© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Elobase Detailhandel Ondernemingsbeleid/Organisatiebeleid Theorieboek voor het theorie-examen kerntaak 1
Financieel 1 Ondernemer / Manager Exploitatiekosten, Consumentenprijs en Break-even (analyse)
1
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Theorieboek Kerntaak 1Ondernemingsbeleid/ Organisatiebeleid:
Exploitatiekosten, Consumentenprijs en Break-even(analyse) Wat ga je doen? Inzicht krijgen in de verschillen tussen kosten en verspilling. Bekijken welke soorten exploitatiekosten er zijn en inzicht krijgen in: de verdeling ervan in verschillende kostencategorieën, constante en variabele kosten en directe en indirecte kosten. Je gaat de doelstellingen van het berekenen van exploitatiekosten bestuderen. Berekenen van de verkoopprijs op basis van verschillende uitgangspunten. Berekenen van een break-even omzet en afzet, uitvoeren van een break-even analyse en het berekenen van de veiligheidsmarge.
Resultaat Je leert de verkoopprijs te berekenen vanuit kostengerichte, vraaggerichte en concurrentiegerichte berekeningsmethoden. Je leert hoe een break-even omzet en afzet berekend worden, wat een break-even analyse is en hoe een veiligheidsmarge berekend wordt. De rekenvaardigheden beoefen je in het rekenwerkboek. Aanbevolen hulpmiddel: Rekenmachine.
Aan bod komen achtereenvolgens: Exploitatiekosten • Soorten kosten • Constante kostentarief • Variabele kosten • Exploitatieoverzicht • Rentekosten • Diensten van derden • Kosten van arbeid • Kostprijsuurloon • Gewaardeerd loon • Voorraadkosten • Duurzame bedrijfsmiddelen • Belastingen • Afschrijven • Rekenen met detailhandelskengetallen • Omzetsnelheid • Begrippenlijst
pag 6 11 13 16 19 23 29 30 33 34 35 37 38 41 52 57 60
Consumentenprijs • BTW • Van inkoop- naar consumentenprijs • Consumentenprijs op basis omrekenfactor • Begrippenlijst
65 70 74 80
Break-even(analyse) • Break-even afzet • Break-even omzet • Veiligheismarge • Begrippenlijst en hulpbronnen
82 83 86 87
pag 64
pag 81
2
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Kwalificatie, werkprocessen en competenties Opleiding 93490 Manager Handel Werkproces
1.5 Analyseert en interpreteert de verkoopcijfers 1.6 Bewaakt de financiële situatie en rapporteert hierover Beroepscompetentie
K Vakdeskundigheid toepassen Q Plannen en organiseren Y Bedrijfsmatig handelen Opleiding 90290 Ondernemer Detailhandel Werkproces
1.3 Regelt het financiële gedeelte (van het opstarten) van de onderneming 1.4 Maakt een exploitatie- en liquiditeitsbudget 1.6 Analyseert de verkoopcijfers en onderneemt actie Beroepscompetentie
A Beslissen en activiteiten initiëren Y Bedrijfsmatig handelen
3
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Trefwoorden Exploitatiekosten
Acceleratiesysteem Af te dragen btw Afschrijven met vast percentage Afschrijven met vast percentage van boekwaarde Afschrijven met wisselende percentages Afschrijving Afschrijvingsmethode Afschrijvingstermijn Aftrekbare kosten Arbeidsproductiviteit Bedrijfsresultaat Bedrijfsschadeverzekering Begroting Belasting Belasting toegevoegde waarde Belastingdienst Bezettingsresultaat Boekhouding Boekwaarde Brutoloon Brutowinst Btw Btw-administratie Btw-tarief Budget CAO Collectieve arbeidsovereenkomst Complementaire kosten Constante exploitatiekosten Constante kosten Constante kostentarief Consumentenverkoopprijs Degressief variabele kosten Diensten van derden Directe kosten Doel van budgetteren Duurzaam bedrijfsmiddel Economisch resultaat Economische levensduur Exploitatiebudget Exploitatiekosten Exploitatierekening Fte Fulltime equivalent Gewaardeerd loon
Gewaardeerde interest Herwaarderen Huisvestingskosten Indirecte kosten Inkoopkosten Inkoopruimte Inkoopwaarde omzet Interest Kapitaal Kapitaalgoed Kasstelsel Kengetal Kleine ondernemingsregeling Kosten Kosten diensten van derden Kosten van duurzame bedrijfsmiddelen Kostprijsuurloon Lekkage Levensduur Loonheffing Loonkosten Margeregeling Niet-fiscale kosten Omlooptijd Omzet Progressief variabele kosten Proportioneel variabele kosten Rente over één jaar Rente over maanden Rente over meerdere jaren Rentepercentage Renteperiode Restwaarde Secundaire arbeidsvoorwaarde Technische levensduur Variabele kosten Verkoopprijs exclusief btw Verkoopprijs inclusief btw Verspilling Vervangingswaarde Voorbelasting Wegenbelasting Werknemersverzekering Winst Winstbelasting Zeven kostensoorten
4
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Trefwoorden Consumentenprijs
Backward-pricing Brutoverkoopprijs Consumentenprijs Directe kosten Indirecte kosten Inelastisch Omrekenfactor
Price-lining Prijselasticiteit Prijskorting Primitieve opslagmethode Variabele opslagmethode Vaste opslagmethode Verfijnde opslagmethode
Dekkingsbijdrage Kritische afzet Veiligheidsmarge
Trefwoorden Break-even (analyse)
Break-even afzet Break-even omzet Contributiemarge
5
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Exploitatiekosten Inleiding Een oud-Hollands spreekwoord zegt: ‘De kost gaat voor de baat uit’. Dat betekent dat je als ondernemer eerst moet investeren, om later te kunnen verdienen. Je koopt goederen in, je zorgt voor een verzorgde winkel en voor deskundig personeel. En dan hoop je dat je voldoende verkoopt om al die kosten weer terug te verdienen. Liefst nog meer, zodat je er zelf ook aan overhoudt. Het is daarbij heel belangrijk dat je steeds kijkt naar de kosten die je maakt.
Nederlanders zijn bijzonder goed in kostenbeheersing.
Nederlanders zijn van oudsher erg goed in het beheersen van de kosten. In het Engels zijn er allerlei uitdrukkingen die verwijzen naar de gierigheid van Nederlanders (the Dutch)… Zo is ‘a Dutch treat’ wat wij ‘een sigaar uit eigen doos’ noemen. Als iemand zegt: ‘Let’s go Dutch’, dan bedoelt hij: ‘Laten we allemaal voor onszelf betalen.’ En een ‘Dutch auction’ is een veiling bij afslag. De twee belangrijkste regels van kostenbeheersing zijn: nooit geld uitgeven als het niet echt nodig is en nooit méér betalen dan nodig is. Een ondernemer wil graag winst maken. Dat doet hij door goed in te kopen en de markt in de gaten te houden. Maar ook is het belangrijk dat de kosten binnen de perken blijven. De boekhouding is daarbij een hulpmiddel. Jaarlijks bekijk je als ondernemer welke kosten je denkt te gaan maken. Dit leg je vast in een budget of een begroting. Achteraf bekijk je of er verschillen zijn. Dit doe je meestal per maand, soms per week of per kwartaal. De kosten kunnen nogal eens anders uitvallen dan ingeschat. Als de kosten te hoog zijn, moet je als ondernemer nadenken welke kosten je wilt en kunt aanpakken.
Ook het vervoeren van goederen behoort tot de exploitatiekosten.
6
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Als ondernemer wil je de uitkomsten van je eigen onderneming ook graag vergelijken met die van vergelijkbare ondernemingen. Bijvoorbeeld als je een modezaak hebt en je winst is dit jaar met 2% gedaald. Je wilt dan natuurlijk graag weten hoe het is gegaan bij andere modezaken. Want als de winst daar gemiddeld 4% is gedaald, dan heb je het nog best aardig gedaan. Maar als de winst in de branche gemiddeld gelijk is gebleven, dan heb je als ondernemer toch wel een probleem. Om winst te maken, moet je zowel veel omzet realiseren als de kosten laag houden. Het is daarom interessant om de inkoop- en exploitatiekosten van je eigen bedrijf te vergelijken met die van anderen. We bekijken welke informatie voor jou als ondernemer vrij beschikbaar is. Deze informatie over de kosten kun je gebruiken om je eigen onderneming te beoordelen. Wil je weten hoe je winkel het doet ten opzichte van de concurrentie, dan kun je de resultaten van je winkel vastleggen in getallen, die je vervolgens kunt vergelijken met getallen van concurrenten. De getallen waarmee die vergelijkingen kunnen worden gemaakt worden kengetallen genoemd. Een kengetal is een getal voor prestaties of kenmerken van een bedrijf. Kengetallen voor de verschillende branches zijn te vinden via het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD). Kengetallen voor een individuele ondernemer kan de ondernemer zelf eenvoudig berekenen, een belangrijk voordeel. Naast voordelen, hebben kengetallen ook een aantal nadelen. Ze hebben namelijk betrekking op het verleden, ze geven een momentopname weer en ze geven niet weer onder welke randvoorwaarden ze tot stand gekomen zijn.
Kosten of verspillingen? Iedere ondernemer maakt kosten. Je moet immers eerst investeren in een goede winkel voordat je geld gaat verdienen. Je moet er echter voor zorgen dat je als ondernemer niet te veel geld uitgeeft. Verspillingen ontstaan door fouten. Maar waar gewerkt wordt, worden nu eenmaal fouten gemaakt. Het is de kunst om verspillingen te voorkomen en maatregelen te treffen naar de toekomst toe. Kaas wordt geleverd in voorverpakking en als grote ronde kazen. Veel mensen vinden de verse ronde kazen lekkerder dan voorverpakte kaas. Het is dan ook meestal druk op de kaasafdeling. Als je als verkoopmedewerker een ronde kaas aansnijdt, moet je dat heel precies doen. Klanten vragen vaak om een plat stuk. Maar als je iedereen een plat stuk geeft, dan houd je aan het eind een driehoekje over met heel veel korst. Dat wil niemand hebben en meestal moet de winkel het dan maar met korting verkopen. Echter, als de kaas volgens een bepaald schema gesneden wordt is dit niet nodig. Door medewerkers dit op tijd te leren, kun je dus geld besparen.
Soorten kosten Als ondernemer kun je je eigen keuzes maken. Dat klinkt leuk, maar kiezen betekent ook risico’s nemen. En probeer maar eens te bepalen welke risico’s verantwoord zijn. Alle keuzes hebben één doel: de onderneming moet winst opleveren. Daarvoor moet je ook goed zijn in financieel management. Hoe krijg je het voor elkaar om tegen zo weinig mogelijk kosten zoveel mogelijk winst te halen? Welke dingen moet je zelf doen en welke kun je beter uitbesteden? Hoe groot moet de voorraad zijn? Hoe bereken je de btw en zijn dat eigenlijk wel kosten? Om het beeld volledig te krijgen zetten we het overzicht van kostensoorten op een rijtje. De kostensoorten zijn:
vermogen (rentekosten) grond diensten van derden belastingen goederen arbeid duurzame bedrijfsmiddelen
7
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Uitgaven afschrijven In een winkel heb je spullen nodig om te verkopen maar ook meubels en materialen die lang meegaan. Denk daarbij aan de presentatiemeubelen, een kassa, de computers en de winkelinrichting. Deze spullen noemt men duurzame bedrijfsmiddelen. Omdat duurzame bedrijfsmiddelen meestal veel geld kosten, worden de uitgaven die men ervoor doet in de administratie meestal als kosten verdeeld over meerdere jaren. Natuurlijk zou het prettig zijn om in het jaar van aanschaf de duurzame bedrijfsmiddelen geheel als kosten op te nemen. Dan maak je minder winst en betaal je dus ook minder belasting. De Belastingdienst gaat daar echter niet mee akkoord. Daarnaast is het zo dat je geen bedrijfsmiddelen hoeft aan te schaffen in het volgende exploitatiejaar, omdat je deze vorig jaar al kocht. Er zijn dus twee redenen om af te schrijven: de eis van de Belastingdienst en het voorkomen van een troebel beeld van je exploitatie. Duurzame bedrijfsmiddelen komen terug in de boekhouding en op de balans. De waarde van duurzame bedrijfsmiddelen wordt op de balans weergegeven met de zogeheten boekwaarde. Het toerekenen van de kosten die zijn gemaakt, doet men door middel van afschrijvingen. Er zijn verschillende afschrijfmethoden. Elke methode leidt weer tot een andere verdeling van de kosten over verschillende jaren. Het is van belang om zo juist mogelijk af te schrijven. Bij een verkeerde manier van afschrijven kloppen de kosten- en de winstcijfers niet. Als ondernemer weet je dan niet waar je je geld aan uitgeeft.
De exploitatiekosten Kosten De berekening van zinnige uitgaven. Verspillingen Zinloze uitgaven die gemakkelijk voorkomen kunnen worden. Exploitatiekosten Alle kosten die een ondernemer maakt voor zijn bedrijfsvoering., behalve de inkoopkosten. Bedrijfsresultaat Bedrijfsresultaat detailhandel: brutowinst minus exploitatiekosten. Bedrijfsresultaat dienstverlenend bedrijf: omzet minus exploitatiekosten. We spreken van kosten als ze onvermijdelijk zijn. Als een bepaalde taak in drie uur kan worden gedaan, maar in werkelijkheid is er vier uur aan besteed, dan is er sprake van een verspilling van één uur. Kenmerkend is dat verspillingen niet nodig zijn, dat ze voorkomen kunnen worden. Dat kan worden bereikt met een systeem van voor- en nacalculatie aangevuld met goede instructie en begeleiding van medewerkers. Als Jan van der Weg in zijn meubelzaak op de uren dat hij open is alle lampen laat branden, heeft hij daar baat bij, immers klanten kunnen zo zijn producten goed zien en het verhoogt de sfeer in de winkel. De rekening van het energiebedrijf is voor zijn zaak een kostenpost.
8
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Als Jan nu ook buiten de openingstijden alle lampen laat branden, treedt er verspilling op. Om inbraak tegen te gaan en de etalage goed te verlichten, hoeven niet alle lampen te branden. Kosten worden opgenomen in de kostprijs en verspillingen niet. Deze moeten betaald worden door de ondernemer zelf en gaat ten laste van de winst. Rekent de ondernemer verspillingen wel door aan de klant, dan wordt de uiteindelijke consumentenprijs te hoog, wat gevolgen kan hebben voor de concurrentiepositie. Door middel van kostenbudgettering tracht men de kosten in de hand te houden. Daarbij worden de gebudgetteerde kosten gebruikt om de werkelijke kosten aan te toetsen. Het budget kan zodanig worden ingericht, dat de cijfers zich ook lenen voor externe bedrijfsvergelijking, zodat de eigen cijfers naast die van vergelijkbare bedrijven kunnen worden gelegd. In het gedeelte hierna wordt daarvoor aangesloten bij de indeling die door het hoofdbedrijfschap wordt gebruikt in een rapport genaamd Sectorscoop Ondernemen. Vertrekpunt is de brutowinst die overblijft nadat de omzet is verminderd met de inkoopwaarde ervan. De brutowinst is echter nog geen échte winst, want hiervan moet je de kosten voor personeel, huisvesting, reclame, vervoermiddelen enzovoort nog betalen. Deze kosten noemt men de exploitatiekosten. Het gaat om alle kosten voor het bedrijf, behalve de waarde van de inkoop. Uit de brutowinst minus de exploitatiekosten berekent men het bedrijfsresultaat. Het bedrijfsresultaat is een cijfer waaruit je kunt opmaken of het bedrijf het ‘goed’ heeft gedaan of niet. In de volgende figuur zie je de berekening die je moet maken om vanuit de omzet, de inkoopwaarde en de exploitatiekosten te berekenen wat het bedrijfsresultaat en de brutowinst bedragen. In de detailhandel 2007 onderscheidt men de volgende soorten exploitatiekosten: personeelskosten huisvestingskosten verkoopkosten overige kosten Volgens het rapport waren de inkoopwaarde en de exploitatiekosten in 2002 over de gehele detailhandel als volgt verdeeld, zoals in de volgende tabel is weergegeven. In % van de netto-omzet Netto-omzet
100
Inkoopwaarde
67
Brutowinst
33
Exploitatiekosten, waarvan
27
• huisvestingskosten
5
• loonkosten
13
• overige kosten
9
Bedrijfsresultaat
6
Overgenomen uit Jaarboek detailhandel 2003/4, HBD. Exploitatiebeeld van de detailhandel in 2001
9
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Als je exploitatiekosten moet vergelijken of beoordelen, stel dan altijd de netto-omzet (dus de omzet exclusief BTW) op 100%. De inkoopwaarde, brutowinst, exploitatiekosten en het bedrijfsresultaat worden altijd uitgedrukt in percentages van de netto-omzet.
Belang van de exploitatiekosten Inkoopwaarde Waarde van de ingekochte artikelen gedurende een bepaalde periode. Huisvestingskosten Kosten van een bedrijfspand. Inkoopwaarde
In de tabel hiervoor zag je dat in de detailhandel de inkoopwaarde met ruim 67% de belangrijkste kostenpost is. Het gaat hier om gemiddelde cijfers, die voor verschillende detaillisten anders zullen uitvallen. Zo was volgens het CBS de inkoopwaarde van opticiens in 2000 gemiddeld maar 37,8% van de netto-omzet, terwijl de inkoopwaarde in de wit- en bruingoedbranche (koelkasten, tv’s en dergelijke) maar liefst 74% van de netto-omzet bedroeg. Loonkosten Direct na de inkoopwaarde zijn de loonkosten met gemiddeld 13% van de netto-omzet voor de detailhandel van groot belang. Onder de loonkosten vallen onder andere salarissen, vakantiegeld en reiskosten. Huisvestingskosten
Ook de huisvestingskosten nemen een belangrijk deel van de exploitatiekosten voor hun rekening. Onder huisvestingskosten vallen onder andere de huur van het pand en de kosten van verwarming, onderhouds- en reparatiekosten van het pand. Het huren of kopen van een pand op een aantrekkelijke locatie wordt steeds duurder. Vooral het huren in winkelcentra is erg duur. Sommige bedrijven kunnen hierop besparen door zich te vestigen op een bedrijfsterrein.
10
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Soorten kosten De kosten van een winkelorganisatie kun je op verschillende manieren bekijken. We bespreken hier de vier meest gebruikte indelingen. Dit zijn: 1. 2. 3. 4.
inkoop- en exploitatiekosten zeven kostensoorten constante en variabele kosten directe en indirecte kosten.
Om een winkel te drijven, moet je eerst kosten voor inkoop maken.
Inkoop- en exploitatiekosten De kostenindeling waarbij de kosten worden uitgesplitst naar inkoop en exploitatie. Bedrijfsresultaat Het bedrag dat na aftrek van alle kosten beschikbaar is als inkomen voor de ondernemer, als vergoeding voor het door hem zelf geïnvesteerde vermogen en waaruit investeringen kunnen worden gedaan. In de praktijk zul je de indeling in inkoop- en exploitatiekosten vaak tegenkomen. Men kijkt naar de omzet en verdeelt de kosten in inkoopkosten en exploitatiekosten. De exploitatiekosten
worden dan weer verder onderverdeeld, bijvoorbeeld naar personeel en huisvesting. Uit de omzet, de inkoop- en de exploitatiekosten kun je afleiden wat het bedrijfsresultaat is. Het bedrijfsresultaat is het bedrag dat na aftrek van alle kosten beschikbaar is als inkomen voor de ondernemer als vergoeding voor het door hem zelf geïnvesteerde vermogen en waaruit investeringen kunnen worden gedaan.
Zeven kostensoorten Indeling naar aard van de kosten (vermogen, grond enzovoort). Als je een begroting maakt, wil je een volledig beeld hebben van alle kosten. Dit kun je krijgen door te kijken naar alle kostensoorten. In totaal onderscheidt men zeven kostensoorten: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
kosten van het vermogen in de vorm van rente (Vreemd Vermogen en Eigen Vermogen) kosten van de grond (pacht of huur, bij koop is van deze kosten geen sprake) kosten van diensten van derden (schoonmaak, reclame) kosten van de belastingen kosten van goederen (inkoop en voorraad) kosten van menselijke arbeid (salaris) kosten van duurzame bedrijfsmiddelen (onderhoud van bedrijfsmiddelen en afschrijvingen).
11
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Tot de exploitatiekosten behoren de kosten van goederen, de afschrijvingen op duurzame bedrijfsmiddelen, de kosten van grond, de betaalde rente, de betaalde lonen en de kosten van diensten van derden. De inkoopkosten horen niet tot de exploitatiekosten.
Constante en variabele kosten Constante kosten Kosten die onafhankelijk zijn van de omzet/afzet of productie, maar afhankelijk van de bedrijfsgrootte. Variabele kosten Kosten die afhankelijk zijn van de omzet/afzet of productie. Een andere indeling van de kosten is die in constante en variabele kosten. Constante kosten zijn onafhankelijk van de bedrijfsdrukte. Het maakt niet uit of je veel of weinig verkoopt, of het mooi of lelijk weer is en dergelijke. Constante kosten zijn onveranderlijk. Variabele kosten bewegen mee. Als je meer verkoopt, worden ze hoger, maar als de zaken niet zo goed gaan, dan dalen ze ook. Verderop in deze leereenheid gaan we hier dieper op in.
