeer van patiënten over de Zeeuwse provinciegrenzen.
5.3.2 Bereikbaarheid acute zorg Waarom is bereikbaarheid acute zorg belangrijk? Te lang wachten op zorg kan kleine en grote gevolgen voor de patiënt hebben. Naarmate er meer op het spel staat, wordt (te) lang wachten op zorg als een groter probleem ervaren. De acute zorg kan onderverdeeld worden in acute zorg die naar de patiënt toekomt (ambulance, traumahelikopter, verloskundige) en acute zorg waar de patiënt zelf naar toe gaat (Spoed Eisende Hulp (SEH), huisartsenposten). De afgelopen jaren is gewerkt aan het zodanig stroomlijnen van de acute zorg dat een sluitende kwaliteitsketen is ontstaan. Terugkerende punten van aandacht zijn onder andere de
126
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
reistijden van ambulances als de normtijd wordt overschreden en de bereikbaarheid van huisartsenposten voor avond-, nacht-, en weekenddiensten (IGZ, 2004). Zeeland is de provincie met het hoogste percentage inwoners dat buiten de 15-minutengrens woont Een belangrijke taak van de ambulance is het verlenen van spoedeisende medische hulp, zoals bij een ongeval of acute medische aandoeningen buiten het ziekenhuis. Voor levensbedreigende spoedeisende hulp geldt een norm van 15 minuten na melding waarbinnen de ambulance ter plaatse dient te zijn (het zogenaamde A1-vervoer). Daarnaast heeft de ambulance een taak in het vervoer van liggende patiënten van en naar ziekenhuizen, verpleeghuizen of het huisadres. In 2006 werden 9.673 A1-ritten in Zeeland uitgevoerd. Dit is 47,4% van het totale aantal ritten. Bij 8.620 A1-ritten (89%) was de ambulance binnen 15 minuten na de melding ter plaatse (GGD Gezondheidsatlas, 2006). Zeeland is een plattelandsprovincie. Dit heeft als gevolg dat in 2008 14% van de bevolking buiten de 15-minuten grens woonde. Landelijk ligt dit percentage op 3%. Zeeland heeft voor acute zorg tevens de beschikking over traumahelikopters. Boven de Westerschelde komen de helikopters primair uit Rotterdam en onder de Westerschelde uit Brugge. ’s Nachts komt de helikopter uit Nijmegen. Incidenteel wordt de helikopter uit Amsterdam ingezet. Een enkele keer wordt voor duikongevallen een beroep gedaan op de helikopter uit Zeebrugge die uitgerust is voor speciale reddingsacties in bijvoorbeeld het water (tabel 5.6). De helikopters vervoeren het Mobiel Medisch Team (MMT) naar de plaats van het ongeval zodat arts en verpleegkundige zo snel mogelijk ter plaatse kunnen beginnen met het stabiliseren van de patiënt (Veiligheidsregio Zeeland, Gemeenschappelijke Meldkamer Zeeland, 2008). Sinds 2005 is de inzet van helikopters in Zeeland toegenomen van 149 naar 234 in 2007. Tabel 5.6: Helikopteraanvragen Zeeland in 2005, 2006 en 2007 (Bron: Veiligheidsregio Zeeland, Gemeenschappelijke Meldkamer Zeeland, 2008). Standplaats Amsterdam Brugge
2005
2006
2007
3
2
1
62
61
75
Nijmegen
3
5
14
Rotterdam
81
130
141
Zeebrugge Totaal
-
-
3
149
198
234
In Oosterschelderegio aanzienlijke ontevredenheid telefonische bereikbaarheid huisarts buiten kantooruren In 2005 was bijna driekwart van de volwassenen in de Oosterschelderegio tevreden over de telefonische bereikbaarheid van de eigen huisarts buiten kantooruren (tabel 5.7). De tevredenheid over de centrale huisartsenpost (84%) was groter dan de tevredenheid over de eigen huisarts (73%). Over de bereikbaarheid van de huisarts tijdens kantooruren was 88% tevreden. De ontevredenheid betrof de bereikbaarheid tussen 17:00
127
5
GEzondheid boven water in zeeland
uur en 18:00 uur. Tussen gemeenten zijn de verschillen in tevredenheid groot. Het minst tevreden over de telefonische bereikbaarheid van huisarts (buiten kantooruren) en centrale huisartsenpost is men in Tholen, het meest tevreden is men in Kapelle, Borsele en Goes. Ook over de bereikbaarheid buiten kantooruren van de tandarts is men in Tholen het minst tevreden. Tijdens kantooruren vindt 12% van de volwassenen de telefonische bereikbaarheid onvoldoende. Het meest ontevreden is men in Goes (20%) en het minst ontevreden in Kapelle (4%). Tabel 5.7: Percentage 19- tot en met 64-jarigen in de Oosterschelderegio dat de telefonische bereikbaarheid van de huisarts, huisartsenpost en tandarts buiten kantooruren voldoende vindt (Bron: Gezondheidsatlas GGD Zeeland, 2005). Telefonische bereikbaarheid voldoende
Ooster schelde regio (%)
Laagste waarde (%)
Hoogste waarde (%)
Verschil factor
Huisarts - buiten kantooruren - tijdens kantooruren
73 88
58 (Tholen) 80 (Goes)
81 (Kapelle/Borselle) 96 (Kapelle)
2,2 5,0
Centrale huisartsenpost
84
77 (Tholen)
89 (Goes)
2,1
Tandarts - buiten kantooruren
87
76 (Tholen)
91 (Kapelle)
2,7
5.3.3 Geografische toegankelijkheid van zorgvoorzieningen Waarom zijn bereikbaarheid en spreiding belangrijk? Hoe meer zorgvoorzieningen in een bepaald gebied aanwezig zijn, des te beter is deze zorg voor inwoners bereikbaar. Bij meer dan één zorgvoorziening in de nabijheid is er in principe ook mogelijkheid om te kiezen tussen voorzieningen. Voorkeuren van mensen en professionele normen voor geografische bereikbaarheid en spreiding verschillen naar type zorg. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de functie van de voorziening, het aantal patiënten dat er gebruik van maakt en de optimale schaalgrootte van voorzieningen die daarmee samenhangt. Vooral voorzieningen voor acute zorg en eerstelijns- en preventieve voorzieningen dienen goed bereikbaar te zijn. Reistijd naar dichtstbijzijnde ziekenhuislocatie is goed In Zeeland kan meestal met de auto binnen 25 minuten een ziekenhuislocatie worden bereikt. Alleen in Tholen kan de reistijd tot een Zeeuws ziekenhuis oplopen tot drie kwartier (figuur 5.3). Inwoners van Tholen wijken echter vaak uit naar het ziekenhuis in Bergen op Zoom. De reistijd naar het dichtstbijzijnde Zeeuwse ziekenhuis met een SEH (drie locaties) is in Zeeland beduidend langer. In West-Zeeuws-Vlaanderen kan deze oplopen tot meer dan drie kwartier. Daar bestaat echter wel de mogelijkheid om uit te wijken naar België. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar gevoelige ziekenhuislocaties in Zeeland. Een gevoelige ziekenhuislocatie is gedefinieerd als een locatie waarvan (delen van) het verzorgingsgebied uitsluitend door deze locatie kunnen worden bediend. Dat is het
128
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
Reistijd naar dichtstbijzijnde ziekenhuis met SEH 2006 met de auto, SEH is 24 uur open (totaal 107 locaties) Minuten < =10 10 - 15 15 - 20 20 - 26 26 - 30 30 - 45 > 45 ziekenhuislocatie met SEH
Reistijd naar dichtstbijzijnde ziekenhuis 2007 !
met de auto (inclusief buitenpoli’s, totaal 186 locaties) Minuten
!
< =10 10 - 15
!
15 - 20
!
20 - 26
!
26 - 30 !
! !
30 - 45 > 45 ziekenhuislocatie
Reistijd vanaf dichtstbijzijnde ambulancestandplaats 202 standplaatsen, september 2007 Minuten < 3 3 -8 8 - 13 13 - 18 18 - 23 > 23 ambulancestandplaats
Figuur 5.3: Reistijden naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis met SEH (2006), het dichtstbijzijnde ziekenhuis (2007) en vanaf dichtstbijzijnde ambulancestandplaats (Bron: www.zorgatlas.nl).
geval wanneer mensen niet meer binnen de normtijd op de SEH kunnen komen indien deze locatie wordt gesloten. De normtijd is vastgesteld op 45 minuten en beslaat de tijd vanaf de eerste melding tot de afrijtijd naar de dichtstbijzijnde SEH. Volgens het nieuwe rijtijdenmodel zijn de ziekenhuislocaties in Terneuzen en Goes gevoelig en de locatie in Vlissingen niet meer. 129
5
GEzondheid boven water in zeeland
5.4 Maatschappelijke ondersteuning en care In de vorige paragraaf stonden preventie en curatieve zorg centraal. Preventie is er steeds op gericht om te voorkomen dat mensen fysiek, psychisch of sociaal ongezonder worden. Als de gezondheid van mensen wel te wensen overlaat, kan daar op verschillende manieren in tijd en plaats mee worden omgegaan. In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt tussen 1) ondersteuning, gericht op het vergroten van de zelfstandigheid (Wmo), 2) extramurale zorg en 3) wonen met zorg.
5.4.1 Maatschappelijke ondersteuning Maatschappelijke ondersteuning is erop gericht dat mensen met een beperking de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om goed te kunnen participeren. Dit is de kerngedachte van de Wmo. Onderdeel daarvan is ook dat de fysieke omgeving zo is ingericht dat optimaal wordt bijgedragen aan de zelfredzaamheid van mensen (tekstblok 5.10). Ondersteuning wordt deels informeel gegeven door mantelzorgers of vrijwilligers. Als dat niet mogelijk is, kan de gemeente ondersteuning faciliteren. Hiermee houden burgers de regie over het eigen leven en kan het beroep op zwaardere zorg beperkt blijven. In de ouderenmonitor van de GGD is gevraagd of mensen op dit moment bepaalde vormen van (in)formele hulp ontvangen. Hieruit blijkt dat een kwart van de 65-plussers professionele hulp en één op de acht mantelzorg ontvangt. Hulp in en om huis door een vrijwilliger komt duidelijk het minst voor (4%). Uit deze cijfers komt het beeld naar voren dat ouderen voor een groot gedeelte zelfstandig functioneren. Lukt dat niet, dan ligt de nadruk op professionele ondersteuning. Hulp door mantelzorgers en vrijwilligers ligt een stuk lager (tabel 5.8). Tabel 5.8: (In)formele zorg voor 65-plussers in Zeeland (Bron: Ouderenmonitor Zeeland, 2007). (In)formele zorg totaal Zeeland
Percentage
Ontvangt momenteel professionele hulp
26
Ontvangt momenteel professionele huishoudelijke verzorging
25
Ontvangt momenteel mantelzorg
13
Hulp in en om huis van een vrijwilliger via een vrijwilligersorganisatie (bijv. klussendienst, boodschappendienst)
4
Daar waar mensen met beperkingen een beroep doen op de Wmo, staat het compensatiebeginsel. Dit houdt in dat de gemeente de plicht heeft om oplossingen te bieden aan burgers met beperkingen via het treffen van voorzieningen die hen in staat stellen om een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, gebruik te maken van lokaal vervoer en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. De voorzieningen die hiervoor worden geboden, zijn onder andere hulp bij het huishouden, woningaanpassingen en woonvoorzieningen (bijv. een traplift, verhoogd toilet of verhuiskostenvergoeding), vervoersvoorzieningen (bijv. een scootmobiel, aangepaste auto, pas voor de regiotaxi of gehandicaptenparkeerplaats) en rolstoelvoorzieningen (bijv. een elektrische rolstoel of sportrolstoel).
130
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
Tekstblok 5.10: Drempelloos samenleven. De manier waarop de openbare ruimte (straten, stoepen, pleinen) is ingericht, is sterk bepalend voor de zelfredzaamheid van mensen. Denk aan obstakels als kuilen, ongelijke bestratingen, hoge stoepen, onlogische bochten en oversteekmogelijkheden. Maar ook aan trappen, uitstallingen, terrassen en zigzagroutes tussen fietsen en auto’s. En hoe belangrijk is het niet om af en toe ergens te kunnen gaan zitten? Daarvoor zijn dan wel voorzieningen nodig. Voor mensen met een functiebeperking, maar ook voor ouderen is een woonomgeving met zo min mogelijk hinder extra belangrijk. Maar ook mensen met kinderwagens en alle andere bewoners of bezoekers hebben er belang bij dat alle voorzieningen en infrastructuur optimaal bereikbaar en toegankelijk zijn. Want een ongelukje (vallen, struikelen) kan heel snel gebeuren. Door bij het ontwerp van een buurt, wijk of winkelcentrum die ‘universele toegankelijkheid’ al direct als norm te stellen en daar ook naar te handelen, kan flink worden bespaard op
dure voorzieningen of aanpassingen achteraf. Bovendien krijgen bewoners en bezoekers dan eerder het gevoel dat er met hen rekening wordt gehouden. De gemeente Goes heeft dit goed begrepen en startte in 2008 met het project ‘Drempelloos samenleven’. Brain Management International (www.brainman.nl) en het Klaverblad Zeeland (www.klaverbladzeeland.nl) gaan in opdracht van de Stichting Denkkracht samen met de gemeente Goes aan de slag om het centrum zo toegankelijk mogelijk te maken (www.toegankelijkzeeland.nl). De belangrijkste uitgangspunten zijn daarbij de fysieke toegankelijkheid en bewustwording. Want alleen vanuit het besef dat een functiebeperking of een ongeluk iedereen kan overkomen, is het mogelijk om een integrale aanpak te realiseren. Deze aanpak houdt in dat gemeente, bedrijfsleven en organisaties, maar ook de ambtelijke diensten als ruimtelijke ordening, verkeer, openbare werken en welzijn hierin samen optrekken.
De geboden voorzieningen en de indeling in categorieën kunnen per gemeente verschillen. Ook kan de wijze van registratie van het aantal ontvangers van voorzieningen uit de Wmo verschillen. Om deze redenen is het op dit moment niet mogelijk om een gemeentelijke vergelijking te maken van het aantal en het type Wmo-cliënten. Om in de toekomst in beeld te kunnen brengen of er bepaalde gemeenten zijn met veel of juist weinig aanvragen voor een bepaald type ondersteuning, is afstemming in de wijze van registratie noodzakelijk.
5.4.2 Openbare Geestelijke Gezondheidszorg Binnen de maatschappelijke zorg neemt de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) een belangrijke plaats in. Kenmerkend voor de OGGZ is dat deze zorg niet gekoppeld is aan één aparte voorziening of sector. Verschillende instellingen bieden hulp binnen de OGGZ en ze werken daarbij onderling vaak samen. Het doel van de OGGZ is het vroegtijdig signaleren en beïnvloeden van risicofactoren en beschermende factoren met het oog op het voorkomen en verminderen van uitsluiting en dakloosheid en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen. In Zeeland is hierbij het uitgangspunt dat er oog is voor zowel opvang als preventie, vroeginterventie en herstel. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde OGGZ-ladder (Wolf, 2006). In 2007 is het onderzoeksrapport Dakloos in Zeeland opgesteld (Jansen, Mensink & Wolf, 2007). Dit rapport beschrijft de groep volwassen daklozen en zwerfjongeren die gebruik maakt van opvangvoorzieningen in Zeeland. Het belangrijkste knelpunt is dat het aanbod van de opvang niet (altijd) aansluit op de behoeften van de feitelijk en
131
5
GEzondheid boven water in zeeland
residentieel daklozen (inclusief zwerfjongeren). Het voorzieningenaanbod in Zeeland is ongelijk verdeeld en niet in elke regio is een passend aanbod voorhanden (tabel 5.9). Daardoor moeten mensen noodgedwongen de eigen regio verlaten om hulp te kunnen krijgen. Dat betekent mogelijk het verlies van sociale inbedding en daardoor meer (kans op) sociale uitsluiting. In paragraaf 5.3 wordt het gebruik van OGGZ-voorzieningen beschreven. Tabel 5.9: Aantal plaatsen in verschillende OGGZ-instellingen in 2007 (Bron: Zeeuws Kompas, 2007). Dagopvang
Zeeuws-Vlaanderen
Walcheren
Oosterschelderegio
Onbepaald
15
-
Nachtopvang
12
11
6
Beschermd wonen/ sociaal pension
58
8
7
Crisisopvang/CMO
7
28
Onbepaald
Tijdelijk wonen
5
14
-
Begeleid wonen
-
38
Jongerenopvang
-
34
-
OGGZ is een verantwoordelijkheid van de centrumgemeente Gemeenten zijn verantwoordelijk voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, opvang van zwerfjongeren en ambulante verslavingszorg. De centrumgemeenten (voor Zeeland is dat Vlissingen) zijn met name verantwoordelijk voor de verdeling van het budget. Vanaf 2007 hebben gemeenten ook de verantwoordelijkheid voor de OGGZ erbij gekregen. Begin 2000 is geconstateerd dat de maatschappelijke opvang verstopt is: de instroom was veel groter dan de uitstroom waardoor er voortdurend een tekort aan opvangplaatsen was. Het Rijk heeft daarom met de vier grootste gemeenten van Nederland (de G4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) een plan opgesteld dat gericht is op de bestrijding van dak- en thuisloosheid. Met behulp van een persoonsgerichte benadering en individuele trajectplannen wordt geprobeerd het aantal dak- en thuislozen terug te dringen. In navolging hiervan heeft het ministerie van VWS alle andere centrumgemeenten in Nederland verzocht een soortgelijk plan te maken voor de eigen regio. Vlissingen is de centrumgemeente voor Zeeland. In samenspraak met de gemeenten Middelburg, Goes en Terneuzen heeft Vlissingen voortrekkersrol bij de invulling van het beleid. De vier gemeenten vormen samen een gemeenschappelijke regeling: de Regionale Commissie Verslavingszorg Zeeland (RCVZ). Onder verantwoordelijkheid van de RCVZ is het Zeeuws Kompas opgesteld. Het Zeeuws Kompas omvat een visie en een plan van aanpak voor de opvang van sociaal kwetsbare personen in Zeeland en bestrijkt de prestatievelden 7, 8 en 9 uit de Wmo (Maatschappelijke Opvang, OGGZ respectievelijk Verslavingszorg). In het Zeeuws Kompas ligt de nadruk niet alleen op opvang en herstel, het gaat vooral ook om preventie en vroegtijdige interventies. Bij de verder uitwerking van het Zeeuws Kompas zullen alle Zeeuwse gemeenten betrokken zijn via het College Zorg en Welzijn.
132
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
5.4.3 Extramurale verpleging en verzorging Mensen die verpleging en verzorging nodig hebben, maar nog wel zelfstandig kunnen en willen wonen, kunnen de hulp die zij nodig hebben aan huis ontvangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp bij wassen, aankleden of medicijngebruik maar ook uit dagarrangementen waar mensen gedurende de dag naar toe kunnen. Het zorgkantoor registreert hoeveel van deze zorg wordt geboden in Zeeland. In tabel 5.10 is te zien dat in 2007 ruim 800.000 uren aan persoonlijke verzorging zijn geboden. Dat komt per Zeeuw neer op zo’n twee uur per jaar. Ook ondersteunende begeleiding en verpleging worden veelvuldig geboden. Activerende begeleiding en behandeling zijn minder voorkomende vormen van extramurale verpleging en verzorging. Het aantal mensen dat gebruik maakt van vormen van extramurale verzorging en verpleging is niet inzichtelijk te maken. Tabel 5.10: Aanbod extramurale verpleging en verzorging in 2007 (Bron: Zorgkantoor Zeeland, 2008). Aantal aanbieders 19
Aantal uren in 2007 816.450
Aantal uren per inwoner 2,15
Verpleging
18
275.125
0,72
Ondersteunende begeleiding
25
388.094
1,02
Activerende begeleiding
15
18.921
0,05
Behandeling
10
3.909
0,01
Persoonlijke verzorging
5.4.4 Wonen met zorg Mensen die niet meer zelfstandig kunnen of willen wonen, kunnen gebruik maken van voorzieningen waarbij wonen en zorg gecombineerd worden. Op hoofdlijnen kan onderscheid gemaakt worden tussen verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. De capaciteit in Zeeland voor wat betreft het aantal toegelaten plaatsen en de productie in aantal (verpleeg)dagen in 2007 is weergegeven in tabel 5.11. Tabel 5.11: Capaciteit toegelaten plaatsen en productie in verpleegdagen in 2007 in Zeeland (Bron: Zorgkantoor Zeeland, 2007). Aantal aanbieders
Aantal toegelaten plaatsen
Aantal (verpleeg)dagen
19
4.497
1.661.701
Gehandicaptenzorg
9
1.610
573.715
Geestelijke gezondheidszorg
3
593
217.320
6.700
2.452.736
Verpleging en verzorging
Totaal
133
5
GEzondheid boven water in zeeland
Verpleging en verzorging Een verzorgingshuis verleent huisvesting, verzorging en begeleiding wanneer dit in de eigen, zelfstandige woonsituatie niet meer goed mogelijk is. Een verpleeghuis is een instelling waar mensen verblijven die doorlopende zorg nodig hebben. Zorg die ze thuis of in het verzorgingshuis niet (voldoende) kunnen krijgen en waarvoor een beschermde woonomgeving noodzakelijk is. Het onderscheid tussen beiden wordt steeds onduidelijker. Een deel van de bewoners van verpleeghuizen blijkt hetzelfde zorgpakket nodig te hebben als een groot deel van de bewoners van verzorgingshuizen. Hierdoor raken deze instellingen steeds meer met elkaar verweven (Boot & Knapen, 2005). In figuur 5.4 is het aantal plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder weergegeven. Het aantal (behandelings)plaatsen in Nederlandse gemeenten loopt uiteen van 9 tot 210 plaatsen per 1.000 65-plussers. De Zeeuwse gemeente met de meeste capaciteit is Hulst met 109 plaatsen per 1.000 65-plussers. Borsele heeft met 40 plaatsen in Zeeland relatief de minste capaciteit (bijlage 5.5). Gehandicaptenzorg De gehandicaptenzorg verandert. Er vindt een verschuiving plaats van voorzieningengericht denken naar vraaggericht denken. Het aanbod wordt steeds meer afgestemd op de individuele wensen en behoeften van de cliënt. Een zo goed mogelijke integratie in de samenleving (‘community care’) is daarbij een belangrijk streven. Dat wil zeggen dat mensen met beperkingen met behulp van passende ondersteuning verzorgd worden en kunnen wonen, werken en recreëren in de lokale samenleving (De gegevens van de gemeente Sluis zijn om onduidelijke redenen niet juist weergegeven in het kaartje). Aantal per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder 9 - 29 29 - 65 65 - 88 88 - 131 131 - 210 onbekend/n.v.t.
Figuur 5.4: Capaciteit verpleeg- en verzorgingshuizen in 2007 (Bron: www.zorgatlas.nl).
134
Hoe staat het met preventie en zorg in Zeeland?
5
De zorgaanbieders spelen op deze ontwikkelingen als volgt in: • Er vindt schaalvergroting plaats door fusies, zowel tussen intramurale organisaties onderling als tussen intra- en semimurale instellingen, en soms met een sociaal pedagogische dienst (SPD). • Er vindt schaalverkleining plaats in de feitelijke vormgeving van het zorgaanbod. • Er ontstaan nieuwe organisatievormen zoals bijvoorbeeld consulententeams en expertisecentra. Deze organisaties richten zich vooral op het geven van adviezen met betrekking tot de ondersteuning van cliënten met een speciale problematiek. • Er vindt een ‘ambulantisering’ van het aanbod plaats. Dit als gevolg van het streven naar ‘leven in de samenleving’, met waar nodig hulp aan huis. In de periode 2000-2003 is het aantal instellingen in Nederland door bovengenoemde ontwikkelingen afgenomen van 222 naar 183. In deze periode is het aantal locaties met een woonfunctie toegenomen van 2.404 naar 3.302. Het aantal locaties met minder dan 6 plaatsen is in de periode 2000-2003 zelfs toegenomen met 64% (van 958 naar 1.573) (www.zorgatlas.nl).