Directe en indirecte kosten Directe kosten Kosten die direct samenhangen met bepaalde producten. Indirecte kosten Kosten die te maken hebben met de onderneming in het algemeen en niet met bepaalde producten of diensten. Directe kosten zijn kosten die direct in verband staan met bepaalde producten. Ze kunnen daarom rechtstreeks aan die producten toegerekend worden. Een voorbeeld hiervan zijn de inkoopkosten. Als men in een winkel groenten inkoopt, dan weet men precies van iedere groente wat deze per kilo aan inkoop heeft gekost. Indirecte kosten zijn de kosten die geen direct verband hebben met bepaalde producten, waardoor ze niet makkelijk kunnen worden toegerekend aan die producten. Een voorbeeld hiervan zijn energiekosten. De kosten in de winter voor het verwarmen en in de zomer voor het koel houden van bijvoorbeeld een kledingzaak kunnen niet rechtstreeks worden toegerekend aan een product. Variabele en constante kosten kunnen zowel direct als indirect zijn. In de praktijk geldt vaak, maar niet altijd, dat de variabele kosten ook directe kosten zijn en de constante kosten als indirecte kosten worden gerekend. Denk bijvoorbeeld aan de kosten van het vaste personeel. Dat zijn vaste kosten en ze zijn indirect: je kunt ze moeilijk aan bepaalde producten toerekenen. In bijvoorbeeld een kledingzaak kun je de kosten als volgt opdelen.
Variabele kosten
Directe kosten
Indirecte kosten
inkoopkosten van herenoverhemden
• verpakkingskosten • reclamekosten voor posters in de stad
Constante kosten
diefstalverzekering voor de gouden accessoires op de afdeling damesmode
• het drie keer per jaar laten inrichten van de etalage • de kosten voor het winkelpand
Indeling van de kosten van een kledingzaak, naar vast/variabel en naar direct/indirect
12
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Constante kostentarief In tegenstelling tot de variabele kosten zijn de constante kosten niet afhankelijk van de omzet. Denk bijvoorbeeld aan de afschrijvingskosten van het winkelpand. Andere voorbeelden zijn huurkosten of kosten voor de administratie. Om de consumentenprijs te bepalen, gaan we uit van het volgende schema: Procenten Constante kosten
...%
Variabele kosten
...%
Gewenste winst
...%
Verkoopprijs
100%
btw
6% of 21%
Consumentenverkoopprijs
106% of 121%
Bedragen in euro's
Prijs van een product bepalen Constante kostentarief: Het percentage van de verkoopprijs exclusief BTW dat men reserveert voor de dekking van de constante kosten. Om de prijs van elk product te bepalen, gebruiken we percentages en bedragen in euro’s. Gebruik daarbij het volgende schema.
Hoe weet je welke percentages en bedragen je moet invullen voor vaste kosten, variabele kosten en gewenste winst?
Het percentage voor de vaste kosten kun je berekenen. Op dit percentage, het zogeheten constante kostentarief, komen we zo dadelijk nog terug.
13
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Het gewenste percentage voor de winst moet je als ondernemer zelf vaststellen. Hoe hoog dit is, verschilt per deelbranche in de detailhandel. Een heel algemene richtlijn hiervoor is 12%. Het percentage variabele kosten kun je nu berekenen uit 100% minus de winst (12%) minus het constante kostentarief. Met dit percentage kun je het bedrag berekenen van de variabele kosten. Als je dit bedrag kent, kun je ook de verkoopprijs exclusief btw bepalen. Ter verduidelijking het volgende voorbeeld: Jonathan Goldman heeft een partij zijden harembroeken ingekocht. Hij wil de verkoopprijs bepalen. Bekend is dat het constante kostentarief in zijn winkel 48% bedraagt. Voor de winst berekent hij 12%. De variabele kosten van deze broeken bedroegen: inkoopprijs € 30 per stuk transportkosten € 40 bij een totaal van 100 broeken. Bereken de consumentenverkoopprijs inclusief btw. Uitwerking Eerst stellen we het schema op: Procenten Constante kosten
...%
Variabele kosten
...%
Gewenste winst
...%
Verkoopprijs
100%
btw
6% of 21%
Consumentenverkoopprijs
106% of 121%
Bedragen in euro's
Nu gaan we het schema invullen. De vaste kosten bedragen 48% en de gewenste winst 12%. Het percentage van de variabele kosten is dus 100% minus 48% minus 12%. Dat is 40%. De variabele kosten bedragen de inkoopkosten plus de transportkosten; dat is € 30,40 per broek. De verkoopprijs exclusief btw bereken je uit: 100 % 40 % × € 30,40 = € 76,00 De btw bedraagt 21%. Nu kunnen we alle bedragen en percentages invullen. Procenten
Bedragen in euro's
Constante kosten
48%
€ 36,48
Variabele kosten
40%
€ 30,40
Gewenste winst
12%
<=(€ 9,12)
Verkoopprijs
100%
€ 76,00
btw
6% of 21%
<=(€ 15,96)
Consumentenverkoopprijs
106% of 121%
€ 91,96
14
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
In deze formule geldt: Tc = tarief voor de constante kosten, uitgedrukt in procenten. c = constante kosten zoals vermeld in het budget, of zoals verwacht in een bepaald jaar. n = verwachte omzet exclusief btw, zoals vermeld in het budget, of zoals verwacht in een bepaald jaar.
Constante kostentarief In een winkel moet men voldoende omzet maken om alle kosten van te kunnen betalen. De prijs van de artikelen moet hoog genoeg zijn om de constante plus de variabele kosten plus de winst te kunnen verdienen. Meestal zijn de variabele kosten en het gewenste winstpercentage bekend. Voor de vaste kosten moet een percentage van de verkoopprijs exclusief btw worden gereserveerd. Dit percentage noemen we het tarief voor de constante kosten. Om dit te bepalen gebruikt men de verwachte totale omzet en de verwachte constante kosten. De eigenaar van een meubelzaak verwacht in het komende jaar een omzet van € 2,662 miljoen te realiseren. Meubels vallen in het 21% btw-tarief. De verwachte omzet exclusief btw bedraagt € 2,2 miljoen. Het totaal bedrag aan constante kosten wordt gebudgetteerd op € 814.000. Bereken het constante kostentarief. Uitwerking Het constante kostentarief rekenen we uit:
Het tarief is dus 37%.
15
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Variabele kosten Variabele kosten Kosten die afhankelijk zijn van de omzet/afzet of productie. Variabele kosten zijn alle kosten die in omvang samenhangen met het aantal verkochte producten. Als je meer verkoopt, maak je dus ook hogere kosten. In een winkel zijn dit bijvoorbeeld de kosten van verpakkingsmaterialen. Soms kun je ook minder personeelsuren inzetten, bijvoorbeeld als het gaat om vakkenvullen. Als je minder verkocht hebt, hoeft er ook minder bijgevuld te worden. De inkoopprijs van artikelen verschilt altijd per product. Iedere winkel heeft dus te maken met variabele kosten zoals:
de kosten voor inkoop (inkoopwaarde van de omzet) verpakkingsmaterialen voorzover die gebruikt worden een deel van de loonkosten.
Soorten variabele kosten Proportioneel variabele kosten Kosten die evenredig toe- of afnemen met de omzet.
Progressief variabele kosten Kosten die meer dan evenredig stijgen met de omzet.
Degressief variabele kosten Kosten die minder dan evenredig stijgen met de omzet.
Er zijn drie soorten variabele kosten: proportioneel variabele kosten, progressief variabele kosten en degressief variabele kosten. Proportioneel variabele kosten De meeste variabele kosten hangen rechtstreeks samen met de omzet. Als bijvoorbeeld een groenteboer 10% meer groenten verkoopt, dan zal hij ook 10% meer zakjes en tasjes gebruiken. Zo’n rechtstreeks verband tussen omzet en kosten noemen we een proportioneel verband. Men spreekt dan ook wel van proportioneel variabele kosten. Anders gezegd: de kosten variëren evenredig met de omzet. Je kunt de variabele kosten en omzet samen in een grafiek zetten. Je krijgt dan een rechte lijn.
Proportioneel variabele kosten.
16
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Progressief variabele kosten Het kan ook zijn dat de kosten niet evenredig met de omzet toenemen. Als de totale variabele kosten naar verhouding meer stijgen dan de omzet, dan noemen we dat progressief variabele kosten. Dat is bijvoorbeeld het geval als je bij een hogere omzet besluit om uitzendkrachten in te schakelen. Uitzendkrachten zijn veel duurder dan ‘gewoon’ personeel. Het kan dan gebeuren dat je omzet met 15% toeneemt maar dat de variabele kosten met 20% toenemen. Je krijgt dan een kromme, steeds sneller stijgende lijn. Kijk maar naar het volgende voorbeeld. Hier geldt dat als de jaaromzet stijgt, de variabele kosten naar verhouding sterker stijgen. Supermarkt ’t Stoepje is een campingsupermarkt. In de zomermaanden kunnen alle mensen die op de Noord-Hollandse camping De Stoep verblijven hier boodschappen doen. ’t Stoepje heeft voldoende personeel in dienst om het bedrijf te laten functioneren, tot een omzet van € 200.000. Bij een omzet van tussen de € 200.000 en de € 330.000 kan men oproepkrachten uit de eigen groep medewerkers inschakelen. Bij een omzet van meer dan € 330.000 maakt men gebruik van uitzendkrachten. In de grafiek zie je dat de personeelskosten bij een lage omzet constant zijn. Bij een hogere omzet worden ze proportioneel (rechtstreeks) variabel. Bij omzetten boven de € 330.000 nemen ze meer dan proportioneel toe. Er is dan sprake van progressief variabele kosten.
Progressief stijgende kosten
Degressief variabele kosten Het omgekeerde kan ook voorkomen. Als de totale variabele kosten naar verhouding minder stijgen dan de omzet, spreekt men van degressief variabele kosten. Dit is bijvoorbeeld het geval als je korting op de inkoopprijs bij grote bestellingen kunt bedingen. Dat is heel gebruikelijk. Denk bijvoorbeeld aan een schoenenwinkel. Bij afname van één serie schoenen in alle maten betaalt de winkelier € 1.500 inkoopkosten. Neemt hij twee dezelfde series, dan betaalt hij voor beide samen maar € 2.500.
17
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Als je degressief variabele kosten in een grafiek tekent zie je het volgende beeld:
Verloop degressief variabele kosten.
In deze grafiek kun je aflezen dat als de jaaromzet stijgt, de variabele kosten naar verhouding minder stijgen. De kostenlijn stijgt wel maar wordt steeds vlakker. Als er niets over vermeld staat, mag je ervan uitgaan dat variabele kosten proportioneel variabel zijn aan de omzet.
18
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Exploitatiekosten Als ondernemer wil je graag weten wat je onderneming oplevert. Aan het einde van elke maand kun je een winst-en-verliesrekening met een geautomatiseerd boekhoudpakket opmaken. Tenminste, als je de boekhouding over die maand echt compleet hebt gemaakt: dus alle facturen, betalingen en inkomsten moeten erin verwerkt zijn. Ook kun je met zo’n pakket snel een exploitatierekening opstellen. In deze rekening staan de omzet en de kosten naast elkaar. Hierdoor kun je zien of bepaalde kosten te hoog uitvallen en kun je tijdig bijsturen. We geven een korte toelichting op de belangrijkste posten van de exploitatierekening.
Exploitatieoverzicht Exploitatierekening Een overzichtelijke weergave van omzet, brutowinst en exploitatiekosten. Het bedrijfsresultaat Bedrijfsresultaat detailhandel: brutowinst minus exploitatiekosten. Bedrijfsresultaat dienstverlenend bedrijf: omzet minus exploitatiekosten. Omzet De som van alle opbrengsten uit de verkoop (exclusief BTW). Inkoopwaarde Waarde van de ingekochte artikelen gedurende een bepaalde periode. Brutowinst De omzet minus de inkoopwaarde van de omzet, exclusief BTW of de verkoopprijs – de inkoopprijs. Exploitatiekosten Alle kosten die een ondernemer maakt voor zijn bedrijfsvoering. Economisch resultaat Economisch resultaat is een vergoeding voor alle risico's die een ondernemer heeft. Het is handig om een goed overzicht te hebben van de exploitatie van je winkel. Zo’n overzicht heet een exploitatieoverzicht of exploitatierekening. Aan de hand van de exploitatierekening kun je ten eerste de kosten en de winst over het vorige jaar bepalen. Ten tweede kun je de exploitatierekening gebruiken om een budget voor het komende jaar op te stellen. En ten derde kun je aan de hand van je exploitatierekening kritisch bekijken of wel alle kosten die je maakt, terecht zijn. De exploitatierekening van een winkel laat zien aan welke zaken voor de bedrijfsvoering geld is uitgegeven in een bepaalde periode, meestal een jaar. Hiermee kun je de kostenstructuur en de winstgevendheid van de onderneming beoordelen.
19
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
In elke exploitatierekening vind je gegevens over:
de netto-omzet (dit is de omzet exclusief BTW) de inkoopwaarde van de omzet de brutowinst de exploitatiekosten
De exploitatierekening kan worden uitgebreid met gegevens over het gewaardeerd loon en de gewaardeerde interest. Hiermee kun je dan het rendement Eigen Vermogen en het economisch resultaat berekenen. Deze kengetallen zijn interessant om de bedrijfsresultaten met die van anderen te vergelijken. Let op: de loonkosten van medewerkers en directeuren (bv’s) vallen onder de exploitatiekosten. Gewaardeerd loon is berekend bedrag en een indicatie voor het nettoresultaat. In de volgende figuur zie je hoe een exploitatierekening eruitziet.
20
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Het verschil tussen het bedrijfsresultaat en het economisch resultaat bestaat uit berekende vergoeding voor diensten die door de ondernemer nu gratis ter beschikking worden gesteld aan het bedrijf. Want in werkelijkheid is dat natuurlijk niet écht gratis. Als de ondernemer zijn geld van de bank haalt om het in zijn bedrijf te investeren, kost hem dat de rente die hij van zijn bank zou hebben ontvangen. Een dergelijke redenering geldt ook voor de arbeid die hij ‘gratis’ ter beschikking stelt van het bedrijf. Hij zou in die tijd ook salaris kunnen verdienen als bedrijfsleider ergens anders. Die verdiensten mist hij door in de eigen onderneming te werken. Het economisch resultaat dat ontstaat door deze bedragen wel onder de kosten op te nemen geeft aan hoe hoog de winst zou zijn als deze kosten wél voor rekening van het bedrijf zouden komen. Als het geld bijvoorbeeld gewoon geleend zou moeten worden en als de onderneming met een betaalde bedrijfsleider zou werken. Als het bedrijf dan nog steeds winst maakt, wijst dat op de economische kracht van de onderneming zelf en niet op de vrijgevigheid van de ‘sponsors’. Vandaar de naam “economisch resultaat”. Het economisch resultaat geeft aan of het economisch gezien en sterk of een zwak bedrijf is. Omzet De omzet is gelijk aan de netto-omzet. Dit is de bruto-omzet minus de verschuldigde BTW. Op het verrekenen van de BTW gaan we in bij een andere leereenheid. Inkoopwaarde omzet Dit is de prijs die voor de inkoop van de goederen die in deze periode verkocht zijn, is betaald. De inkoopwaarde is dus niet gelijk aan de uitgaven die je voor inkoop in dit jaar hebt gedaan. De inkoopwaarde van goederen wordt altijd toegerekend naar de periode waarin ze verkocht zijn. Brutowinst De brutowinst is gelijk aan de omzet minus inkoopwaarde van de omzet, beide exclusief BTW. De brutowinst is het bedrag dat je nodig hebt om alle bedrijfskosten te betalen. Exploitatiekosten De exploitatiekosten zijn alle kosten die je als ondernemer maakt voor je bedrijfsvoering. Belangrijk is dat je weet welke posten er zijn en wat waaronder valt.
De verzekering van het pand en het vervoer vallen respectievelijk onder de posten huisvestingskosten en vervoersmiddelen. De exploitatiekosten worden als volgt onderverdeeld.
Personeelskosten: loon, sociale lasten, opleidingskosten, reiskosten woon-werkverkeer, bedrijfskleding, overige personeelskosten. Huisvestings- en inventariskosten: huur van bedrijfspand, huur winkelinventaris (niet de koop), energie- en waterkosten, onderhouds- en schoonmaakkosten, verzekeringen bedrijfspand en inboedel, onroerendezaakbelasting. Verkoopkosten: reclamekosten, verpakkings- en etalagekosten, representatiekosten. Kosten van vervoermiddelen: brandstof en onderhoud, verzekering en belasting met betrekking tot transport, huur van vervoermiddelen (niet de koop). Betaalde interest: hypotheekrente, andere rentes op leningen die betaald moeten worden, afsluitkosten van leningen.
21
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Afschrijvingen: ieder jaar worden activa, zoals een auto, minder waard. Deze afschrijvingen reken je ook tot de kosten. De aankoopkosten van activa worden over meer jaren verdeeld. Overige kosten: kantoorkosten, advieskosten, administratiekosten, accountantskosten, abonnementskosten, reis- en verblijfskosten.
Bedrijfsresultaat Het bedrijfsresultaat is de brutowinst minus exploitatiekosten. Hiervan moet de vergoeding voor het Eigen Vermogen van de ondernemer worden betaald. Bij persoonlijke ondernemingsvormen moet ook het ‘loon’ van de ondernemer hieruit komen. Het bedrag dat overblijft is beschikbaar voor investeringen in de toekomst, of om als winst uit te keren. Gewaardeerd loon Het gewaardeerd loon is een berekend cijfer. Het geeft weer wat een redelijke vergoeding is voor het werk dat de ondernemer samen met zijn familieleden in de zaak steekt. Men berekent het gewaardeerd loon omdat de ondernemer, als hij voor een baas zou werken, daar een salaris voor zou krijgen. Rendement Eigen Vermogen Het rendement Eigen Vermogen berekent men uit het bedrijfsresultaat minus het gewaardeerd loon. Het rendement Eigen Vermogen is de beloning voor het feit dat de ondernemer zijn geld (vermogen) in het bedrijf heeft geïnvesteerd. Als hij dit geld niet investeert maar het op de bank zet, dan krijgt hij er rente voor. Gewaardeerde interest Door dit vermogen in zijn bedrijf te investeren, mist de ondernemer de rente die hij anders van de bank zou ontvangen. Vanuit het bedrijf bezien, geeft de gewaardeerde interest aan welke rentekosten er zouden zijn, als het een lening bij de bank zou hebben. Economisch resultaat Het economisch resultaat berekent men uit het rendement Eigen Vermogen minus de gewaardeerde interest. Het economisch resultaat is de feitelijke winst die een ondernemer maakt, na verrekening van wat hij bij een ander aan inkomen zou kunnen verdienen en na aftrek van een vergoeding voor het vermogen dat hij zelf investeert.
22
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Rentekosten Vanaf dit onderwerp staan er per onderwerp sommen in het Rekenwerkboek. Als ondernemer heb je geld nodig om te kunnen ondernemen, bijvoorbeeld voor het winkelpand. Soms kun je een pand huren maar vaak is dat duur en kun je beter iets kopen. De winkel moet ook ingericht zijn. En vervolgens moet je de spullen die je in de winkel gaat verkopen voorfinancieren. Waar betaal je dat allemaal van? Het is natuurlijk prettig als je zelf een vermogen hebt maar als dat er niet is, zul je geld moeten lenen. Van wie? Van familieleden kun je soms geld lenen tegen gunstige voorwaarden. En voor de rest van het geld zul je naar de bank of andere financiers moeten. Banken lenen geld uit tegen een bepaald tarief, de rente. Hoeveel die rente is, is niet zo gemakkelijk te achterhalen. Meestal moet je eerst de bank bezoeken en je ondernemersplan op tafel leggen. Welk tarief je moet betalen, hangt af van de zekerheden die je de bank kunt bieden: hoeveel is je bedrijf voor de bank waard. Ook kijkt de bank of andere financier of je zelf geld inbrengt, of via je familie. Het is ook heel belangrijk of je goed en geloofwaardig overkomt als ondernemer. Over rentetarieven kun je onderhandelen, dus het is slim om bij meerdere banken en financiers te gaan praten.
Er bestaan grote verschillen in rentepercentages tussen aanbieders.
Waarom betaal je rente? Interest De rente die je aan een geldschieter betaalt. Het is gebruikelijk dat je een vergoeding betaalt aan iemand die geld aan je uitleent. De geldschieter zou het geld immers op de bank kunnen zetten; dan krijgt hij er ook rente over. Of hij kan het beleggen en dan wordt het misschien nog veel meer waard. Bovendien neemt hij een risico: als je bedrijf failliet gaat, krijgt hij veel minder of misschien wel niets terug. Daarnaast is het zo dat geld in de tijd minder waard wordt door inflatie. Denk bijvoorbeeld aan de prijzen van openbaar vervoer; die gaan elk jaar omhoog.
De rente die je aan een geldschieter betaalt, noemt men in de financiële wereld interest. Hoe hoog het interestbedrag is, hangt af van het bedrag dat geleend wordt (het kapitaal) en de tijdsduur waarvoor het geleend wordt. Hoe langer je het leent, hoe meer het in totaal kost. Het rentepercentage wordt meestal uitgedrukt in een percentage per jaar.
23
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
De kosten van een lening hangen dus af van:
het kapitaal de tijdsduur het rentepercentage per jaar (of andere tijdseenheid)
Kosten van een lening berekenen Als ondernemer wil je natuurlijk van tevoren weten hoeveel een lening kost. Dat kun je zelf uitrekenen. Als je geld leent bij een bank kun je narekenen of wat ze beweren ook klopt. En als je geld leent van vrienden of familie wil je natuurlijk ook goede afspraken maken. Want over geld ontstaat snel ruzie. Rente wordt berekend over bepaalde perioden. Gebruikelijke renteperioden zijn:
jaren dagen.
Om haar bedrijf te financieren sluit Chantal Dupré een lening van € 30.000. De looptijd is 25 jaar; het rentepercentage is 7% per jaar. We behandelen hier het berekenen van de rente over jaren. In de volgende paragraaf berekenen we de rente over dagen.
In alle formules werken we met p, het rentepercentage. Maar een percentage is eigenlijk al gedeeld door honderd. Daarom is het beter om p te zien als de rentevoet. Dat is namelijk het getal dat je door 100 moet delen om het rentepercentage te krijgen.
Rente over jaren Bij geldleningen gedurende meerdere jaren, is het volgende van belang: a. Wat zijn de interestkosten per jaar? b. Hoeveel bedragen de interestkosten over de totale periode (hier 25 jaar)? Uitwerking a. De kosten voor één jaar bedragen: 7% van € 30.000 = € 2.100 b. Voor 25 jaar is dat 25 x € 2.100 = € 52.500 Voor het berekenen van de interestkosten op basis van het aantal jaren kan de volgende formule gebruikt worden: I=K×P×T 100 I is het interestbedrag K is het kapitaal P is het rentepercentage per jaar T is de tijd in jaren Controle: a. 1a = € 30.000 x 7 x 1 = € 2.100 100 b. 1b = € 30.000x 7 x 25 = € 52.500 100
24
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Dagrente Rente over dagen Een ondernemer sluit de volgende lening bij zijn bank: Kapitaal = € 140.000 Rentepercentage per jaar = 7,2% Looptijd 3 jaar en 45 dagen Bereken: a. De interestkosten per jaar. b. De interestkosten over de looptijd van de lening. Rond de bedragen af op decimalen (indien nodig). Uitwerking a De jaarlijkse interestkosten bedragen: I (jaar) = 7,2 % van € 140.000 = € 140.000 × 7,2 = € 10.080 100 Uitwerking b De interestkosten voor 3 jaar bedragen 3 x € 10.080 = € 30.240. Daarbij moeten nog 45 dagen interestkosten worden opgeteld. De interest over 45 dagen berekenen we als volgt: I (45 dagen) = € 10.080 × 45 = € 1.260 360 I (45 dagen) = K × P × T × € 140.000 × 7 , 2 × 45 = € 1.260 36.000 36.000 De interestkosten over de volle looptijd bedragen € 30.240 + € 1.260 = € 31.500. Dit bedrag kan ook in één keer worden berekend door in de teller de totale looptijd in dagen op te nemen. I (45 dagen) = K × P × T × € 140.000 × 7 , 2 × 1.140 = € 31.500 36.000 36.000 Wanneer het interestbedrag wordt berekend op basis van het aantal dagen dan kan de interest berekend worden met de formule: I=K×P×T 36.000 I is het interestbedrag K is het kapitaal P is het rentepercentage per jaar T is de tijd in dagen Niet alle financiële instellingen rekenen met 360 dagen per jaar, er zijn ook instellingen die rekenen met 365 dagen per jaar. Bij deze banken wordt in de formule niet gedeeld door 36.000, maar door 36.500.
Makkelijke rekenmethode Bekijk de volgende formule: I = K × P × T 36.000
25
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Uit de noemer (36.000) blijkt dat deze formule de interestberekening in dagen uitvoert. De factor T geeft dan het aantal dagen aan. In het bovenstaande voorbeeld werd het aantal dagen direct vermeld: 45.
Gewaardeerde interest De rente die je had kunnen krijgen over het geld dat je in je eigen zaak hebt gestoken. Als je wilt weten of je bedrijf voldoende opgeleverd heeft, zul je willen weten wat je verdient. Dit geldt zowel voor de uren die je gewerkt hebt als voor het Eigen Vermogen dat je in de zaak steekt. Want, stel dat je dit bedrag niet in je zaak had gestoken, dan had je er rente voor kunnen krijgen bij de bank. De rente die je dan had kunnen krijgen, noemen we de gewaardeerde interest. Deze interest is een bedrag dat je berekent in het kader van je bedrijfsresultaat. Dit bedrag wordt niet daadwerkelijk uitbetaald. Gewaardeerde interest bepaalt men over het gemiddeld geïnvesteerde Eigen Vermogen gedurende een heel jaar. Het te gebruiken rentepercentage is het rentepercentage dat je anders bij de bank voor je geld had gekregen. Kijk daarvoor op bankafschriften, of op de website van de bank. Voorbeeld: Mirjam van Dijk heeft 5 jaar geleden een prijs gewonnen. Hierdoor heeft zij Eigen Vermogen in haar zaak voor uitgaans- en feestkleding kunnen steken. Vorig jaar had zij aan het begin van het jaar € 220.000 Eigen Vermogen. Aan het einde van het jaar was het Eigen Vermogen € 240.000. Bij de bank had zij hiervoor 3,2% rente kunnen krijgen. Bereken het bedrag dat zij aan gewaardeerde interest moet berekenen. Uitwerking: De gewaardeerde interest berekent zij met behulp van het gemiddeld geïnvesteerd Eigen Vermogen. Gemiddeld Eigen Vermogen = € 220.000 + € 240.000 = € 230.000 2 De gewaardeerde interest (gi) wordt dan: Rgi = 3,2 × € 230.000 = € 7.360 100
26
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Economisch resultaat De gewaardeerde interest is van belang bij de bepaling van het economisch resultaat. Dit is een kengetal waarmee je kunt bepalen welke vergoeding een ondernemer krijgt voor het risico dat hij als ondernemer loopt (het ondernemersrisico). Als ondernemer kun je immers failliet gaan of jaren vast zitten aan je zaak, terwijl je daar niet zoveel zin meer in hebt. Het economisch resultaat bereken je uit het bedrijfsresultaat. Het economisch resultaat wordt als volgt berekend: Consumentenomzet –Btw Netto omzet (exclusief btw) –Inkoopwaarde van de omzet Brutowinst –Exploitatiekosten Bedrijfsresultaat –Gewaardeerd loon Rendement Eigen Vermogen –Gewaardeerde interest Economisch resultaat
Inkoopwaarde van de omzet De inkoopwaarde van de omzet kan op verschillende manieren berekend worden. De meest voorkomende zijn:
Berekenen op basis van omzet en brutowinstmarge. Berekenen op basis van voorraad- en inkoopgegevens.
Berekenen op basis van omzet en brutowinst marge Wanneer de inkoopwaarde van de omzet wordt berekend op basis van de omzet en de brutowinstmarge, dan wordt de volgende opstelling als uitgangspunt genomen: Consumentenomzet
€ .....
Btw
€ ..... -
Omzet
€ .....
Brutowinst
€ ..... -
Inkoopwaarde van de omzet
€ .....
De Telecomshop heeft het afgelopen jaar een consumentenomzet behaald van € 2.783.000. Het btwpercentage op de producten in het assortiment van De Telecomshop bedraagt 21%. Het gemiddelde brutowinstpercentage voor het assortiment van De Telecomshop is 25% van de omzet. Hoeveel bedraagt de inkoopwaarde van de omzet?
27
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
De inkoopwaarde van de omzet kan berekend worden op basis van de opstelling: Consumentenomzet
€ 2.783.000
Btw 21/121 x € 2.783.000
€ 483.000 -
Omzet
€ 2.300.000
Brutowinst 25% van € 2.300.000
€ 575.000 -
Inkoopwaarde van de omzet
€ 1.725.000
Berekenen op basis van voorraad- en inkoopgegevens Een andere manier die voor het berekenen van de inkoopwaarde van de omzet gebruikt kan worden, is door voorraad- en inkoopgegevens te gebruiken. Hierbij wordt de volgende opstelling gebruikt: Beginvoorraad op 1 januari
€ .....
Inkopen gedurende het jaar
€ ..... +
Beschikbaar
€ .....
Eindvoorraad 31 december
€ ..... -
Inkoopwaarde van de omzet
€ .....
Voorbeeld: The MusicShop heeft op 1 januari een voorraad met een inkoopwaarde van € 112.000. In de loop van het jaar wordt voor een waarde van € 422.500 ingekocht. Op 31 december is de aanwezige voorraad bij The MusicShop € 98.000. Hoeveel bedraagt de inkoopwaarde van de omzet?
Voor het berekenen van de inkoopwaarde van de omzet kunnen we het overzicht invullen: Beginvoorraad op 1 januari
€ 112.000
Inkopen gedurende het jaar
€ 422.500 +
Beschikbaar
€ 534.500
Eindvoorraad 31 december
€ 98.000 -
Inkoopwaarde van de omzet
€ 436.500
Je kunt nu uit het Rekenwerkboek som 1 t/m 14 maken
28
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Diensten van derden Kosten van diensten van derden Diensten die door andere bedrijven voor jouw bedrijf worden geleverd, zoals de schoonmaak of de administratie.
Kosten voor diensten van derden Kosten voor de levering van diensten door andere bedrijven. Bijna iedereen die een winkel heeft maakt gebruik van diensten van derden. Zo schakel je bijvoorbeeld voor de loonadministratie een extern bureau in. Zo’n bureau weet precies hoe alle wettelijk verplichte posten moeten worden berekend, wat er verandert in CAO-lonen, hoeveel vakantietoeslag je als werkgever moet betalen, hoe je de administratie rond de kinderopvang regelt, wat de geldende minimumlonen zijn enzovoort. Je kunt je natuurlijk afvragen waarom een ondernemer dit werk niet zelf doet. Het inschakelen van een extern bureau kost (veel) geld. De reden dat ondernemers toch werk uitbesteden, is dat bureaus beschikken over specialistische kennis van bijvoorbeeld belastingwetgeving en juridische ontwikkelingen. Bovendien beschikken bureaus vaak over specialistische software en hardware, zodat ze gemakkelijk loonstroken kunnen maken, financiële maandcijfers kunnen opstellen en dergelijke. Als de ondernemer zich hier zelf in moet verdiepen, dan houdt hij geen tijd meer over.
Ook over de kosten van diensten van derden kun je onderhandelen. Zo kun je kiezen tussen verschillende elektriciteitsmaatschappijen. Dit kan zelfs heel gemakkelijk via internet. Ook kun je altijd vrijblijvend een offerte aanvragen bij een concurrerend boekhoudkantoor of schoonmaakbedrijf. Helemaal plezierig is het als een collega-ondernemer je wil laten zien wat hij of zij voor deze diensten betaalt. Onder de diensten van derden vallen bijvoorbeeld: accountants- en/of boekhoudkantoor schoonmaakbedrijf schilders- en/of onderhoudsbedrijf transport- en/of vervoersdiensten drukwerk en folders lidmaatschap winkeliersvereniging post gas, elektriciteit en water verzekeraars. De kosten voor diensten van derden worden meestal uitgesplitst in kosten voor materialen en kosten voor gewerkte uren. Een schilder bijvoorbeeld, berekent de verf die gebruikt is en het aantal uren dat hij gewerkt heeft. Voor verschillende soorten werk gelden verschillende uurtarieven. Je betaalt bijvoorbeeld meer voor het opstellen van een jaarverslag dan voor het verzorgen van de btwadministratie. Hoe gespecialiseerder het werk is, hoe meer je ervoor betaalt.
29
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Kosten van arbeid Bruto- en nettoloon Bij het afsluiten van een arbeidsovereenkomst wordt het brutoloon afgesproken. Dit loon is: voor de ondernemer (werkgever) niet gelijk aan de loonkosten; voor de werknemer niet gelijk aan het nettoloon dat hij of zij ontvangt. Werkgever Om de kosten voor de werkgever te bepalen moeten bij het brutoloon nog andere lasten worden opgeteld, zoals premies voor werknemersverzekeringen. Dit wordt hierna verder uitgelegd. Werknemer De werknemer ontvangt niet het brutoloon, maar het zogenaamde nettoloon. De werkgever moet namelijk loonheffing inhouden op het brutoloon. Deze loonheffing wordt afgedragen aan de fiscus, als voorschot (voorheffing) op de inkomstenbelasting die de werknemer jaarlijks moet betalen.
Personeel in dienst nemen Brutoloon Het loon voor aftrek van belastingen en premies. Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) CAO. Afspraken over arbeidsvoorwaarden tussen werkgevers en werknemers binnen een bepaalde bedrijfstak. Werknemersverzekeringen Verzekeringen waarvoor werknemers in loondienst verplicht verzekerd zijn. De premies worden afgedragen aan de Belastingdienst. Werknemersverzekeringen zijn: WW, ZW en WIA. inkomensafhankelijke bijdrage Zvw Dit deel van de zorgverzekeringspremie is afhankelijk van de hoogte van je inkomen. De premie wordt van je loon ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst. Zorgverzekeringswet (Zvw) Wet waarin staat dat iedereen in Nederland verplicht is zich te verzekeren tegen ziektekosten. Secundaire arbeidsvoorwaarden. Arbeidsvoorwaarden die te maken hebben met zaken als reiskostenvergoeding, studiekosten, de personeelskortingsregeling, de scholingsregeling, de verhuiskostenregeling en de regeling voor kinderopvang. Over het algemeen zul je als ondernemer personeel nodig hebben. Personeel zelf in dienst nemen is het goedkoopst. De loonadministratie is een ingewikkelde klus, maar dit kun je eventueel uitbesteden. Verder kan het tijd kosten om goed personeel te vinden. Als je gebrek aan tijd hebt, kun je ook een uitzendbureau inschakelen. Je betaalt dan echter wel een behoorlijke extra marge voor hun diensten. De exacte samenstelling van de loonkosten verandert regelmatig door wet- en regelgeving. Win daarom altijd deskundig advies in voordat je personeel aanneemt.
30
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
De kosten van personeel kun je zelf bij benadering berekenen. Dit zul je bijvoorbeeld doen als je personeel wilt gaan aannemen. De vraag is dan: ‘Is dit qua kosten wel verantwoord en wat kan het nieuwe personeelslid gaan verdienen?’ Ook wil je weten wat het personeel kost als je moet overleggen over het salaris van een medewerker die al langer bij je werkt. En bij het maken van een bedrijfsplan, als je naar de bank gaat, zul je moeten begroten wat je personeelskosten zullen zijn. Wat kost een medewerker?
Als je iemand in dienst neemt, stel je eerst het brutoloon vast dat je aan deze persoon gaat betalen. In veel branches is er een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) afgesloten. In de CAO staan vaak loonschalen naar functie en naar leeftijd. Ook staan er bepalingen in over wat je als werkgever nog meer moet betalen, bijvoorbeeld afspraken over vakantiegeld of kinderopvang. Wat er in de CAO staat zijn minimumverplichtingen. Je mag dus niet minder betalen of vergoedingen overslaan. Het brutoloon is het uitgangspunt voor berekeningen. Hiervoor kijk je in de CAO. Als er voor jouw soort onderneming geen geldende CAO is, dan kun je de geldende minimumlonen naar leeftijd opzoeken op het internet. Bovenop het brutoloon komen de volgende kosten: - Premies voor werknemersverzekeringen. Werknemersverzekeringen omvatten de premies die je als werkgever betaalt voor de verzekering tegen werkloosheid en de verzekering tegen arbeidsongeschiktheid. - Vergoeding inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (Zorgverzekeringswet). - Secundaire arbeidsvoorwaarden. Dit zijn vergoedingen voor reiskosten, kinderopvang, vakantietoeslag, pensioenvoorzieningen, gratificaties en dergelijke. Voorbeeld: Hans Vrolijk heeft een schoenenzaak in Osdorp. Hij verkoopt comfortabele schoenen en steunzolen. Hij wil binnenkort een tweede schoenenzaak openen in Buitenveldert. Daarom zoekt hij voor zijn eerste winkel een fulltime kracht die ervaring heeft in de branche. Hij wil deze persoon maximaal € 1.800 bruto per maand betalen, dat is ongeveer € 540 meer dan het minimumloon. Hierin zijn de zaterdagen en koopavonden al verrekend. Daarnaast betaalt hij ieder personeelslid 8% vakantietoeslag over zijn brutoloon. Als de zaken goed gaan, geeft hij elk jaar met kerst een gratificatie van € 250 per fulltimer. Hoeveel gaat de nieuwe medewerker hem per maand kosten? Het bruto maandloon van de nieuwe medewerker bedraagt € 1.800. Hierbij komen de verzekeringspremie (10,35%) en de vakantietoeslag (8%). Waarschijnlijk zal hij ook de eenmalige gratificatie van € 250 uitbetalen.
31
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Uitwerking: De berekening is als volgt: Loonkosten Hans Vrolijk Brutoloon vakantiegeld 8% over 1.800,- = Gratificatie voor fulltimer per maand 1/12 van 250,- = Subtotaal: Werkgeverspremies 17,6% van 1.964,83 = Totaal:
1.800,00 144,00 20,83 1.964,83 345,81 2.310,64
In deze berekening is geen rekening gehouden met een pensioenpremie. De nieuwe medewerker kost volgens deze berekening ongeveer € 2.310,64 per maand. Dezelfde berekening kan uiteraard ook gemaakt worden met jaarlonen, daglonen of uurlonen.
Loonheffing Bedrag dat wordt ingehouden van je brutosalaris. Dit bedrag bestaat uit loonbelasting, premies werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet. Als je in Nederland werkt en een salaris ontvangt, dan moet je daar in principe belasting over betalen. Die belasting heet inkomstenbelasting als het om een particuliere persoon gaat en loonheffing als we het hebben over de werkgever. Meestal houdt namelijk de werkgever de loonheffing in op het salaris. Hij betaalt de loonheffing rechtstreeks aan de Belastingdienst. Wanneer hij dat niet doet, kan hij daarvoor aansprakelijk gesteld worden. Je bent als privépersoon verantwoordelijk voor het afdragen van inkomstenbelasting. Als je weinig verdient kom je soms in aanmerking voor een (gedeeltelijke) teruggave van de loonheffing. Ook is het mogelijk dat de loonheffing te hoog is vastgesteld, omdat er geen rekening is gehouden met bepaalde aftrekbare kosten. Of dit bij jou het geval is kun je nagaan door een belastingformulier in te vullen: dit kun je downloaden van de website van de Belastingdienst. Ook bij de vakbonden zijn vaak juridische adviseurs werkzaam die met jou kunnen doorrekenen of je niet te veel (of te weinig) inkomstenbelasting betaalt. Bij de Belastingdienst zelf kun je ook informatie en hulp vragen. Je kunt nu de opgaven 15 t/m 19 uit je Rekenwerkboek maken.
32
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Kostprijsuurloon Het kostprijsuurloon is een kengetal dat je berekent, omdat je als ondernemer wilt weten wat het kost om iemand een uur in te zetten. Je gaat na wat het personeel jou als ondernemer gemiddeld per uur kost. Het kostprijsuurloon is een handig getal dat je kunt gebruiken voor het maken van een begroting of om in te schatten of je iemand langer kunt laten doorwerken. Bij de berekening van het kostprijsuurloon moet je ook de kosten van vakantie- en adv-dagen (adv = arbeidsduurverkorting) meenemen. Niet alleen als kostenpost, zoals vakantietoeslag, maar ook moet je rekening houden met de kosten van vervanging. Immers: als Piet met vakantie is, moet Jaap komen werken als invaller. Maar het salaris van Piet moet je als ondernemer wel doorbetalen. En Jaap krijgt als hij vrij is ook zijn salaris doorbetaald.
Kostprijsuurloon per afdeling berekenen Kostprijsuurloon Een getal dat aangeeft wat een personeelslid per uur kost. Als ondernemer heb je vaak meerdere personen in loondienst. In dat geval moet je een gemiddeld
kostprijsuurloon voor een hele afdeling berekenen. In het volgende voorbeeld zie je hoe je zo’n berekening kunt aanpakken. Op basis van het gewerkte aantal uren, het brutomaandsalaris en de werkgeverslasten ga je na hoeveel één medewerker gemiddeld per uur kost. De berekening maak je bijvoorbeeld in een rekenblad, zoals Excel.