135
De rol van gemeenten en provincie in gezondheidsbeleid
6
6 De rol van gemeenten en provincie in gezondheidsbeleid Regierol gemeenten steeds belangrijker Gemeenten hebben een regierol in de collectieve preventie. De Inspectie en het ministerie van VWS vinden dat zij deze rol nog krachtiger kunnen inzetten en VWS roept gemeenten op om verdere effectieve maatregelen te nemen zowel binnen de wettelijke taken als op andere beleidsterreinen die met gezondheid te maken hebben. De Wmo geeft de gemeente een extra beleidsinstrument in handen om effectief gezondheidsbeleid te voeren. Door de komst van de Wmo en andere taken die de overheid overdraagt aan gemeenten (Wmo, jeugdgezondheidszorg en jeugdbeleid) wordt het steeds belangrijker dat gemeenten samenwerking tussen partijen organiseren. Zo kunnen Zeeuwse gemeenten preventie versterken door samenwerking tussen preventieaanbieders en afstemming van hun aanbod te bevorderen, maar ook door te zorgen voor evaluatie en een goed overzicht van het preventieaanbod en van de uitvoering. Een aantal van de gemeenten is actief bij de afstemming van preventieactiviteiten van verschillende instellingen. Er liggen hier echter nog kansen voor verbetering. Regierol Zeeuwse gemeenten krijgt vorm in gezondheidsnota’s Voorwaarden voor een goede invulling van de regierol zijn de beschikbaarheid van voldoende ambtelijke capaciteit, goede afstemming tussen gemeentelijke afdelingen, het concreet en evalueerbaar (SMART) formuleren van doelstellingen en het toewijzen van financiële middelen om deze doelstellingen te realiseren. Naar verwachting zullen gemeenten in de komende nota hun regierol verder invullen dan zij in de vorige nota’s hebben gedaan. Werken aan integraal beleid (zowel binnen de gemeente als daarbuiten) en het inzetten van een breder beleidsinstrumentarium bieden kansen voor effectief gezondheidsbeleid en winnen terrein in de gezondheidsnota’s. Provinciebrede samenwerking biedt kansen en vraagt om afstemming De provincie Zeeland is een actieve speler op het terrein van het gezondheids(zorg) beleid. Vanuit het beleidsprogramma ‘Sociale zorg’ draagt de Provincie in overleg met gemeenten bij aan het faciliteren van gezondheidsbevorderende projecten, het signaleren van gezondheids(zorg)problemen en de agendasetting voor lokaal en provinciaal beleid. Door de kleinschaligheid van Zeeland wordt door gemeenten veel samengewerkt op (sub)regionaal niveau en provinciaal niveau. Gezien het belang van een integrale benadering van gezondheid is ook bij provinciebrede samenwerking goede afstemming tussen verschillende platforms belangrijk evenals een heldere sturing op de uitvoering van beleid. Overzicht in preventieaanbod ontbreekt In Zeeland zijn veel organisaties en instellingen actief bij het uitvoeren van preventieactiviteiten. Op dit moment is het niet mogelijk een goed beeld te krijgen van het aanbod van de verschillende activiteiten en zeker niet van het bereik en
137
6
GEzondheid boven water in zeeland
effect ervan. Registratie van activiteiten in de landelijke Interventie-database kan bijdragen aan een beter overzicht. Gemeenten kunnen vanuit hun regierol organisaties daarop aanspreken en aansturen. Invloed gemeenten op de preventie en zorgketen neemt toe Gemeenten kunnen sturen aan het begin (preventie) en het einde (verpleging en verzorging) van de zorgketen. Ook zijn ze verantwoordelijk voor de groep kwetsbare burgers die buiten de boot dreigt te vallen (OGGZ). De koppeling tussen preventie en zorg is vaak nog lastig, maar komt wel steeds meer van de grond. Daarbij wordt ook gezocht naar een goede aansluiting van preventief gezondheidsbeleid (vanuit de Wcpv) bij Wmo-beleid. De samenwerking binnen zorgstructuren in het onderwijs in Zeeland en de toekomstige Centra voor Jeugd & Gezin zijn hiervan voorbeelden. Lokale informatie over kwetsbare groepen en over aanbod eerstelijnszorg schiet nog tekort Zorginformatie schiet nog te kort. Regionale en lokale zorgregistraties zijn niet altijd toegankelijk en inzicht in de kosten van zorg wordt voor gemeenten belangrijker in verband met de komst van de Wmo. Afstemming over de wijze van registratie van onder andere Wmo-voorzieningen is daarom noodzakelijk. Voor de toekomstige beheersing van de zorgvraag en kwaliteit van zorg is transparante informatie een basisvoorwaarde. Gezondheids(zorg)beleid, maar ook beleid op andere terreinen, beïnvloedt de gezondheidstoestand van de bevolking. Volgens het VTV-model (paragraaf 1.2) vindt dit proces plaats via een wisselwerking met determinanten van gezondheid (hoofdstuk 4), preventie en zorg (hoofdstuk 5) en met onder andere economische, technologische en demografische ontwikkelingen (hoofdstuk 2). Beleid wordt gemaakt op lokaal, provinciaal en landelijk niveau. In dit hoofdstuk komen de verantwoordelijkheden van de landelijke, provinciale en gemeentelijke overheid op het gebied van de collectieve preventie en zorg aan de orde. Wat wordt er van hen verwacht? Hoe wordt daar in Zeeland aan voldaan en welke knelpunten en verbeterpunten zijn er?
6.1 Collectieve preventie als bestuurlijke verantwoordelijkheid van rijk, provincie en gemeente Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is verantwoordelijk voor het formuleren van beleidsdoelen voor collectieve preventie en het inzetten van instrumenten en actoren (spelers) om deze doelen te bereiken. Het ministerie is tevens verantwoordelijk voor een doelgerichte, effectieve en doelmatige uitvoering van de taken. Vanuit deze regiefunctie worden onder andere de coördinatie en aansturing van collectieve preventietaken steeds meer landelijk georganiseerd (zoals via het Landelijk Centrum Infectieziektebestrijding, LCI). Tevens zorgt de overheid met een actief kennisbeleid voor de ontwikkeling van bruikbare hulpmiddelen en informatiematerialen voor voorlichting (via opdrachten aan gezondheidsbevorderende instituten als
138
De rol van gemeenten en provincie in gezondheidsbeleid
6
STIVORO, NIGZ en dergelijke), voor kennisontwikkeling op gebied van volksgezondheid en beleid (via onderzoeksprogramma’s van ZonMW) en voor actueel inzicht in de Nederlandse gezondheidstoestand (via het RIVM) (VWS, 2007; Busch, 2008). Hoewel provincies geen wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheid hebben op het gebied van collectieve preventie, zijn het toch belangrijke spelers op het gebied van de volksgezondheid. Vanuit een eigen, provinciale verantwoordelijkheid voor een duurzame en leefbare samenleving en vanuit wettelijke taken en bevoegdheden op andere beleidsterreinen zoals zorg, jeugdzorg, sport, ruimtelijke ordening, milieu, openbare orde en veiligheid, kunnen provincies bijdragen aan de verdere ontwikkeling van preventie en zorg. Gemeenten hebben op basis van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) (of Wet publieke gezondheid (Wpg), bijlage 1.1) de bestuurlijke verantwoordelijkheid om de totstandkoming, continuïteit van en samenhang binnen de collectieve preventie te bevorderen. Zij hebben de taak om de gezondheid van hun inwoners te beschermen, te bewaken en te bevorderen. Naast het uitvoeren van basistaken op het gebied van collectieve preventie, infectieziektebestrijding en jeugdgezondheidszorg, dienen gemeenten ook zorg te dragen voor afstemming tussen de collectieve preventie en curatieve gezondheidszorg. Eens in de vier jaar moet hierover verantwoording worden afgelegd in een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid, waarin tevens de gezondheidstoestand van de bevolking, de doelstellingen en de verbindingen met andere gemeentelijke beleidsterreinen worden beschreven (integraal beleid). Gemeenten laten hun verplichte basistaken veelal uitvoeren door GGD’en, waarvan zij, al dan niet gezamenlijk met andere gemeenten, eigenaar zijn. Bij de uitvoering van gezondheidsbeleid spelen echter veel meer partijen binnen en buiten de gemeentelijke organisatie een rol. Net als de landelijke overheid hebben gemeenten in collectieve preventie dan ook vooral een regierol. Deze regierol kan het best omschreven worden als die van visionaire regisseur: een regisseur die het plan uitzet, maar voor de uitvoering afstemt met veel andere partijen (tekstblok 6.1). Naast regisseur is de gemeente in het lokale gezondheidsbeleid ook vaak opdrachtgever, partner, financier of zelfs uitvoerder. Landelijke visie vraagt om krachtiger regierol gemeenten In 2005 constateerde de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ, 2005) dat er in Nederland weliswaar een toename van de bestuurlijke betrokkenheid bij het gezondheidsbeleid waarneembaar is, maar dat nog onvoldoende sprake is van sturing. Volgens de IGZ komen de rollen van regisseur en financier van collectieve preventie niet genoeg uit de verf doordat het beleid niet consistent en de uitvoering onzeker is. Eind 2007 constateerde de inspectie dat medio 2007 alle gemeenten, op vier na, beschikken over een door de gemeenteraad vastgestelde gezondheidsnota (IGZ, 2007). Gezondheidsbeleid staat daarmee op de lokale beleidsagenda. Ook VWS constateert in de landelijke visie ‘Gezond zijn, gezond blijven’ (VWS, 2007) dat veel gemeenten hun verantwoordelijkheid voor lokaal gezondheidsbeleid nemen en moedigt gemeenten aan om deze om te
139
6
GEzondheid boven water in zeeland
zetten in verdere effectieve beleidsmaatregelen, zowel binnen hun wettelijke taken als ook op andere beleidsterreinen. De inspectie ontwikkelt in samenwerking met gemeenten indicatoren voor het toezicht op de gemeentelijke taken. Het opstellen van de nota lokaal gezondheidsbeleid is één van deze indicatoren. Vanaf 2009 zal de inspectie deze indicatoren ook gebruiken bij haar toezicht. Wmo als extra beleidsinstrument voor effectief gezondheidsbeleid Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 hebben gemeenten een extra instrument in handen gekregen voor een doeltreffend gezondheidsbeleid. Het doel van de Wmo is immers het bevorderen dat mensen meedoen in de samenleving. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk leven en het bevorderen van gezondheid liggen in elkaars verlengde. Gezondheid en participatie versterken elkaar. Met de nieuwe wet kunnen gemeenten zich nog meer richten op de kwaliteit van leven van hun inwoners en het verbeteren van hun levensvoorwaarden, zodat gezondheidsproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen en mensen in gezondheid kunnen leven (VWS, 2007). Met hun rol in de Wmo staan gemeenten zowel aan het begin (preventie) als aan het einde van de preventie/zorgketen (verpleging en verzorging). Ook dragen ze zorg voor kwetsbare doelgroepen die buiten de boot dreigen te vallen (figuur 6.1). De afstemming tussen collectieve preventie en zorg wordt hierdoor voor gemeenten steeds noodzakelijker.
Gezond
Risicogroep
Universele preventie
Selectieve preventie
Gemeenten
Wcpv Wmo
Vroeg symptoom Geïndiceerde preventie
Ziek/probleem Cure behandeling
Gezondheidszorg Zvw Awbz Chroniciteit
Preventie-/zorgketen in beeld
beperkingen
Care Zorggerelateerde behandeling Gemeenten Wmo
Figuur 6.1: Preventie- en zorgketen (Bron: Walg, 2008).
140
De rol van gemeenten en provincie in gezondheidsbeleid
6
Tekstblok 6.1: Wat wordt onder regie verstaan? Regie kent veel vormen en definities, maar een algemene noemer en een algemene omschrijving ontbreken. Bij regie gaat het om een bijzondere vorm van sturing, het doelgericht uitoefenen van invloed. Regie verwijst bovendien naar het afstemmen van afzonderlijke onderdelen tot een geheel. De definitie die hier gehanteerd wordt is de volgende: ’Regie is een bijzondere vorm van sturen en is gericht op de afstemming van actoren, hun doelen en handelingen tot een min of meersamenhangend geheel met het oog op een bepaald resultaat van al deze handelingen’ (Pröpper et al., 2004). Belangrijke aandachtspunten bij het voeren van regie zijn: 1. Weten wie wat doet en wie wat moet doen en partijen op hun verantwoordelijkheden aanspreken, 2. Zorg dragen voor duidelijke vastlegging van afspraken, 3. Zorg dragen voor beschikbare benodigde informatie, 4. Zorg dragen voor draagvlak en zoeken naar consensus, 5. Zorg dragen voor voldoende capaciteit om de regiefunctie uit te voeren, 6. Ervoor zorg dragen dat deelname interessant blijft en 7. Het hebben van voldoende kennis van de onderlinge verhoudingen tussen de partijen en hun context. Algemene componenten waaraan de feitelijke invulling van de regierol kan worden afgemeten zijn het overzicht over de gehele situatie, het nemen van de verantwoordelijkheid voor het geheel, het uitzetten of organiseren van beleidslijnen ten
aanzien van het geheel en het organiseren van samenwerking met het oog op het geheel (VNG & GGD Nederland, 2004a). Er worden vier regievarianten onderscheiden: • Variant I: de beheersingsgerichte regisseur (inhoudelijk én procesmatig). Deze regisseur ontleent zijn sterke positie niet alleen aan doorzettingsmacht, maar ook aan de mogelijkheid zélf het script te kunnen schrijven. • Variant II: de uitvoeringsgerichte regisseur ontleent zijn sterke positie aan doorzettingsmacht, maar ontbeert de mogelijkheid zelf het script te kunnen schrijven. In dat geval voert de regisseur het script van een ander uit. • Variant III: de visionaire regisseur heeft een grote beleidsvrijheid een script te schrijven en dit op de lokale situatie aan te passen, maar hij ontbeert de benodigde machtsbronnen (zoals een hiërarchische positie en hulpbronnen) om zijn eigen script bij andere partijen af te dwingen terwijl hij voor de uitvoering wel van hen afhankelijk is. • Variant IV: de faciliterende regisseur stelt zich dienstbaar op aan het samenspel van andere partijen. Zijn eigen script staat niet voorop, maar hij ondersteunt het ontwikkelen en uitvoeren van het script van anderen. Deze regisseur ontbeert doorzettingsmacht (Pröpper et al., 2004).
6.2 Regierol Zeeuwse gemeenten steeds belangrijker Regierol krijgt steeds meer vorm in (regionale) nota gezondheidsbeleid Zeeuwse gemeenten geven invulling aan hun regierol in een nota gezondheidsbeleid. Deze wordt in Zeeland regionaal voorbereid en opgesteld (tekstblok 6.2). Lokale speerpunten en ambities kunnen hieraan worden toegevoegd. Alle Zeeuwse gemeenten beschikken reeds over een (tweede) gezondheidsnota en bereiden in 2008 hun derde nota voor. Zeeuwse gemeenten behoren hiermee tot de koplopers van Nederland. De regionale gezondheidsnota’s beschrijven speerpunten, doelstellingen en mogelijke activiteiten en vormen het beleidskader voor een periode van vier jaar. De verwachting is dat gemeenten in de nieuwe nota hun regierol verder invullen dan zij in de vorige nota’s hebben gedaan. Zo zullen zij hun regierol benoemen in hun visie op gezondheidsbeleid. Gemeenten streven er tevens naar om hun doelstellingen concreet en evalueerbaar (oftewel zo specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden (SMART) mogelijk) te formuleren. Tot slot zullen ook partners in het veld betrokken worden bij de totstandkoming van de nota’s en/of de uitwerking ervan in concrete actieplannen. Meer dan de voorgaande gezondheidsnota’s zal de nieuwe reeks geba-
141
6
GEzondheid boven water in zeeland
seerd zijn op een analyse van de gezondheidssituatie van de Zeeuwse bevolking en aansluiten bij de landelijke preventienota. Tekstblok 6.2: Regionale samenwerking in gezondheidsbeleid. Bij het opstellen en uitvoeren van het gezondheidsbeleid werken gemeenten intensief met elkaar samen in regionaal verband. Gemeenten komen periodiek bijeen in Provinciaal en Regionaal Ambtelijk Overleg (PAO en RAO). In het RAO wordt over de voortgang van het gezondheidsbeleid gesproken in aanwezigheid van de GGD en er worden afspraken gemaakt over aanvullende advisering en ondersteuning met provinciebreed
werkende gezondheidsbevorderende organisaties. Aanvullend is er in Walcheren en ZeeuwsVlaanderen een RAO Jeugd waar specifieke items met betrekking tot de jeugdgezondheidszorg aan bod komen. In de Oosterschelderegio zijn RAO en RAO Jeugd ondergebracht bij respectievelijk de werkgroep Zorg en de werkgroep Jeugd en Onderwijs van het Samenwerkingsverband voor de Oosterschelderegio (SWVO).
Integraal beleid wint terrein Bij steeds meer gemeenten in Zeeland worden de raakvlakken en overlappingen tussen beleidsterreinen in kaart gebracht. Projecten worden vaker vanuit verschillende disciplines vormgegeven, zoals de aanpak van genotmiddelengebruik in de Oosterschelderegio, waarbij naast gemeente onder andere ook de scholen, de sportverenigingen, de politie, de GGD en Indigo (verslavingspreventie) betrokken zijn (zie tekstblok 6.4). In enkele regionale nota’s van de nieuwe reeks en daaruit volgende actieplannen zal ook de link tussen gezondheidsbeleid en andere beleidsvelden worden gelegd. Tevens streeft men in bijna alle Zeeuwse regio’s naar afstemming tussen Wmo- en gezondheidsbeleid. Wmo-beleid wordt daarbij als leidend gezien. Het kost echter wel tijd om te komen tot goede afstemming en het ontwikkelen van sturingsinstrumenten. Dit vraagt zowel binnen (afdelingen van) gemeenten als daarbuiten om nieuwe vormen van samenwerking. Continuïteit van beleid voortdurend punt van zorg Net als landelijk, is het ook in Zeeland woekeren met de ambtelijke capaciteit. De rijksoverheid draagt steeds meer taken over aan gemeenten. Niet altijd worden daarbij ook passende middelen meegeleverd. Een voorbeeld is de invoering van de Wmo, die voor gemeenten een forse taakverzwaring betekent. Ook actuele ontwikkelingen in de jeugdgezondheidszorg en het jeugdbeleid doen een beroep op de regierol van gemeenten en daarmee ook op de ambtelijke capaciteit, zoals bijvoorbeeld de invoering van Centra voor Jeugd en Gezin en Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) in het onderwijs. Verder valt op dat vooral bij kleinere gemeenten de beschikbare formatie over veel verschillende beleidsterreinen verdeeld moet worden. Ook is het verloop onder ambtenaren vrij groot. Dit alles vormt een risico voor de continuïteit van het beleid. Provinciebrede samenwerking vereist goede afstemming en heldere sturing Zeeland is dunbevolkt en kleinschalig. Regionale en provinciebrede samenwerking helpt gemeenten om nieuw beleid te ontwikkelen en uit te voeren. Op bestuurlijk vlak is in Zeeland een aantal platforms actief. Naast het bestuur van de GGD (voor gemeenten ‘natuurlijke partner’ bij gezondheidsbeleid) is er sinds 2006 een Taskforce Jeugd die sturing geeft aan ontwikkelingen in het jeugdbeleid en de jeugdgezondheidszorg.
142
De rol van gemeenten en provincie in gezondheidsbeleid
6
Verder werd in 2004 het College voor Zorg en Welzijn ingesteld, een overlegplatform van gemeenten en provincie waar veel Wmo-gerelateerde zaken afgestemd worden. Juist vanwege het feit dat Wmo- en gezondheidsbeleid elkaar overlappen is het belangrijk om aandacht te besteden aan een goede afstemming tussen de diverse platforms en aan een heldere sturing op de uitvoering van het beleid. Gemeenten zouden hierbij nadrukkelijk het voortouw kunnen nemen. Gebruik van juridische instrumenten kan beter De gemeente heeft een scala aan beleidsinstrumenten tot haar beschikking waarmee ze de gezondheid kan bevorderen (tabel 6.1). Juridische instrumenten, zoals vergunningen, sancties, richtlijnen en subsidieverstrekkingen, kunnen naast ‘zachtere’ beleidsinstrumenten, zoals convenanten, voorlichting en overleg, ingezet worden. Een totaaloverzicht van de instrumenten die op dit moment ingezet worden voor het verbeteren van de gezondheids(zorg) en de mate waarin dat gebeurt in Zeeland, ontbreekt op dit moment. Wel worden bijvoorbeeld op het terrein van de preventie van het gebruik van alcohol in sommige gemeenten afspraken gemaakt met horeca ondernemers over verantwoord alcohol schenken aan jongeren. Tabel 6.1: Beleidsinstrumenten volgens de indeling van Van der Doelen (Bron: Bressers, 1993). Stimulerend
Repressief
Communicatief
Voorlichting
Propaganda
Economisch
Subsidie
Heffing
Juridisch
Overeenkomst
Gebod, verbod
Afstemming preventie en zorg moet nog meer vorm krijgen Weinig Zeeuwse gemeenten leggen in hun nota verantwoording af over de manier waarop ze invulling geven aan de wettelijke opdracht om collectieve preventie en curatieve zorg op elkaar af te stemmen. Zeeuwse gemeenten zien echter wel mogelijkheden voor en noodzaak tot een betere verbinding tussen de organisaties die zich met publieke gezondheid bezighouden en de zorg. Gemeenten kunnen in de preventie zorgketen actief aansturen op een verdergaande afstemming en samenwerking tussen de preventieve en curatieve zorg bijvoorbeeld op het terrein van overgewicht, diabeteszorg en medicijngebruik (tekstblok 6.3). Naar verwachting zullen zorgverzekeraars een grotere rol gaan spelen bij de facilitering en financiering van preventie in de eerstelijn (VWS, 2007).
143
6
GEzondheid boven water in zeeland
Tekstblok 6.3: Ketenzorg en de rol van de overheid en gemeente. Ketenzorg belooft veel voor de gezondheidszorg. Kortere of geen wachtlijsten, betere doorverwijzing, goede overdracht van informatie van de ene naar de andere zorgverlener, meer preventie, betere samenhang in diensten, kortom: de juiste zorg op het juiste moment (Minkman & Van der Aa, 2007). Een keten kent vele verschillende schakels afhankelijk van onderwerp, doelgroep en beoogd bereik. Ketens kunnen gericht zijn op zorg, maar kunnen ook de link leggen tussen preventie en zorg. Preventie kan zich voor de voordeur afspelen. Dan speelt signalering (mogelijk door middel van screening) een doorslaggevende rol. Maar preventie kan ook zorggericht zijn. Dan gaat de aandacht uit naar het verminderen van het risico op verergering van de klachten of voorkomen dat andere ziekten de kop opsteken (comorbiditeit). Een keten kan zijn opgezet rondom een doelgroep, bijvoorbeeld ouderen. Maar een keten kan ook betrekking hebben op een ziekte, zoals in Terneuzen het Zorgpad Diabetes. Ketenzorg met betrekking tot chronische ziekten krijgt momenteel veel aandacht vanuit de overheid. Zij pleit voor een programmatisch aanpak van chronische ziekten. Ambitie hierbij is: 1. de toename van het aantal mensen met een chronische aandoening afremmen; 2. de leeftijd waarop een chronische ziekte zich voor het eerst manifesteert uitstellen;
3. complicaties als gevolg van chronische ziekten voorkómen of uitstellen; 4. mensen met een chronische ziekte in staat stellen zo goed mogelijk met hun ziekte om te gaan, zodat de best mogelijk kwaliteit van leven wordt bereikt. De programmatische aanpak, ook wel disease management genoemd, stelt de patiënt centraal en voorziet in een zoveel mogelijk sluitende keten van vroegtijdige onderkenning, preventie, zelfmanagement en goede zorg. De overheid heeft hierin stimulerende en faciliterende (financiële prikkels) verantwoordelijkheid (VWS, 2008). Op het gebied van de volksgezondheid kan de gemeente een regierol vervullen in de verbinding van de keten en de verbinding van preventie en curatie. Vooralsnog werkt de ketenzorg nauwelijks preventief maar start pas op het moment dat er een gezondheidsprobleem is geconstateerd. Door vroegtijdig te signaleren kan veel gezondheidswinst worden behaald. Integrale samenwerking tussen de nulde en eerstelijn op het gebied van leefstijl kan hierin een belangrijke rol spelen. Randvoorwaarde is wel dat organisaties vanuit de patiënt en niet vanuit het instellingsbelang handelen. Wederzijds vertrouwen is de basis voor een goede samenwerking.
6.3 De provincie Zeeland signaleert, agendeert, stimuleert en regisseert De provincie Zeeland is een belangrijke speler op het gebied van volksgezondheid. In Zeeland heeft de provincie een taak in de preventie- en zorgketen waar het gaat om het milieu, de veiligheid, de jeugdzorg en een sluitende curatieve zorg. Allereerst laat de provincie onderzoek verrichten naar onderwerpen die van invloed kunnen zijn op de gezondheidstoestand in Zeeland. Voorbeelden hiervan zijn het onderzoek naar patiëntenstromen in Zeeland en dat naar demografische ontwikkelingen. Met dit soort onderzoek draagt de provincie bij aan de onderbouwing van integraal beleid en worden, in overleg met gemeenten, signalen op de gezondheidsagenda gezet. De provincie kan verder gezondheidsbevorderende projecten en/of activiteiten faciliteren. De provincie Zeeland steekt in op sociaal ruimtelijk beleid waarin leefbaarheid en gezondheid (bijvoorbeeld door sportbeleid) aandachtspunten zijn. Dit doet zij vanuit de wetenschap dat door het versterken van de sociale en fysieke omgeving van mensen problemen kunnen worden voorkomen of in een vroeg stadium worden opgelost. Een voorbeeld hiervan is het zodanig inrichten van wijken dat meer bewegen een makkelijke en logische keuze wordt (Den Hertog et al., 2006).
144
De rol van gemeenten en provincie in gezondheidsbeleid
6
Vanuit het gedachtegoed van het coalitieakkoord ‘Nieuwe Verbindingen’ (Provincie Zeeland, 2007a) en het beleidsprogramma Sociale zorg (Provincie Zeeland, 2007b) wordt er vanuit de Provincie gewerkt aan bevorderen van integraal beleid via de zogenoemde demonstratieprojecten, waarbinnen meerdere beleidsterreinen met elkaar worden verbonden. Voorbeeld van een demonstratieproject is de herinrichting van de wijk ‘Goese Polder’ in Goes waarin samen met bewoners gezocht wordt naar hoe de fysieke omgeving kan bijdragen aan sociale samenhang en gezondheid. Ook de leefbaarheid in kleine kernen in relatie tot het voorzieningenniveau en openbaar vervoer is onderwerp van een demonstratieproject.
6.4 Afstemming en regie van gezondheidsbevordering in Zeeland Overzicht interventieaanbod kan vollediger: een taak voor organisaties en gemeente In Zeeland gebeurt al veel op het gebied van gezondheidsbevordering. Gemeenten hebben echter vaak geen compleet overzicht van wat zich allemaal binnen en buiten hun grenzen afspeelt op het gebied van preventie. Dit overzicht is wel belangrijk om goede keuzes te kunnen (laten) maken voor interventies. De Interventiedatabase I-database (voorheen de Qui-databank) van het Centrum Gezond Leven (zie tekstblok 5.1) zou een dergelijk overzicht moeten kunnen bieden, ware het niet dat nog niet alle aanbieders hun preventieactiviteiten in de databank hebben gezet. Van de aanbieders die dat wel gedaan hebben, is het vaak niet het hele aanbod. Verder worden gegevens over kwaliteit en bereik van interventies in de I-database lang niet altijd ingevuld. Dit maakt het moeilijk om interventies met elkaar te vergelijken. Gemeenten zouden in hun rol van regisseur instellingen kunnen stimuleren de databank te vullen en te gebruiken (zie ook paragraaf 6.1). Gemeente kan meer bijdragen aan kwaliteit preventieaanbod Naast de instellingen waarvoor preventieve taken ‘core-business’ zijn (zoals GGD, thuiszorg en Indigo) organiseren ook instellingen voor wie dit geen hoofdtaak is steeds vaker preventieactiviteiten. Met meer samenwerking tussen deze instellingen en afstemming van het aanbod kan de (efficiëntie en effectiviteit van) preventie versterkt worden. Er zijn vanuit de Taskforce Jeugd wel aanzetten gegeven om tot afstemming van het preventieaanbod te komen. Dit is echter gebleven bij korte inventarisaties en er is (nog) geen probleemhouder aangewezen. Bij instellingen die actief zijn op de ‘preventiemarkt’ lijkt ook de behoefte toe te nemen om wildgroei tegen te gaan. Zij hanteren steeds vaker methodieken die helpen om lokaal tot goede afstemming en samenwerking te komen, samen te zoeken naar een goede interventiemix en daarbij gebruik te maken van effectieve en kwalitatief goede interventies. Voorbeelden hiervan zijn te zien bij de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin (tekstblok 6.4). De gemeente kan de kwaliteit van het preventieaanbod verbeteren door samenwerking tussen preventiepartners en afstemming van het aanbod aan te moedigen, maar zou dan ook moeten zorgen voor meer evaluatie en een betere registratie van activiteiten.
145
6
GEzondheid boven water in zeeland
Een goed voorbeeld van samenwerking bij preventie is de integrale aanpak van het gebruik van genotmiddelen in de Oosterschelderegio (tekstblok 6.5). Bij activiteiten waarvoor de gemeente subsidie geeft zou een goede registratie en evaluatie een voorwaarde kunnen zijn voor financiering en/of voortzetting. Maar ook als er geen sprake is van een subsidierelatie kan de gemeente kenbaar maken, uit oogpunt van kwaliteit, belang te hechten aan een goede verantwoording. Tekstblok 6.4: Centrum voor Jeugd en Gezin. Een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een fysiek inlooppunt waar ouders en jeugdigen terecht kunnen met allerhande vragen en problemen op het gebied van opvoeden, opgroeien en jeugdgezondheidszorg. Tevens zullen de inlooppunten toegang bieden tot een achterliggend netwerk waar op basis van sluitende afspraken een geïntegreerd aanbod tot stand komt van in ieder geval de jeugdgezondheidszorg en opvoedingsondersteuning. De basistaken van het CJG zijn: 1. Jeugdgezondheidszorg; 2. Vijf Wmo taken: informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp, licht pedagogische hulp, coördinatie van zorg en maatschappelijk werk, gezinscoaching en opvoedondersteuning; 3. Schakel met Bureau Jeugdzorg en 4. Schakel met Zorg- en Adviesteams. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) kent vijf pijlers: 1 Dichtbij bereikbaar: alle informatie over
2 3
4 5
opgroeien en opvoeden herkenbaar dichtbij in de eigen leefomgeving. Van signaal naar zorg: de juiste hulp door tijdige signalering en snelle begeleiding. Samenhangend pakket van zorg: effectieve en kwalitatief goede methoden voor alle vragen en problemen op het terrein van opgroeien en opvoeden. Multidisciplinaire aanpak: één gezin, één plan voor gezinnen met meervoudige problemen. Steun voor beroepskrachten in innovatie en verbetering.
In Zeeland lopen drie projecten: in SchouwenDuiveland, Middelburg en Hulst/Terneuzen. Het streven van de drie gemeenten is om in 2008 of de eerste helft van 2009 een CJG te openen. Na de publicatie van de Tijdelijke Regeling CJG zullen ook andere gemeenten zoals Sluis en Vlissingen initiatieven gaan ontplooien.
Tekstblok 6.5: Integraal beleid genotmiddelen in de Oosterschelderegio. De gemeenten die samenwerken in het Samenwerkingsverband Welzijn voor de Oosterschelderegio (SWVO) hebben aan de GGD Zeeland en Indigo gevraagd een Meerjarenprogramma Preventiebeleid Middelengebruik op te stellen. In 2008 is gewerkt aan een plan van aanpak dat beschrijft welke onderdelen in het meerjarenprogramma nader worden uitgewerkt en hoe deze over een periode van vijf jaar in de tijd worden geplaatst. In het plan wordt aandacht besteed aan borging van
146
preventieactiviteiten in het domein school en uitbreiding van preventieactiviteiten in de domeinen gezin en vrije tijd (sport, uitgaan en verkeer). De insteek is dat er een integrale benaderingswijze is: meerdere partners en meerdere beleidsterreinen. Doel is een betere afstemming van het aanbod, registratie van alcoholgerelateerde problematiek en het volgen van ontwikkelingen door middel van monitoring.
De rol van gemeenten en provincie in gezondheidsbeleid
6
6.5 De zorg voor goede zorg Waarop kan de gemeente sturen als het gaat om zorg? Goede en toegankelijke zorgvoorzieningen zijn belangrijk voor de volksgezondheid. De beleidsruimte van gemeenten op dit vlak is relatief gering. Er zijn enige mogelijkheden op het gebied van het verbeteren en behouden van de toegankelijkheid (paragraaf 5.3.3). Bovendien zullen gemeenten door de invoering van de Wmo ook meer kunnen sturen op kwaliteit en kosten van de zorg. Om na te gaan of zorg op een goede manier geleverd wordt, worden in de Zorgbalans van het RIVM de prestaties van de zorg gepresenteerd en geanalyseerd op de onderdelen kwaliteit, toegankelijkheid en kosten (Westert & Verkleij, 2006). Dit gebeurt hoofdzakelijk op nationaal niveau. Een integraal overzicht van prestaties van de zorg op regionaal of lokaal niveau is niet beschikbaar voor Zeeland. Provincie Zeeland waakt voor verschraling van zorgaanbod De Provincie Zeeland heeft net als gemeenten nauwelijks bevoegdheden als het gaat om sturen van de curatieve zorg. Vanuit haar maatschappelijke verantwoordelijkheid is de provincie echter van mening dat alle burgers in de provincie Zeeland moeten kunnen beschikken over (gezondheids) zorg die betaalbaar, toegankelijk, gespreid, en van goede kwaliteit is (Provincie Zeeland, 2004). De provincie voorziet een verschraling van het zorgaanbod in Zeeland als gevolg van de kleinschaligheid van de provincie en heeft in het coalitieakkoord ‘Nieuwe Verbindingen’ doelstellingen geformuleerd om deze verschraling te voorkomen (Provincie Zeeland, 2007a). Uitgangspunt daarbij is het zogenaamde Zeeuwse Model, een alternatief voor schaalvergroting. Het houdt in dat door provinciebrede samenwerking de voordelen van schaalvergroting worden benut, maar de mogelijkheid om in te spelen op lokale situaties en verschillende behoeftes wordt behouden. Beleidsinstrumenten van de provincie binnen het zorgbeleid zijn de Zorgvisie Zeeland, subsidieverlening, advisering in het kader van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, de uitvoering van de Wet ambulancevervoer (tot 2009), en de uitvoering op de Wet op de jeugdzorg. In het coalitieakkoord geeft de provincie aan dat ze in nauwe samenspraak met het maatschappelijke veld de mogelijkheden van verdergaande samenwerking, specialisatie en innovatie van zorgaanbod verkent en waarnodig ondersteunt. Waar de provincie wensen heeft ten aanzien van de medische zorgketen en nauwelijks taken of bevoegdheden, organiseert zij het debat en begeleidt, stimuleert en faciliteert de verdere ontwikkelingen. Zo heeft de provincie opdracht gegeven tot een onderzoek naar patiëntenstromen in Zeeland. Resultaten hiervan komen eind 2008 beschikbaar.
147
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
7 Wat brengt de toekomst in Zeeland?
Vergrijzing Zeeland zet door De vergrijzing van Zeeland neemt de komende jaren alleen maar toe. Het aantal ouderen van 75 jaar en ouder neemt tot 2015 sterker toe in heel Nederland dan in Zeeland. Toch blijft de provincie meer vergrijsd ten opzichte van het hele land. In 2015 zal 21% van de Zeeuwse bevolking 65 jaar of ouder zijn tegenover 18% in Nederland. Vooral het aantal mannen van 70 jaar en ouder neemt sterker toe dan het aantal vrouwen van die leeftijd. Mede door de vergrijzing zal het aantal (eenpersoons)huishoudens toenemen en de beroepsbevolking afnemen. Ook het aantal basisschoolleerlingen is dalende. Stijgende incidentie van ouderdomsgerelateerde aandoeningen Op basis van de demografische ontwikkelingen zullen (bovenste) luchtweginfecties en sportongevallen zich in de komende 10 jaar relatief minder vaak gaan voordoen. De incidentie van infecties (urineweg en onderste luchtwegen) en neken rugaandoeningen zal stijgen. Behalve op basis van de demografie kan ook op basis van epidemiologische trends uit het verleden een daling van het aantal sportongevallen en infecties van de bovenste luchtwegen (bij mannen) worden verwacht, en een stijging van het aantal urineweginfecties bij vrouwen. Sterkste toename van prevalentie van chronische aandoeningen door vergrijzing Op basis van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking is de grootste toename te verwachten in het voorkomen van coronaire hartziekten, artrose, diabetes mellitus, COPD, beroertes en hartfalen, en in gezichtstoornissen en ouderdoms- en lawaaidoofheid. Deze aandoeningen komen in verhouding veel vaker voor onder 75-plussers (ook in Zeeland een nog steeds groeiende groep). De sterkste stijging is te zien bij mannen. In Nederland is de relatieve stijging van de aandoeningen hoger dan in Zeeland. De verklaring hiervoor is dat het aantal ouderen in heel Nederland harder toeneemt dan in het al meer vergrijsde Zeeland. Trends uit het verleden voorspellen eveneens een toename van het voorkomen van diabetes, gezichtsstoornissen en beroertes. Grootste toename zorggebruik in verpleging, thuiszorg en verzorging De toenemende vergrijzing zorgt in de periode van 2007 tot 2015 in Zeeland voor een toename van zorggebruik in de verpleging,de thuiszorg, en de verzorging. Deze sectoren zullen ook het sterkst groeien in Nederland als geheel. Het aantal verpleegdagen in ziekenhuizen zal eveneens behoorlijk toenemen, terwijl het aantal opnamen minder hard zal stijgen. Ook het gebruik van geneesmiddelen stijgt behoorlijk in de periode 2007-2015. De toename van mantelzorg is minder spectaculair dan op grond van de vergrijzing verwacht zou kunnen worden. Verder neemt het gebruik van huisartsenzorg en fysiotherapie toe. Op basis van epidemiologische trends kan verwacht worden dat het gebruik van huisartsenzorg en SEH verder zal toenemen.
149
7
GEzondheid boven water in zeeland
Ontwikkelingen in Zeeland vragen om toekomstscenario’s Het Zeeuwse vraagstuk ten aanzien van de huidige en toekomstige zorg is: Hoe blijft kwalitatief goede zorg beschikbaar en bereikbaar voor alle Zeeuwen? Grensoverschrijdend zorggebruik, samenwerking tussen zorgaanbieders (binnen en buiten de provinciegrenzen) en tussen zorg en andere sectoren, innovaties in de zorg, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, een krimpende beroepsbevolking zijn belangrijke onderdelen voor een nog te schrijven toekomstscenario voor Zeeland, waarin de patiënt centraal staat. Regionale VTV geeft richting aan de regionale onderzoeksagenda De regionale VTV is een eerste proeve om informatie over de gezondheidssituatie in Zeeland in samenhang te presenteren. Deze eerste VTV voor Zeeland heeft duidelijk gemaakt welke informatie er beschikbaar is en welke nog ontbreekt. Ook de dialoog tussen beleidsmakers, onderzoekers en gezondheidsbevorderaars over de betekenis van de verzamelde informatie is op gang gebracht. Werken met het VTV-concept geeft richting aan de onderzoeksagenda van de komende jaren in de GGD-regio, want er moeten nog heel wat gaten in de informatievoorziening worden gedicht. Hiervoor is het nodig dat monitoring van gezondheid systematisch, met regelmaat plaatsheeft, met gebruikmaking van landelijk gestandaardiseerde meetinstrumenten. Ook is meer informatie nodig over aanbod, gebruik en bereik van preventie en zorg. Voortzetting van deze werkwijze is van belang voor een stevigere onderbouwing van gezondheidsbeleid in Zeeland. Het opnemen van de regionale VTV in de beleidscyclus van regionaal/lokaal gezondheidsbeleid is daarvoor essentieel.
In dit hoofdstuk wordt vooruit geblikt op de gezondheidssituatie in Zeeland. Het is voor volksgezondheidsbeleid in Zeeland immers van belang om te weten bij hoeveel mensen bepaalde aandoeningen in de toekomst voor zullen komen. Met deze informatie kan bijvoorbeeld op regionaal of provinciaal niveau geanticipeerd worden op een stijgende zorgvraag in de toekomst. Als bekend is hoeveel mensen bijvoorbeeld diabetes zullen krijgen in Zeeland kan geanticipeerd worden op de te verwachten zorgvraag of kunnen preventieve maatregelen genomen worden. Toekomstverkenningen kunnen onder meer gemaakt worden op basis van kennis over demografische ontwikkelingen (tekstblok 7.1), op basis van kennis over trends in het voorkomen van ziekten (tekstblok 7.2) en op basis van toekomstscenario’s. In dit hoofdstuk wordt eerst stilgestaan bij de bevolkingsprognoses: hoe veranderen de omvang en samenstelling van de Zeeuwse bevolking tussen 2007 en 2015? Vervolgens wordt er gekeken naar wat dat betekent voor het voorkomen van enkele belangrijke chronische aandoeningen in Zeeland en wat de gevolgen zijn voor het zorgaanbod. Tot slot komen de kansen voor verdere ontwikkeling van de regionale VTV en regionale informatievoorziening aan bod. Prognose provincie Zeeland als uitgangspunt Volgens de bevolkingsprognose van het CBS medio 2008 groeit de bevolking van Zeeland de komende decennia nog (CBS-StatLine, 2008). In de prognoses van de Provincie
150
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
Zeeland, waarin de langetermijnprognose van het CBS van 2006 deels is verwerkt, is sprake van stabilisering tot lichte krimp. CBS geeft aan dat het verschil in de berekeningen zit in de aanname over de hoogte van de levensverwachting (Interview PZC, 2008). Deze pakt volgens de laatste schattingen hoger uit en dus wordt volgens de nieuwste CBS-prognose (medio 2008) het sterfteoverschot kleiner. In deze regionale VTV Zeeland worden de Zeeuwse gezondheids(zorg)cijfers berekend op basis van de prognoses van de Provincie Zeeland, waarin rekening wordt gehouden met specifiek Zeeuwse ontwikkelingen onder andere op gebied van migratie. Voor Nederland is (eveneens) gebruik gemaakt van de bevolkingsprognose 2006 van het CBS (zie CBS-StatLine).
7.1
Veranderingen in de bevolkingsomvang en -samenstelling
Mindere sterke groei 75-plussers dan in Nederland Op 1 januari 2007 telde Zeeland ongeveer 380.500 inwoners (CBS-StatLine, 2008). Dit aantal zal tot 2015 met 0,3% toenemen tot ruim 381.000 inwoners. De groei van de bevolking is in deze periode lager dan die in Nederland (1,5%) (Provincie Zeeland, 2008a). In figuur 7.1 staan de te verwachten veranderingen van het percentage mannen en vrouwen in Zeeland en in Nederland. Tot de leeftijd van 75 jaar verandert de Zeeuwse bevolking op een vergelijkbare wijze als de Nederlandse bevolking. Vanaf die leeftijd neemt de bevolking in Zeeland in verhouding tot Nederland veel minder sterk toe. In Zeeland stijgt het aantal 75-plussers in de periode 2007-2015 met 7,8%, in Nederland
percentage 50 40 30 20 10 0 -10 -20 -30
0
10
20
30
Zeeland, mannen Nederland, mannen
40
50
60
70
80
leeftijd (jaren)
90
Zeeland, vrouwen Nederland, vrouwen
Figuur 7.1: Procentuele verandering van de bevolking naar leeftijd en geslacht in Zeeland en Nederland in de periode 2007-2015 (Bron: Provincie Zeeland, 2008a; CBS-Bevolkingsprognose 2006-2050, zie CBS-StatLine).
151
7
GEzondheid boven water in zeeland
is dat 14,5%. Ondanks dit grote verschil blijft Zeeland meer vergrijsd dan Nederland. Zo zal het aandeel 65-plussers in 2015 in Zeeland 21% bedragen en dat in Nederland 18%. Zowel provinciaal als landelijk zal het aantal mannen van 70 jaar en ouder sterker toenemen dan het aantal vrouwen in die leeftijdsgroep. Naast de sterke bevolkingsgroei tussen de 60 en 75 jaar valt de sterke afname van volwassenen tussen de 30 en de 50 jaar op in 2007-2015. De Provincie Zeeland kijkt in haar prognose verder dan het jaar 2015 en geeft aan dat het tot 2030 zal gaan om een daling van het aantal 30- tot 60-jarigen met ongeveer 20%. De groep burgers van 60 tot 80 jaar neemt in diezelfde periode toe met 43%. Na 2030 stijgt de groep 80-plussers (de babyboomgeneratie). In zijn totaliteit gezien zal het aantal jongeren met 15% dalen; het aantal basisschoolleerlingen is sinds begin van de eeuw dalende en neemt tot 2023 af met 18%. Deze dalingen zijn vanaf 2015-2020 te zien bij de middelbare scholieren (Provincie Zeeland, 2008a). Meer en kleinere huishoudens en afnemende beroepsbevolking tot 2030 De bevolkingssamenstelling verandert in Zeeland de komende decennia ook in andere opzichten. Zo zal het aantal huishoudens gestaag blijven groeien terwijl de gemiddelde omvang van de huishoudens afneemt. Dit komt door toename van het aantal (oudere) alleenstaanden en (in iets mindere mate) eenoudergezinnen. Tussen 2010 en 2020 blijft de beroepsbevolking stabiel (al zijn er verschillen tussen gemeenten). Na 2020 neemt de beroepsbevolking af met ongeveer 1.000 personen per jaar. Wanneer echter de arbeidsparticipatiegraad in Zeeland vergelijkbaar wordt met die van heel Nederland, zal de beroepsbevolking nog wel stijgen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als meer vrouwen gaan werken. Vergrijzing van de beroepsbevolking zorgt voor uitstroom van oudere werknemers. Hierdoor zullen meer vacatures ontstaan. Deze uitstroom zal goed op gang komen vanaf 2010 (Provincie Zeeland, 2008a). Tekstblok 7.1: Demografische prognose op basis van bevolkingsprognoses. In een demografische prognose wordt nagegaan wat het effect is van toekomstige ontwikkelingen in omvang en samenstelling van de bevolking op bijvoorbeeld het toekomstig aantal ziektegevallen of het toekomstig zorggebruik. Hiertoe worden cijfers over prevalentie of incidentie van een aandoening per leeftijd en geslacht toegepast op de bevolkingsprognose van een gemeente, regio of land. Een demografische prognose gaat ervan uit dat het percentage mensen dat een aandoening krijgt (incidentie) of heeft (prevalentie) of bepaalde zorg gebruikt in alle leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de tijd. In werkelijkheid kunnen
152
leeftijds- en geslachtsspecifieke incidentie- en prevalentiecijfers van aandoeningen veranderen, vooral door veranderingen in het voorkomen van risicofactoren. Zo zal, als overgewicht verder toeneemt, het aantal personen met diabetes nog sneller stijgen dan op basis van demografische ontwikkelingen alleen is te verwachten. Ook kunnen veranderingen optreden in het percentage mensen waarvan bekend is dat ze een ziekte of aandoening hebben. Zo worden door grotere alertheid van huisartsen diabetespatiënten vaker gediagnosticeerd waardoor de prevalentie in de toekomst hoger is dan verwacht (Bron: Treurniet, 2006; Schrijvers & Poos, 2007a).
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
7.2 Toekomstverkenning gezondheid Zeeland tot 2015 7.2.1 Demografische verkenning van de gezondheid in Zeeland In deze demografische verkenning wordt nagegaan wat het effect is van de veranderingen in de omvang en samenstelling van de Zeeuwse bevolking op de toekomstige incidentie en prevalentie van de huidige top tien van meest voorkomende aandoeningen in Zeeland. In tekstblok 7.1 wordt een korte uitleg gegeven van de demografische verkenning. Relatief sterke daling in incidentie van infecties bovenste luchtwegen en sportongevallen; toename van incidentie van infecties urinewegen en onderste luchtwegen, en nek- en rugaandoeningen Het effect van de ontwikkeling van de bevolking op het aantal nieuwe gevallen van aandoeningen die nu in Zeeland de hoogste incidentie hebben is weergegeven in tabel 7.1. In Zeeland zullen meer dan de helft van deze aandoeningen in de komende tien jaar iets afnemen. De absolute (in cijfers) en relatieve (in percentages) daling is het grootst voor infecties aan de bovenste luchtwegen, gevolgd door sportongevallen. In absolute zin daalt het aantal infecties van de bovenste luchtwegen met 1.224 personen per jaar in 2015. De incidentie van sportongevallen daalt met het stijgen van de leeftijd. Het stijgende aantal ouderen en het dalende aantal volwassenen en jongeren verklaart de toekomstige afname van sportongevallen. De absolute en relatieve groei is het grootst voor urineweginfecties, vooral bij mannen. Ook het aantal personen met nek- en rugaandoeningen en het aantal infecties van de onderste luchtwegen nemen toe. De incidentie van infecties aan de onderste luchtwegen neemt toe met het stijgen van de leeftijd. Het stijgende aantal ouderen verklaart de toekomstige toename van deze aandoeningen in deze demografische verkenning.
153
7
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 7.1: Top tien van aandoeningen met de hoogste incidentie in Zeeland in 2007 en de veranderingen van deze aandoeningen in de periode 2007-2015 in Zeeland en in Nederland als gevolg van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking, voor mannen (M) en vrouwen (V) (Bron: bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid en www.toolkitvtv.nl). Verandering Absoluut in absolute aantal aantallen in in 2015 2007-2015 in in ZeeZeeland land 2007-2015 M+V Infecties van de bovenste luchtwegena
Verandering 2007-2015 in Zeeland (%)
Verandering 2007-2015 in Nederland (%)
2007-2015
2007-2015
2015 M+V M (%)
V (%) M+V M (%) V (%) M+V (%) (%)
-1.224
37.628
-3,8
-2,7
-3,1
-2,3
-1,2
-1,6
507
25.275
2,2
1,9
2,0
2,8
2,8
2,8
1.060
20.129
11,9
4,6
5,6
15,2
5,9
7,0
Infecties van de onderste luchtwegena
491
17.591
4,0
1,9
2,9
5,6
3,4
4,4
Privé-ongevallen, medisch behandelda
-57
16.978
-1,5
0,8
-0,3
-0,1
2,3
1,1
Sportongevallen, medisch behandelda
-681
16.313
-3,9
-4,2
-4,0
-2,4
-2,4
-2,4
95
9.560
1,6
0,6
1,0
2,6
1,6
2,0
Infecties maagdarm kanaala
-157
7.333
-2,7
-1,6
-2,1
-1,0
0,3
-0,3
Verkeersongevallen, medisch behandelda
-16
5.874
-1,0
0,7
-0,3
0,1
1,6
0,7
Influenzaa
-15
3.781
-0,3
-0,5
-0,4
0,7
0,8
0,8
Nek en rugaandoeningenb Urineweginfectiesa
contact eczeemb
a aantallen b
hebben betrekking op gevallen. aantallen hebben betrekking op personen.