Samenvattend: Wanneer het gemiddelde kostprijsuurloon van een werknemer € 7,18 is, betekent dat, dat als je iemand een uur extra inzet, dit je als ondernemer gemiddeld € 7,18 zal kosten. Je kunt nu de opgaven 28 t/m 32 uit je Rekenwerkboek maken.
33
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Gewaardeerd loon Voor de ondernemer in een eenmanszaak staan geen loonkosten op de exploitatierekening. Daardoor geeft dit geen goed beeld van het economisch resultaat. Stel bijvoorbeeld dat zijn werk zou moeten worden overgenomen door een bedrijfsleider met € 25.000 salaris, dan zou de winst € 25.000 lager worden en zelfs in verlies kunnen omslaan. In feite is het natuurlijk zo dat dit bedrijf al verliesgevend was, maar kon worden voortgezet dankzij ‘gratis werk’. Dat is niet te danken aan de verdienkracht van het bedrijf, maar aan de ‘welwillendheid van de sponsor’. Om een goed beeld te krijgen van het echte economische resultaat, wordt de nettowinst verminderd met het gewaardeerde loon. Je kunt het gewaardeerd loon onder andere bepalen met een staffel. Hierbij gaat men uit van de brutowinst, dus de winst vóór aftrek van de exploitatiekosten.
Gewaardeerd loon met behulp van een staffel Als je werkt met een staffel, dan geldt dat het gewaardeerd loon van de ondernemer en/of gezinsleden altijd minimaal gelijk is aan het basisloon. Daarbij tel je een percentage op. De hoogte van het percentage hangt af van de brutowinst die het bedrijf gemaakt heeft. Kijk naar de volgende tabel voor een voorbeeld. Staffel voor gewaardeerd loon Brutowinst (in euro's)
Bereken het loon als volgt:
0 - 40.000
€ 22.000 (basisbedrag)
40.000 - 120.000
€ 22.000 + 14% van de brutowinst boven de € 40.000 en onder de € 120.000
120.000 - 250.000
€ 33.200 + 8% van de brutowinst boven de € 120.000 en onder de € 250.000
250.000 - 500.000
€ 43.600 + 6% van de brutowinst boven de € 250.000 en onder de € 500.000
500.000 - 1.000.000
€ 58.600 + 4% van de brutowinst boven de € 500.000 en onder de € 1.000.000
1.000.000-2.000.000
€ 78.600 + 2% van de brutowinst boven de € 1.000.000 en onder de € 2.000.000
meer dan 2.000.000
€ 98.600 + 1% van de brutowinst boven de € 2.000.000
Om het juiste gewaardeerd loon te bepalen moet je dus eerst kijken naar de brutowinst. Je stelt vast in welke regel je moet kijken. Vervolgens bepaal je met behulp van de berekening in die regel het exacte bedrag voor het berekend loon. Als de brutowinst minder dan € 40.000 bedraagt, is het berekend loon altijd gelijk aan € 22.000. We laten zien hoe de staffel werkt aan de hand van het volgende voorbeeld. Voorbeeld: Achmed Seddiki heeft twee zaken voor internetverbindingen en mobiele telefonie. Hij heeft een goed jaar achter de rug. De brutowinst bedroeg € 1.200.000. Het bedrijfsresultaat bedroeg € 65.000. Bereken het gewaardeerd loon van Achmed. Uitwerking: Om de vraag te beantwoorden kijken we in de staffel. De brutowinst van Achmed valt in de één na laatste regel: die van € 1.000.000 tot € 2.000.000. Bij een brutowinst van € 1.200.000 hoort een basisinkomen van € 78.600. Daarbij moet je optellen 2% van de brutowinst over het bedrag boven de € 1.000.000. Die 2% moet je dus apart berekenen.
34
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Het gaat hier om 2% over (brutowinst – ondergrens) = € 1.200.000 - € 1.000.000 = € 200.000. Het berekend loon van Achmed is dus: € 78.600 + 2 × € 200.000 = € 78.600 + € 4.000 = € 82.600 100 Je kunt nu de opgaven 33 t/m 36 uit je Rekenwerkboek maken.
Voorraadkosten Voorraadkosten zijn kosten die ontstaan door het aanhouden van voorraden. Er zijn drie soorten: ruimtekosten, rentekosten en risicokosten. Als je een winkel hebt, is voorraad een belangrijke kostenpost. De voorraad kan erg groot worden omdat je als winkelier streeft naar een breed assortiment. De klant wil immers kunnen kiezen voordat hij koopt. Ook wil je als winkelier altijd voldoende voorraad hebben liggen; het is jammer als je een bepaald product niet meer kunt leveren. Waarom een voorraad snel groot kan worden zie je in het volgende voorbeeld. Voorbeeld: Johnny Gilberto is eigenaar van de Incrowd Party Store. Hij richt zich op uitgaanspubliek en werkende jongeren. In zijn assortiment vind je feestelijke, modieuze uitgaanskleding en vrolijke, dure vrijetijdskleding. Johnny richt zich vooral op mannen. Als winkelier wil hij kleding hebben voor alle maten, van small tot extra large. Dat betekent dus een breed assortiment. Bovendien wil hij van de basisstukken, zoals broeken, meerdere stuks verkopen in één maat. Hij heeft daarom van de middenmaten altijd minstens 2 exemplaren. Hierdoor wordt de voorraad nog groter. Laatst heeft Johnny een voorraad overhemden met ruches ingekocht, maar die blijken toch niet goed aan te slaan. Daarom moet hij ze snel wegwerken; anders wordt de winkel te vol. Binnenkort gaat hij ze flink afprijzen. De voorraadkosten kun je opdelen in drie groepen: 1. ruimtekosten 2. risicokosten 3. rentekosten. Deze worden ook wel de drie R-en genoemd.
Een te grote voorraad kan voor hoge kosten zorgen.
35
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Ruimtekosten De voorraad legt beslag op de ruimte in de winkel of in het magazijn. Dat brengt kosten met zich mee, zoals afschrijvingskosten voor het gebouw, rentekosten voor het vermogen dat daarin is geïnvesteerd, voor onderhoudskosten enzovoorts. Het is van belang geen grotere voorraad te hebben dan nodig is. Want ook overbodige voorraad moeten worden gefinancierd en opgeslagen. Ze lokken zodoende allerlei andere verspillingen uit, onder andere ruimteverspilling’.
Risicokosten Risicokosten hebben te maken met het feit dat de voorraad onverkoopbaar kan worden. Zo kan een voorraad bijvoorbeeld uit de mode raken: dit jaar is oranje helemaal in, maar volgend jaar wil niemand er meer in gezien worden. Of de voorraad kan beschadigd raken, bijvoorbeeld als een stapel T-shirts door motten wordt aangevreten. Ook bestaat de kans dat je te veel voorraad hebt ingekocht, die je niet kunt verkopen. Ten slotte kan een artikel in de markt goedkoper worden, waardoor je het niet meer kunt verkopen.
Rentekosten De voorraad die in de winkel en in het magazijn ligt moet natuurlijk betaald worden. De winkelier kan daarvoor geld lenen of het geld uit Eigen Vermogen betalen. Dat betekent dat hij rente betaalt of rente misloopt. Dit noemen we rentekosten. Soms geeft de leverancier van voorraden een bepaalde tijd krediet aan de winkel. In dat geval berekent de leverancier een rentevergoeding of hij verwerkt deze rentekosten in de inkoopprijzen.
Flexibele voorraad Winkeliers maken steeds meer gebruik van op maat gesneden diensten. Ze eisen van hun leveranciers dat die snel voorraad kunnen bijvullen. Versartikelen, zoals melk, kunnen dagelijks besteld en geleverd worden. Maar ook in de elektronicabranche en de modewereld werken winkeliers het liefst samen met inkooporganisaties of tussenpersonen die hen flexibel voorraad kunnen aanleveren. Je kunt nu de opgaven 22 t/m 27 uit je Rekenwerkboek maken.
36
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Kosten van duurzame bedrijfsmiddelen Duurzame bedrijfsmiddelen Middelen die langer dan één jaar in de winkel aanwezig zijn. Kapitaalgoederen Kapitaalgoederen of vaste activa In een winkel vind je voorraden en presentatiemeubelen, bijvoorbeeld kledingrekken. De voorraden worden snel verkocht, maar de presentatiemeubelen blijven staan. Zo’n presentatiemeubel wordt een duurzaam bedrijfsmiddel genoemd. Duurzame bedrijfsmiddelen zijn alle middelen die langer dan één jaar in de winkel aanwezig zijn. Ook de winkel zelf is een duurzaam bedrijfsmiddel. Bij de duurzame bedrijfsmiddelen horen bijvoorbeeld:
het winkelpand; winkelmeubilair, zoals de kassa, presentatiemeubelen en stellingen; bedrijfsauto(’s).
Een andere benaming voor duurzame bedrijfsmiddelen is kapitaalgoederen. De kosten voor de aanschaf van duurzame bedrijfsmiddelen worden niet gemaakt voor één bepaald jaar, maar aan een aantal jaren toegerekend. Dit noemt men afschrijven. Een manier waarop het afschrijven gedaan kan worden is door het verschil tussen de aanschafprijs en de restwaarde te bepalen en te verdelen over de gebruiksjaren. Een bedrijfspand heeft een aanschafprijs van € 340.000. Naar verwachting is het pand 30 jaar bruikbaar. Daarna moet het worden verkocht. De vermoedelijk opbrengst is dan € 40.000. Jaarlijkse afschrijving = A − R = € 340.000 − € 40.000 = € 10.000 n 30 A = de aanschafprijs R = de restwaarde n = de economische levensduur. Naast afschrijvingskosten brengen duurzame bedrijfsmiddelen ook andere kosten met zich mee. Ze zullen niet alle ook aan de duurzame bedrijfsmiddelen toegerekend worden.
Het kan bij de afschrijvingskosten jaarlijks om grote bedragen gaan. De ondernemer moet zich realiseren dat de versleten bedrijfsmiddelen in de toekomst vervangen moeten worden. Het kan daarom verstandig zijn de afschrijvingsbedragen te reserveren voor deze toekomstige vervanging.
Wat hoort wel en wat niet bij deze kosten? Onder de kosten van bedrijfsmiddelen vallen: Afschrijvingskosten en complementaire kosten Afschrijven is het toerekenen van de aanschafkosten naar de jaren dat het bedrijfsmiddel gebruikt wordt. Je schrijft af bij middelen die duurder zijn dan € 1.000 en die langer dan één jaar gebruikt worden.
37
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Complementaire kosten zijn kosten die gemaakt moeten worden om een bedrijfsmiddel te kunnen gebruiken, zoals onderhoudskosten en bijvoorbeeld kosten voor brandstofgebruik. Rentekosten Rentekosten zijn de kosten die je maakt omdat je langdurig geld moet vastleggen in bedrijfsmiddelen. Dat hebben we al eerder behandeld.
Belastingen Een ondernemer heeft met diverse belastingen te maken. Dit zijn:
kostprijsverhogende belastingen niet kostprijsverhogende belastingen
Kostprijsverhogende belastingen Voorbeelden van kostprijsverhogende belastingen zijn onroerend zaakbelasting (OZB) voor het bedrijfspand, invoerrechten en accijnzen en motorrijtuigenbelasting voor bedrijfsauto’s. Deze belastingen worden in de kostprijs van de producten opgenomen of gaan rechtstreeks naar de verliesen winstrekening. Niet kostprijsverhogende belastingen Voorbeelden van niet kostprijsverhogende belastingen zijn: inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en belasting toegevoegde waarde (btw).
De omzetbelasting of btw Btw Belasting op Toegevoegde Waarde. Belasting die de gebruiker van een artikel betaalt over de waarde die vanaf de fabricage aan dat artikel wordt toegevoegd. Wordt ook omzetbelasting (OB) genoemd. Een ondernemer die goederen of bedrijfsmiddelen koopt, betaalt het factuurbedrag aan de leverancier inclusief btw. Deze btw krijgt hij weer terug van de fiscus. Als hij de goederen doorverkoopt,
moet hijzelf aan de afnemer btw in rekening brengen Deze moet hij aan de fiscus afdragen. De groothandelaar in elektronica Computer BV koopt 5 laptops en ontvangt de volgende nota: (Inkoop)nota 5 laptops
€ 2.000
Btw 21%
€ 420
Factuurbedrag
€ 2.420
Voorbeeld: Computer BV betaalt € 2.420 aan de leverancier. Computer BV krijgt van de fiscus € 420 terug. De inkoopprijs van de laptops is dus € 2.000. Enige tijd later worden de computers verkocht aan de detailhandelaar ‘Jansen Computers’. De verkoopnota ziet er als volgt uit:
38
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
(Verkoop)nota 5 laptops
€ 3.000
Btw 21%
€
Factuurbedrag
€ 3.630
630
Computer BV ontvangt € 3.630. De € 630 btw moet worden afgedragen aan de fiscus. De opbrengst is dus € 3.000 en de transactiewinst: € 3.000 - € 2.000 = € 1.000. Jansen Computers verkoopt de laptops aan een consument. De verkoopnota is als volgt: (Verkoop)nota 5 laptops
€ 5.000
Btw 21%
€ 1.050
Factuurbedrag
€ 6.050
Jansen Computers krijgt de € 630 (van de inkoop) terug. De € 1.050 btw wordt afgedragen aan de fiscus. De verkoopopbrengst is € 5.000, de transactiewinst € 5.000 - € 3.000 = €.2.000. De consument betaalt in totaal € 6.050 en krijgt geen btw terug van de fiscus. Uiteindelijk komt de btw over het totaalbedrag van € 5.000 dus voor rekening van de consument. Controle: 21% van € 5.000 = € 1.050. Onthoud: Voor ondernemingen wordt de btw zodanig verrekend, dat er geen kosten of opbrengsten ontstaan. Uiteindelijk ‘betaalt en draagt’ de consument alle btw-lasten.
De margeregeling Onder de margeregeling berekenen handelaars in gebruikte goederen de btw bij verkoop niet over de verkoopprijs, maar over de winstmarge.
Privégebruik Een ondernemer die goederen aan zijn bedrijf onttrekt voor privé, moet daarover btw afdragen. Hij is immers consument geworden. Stel dat hij een twee jaar oude computer overhevelt naar privé. De btw wordt dan berekend over de waarde op het moment van de onttrekking: de nieuwprijs min twee jaar afschrijving.
De btw-aangifte De verrekening met de fiscus gebeurt meestal per kwartaal. Jansen Computers geeft bijvoorbeeld aan: Verschuldigde btw over de omzet
€ 1.050
Te vorderen btw over de inkopen
€ 630 (voorbelasting)
Saldo af te dragen btw
€ 420
Deze € 420 zijn dus geen kosten. Het bedrag is (per saldo) van de afnemers ontvangen ten behoeve van de fiscus. Je kunt nu de opgaven 20 en 21 uit je Rekenwerkboek maken.
39
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Fiscale en niet fiscale kosten Niet- fiscale kosten Kosten die niet onder de bedrijfskosten vallen, zoals de inkomstenbelasting.
Hoe meer winst je maakt, hoe meer belasting je moet betalen. Als je hogere kosten maakt, heb je echter minder winst. Dus leiden hogere kosten ook tot minder belastingen. Toch mag je voor de Belastingdienst niet alle bedrijfskosten die je maakt ook als kosten voor je bedrijf meerekenen. Sommige kosten mag je helemaal niet meerekenen, zoals kosten voor bekeuringen. Men zegt dan: de kosten zijn niet-aftrekbaar voor de belastingen. Andere kosten mag je maar gedeeltelijk meerekenen, bijvoorbeeld relatiegeschenken, het geven van een receptie of het bijwonen van een congres. Kosten die je gedeeltelijk mag meerekenen heten beperkt aftrekbare fiscale kosten . Kosten die niet mogen worden meegenomen noem je de niet- fiscale kosten . De belasting over de winst (vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting) mag je helemaal niet als kosten voor het bedrijf zien. Dat is logisch, omdat de winst is wat er overblijft nadat je van de omzet alle kosten hebt afgetrokken.
Belastingen die te maken hebben met het bedrijf Winstbelasting Belasting die wordt geheven over de belastbare winst van een onderneming. Om een winkel te houden, zul je je ergens moeten vestigen. Je moet je producten immers laten zien. Zelfs een internetwinkel heeft opslagruimte nodig. Met het gebruik van de ruimte hangen altijd belastingen samen. Zo betaal je onroerendezaakbelasting (OZB) aan de gemeente als je het pand in eigendom hebt. Huurders betalen ook een deel. Voor andere gemeentelijke belastingen maakt het niet uit of je koopt of huurt. Bij het invoeren of uitvoeren van goederen gelden speciale regels. Ook hierover kun je meer informatie vinden op de website van de Belastingdienst. Daarnaast zul je als ondernemer rekening moeten houden met motorrijtuigenbelasting. De belastingen die je betaalt voor het exploiteren van een bedrijf, mag je aftrekken van de bedrijfskosten. Je rekent ze tot de exploitatiekosten. We vatten nog even samen welke belastingen je wel en niet mag zien als kosten.
Geen kosten voor de onderneming: btw, loonheffing, inkomstenbelasting, winstbelasting en
niet-aftrekbare fiscale kosten.
Wel kosten voor de onderneming: invoerrechten, accijnzen, houderschapsbelasting bedrijfsauto, onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing en andere gemeentelijke lasten. Gedeeltelijk kosten voor de onderneming: beperkt aftrekbare fiscale kosten. Voorbeelden hiervan zijn seminars, congressen, symposia, studiebijeenkomsten en reiskosten daarvoor. Soms zijn deze kosten voor een beperkt bedrag, bijvoorbeeld € 1500, aftrekbaar.
40
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Wat is afschrijven? Duurzame productiemiddelen leveren hun diensten meerdere jaren voordat ze buiten gebruik worden gesteld. De jaarlijkse waardeverminderingen komen als afschrijvingskosten op de exploitatierekening. Daarvoor wordt het verschil tussen de aanschafprijs en de eventuele restwaarde toegerekend aan de gebruiksjaren. Hierna worden enkele manieren besproken om deze jaarlijkse afschrijvingskosten te bepalen.
Omvang van de afschrijving De afschrijving moet zo groot zijn dat je na een aantal jaar genoeg hebt berekend om het versleten en verouderde bedrijfsmiddel door een nieuw te vervangen. Afschrijvingen zorgen ervoor dat de aanschafkosten van een investering worden verdeeld over de gebruiksjaren. Als men niet zou afschrijven, dan zouden in het jaar van aanschaf de kosten heel hoog zijn en de opeenvolgende jaren weer laag. Door afschrijvingen worden de kosten geleidelijk gespreid over de jaren. Een afschrijving is een bedrag dat:
de waardevermindering van bedrijfsmiddelen in de loop van de tijd weergeeft; de aanschafkosten van een investering verdeelt over de gebruiksjaren; gebruikt wordt om verouderde bedrijfsmiddelen te vervangen.
Op alle bedrijfsmiddelen wordt afgeschreven, met uitzondering van gronden of terreinen; deze behouden hun waarde.
Levensduur van bedrijfsmiddelen Bij afschrijven verdeel je de kosten van het duurzame bedrijfsmiddel dus over een aantal jaren. Maar hoeveel jaren moet je hiervoor rekenen? Om dit aantal op de juiste manier te bepalen, moet je weten wat men verstaat onder de technische en de economische levensduur. Dit zijn verschillende manieren om vast te stellen, hoe lang een bedrijfsmiddel meegaat. Technische levensduur Technische levensduur De periode dat een duurzaam bedrijfsmiddel kan functioneren. Economische levensduur De periode dat een duurzame productie middel kan functioneren tegen de laagst mogelijke kosten per eenheid product. Onder de technische levensduur verstaan we de periode dat een bedrijfsmiddel in staat is dienst te doen. Als het bedrijfsmiddel niet meer kan functioneren, geen prestaties meer kan leveren omdat het versleten is, is de technische levensduur voorbij. Economische levensduur De economische levensduur is de periode waarin het bedrijfsmiddel functioneert tegen de laagst mogelijke kosten per eenheid product. Neem bijvoorbeeld de bedrijfsauto. In de eerste jaren zul je nauwelijks kosten voor het onderhoud hebben. Maar als de auto veel gebruikt wordt, zal er steeds meer kapot gaan. Op den duur maak je zulke hoge kosten voor reparaties, zoals een nieuwe motor, dat het voordeliger is om een nieuwe auto aan te schaffen.
41
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Het kan zijn dat het winkelinventaris nog prima functioneert, maar niet meer binnen het tijdsbeeld past: het is ouderwets. Ook dan is de economische levensduur verstreken. Zo zal een winkel die steeds de laatste trends volgt, hoge afschrijvingskosten hebben. Door technische veranderingen, het wijzigende tijdsbeeld en de van automatisering, veranderen bedrijfsmiddelen. Bijvoorbeeld bestelauto’s worden steeds zuiniger, met een mobiele telefoon kun je tegenwoordig ook foto’s maken, vliegvakanties kun je boeken per internet enzovoort. Als er hierdoor een bedrijfsmiddel op de markt komt waarmee beter of voordeliger - dus economischer - kan worden geproduceerd, moet het bedrijfsmiddel worden vervangen. Denk aan computers. Een computer die zeven jaar oud is, kan technisch nog perfect zijn. Je kunt hem echter in de praktijk niet meer gebruiken: de modem is te langzaam, de geheugenruimte te klein en nieuwe software kan er niet op worden geïnstalleerd. De economische levensduur van dat bedrijfsmiddel is dan voorbij.