Toename van het aantal chronische aandoeningen door vergrijzing Het effect van de ontwikkeling van de bevolking op het voorkomen van aandoeningen die nu in Zeeland het meest voorkomen (de hoogste prevalentie) is weergegeven in tabel 7.2. De meeste van deze aandoeningen zullen in 2015 in grotere mate voorkomen: depressie en astma daargelaten varieert deze toename van 13 tot 16%. Astma zal minder vaak voorkomen. Astma is een aandoening die op alle leeftijden voorkomt, maar het meest bij kinderen en jongvolwassenen. De vergrijzing heeft dus geen invloed op het aantal patiënten met astma (Smit et al., 2006). De afname van het aantal jeugdigen verklaart de lichte afname van het aantal astmapatiënten in deze verkenning. Depressie zal de komende jaren toenemen, maar niet zo fors als de andere chronische aandoeningen. Depressie komt vaker voor in de leeftijd van 18 jaar tot 65 jaar, en iets minder vaak
154
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
bij jongeren en ouderen. De kleine stijging of stabilisering van de prevalentie lijkt verband te houden met het feit dat in deze leeftijdsgroep er zowel een toename (vanaf 50 jaar) als een afname (tussen 20 en 50 jaar) te zien is van het aantal inwoners de komende jaren (figuur 7.1). Samengevat, de aandoeningen die sterk toenemen komen in verhouding veel vaker voor onder 75-plussers (ook in Zeeland een nog steeds groeiende groep). In Nederland is de relatieve stijging van de aandoeningen hoger dan in Zeeland. De verklaring hiervoor is dat het aantal ouderen in heel Nederland harder toeneemt dan dat in het al meer vergrijsde Zeeland. Tabel 7.2: Top tien van aandoeningen met de hoogste prevalentie in Zeeland in 2007 en de veranderingen van deze aandoeningen in de periode 2007-2015 in Zeeland en in Nederland als gevolg van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking, voor mannen (M) en vrouwen (V) (Bron: bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid en www.toolkitvtv.nl). Verandering in absolute aantallen in 2007-2015 in Zeeland
Absoluut aantal in 2015 in Zeeland
Verandering 2007-2015 in Zeeland (%)
Verandering 2007-2015 in Nederland (%)
M+V
M+V
M (%)
V (%)
M+V M (%) (%)
V (%) M+V (%)
Coronaire hartziekten
2.860
22.713
17,1
10,1
14,4
19,9
12,8
17,2
Artrose, totaal
2.414
22.007
15,5
10,7
12,3
18,2
13,3
14,9
Diabetes mellitus
2.101
19.212
14,1
10,6
12,3
16,1
12,4
14,2
Gezichtsstoornissen
2.026
18.223
17,4
9,3
12,5
22,9
12,6
16,6
Ouderdoms- en lawaaidoofheid
1.716
17.081
14,5
7,3
11,2
18,1
10,4
14,5
Astma
-148
11.870
-1,9
-0,7
-1,2
-0,6
0,4
0,0
COPD
1.237
10.296
16,7
9,4
13,7
19,5
11,2
15,9
Depressie
226
9.059
3,6
2,0
2,6
4,7
3,1
3,6
CVA
853
7.262
17,7
8,7
13,3
21,9
11,5
16,8
Hartfalen
667
6.232
17,6
7,5
12,0
24,8
12,4
17,9
Sterkere stijging prevalentie van aandoeningen onder mannen dan onder vrouwen Voor alle aandoeningen, met uitzondering van astma en depressie, is er een sterkere stijging van de prevalentie te zien bij mannen dan bij vrouwen. Dit geldt zowel voor Zeeland als voor Nederland. De prevalentie van deze aandoeningen stijgt met de leeftijd bij mannen veel sterker dan bij vrouwen. De prevalentie stijgt voor mannen harder dan voor vrouwen omdat de bevolkingstoename voor oudere mannen een stuk groter is dan voor oudere vrouwen (zie figuur 7.1) en de meeste aandoeningen vooral op oudere leeftijd voorkomen.
155
7
GEzondheid boven water in zeeland
7.2.2 Epidemiologische verkenning van gezondheid Bij de toekomstverkenning op basis van demografische ontwikkelingen wordt aangenomen dat het percentage mensen met een aandoening in alle onderscheiden leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de periode 2007-2015. In werkelijkheid veranderen de incidentie en prevalentie van aandoeningen, bijvoorbeeld onder invloed van veranderingen in risicofactoren in de bevolking, van veranderingen in organisatie en aanbod van zorg, of als gevolg van medisch technologische ontwikkelingen. In de epidemiologische verkenning wordt de demografische verkenning gecombineerd met epidemiologische trends uit het verleden (tekstblok 7.2). Hierbij wordt er vanuit gegaan dat trends in aandoeningen in het verleden iets aangeven over het voorkomen van die aandoeningen in de toekomst. Tekstblok 7.2: Epidemiologische prognoses: het doortrekken van trends. Het voorspellen van het vóórkomen van ziekten in de toekomst op basis van waargenomen trends uit het verleden wordt een epidemiologische prognose genoemd. Hiervoor worden de cijfers voor elk jaar uit het verleden eerst gecorrigeerd voor veranderingen in samenstelling en omvang van de bevolking. Deze gecorrigeerde cijfers worden lineair doorgetrokken naar de toekomst. Lineair betekent dat er wordt uitgegaan van een constante jaarlijkse stijging. Als de trend niet significant is, kunnen geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan. Als een trend wel significant is, dan is het verantwoord om de lijn beperkt door te trekken naar de toekomst. Het is zinvol om de berekende trend voor een bepaalde ziekte af te zetten tegen de trends in de
risicofactoren die van invloed zijn op de ziekte. Als het aantal mensen met diabetes bijvoorbeeld in het verleden is toegenomen omdat het aantal mensen met overgewicht is toegenomen, én het aantal mensen met overgewicht zal naar verwachting niet verder stijgen, dan zal ook het aantal mensen met diabetes waarschijnlijk niet verder stijgen. Het simpelweg doortrekken van de trends kan in dit geval een overschatting geven van de omvang van de stijging van diabetes. Daarom moet men ook voorzichtig zijn met de interpretatie van resultaten uit epidemiologische trends en is het zinvol om een kwalitatieve analyse van de trends in risicofactoren die invloed hebben op de ziekte uit te voeren (Schrijvers & Poos, 2007b).
Trends in incidentie van aandoeningen in verleden onbekend of dalend In hoofdstuk 3 staan trends in het voorkomen van chronische aandoeningen beschreven (zie tabel 3.19). Tussen 1993 en 2003 is de incidentie van long- en borstkanker (alleen bij vrouwen) en huid- en darmkanker gestegen, evenals die van diabetes mellitus. Sterkste dalers zijn longkanker bij mannen, influenza, privé-ongevallen, maagkanker en sportblessures. In tabel 7.3 staan de trends over 1993-2003 beschreven van de tien in Zeeland meest voorkomende (sub)acute ziekten in 2007 (dus de ziekten uit tabel 7.1). Deze zijn gebaseerd op in Nederland beschikbare registraties, zoals de regionale huisartsenregistraties, de Nederlandse Kanker Registratie en het landelijke letsel informatiesysteem. Zij geven een indicatie van trends voor heel Nederland. Deze trends staan los van veranderingen in de samenstelling van de bevolking. Aannemend dat deze trends ook voor Zeeland gelden valt op dat alleen de incidentie van urineweginfecties bij vrouwen in de periode 2007-2015 toeneemt. De incidentie van een aantal andere aandoeningen neemt af, te weten infecties van de bovenste luchtwegen (mannen), sportongevallen en influenza (mannen en vrouwen), en privéongevallen en verkeersongevallen (vrouwen). Voor de overige aandoeningen is over
156
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
de periode 1993-2003 geen significante trend te zien (die doorgetrokken kan worden naar de toekomst).
Tabel 7.3: Verandering in de incidentie van aandoeningen in de periode 1999-2003 in Nederland voor mannen en vrouwen (alleen significante resultaten weergegeven: p<0,05) (Bron: bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid; Poos & Eysink, 2006a). Ziekte/aandoening
Verandering 1993-2003 in Nederland onder mannen (%)
Verandering in 1993-2003 in Nederland onder vrouwen (%)
Infecties van bovenste luchtwegena
-29
n.s.
Nek- en rugklachtenb
n.s.
n.s.
Urineweginfectiesa
n.s.
25
Infecties onderste luchtwegena
n.s.
n.s.
Prive-ongevallen (niet sport en arbeid)a
n.s.
-14
Sportongevallena
-22
-22
Contact-eczeemb
n.s.
n.s.
Infectieziekten maagdarmkanaala
n.s.
n.s.
Verkeersongevallen (1997-2003)a
n.s.
-14
Influenzaa
-60c
-60c
a Aantallen
hebben betrekking op gevallen. hebben betrekking op personen. c Gegevens voor mannen en vrouwen samengevoegd. n.s. = (trend) niet significant. b Aantallen
Trends in prevalentie aandoeningen veelal stijgend Tussen 1993 en 2003 is de prevalentie van astma, diabetes, depressie, angststoornissen en beroerte sterk gestegen (zie tabel 3.19). Het voorkomen van onder andere COPD, slechthorendheid en hartfalen (vrouwen) daalde sterk in deze periode. Van de top tien van aandoeningen in Zeeland in 2007 nam de helft in de periode 1993-2003 fors toe. Dit geldt voor diabetes, astma, gezichtsstoornissen, depressie en beroerte (tabel 7.4). Deze trends zijn gebaseerd op zorgregistraties (huisartsen) en geven meestal een goed beeld van het voorkomen van aandoeningen. De grote toename van depressie is echter niet het gevolg van een toename van depressie in de bevolking. Toegenomen is het aantal mensen waarvan de huisarts weet dat ze lijden aan een depressie. Dit aantal is tussen 1994 en 2004 ongeveer verdubbeld. Mogelijke oorzaak hiervan is een betere herkenning en vroege opsporing van depressie in de huisartspraktijk (door invoering de NHG-standaard diagnostiek en behandeling). Ook zoekt een steeds groter deel van de mensen met deze aandoening hulp. De stijging van het aantal mensen met astma vond vooral plaats tussen 1984 en 1997 bij 0- tot 14-jarige kinderen en in de leeftijds-
157
7
GEzondheid boven water in zeeland
groep 15 tot 24 jaar. De verklaring voor deze toegenomen prevalentie wordt gezocht in de hygiëne hypothese (verandering van leefstijl en daardoor minder mogelijkheden om immuniteit op te bouwen) en in het toegenomen bewustzijn ten aanzien van astma bij artsen en patiënten (Smit et al., 2006). Aandoeningen waarvan de prevalentie afnam in de periode 1993-2003 zijn COPD, ouderdoms- en lawaaidoofheid en hartfalen. De daling in het voorkomen van COPD wordt in verband gebracht met de daling van het aantal rokers. Vooral het aantal mannelijke rokers van 65 jaar en ouder is in de periode 1980-2004 sterk gedaald (Boezen et al., 2006). Het percentage mensen met een gehoorbeperking in de bevolking was tussen 1989 en 2000 vrij stabiel. Alleen bij 65-plussers nam dit af, mogelijk door toegenomen gebruik van gehoortoestellen en een verbeterde kwaliteit daarvan. In huisartsenregistraties worden geen veranderingen waargenomen. Gecombineerd leiden deze resultaten tot een lichte daling van de prevalentie (Gommer & Poos, 2006). De prevalentie van artrose steeg alleen onder vrouwen, terwijl voor coronaire hartziekten geen significante trend in het verleden plaatsvond. Tabel 7.4: Verandering in de prevalentie van aandoeningen in de periode 1999-2003 in Nederland voor mannen en vrouwen (Bron: Bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid; Poos & Eysink, 2006b). Ziekte/aandoening
Verandering 1993-2003 in Nederland onder mannen (%)
Verandering 1993-2003 in Nederland onder vrouwen (%)
Coronaire Hartziekten
n.s.
n.s.
Artrose
n.s.
6
Diabetes mellitus
57
29
Gezichtsstoornissen
39
22
Ouderdoms- en lawaaidoofheid
-4
-4
Astma
39
55
COPD
-24
-6
Depressie
109
65
Beroerte
36
61
Hartfalen
n.s.
-14
n.s. = (trend) niet significant.
Epidemiologische trends gecombineerd met gegevens demografische verkenning In deze paragraaf worden de resultaten van de voorgaande demografische verkenning van de tien meest voorkomende aandoeningen in 2007 in Zeeland gecombineerd met de epidemiologische trends uit het verleden (combinatie van tabel 7.2 en 7.4). Ook wordt daarbij gekeken naar de trends in risicofactoren van de aandoeningen. Al deze gegevens zijn samengevoegd in tabel 7.5). Als de epidemiologische trends uit het verleden doorzetten zal de toename van een aantal aandoeningen vermoedelijk minder sterk zijn dan op basis van de demografische verkenning is berekend. Dit geldt voor COPD en hartfalen. Voor deze aandoeningen daalt de trend in prevalentie in de periode 1993-2003.
158
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
De trend in het voorkomen van diabetes, astma, gezichtsstoornissen, depressie en beroertes is sterk stijgend in het verleden. De toename voor deze aandoeningen (met uitzondering van astma) berekend met de demografische verkenning is waarschijnlijk nog een onderschatting van de echte toename in de toekomst, omdat ook de epidemiologische verkenning op een stijging uitkomt. Of voor astma deze onderschatting geldt is niet duidelijk; de vraag is of de lichte daling van prevalentie tussen 1998 en 2003 door zal zetten. Ouderdoms- en lawaaidoofheid zal op basis van de trend in het verleden licht afnemen. De toename die met de demografische verkenning is berekend is waarschijnlijk een overschatting. De trends in het verleden zijn niet significant voor coronaire hartziekten en artrose bij mannen, terwijl de stijging van artrose bij vrouwen relatief klein is. Voor deze aandoeningen geven de resultaten van de demografische verkenning vermoedelijk een goed beeld van de toename in de toekomst. Trend in risicofactoren beïnvloedt de toekomstige prevalentie van aandoeningen Bij het doortrekken van trends uit het verleden naar de toekomst moet rekening gehouden worden met trends in het voorkomen van risicofactoren. Deze kunnen namelijk een grote invloed hierop hebben: als diabetes in het verleden is toegenomen omdat overgewicht is toegenomen, en het aantal mensen met overgewicht zal naar verwachting niet verder stijgen, dan zal ook het aantal mensen met diabetes waarschijnlijk niet verder stijgen. Een trendanalyse kan in dit geval een overschatting geven van de omvang van de stijging van diabetes. In tabel 7.5 staan naast de trends in aandoeningen ook de trends van de bijbehorende risicofactoren aangegeven. Deze geven een indicatie van de toekomstige trend. Het netto effect van de trends in risicofactoren voor de verschillende aandoeningen is moeilijk te bepalen. Wel kan deze informatie ondersteunen bij het bepalen van speerpunten voor het toekomstig volksgezondheidsbeleid in de verschillende regio’s. Immers door in te zetten op deze risicofactoren kan een verdere stijging van de meest voorkomende aandoeningen worden voorkomen. Het voorbeeld van diabetes wordt hier besproken. De prevalentie van diabetes neemt in de toekomst fors toe door veranderingen in de bevolkingssamenstelling (meer ouderen die lang ongezond hebben geleefd). Overgewicht en daarmee samengaande ongezonde voedings- en beweegpatronen zijn belangrijke risicofactoren voor deze aandoening en de trends voor overgewicht, de inname van voedingsvezel en lichamelijke inactiviteit zijn ongunstig tot constant. Door preventie in te zetten op overgewicht en lichamelijke inactiviteit en voeding kan een verdere stijging van diabetes worden voorkomen of beperkt.
159
7
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 7.5: Top tien van aandoeningen met de hoogste prevalentie in Zeeland in 2007; effecten van demografische veranderingen, trends in het verleden van de aandoening, risicofactoren en de verwachte trends in risicofactoren (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid).
Coronaire hartziekten
Verandering 2007-2015 in Zeeland o.i.v. demografie (%)
Verandering Belangrijkste risicofactoren Trend in het 1993-2003 in verleden prevalentie in Nederland (%)
M
V
M
V
17
10
n.s.
n.s.
Lage groente-fruit consumptie Hoge inname verzadigd vet Roken Lichamelijke inactiviteit Overmatig alcoholgebruik Verhoogd totaal serumcholesterolgehalte Verlaagd HDL cholesterolgehalte Verhoogde bloeddruk Diabetes mellitus Overgewicht Ongunstige psycho sociale factoren Luchtverontreiniging: fijnstof Luchtverontreiniging: ozon Ernstige hinder door geluid wegverkeer Ernstige hinder door geluid rail- en vliegverkeer Ernstige hinder door geluid industrie, recreatie en buren
ongunstig gunstig gunstig constant
a
ongunstige indicatieb ongunstige indicatieb ongunstige indicatiea ongunstig ongunstig onbekend gunstig constant ongunstig constant
constant
Artrose
16
11
n.s.
6
Overgewicht
ongunstig
Diabetes mellitus
14
11
57
29
Overgewicht Abdominale vetverdeling Hoge inname verzadigd vet Onvoldoende voedingsvezel Lichamelijke inactiviteit Roken Geen borstvoeding ontvangen
ongunstig ongunstig gunstig
a Te
ongunstig constant gunstig gunstig
korte periode om trend te kunnen berekenen. gebruik van een relatief kleine steekproef kan slechts een indicatie worden gegeven van de trend. n.s. = (trend) niet significant.
b Door
160
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
Vervolg tabel 7.5
Gezichtsstoornissen
Verandering 2007-2015 in Zeeland o.i.v. demografie (%)
Verandering 1993-2003 in prevalentie in Nederland (%)
M
V
M
V
17
9
39
22
Belangrijkste risicofactoren Trend in het verleden
Verhoogd totaal serumcholesterolgehalte Verhoogde bloeddruk Roken Straling (radon e.d.) Diabetes mellitus
Ouderdoms- en lawaaidoofheid
Astma
COPD
Depressie
15
-2
17
4
7
-1
9
2
-4
39
-24
109
-4
55
-6
65
Ouderdoms slechthorendheid Diabetes mellitus Hoge vetinname Stress Lawaai slechthorendheid Blootstelling aan geluidsbronnen werk Blootstelling aan geluidsbronnen vrije tijd
ongunstige indicatieb ongunstige indicatieb gunstig ongunstig ongunstig
ongunstig gunstig onbekend
gunstig ongunstig
Roken Verontreinigd binnenmilieu: huisstofmijt, passief roken, NO2 Luchtverontreiniging: fijnstof, diesel Geen borstvoeding
gunstig onbekend
Roken Verontreinigd binnenmilieu Luchtverontreiniging: fijnstof, diesel
gunstig onbekend
Persoonlijkheidskenmerken Alcoholgebruik/ afhankelijkheid Lichamelijke inactiviteit/ fitheid
onbekend constant
gunstig gunstig
gunstig
constant
a Te
korte periode om trend te kunnen berekenen. gebruik van een relatief kleine steekproef kan slechts een indicatie worden gegeven van de trend. n.s. = (trend) niet significant.
b Door
161
7
GEzondheid boven water in zeeland
Vervolg tabel 7.5
Beroerte
Verandering 2007-2015 in Zeeland o.i.v. demografie (%)
Verandering Belangrijkste 1993-2003 in risicofactoren prevalentie in Nederland (%)
M
V
M
V
18
9
36
61
Verhoogde bloeddruk Roken Overgewicht Diabetes mellitus Overmatig zoutgebruik Lage groente- en fruitconsumptie Overmatig alcoholgebruik Lichamelijke inactiviteit
Hartfalen
18
8
-3
-14
Coronaire hartziekten Verhoogde bloeddruk Diabetes mellitus COPD Roken Verhoogd totaal serumcholesterol gehalte Overgewicht
Trend in het verleden
ongunstige indicatieb gunstig ongunstig ongunstig onbekend ongunstig constant constant constant ongunstige indicatieb ongunstig gunstig gunstig ongunstige indicatieb ongunstig
a Te
korte periode om trend te kunnen berekenen. gebruik van een relatief kleine steekproef kan slechts een indicatie worden gegeven van de trend. n.s. = (trend) niet significant.
b Door
7.3 Toekomstverkenning zorggebruik Zeeland tot 2015 Bij de verkenning van toekomstig zorggebruik in Zeeland kan net als voor de verkenning van de gezondheidstoestand gebruik worden gemaakt van een demografische verkenning (paragraaf 7.3.1) en van een combinatie van deze demografische verkenning met de epidemiologische trends uit het verleden (paragraaf 7.3.2).
7.3.1 Demografische verkenning zorggebruik Sterkste groei in zorggebruik verpleging, thuiszorg en verzorging In tabel 7.7 is de procentuele verandering in het zorggebruik in Zeeland weergegeven in de periode 2007-2015. Voor de berekeningen zijn waar mogelijk regionale gegevens over zorggebruik in 2005-2007 gebruikt. Deze zijn toegepast op de bevolkingsprognose van de provincie Zeeland in 2015. In de periode van 2007 tot 2015 zal het zorg-
162
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
gebruik in Zeeland het meest toenemen in de sectoren verpleging en thuiszorg, gevolgd door verzorging. Deze sectoren zullen ook het sterkst groeien in Nederland als geheel. Het aantal verpleegdagen in ziekenhuizen zal eveneens behoorlijk toenemen, terwijl het aantal opnamen minder hard zal stijgen. Verder stijgt het gebruik van geneesmiddelen substantieel in de periode 2007-2015. De toename van mantelzorg is minder spectaculair dan misschien op grond van de vergrijzing verwacht wordt. Verder neemt het gebruik van zorg van huisarts, fysiotherapeut en ziekenhuis toe. Een afname van zorggebruik op basis van de demografische ontwikkelingen wordt verwacht bij de verloskundige zorg: deze afname is gelijk aan de daling van het aantal nuljarigen op 1 januari 2016. Het gebruik van maatschappelijk werk en van de spoedeisende hulp (SEH) nemen licht af. Bij de cijfers over zorggebruik van spoedeisende hulp (SEH) past de kanttekening dat het gaat om SEH als gevolg van letsels. Hierin zijn ouderen minder vertegenwoordigd dan bij andere aanleidingen voor SEH, zoals hartaanvallen. Voor verandering van het gebruik van SEH totaal is dit derhalve een onderschatting. De toename van het zorggebruik in Nederland als geheel is groter dan die in Zeeland. Dit wordt verklaard door de sterkere stijging van het aantal 75-plussers in Nederland ten opzichte van Zeeland. Het zorggebruik groeit voor mannen sterker dan voor vrouwen, zowel in Zeeland als in Nederland. Een verklaring hiervoor is de relatief grote stijging van het aantal mannen van 75 jaar en ouder in vergelijking met het aantal vrouwen van die leeftijd (figuur 7.1). In bijlage 7.1 is een tabel opgenomen met de verwachte verandering in zorggebruik tot 2020. Dit geeft een zelfde beeld, alleen de percentages liggen nog een stuk hoger.
7.3.2 Epidemiologische verkenning zorggebruik In tabel 7.6 zijn de te verwachten ontwikkelingen in zorggebruik als gevolg van demografische veranderingen gepresenteerd. Daarnaast zullen toekomstige trends in het voorkomen van aandoeningen het toekomstig zorggebruik beïnvloeden. Op basis van epidemiologische ontwikkelingen in ziekten en het beslag op specifieke zorg van deze aandoeningen is een schatting gemaakt van epidemiologische trends in gebruik van huisartsenzorg, fysiotherapie en spoedeisende hulp. Hieruit blijkt dat de vraag naar huisartsenzorg tussen 2005 en 2015 met minimaal 1 en maximaal 6% zal toenemen. De vraag naar spoedeisende hulp zal 5 tot 6% toenemen. De vraag naar fysiotherapie zal in deze periode juist afnemen en wel naar schatting met minimaal 3% en maximaal 5% (Bakker et al., 2005). De demografische (tabel 7.6) en epidemiologische verkenningen van het gebruik van huisartsenzorg laten allebei een stijging zien. Op basis hiervan kan verwacht worden dat dit zorggebruik nog meer zal toenemen dan voorspeld in de afzonderlijke verkenningen. Voor spoedeisende zorg laten de cijfers in tabel 7.6 een lichte daling zien terwijl op basis van epidemiologische ontwikkelingen een toename wordt voorspeld. Mogelijk zal het gebruik van SEH licht toenemen. Voor fysiotherapie zijn de voorspellingen op basis van bevolkingsontwikkeling waarschijnlijk een overschatting.
163
7
GEzondheid boven water in zeeland
Tabel 7.6: Verwachte verandering in het zorggebruik per discipline, in Zeeland en Nederland als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking in de periode 2005-2015 (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid, Bakker et al., 2005; Volwassenenmonitor Zeeland 2005; Ouderenmonitor Zeeland 2007; Provincie Zeeland, 2008a (gegevens bewerkt door het RIVM)). Verandering in Zeeland 2007-2015 (%) mannen vrouwen
Verandering in Nederland 2007-2015 (%)
totaal mannen vrouwen
totaal
Huisartsenzorg1
5,1
2,7
3,7
6,3
4,0
4,9
Fysiotherapie (aantal contacten)1
6,3
5,5
5,8
7,1
6,6
6,8
Verloskundigen (aantal nuljarigen)3, 5
-7,8
-8,0
-7,9
-3,0
-3,0
-3,0
Maatschappelijk werk (aantal cliënten)1
-1,8
-2,0
-2,0
-0,6
-0,9
-0,8
Ziekenhuiszorg (aantal opnamen)1
9,0
2,7
5,7
10,5
4,3
7,2
Ziekenhuiszorg (aantal verpleegdagen)1
11,9
5,1
8,3
14,2
7,0
10,3
Thuiszorg (aantal uren)1
15,2
6,4
8,8
24,0
10,3
13,8
Verpleging (aantal verpleegdagen)1
16,8
6,4
9,5
27,3
12,8
17,1
Verzorging (aantal verpleegdagen)1
14,1
5,6
7,7
32,4
13,5
17,9
Mantelzorg (ontvangen zorg)2, 4
9,7
2,5
4,2
12,2
4,5
6,2
Mantelzorg (gegeven zorg)2, 4
5,4
3,8
4,3
6,0
4,7
5,1
-
-
-
-
-
-
GGZ Gehandicaptenzorg
-
-
-
-
-
-
OGGZ
-
-
-
-
-
-
Geneesmiddelen (euro’s)1
10,6
5,9
8,1
12,2
7,2
9,5
Spoedeisende hulp (SEH) (aantal patiënten)1, 6
-2,2
-0,1
-1,3
-0,7
1,4
0,2
Bevolking2
0,4
0,1
0,3
1,6
1,4
1,5
1 op
basis van landelijke data. basis van Zeeuwse gegevens. 3 op basis van regionale bevolkingsgegevens. 4 Mantelzorg: voor Nederland zijn de gegevens van Zeeland gebruikt. 5 Toename verloskundige is gelijk aan de toename van nuljarigen op 1 januari van het jaar erna. 6 SEH alleen op basis van SEH door letsels. 2 op
164
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
7.3.3 Overige ontwikkelingen die zorggebruik kunnen beïnvloeden Naast demografische en epidemiologische ontwikkelingen zijn er andere ontwikkelingen die bepalend kunnen zijn voor het toekomstige zorggebruik. Zo zijn er toenemende mogelijkheden van diagnostiek en behandeling die zorgen voor een toename van het zorggebruik door zieke mensen, maar ook (soms onnodig) door gezonde mensen (VWS, 2006b). Technologische ontwikkelingen (thuisdialyse, thuismonitoring), de ontwikkeling van vraaggestuurde zorg (transparantie over kwaliteit van zorg, ketenzorg), extramuralisering, capaciteitsproblemen in de zorg (tekstblok 7.3), grotere mondigheid en daadkracht van patiënten (consumenten op zorggebied) en marktwerking in de zorg (waaronder ook het combineren van vakanties en zorg, en cosmetische zorg) hebben voorts ook een effect op de organisatie van de zorg, het zorgaanbod en het zorggebruik. Het is in Zeeland van groot belang dat er in lokaal, regionaal en zeker ook provinciaal gezondheids(zorg)beleid rekening wordt gehouden met deze ontwikkelingen in de zorgsector en daarbuiten, om zorgaanbod en zorgvraag op elkaar te laten blijven aansluiten in Zeeland. In het dunbevolkte Zeeland zijn deze ontwikkelingen in de zorg immers van invloed op het toekomstige voorzieningenniveau (beschikbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit) en op de werkgelegenheid en economie. Door in te spelen op de juiste ontwikkelingen kan Zeeland haar eigen zorgvoorzieningen behouden en opwaarderen. Zo zou Zeeland beleid kunnen richten op het realiseren van aantrekkelijke en toegankelijke zorgvoorzieningen voor bijvoorbeeld chronisch zieken en mensen met een beperking in combinatie met een toeristisch verblijf.
Tekstblok 7.3: Vraag en aanbod van huisartsenzorg in Zeeland. Naar aanleiding van een te verwachten capaciteitstekort van huisartsen in Nederland is in Zeeland in 2005 onderzoek gedaan naar de te verwachten capaciteit in Zeeland. Belangrijkste conclusies van het onderzoek is dat er voorlopig voldoende huisartsen in Zeeland zijn. Een aantal ontwikkelingen zullen echter mede bepalend zijn voor het aansluiten van vraag en aanbod in de huisartsenzorg in de komende jaren. Naast een toenemende zorgvraag staat een afnemend aanbod van huisartsen. Het aanbod aan huisartsenzorg neemt niet evenredig toe met de vraag, vanwege de toename van deeltijdwerkers (onder andere door feminisering van het beroep) en vergrijzing van de beroepsgroep (grote uitstroom). Eén op de zes Zeeuwse huisartsen was in 2005 55 jaar of ouder. Te verwachten is dat zij voor 2015 hun praktijk zullen beëindigen. In 2005 deden zich in Zeeland geen grote problemen voor ten aanzien van de opvolging van huisartsen. In de toekomst kan dit veranderen door een landelijk oplopend tekort aan huisartsen en het onaantrekkelijk wor-
den van Zeeland als vestigingsplaats voor nieuwe huisartsen. Zo is het relatief grote aantal solopraktijken in Zeeland (44% naast 37% in Nederland) niet aantrekkelijk voor praktijkzoekende huisartsen. Ook de wisselende zorgvraag (relatief rustig in de winter en hoge werkdruk in de zomer door toeristen) zal niet iedere nieuw te vestigen huisarts aanspreken. West-Zeeuws-Vlaanderen en Schouwen-Duiveland zijn kwetsbaren gebieden, vanwege de kleine huisartsenposten. De huisartsen draaien hier relatief veel diensturen. Door de geografische infrastructuur en de dunbevolktheid van deze gebieden ontstaan problemen met de financiering van deze posten. Om de continuïteit van de huisartsenzorg in Zeeland te waarborgen is meer samenwerking tussen huisartsen nodig. Deze trend is inmiddels ingezet, al is samenwerken soms lastig door de uitgestrektheid van een plattelandsgebied. De rol van de gemeenten zou vooral faciliterend en ondersteunend moeten zijn. (Bron: Weterings, 2005)
165
7
GEzondheid boven water in zeeland
Kwantitatieve prognoses en projecties van trends uit het verleden zijn niet altijd voor handen en valide. Om deze onzekere externe ontwikkelingen te kunnen betrekken bij het ontwikkelen van beleid wordt de scenariomethode toegepast.
7.4 Toekomstscenario’s voor gezondheidsbeleid Het werken met toekomstscenario’s is een andere manier van kijken naar de toekomst. In plaats van een kwantitatieve prognose op basis van demografische verkenningen en het doortrekken van trends uit het verleden, worden in scenario’s contrasten tussen mogelijke toekomstige werelden opgezocht. Het zijn verkenningen van hypothetische maatschappelijke omstandigheden. De scenario’s komen tot stand door belangrijke ontwikkelingen in kaart te brengen en een inschatting te maken van de impact van die ontwikkelingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van literatuurstudies en interviews met (interne en externe) deskundigen. De belangrijkste en meest onzekere toekomstige ontwikkelingen (kernonzekerheden) worden tegen elkaar afgezet op een assenkruis. Hiermee ontstaan vier kwadranten die vier mogelijke toekomstbeelden schetsen. Bij het ontwikkelen van beleid moet met alle scenario’s rekening worden gehouden (Van Bon-Martens, 2006a, 2006b; Snoek, 2005). Er komen steeds meer toekomstscenario’s. Landelijk worden toekomstverkenningen gemaakt door bijvoorbeeld STG/Health Management Forum (STG/HMF). Dit is een zorgnetwerk voor toekomstverkenningen en strategie ontwikkeling. De organisatie ondersteunt de totstandkoming van verschillende toekomstscenario’s in de zorg. Recente scenario’s gaan in op de toekomstige capaciteit en kwaliteit van professionals in de medische ouderenzorg en het draagvlak voor arbeidsbesparende technologie in verpleging en verzorging. Het ministerie van VWS schetst in ‘Maatschappelijke Opgaven Volksgezondheid en Gezondheidszorg. Leidmotief voor de kennis- en innovatieagenda voor de gezondheidssector‘ (VWS, 2006b) een aantal ontwikkelingen in gezondheid en zorg waarop de gezondheidssector zou moeten anticiperen: • Wat te doen met de groeiende en veranderende zorgvraag? • Hoe leven we langer gezonder? • Hoe maken we de zorg beter en veiliger? • Hoe kunnen we omgaan met de grenzen aan de zorg? • Hoe kunnen ontwikkelingen en toepassingen van biomedische innovaties worden versneld? Zeeuwse vraagstukken in toekomst van zorg Naar aanleiding van onder meer de uitkomsten van het onderzoek naar de veranderende bevolkingsopbouw (Provincie Zeeland, 2008a) organiseert de Provincie Zeeland eind 2008 en 2009 debatten over de toekomst van Zeeland. Uitgangspunt daarbij is het benutten van kansen die de demografische ontwikkelingen in Zeeland bieden en deze doorvertalen in beleid op gebied van voorzieningen, wonen, zorg en leefomgeving. In ‘Onverkende Paden’ (Provincie Zeeland, 2008a) wordt een aanzet gegeven voor deze
166
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
debatten. Het Zeeuwse vraagstuk ten aanzien van de huidige en toekomstige zorg is: hoe blijft kwalitatief goede zorg beschikbaar en bereikbaar voor alle Zeeuwen? Grensoverschrijdend zorggebruik, samenwerking tussen zorgaanbieders (binnen en buiten de provinciegrenzen) en tussen de zorg en andere sectoren, innovaties in de zorg en een krimpende beroepsbevolking zijn belangrijke onderdelen van een nog niet uitgekristalliseerde toekomstscenario voor Zeeland, waarin de patiënt centraal staat.
7.5 Toekomst voor een regionale VTV Zeeland Deze regionale VTV is gebaseerd op een veelheid aan gegevens uit enquêtes, registraties, bevolkingsonderzoeken en andere bronnen, zowel regionaal als landelijk. De regionale VTV Zeeland is een eerste proeve om informatie over de gezondheidssituatie in samenhang te presenteren. Zoals in hoofdstuk 1 al is aangegeven wordt de gezondheidstoestand in Zeeland nog maar sinds kort provinciebreed en volgens de landelijke standaarden gemeten. Deze eerste regionale VTV is dan ook de eerste stap op weg naar een meer systematische en integrale onderbouwing van gezondheidsbeleid in Zeeland. In een evaluatie van de GGD-regio’s Hart voor Brabant en West-Brabant wordt opgemerkt dat er nog lacunes in de informatievoorziening zijn: zo is een vergelijking van regionale en lokale gegevens met de landelijke gegevens niet altijd goed mogelijk en schiet de informatie over kwetsbare groepen in de samenleving nog tekort. Het is daarnaast onduidelijk welke maten gebruikt moeten worden om preventie en zorg te beschrijven, terwijl ook de informatie over het aanbod (preventie en zorg) tekort schiet (Van Bon-Martens et al., 2008). Ook voor Zeeland gelden deze tekortkomingen. Waarvoor wordt gezondheidsinformatie gebruikt? Informatie over gezondheid en aanverwante zaken vormt voor gemeenten en provincie input voor de onderbouwing, evaluatie en bijsturing van gezondheid- en (hiermee samenhangend) Wmo-beleid. Vaak is deze informatie ook relevant voor bijvoorbeeld ouderenbeleid, jeugdbeleid en andere beleidsterreinen die een raakvlak hebben met gezondheid en zorg. Feitelijk is gezondheidsbeleid zo breed dat je niet om een integrale benadering heen kunt. Afstemming met andere beleidsterreinen is onontkoombaar. Veel van de verzamelde informatie wordt door de GGD ook gebruikt voor het informeren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. GGD en gemeenten worden hierop jaarlijks getoetst en beoordeeld. Wie verzamelt informatie over de gezondheid in Zeeland? In Zeeland speelt de GGD een belangrijke rol bij het in kaart brengen van informatie over gezondheid, zorg en daarmee samenhangende aspecten. Dat is voor gemeenten en GGD een wettelijke taak. De GGD zet voor gemeenten de informatie op rij die nodig is om inzicht te verkrijgen in de regionale en (waar mogelijk) lokale gezondheidssituatie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van informatie uit de eigen bedrijfsprocessen (bijvoorbeeld via de afdeling Jeugdgezondheidszorg en Volksgezondheidszorg), gegevens uit onderzoek (zoals enquêtes en monitors onder bepaalde bevolkingsgroepen,
167
7
GEzondheid boven water in zeeland
maar ook uit evaluatieonderzoek) en informatie uit andere bronnen, zowel landelijk als Zeeuws. Bij het ‘vertalen’ van landelijke cijfers naar de Zeeuwse schaal werken RIVM en GGD nauw samen. Voor het verkrijgen van een integraal beeld is van de gezondheidstoestand is ook aanvullende informatie van Scoop essentieel. Scoop is een Zeeuwse instelling die actief is op het terrein van onderzoek. Het accent ligt daarbij minder op gezondheid. Scoop (Zeeuws Instituut voor Sociale en Culturele ontwikkeling) maakt deel uit van de provincie. In deze eerste regionale VTV werken Scoop en GGD samen. Ook andere partijen in Zeeland beschikken over relevante (gezondheids)informatie. Vaak is die informatie gekoppeld aan cliëntcontacten en basis voor onderbouwing en verantwoording van het eigen beleid en bedrijfsvoering. De afgelopen jaren heeft de GGD met (een aantal van) deze organisaties overleg opgestart om te bezien welke informatie toegankelijk gemaakt kan worden voor de ondersteuning van gemeentelijk beleid. Zo zijn er gesprekken gevoerd met onder meer Emergis/Indigo (GGZ), het Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland (RPCZ), de politie, het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Zeeland (ASHGZ) en woningcorporaties. Over het algemeen is de bereidheid om informatie te ontsluiten groot. Voor een deel zijn van deze organisaties gegevens geplaatst op de gezondheidsatlas van de GGD. Naar een onderzoeksagenda voor de komende jaren Naar de toekomst wil de GGD haar rol als kennismakelaar op het vlak van gezondheidsbeleid verder versterken. Dit kan in goede samenwerking met Scoop en andere Zeeuwse instellingen. Bij de informatieverzameling gelden dan de volgende aandachtspunten: • Informatie moet transparant, van goede kwaliteit en compleet zijn. Daar waar mogelijk zou gestreefd moeten worden naar de inzet van uniforme meetinstrumenten (zoals de landelijke monitors Jeugdgezondheid, Volwassenen en Ouderen) en harmonisatie van registraties. Dit is ook wenselijk voor de toekomstige Wmomonitor en OGGZ-monitor (als onderdeel van het Zeeuws Kompas). • Het is nog lastig om goede trendinformatie boven tafel te krijgen. Dit vraagt om systematische gegevensverzameling over een langere periode. • Informatie zou bij voorkeur op lokale schaal beschikbaar moeten zijn. Dat is nog niet binnen alle registraties haalbaar. • Ook waar het gaat om informatie over de uitvoering van preventie en zorg valt er nog een slag te maken. Het overzicht van ‘wie doet wat en met welk bereik en resultaat’ is voor Zeeland nog lang niet compleet. Het is een illusie om hier te streven naar 100%, maar toch is zicht op het aansluiten van het bestaande aanbod op de zorgvraag essentieel om richting te kunnen geven aan gezondheidsbeleid. • Gegevens waarvoor een medisch beroepsgeheim geldt, kunnen alleen geanonimiseerd beschikbaar gesteld worden voor beleidsdoeleinden. Het is belangrijk om goed rekening te houden met de geldende privacywetgeving. • Om de ‘witte vlekken’ in beleidsinformatie te kunnen vullen, is soms extra inspanning vereist. Dat moet geregisseerd en gefaciliteerd worden. Gemeenten en provincie kunnen hierin de rol van aanjager en opdrachtgever opnemen en organisaties aanmoedigen om hun gegevens te delen.
168
wat brengt de toekomst in zeeland?
7
Andere ontwikkelingen die van belang zijn voor de ontsluiting van informatie, zijn de invoering van een landelijk Elektronisch Kind Dossier (EKD) en de Risico Verwijsindex (RVI). Veel informatie over jeugd (en hun ouders/verzorgers) zal in de toekomst vastgelegd worden in elektronische kinddossiers. In de nieuw te vormen Centra voor Jeugd en Gezin zal straks veel informatie over de jeugd samenkomen. Er is ook sprake van een link tussen het CJG en de zogenaamde Zorg Advies Teams binnen het onderwijs (verplicht vanaf 2011). Voorts is van belang de verdere invoering van landelijke monitors en standaardvragen voor jeugd, volwassenen, ouderen, OGGZ-doelgroepen en Wmo algemeen. Tot slot kan de ontwikkeling naar meer samenwerking in ketens (bij preventie en zorg) mogelijkheden openen voor meer sluitende informatieverzameling. Partijen waarmee, ook in Zeeland, meer uitwisseling denkbaar is, zijn de eerstelijnszorg (denk aan huisartsen, ’huisartsenposten (HAP’s) en gezondheidscentra), ziekenhuizen en verzekeringsmaatschappijen. Regionale VTV als kapstok voor toegankelijke en samenhangende gezondheidsinformatie Er is de afgelopen jaren al flink geïnvesteerd in het beter toegankelijk maken van informatie. Via de websites www.ggdgezondheidsatlas.nl en nu via www.regionaalkompas. nl is de gezondheidsinformatie voor Zeeland direct beschikbaar. Verouderde informatie kan gemakkelijk geactualiseerd worden en via zoekmogelijkheden kan ingezoomd worden op thema en schaal (bijvoorbeeld een gemeente of postcodegebied). Atlas en kompas vormen de doorlopende database voor gezondheidsbeleid. Dat vraagt wel om continu onderhoud en aandacht voor het gebruiksgemak. Deze eerste regionale VTV heeft al veel opgeleverd. Zo is duidelijk geworden welke informatie er beschikbaar is en welke nog niet. Ook de dialoog tussen beleidsmakers, onderzoekers en gezondheidsbevorderaars over relevantie van informatie is op gang gebracht. Werken met het VTV-concept is daarmee een goede kapstok gebleken voor het verzamelen en in samenhang bestuderen en presenteren van gezondheidsinformatie. De werkwijze geeft richting aan de onderzoeksagenda voor de komende jaren en de interactieve manier waarop die tot stand dient te komen. Er is met dit boek een eerste integraal beeld neergezet van de gezondheidssituatie in Zeeland, dat de komende jaren op onderdelen verder moet worden aangescherpt. Voortzetting van deze werkwijze is nodig voor een stevigere onderbouwing van gezondheidsbeleid in Zeeland. Het opnemen van de regionale VTV in de beleidscyclus volksgezondheid is daarvoor essentieel.
169
LITERATUUR, GEGEVENSBRONNEN EN WEBSITES
LITERATUUR, GEGEVENSBRONNEN EN WEBSITES Bakker DH de, Polder JJ, Sluijs EM, Treurniet
Bon-Martens MJH van, Goede J de, Goor
HF, Hoeymans N, Hingstman L, Poos
LAM van de, Oers JAM van. De regionale
MJJC, Gijsen R, Griffioen DJ, Velden LFJ
Volksgezondheid Toekomstverkenning.
van der. Op een lijn - Toekomstverken-
Resultaten van de ontwikkeling in twee
ning eerstelijnszorg 2020. RIVM-rapport
Brabantse regio’s. TSG, 2008 (86), num-
nr. 270751009. Houten: Bohn,Stafleu en
mer 5 (pagina 249-260), www.tsg.bsl.nl.
Van Loghum, 2005. Bareman R, Weterings KGC. Kwaliteit van leven. Infokaart Volwassenen Brabant en Zeeland. Enquête 19- t/m 64-jarigen 2005. Goes: GGD Zeeland, 2007. Beer J de, Verweij A. Zijn er in Nederland
Boot JM, Knapen MHJM. De Nederlandse Gezondheidszorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2005. Bruijne LM de. Infokaart Jeugd: Logopedie. Goes: GGD Zeeland, 2008. Büchner FL, Thijs CTM, Rossum CTM van.
verschillen naar regio? In: Volksgezond-
Wat zijn de mogelijke gezondheids-
heid Toekomst Verkenning, Nationaal
gevolgen van borstvoeding? In: Volks-
Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:
gezondheid Toekomst Verkenning,
RIVM,
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
nl> Bevolking\ Vergrijzing, 27 septem-
Bilthoven: RIVM,
ber 2007.
kompas.nl> Gezondheidsdeterminanten\
Besselink et al. Telefonische leefsituatie onderzoek Vlissingen-Oost. Deventer: Witteveen+Bos, 2004. Boezen HM, Postma DS, Smit HA, Poos MJJC.
Leefstijl\ Borstvoeding, 16 juni 2006. Busch MCM. Wie doet wat? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Neemt het aantal mensen met COPD toe
Bilthoven: RIVM,
of af? In: Volksgezondheid Toekomst
kompas.nl> Preventie, 11 maart 2008.
Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Gezondheid
Consumentenbond. www.consumentenbond.nl (geraadpleegd op 30-05-2005). Dijk T van, Flight S, Oppenhuis E, Due-
en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\
smann B. Huiselijk geweld; Aard,
Ademhalingswegen\ COPD, 10 maart
omvang en hulpverlening. (Intomart,
2006.
Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek).
Bon-Martens MJH van, Eck ECM van,
In opdracht van de sector Criminali-
Hogendoorn SM, Hoogen PCW van den,
teitspreventie en Slachtofferzorg van de
Oers JAM van (eindredactie). Gezondheid
dienst Preventie, Jeugdbescherming en
telt! in Hart voor Brabant. Regionale
Reclassering van het ministerie van Jus-
Volksgezondheid Toekomst Verkenning
titie, oktober 1997. Den Haag: Ministerie
2006. ’s-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2006a. Bon-Martens MJH van, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Hoogen PCW van den,
van Justitie, 1997. Doorn W van. GGD-richtlijn Geurhinder. Utrecht: GGD Nederland, 2002. Dorsselaer S van, Zeijl E, Eeckhout S van
Oers JAM van (eindredactie). Gezondheid
den, Bogt T ter, Vollebergh W. HBSC
telt! in West-Brabant. Regionale Volksge-
2005 Gezondheid en welzijn van jon-
zondheid Toekomst Verkenning 2006.
geren in Nederland. Utrecht: Trimbos-
Breda: GGD West-Brabant, 2006b.
instituut, 2007.
171
GEzondheid boven water in Zeeland
Emergis kenniscentrum: uitdraaien uit de
gezondheid. Bilthoven: RIVM,
verrichtingenregistratie. Goes: Emergis
www.nationaalkompas.nl> Gezondheid
kenniscentrum, juli 2008.
en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\
Emergis verslavingszorg. Uit oogpunt van maatwerk voor de verslaafde. Emergis verslavingszorg, jaarverslag 2007. Goes: Emergis verslavingszorg, 2008. Gemeente Sluis, mondelinge mededeling
Zenuwstelsel en zintuigen\ Gehoorstoornissen, 11 december 2006. Hertog FRJ den, Bronkhorst MJ, Moerman M, Wilgenburg R van. De Gezonde Wijk. Een onderzoek naar de relatie tussen
afdeling voorlichting. Sluis: september
fysieke wijkkenmerken en lichamelijke
2008.
activiteit. Amsterdam: EMGO Instituut,
GGD Nederland. Versterking van het gemeentelijk gezondheidsbeleid.
2006. Hoeymans N, Gommer AM, Poos MJJC.
Instrumentenkoffer deel 1. Utrecht: GGD
Wat is de ziektelast in Nederland? In:
Nederland, 2003.
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Giesbers H, Frenken F. Norm gezond
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
bewegen 2004-2007. In: Volksgezond-
Bilthoven: RIVM,
heid Toekomst Verkenning, Nationale
naalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\
Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Sterfte, levensverwachting en DALY’s\
Beïnvloedende factoren\ Leefstijl\ Bewegen en sporten, 31 juli 2008a. Giesbers H, Frenken F. Rokers 2004-2007.
Ziektelast in DALY’s, 7 december 2006b. Hoeymans N, Hoogenveen RT, Poos MJJC. Wat is de bijdrage van risicofactoren? In: Volksgezondheid Toekomst Verken-
In: Volksgezondheid Toekomst Verken-
ning, Nationaal Kompas Volksgezond-
ning, Nationale Atlas Volksgezondheid.
heid. Bilthoven: RIVM,
Bilthoven: RIVM,
onaalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\
las.nl> Beïnvloedende factoren\Leefstijl\
Sterfte, levensverwachting en DALY’s\
Rookgedrag, 31 juli 2008b.