Afschrijvingstermijn Het aantal jaren waarover men afschrijft. Het aantal jaren waarover je de kosten uitsmeert, noemt men de afschrijvingstermijn. De afschrijvingstermijn is altijd gelijk aan de economische levensduur van het duurzame bedrijfsmiddel. Herwaarderen De ondernemer is vrij in de keuze van het afschrijvingssysteem, mits deze in overeenstemming is met goed koopmansgebruik. Extra afschrijven is mogelijk als een bedrijfsmiddel ernstige waardevermindering ondergaat door bijvoorbeeld een ramp als brand of overstroming. Stel op het bedrijfspand wordt jaarlijks € 2.000 afgeschreven en is volgens de balans € 360.000 waard. Een taxateur stelt de waarde van het pand echter vast op € 340.000. Dan kan de ondernemer in dat jaar € 20.000 versneld afschrijven. De volgende afschrijftermijnen worden dan op de taxatiewaarde afgestemd. De belastingdienst De belastingdienst staat niet toe dat er wordt afgeschreven op basis van de vervangingswaarde van een productiemiddel. Bij de manier waarop je gaat afschrijven in je bedrijf speelt de acceptatie daarvan door de Belastingdienst een grote rol. De Belastingdienst hanteert dan ook bepaalde normen over bijvoorbeeld de afschrijvingstermijnen en de afschrijvingsmethode. Officiële richtlijnen zijn er niet. De duurzaamheid van de bedrijfsmiddelen is meestal het uitgangspunt van de Belastingdienst. Zo gaan zij ervan uit, dat magazijnstellingen langer meegaan dan winkelstellingen. Dit vanwege het tijdsbeeld en dat je in de winkel sneller iets zult willen vervangen dan in het magazijn. Als ondernemer kies je dus zelf de afschrijfmethode en termijn die algemeen aanvaardbaar lijkt. Of deze geaccepteerd wordt, overleg je met de Belastingdienst na het doen van je eerste aangifte. Algemeen aanvaardbare tijdsduur van afschrijving
Winkelinventaris: 5 jaar Magazijninventaris: 10 jaar Overige inventaris (kantoor, kantine): 5 jaar Vloerbedekking tapijt: 5 jaar Vloerbedekking tegels: 10 jaar Verbouwingen: 10 jaar Verbouwingen gebaseerd op trends: 2 tot 5 jaar Apparatuur zoals kassa, gereedschap: 5 jaar Elektronische apparatuur, bijv. computers: 2 jaar Auto: 8 jaar
42
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Het afschrijvingsbedrag Stel dat je tien nieuwe kledingrekken koopt voor je winkel. Je verwacht dat je deze rekken vier jaar kunt gebruiken. De aanschafwaarde bedraagt € 2.000. Hoe moet je als ondernemer dan het bedrag bepalen waarover je afschrijft? Het lijkt logisch om uit te gaan van de aanschafwaarde. Toch is dit niet altijd het bedrag waarover je mag afschrijven. Om te bepalen hoeveel je zult afschrijven, moet je ook rekening houden met de volgende zaken:
De restwaarde. Kledingrekken zijn waarschijnlijk nog wel iets waard na vier jaar. Je kunt ze tweedehands verkopen. Het bedrag dat je er dan voor krijgt, noemt men de restwaarde. De vervangingswaarde. Bedrijfseconomisch kan de afschrijving ook gebaseerd worden op het bedrag dat men zou moeten betalen om het duurzaam productiemiddel te vervangen en niet op de aanschafprijs uit het verleden. De fiscus staat dat echter niet toe. (zie ook het gedeelte over bedrijf en fiscus hierna) Daarnaast heb je als ondernemer ook te maken met de Belastingdienst. Soms hanteert de Belastingdienst bepaalde regels voor het afschrijven van bedrijfsmiddelen. Dit is bijvoorbeeld zo in het geval van computers. Deze regels kunnen per situatie verschillen en in de tijd veranderen.
Kledingrekken hebben na gebruik nog restwaarde.
Restwaarde De vermoedelijke opbrengstwaarde van het duurzame bedrijfsmiddel aan het einde van de economische levensduur. Soms moet men rekening houden met een restwaarde. Dit houdt in dat een bedrijfsmiddel aan
het einde van zijn levensduur nog waarde heeft. Je kunt denken aan de verkoopopbrengst van het bedrijfsmiddel na gebruik, of het bedrag dat je terugkrijgt bij het inruilen voor een nieuw bedrijfsmiddel. De definitie van restwaarde is: de vermoedelijke opbrengstwaarde van het duurzame bedrijfsmiddel aan het einde van de economische levensduur. In hoeverre de restwaarde overeenstemt met de werkelijkheid kan pas achteraf (misschien tussentijds) worden gezegd. De restwaarde mag niet worden afgeschreven. Als je voor € 2.000 kledingrekken hebt gekocht die je na vier jaar voor € 400 aan iemand verkoopt, moet je rekening houden met de restwaarde. Je mag dan afschrijven over de aanschafwaarde minus de restwaarde: € 2.000 - € 400 = € 1.600.
43
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Vervangingswaarde De prijs die het kost om een duurzaam bedrijfsmiddel te vervangen door één van vergelijkbare kwaliteit. De vervangingswaarde van duurzame bedrijfsmiddelen kan in de tijd veranderen. Stel dat je
in het jaar 2010 voor € 2.000 kledingrekken koopt. Kun je dan diezelfde kledingrekken weer voor dat bedrag kopen in het jaar 2014? Vaak zullen dezelfde kledingrekken niet meer te krijgen zijn, omdat ze niet meer modern worden gevonden. Waarschijnlijk zijn er weer nieuwe varianten op de markt gekomen. Meestal zijn die nieuwe varianten duurder. Als duidelijk is dat je in 2014 aangewezen zult zijn op een duurdere variant, dan mag je hier in de afschrijving rekening mee houden. In 2013 komt de nieuwe catalogus uit voor de kledingrekken. De nieuwste variant kost per kledingrek € 220. Tien rekken kosten dus € 2.200. Je mag dan afschrijven over de vervangingswaarde minus de restwaarde: € 2.200 - € 400 = € 1.800. Om dit correct in de boeken op te nemen, zul je in de boeken een inhaalafschrijving moeten opnemen.
Vervangingswaarde en fiscus Stel dat een ondernemer een bedrijfsauto heeft aangeschaft voor € 40.000. Deze moet in acht jaar geheel worden afgeschreven. Dat betekent dat er jaarlijks € 5000 wordt afgeschreven. Als deze bedragen worden gereserveerd, is er na acht jaar weer precies € 40.000, zodat de auto kan worden vervangen. Stel nu dat na vier jaar blijkt dat een vervangende auto niet € 40.000 kost, maar € 45.000, dan is er € 5000 te weinig. Sommige bedrijfseconomen zijn daarom van mening dat het jaarlijkse afschrijvingsbedrag moet worden afgestemd op de vervangingswaarde en niet op de aanschafprijs. De fiscus staat dat echter niet toe.
Boekwaarde De waarde van bedrijfsmiddelen (vaste activa), bestaande uit de aanschafwaarde min de afschrijvingen, op de balans. In de boekhouding van de onderneming wordt de boekwaarde van duurzame productiemiddelen bijgehouden. De boekwaarde wordt gevonden door de aanschafprijs te verminderen met de
afschrijvingen die inmiddels hebben plaatsgevonden. De grafiek hierna brengt dit in beeld.
De boekwaarde van duurzame bedrijfsmiddelen neemt elk jaar af.
44
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Hoogte van de jaarlijkse afschrijving Een ondernemer kan vier verschillende methoden gebruiken om afschrijvingen te berekenen: 1. 2. 3. 4.
Afschrijven met een vast percentage/bedrag van de aanschafwaarde. Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde. Afschrijven met een wisselend percentage per jaar. Afschrijven volgens het acceleratiesysteem.
Vast percentage Afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs Een bedrijfsauto wordt gekocht voor € 24.000. De economische levensduur is 5 jaar en de restwaarde € 3.600. Het jaarlijkse afschrijvingspercentage wordt in drie stappen berekend. Stap 1: berekening van de afschrijving over de economische levensduur: Aanschafprijs
€ 24.000
Restwaarde
€ 3.600
Afschrijven over de economische levensduur
€ 20.400
Stap 2: berekening van het jaarlijkse afschrijvingsbedrag Jaarlijks afschrijvingsbedrag = € 20.400 5
= € 4.080
Stap 3: berekening van het jaarlijkse afschrijvingspercentage Percentage jaarlijkse afschrijving = 100 % × 4.080 24000
= 17 %
Controleberekening: 17% van € 24.000 = € 4.080. Formule Voor het berekenen van het jaarlijkse afschrijvingsbedrag wordt de volgende formule gebruikt: Afschrijving = A − R = 24000 − 3600 = 4.080 n 5 A = aankoopprijs R = restwaarde n = economische levensduur Tip: De economische levensduur geeft aan hoeveel jaar het productiemiddel moet worden gebruikt, om tegen de laagste kosten te kunnen werken.
45
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
We kunnen nu het volgende overzicht opstellen. Begin van jaar
Boekwaarde aan het begin van Afschrijving 17% van de het jaar aanschafprijs
Boekwaarde aan het eind van het jaar
1
24000
4080
19920
2
19920
4080
15840
3
15840
4080
11760
4
11760
4080
7680
5
7680
4080
3600 (restwaarde)
Afschrijvingsoverzicht
Afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs De keuze voor dit afschrijvingssysteem ligt voor de hand als de waarde van het duurzaam productiemiddel, naar verwachting, gelijkmatig daalt. Als dat niet zo is, kan men beter voor één van de volgende methoden kiezen. Voordelen van het afschrijven met een vast percentage Men schrijft af met een vast percentage van de aanschafwaarde minus restwaarde (over de jaren) om verschillende redenen. Veelvoorkomende redenen zijn:
Het is eenvoudig te berekenen. Het duurzame bedrijfsmiddel neemt niet snel in waarde af. Dit is bijvoorbeeld het geval bij presentatiemeubels.
Nadelen van het afschrijven met een vast percentage Soms wil men rekening houden met de kosten voor onderhoud en reparatie. Dit zijn de zogeheten complementaire kosten. Als de kosten in de tijd ongeveer gelijk blijven, is de methode afschrijven met een vast percentage geschikt. Als de kosten sterk wisselen over de jaren, gebruikt men vaak andere methoden.
Vast percentage boekwaarde Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde Een duurzaam productiemiddel heeft een aanschafprijs van € 16.000 en een restwaarde van € 1.000. De economische levensduur is 4 jaar. Het jaarlijkse afschrijvingspercentage is 50%. Het afschrijvingsoverzicht ziet er nu als volgt uit: Begin van jaar
Boekwaarde aan het begin van het jaar
Afschrijving 50% van de boekwaarde
Boekwaarde aan het eind van het jaar
1
16000
8000
8000
2
8000
4000
4000
3
4000
2000
2000
4
2000
1000
1000 (restwaarde)
Afschrijvingsoverzicht
46
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Toelichting bij het overzicht De afschrijvingsbedragen worden gevonden door 50% te nemen van de boekwaarde aan het begin van elke jaar. Soms wil men voor afschrijvingskosten en bijkomende kosten één totaalbedrag per jaar bepalen. De bijkomende kosten kunnen in de loop van de tijd flink stijgen. Als men toch jaarlijks gelijke totale kosten wil hebben, dan kan men voor afnemende afschrijvingen kiezen.
Restwaarde Bij deze methode van afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde blijft er vanzelf een restwaarde over. In de volgende tabel staan, naast de afschrijvingsbedragen, ook de percentages. Het percentage geeft aan hoeveel procent van de aanschafwaarde je in elk jaar afschrijft. Bij een afschrijfpercentage van 20% schrijf je het eerste jaar dus 20% af van de aanschafwaarde. De restwaarde is dus 80%. In het tweede jaar schrijf je weer 20% af van de restwaarde. Dat is dus 20% van 80% = 16%. De restwaarde is dan 64%. Het derde jaar schrijf je dan weer 20% van die restwaarde. Dat is dus 20% van 64% =12,8%. De restwaarde is nu 51,2%. Enzovoort. Controleer dat die percentages heel logisch zijn. Jaar
Boekwaarde Boekwaarde in % van Afschrijvingsbedrag Afschrijvingsbedrag in % de aanschafwaarde van de aanschafprijs
1
€ 14.000,00
100,00%
€ 2.800,00
20,00%
2
€ 11.200,00
80,00%
€ 2.240,00
16,00%
3
€ 8.960,00
64,00%
€ 1.792,00
12,80%
4
€ 7.168,00
51,20%
€ 1.433,60
10,24%
5
€ 5.734,40
40,96%
€ 1.146,88
8,19%
6
€ 4.587,52
32,77%
€ 917,50
6,55%
7
€ 3.670,02
26,21%
€ 734,00
5,24%
8
€ 2.936,02
20,97%
€ 587,20
4,19%
9
€ 2.348,82
16,78%
€ 469,76
3,36%
10
€ 1.879,06
13,42%
€ 375,81
2,68%
De boekwaarde na 10 jaren van afschrijving is € 1.503,25. Afschrijvingsbedragen en boekwaarde in euro's en in procenten
47
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Complementaire kosten Kosten die men maakt om een bedrijfsmiddel te laten functioneren (bijvoorbeeld kosten voor energie en onderhoud). Vaak zijn aan het gebruik van een duurzaam productiemiddel kosten verbonden. Denk daarbij aan het gebruik van een auto. Je moet niet alleen de auto betalen, maar ook de benzine, de grote en kleine beurt. Na een bepaald aantal kilometers is de auto toe aan nieuwe banden en na verloop van jaren moet hij ook verplicht jaarlijks APK-gekeurd worden. Kortom, er zijn kosten verbonden aan het gebruik van de auto en deze worden elk jaar hoger. Deze kosten voor het gebruik van een duurzaam bedrijfsmiddel noemt men complementaire kosten.
Hoe ouder duurzame bedrijfsmiddelen zijn, hoe hoger de complementaire kosten worden.
De complementaire kosten zijn van belang om het juiste afschrijvingssysteem te kiezen. Als de complementaire kosten vrijwel gelijk blijven over de jaren, dan zal men sneller voor het systeem ‘met een vast percentage van aanschafwaarde minus restwaarde’ kiezen. Als de complementaire kosten steeds hoger worden, dan kiest men vaak voor het systeem ‘afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde’. Wanneer er dan nog geen kosten te verwachten zijn, is het afschrijvingsbedrag hoog. Komen na verloop van jaren de complementaire kosten, dan zijn de afschrijvingskosten laag. Zo houden deze twee kosten elkaar in evenwicht. Bij toenemende complementaire kosten zijn ook de twee andere systemen van afschrijven, namelijk die van afschrijven met een wisselend percentage per jaar en die van afschrijven volgens het acceleratiesysteem, goed toe te passen.
48
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Overige methoden Acceleratiesysteem Bij het acceleratiesysteem schrijft men elk jaar af met een bepaald percentage van de aanschafwaarde. Afschrijven Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde houdt in dat het afschrijvingsbedrag gelijk is aan een vast percentage van de boekwaarde in het vorige jaar. Incidentele kosten Kosten die af en toe voorkomen. Er worden nog twee andere afschrijvingsmethoden gebruikt: 1. afschrijven volgens het acceleratiesysteem; 2. afschrijven met een wisselend percentage per jaar. Bij het acceleratiesysteem begin je met hoge afschrijvingspercentages die dalen gedurende de levensduur van het duurzame bedrijfsmiddel. Dit systeem wordt - net zoals het afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde - vooral gebruikt als de complementaire kosten in de tijd sterk toenemen. Of als de waarde van het aangeschafte bedrijfsmiddel in de eerste jaren na aanschaf snel daalt. Bij de methode ‘afschrijven met een wisselend percentage per jaar’ is het mogelijk om rekening te houden met incidentele kosten. Dat is bijvoorbeeld het geval als je een koelruimte hebt die elke vier jaar onderhouden moet worden. In elk vierde jaar van het gebruik zijn de complementaire kosten erg hoog. Het is dan prettig als je in dat jaar alleen een laag bedrag hoeft af te schrijven. Afschrijvingsbedragen en boekwaarde in euro's en in procenten Jaar
Boekwaarde
Boekwaarde in % van de aanschafwaarde
Afschrijvingsbedrag
Afschrijvingsbedrag in % van de aanschafprijs
Aantal jaren
1
€ 6.000,00
100,00%
€ 1.714,29
28,57%
6
2
€ 4.285,71
71,43%
€ 1.428,57
23,81%
5
3
€ 2.857,14
47,62%
€ 1.142,86
19,05%
4
4
€ 1.714,29
28,57%
€ 857,14
14,29%
3
5
€ 857,14
14,29%
€ 571,43
9,52%
2
6
€ 285,71
4,76%
€ 285,71
4,76%
1
Som van aantal jaren
21
De boekwaarde na 6 jaren van afschrijving is € 0.
Acceleratiesysteem
49
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Bij het acceleratiesysteem schrijft men elk jaar af met een percentage van de aanschafwaarde minus restwaarde. In de eerste jaren is dat percentage hoog, daarna daalt het met vaste stappen. Om de percentages per jaar te bepalen gebruikt men de som van de jaren van de verwachte economische levensduur. Als deze levensduur bijvoorbeeld vijf jaar is, dan is de som: 5 + 4 + 3 + 2 + 1 = 15. Het eerste jaar schrijft men 5/15 = 33,33% van de waarde af. In het tweede jaar 4/15 = 26,67%, in het derde jaar 3/15 = 20,00%, in het vierde jaar 2/15 = 13,33% en in het laatste jaar 1/15 = 6,67% af. Bij bakkerij Kloosterman schafte men een modern koelmeubel aan. In het meubel kunnen gebakjes gekoeld worden bewaard. Ze worden getoond op draaiende plateaus. Dat ziet er heel aantrekkelijk uit. Het is erg moeilijk om zulke meubels te verkopen als ze eenmaal gebruikt zijn. Koelmeubelen van dit type kun je tweedehands niet meer goed verkopen; ze dalen daarom snel in waarde. Na de eerste jaren gaan ze regelmatig kapot. Daarom kiest men ervoor om volgens het acceleratiesysteem af te schrijven. De economische levensduur is zes jaar. Som van de jaren verwachte economische levensduur De aanschafwaarde van het meubel bij Kloosterman is € 6.000. De restwaarde is nul. Men verwacht een economische levensduur van zes jaar. De afschrijving verloopt nu als volgt. Eerst bepaalt men de som van zes jaar: 6 + 5 + 4 + 3 + 2 + 1 = 21. Hieruit berekent men de percentages waarmee men afschrijft in elk boekjaar. Dit is in het eerste jaar 6/21 = 28,57%, in het tweede jaar 5/21 = 23,81%, in het derde jaar 4/21 = 19,05%, in het vierde jaar 3/21 = 14,29%, in het vijfde jaar 2/21 = 9,52% en in het zesde jaar 1/21 = 4,76%. Boekwaarde in een bepaald jaar Als de percentages waarmee je afschrijft zijn bepaald, kun je de boekwaarde aan het einde van ieder jaar bepalen. Bijvoorbeeld de boekwaarde in jaar 2 bereken je uit de boekwaarde van jaar 1 minus de afschrijving van jaar 1. In dit geval dus € 6.000: € 28,57% x € 6.000 = € 4.285,80. De boekwaarde aan het einde van jaar 3 bereken je uit de boekwaarde van jaar 2 minus de afschrijving van jaar 2 enzovoort. In de volgende tabel zijn de uitkomsten berekend. Voor- en nadelen van het acceleratiesysteem Het grootste voordeel van het acceleratiesysteem is dat je er verfijnde berekeningen mee kunt maken. Het systeem is geschikt voor bedrijfsmiddelen die snel in waarde dalen, of waarbij de complementaire kosten snel hoog worden. Het nadeel is dat het vrij veel werk is om de berekeningen te maken.
Afschrijven met wisselende percentages Afschrijven met wisselende percentages doet men vooral als de complementaire kosten sterk wisselen. De percentages waarmee men afschrijft kunnen precies op maat worden vastgesteld. Bij het afschrijven met wisselende percentages van de aanschafwaarde in het eerste jaar kan men per jaar een geschikt percentage invullen voor de hoogte van de afschrijving. In het volgende voorbeeld wordt afgeschreven met een wisselend percentage. Een slagerij heeft een grote koelinstallatie die elke vier jaar grondig wordt opgeknapt. Na acht jaar moet de installatie worden vervangen. De aanschafwaarde van de installatie bedraagt € 200.000. De restwaarde is nul. Men besluit als volgt af te schrijven. In jaar 1 tot en met jaar 3 en jaar 5 tot en met 7 schrijft men steeds 16% af. In jaar 4 en jaar 8 schrijft men 2% van de waarde af.