Ziektelast in DALY’s, 27 juni 2006a.
Giesbers H, Lier EA van. BMR per gemeente
Hoeymans N, Lucht F van der. Zijn er
2008. In: Volksgezondheid Toekomst
verschillen naar sociaal-economische
Verkenning, Nationale Atlas Volksge-
status? In: Volksgezondheid Toekomst
zondheid. Bilthoven: RIVM,
Verkenning, Nationaal Kompas Volks-
www.zorgatlas.nl> Preventie\ Vaccina-
gezondheid. Bilthoven: RIVM,
ties en screening, 13 mei 2008.
www.nationaalkompas.nl> Gezondheid
Giesbers H. Ziekenhuisopnamen na een vervoersongeval 2000-2004. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid.
en ziekte\ Sterfte, levensverwachting en DALY’s\ Levensverwachting, 7 december 2006. Hoeymans N, Picavet HSJ, Tijhuis MAR. Wat
Bilthoven: RIVM,
is kwaliteit van leven en hoe wordt het
nl> Gezondheid en ziekte\ Ziekten en
gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst
aandoeningen\ Letsels\ Verkeersongeval-
Verkenning, Nationaal Kompas Volks-
len, 27 juni 2006.
gezondheid. Bilthoven: RIVM,
Gommer AM, Poos MJJC. Neemt het aantal
www.nationaalkompas.nl> Gezondheid
mensen met gehoorstoornissen toe
en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van
of af? In: Volksgezondheid Toekomst
leven\ Gezondheidsgerelateerde kwali-
Verkenning, Nationaal Kompas Volks-
teit van leven, 13 december 2005.
172
LITERATUUR, GEGEVENSBRONNEN EN WEBSITES
Hollander AEM de, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ (eindredactie). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVM-
Interview Provinciale Zeeuwse Courant: Bevolking Zeeland stijgt toch. Middelburg: PZC, 8 juli 2008. Jansen C, Wolf J, Heijden PGM van der.
rapport nr. 270061003. Bilthoven: RIVM,
Omvang van de daklozenpopulatie in
2006.
Zeeland. Resultaten van een omvang-
Hooijdonk C van, Droomers M, Loon JAM van, Lucht F van der, Kunst AE. Exceptions to the rule: healthy deprived areas
schatting in 2006. Nijmegen: UMC Stichting Radboud, 2007. Jeeninga W, Bon-Martens MJH van, Bover-
and unhealthy wealthy areas. Social
hof MWE, Eck ECM van, Hogendoorn
Sciences & Medicine 2007;64:1326-42.
SM, Klingenberg H, Oers JAM van. Evalu-
Houweling DA, Duijm F. Binnenmilieu samengevat. In: Volksgezondheid Toe-
atie ontwikkeling Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006
komst Verkenning, Nationaal Kompas
Hart voor Brabant en West-Brabant. Til-
Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
burg: Universiteitsdrukkerij UVT, 2008.
Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. Huisman CC, Heering EL. Rekenexercitie wijst uit: Halve eeuw migratie had zeer geringe invloed op vergrijzingsproces. In: Demos; Bulletin over Bevolking en
Jehoel-Gijsbers G. Sociale uitsluiting in Nederland. SCP-publicatie 2004/17. Den Haag: SCP, 2004. Kenniscentrum Toerisme en Recreatie. Toeristische Trendrapportage Zeeland 2007/08. Vlissingen: Hogeschool Zeeland, juni 2008. Klerk MMY de (red). Veranderingen in
Samenleving. Jaargang 21, juli/augustus
leefsituatie. Rapportage Ouderen 2001.
2001. Den Haag: NIDI, 2001.
SCP-publicatie 2001/1. Den Haag: SCP,
Hulshof KFAM, Ocke MC, Rossum CTM van, Buurma-Rethans EJM, Brants HAM,
2001. Klerk MMY de (red). Zorg en wonen voor
Drijvers JJMM, Doest D ter. Resultaten
kwetsbare ouderen. Rapportage Oude-
van de voedselconsumptiepeiling 2003.
ren 2004. SCP-publicatie 2004/4. Den
RIVM-rapport nr. 350030002. Bilthoven: RIVM, 2004. IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Deelrapport. De professionele uitvoering van de openbare gezondheidszorg is nog niet goed genoeg. Den Haag: IGZ, 2005. IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Huisartsenposten in Nederland. Nieuwe
Haag: SCP, 2004. Klink A, Rosenmöller P, Polder JJ. Het economisch gewicht van overgewicht. Economisch Statistische Berichten 2008;93(4533):228-31. Klinken E van. Evaluatie Goede voeding hoeft niet veel te kosten. Goes: GGD Zeeland, 2008. Knol H. Van hoog naar laag; van laag
structuren met veel kinderziekten. Den
naar hoog, de sociaal-ruimtelijke
Haag: IGZ, 2004.
ontwikkeling van wijken in de periode
IGZ, Inspectie voor Gezondheidszorg. Vrijwel alle gemeenten hebben een nota
1971-1995, SCP-Cahier 152. Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie, 1998.
lokaal gezondheidsbeleid vastgesteld. Den Haag: IGZ, 2007.
173
GEzondheid boven water in Zeeland
Kok H, Molleman G, Saan H, Ploeg M. Handboek Preffi 2.0: richtlijn voor
Lange J de, Poos MJJC, Schoemaker C. Hoe vaak komt dementie voor en hoeveel
effectieve gezondheidsbevordering en
mensen sterven eraan? In: Volksgezond-
preventie. Woerden: NIGZ, 2005.
heid Toekomst Verkenning, Nationaal
Kostalova B. Religies in Nederland
Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:
2000/2003. In: Volksgezondheid Toe-
RIVM,
komst Verkenning, Nationale Atlas
nl> Gezondheid en ziekte\ Ziekten en
Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
aandoeningen\ Psychische stoornissen\
Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\ Religie, 14 april 2008. Kunst AE et al. Sociale verschillen in zorg-
Dementie, 25 september 2007. Lanting CI, Wouwe JP van. Peiling melkvoeding van zuigelingen 2007: Borstvoeding in Nederland en relatie met
gebruik en zorgkosten in Nederland in
certificering door stichting Zorg voor
2003. Een verkenning van verschillen
Borstvoeding TNO-rapport KvL/P&Z
naar sociaaleconomische positie, samen-
2007.104. Leiden: TNO Kwaliteit van
levingsvorm en land van herkomst.
Leven, 2007.
Zorg voor euro’s-5. RIVM-rapport nr.
Lanting LC, Stam C, Hertog PC den, Brug-
270751017. Bilthoven: RIVM, Erasmus
mans MJP. Welke factoren beïnvloeden
MC. Beschreven in: TSG 2008, 86 (2), p.
de kans op verkeersongevallen? In:
67, 2007.
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Kuyper L, Bakker F, Zimbile F. Veilig vrijen
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
en condoomgebruik bij jongeren en
Bilthoven: RIVM,
jongvolwassenen. Stand van zaken sep-
naalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\
tember 2004 en ontwikkelingen sinds
Ziekten en aandoeningen\ Letsels en
september 1987. Utrecht: Rutgers Nisso
vergiftigingen\ Verkeersongevallen, 13
Groep, 2005. Laar MW van. Wat zijn de mogelijke
maart 2006. Lanting LC, Stam C, Hertog PC den, Brug-
gezondheidsgevolgen van druggebruik?
mans MJP. Zijn er regionale verschillen
In: Volksgezondheid Toekomst Verken-
in verkeersongevallen? In: Volksgezond-
ning, Nationaal Kompas Volksgezond-
heid Toekomst Verkenning, Nationaal
heid. Bilthoven: RIVM,
Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:
nationaalkompas.nl> Gezondheidsde-
RIVM,
terminanten\ Leefstijl\ Druggebruik, 19
nl> Gezondheid en ziekte\ Ziekten en
juni 2006.
aandoeningen\ Letsels en vergiftigingen\
Lalonde M. A new perspective on the health of Canadians: a working docu-
Verkeersongevallen, 13 december 2005. Leent-Loenen HMJA van, Eysink PED.
ment. Ottawa: Government of Canada,
Achtergrondinformatie bij de gegevens-
1974.
bronnen. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Persoonsgebonden\ Lichaamsgewicht, 6 november 2007.
174
LITERATUUR, GEGEVENSBRONNEN EN WEBSITES
Leent-Loenen HMJA van. Achtergrondin-
Minkman M, Aa A van der. Tools voor
formatie bij de gegevensbronnen. In:
ketenzorg; naar actie en reactie. Utrecht:
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
CBO (Kwaliteitsinstituut voor de Gezond-
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
heidszorg), Stichting Ketennetwerk,
Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\
2007. MNP, Milieu en Natuur Planbureau.
Persoonsgebonden\ Serumcholesterol,
Concentratiekaart voor grootschalige
15 april 2008.
luchtverontreiniging in Nederland - rap-
Lier EA van, Oomen PJ, Oostenbrug MWM, Zwakhals SLN, Drijfhout IH, Hoogh
portage 2008. Bilthoven: MNP, 2008a. MNP, Milieu en Natuur Planbureau. Web-
PAAM de, Melker HE de. Vaccinatiegraad
site Gezondheidseffecten door milieu-
Rijksvaccinatieprogramma Nederland,
factoren in Nederland (geraadpleegd op
verslagjaar 2006-2008. Bilthoven: RIVM, 2008. Lucht F van der, Picavet HSJ. Algemeen
9-5-2008). Bilthoven: MNP, 2008b. Murray CJL, Lopez AD (eds). The global burden of disease: a comparative assess-
lage ses en ongezonde leefstijl: Sociaal-
ment of mortality and disability from
economische verschillen in leefstijl. In:
disease, injuries, and risk factors in 1990
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
and projected to 2020. Cambridge (MA):
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Harvard University Press on behalf of
Bilthoven: RIVM,
the WHO and the World Bank, 1996.
naalkompas.nl> Bevolking\ Segv, 20 juni 2006b. Lucht F van der, Picavet HSJ. Zijn er sociaaleconomische verschillen in zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Nivel, Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg. Registratie van Beroepen in de Gezondheidszorg. Huisartsendichtheid naar provincie. www. nivel.nl. Utrecht: Nivel, 2007. Oosterlee A, Vink RM. De omvang van hui-
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
selijk geweld in Haarlem. Een schatting
Bilthoven: RIVM,
met de vangst-hervangst analyseme-
naalkompas.nl> Bevolking\ Segv, 20 juni
thode, toegepast op de gegevens uit een
2006a.
registratieproject van acht ketenpartners
Meer J van der, Schouten JSAG (red.). Effecten van zorg. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997. Bilthoven/Utrecht: RIVM/Elsevier De Tijdstroom, 1997. Meertens, VP. Depressieve symptomen in de
binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin. Haarlem: GGD Kennemerland, 2006. Passchier-Vermeer W, Kluizenaar Y de, Steenbekkers JHM, Dongen JEF van,
algemene populatie; een multifactoriële
Wijlhuizen GJ, Miedema HME. Milieu en
sociale benadering. Een wetenschap-
gezondheid 2001: overzicht van risico’s,
pelijke proeve op het gebied van de
doelen en beleid. TNO-rapport 2001.95.
medische wetenschappen. Proefschrift.
Leiden: TNO Preventie en Gezondheid,
Nijmegen: KUN, 2004.
2001.
175
GEzondheid boven water in Zeeland
Passchier-Vermeer W. Hoeveel mensen
Provincie Zeeland. Rapportage stand van
ondervinden hinder of andere gevolgen
zaken demonstratieprojecten nieuwe
van geluid en neemt dit toe of af? In:
verbindingen. Middelburg: Provincie
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Zeeland, 2008b.
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
RCVZ, Regionale Commissie Verslavingzorg
Bilthoven: RIVM,
Zeeland. Het Zeeuws Kompas; een visie
kompas.nl> Gezondheidsdeterminanten\
en een plan van aanpak voor opvang
Omgeving\ Milieu\ Geluid, 17 mei 2005.
en het voorkomen van opvang van
Poos MJJC, Eysink PED. Wat zijn de belangrijkste trends in incidentie? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
sociaal kwetsbare personen in Zeeland 2008-2015. Vlissingen: RCVZ, 2008. RIVM, Rijksinsituut voor Volksgezond-
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
heid en Milieu. Website Gezondheid en
Bilthoven: RIVM,
Milieu, thema’s: lucht. http://www.rivm.
kompas.nl> Gezondheid en ziekte\ Ziek-
nl/gezondheidenmilieu/themas/Lucht-
ten en aandoeningen, 15 juni 2006a.
vervuiling/index.jsp (geraadpleegd op
Poos MJJC, Eysink PED. Wat zijn de belangrijkste trends in prevalentie? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
17-8-2006). Bilthoven: RIVM, 2006. Roedig A. Ziekenhuisopnamen aan alcohol gerelateerde aandoeningen 2001-2004.
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
In: Volksgezondheid Toekomst Verken-
Bilthoven: RIVM,
ning, Nationale Atlas Volksgezondheid.
kompas.nl> Gezondheid en ziekte\ Ziek-
Bilthoven: RIVM,
ten en aandoeningen, 15 juni 2006b.
nl> Gezondheid en ziekte\ Ziekten en
Pröpper I, Litjens B, Weststeijn E. Lokale regie uit macht of onmacht? Onderzoek naar de optimalisering van de
aandoeningen\ Psychische stoornissen, 5 december 2007. Rosmuller N et al. Leidraad Operationele
gemeentelijke regiefunctie. Vught:
Prestaties in de regio Zeeland. Arnhem:
Partners+Pröpper, 2004.
NIBRA, 2002.
Provincie Zeeland. Collegeprogramma 2007-2011. Nieuwe verbindingen. Provincie Zeeland: Middelburg, 2007a. Provincie Zeeland. Kadernota: Zorgvisie
Rosmuller N et al. Toepassing van de Leidraad Maatramp in de regio Zeeland. Arnhem: NIBRA, 2001. RPA Zeeland, Regionaal Platform Arbeids-
Zeeland 2004-2008. Middelburg: Provin-
marktbeleid Zeeland. Zo werkt Zeeland.
cie Zeeland, 2004.
Jaarrapportage 2006. Terneuzen: RPA
Provincie Zeeland. Mensen in Zeeland. Beleidsprogrammering Sociale zorg 2008-2010. Middelburg: Provincie Zeeland, 2007b. Provincie Zeeland. Onverkende Paden.
Zeeland, 2007. RVZ, Raad voor de Volksgezondheid & Zorg. Screening en de rol van de overheid. Den Haag: RVZ, 2008. Samenwerkingsverband Borstvoeding.
Uitdagingen voor de provincie Zeeland
Borstvoeding doen we samen. Goes:
door de veranderende bevolkingsop-
Samenwerkingsverband Borstvoeding,
bouw. Vastgesteld door het college van GS op 19 februari 2008. Middelburg: Provincie Zeeland, 2008a.
2005. SBZWN, Stichting Bevolkingsonderzoeken Zuidwest-Nederland. Jaarverslag 2006. Vlaardingen: SBZWN, 2007.
176
LITERATUUR, GEGEVENSBRONNEN EN WEBSITES
Schaik JMJ van, Vriends KLHM. Pilotproject
Scoop, Zeeuwse Armoedemonitor. Onder-
preventief gezondheidsonderzoek oude-
zoek naar de omvang, spreiding en
ren (PGO-O). Eindrapportage. Goes: GGD
kenmerken van de minima; inventari-
Zeeland, 2008.
satie van het gebruik van inkomenson-
Schoemaker C, Poos MJJC, Spijker J. Neemt
dersteunende regelingen. Peildatum:
het aantal mensen met depressie toe
1-1-2006. Middelburg: Scoop, mei 2008b.
of af? In: Volksgezondheid Toekomst
Smit HA, Boezen HM, Poos MJJC. Neemt het
Verkenning, Nationaal Kompas Volks-
aantal mensen met astma toe of af? In:
gezondheid. Bilthoven: RIVM,
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
www.nationaalkompas.nl> Gezondheid
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\
Bilthoven: RIVM,
Psychische stoornissen\ Depressie, 13
naalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\
december 2005
Ziekten en aandoeningen\ Ademhalings-
Schrijvers CTM, Poos MJJC. Demografische prognose. In: Volksgezondheid Toekomst
wegen\ Astma, 10 maart 2006. Snoek M. Leren van toekomstscenario’s.
Verkenning, Toolkit Regionale VTV.
Toekomstscenario’s bouwen als didac-
Bilthoven: RIVM,
tisch instrument voor reflectie en collec-
nl> Toekomstverkenning, 28 november
tief leren. Amsterdam: Educatieve facul-
2007a.
teit Amsterdam. Opgenomen in: Graaf,
Schrijvers CTM, Poos MJJC. Doortrekken van
R. de; J. Nekkers; I. van den Berg (2005)
trends. In: Volksgezondheid Toekomst
(On)voorstelbaar (on)voorspelbaar:
Verkenning, Toolkit Regionale VTV.
Leerpraktijken in 2020. (zie www.surf.nl/
Bilthoven: RIVM, Toekomstverkenning, 28 november 2007b. Schrijvers CTM, Schoemaker CG, Spelen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse Jeugd.
download/IVLOS.pdf). SURF, Utrecht. Steenbekkers A, Simon C, Veldheer V (redactie). Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken. Den Haag: SCP, 2006. Steketee M, Mak J, Tierolf B (redactie). Kin-
RIVM-rapport nr. 270232001. Bilthoven:
deren in Tel Databoek 2008. Kinderrech-
RIVM, 2008.
ten als basis voor lokaal jeugdbeleid.
Schuthof P, Korbee H. Wat u wilt weten over Frisse Scholen: Energiegebruik, bin-
Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 2008 Stivoro. Richtlijn Tabakspreventie in het
nenmilieu, ziekteverzuim en leerpresta-
Lokaal Gezondheidsbeleid. (www.stivoro.
ties. Den Haag: SenterNovem, 2006.
nl/professionals). Den Haag: Stivoro,
Scoop, GGD Zeeland, Jeugdmonitor. Themarapport Voortgezet onderwijs nr. 1: Gezondheid, november 2007. Scoop, GGD Zeeland, Jeugdmonitor. Themarapport Voortgezet onderwijs nr. 2:
2006. SWOV, Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. Rijden onder invloed van alcohol en drugs. Leidschendam: SWOV, 2006.
Gezonde leefstijl, april 2008a. Scoop, Sociale Atlas Zeeland 2006. Vernieuwing van de sociale atlas uit 2002. Middelburg: Scoop, 2006.
177
GEzondheid boven water in Zeeland
SWVO, Samenwerkingsverband Wel-
Verschuren WMM, Viet AL, Leent-Loenen
zijnszorg Oosterschelderegio. Gezond-
HMJA van. Hoeveel mensen hebben een
heidsbeleid in uitvoering. Regionale
verhoogde bloeddruk? In: Volksgezond-
vervolgnota gezondheidsbeleid Ooster-
heid Toekomst Verkenning, Nationaal
schelderegio 2005-2008. Goes: SWVO,
Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:
2004. Tilburg T van. Loneliness form 1978 to 2003: A Historical time analysis among Dutch adults. Paper gepresenteerd op 2 december 2003 bij de VU Amsterdam
RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Persoonsgebonden\ Bloeddruk, 15 april 2008b. Verweij A. Opleidingsniveau als indicator
t.g.v. afscheid Prof.dr. J. de Jong-Gier-
voor sociaaleconomische status. In:
veld. Amsterdam: VU, 2003.
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Treurniet HF, Fiolet DCM, Eysink PED, Poos
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
MJJC, Oers JAM van. Groeien in Gezond-
Bilthoven: RIVM,
heid. Gezondheid en zorg in Midden-
naalkompas.nl> Bevolking\ Scholing en
Holland, nu en in de toekomst. RIVM-
opleiding, 22 september 2008a.
rapport nr. 270644001. Bilthoven: RIVM, 2006. Trimbos-instituut. Handleiding depressie-
Verweij A. Verklaring voor grotere ongezondheid lage ses: Wat zijn sociaaleconomische gezondheidsverschillen? In:
preventie in lokaal gezondheidsbeleid.
Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Utrecht: Trimbos-instituut, 2007.
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Vanden Bossche S. Acht keer meer Neder-
Bilthoven: RIVM,
landers naar Belgische ziekenhuizen.
naalkompas.nl> Bevolking\ Segv, 23
Brussel: De Morgen, 26 mei 2008.
september 2008b.
Veiligheidsregio Zeeland, Gemeenschappelijke Meldkamer Zeeland, 2008. Vermeulen LM. Verslag over de luchtkwa-
VNG en GGD Nederland. Gezondheidsproblemen samen aanpakken. Over samenwerking tussen gemeenten, care en
liteit in Zeeland: Rapportage over 2006.
cure bij gezondheid en zorg. Uitvoering
Middelburg: Provincie Zeeland, 2007.
(onderdeel van de koffer Gemeentelijk
Verschuren WMM, Viet AL, Leent-Loenen HMJA van. Hoeveel mensen hebben een ongunstig cholesterol? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal
gezondheidsbeleid in de praktijk Deel 2). Den Haag: VNG en GGD Nederland, 2004a. VNG en GGD Nederland. Onverdeeld
Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:
gezond. Terugdringen sociaal-economi-
RIVM,
sche gezondheidsverschillen en bevor-
nl> Gezondheidsdeterminanten\ Per-
deren gezond leven door lokaal beleid.
soonsgebonden\ Serumcholesterol, 15
Den Haag: VNG en GGD Nederland,
april 2008a.
2004b. VNG, Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wetsvoorstel Publieke Gezondheid naar Tweede Kamer. Nieuwsbericht 8 februari 2008. Den Haag: VNG, 2008.
178
LITERATUUR, GEGEVENSBRONNEN EN WEBSITES
Voedingscentrum. Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid. Den Haag: Voedingscentrum, 2007.
Weterings KGC. Zeeuwse peiling melkvoeding, nulmeting 2005. Goes: GGD Zeeland, 2006. WHO, World Health Organization. The
VWA, Voedsel en Waren Autoriteit. Hand-
World Health Report 2002: Reducing
leiding lokaal alcoholbeleid. Den Haag:
Risks Promoting Healthy Life. Geneva:
VWA, 2007. VWS, Ministerie van Volksgezondheid,
WHO, 2002. Wilk EA van der. Verkeersongevallen -
Welzijn en Sport. Gezond zijn, gezond
Zijn er verschillen tussen Nederland
blijven; een visie op gezondheid en pre-
en andere landen? In: Volksgezond-
ventie. Den Haag: VWS, 2007.
heid Toekomst Verkenning, Nationaal
VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Wel-
Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:
zijn en Sport. Maatschappelijke Opgaven
RIVM,
Volksgezondheid en Gezondheidszorg.
nl> Gezondheid en ziekte\ Ziekten en
Leidmotief voor de kennis- en innovatie-
aandoeningen\ Letsels en vergiftigingen\
agenda voor de gezondheidssector. Den
Verkeersongevallen, 14 april 2008.
Haag, VWS, 2006b. VWS, Ministerie van Volksgezondheid,
Willemsen MC, Leent-Loenen HMJA van. Neemt het aantal mensen dat rookt toe
Welzijn en Sport. Preventienota Kiezen
of af? In: Volksgezondheid Toekomst
voor gezond leven. Den Haag: Ministerie
Verkenning, Nationaal Kompas Volks-
van VWS, 2006a.
gezondheid. Bilthoven: RIVM,
VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Wel-
www.nationaalkompas.nl> Gezond-
zijn en Sport. Programmatische aanpak
heidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken, 25
van chronische ziekten. Den Haag: VWS,
september 2007.
2008. Walg CB, Wijngaarden I van. Gemeenten
Witte KE. Wat is preventie? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
kiezen gezond; 15 vragen en antwoor-
Nationaal Kompas Volksgezondheid.
den over de Gemeentelijke Preventie
Bilthoven: RIVM,
Combinatie (GPC). Tiel: GGD Rivierenland, 2008. Walg CB. Relatie tussen de WCPV en de Wmo. Kansen voor de openbare gezondheidszorg! Deventer: GGD Gelre-IJssel, 2006. Westert GP, Verkleij H (red.). Zorgbalans. De prestaties van de Nederlandse gezondheidszorg in 2004. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu van Loghum, 2006. Wet collectieve preventie volksgezondheid, 1990-2002; www.overheid.nl Weterings KGC. Huisartsenzorg in Zeeland,
kompas.nl>, 2007. Wolf J. Handreiking OGGZ in de Wmo. (www.invoeringwmo.nl). Den Haag: VWS & VNG, 2006. Zorgbalans (RIVM). Hoe toegankelijk is de zorg? In: Zorgbalans 2008. Bilthoven: RIVM, 2008. Zorgbalans 2008. Bilthoven: RIVM, http:// www.gezondheidszorgbalans.nl versie 2.0, 21 mei 2008. Zwakhals SLN, Giesbers H. SGP-stemmers 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksge-
een zorg voor gemeenten? Goes: GGD
zondheid. Bilthoven: RIVM,
Zeeland, juni 2005 (tweede herziene
www.zorgatlas.nl> Beïnvloedende
versie).
factoren\ Sociale omgeving\ Stemgedrag, 7 december 2006a.