50
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
In de volgende tabel zie je wat er elk jaar wordt afgeschreven en hoe de boekwaarde van de koelcel daalt. Jaar
Boekwaarde
Boekwaarde in % van de aanschafwaarde
Afschrijvingsbedrag
Afschrijvingsbedrag in % van de boekwaarde
1
€ 200.000
100%
€ 32.000
16%
2
€ 168.000
84%
€ 32.000
16%
3
€ 136.000
68%
€ 32.000
16%
4
€ 104.000
52%
€ 4.000
2%
5
€ 100.000
50%
€ 32.000
16%
6
€ 68.000
34%
€ 32.000
16%
7
€ 36.000
18%
€ 32.000
16%
8
€ 4.000
2%
€ 4.000
2%
De boekwaarde na 8 jaren van afschrijving is € 0. Afschrijvingsbedragen en boekwaarde bij een systeem van afschrijven met wisselende percentages
Afschrijven met wisselende percentages is vooral handig als de complementaire kosten sterk wisselen. De percentages kunnen precies op maat worden vastgesteld. Een nadeel van deze methode is dat men de belastinginspecteur van de juistheid van deze methode moet overtuigen. En ook deze methode is vrij bewerkelijk. Je kunt nu de opgaven 37 t/m 50 uit je Rekenwerkboek maken.
51
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Rekenen met detailhandelskengetallen Omzet per m2 WVO Winkelvloeroppervlakte Het vloeroppervlak van de winkel dat voor klanten zichtbaar en toegankelijk is. Vloerproductiviteit De omzet per m2 winkelvloeroppervlakte. 2
Een kengetal dat in de detailhandel veel wordt gebruikt is de omzet per m winkelvloeroppervlakte. De winkelvloeroppervlakte (deze wordt afgekort als WVO) is het vloeroppervlak van de winkel dat voor klanten zichtbaar en toegankelijk is. Een ruimte die niet bij de WVO hoort, is de magazijnruimte. De omzet per m2 WVO wordt ook wel vloerproductiviteit genoemd. 2
De omzet per m winkelvloeroppervlakte wordt als volgt berekend: 2
Omzet per m WVO = jaaromzet (exclusief btw) aantal m 2 WVO Op basis van de eigen omzet per m 2 WVO en een vergelijking met het branchegemiddelde kan een winkelier een oordeel geven over de benutting van zijn WVO. Ook kan hij berekenen hoeveel extra omzet een eventuele uitbreiding van zijn winkel op zou moeten leveren.
Voorbeeld 1: Bereken de omzet per vloeroppervlakte De gemiddelde winkelvloeroppervlakte van een computershop is 212 m 2. De gemiddelde jaaromzet van een computershop is volgens het HBD in een jaar € 463.551 (inclusief 21% btw). Hoeveel bedraagt de omzet per m 2 winkelvloeroppervlakte? Voordat we de omzet per m 2 winkelvloeroppervlakte kunnen uitrekenen, dienen we eerst de jaaromzet voor computershops om te rekenen naar een jaaromzet exclusief btw: Jaaromzet exclusief btw = € 463.551 × 100 = € 383.100 121 Op basis van de jaaromzet exclusief btw en het aantal m 2 WVO kunnen we nu de omzet per m 2 WVO berekenen: Omzet per m2 WVO = jaaromzet (exclusief btw) = € 383.100 = € 1.807,08 2 2 aantal m WVO 212 m Dit komt redelijk goed overeen met de omzet per m 2 WVO zoals het door het HBD voor dit jaar is berekend, een bedrag van € 1.810.
52
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Voorbeeld 2: bereken de omzet per vloeroppervlakte bij winkeluitbreiding Uit branchegegevens van het HBD blijkt dat de gemiddelde omzet per m 2 winkelvloeroppervlakte voor een boekhandel in bepaald jaar € 4.900 bedraagt. Hoeveel omzet inclusief btw kan er behaald worden met een boekhandel die uitbreidt van een winkelvloeroppervlakte van 200 m 2 naar een winkelvloeroppervlakte van 250 m2 (voor de betreffende boekhandel geldt uitsluitend het lage btw-tarief). 2
De omzet inclusief btw die met een boekhandel met een grootte van 250 m behaald kan worden, wordt als volgt berekend: Aantal m 2 × omzet × 106 = 250 × € 4.900 × 106 = € 1.298.500 100 100
Omzet per fte Fte Fulltime equivalent. Het aantal medewerkers uitgedrukt in fulltimers. Arbeidsproductiviteit Omzet per fte. Een oordeel over het efficiënt inzetten van personeel door een winkelier kan gegeven worden op basis van het kengetal omzet per fte. Een andere benaming voor dit kengetal is arbeidsproductiviteit. Het aantal fte’s in een winkel geeft aan hoeveel mensen uitgedrukt in fulltimers bij een winkel werken. Is het aantal fte’s bijvoorbeeld 6,8, dan betekent dat dat er in aantallen medewerkers 6,8 fulltime medewerkers bij de winkel werken. Dat wil niet zeggen dat het aantal daadwerkelijk overeenkomt met het aantal mensen dat in de winkel werkt. Omdat een deel van de uren met parttime medewerkers ingevuld kan worden, zullen er meer in de winkel kunnen werken. Bij het bepalen van het aantal fte’s gaat het om de uren die medewerkers op de loonlijst staan. Wanneer een ondernemer en/of zijn gezinsleden wél werkzaam zijn in de winkel maar niet op de loonlijst staan, dan tellen ze niet mee in het aantal fte’s. Ook uitzendkrachten mogen niet meegeteld worden. Dit betekent dat het vergelijken van verschillende winkels wordt bemoeilijkt. De omzet per fte wordt als volgt berekend: Omzet per fte = jaaromzet (exclusief btw) aantal fte ' s Op basis van het vergelijken van de eigen omzet per fte met de omzet per fte in de branche, kan een winkelier beoordelen of zijn personeelsbeleid efficiënt is geweest.
53
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Voorbeeld 1: bereken de omzet per fte De jaaromzet inclusief btw van Kinderkledingwinkel Het Hummeltje bedraagt € 649.770. Voor Het Hummeltje geldt uitsluitend het hoge btw-tarief. Het aantal fte’s bij Het Hummeltje bedraagt 3,9. Hoeveel bedraagt de omzet per fte? De jaaromzet van Het Hummeltje is inclusief btw, de omzet zal dus eerst gecorrigeerd moeten worden voor de btw: Jaaromzet exclusief btw = € 649.770 × 100 = € 537.000 121 Vervolgens kan de omzet exclusief btw gedeeld worden door het aantal fte’s van Het Hummeltje: Omzet per fte = jaaromzet (exclusief btw) = € 537.000 = € 137.692,31 aantal fte ' s 3,9
Voorbeeld 2: bereken het aantal fte en de omzet per fte Speelgoedwinkel Speelkwartier haalt een jaaromzet van € 938.960 inclusief btw. Speelkwartier heeft uitsluitend te maken met het hoge btw-tarief. Bij Speelkwartier zijn 2 fulltimers en 2 parttimers werkzaam. De ene parttimer werkt 20 uur per week, de andere parttimer werkt 18 uur per week. De fulltimers werken allebei 36 uur per week. Hoeveel bedraagt de omzet per fte? Om de omzet per fte te kunnen berekenen, moeten we eerst de jaaromzet exclusief btw berekenen en het totale aantal fte’s vaststellen: Jaaromzet exclusief btw = € 938.960 × 100 = € 776.000 121 Aantals fte ' s = 2 + 18 + 20 = 3,06 36 36 Op basis van deze gegevens kunnen we vervolgens de omzet per fte berekenen: Omzet per fte = jaaromzet (exclusief btw) = € 776.000 = € 253.594,77 aantal fte 's 3,06 Een bedrag dat vergelijkbaar is met de omzet per fte in de branche in dat jaar, een omzet van € 252.000 (bron: HBD).
54
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Voorbeeld 3: bereken het aantal benodigde fte voor het behalen van de jaaromzet De gemiddelde drogist in Nederland haalt volgens het HBD in een jaar een jaaromzet inclusief 21% btw van € 1.165.230. De omzet per fte in de drogisterijbranche bedraagt volgens het HBD in dat jaar € 219.000. Hoeveel fte’s (op één decimaal nauwkeurig) heeft een gemiddelde drogist nodig om de gemiddelde jaaromzet in de branche te kunnen halen? Om het aantal fte’s te kunnen bepalen, zal eerst de omzet exclusief btw berekend moeten worden: Jaaromzet exclusief btw = € 1.165.230 x 100 = € 963.000 121 Het aantal fte’s dat nodig is om de gemiddelde omzet in de drogisterijbranche te kunnen behalen, kan nu als volgt worden berekend: Aantal fte’s =
jaaromzet (exclusief btw) = € 963.000 = 4,4 omzet per fte in de branche € 219.000
55
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Opbrengst per gewerkt uur De opbrengst voor ieder uur dat een medewerker wordt ingezet. Het kengetal opbrengst per gewerkt uur is een verdere verfijning van het kengetal opbrengst per fte. Wanneer een winkelier weet hoeveel opbrengst ieder uur dat hij een medewerker inzet oplevert, kan hij beter beoordelen of het noodzakelijk is om een medewerker wel of juist niet te laten werken. De opbrengst per gewerkt uur wordt als volgt berekend: Opbrengst per gewerkt uur = jaaromzet (exclusief btw) aantal ingezette uren Bij het bepalen van het aantal gewerkte uren mogen alleen de uren meegeteld worden waarover loon uitbetaald wordt. Wanneer een ondernemer en/of zijn gezinsleden wél werkzaam zijn in de winkel maar niet op de loonlijst staan, dan tellen ze niet mee in het aantal uren, omdat aan hen geen loon uitbetaald wordt.
Voorbeeld 1: bereken de opbrengst per gewerkt uur Koffie- en theespeciaalzaak De Lepelaar haalt een jaaromzet (inclusief 21% btw) van € 348.480. De omzet per fte bedraagt in een koffie- en theezaak € 163.000. Bij De Lepelaar is het aantal ingezette fte’s 1,82. Een fte staat gelijk aan 36 gewerkte uren per week. De Lepelaar is 52 weken per jaar geopend. Hoeveel bedraagt de opbrengst per gewerkt uur? Om de omzet per gewerkt uur te kunnen bepalen, moeten we allereerst uitrekenen: de jaaromzet exclusief btw; het aantal ingezette uren op jaarbasis. De jaaromzet exclusief btw wordt als volgt berekend: Jaaromzet exclusief btw = jaaromzet inclusief btw x 100 = € 348.480 x 100 = € 288.000 121 121 Het aantal ingezette uren op jaarbasis = 52 x 36 x 1,82 = 3.407,04 uur. De opbrengst per gewerkt uur is: Opbrengst per gewerkt uur = jaaromzet inclusief btw = € 288.000 = € 84,53 aantal ingezette uren 3.407,04
56
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Omzetsnelheid Omzetsnelheid Het aantal keer dat de gemiddelde voorraad per periode verkocht wordt.
Het kengetal omzetsnelheid geeft aan hoe vaak de gemiddelde voorraad per periode verkocht wordt. De periode is daarbij meestal een jaar, maar de omzetsnelheid kan ook berekend worden per maand, kwartaal of seizoen. Wanneer een winkelier zijn eigen omzetsnelheid met die van branchegenoten wil vergelijken dan zal de winkelier er alert op moeten zijn dat de eigen omzetsnelheid voor dezelfde periode berekend is als de omzetsnelheid voor de branche. Voor een winkelier is zijn voorraad belangrijk. Het is wat hij verkoopt en waar de omzet uit gehaald moet worden. Omzetsnelheid is als kengetal dan ook een belangrijke maatstaf voor de winkelier. De omzetsnelheid:
kan gebruikt worden om te bepalen of er meer of minder in de voorraad geïnvesteerd moet worden; geeft informatie over de vraag of van bepaalde producten meer of minder ingekocht moet worden; maakt het mogelijk te bepalen of een winstmarge verlaagd kan worden (bij een hoge omzetsnelheid) of juist verhoogd moet worden (bij een lage omzetsnelheid). Er zijn verschillende berekeningsmethoden voor het bepalen van de omzetsnelheid: 1. Het berekenen van de omzetsnelheid op basis van de voorraad in stuks. 2. Het berekenen van de omzetsnelheid op basis van de inkoopwaarde. 3. Het berekenen van de omzetsnelheid op basis van de verkoopwaarde. Bij elk van deze berekeningsmethoden speelt de gemiddelde voorraad een rol. De gemiddelde voorraad wordt berekend op de volgende manier: (½ × beginvoorraad + 1 × tussenvoorraad1 + 1 × tussenvoorraad2 + 1 × tussenvoorraad... + ½ × eindvoorraad)
som van aantal malen dat de voorraad gerekend wordt De som van het aantal malen dat de voorraad gerekend wordt komt overeen met één keer minder dan het aantal malen dat de voorraad is opgenomen. In de formule hebben we te maken met 5 maal dat de voorraad opgenomen is, dus moet door 4 gedeeld worden. Een winkelier heeft de volgende voorraadgegevens beschikbaar met betrekking tot een artikel: Beginvoorraad op 1 januari
12 stuks
Voorraad op 1 april
24 stuks
Voorraad op 1 juli
30 stuks
Voorraad op 1 oktober
26 stuks
Eindvoorraad 31 december
20 stuks
Wat heeft de winkelier als gemiddelde voorraad?
57
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
De gemiddelde voorraad wordt als volgt berekend: (½ × beginvoorraad + 1 × tussenvoorraad1 + 1 × tussenvoorraad2 + 1 × tussenvoorraad... + ½ × eindvoorraad) = som van aantal malen dat de voorraad gerekend wordt
½ × 12 + 1 × 24 + 1 × 30 + 1 × 26 + ½ × 20 = 96 = 24 stuks 4 4 Het berekenen van de omzetsnelheid op basis van de voorraad in stuks Voor het berekenen van de omzetsnelheid op basis van de voorraad in stuks kan de volgende formule gehanteerd worden: Omzetsnelheid =
jaarafzet in stuks gemiddelde voorraad in stuks
Een tuincentrum verkoopt per kwartaal de volgende aantallen tuinstoelen Model Jardin van het eigen merk: Kwartaal 1
40 stuks
Kwartaal 2
70 stuks
Kwartaal 3
95 stuks
Kwartaal 4
25 stuks
De voorraad die van het model Jardin op verschillende momenten aanwezig is, is: 1 januari
10 stuks
1 april
25 stuks
1 juli
65 stuks
1 oktober
35 stuks
31 december
15 stuks
Bepaald de omzetsnelheid voor de tuinstoel model Jardin (op 1 decimaal nauwkeurig). Op basis van de kwartaalverkopen kan bepaald worden hoeveel de jaaromzet in stuks is, door de genoemde aantallen bij elkaar op te tellen: Jaaromzet in stuks = 40 + 70 + 95 + 25 = 230 De gemiddelde voorraad kan worden berekend door middel van de volgende berekening: (½ × beginvoorraad + 1 × voorraad 1 april + voorraad 1 juli + voorraad 1 okt + ½ × eindvoorraad) = 4(= 1/2 +1+1+1+1/2 )
5 + 25 + 65 + 35 + 7,5 = 137,5 = 34,375 4 4 De omzetsnelheid voor de tuinstoel model Jardin is: Omzetsnelheid = jaaromzet in stuks 230 gemiddelde voorraad in stuks = 34,375
= 6,7
58
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Het berekenen van de omzetsnelheid op basis van de inkoopwaarde Wordt de berekening van de omzetsnelheid gedaan op basis van de inkoopwaarde, dan kan daarvoor de volgende formule gebruikt worden: Omzetsnelheid =
inkoopwaarde van de jaaromzet inkoopwaarde van de gemiddelde voorraad
De tuinstoelen van het model Outdoor worden verkocht voor een prijs van € 50 per stuk (exclusief btw). Het brutowinstpercentage op de tuinstoelen is 40% van de verkoopprijs, exclusief btw. Het aantal verkochte tuinstoelen van het model Outdoor is 240 per jaar, de gemiddelde voorraad is 40 stuks. Bereken de omzetsnelheid voor de tuinstoelen van het model Outdoor. Om de inkoopwaarde van de jaaromzet te kunnen berekenen, bepalen we eerst de jaaromzet. Deze wordt berekend door het verkochte aantal tuinstoelen te vermenigvuldigen met de verkoopprijs: Jaaromzet tuinstoelen Outdoor = 240 × € 50 = € 12.000 De inkoopwaarde van de tuinstoelen Outdoor is € 12.000 × 60 % = € 7.200 De inkoopwaarde van de gemiddelde voorraad is 40 × € 50 × 60 % = € 1.200 De omzetsnelheid is: Omzetsnelheid =
inkoopwaarde van de jaaromzet inkoopwaarde van de gemiddelde voorraad
= € 7.200 = 6 € 1.200
Omzetsnelheid = inkoopwaarde van de jaaromzet inkoopwaarde van de gemiddelde voorraad Het berekenen van de omzetsnelheid op basis van de verkoopwaarde Op basis van de gegevens uit het vorige voorbeeld kan de omzetsnelheid ook berekend worden met de verkoopwaarde van de tuinstoelen. In dat geval wordt de berekening: Omzetsnelheid =
inkoopwaarde van de jaaromzet inkoopwaarde van de gemiddelde voorraad
= € 12.000 = 6 € 2.000
Voor een winkelier is de bepaling van de omzetsnelheid op basis van de verkoopwaarde het meest voor de hand liggend. Zijn afrekensysteem geeft de verkoopwaarde van de verkochte artikelen al weer en zijn voorraad is in veel gevallen ook tegen verkoopwaarde gewaardeerd. Een winkelier die de omzetsnelheid wil verhogen zal realistisch moeten zijn in de mate waarin dat mogelijk is. Een verhoging van de omzetsnelheid van meer dan 0,25 per seizoen of 0,5 per jaar is onrealistisch. Hoewel een hoge omzetsnelheid aangeeft dat een winkelier zijn gemiddelde voorraad binnen een periode vaak weet te verkopen, hoeft een hoge omzetsnelheid niet altijd gunstig te zijn. Om daar een goed oordeel over te kunnen geven moet bijvoorbeeld duidelijk zijn of de winkelier veel nee-verkopen heeft gehad. Wanneer de omzetsnelheid vergelijkbaar is met die van andere winkeliers is de kans echter groot dat er sprake is van een realistische omzetsnelheid.
Heb je alle 50 sommen uit het Rekenwerkboek deel 1 gemaakt?
59
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Begrippen Exploitatiekosten ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ
Acceleratiesysteem
Bij het acceleratiesysteem schrijft men elk jaar af met een bepaald percentage van de aanschafwaarde.
Afschrijven met een vast percentage vd boekwaarde
Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde houdt in dat het afschrijvingsbedrag gelijk is aan een vast percentage van de boekwaarde in het vorige jaar.
Afschrijven met wisselende percentages
Afschrijven met wisselende percentages doet men vooral als de complementaire kosten sterk wisselen. De percentages waarmee men afschrijft kunnen precies op maat worden vastgesteld.
Afschrijvingsmethoden
Er zijn verschillende afschrijvingsmethoden: met een vast percentage (per jaar), met een vast percentage van de boekwaarde, volgens het acceleratieprincipe en met wisselende percentages.
Afschrijvingstermijn
Het aantal jaren waarover men afschrijft.
Aftrekbare kosten
Kosten die je als ondernemer mag meerekenen als bedrijfskosten; deze zijn dus aftrekbaar van de belastingen.
Arbeidsproductiviteit
Omzet per fte.
Balans
Een overzicht van alle bezittingen, schulden en het Eigen vermogen op een bepaald moment.
Bedrijfsresultaat
Het bedrag dat na aftrek van alle kosten beschikbaar is als inkomen voor de ondernemer, als vergoeding voor het door hem zelf geïnvesteerde vermogen en waaruit investeringen kunnen worden gedaan. Bedrijfsresultaat detailhandel: brutowinst minus exploitatiekosten. Bedrijfsresultaat dienstverlenend bedrijf: omzet minus exploitatiekosten.
Begroting
Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode.
Bezettingsresultaat
Het verschil in de constante kosten als gevolg van een hogere of lagere bezetting.
Boekwaarde
De waarde van bedrijfsmiddelen (vaste activa), bestaande uit de aanschafwaarde min de afschrijvingen, op de balans.
Brutoloon
Het loon voor aftrek van belastingen en premies.
Brutowinst
De omzet minus de inkoopwaarde van de omzet, exclusief BTW of de verkoopprijs – de inkoopprijs.
BTW
Belasting op Toegevoegde Waarde. Belasting die de gebruiker van een artikel betaalt over de waarde die vanaf de fabricage aan dat artikel wordt toegevoegd. Wordt ook omzetbelasting (OB) genoemd.
60
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
BTW-administratie
Alle gegevens die nodig zijn voor een juiste aangifte van de BTW, worden vastgelegd in de BTW-administratie.
Budget
Overzicht voor het komende jaar van plannen uitgedrukt in geld.
Collectieve arbeidsovereenkomst
CAO. Afspraken over arbeidsvoorwaarden tussen werkgevers en werknemers binnen een bepaalde bedrijfstak.