179
GEzondheid boven water in Zeeland
Zwakhals SLN, Giesbers H. Wegverkeersongevallen. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Sterfte\ Sterfte naar doodsoorzaken, 26 juni 2006b. Zweistra-Spiekermann R. Refrosportief. De rol van de jeugdverpleegkundige ten aanzien van voorlichting over sportief bewegen op reformatorisch voortgezet onderwijs in Zeeland. Goes: GGD Zeeland, 2006. Gegevensbronnen • ASHGZ. Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Zeeland. • Bevolkingsprognoses Zeeland (Provincie Zeeland). • BRON. Bestand Registratie Ongevallen Systeem (Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) van Rijkswaterstaat. • CBS Doodsoorzakenstatistiek. Gegevens omtrent de doodsoorzaken van alle in Nederlandse bevolkingsregisters ingeschreven overledenen. • CBS-Begrippen (www.cbs.nl). Website van het CBS. • CBS-StatLine (www.cbs.nl/statline). De elektronische databank van het CBS. • CIB. Centrum Infectieziektebestrijding (www.rivm.nl/cib) (RIVM). • CMR-Nijmegen. Continue Morbiditeits
• LMR. Landelijke Medische Registratie (Prismant). • Meld en Actiepunt Bemoeizorg (MAB) (GGD Zeeland). • Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) (RIVM). • Nationale Atlas Volksgezondheid (www. zorgatlas.nl) (RIVM). • NIDI. Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (www.nidi.knaw.nl). • NKR. Nederlandse Kanker Registratie (VIKC). • NMT Tandartsenadministratie 2008. • NVI. Nederlands Vaccin Instituut (www. nvi.nl) • Ouderenmonitor Zeeland 2007 (www. ggdgezondheidsatlas.nl) (GGD Zeeland). • POLS, gezondheid en arbeid. Permanent
Registratie Nijmegen (UMC St. Radboud,
Onderzoek Leefsituatie, gezondheid en
afdeling Huisartsgeneeskunde).
arbeid (CBS).
• Enquête Zorg in Zeeland 2002 (Interview/NSS). • GGD Gezondheidsatlas (www.ggdge-
• Preventief Gezondheidsonderzoek voor Ouderen 06/07 (GGD Zeeland). • Preventieve Gezondheidsonderzoeken
zondheidsatlas.nl). De elektronische
(PGO) Jeugdgezondheidszorg 2005-2007
databank van de GGD’en in Zeeland en
(www.ggdgezondheidsatlas.nl) (GGD
Brabant. • Jaarverslagen Zeeuwse ziekenhuizen 2006 (CIBG) • LIS. Letsel Informatie Systeem (Consument en Veiligheid).
180
Zeeland). • QUI (www.quidatabank.nl). Databank voor gezondheidsbevordering en preventie (NIGZ).
LITERATUUR, GEGEVENSBRONNEN EN WEBSITES
• Raad voor Rechtsbijstand. Registratie van aantal schuldsaneringen (’s-Hertogenbosch). • Registratiesysteem van de Gemeenschappelijke Meldkamer Zeeland (Veiligheidsregio Zeeland). • Registratiesysteem Stichting Bevolkingsonderzoeken Zuidwest-Nederland (SBZWN) • RNH. Registratienet Huisartsenpraktij-
Websites www.apotheek.nl. Website van alle apotheken in Nederland. www.brainman.nl. Drempelloos samenleven. www.ggdgezondheidsatlas.nl. GGD Zeeland www.klaverbladzeeland.nl. Website van het Klaverblad Zeeland. www.mnp.nl. Website van het Milieu en natuur Planbureau. (Per september 2008
ken (Universiteit Maastricht, capaciteit-
ook www.planbureauvoordeleefomge-
groep Huisartsgeneeskunde).
ving.nl).
• Jeugdmonitor Zeeland 2007. (www. ggdgezondheidsatlas.nl) (Scoop, GGD Zeeland). • STIVORO voor een rookvrije toekomst. Stichting volksgezondheid en roken. (www.stivoro.nl/Voor_professionals/ Feiten___Cijfers/Roken__vroeger_en_nu/ Index.aspx?mId=9929&rId=302) (laatst geraadpleegd juni 2007). • SWOV. Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (www. swov.nl/kennisbank). • TNO Kwaliteit van Leven (www.tno.nl/ kwaliteit_van_leven/). • Volwassenenmonitor Zeeland 2005. (www.ggdgezondheidsatlas.nl) (GGD Zeeland). • Vraag aanbod analyse monitor (www. nivel.nl) (NIVEL). • VTV-2006 (www.vtv2006.nl). Volksge-
www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid (RIVM). www.regionaalkompas.nl. Regionaal Kompas Volksgezondheid. www.rijksvaccinatieprogramma.nl. Rijksvaccinatieprogramma (RIVM). www.rivm.nl/cib. Website Centrum Infectieziektebestrijding (RIVM). www.rivm.nl/gezondleven. Centrum Gezond Leven (RIVM). www.rivm.nl/hielprik. Website over neonatale hielprikscreening (RIVM). www.rovz.nl. Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland (Provincie Zeeland). www.stivoro.nl/professionals. Website van Stivoro. www.swov.nl. Website Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. www.toolkitvtv.nl. Website toolkit regio-
zondheid Toekomst Verkenning 2006
nale VTV, hulpmiddel om de regionale
(RIVM).
en lokale gezondheidssituatie in kaart te
• Zorgkantoor Zeeland (2007, 2008).
brengen (RIVM). www.trimbos.nl. Website van het Trimbosinstuut. www.voedingscentrum.nl. Website van het Voedingscentrum. www.zorgatlas.nl. Nationale Atlas Volksgezondheid (RIVM).
181
GEzondheid boven water in Zeeland
SAMENSTELLING STUURGROEP EN BEGELEIDINGSCOMMISSIE Stuurgroep: Dhr. C.L. Liefting, gemeente Terneuzen (voorzitter) Drs. V.A.J. Slenter, GGD Zeeland / Drs. H.F.L. Hendriks, GGD Zeeland Ir. N.A.A.M. Pötgens, GGD Zeeland Drs. L.C. Franken, Scoop Dhr. G.R.J. van Heukelom, Provincie Zeeland Dhr. A.A. de Vries, College Zorg en Welzijn, gemeente Middelburg Drs. J.W.M.W. Gijzen, Zorgverzekeraar CZ (adviseur) Drs. H. Simons, Oosterscheldeziekenhuizen (adviseur) Namens het projectteam: Projectleider rVTV Zeeland: Drs. K.L.H.M. Vriends Begeleidingscommissie: Drs. V.A.J. Slenter, GGD Zeeland (tot 1 juni 2008)/ Drs. H.F.L. Hendriks, GGD Zeeland (vanaf 1 juni 2008) (voorzitter) Drs. K. Jonker, Oosterschelderegio (SWVO) Mw. N. Baart- Van Putte, Zeeuws-Vlaanderen, gemeente Sluis Dhr. E. Geerse, Zeeuws-Vlaanderen, gemeente Terneuzen Dhr. M.P. Nagelkerke, Walcheren, gemeente Veere Drs. P.J. Bolderman, Provincie Zeeland Namens het projectteam: Drs. I. van der Tak, Scoop Drs. K.L.H.M. Vriends, GGD Zeeland (projectleider)
182
samenstelling projectteam en auteurs
SAMENSTELLING PROJECTTEAM EN AUTEURS Projectteam Drs. K.L.H.M. Vriends, GGD Zeeland (projectleider) Ir. A.D. Bergstra, GGD Zeeland Drs. H.J. Bos, GGD Zeeland Drs. P.J.C. van Kooten, Scoop Drs. M.J.J.C. Poos, RIVM Drs. I. van der Tak, Scoop Prof. Dr. Ing. J.A.M. van Oers, RIVM/Tranzo, Universiteit van Tilburg Adviseur Drs. M.J.H. van Bon-Martens, GGD Hart voor Brabant/Tranzo, Universiteit van Tilburg Auteurs Drs. L.M. de Bruijne, GGD Zeeland Ir. K.G.C. Weterings, GGD Zeeland Ir. N.A.A.M. Pötgens, GGD Zeeland Drs. J.M.J. van Schaik, GGD Zeeland Drs. E. van Dijk, GGD Zeeland Drs. J.M. de Smit, GGD Zeeland Drs. P.C. van Klinken, GGD Zeeland Mw. C.E. Brand, GGD Zeeland Dhr. W.M.Y.R Wezenbeek, GGD Zeeland Referenten Drs. Ing. H. Giesbers, RIVM Mw. C. Sanderse, RIVM Dhr. IJ. Lindenberg, ROVZ, Provincie Zeeland Mw. P.C. van den Hoek, GGD Zeeland Mw. T. Snijders, GGD Zeeland Mw. T.H.J. Fockenier, GGD Zeeland Dr. A.E.M. de Hollander, PBL Dhr. B.H. Maring, directie RMW, Provincie Zeeland
183
GEzondheid boven water in Zeeland
Lijst van afkortingen ADHD ADL aK AMK AOW ASHGZ BMI BMR BRZO CAR II model CARA CBS CGL CIb CJG COPD CVA DALY DDD DKTP DVS ECHI EKD GGD GGZ HAP havo HDL Hib hiv IGZ IHR IMZ JGZ KOPP-KVO LCI LMR LSPPK lwoo MAB mbo MenC
184
Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder Activiteiten van het dagelijks leven acellulair kinkhoest Advies- en Meldpunt Kinder-mishandeling Algemene Ouderdomswet Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Zeeland Body Mass Index Bof, Mazelen, Rode hond Besluit Risico’s zware ongevallen Calculation of Air Pollution from Road traffic Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum Gezond Leven Centrum Infectieziektenbestrijding Centrum voor Jeugd en Gezin Chronic Obstructive Pulmonary Disease Cerebro Vasculair Accident Disability-Adjusted Life-Year Standaarddagdosering Difterie, Kinkhoest,Tetanus, Polio Dienst Verkeer en Scheepvaart (Rijkswaterstaat) European Community Health Indicators Electronisch Kinddossier Gemeentelijke/gemeenschappelijke gezondheidsdienst Geestelijke Gezondheidszorg Huisartsenpost Hoger algemeen voortgezet onderwijs high density lipoproteïne Haemophilus influenza type b Human Immunodeficiency Virus Inspectie voor de Gezondheidszorg International Health Regulations Integrale Milieu Zonering Jeugdgezondheidszorg Kinderen van ouders met psychische/verslavingsproblemen Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding Landelijke Medische Registratie Landelijke Signaleringshulp Psychosociale Problematiek Kleuters Leerwegondersteundend onderwijs Meld- en Actiepunt Bemoeizorg Middelbaar Beroepsonderwijs Meningokokken-C
lijst van afkortingen
MHI NEMESIS NIDI NIGZ NIVEL NPG OGGZ OGZ OMRI PAO PAR PGO PGOO POLS PZC Qui RAO RIVM ROVZ RPA RPCZ RVI RVP Scoop SCP SDQ SEH SES SF-12 SGP SMART soa STG/HMF STIVORO SWOV SWVO TBC TIA TLO TNO UV VAAM vmbo
Mental Health Inventory Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Nationaal Programma Grieppreventie Openbare geestelijke gezondheidszorg Openbare gezondheidszorg Optimaal monitoren en Meetbaar maken door Registreren van gezondheidsgegevens om Inhoudelijk beleid te formuleren Provinciaal Ambtelijk Overleg Populatie attributief risico Preventief Geneeskundig/Gezondheidsonderzoek Preventief Gezondheidsonderzoek Ouderen Permanent Onderzoek Leefsituatie Provinciaal Zeeuwse Courant Quality of Interventions Regionaal Ambtelijk Overleg Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland regionaal platform Arbeidsmarktbeleid Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland Risico Verwijsindex Rijksvaccinatieprogramma Zeeuws Instituut voor Sociale en Culturele ontwikkeling Sociaal en Cultureel Planbureau Strengths and Dissabilities Questionnaire Spoedeisende hulp Sociaal-economische status Short-Format-12 Staatkundig Gereformeerde Partij Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden Seksueel overdraagbare aandoening STG/Health Management Forum Stichting Volksgezondheid en Roken Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid Samenwerkingsverband Welzijnszorg Oosterschelderegio Tuberculose Transient Ischaemic Attack Telefonisch leefsituatie onderzoek Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Ultraviolet Vraag Aanbod Analyse Monitor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
185
VNG VO of vo VTV vwo VWS Wcpv WCT WHO Wmo WO Wpg Wsnp Wtzi XTC ZAT’s ZBC ZonMW
186
GEzondheid boven water in Zeeland
Vereniging van Nederlandse Gemeenten Voortgezet Onderwijs Volksgezondheid Toekomstverkenning voorbereidend wetenschappelijkonderwijs Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet collectieve preventie volksgezondheid Westerschelde Container Terminal World Health Organisation Wet maatschappelijke ondersteuning Wetenschappelijk onderwijs Wet publieke gezondheid Wet schuldsanering natuurlijke personen Wet toelating zorginstellingen Ecstasy Zorg- en Adviesteams Zorg- en BehandelCentrum Zorgonderzoek Nederland/Medische Wetenschappen
BIJLAGEn
Bijlage 1.1 Taken vanuit de Wet publieke gezondheid Uit de Wet publieke gezondheid (Wpg) vloeien voor gemeenten deels dezelfde taken voort als uit de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv): • Epidemiologie: het verwerven van inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking door middel van verzamelen en analyseren van gegevens; • bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; • het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor gezondheidsbevordering (en inclusief bevolkingsonderzoeken); • het bevorderen van medisch-milieukundige zorg; • het bevorderen van technische hygiënezorg; • het bevorderen van psychosociale hulp bij rampen; • jeugdgezondheidszorg: volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestandvan jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en bedreigende factoren, ramen van behoefte aan zorg, vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, vaccinatie, voorlichting, advies, instructie, begeleiding en het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen; • algemene infectieziektebestrijding: algemene preventiemaatregelen, bestrijden van TBC en soa’s, inclusief bron- en contactopsporing. Het wetsvoorstel Publieke Gezondheid voegt vier nieuwe elementen toe aan de afspraken over collectieve preventie in Nederland in de Wcpv: 1. Infectieziektebestrijding In de Wpg zijn de verantwoordelijkheden tussen Rijk en gemeenten in de infectieziektebestrijding aangepast. Het gaat hierbij om het creëren van centrale aansturing in de organisatie van de infectieziektebestrijding, vooral van ziekten van hoge besmettelijkheid en letaliteit. Op lokaal niveau krijgt de burgemeester formeel een leidende rol in de bestrijding van uitbraken van infectieziekten. Directe aanleiding vormt de nieuwe Internationale Gezondheidsregeling of International Health Regulation (IGR/ IHR) van de Wereldgezondheidsorganisatie. In 2008 moet Nederland de wetgeving in overeenstemming brengen met de IGR. 2. Gebruik digitaal dossier JGZ verplicht Gemeenten worden per 2009 verplicht bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) gebruik te maken van een digitaal dossier (een Elektronisch Kinddossier). Het Rijk zal daarbij verplichte standaarden vaststellen om onderlinge uitwisseling van de dossiers mogelijk te maken. 3. Uitvoering JGZ Gemeenten blijven verplicht om een GGD in stand te houden. Hiermee wordt echter niet uitgesloten dat taken buiten de GGD om worden belegd, zoals de JGZ bij de (thuis) zorginstellingen. In het voorstel is de beperkende lijst van (thuis)zorginstellingen die
187
Gezondheid boven water in Zeeland
de JGZ mogen uitvoeren, komen te vervallen. Het Rijk wil niet sterk regulerend optreden. 4. Ouderengezondheidszorg Gemeenten krijgen naast de taak voor jeugdgezondheidszorg een vergelijkbare taak op gebied van ouderengezondheidszorg. Deze taak omvat het volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van ouderen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren, ramen van behoefte aan zorg, vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding en formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. (Bron: VNG, 2008; GGD Nederland, 2003)
188
BIJLAGEn
Bijlage 3.1 Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Nederland en in Zeeland Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Nederland en in Zeeland over de periode 2001-2004 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door het RIVM). Zeeland
Slokdarmkanker Dikkedarmkanker Maagkanker Longkanker Borstkanker (vrouwen) Prostaatkanker (mannen) Endeldarm- en anuskanker Diabetes mellitus Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van kransvaten Acuut hartinfarct Beroerte (CVA) Overige hartziekten Ziekten ademhalingsorganen Longontsteking (pneumonie) Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (astma en COPD) Infectieuze en parasitaire ziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten urinewegen en geslachtsorganen Accidentele val Verkeersongevallen Zelfdoding Ongevallen Niet-natuurlijke doodsoorzaken
Nederland
Absolute sterfte mannen
Absolute sterfte vrouwen
Sterfte per 10.0001
113 73 127 624 275 54 172
29 172 89 185 341 58 258
2.431 941 645 525 596 704 230
2.645 827 610 654 802 584 279
26,5** 9,4 6,7 6,1** 7,2** 6,6** 2,6**
28,9 9,6 6,9 7,2 7,7 8,3 3,4
396 92 232
203 90 507
3,2** 1,0 3,7
3,9 1,1 3,9
168
223
2,1
2,1
268
324
3,1**
3,5
128 73 70 84 178 275
145 138 27 36 186 230
1,4** 1,1 0,6 0,8* 2,0 3,0*
1,8 1,2 0,6 0,9 2,1 3,3
0,9 1,9* 1,2*** 4,6** 3,9 2,8 0,6 2,3*
Sterfte per 10.0001 0,8 2,1 1,0 5,5 4,2 2,9 0,6 2,5
* Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p<0,05). ** Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p<0,01). *** Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p<0,05). 1 Gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
189
Gezondheid boven water in Zeeland
Bijlage 3.2 Regionale verschillen in indicatoren voor gezondheid, determinanten en preventie Bron: De Hollander et al., 2006 Geografische verschillen zijn zowel beleidsmatig als wetenschappelijk interessant. Zo is het beleid op het gebied van de openbare gezondheidszorg (OGZ) in hoge mate gedecentraliseerd. Hierdoor hebben lokale overheden informatie over hun lokale gezondheidssituatie nodig. Tegelijkertijd is het mogelijk om op lokaal niveau meer in te zoomen op de problematiek die daar heerst, bijvoorbeeld op het niveau van buurten. Geografische verschillen geven bovendien een indruk van de bandbreedte waarTabel 1: Regionale verschillen in de geselecteerde indicatoren: gemiddelde, hoogste en laagste waardea (Bron: Nationale Atlas Volksgezondheid, 2006). Indicator
Gemiddeld
Laagste waarde
Hoogste waarde
Levensverwachting (jaren)
78,8
77,2
80,3
Levensverwachting in goed ervaren gezondheid (jaren)
62,0
55,0
66,8
Lichamelijke beperkingen (%)
11,8
7,4
16,7
Sterfte en gezondheid
10,2
7,6
15,9
Kanker (sterfte) b
Psychosociale problemen (%)
100,0
82,4
110,6
Hart- en vaatziekten (sterfte) b
100,0
85,4
128,1
Astma en COPD (sterfte) b
100,0
58,7
124,7
Ongevallen (sterfte)
100,0
62,8
125,1
2,8
1,7
4,1
Rokers (%)
31,5
27,6
36,3
Zware drinkers (%)
19,1
13,3
23,0
Gezond bewegen (% dat voldoet aan de norm)
52,5
41,5
61,9
b
Diabetes (zelfgerapporteerde prevalentie) Determinanten
Obesitas (%) Stikstof (jaargemiddelde concentratie µg/m3)
9,8
6,4
15,7
19,8
13,5
34,3
Preventie Dktp vaccinaties (% van de zuigelingen)
95,8
91,5
98,4
Mammografie (% van de vrouwen van 50 jaar of ouder)
75,7
65,5
83,8
Griepvaccinaties (% van de 65-plussers)
80,6
74,5
86,1
Stoppen met roken: aantal deelnemers (per 10.000 rokers) aan de Advies op Maat interventie van Stivoro
24,0
17,5
40,6
e meeste genoemde extreme waarden liggen significant (p <0,01) onder dan wel boven het Nederlands D gemiddelde. Alleen voor diabetes is het significantieniveau 95%. Daar waar van belang, zijn de cijfers gecorrigeerd voor leeftijdsopbouw en geslacht in de diverse regio’s. b Sterfte is uitgedrukt in CMF, waarbij het gemiddelde voor Nederland op 100 is gesteld. a
190
BIJLAGEn
binnen de Nederlandse volksgezondheid zich beweegt, wat een indicatie geeft voor de potentiële ruimte voor verbeteringen. In de analyse naar regionale verschillen zijn 39 (in 2005) GGD-regio’s onderscheiden. Van deze regio’s zijn aspecten van sterfte, gezondheid, determinanten en preventie in kaart gebracht. De selectie van de indicatoren is gemaakt op basis van drie criteria: • aansluiting bij bestaande selecties van indicatoren; • evenwichtige en evenredige verdeling over gezondheid, determinanten en preventie; • beschikbaarheid van geschikte gegevens op regionaal niveau. De beschikbaarheid van regionaal vergelijkbare gegevens blijkt een probleem te zijn. Grote landelijke verschillen in gezondheid, determinanten en preventie In tabel 1 is de gemiddelde landelijke score en de spreiding over de verschillende indicatoren aangegeven. De spreiding is gegeven als de waarde van de hoogst scorende regio en de waarde van de laagst scorende regio. Van alle onderwerpen is in de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl) ook een kaart opgenomen. Alle indicatoren laten substantiële regionale verschillen zien. Zo is er onder meer een verschil in levensverwachting van bijna drie jaar. Bij de levensverwachting in goed ervaren gezondheid loopt dit verschil zelfs op tot twaalf jaar. Het percentage rokers per regio varieert van 28 tot meer dan 36%. Interessant is ook het grote verschil in het percentage mensen met obesitas. De ‘zwaarste’ regio heeft bijna 2,5 keer zo veel inwoners met obesitas als de ‘lichtste’ regio. Ook binnen preventie is er nog ruimte voor verbetering. Gemiddeld laten drie van de vier vrouwen van 50 jaar en ouder een mammografie maken. De spreiding is echter relatief groot: het percentage varieert van 65 tot 85%. In tabel 2 zijn genoemde indicatoren gerangschikt van best scorende regio (rangnummer 1) tot slechtst scorende regio (rangnummer 39). Naast de rangordening per indicator is er ook een totaalscore per onderwerp berekend. Dit resulteert in een gezondheidsindex, een determinantenindex en een preventie-index. Opvallend is dat in de verschillende regio’s de rangscores binnen een onderwerp bij elkaar in de buurt liggen. Zo zien we bijvoorbeeld dat de regio Amstelland-de Meerlanden op alle gezondheidindicatoren een score in de top zes haalt. Dit leidt voor deze regio tot een eerste plaats in een overall index voor gezondheid. Soms zien we bij minder goed scorende regio’s opvallend goede uitzonderingen. Zo heeft Rotterdam de laagste sterfte door ongevallen, terwijl de regio op de meeste andere aspecten van de gezondheid veel minder goed scoort. Andersom komt het ook voor: Midden-Holland bezet de derde plaats voor gezondheid, maar kent een relatief hoge sterfte aan COPD. Ook voor determinanten geldt dat de scores op de verschillende determinanten per regio redelijk dicht bij elkaar liggen. Met name roken, drinken, overgewicht en gezond bewegen hangen met elkaar samen. De kwaliteit van de buitenlucht (NO2) staat hier relatief los van. Deze is vooral minder goed in de grote steden en het westen van het land.
191
Gezondheid boven water in Zeeland
Levensverwachting
Beperkingen
MHI-5
Kanker
Hart- en vaatziekten
Astma + COPD
Diabetes
Rokers
Zware drinkers
Gezond bewegen
Obesitas
Stikstofdioxide
Dktp vaccinaties
Mammografie
Griepvaccinaties
Stoppen met roken
GT score 1
DT score 2
PR score 3
Drenthe
15
15
5
35
21
25
9
7
17
15
18
36
4
3
17
16
26
18
14
11
IJssel-Vecht
12
12
17
14
9
10
13
16
24
14
17
30
6
29
15
20
28
6
13
24
Twente
36
27
20
31
36
33
19
22
21
33
6
31
5
11
14
23
36
30
15
19
Gelre-IJssel
17
13
9
25
17
36
26
20
10
18
3
17
9
6
11
26
23
24
5
12
Noordwest Veluwe
19
5
1
4
26
7
27
21
7
1
4
2
10
36
35
37
30
9
1
39
Gelderland Midden
25
16
18
19
23
20
7
10
27
10
25
23
14
34
25
29
18
12
16
33
Rivierenland
33
36
13
30
34
35
38
39
15
6
31
39
18
37
3
35
34
37
29
36
Regio Nijmegen
30
28
24
34
27
37
18
13
23
17
20
3
19
4
13
4
5
29
11
1
Flevoland
16
35
15
12
2
29
35
1
3
2
28
15
8
37
22
12
6
19
3
20
Eemland
22
18
23
3
24
28
10
14
30
27
26
6
23
24
38
15
7
14
23
30
Stad Utrecht
35
37
31
37
33
34
23
31
20
26
5
28
36
17
36
24
1
36
30
18
Kop van Noord-Holland
21
26
4
23
18
5
28
15
31
35
1
12
1
20
20
34
17
15
9
29
West-Friesland
10
34
7
16
10
4
17
5
12
36
2
1
7
19
10
31
24
7
4
22
Noord-Kennemerland
6
14
26
7
5
8
39
8
2
19
15
4
11
26
30
18
3
17
2
14
Zuid- en Midden-Kennemerland
14
20
35
29
8
27
20
25
26
20
30
9
20
14
21
17
4
28
22
7
Amsterdam
38
38
38
36
13
22
34
38
33
38
36
26
35
23
37
32
2
38
39
31
Amstelland en de Meerlanden
1
4
2
5
4
6
1
6
19
39
9
22
31
22
31
13
8
1
33
17
Gooi en Vechtstreek
4
3
25
17
11
9
11
9
36
24
13
7
25
33
24
9
27
4
27
25
Den Haag
37
31
33
38
35
38
36
32
35
30
34
19
37
28
32
14
15
39
36
27
Zuid-Holland West
2
10
6
9
1
14
21
36
1
7
7
21
34
15
18
22
19
13
7
16
Midden-Holland
3
1
21
2
6
31
16
3
4
13
12
14
27
25
4
33
25
3
10
26
Rotterdam
34
32
37
26
16
12
1
34
34
11
39
34
38
31
38
30
38
25
37
37
Nieuwe Waterweg Noord
24
9
14
38
32
3
29
4
29
22
38
38
39
10
33
36
22
21
38
34
Zuid-Holland Zuid
18
8
30
13
14
13
37
18
8
8
27
33
28
35
9
28
31
22
19
32
Zuidhollandse Eilanden
9
2
12
20
25
17
8
24
25
4
33
37
17
30
5
2
12
10
31
6
Zeeland
5
7
8
8
22
11
25
11
14
5
11
20
12
37
34
38
20
8
8
38
Eindhoven
29
17
32
32
31
38
33
37
37
21
21
10
32
18
19
21
11
35
32
15
Noord- en Midden-Limburg
28
33
16
1
12
18
24
19
6
34
29
25
24
5
8
19
33
16
26
10
Oostelijk Zuid-Limburg
39
38
34
22
39
30
30
12
38
3
32
35
30
16
6
6
39
34
35
13
Zuidelijk Zuid-Limburg
26
22
36
21
38
23
5
27
22
32
35
18
29
27
7
25
32
31
34
21
Westelijke Mijnstreek
32
19
38
11
37
26
6
35
13
12
37
5
33
21
27
10
37
33
24
28
Provincie Groningen
31
25
29
33
30
19
32
33
38
25
10
32
3
13
26
11
10
32
25
8
Fryslân
20
29
3
10
19
16
31
23
32
23
8
24
2
12
23
38
35
20
12
35
Midden-Nederland
7
11
10
24
7
15
22
2
5
9
16
8
26
32
12
27
16
5
6
23
Zaanstreek/Waterland
11
21
28
6
15
1
4
29
28
28
24
29
13
8
2
7
21
11
28
5
Zuid-Holland Noord
8
6
19
15
3
2
3
17
11
29
22
16
22
9
29
8
13
2
18
9
West-Brabant
23
24
22
28
29
21
12
30
18
16
19
27
21
7
28
1
14
26 21
4
Hart voor Brabant
27
30
27
18
20
32
15
28
16
31
14
11
15
1
16
5
9
27
17
2
Zuidoost-Brabant
13
23
11
27
28
24
14
26
9
37
23
13
16
2
1
3
29
23
20
3
Score gezondheidstoestand. 2 Score determinanten. 3 Score preventie. 1
192
Ongevallen
GGD-naam (2005)
Tabel 2: Regionale verschillen in indicatoren voor gezondheid, determinanten en preventie.
BIJLAGEn
Opvallend is dat de indexen van de regio’s op de samengestelde maten lang niet altijd overeenkomen. Amstelland-de Meerlanden komt voor gezondheidstoestand weliswaar op de eerste plaats, maar voor de determinanten is deze regio pas te vinden op plaats 33. Ook bij Gooi- en Vechtstreek zien we deze verschillen. Andersom komt ook voor, zij het wat minder uitgesproken. Voorbeelden hiervan zijn de regio’s Noord-Kennemerland en Flevoland. Bij de preventie-indicatoren zien we bij de best scorende regio’s weer andere regio’s in de top vijf staan dan bij determinanten en gezondheidstoestand. Opvallend is dat een aantal Brabantse regio’s hier hoog scoort. Dat overeenkomst ontbreekt, kan het gevolg zijn van het feit dat het een ecologische analyse betreft. De inwoners die in een regio sterven zijn immers niet dezelfde als de inwoners die ongezond leven. Daarnaast kan er sprake zijn van een ‘time-lag’ effect: tussen de blootstelling aan risicofactoren en gezondheidseffecten zit vaak een lange periode die kan oplopen tot 35 jaar. De regionale verschillen in gezondheid en determinanten hangen voor een deel samen met de verschillen in sociaaleconomische status. Dit geldt bijvoorbeeld voor de grote steden, het noorden van het land en Zuid-Limburg. Binnen de GGD-regio’s bestaan echter ook grote sociaaleconomische verschillen. Door verder in te zoomen binnen de regio worden deze patronen duidelijker. Bijvoorbeeld op het niveau van gemeenten. Op dit niveau zijn de verschillen nog groter dan tussen regio’s.
193
Gezondheid boven water in Zeeland
Bijlage 3.3 Ernstige verkeersslachtoffers in Zeeland Ernstige verkeersslachtoffers (doden en ziekenhuisgewonden) in Zeeland in 2004 tot en met 2007 per gemeente (Bron: BRON, 2008). De cijfers zijn niet gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht. Gemeente
Borsele Goes
Aantal verkeersongevallen
Aantal slachtoffers
Aantal opgenomen in ziekenhuis
Aantal zware slachtoffers
Aantal zware slachtoffers per 10.000 inwoners per jaar
Aantal doden
Aantal doden per 10.000 inwoners per jaar
73
86
66
77
8,60
11
1,23
121
163
133
140
9,55
7
0,48
Hulst
53
80
64
67
6,00
3
0,27
Kapelle
27
39
31
33
7,02
2
0,43
111
139
113
121
6,47
8
0,43
18
26
19
23
7,99
4
1,39
Middelburg Noord-Beveland
61
79
61
69
8,19
8
0,95
SchouwenDuiveland
Reimerswaal
114
176
135
147
10,70
12
0,87
Sluis
107
165
115
126
12,87
11
1,12
Terneuzen
218
316
236
259
11,70
23
1,04
54
75
59
66
6,67
7
0,71
Tholen Veere
65
90
66
72
8,18
6
0,68
Vlissingen
85
104
85
89
4,93
4
0,22
1.107
1.538
1.183
1.289
8,48
106
0,70
Zeeland
194
a maculadegeneratie,
diabetische retinopathie, glaucoom en staar.
Ademhalingswegen COPD Artrose Reumatoïde artritis
Bewegingsstelsel
Neken rugklachten
DeAngstpressie stoornissen
Nieuwvormingen
Letsels
GePrivézichts- ongestoorvallen nissen a
Zintuigen
DeSuicïde Borst- Long- Dikke GeAfh mentie kanker kanker darm- hoorvan kanker stooralcohol nissen
Psychische stoornissen
Verkeersongevallen
Determinanten Persoonsgebonden factoren Persoonlijkheidskenmerken Totaal cholesterol Bloeddruk Lichaamsgewicht Glucose-intolerantie Leefstijl Roken Voeding Borstvoeding Alcoholgebruik/-afhankelijkheid Lichamelijke activiteit/fitheid Gebruik anticonceptiepil Fysieke omgeving Geluid/lawaai Woningontwerp/-onderhoud Chemische factoren Grootschalige luchtverontreiniging Straling (radon e.d.) Micro-organismen (w.o. virussen) Sociale omgeving Gezinsproblemen Sociale relaties Sociale kwetsbaarheid (Vroege) life-events Arbeidsomstandigheden SES Etniciteit Huishoudenssamenstelling Urbanisatiegraad
BeCororoerte naire hartziekten
Stofwisselingsziekten hartfa- Dialen betes mellitus
Hart- en vaatstelsel
Determinanten die geassocieerd zijn met het ontstaan van ziekten en aandoeningen, gebaseerd op de twintig ziekten met het grootste verlies aan DALY’s (voor nuancering van de associaties zie Nationaal Kompas Volksgezondheid).
BIJLAGEn
Bijlage 4.1 Associaties tussen determinanten en het ontstaan van ziekten en aandoeningen
Gezondheid boven water in Zeeland
Bijlage 5.1 Het Preventie Effectiviteitsinstrument Er zijn verschillende manieren waarop de effectiviteit van gezondheidsbevordering kan worden verhoogd. Gezondheidsbevorderaars gebruiken instrumenten zoals de Preffi 2.0 (Preventie Effectiviteitinstrument), om de effectiviteit van interventies te vergroten. De GGD Zeeland hanteert de Preffi 2.0 als onderdeel van het kwaliteitsbeleid. • De interventie moet gebaseerd zijn op (a) gevalideerde theoretische modellen, (b) probleem- en situatieanalyse en (c) solide haalbaarheidsstudies. Op basis hiervan kunnen duidelijke doelen worden vastgesteld op intermediaire en eindmaten. • Gebruikmaking van meer interventiemethodieken tegelijkertijd verhoogt het effect. Dat wil zeggen dat er naast algemene voorlichting ook aandacht moet zijn voor een persoonlijk afgestemd advies, informatie op een website of wet- en regelgeving. • Gebruik van interventiemethodieken, plaats en moment van uitvoering moeten afgestemd zijn op de doelgroep en intermediair. • De interventie moet voldoende intensief zijn om effect te resulteren. • Een interventie is effectiever als deze niet alleen gericht is op het individu, maar ook op diens omgeving (sociaal en fysiek). Het stimuleren van gezonde voeding werkt bijvoorbeeld alleen als dit beschikbaar en betaalbaar is. • Bewustwording is essentieel bij het proces van veranderen van gedrag. Het niet bereiken van de doelgroep wordt vaak veroorzaakt door het feit dat de beoogde ontvanger zichzelf niet herkent als iemand die ongezond leeft. • Er moet inbreng en draagvlak zijn van belangrijke betrokkenen en van de doelgroep. Er moet financiering en voldoende politiek draagvlak zijn. • Inbedding van een project in de bestaande structuur kan de continuïteit waarborgen. Daarvoor moeten langetermijn afspraken worden gemaakt met betrokken partners. (Bron: Kok et al., 2005)
196
BIJLAGEn
Bijlage 5.2 Wettelijk basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg De basis voor de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) zijn het wettelijke Basistakenpakket JGZ en de Richtlijn Contactmomenten. Het Basistakenpakket kent een uniform deel en een maatwerkdeel. Het uniforme deel bestaat uit wettelijk verplichte activiteiten die aan alle kinderen en jongeren op een bepaalde leeftijd worden aangeboden, bijvoorbeeld de gezondheidsonderzoeken en vaccinaties. Het maatwerkdeel omvat activiteiten die afgestemd moeten worden op behoeften die binnen een bepaalde gemeente of bij bepaalde doelgroepen bestaan. Voorbeelden zijn (pedagogische) spreekuren en voorlichtingen. Het maatwerkdeel is (ook) een wettelijk verplicht onderdeel van de JGZ, maar de inrichting ervan valt onder de gemeentelijke besluitvorming en verantwoordelijkheid. In de Richtlijn Contactmomenten is het Basistakenpakket vertaald naar een minimum aantal standaardcontactmomenten (consulten, onderzoeken), dat nodig is om het uniforme deel van het Basistakenpakket te kunnen realiseren. In de zomer van 2006 is het Basistakenpakket (landelijk) geëvalueerd. De uitkomsten worden dit najaar verwacht. Leeftijd
Contactmoment
Tijdens contactmomenten te leveren producten/ te verrichten taken
4e tot 7e dag
Huisbezoek
Screeningen - Screening op 17 ziekten: www.rivm.nl/hielprik - Screening perceptief gehoorverlies
2e week
Huisbezoek
Algemene anamnese Sociaal milieu Inschatten verhouding draagkracht / draaglast Bepalen risicogroepen Wettelijk verplichte voorlichting Dossiervorming
4e week
Consult
Algemene anamnese, specifiek: - Controle aangeboren/erfelijke afwijkingen - Uitdiepen anamnese - Medische achtergrond Groei Autorisatie RVP
8e week
Consult
RVP (DKTP / Hib / Pneu) Groei
3 maanden
Consult
RVP (DKTP / Hib / Pneu) Ontwikkelingsonderzoek Groei
4 maanden
Consult
RVP (DKTP / Hib / Pneu) Groei
6 maanden
Consult
Groei Ontwikkelingsonderzoek
197
Gezondheid boven water in Zeeland
Leeftijd
Contactmoment
Tijdens contactmomenten te leveren producten/ te verrichten taken
7,5 maanden
Consult
Functies, specifiek: - Voedingsadviezen - Mondgedrag Ontwikkeling, specifiek: - Motoriekontwikkeling - Spraak/taal ontwikkeling
9 maanden
Consult
Groei Ontwikkelingsonderzoek Vroegtijdige Onderkenning Visusstoornissen (vov)
11 maanden
Consult
RVP (DKTP / Hib / Pneu) Groei
14 maanden
Consult
RVP (BMR / MenC) Groei Ontwikkelingsonderzoek Afsluiting zuigelingenperiode Inschattingen zorg peuterperiode
18 maanden
Consult
Functies, specifiek: - Opvoedingsvragen - Pedagogische observatie - Anticiperende voorlichting
2 jaar
Consult
Groei Ontwikkelingsonderzoek, specifiek: - Spraak en taal Functies, specifiek: - Opvoedingsvragen
3 jaar
Consult
Ontwikkelingsonderzoek, specifiek: - Spraak en taal Functies, specifiek: - Opvoedingsvragen - Pedagogische observatie
3,9 jaar
Consult
Groei Bepalen ontvangen zorg RVP (DKTP) Opsporing visuele stoornissen
5 jaar
Screening
Screening spraak- en taalstoornissen
5 jaar of PGO groep 2 basisonderwijs
Groei Ontwikkeling, specifiek: - Motorisch - Relaties, omgaan met andere kinderen Functies, specifiek: - Psychosociale ontwikkeling - Emotioneel functioneren - Sociaal functioneren Opsporing visuele stoornissen
9 jaar
RVP (DTP / BMR)
198
Massaal
BIJLAGEn
Leeftijd
Contactmoment
Tijdens contactmomenten te leveren producten/ te verrichten taken
10 jaar of PGO groep 7 basisonderwijs
RVP (DTP / BMR) Groei, specifiek: - Houdingsafwijkingen Ontwikkeling Functies, specifiek: - Psychosociale ontwikkeling - emotioneel functioneren - sociaal functioneren Gedrag, specifiek: - Pesten / geweld
13 jaar of klas 2 voortgezet onderwijs
PGO
Groei, specifiek: - Houdingsafwijkingen Ontwikkeling, specifiek: - Puberteit Gedrag, specifiek: - Schoolverzuim
Speciaal onderwijs
PGO
PGO bij aanmelding / toelating voor het (V)SO Beneden 8 jaar tweejaarlijks een PGO Vanaf 8 tot 19 jaar driejaarlijks een PGO
199
Gezondheid boven water in Zeeland
Bijlage 5.3 Infectieziekten waartegen het RVP beschermt
Ziekte
Definitie
Bof
Is een ziekte van de speekselklieren die 5 op de 1.000 keer complicaties geeft als hersen(vlies)ontsteking. De ziekte kan, al komt dit zelden voor, onvruchtbaarheid tot gevolg hebben.
Difterie
Kan verstikkingsgevaar veroorzaken en het hart en het zenuwstelsel aantasten.
Hib-ziekten
Kunnen hersenvliesontsteking veroorzaken en bloedvergiftiging, strotklepontsteking, longontsteking, beenmergontsteking en gewrichtsontsteking tot gevolg hebben.
Hepatitis B
Het Hepatitis-B vaccin wordt alleen gegeven aan kinderen met extra risico. Hepatitis-B is een besmettelijke leverontsteking die kan leiden tot chronische infectie.
Kinkhoest
Is vooral voor baby’s gevaarlijk omdat de kans bestaat op hersenbeschadiging.
Mazelen
Kunnen een kind behoorlijk ziek maken, met hoge koorts en huiduitslag. Complicaties als oorontsteking, bronchitis, longontsteking en hersenontsteking komen voor.
Meningokokken C
Kan hersenvliesontsteking en bloedvergiftiging veroorzaken. Ernstige blijvende gevolgen zijn vaak verschijnselen als amputaties, littekenvorming, doofheid, motorische problemen en leer- en gedragsproblemen.
Pneumokokken (vanaf 1 april 2006)
Kunnen leiden tot levensbedreigende ziekten als hersenvliesontsteking (meningitis), bloedvergiftiging (sepsis) en ernstige longontsteking (pneumonie). Ernstige blijvende verschijnselen zijn bijvoorbeeld doofheid, epilepsie, afsterven van lichaamsdelen (met vaak amputatie tot gevolg), groeistoornissen of zelfs overlijden.
Poliomyelitis
Is ook bekend als kinderverlamming, kan leiden tot ernstige verlammingsverschijnselen.
Rodehond
Kan vooral ernstige gevolgen hebben voor het nog ongeboren kind. Eén op de vier met rodehond besmette zwangere vrouwen loopt de kans dat hun kind met een afwijking (doof, blind, geestelijke achterstand) wordt geboren.
Tetanus
Kan een verkramping van de kaakspieren (kaakklem) geven en zich uitbreiden naar andere spieren, waaronder de slik- en ademhalingsspieren. Een mogelijk effect is ernstig zuurstofgebrek.
Bron: www.rijksvaccinatieprogramma.nl
200
BIJLAGEn
Bijlage 5.4 Aantal tandartsen in de gemeenten in de provincie Zeeland Aantal tandartsen van 64 jaar of jonger met een bij de NMT bekend praktijkadres in de gemeenten in de provincie Zeeland per januari 2008 (Bron: NMT-Tandartsenadministratie, 2008). Gemeente
Aantal tandartsen
Aantal tandartsen per 10.000 inwoners
3
1,3
Goes
19
5,2
Hulst
8
2,9
Kapelle
2
1,7
19
4,0
Noord-Beveland
3
4,1
Reimerswaal
4
1,9
Schouwen-Duiveland
14
4,1
Sluis
12
4,9
Terneuzen
17
3,1
Tholen
7
2,8
Veere
4
1,8
13
2,9
125
3,3
Borsele
Middelburg
Vlissingen Zeeland
201
Gezondheid boven water in Zeeland
Bijlage 5.5 Capaciteit van verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente Capaciteit van verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente in de provincie zeeland per 2007 (Bron: www.zorgatlas.nl). Gemeente
Aantal verpleeg- en verzorgingshuizen
Aantal plaatsen
Aantal plaatsen per 1.000 65-plussers
Borsele
2
130
40
Goes
4
519
79
Hulst
2
545
109
Kapelle
1
75
43
10
768
99
Noord-Beveland
1
86
62
Reimerswaal
1
139
45
Schouwen-Duiveland
6
476
72
Sluis
6
529
102
Terneuzen
8
878
87
Tholen
3
243
69
Veere
4
379
93
Vlissingen
6
727
93
Middelburg
202
BIJLAGEn
Bijlage 7.1 Verwachte verandering in het zorggebruik in Zeeland 2007-2020 Verwachte verandering in het zorggebruik per discipline, in Zeeland en Nederland als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking in de periode 2007-2020 (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid, Volwassenenmonitor Zeeland 2005; Ouderenmonitor Zeeland 2007). Zeeland 2007-2020 mannen
Nederland 2007-2020
vrouwen totaal mannen vrouwen Totaal
Huisartsenzorg1
8,3
4,6
6,1
10,6
6,6
8,2
Fysiotherapie (aantal contacten)1
9,0
8,2
8,6
10,7
10,0
10,3
Verloskundigen (aantal nuljarigen)3
-5,5
-5,6
-5,6
-0,3
-0,3
-0,3
Maatschappelijk werk (aantal cliënten)1
-2,8
-3,4
-3,2
-0,9
-1,5
-1,3
Ziekenhuiszorg (aantal opnamen)1
15,2
6,3
10,6
17,9
8,5
12,9
Ziekenhuiszorg (aantal verpleegdagen)1
20,4
10,4
15,1
24,2
12,9
18,2
Thuiszorg (aantal uren)1
29,0
13,7
17,8
42,3
19,0
25,0
Verpleging (aantal verpleegdagen)1
32,0
12,5
18,3
48,2
21,8
29,5
Verzorging (aantal verpleegdagen)1
27,8
9,7
14,2
56,4
21,4
29,5
18,5
6,0
8,9
21,5
8,0
11,1
6,8
3,9
4,9
8,0
5,5
6,3
GGZ
-
-
-
-
-
-
Gehandicaptenzorg
-
-
-
-
-
-
OGGZ
-
-
-
-
-
-
Mantelzorg (ontvangen
zorg)2
Mantelzorg (gegeven zorg)2
Geneesmiddelen (euro’s)1
16,7
9,8
13,0
19,6
11,7
15,2
Spoedeisende hulp (SEH) (aantal patiënten)1
-3,4
-0,2
-2,1
-0,8
2,2
0,5
Bevolking2
0,4
0,1
0,3
2,6
2,3
2,4
1 Aantallen
hebben betrekking op gevallen. hebben betrekking op personen. 3 Gegevens voor mannen en vrouwen samengevoegd. n.s. = (trend) niet significant. 2 Aantallen
203
Goes 2008
Zeeland
Gezondheid boven water in Zeeland
Zeeland is een gezonde plattelandsregio. Dit is een van de kernboodschappen van het rapport ‘Gezondheid boven water in Zeeland’. Hierin is landelijke, regionale en lokale informatie samengebracht over gezondheid en ziekte, oorzaken van ongezondheid, preventie en zorg in de provincie Zeeland. Zeeland doet het in vergelijking met Nederland best goed. Er is sprake van een hogere levensverwachting en een lagere sterfte dan gemiddeld in Nederland. Toch gedragen veel volwassenen en ouderen in Zeeland zich ongezond: bijna 30% van de volwassenen rookt, ongeveer een even groot percentage voldoet niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik, ruim een derde beweegt te weinig en de meesten eten onvoldoende groenten en fruit. Bijna de helft van de volwassenen en meer dan helft van de ouderen in Zeeland is te dik. Ook de leefstijl van jongeren baart zorgen. Steeds meer jongeren drinken teveel alcohol, en steeds vaker op te jonge leeftijd, en ze zijn bovendien te dik. Deze ontwikkelingen maken investeren in preventie noodzakelijk, want hiermee is nog aanzienlijke gezondheidswinst te boeken. In de provincie zijn veel organisaties en instellingen actief bij het uitvoeren van preventieactiviteiten, maar het aanbod is nog versnipperd. De gemeente kan hierin regie voeren door het bevorderen van samenwerking en afstemming, registratie en evaluatie van activiteiten. In Zeeland werken gemeenten steeds meer samen in regionaal verband. Ook de Provincie Zeeland is een actieve partner in gezondheidsbeleid. Samenwerking vergroot de kansen en mogelijkheden voor de ontwikkeling en implementatie van succesvolle gezondheidsbevorderende en –beschermende activiteiten. Het rapport ‘Gezondheid boven water in Zeeland’ is onderdeel van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) Zeeland. Andere onderdelen van deze regionale VTV zijn de lokale rapportages voor iedere gemeente met kernboodschappen voor lokaal beleid en het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl) met informatie over de mogelijkheden voor het behalen van gezondheidswinst in Zeeland. Ontwikkeling van een regionale VTV wordt door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gezien als een belangrijke stap om de kwaliteit van de lokale nota’s volksgezondheid verder te verbeteren.
Gezondheid boven water in Zeeland Regionale Volksgezondheid Toekomstverkenning 2008
Eindredactie: K.L.H.M. Vriends A.D. Bergstra H.J. Bos P.J.C. van Kooten M.J.J.C. Poos I. van der Tak J.A.M. van Oers
ISBN 978-90-813682-1-6
GGD Zeeland Westwal 37 Postbus 345, 4460 AS Goes T (0113) 249400 I www.ggdzeeland.nl
len • Noord-B evel an d • Ve e re • Mid d e lb u r g • Vlis s ingen • G oes • Bor s ele • K apelle • Reim er s w aal • S l ui s • Ter neuzen • Hul st • Schouwen- Dui vel and • Thol en • Noord- Bevel and • Veere • Mi ddel burg • Vli ssi nge n • Goe s • Bor se l e • K a pe l l e • Re i m e r sw a a l • S l ui s • Te r n