Complementaire kosten
Kosten die men maakt om een bedrijfsmiddel te laten functioneren (bijvoorbeeld kosten voor energie en onderhoud).
Constante exploitatiekosten
Exploitatiekosten die bij de verschillenanalyse als constant worden gezien.
Constante kosten
Kosten die onafhankelijk zijn van de omzet/afzet of productie, maar afhankelijk van de bedrijfsgrootte.
Constante kostentarief
Het percentage van de verkoopprijs exclusief BTW dat men reserveert voor de dekking van de constante kosten.
Degressief variabele kosten
Kosten die minder dan evenredig stijgen met de omzet.
Diensten van derden
Diensten die door andere bedrijven voor jouw bedrijf worden geleverd, zoals de schoonmaak of de administratie.
Directe kosten
Kosten die direct samenhangen met bepaalde producten.
Doelen van budgetteren
Plannen, afspreken en controleren.
Duurzame bedrijfsmiddelen
Middelen die langer dan één jaar in de winkel aanwezig zijn.
Economisch resultaat
Economisch resultaat is een vergoeding voor alle risico's die een ondernemer heeft.
Economische levensduur
De periode dat een duurzame productie middel kan functioneren tegen de laagst mogelijke kosten per eenheid product.
Exploitatiebudget
Budget waarin de omzet en de kosten staan die allebei gehaald moeten worden om winst te halen gedurende een bepaalde periode.
Exploitatiekosten
Alle kosten die een ondernemer maakt voor zijn bedrijfsvoering., behalve de inkoopkosten.
Exploitatiekosten
Alle kosten die een ondernemer maakt voor zijn bedrijfsvoering.
Exploitatierekening
Een overzichtelijke weergave van omzet, brutowinst en exploitatiekosten.
Factuurstelsel
Berekening van de BTW waarbij de BTW wordt betaald over de periode waarin de factuur is verzonden.
Fte
Fulltime equivalent.
Fulltime equivalent
Het aantal medewerkers uitgedrukt in fulltimers.
Gewaardeerde interest
De rente die je had kunnen krijgen over het geld dat je in je eigen
61
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
zaak hebt gestoken.
Huisvestingskosten
Kosten van een bedrijfspand.
Incidentele kosten
Kosten die af en toe voorkomen.
Indirecte kosten
Kosten die te maken hebben met de onderneming in het algemeen en niet met bepaalde producten of diensten.
Inkomensafhankelijke bijdrage
Dit deel van de zorgverzekeringspremie is afhankelijk van de hoogte van je inkomen. De premie wordt van je loon ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst.
Inkoop- en exploitatiekosten
De kostenindeling waarbij de kosten worden uitgesplitst naar inkoop en exploitatie.
Inkoopruimte
De maximum hoeveelheid die nog ingekocht kan worden, uitgedrukt in geld of in een hoeveelheid.
Inkoopwaarde omzet
Waarde van de ingekochte artikelen gedurende een bepaalde periode.
Inkoopwaarde omzet
Waarde van de ingekochte artikelen gedurende een bepaalde periode.
Interest
De rente die je aan een geldschieter betaalt.
Kapitaalgoederen
Duurzame bedrijfsmiddelen.
Kasstelsel
Berekening van de BTW waarbij de BTW wordt betaald over de periode waarin de goederen door de klanten betaald zijn.
Kengetal
Een getal waarmee de prestaties of kenmerken van een bedrijf uitgedrukt wordt. Kengetallen maken het mogelijk om bedrijven – bijvoorbeeld uit dezelfde branche – met elkaar te vergelijken.
Kosten
De berekening van zinnige uitgaven.
Kosten diensten van derden
Kosten voor de levering van diensten door andere bedrijven.
Kostprijsuurloon
Een getal dat aangeeft wat een personeelslid per uur kost.
Lekkage
Een te lage brutowinst gezien de omzet.
Loonheffing
Bedrag dat wordt ingehouden van je brutosalaris. Dit bedrag bestaat uit loonbelasting, premies werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet.
Niet-fiscale kosten
Kosten die niet onder de bedrijfskosten vallen, zoals de inkomstenbelasting.
Omzet
De som van alle opbrengsten uit de verkoop (exclusief BTW).
Omzetsnelheid
Het aantal keer dat de gemiddelde voorraad per periode verkocht wordt.
62
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Opbrengst per gewerkt uur
De opbrengst voor ieder uur dat een medewerker wordt ingezet.
Progressief variabele kosten
Kosten die meer dan evenredig stijgen met de omzet.
Proportioneel variabele kosten
Kosten die evenredig toe- of afnemen met de omzet.
Restwaarde
De vermoedelijke opbrengstwaarde van het duurzame bedrijfsmiddel aan het einde van de economische levensduur.
Secundaire arbeidsvoorwaarden
Arbeidsvoorwaarden die te maken hebben met zaken als reiskostenvergoeding, studiekosten, de personeelskortingsregeling, de scholingsregeling, de verhuiskostenregeling en de regeling voor kinderopvang.
Technische levensduur
De periode dat een duurzaam bedrijfsmiddel kan functioneren.
Variabele kosten
Kosten die afhankelijk zijn van de omzet/afzet of productie.
Verkoopprijs
Consumentenprijs - BTW.
Verschillenanalyse
Het analyseren van de verschillen tussen begrote resultaten en werkelijke resultaten.
Verspillingen
Zinloze uitgaven die gemakkelijk voorkomen kunnen worden.
Vervangingswaarde
De prijs die het kost om een duurzaam bedrijfsmiddel te vervangen door één van vergelijkbare kwaliteit.
Vloerproductiviteit
De omzet per m2 winkelvloeroppervlakte.
Voorbelasting
De belasting (BTW) die je als ondernemer hebt betaald aan je leveranciers.
Voorraadkosten
Voorraadkosten zijn kosten die ontstaan door het aanhouden van voorraden. Er zijn drie soorten: ruimtekosten, rentekosten en risicokosten.
Werknemersverzekeringe n
Verzekeringen waarvoor werknemers in loondienst verplicht verzekerd zijn. De premies worden afgedragen aan de Belastingdienst. Werknemersverzekeringen zijn: WW, ZW en WIA.
Winkelvloeroppervlakte
Het vloeroppervlak van de winkel dat voor klanten zichtbaar en toegankelijk is.
Winstbelasting
Belasting die wordt geheven over de belastbare winst van een onderneming.
Zeven kostensoorten
Indeling naar aard van de kosten (vermogen, grond enzovoort).
Zorgverzekeringswet
(Zvw) Wet waarin staat dat iedereen in Nederland verplicht is zich te verzekeren tegen ziektekosten.
63
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Consumentenprijs Inleiding Als klant zul je waarschijnlijk niet zo vaak stilstaan bij de inkoopprijs van het product dat je zojuist hebt gekocht. Voor een ondernemer is het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs de basis voor zijn inkomen. Met het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs zullen alle kosten gedekt moeten worden. Om een goede verkoopprijs te kunnen vaststellen, kan een ondernemer verschillende methoden gebruiken. Consumentenprijs De prijs die voor de winkelier nodig is om de inkoopprijs, bijkomende kosten, winst en de btw mee terug te verdienen. Ook wel brutoverkoopprijs genoemd. brutoverkoopprijs. De prijs die voor de winkelier nodig is om de inkoopprijs, bijkomende kosten, winst en de btw mee terug te verdienen. Ook wel consumentenprijs genoemd. primitieve opslagmethode Het bepalen van de verkoopprijs door de inkoopprijs van alle artikelen in het assortiment te verhogen met hetzelfde opslagpercentage voor het doorberekenen van de indirecte kosten. directe kosten Kosten die een directe relatie hebben met een product. indirecte kosten Kosten die te maken hebben met de onderneming in het algemeen en niet met bepaalde producten of diensten. verfijnde opslagmethode De verkoopprijs van artikelen bepalen door rekening te houden met de mate waarin verschillende soorten indirecte kosten voor de betreffende artikelen gemaakt moeten worden. omrekenfactor Eenvoudige methode om van de inkoopprijs van een product te komen tot een consumentenprijs. vaste opslagmethode De verkoopprijs voor artikelen bepalen door ongeacht de gemaakte kosten de inkoopprijs van artikelen met hetzelfde opslagpercentage te verhogen. variabele opslagmethode De verkoopprijzen voor artikelen in het assortiment bepalen door voor verschillende artikelen de inkoopprijs te verhogen met verschillende opslagpercentages. price-lining Het maken van een logische prijsopbouw van het goedkoopste naar het duurste artikel binnen een artikelgroep.
64
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
prijselasticiteit van de vraag De mate waarin de vraag naar het artikel wordt beïnvloed door de prijs van het artikel. prijselastisch Een prijsverandering leidt tot een procentueel grotere hoeveelheidverandering. prijsinelastisch Een prijsverandering leidt tot een procentueel kleinere of geen hoeveelheidverandering. prijskorting Een tijdelijk of voor langere tijd verlaagde prijs waarvoor een consument een artikel kan kopen. backward-pricing Op basis van de verkoopprijs van de concurrent dezelfde prijs voor hetzelfde artikel vaststellen en terugrekenen om te bepalen of dat voldoende rendabel is.
Btw berekenen Omdat de Btw onderdeel uitmaakt van de consumentenprijs kun je hier de theorie over Btw nog eens doornemen. verkoopprijs. Consumentenprijs - BTW. te vorderen btw De belasting (BTW) die je als ondernemer hebt betaald aan je leveranciers. Als winkelier moet je weten wat er binnenkomt aan omzet en welk deel daarvan behoort tot de btw. Daarbij maakt de winkelier onderscheid tussen: 1. de prijs die de consument moet betalen (consumentenverkoopprijs); 2. de btw die hij moet inhouden; 3. de verkoopprijs exclusief btw.
Verkoopprijs exclusief btw Wat je als winkelier ontvangt, is de consumentenprijs. De opbrengst voor de winkelier is de verkoopprijs. De winkelier moet regelmatig rekenen van consumentenprijs naar verkooprijs en omgekeerd. Voorbeeld: John verkoopt computers bij Complete Systems bv. Hij verkoopt een laptop voor € 2.172. Het btwtarief is 21%. Wat is de omzet en hoeveel btw moet Complete Systems afdragen?
65
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Uitwerking: De computer wordt verkocht voor € 2.172. Dat is de consumentenprijs (verkoopprijs inclusief btw). Om te berekenen hoeveel btw moet worden afgedragen, maken we de volgende berekening: Consumentenprijs 121%
€ 2.172,00
Btw 21%
€
Verkoopprijs 100%
€ 1.795,04
376,96 -/-
De omzet exclusief btw is dus € 1.795,04. Voor deze computer moet € 376,96 btw worden afgedragen. Levensmiddelen vallen onder het 6%-tarief. De berekening van de consumentenprijs, de btw en de verkoopprijs werkt hetzelfde. Alleen het tarief verschilt. We geven een voorbeeld. Vermeld de procenten bij de berekening, dan houd je het overzicht. Supermarkt Super en Laag verkoopt een tros bananen à € 1,98 aan mevrouw De Boer. Het btw-tarief voor bananen bedraagt 6%. Hoeveel btw moet de supermarkt afdragen over de bananen? Uitwerking: De bananen kosten € 1,98. Dit is de consumentenprijs. Het btw-tarief is 6%. De verkoopprijs stellen we op 100%. Nu geldt: Consumentenverkoopprijs 106%
€ 1,98
Btw 6%
€ 0,11 -/-
Verkoopprijs exclusief BTW 100%
€ 1,87
De af te dragen btw is € 0,11. De inkomsten voor de winkelier bedragen € 1,87.
66
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Afdragen btw Je moet bijhouden hoeveel btw je aan de fiscus moet afdragen. De manier waarop je dit vaststelt is eigenlijk heel eenvoudig. Je doorloopt daarbij 3 stappen. Stap 1: bepaal de verschuldigde btw over de door jou verkochte goederen. Stap 2: bepaal de btw die je betaald hebt over de ingekochte goederen, voor de onderneming gemaakte kosten en gedane investeringen. Dit bedrag noemen we ook wel de te vorderen btw . Stap 3: trek de bedragen in stap 1 en stap 2 van elkaar af. Het bedrag dat je overhoudt, is het bedrag dat je aan de Belastingdienst moet betalen. Emile van den Broek heeft in de maand april voor € 45.000 groenten en fruit verkocht in zijn winkel. Hij heeft deze via de veiling ingekocht voor € 21.000. Voor groenten en fruit geldt een tarief van 6%. Bereken hoeveel btw Emile over april moet betalen. Uitwerking: 1. Verkoopwaarde btw
6% -/-
Omzet exclusief btw
100%
2. Om de verkoopprijs exclusief btw (100%) te berekenen, moet je de verkoopwaarde (106%) delen door 106%. Ofwel: eerst de verkoopwaarde maal 100 en dan delen door 106. Dus: Waarde verkoop exclusief btw = € 45.000 × 100 / 106 = € 42.452,83 De btw van de verkochte goederen bedraagt dus 6% van dit bedrag. 3. Berekening: 6 /100 x € 42.452,83 = € 2.547,17. 4. Vervolgens gaan we na hoeveel voorbelasting (btw) Emile van den Broek heeft betaald over de inkoop. De inkoopwaarde is het bedrag inclusief btw. Om het aandeel van de btw hierin vast te stellen, berekenen we eerst de inkoopwaarde exclusief btw. Nu geldt: Inkoopwaarde 106% btw (voorbelasting) 6% -/Omzet exclusief btw 100% Om de btw vast te stellen moet je eerst de inkoopwaarde exclusief btw berekenen. Dat is: Waarde inkoop exclusie btw = € 21.000 × 100 / 106 = € 19.811,32 De betaalde voorbelasting bedraagt dit bedrag maal 6%, dus: 6 /100 x € 19.811,32 = € 1.188,68. 5. De af te dragen btw bereken je uit btw ingehouden op verkoop minus btw betaald als voorbelasting: € 2.547,17 - € 1.188,68 = € 1.358,49. Over de maand april moet Emile dus € 1.358,49 aan btw aan de Belastingdienst afdragen. Wanneer niet de inkoopfactuurwaarde maar de inkoopwaarde gegeven is kan volstaan worden met het berekenen van 6% of 21% van dat bedrag om de te vorderen btw te berekenen.
67
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Verschillende btw-tarieven Zoals gezegd gelden er verschillende btw-tarieven. Als winkelier moet je de administratie daarvan ook apart bijhouden, dus voor het 21%-tarief, het 6%-tarief en, als dat van toepassing is, het 0%-tarief en de vrijgestelde diensten. Je moet de btw-tarieven zowel registreren voor wat je verkoopt, als voor wat je inkoopt. Alle gegevens voor de btw moet je bijhouden in de zogeheten Alle gegevens die nodig zijn voor een juiste aangifte van de BTW, worden vastgelegd in de BTWadministratie. btw-administratie. Btw komt als volgt op de exploitatierekening: Consumentenomzet -Btw Omzet -Inkoopwaarde omzet Brutowinst -Exploitatiekosten Bedrijfsresultaat
Rekentips btw btw Consumentenprijs - BTW. Btw-berekeningen gaan altijd goed als je het volgende in gedachten houdt: de consumentenprijs is gelijk aan de verkoopprijs plus de btw zelf. Anders gezegd: de btw leidt tot een opslag op de verkoopprijs.
Van verkoopprijs naar consumentenprijs Als je de verkoopprijs kent, dan tel je er de btw bij op. Dit kan op twee manieren. 1. Reken eerst de btw uit 6 / 100 (of 21 / 100) maal de verkoopprijs. Tel deze op bij de verkoopprijs exclusief btw. 2. Vermenigvuldig de prijs met 106 / 100 (of 121 / 100) en je krijgt direct de consumentenprijs. In plaats van 121 / 100 kun je ook 1,21 intoetsen. Vincent verkoopt tuinstoelen voor een verkoopprijs van € 20 exclusief btw. Het btw-tarief is 21%. Bereken de consumentenverkoopprijs.
68
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Uitwerking: 1. Verkoopprijs tuinstoel exclusief btw 100%
€ 20,00
Btw 21%
€ 4,20 +
Consumentenverkoopprijs 121%
€ 24,20
2. Verkoopprijs exclusief: € 20 Consumentenverkoopprijs: 20 x 121 / 100 = € 24,20.
Van consumentenprijs naar verkoopprijs De consumentenprijs is altijd hoger dan de verkoopprijs. Je moet dus delen om terug te rekenen. Dit kan als volgt. Deel de consumentenprijs door 121 en vermenigvuldig vervolgens met 100 of deel door 106 en vermenigvuldig met 100 en je krijgt direct de verkoopprijs. De btw zelf bereken je uit de consumentenverkoopprijs minus de verkoopprijs exclusief btw. Sanne heeft een winterjas gekocht, hij kostte maar liefst € 368,90. 1. Hoeveel omzet levert dit de winkelier? 2. Is dit ook wat hij eraan verdient? Uitwerking: 1. De consumentenprijs is € 374,90. Je moet terugrekenen, dus deel je door 121 en vermenigvuldig je met 100: € 374,90 / 121 x 100 = € 310. De winkelier realiseert een omzet van € 310. 2. Nee, de winkelier heeft de winterjas ook voor een bepaald bedrag ingekocht. Bovendien heeft hij nog exploitatiekosten gemaakt. Deze bedragen moeten er weer van afgetrokken worden.
69
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Van inkoopprijs naar consumentenprijs Er zijn drie methoden om de indirecte kosten toe te rekenen naar een artikel: De primitieve opslagmethode De kostenverdeelstaat De verfijnde opslagmethode
Consumentenprijs op basis van opslagmethode De consumentenprijs is de prijs die een klant aan de kassa betaalt. Een jongen die in de pauze op school snel even naar de supermarkt fietst voor een blikje energy drink, betaalt daarvoor aan de kassa bijvoorbeeld € 0,99. Deze € 0,99 is dan de consumentenprijs. De consumentenprijs is de prijs die consumenten aan een winkelier betalen voor de producten die ze bij de winkelier kopen. De consumentenprijs is de prijs die voor de winkelier nodig is om de inkoopprijs, bijkomende kosten (de exploitatiekosten), winst en de btw mee terug te verdienen. Een andere naam die in plaats van consumentenprijs ook gebruikt wordt is brutoverkoopprijs. De berekening van een consumentenprijs begint voor een winkelier bij de inkoopprijs. De inkoopprijs wordt door een winkelier verhoogd met een zogenaamde opslag. Dit is een bedrag waarmee de winkelier de exploitatiekosten en de winst wil gaan terugverdienen. De opslag kan op verschillende manieren berekend worden:
met de primitieve opslagmethode; met de verfijnde opslagmethode.
Primitieve opslagmethode De meest gebruikte methodes voor het bepalen van de consumentenprijs zijn de primitieve en de verfijnde opslagmethode. Wanneer een winkelier de primitieve opslagmethode hanteert, dan rekent de winkelier met één opslagpercentage voor het gehele assortiment. Het maakt niet uit om welk product het gaat en hoeveel exploitatiekosten met het product gepaard gaan. Het opslagpercentage wordt bepaald door alle exploitatiekosten uit te drukken in een percentage van de inkoopprijs. Het bedrag dat de winkelier heeft berekend voor de opslag, wordt bij de inkoopprijs opgeteld. Daarmee heeft de winkelier nog niet de consumentprijs berekend. De prijs is nog exclusief btw. Deze moet er dus nog bij opgeteld worden. De berekening is dus als volgt: Inkoopprijs (exclusief btw)
€ ..........
Vast opslagpercentage van de inkoopprijs
€ .......... +
Verkoopprijs (exclusief btw)
€ ..........
Btw
€ .......... +
Consumentenprijs
€ ..........
Het voordeel van de primitieve opslagmethode is dat het een eenvoudige berekeningsmethode is om te komen tot een consumentenprijs.
70
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Voorbeeld 1: bereken de consumentenprijs Een winkelier koopt een artikel voor een inkoopprijs van € 3,50 (exclusief btw). De winkelier hanteert een opslagpercentage van 20% voor het gehele assortiment. Voor het artikel geldt het btw-tarief van 21%. Hoeveel bedraagt de consumentenprijs? We berekenen de consumentenprijs door het overzicht in te vullen: Inkoopprijs (exclusief btw)
€ 3,50
Vast opslagpercentage van de inkoopprijs (20% van € 3,50)
€ 0,70 +
Verkoopprijs (exclusief btw)
€ 4,20
Btw (21% van € 4,20)
€ 0,88 +
Consumentenprijs
€ 5,08
Voorbeeld 2: bereken het opslagpercentage Dierenspeciaalzaak Tweety maakt bij haar onderverdeling van kosten onder andere onderscheid in inkoopkosten en exploitatiekosten. De inkoopkosten zijn gelijk aan de inkoopwaarde van de omzet, die € 215.000 bedraagt. De exploitatiekosten zijn de overige kosten die door de dierenspeciaalzaak worden gemaakt. Deze kosten bedragen € 112.000. Bereken het opslagpercentage (op twee decimalen nauwkeurig) wanneer in het opslagpercentage naast de exploitatiekosten ook een winst van € 58.000 opgenomen dient te worden en het opslagpercentage een percentage van de inkoopkosten moet zijn. De inkoopwaarde van de omzet en de te behalen winst zijn samen € 170.000 (€ 112.000 + € 58.000). Het opslagpercentage wordt = inkoopwaarde van de omzet + winst = € 170.000 × 100 % = 79,07% totale directe kosten € 215.000
Voorbeeld 3: bereken de consumentenprijs per eenheid Drogisterij Body and Mind koopt 12 flessen Bodycare in. De inkoopprijs (inclusief 21% btw) voor deze 12 flessen bedraagt € 29,04. Voor het bepalen van de consumentenprijs rekent de drogisterij met een opslagpercentage van 35% voor het gehele assortiment. Hoeveel bedraagt de consumentenprijs per fles Bodycare? De inkoopprijs inclusief btw dient eerst omgerekend te worden naar een inkoopprijs exclusief btw. Vervolgens kunnen de verschillende stappen van de berekening doorlopen worden. Inkoopprijs exclusief btw: € 29,04 / 121 x 100
€ 24
Opslagpercentage: 35% van € 24
€ 8,40 +
Verkoopprijs (exclusief btw)
€ 32,40
Btw: 21% van € 32,40
€ 6,80 +
Consumentenprijs voor 12 flessen Bodycare
€ 39,20
De consumentenprijs voor 1 fles Bodycare bedraagt € 39,20 = € 3,27 12
71
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Een algemene benadering bij de primitieve opslagmethode is dat de indirecte kosten in een percentage van de directe kosten worden uitgedrukt. Feitelijk gebeurt dat ook bij de wijze waarop een winkelier de primitieve opslagmethode toepast. De directe kosten zijn kosten die een directe relatie hebben met een product. Bij een winkelier hebben we het dan over de inkoopwaarde van een product, die alleen op het betreffende product betrekking kan hebben. De indirecte kosten zijn de kosten die geen directe relatie met het product hebben. Voor een winkelier zijn dit de exploitatiekosten, de kosten die voor de gehele winkel gelden. je kunt nu in het deel 2 van het rekenwerkboek nog enkele voorbeelden doornemen en de opgaven 51 t/m 57 maken. Kostenverdeelstaat Een tweede methode om de indirecte kosten toe te rekenen aan een artikel is het gebruik van een “kostenverdeelstaat”. Een kostenverdeelstaat is een overzicht waarbij de indirecte kosten verdeeld worden naar de afdeling die deze indirecte kosten veroorzaakt. Bij het vaststellen van de consumentenprijs zul je rekening moeten houden met de hoogte van de exploitatiekosten per afdeling of per artikelgroep. Om te komen tot verschillende opslagpercentages voor de verschillende artikelgroepen, kun je de exploitatiekosten via een kostenverdeelstaat over de diverse artikelgroepen verdelen. De verdeelsleutels die hiervoor in een detailhandelsonderneming vaak gehanteerd worden, zijn: voor de loonkosten: het aantal gewerkte uren per afdeling; voor de huisvestingskosten: de verhouding van de winkelvloeroppervlakte per afdeling; voor de overige exploitatiekosten: de verhouding van de inkoopwaarde van de omzet per afdeling. je kunt nu in het rekenwerkboek nog enkele voorbeelden doornemen en de opgaven 58 t/m 64 maken. Verfijnde opslagmethode Bij de verfijnde opslagmethode worden de exploitatiekosten (indirecte kosten) door middel van meerdere opslagpercentages in de verkoopprijs verwerkt. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan wanneer er een duidelijk verband is tussen het gemaakte soort exploitatiekosten en de directe kosten. Hiervoor is het uiteraard noodzakelijk dat er verschillende soorten directe kosten onderscheiden worden. Camp Life is een winkel in kampeerartikelen. Voor het bepalen van de prijzen, exclusief brutowinstmarge, wordt de verfijnde opslagmethode gebruikt. Camp Life onderscheidt de volgende soorten indirecte kosten: Indirecte inkoopkosten Indirecte loonkosten Overige indirecte kosten Voor het berekenen van de opslagpercentages voor de indirecte kosten worden de indirecte inkoopkosten gerelateerd aan de directe inkoopkosten, de indirecte loonkosten gerelateerd aan de directe loonkosten en de overige indirecte kosten aan de totale directe kosten.
72
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Met betrekking tot de directe en indirecte kosten is bekend: De indirecte inkoopkosten zijn € 40.000 De indirecte loonkosten zijn € 150.000 De overige indirecte kosten zijn € 60.000 De directe inkoopkosten zijn € 800.000 De directe loonkosten zijn € 75.000 De totale directe kosten zijn € 875.000 Met betrekking tot de Tent Sherpa zijn de volgende gegevens bekend: Directe inkoopkosten: € 35 Directe loonkosten: € 45 Voor welke bedragen worden de indirecte inkoopkosten, de indirecte loonkosten en de overige indirecte kosten in de prijs van de Tent Sherpa opgenomen? Voordat vastgesteld kan worden voor welke bedragen de verschillende indirecte kosten in de prijs opgenomen worden, moet bepaald worden welke percentages voor de indirecte kosten gehanteerd moeten worden (op 1 decimaal nauwkeurig). Dit doen we door middel van de volgende berekeningen: Percentage indirecte inkoopkosten = indirecte inkoopkosten × 100 = € 40.000 × 100 = 5% directe inkoopkosten € 800.000 Percentage indirecte loonkosten = indirecte loonkosten × 100 = € 150.000 × 100 = 200% directe loonkosten € 75.000 Percentage overige indirecte kosten = overige indirecte kosten × 100 = € 60.000 × 100 = 6.9% totale directe kosten € 875.000 Op basis van de percentages kan nu bepaald worden dat:
De indirecte inkoopkosten voor 5% van € 35 in de prijs worden opgenomen, een bedrag van € 1,75. De indirecte loonkosten voor een bedrag van 200% van € 45 in de prijs opgenomen worden, een bedrag van € 90. De overige indirecte kosten voor een bedrag van 6,9% van € 80 in de prijs opgenomen worden, een bedrag van € 5,52. je kunt nu in het rekenwerkboek nog enkele voorbeelden doornemen en de opgaven 65 t/m 68 maken.
73
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Consumentenprijs op basis van een omrekenfactor Een eenvoudige methode om van de inkoopprijs van een product te komen tot een consumentenprijs, is door de inkoopprijs van een product te vermenigvuldigen met een zogenaamde omrekenfactor. Het resultaat van de berekening is vervolgens de consumentenprijs, dus de prijs inclusief een vergoeding voor de gemaakte indirecte kosten, de gewenste winst per product én de btw. De omrekenfactor kan bepaald worden aan de hand van de volgende formule: Omrekenfactor = (100% + opslagpercentage voor kosten en winst) × 1,21 (of 1,06) 100 De vermenigvuldiging met 1,21 of 1,06 heeft te maken met de btw, die het hoge tarief (21%) of het lage tarief (6%) kan betreffen. De 100% in de formule staat voor de inkoopprijs, die uiteindelijk met de omrekenfactor vermenigvuldigd zal worden.
Voorbeeld 1: Bereken de omrekenfactor Kaasboetiek Uit het vuistje wil de consumentenprijzen voor de Nederlandse kazen in het assortiment gaan bepalen met behulp van een omrekenfactor. Uit het vuistje hanteert tot op heden een opslag van 35% voor de kosten en de winst. Voor Nederlandse kazen geldt het lage tarief voor btw. Wat wordt de omrekenfactor voor Nederlandse kazen (op twee decimalen nauwkeurig)? Wanneer we de formule voor het bepalen van de omrekenfactor invullen, dan komen we tot het volgende antwoord: (100% + opslagpercentage voor kosten en winst) × 1,06 = ( 100 % + 35 % ) × 1 , 06 = 1,43 100 100
Voorbeeld 2: Bereken de opslag op basis van de omrekenfactor Computershop Data werkt voor haar assortiment met een omrekenfactor om vanuit de inkoopprijs consumentenprijzen te bepalen. De omrekenfactor is 1,50. Hoeveel bedraagt de opslag voor kosten en winst (op twee decimalen nauwkeurig) voor een laptop met een consumentenprijs van € 799 (inclusief 21% btw)? De opslag bedraagt 23,97% Berekening: De opslag is onbekend, maar wat wel bekend is, is: (100 + opslagpercentage voor kosten en winst) × 1,21 = 1,50 100 Dit kan herleid worden naar: 1,50 × 100 = ( 100 + opslag) × 1,21 en dus (100 + opslag) × 1,21 = 150 Gesteld mag worden dat het deel tussen haakjes, gedeeld door 1,21, de inkoop plus de opslag oplevert. Dus: 1,21 x onbekend getal = 150. Delen we aan beide zijden door 1,21 dan levert het antwoord de inkoopprijs plus opslag op: 150 = 123,9669 1,21
de opslag is dit getal minus 100, is 23,97.
74
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Voorbeeld 3: Bereken de inkoopprijs op basis van de omrekenfactor In telefoonwinkel Phone Home wordt een nieuw model telefoon verkocht, waarvan de verkoopprijs is vastgesteld op € 595, inclusief btw. Hoeveel bedraagt de inkoopprijs, wanneer de verkoopprijs tot stand gekomen is door middel van een omrekenfactor van 1,3? Om de inkoopprijs te bepalen kan de consumentenprijs gedeeld worden door de omrekenfactor: € 595 = € 457,69 1,3 je kunt nu in het rekenwerkboek nog een extra voorbeeld doornemen.
Kostengericht, vraaggericht en concurrentiegericht Bij het vaststellen van verkoopprijzen kunnen verschillende uitgangspunten gehanteerd worden. De uitgangspunten zijn: de kosten die de onderneming maakt; de vraag naar de producten (de consument is het uitgangspunt); de concurrentie. We zullen hier aandacht besteden aan de vormen van prijsvaststelling binnen die uitgangspunten die gevolgen hebben voor de berekening van de verkoopprijs.
Kostengericht Vaste en variabele opslagmethode Behalve de primitieve en verfijnde opslagmethode wordt ook onderscheid gemaakt in de vaste en variabele opslagmethode. Bij de vaste opslagmethode wordt één opslagpercentage gehanteerd voor het gehele assortiment, ongeacht welk artikel het betreft. De inkoopprijs wordt in dat geval verhoogd met het opslagpercentage en vervolgens wordt het bedrag verhoogd met btw.
Voorbeeld 1: Bereken de consumentenprijs op basis van het vaste opslagpercentage Een winkelier hanteert voor zijn gehele assortiment een opslagpercentage van 25% ter dekking van de kosten en de winst. Voor welke prijs inclusief btw zal een artikel verkocht worden dat ingekocht wordt voor een prijs van € 25 en waarvoor 21% btw geldt? De verkoopprijs inclusief btw wordt: Inkoopprijs
€ 25,00
Opslagpercentage 25% van € 25
€ 5,00 +
Verkoopprijs exclusief btw
€ 30,00
btw 21% van € 30
€ 6,30 +
Verkoopprijs inclusief btw
€ 36,30
75
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Bij de variabele opslagmethode worden meerdere opslagpercentages gebruikt. Het opslagpercentage is dan afhankelijk van het artikel of de artikelgroep. De verschillende opslagpercentages kunnen te maken hebben met verschillende soorten kosten, verschillende omzetsnelheden en dergelijke. Het bepalen van de verschillende percentages gaat op een vergelijkbare manier als bij de verfijnde opslagmethode.
Voorbeeld 2: Bereken de consumentenprijs op basis van variabele opslagpercentages Multimediashop AVEE verkoopt Blu-ray discs, DVD’s, CD’s en games. Voor elk van de groepen artikelen hanteert AVEE verschillende opslagpercentages, terug te vinden in de volgende tabel:
Artikelgroep
Opslagpercentage
Blu-ray
40%
DVD
25%
CD
15%
Games
30%
Hoeveel bedraagt de verkoopprijs inclusief 21% btw van:
Een Blu-ray disc met een inkoopprijs van € 35 Een DVD met een inkoopprijs van € 30 Een CD met een inkoopprijs van € 7,50 Een game met een inkoopprijs van € 30
De verkoopprijs van de verschillende artikelen is: Blu-ray disc
DVD
CD
Game
Inkoopprijs
€ 35,00
€ 30,00
€ 7,50
€ 30,00
Opslag 40%/25%/15%/30%
€ 14,00
€ 7,50
€ 1,13
€ 9,00
€ 49,00
€ 37,50
€ 8,63
€ 39,00
btw 21%
€ 10,29
€ 7,88
€ 1,81
€ 8,19
Verkoopprijs inclusief btw
€ 59,29
€ 45,38
€ 10,44
€ 47,19
76
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Voorbeeld 3: Bereken het vaste opslagpercentage op basis van de inkoopprijs Een klein deel van het assortiment van AVEE zijn de koptelefoons. Het is een beperkt assortiment, met 3 verschillende kwaliteiten. De duurste kwaliteit koptelefoon kost € 100,55 (inclusief 21% btw). Welk opslagpercentage zal voor koptelefoons gehanteerd worden, wanneer de inkoopprijs van de duurste koptelefoon € 69,25 is? De duurste koptelefoon kost exclusief btw € 100,55 × 100 = € 83,10 121 De verkoopprijs exclusief btw is inclusief het opslagpercentage, de inkoopprijs staat dus gelijk aan 100%. De opslag kan berekend worden door het verschil tussen de verkoopprijs exclusief btw en de inkoopprijs te delen door de inkoopprijs en vervolgens te vermenigvuldigen met 100: Opslagpercentage = € 13,85 × 100 = 20 % € 69,25
je kunt nu in het rekenwerkboek nog enkele voorbeelden doornemen en de opgaven 69 t/m 80 maken.
Vraaggericht Een prijsvaststellingsmethode waarbij de vraag als uitgangspunt genomen wordt, is een prijsvaststellingsmethode die de consument centraal stelt. Vanuit dat uitgangspunt besteden we aandacht aan:
price-lining; prijselasticiteit; prijskortingen.
Price-lining Bij price-lining is het de bedoeling dat er sprake is van een logische prijsopbouw van het goedkoopste naar het duurste artikel binnen een artikelgroep. Deze logische prijsopbouw kan bereikt worden door het verschil in prijs tussen het goedkoopste en het duurste artikel in de artikelgroep vast te stellen en het verschil te delen door het aantal artikelen binnen de artikelgroep minus 1. In de artikelgroep mp3-spelers is de prijs van de goedkoopste mp3-speler € 49. De duurste mp3speler heeft een prijs van € 349. Er worden in totaal 8 soorten mp3-spelers verkocht. Hoe verloopt de prijsopbouw voor mp3-spelers? De eerste stap is het bepalen van het verschil tussen de goedkoopste en duurste mp3-speler. Dit verschil is: € 349 − € 49 = € 300 Vervolgens kunnen we dit bedrag delen door het aantal artikelen minus 1 = 7.
77
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Stappen in de prijsopbouw zullen daardoor € 300 = € 42,86 7 groot zijn. De prijsopbouw wordt: € 49 − € 91,86 − € 134,72 − € 177,58 − € 220,44 − € 263,30 − € 306,16 − € 349 Prijskortingen Winkeliers kunnen de prijs waarvoor een consument een artikel dient te kopen tijdelijk of voor langere tijd verlagen door middel van een prijskorting. De korting kan gegeven worden in de vorm van een prijsverlaging (bijvoorbeeld 10% korting op de verkoopprijs). Een andere mogelijkheid is om een tweede artikel voor de halve prijs te verkopen (of bij een bepaalde hoeveelheidafname zelfs een artikel geheel gratis).
Voorbeeld 1: Bereken de prijskorting als percentage In het kader van een feestelijke heropening van zijn winkel verkoopt John Waarkens een week lang de eigen merk pizza’s uit zijn assortiment niet voor een prijs van € 3,95 maar voor een prijs van € 2,95. Hoeveel procent korting (op 1 decimaal nauwkeurig) geeft John? John geeft € 1 korting op een oorspronkelijke prijs van € 3,95. Wanneer we dat in een percentage willen uitdrukken, dan rekenen we dit als volgt uit: Korting in procenten = korting in geldbedrag oorspronkelijke prijs × 100 = € 1 × 100 = 25,3 % € 3,95
Voorbeeld 2: Bereken de prijskorting als bedrag Om ook de verkoop van frisdrank te stimuleren heeft John Waarkens een prijskorting op alle frisdranken van Coca Cola. Bij aankoop van een fles Coca Cola kan een klant de tweede fles voor de halve prijs kopen. Hoeveel korting ontvangt een klant die 2 flessen Coca Cola koopt met een verkoopprijs van € 1,50 per fles? De klant zou normaal voor 2 flessen Coca Cola € 3 betalen. Doordat echter de tweede fles voor de halve prijs gekocht kan worden, betaalt de klant voor de tweede fles maar € 0,75 en ontvangt dus ook € 0,75 korting. Korting in procenten = korting in geldbedrag × 100 = € 0,75 × 100 = 25 % oorspronkelijke prijs €3
Concurrentiegericht Bij de concurrentiegerichte prijsstellingsmethoden is de prijs die de concurrentie voor een artikel vraagt het uitgangspunt voor een winkelier om zelf de prijs voor dat artikel vast te stellen. Bij backward-pricing heeft dit tot gevolg dat er een berekening uitgevoerd zal worden, om bijvoorbeeld te bepalen of de winstmarge voldoende hoog zal zijn.
78
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Backward-pricing Wanneer een winkelier bij het vaststellen van de verkoopprijs backward-pricing toepast, kijkt hij naar de verkoopprijs van de concurrent en zal dezelfde prijs voor hetzelfde artikel gaan vragen. De winkelier zal daarbij wel uitrekenen of en hoeveel winst hij dan nog op het artikel maakt. Omdat het een artikel kan zijn dat binnen zijn assortiment noodzakelijk is, kan het zijn dat de winkelier een prijs moet vragen waarop hij verlies maakt.
Voorbeeld: Bereken de inkoopprijs op basis van de brutowinstmarge Computerfabrikant Apple brengt een nieuw model computer op de markt. De prijs die Apple voor de computer op haar website vraagt is € 587,40 exclusief 21% btw. Winkeliers mogen het model ook in het assortiment opnemen maar moeten dan dezelfde verkoopprijs vragen. Een winkelier wil graag het model in zijn assortiment, maar hoopt er dan wel een brutowinst marge op te hebben van 25%. Wat mag de inkoopprijs voor het nieuwe model van Apple zijn, wanneer de winkelier er inderdaad 25% brutowinst op zal hebben? Wanneer de winkelier 25% brutowinst op het nieuwe model heeft, bedraagt de inkoopprijs van het model 75% van de verkoopprijs. De inkoopprijs is dus: € 587,40 × 75 % = € 440,55 Heb je alle sommen uit het Rekenwerkboek deel 2 gemaakt?
79
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Begrippen Consumentenprijs ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ Backward-pricing Op basis van de verkoopprijs van de concurrent dezelfde prijs voor hetzelfde artikel vaststellen en terugrekenen om te bepalen of dat voldoende rendabel is. Brutoverkoopprijs De prijs die voor de winkelier nodig is om de inkoopprijs, bijkomende kosten, winst en de btw mee terug te verdienen. Ook wel consumentenprijs genoemd. Consumentenprijs De prijs die voor de winkelier nodig is om de inkoopprijs, bijkomende kosten, winst en de btw mee terug te verdienen. Ook wel brutoverkoopprijs genoemd. Directe kosten Kosten die een directe relatie hebben met een product. Indirecte kosten Kosten die te maken hebben met de onderneming in het algemeen en niet met bepaalde producten of diensten. Kostenverdeelstaat Opslagmethode waarmee indirecte kosten per afdeling aan een artikel worden toegerekend. Omrekenfactor Eenvoudige methode om van de inkoopprijs van een product te komen tot een consumentenprijs. Price-lining Het maken van een logische prijsopbouw van het goedkoopste naar het duurste artikel binnen een artikelgroep. Prijselasticiteit van de vraag De mate waarin de vraag naar het artikel wordt beïnvloed door de prijs van het artikel. Prijselastisch Een prijsverandering leidt tot een procentueel grotere hoeveelheidverandering. Prijsinelastisch Een prijsverandering leidt tot een procentueel kleinere of geen hoeveelheidverandering. Prijskorting Een tijdelijk of voor langere tijd verlaagde prijs waarvoor een consument een artikel kan kopen. Het bepalen van de verkoopprijs door de inkoopprijs van alle artikelen in het assortiment te verhogen met hetzelfde opslagpercentage voor het doorberekenen van de indirecte kosten. De verkoopprijzen voor artikelen in het assortiment bepalen door voor verschillende artikelen de inkoopprijs te verhogen met verschillende opslagpercentages. De verkoopprijs voor artikelen bepalen door ongeacht de gemaakte kosten de inkoopprijs van artikelen met hetzelfde opslagpercentage te verhogen. De verkoopprijs van artikelen bepalen door rekening te houden met de mate waarin verschillende soorten indirecte kosten voor de betreffende artikelen gemaakt moeten worden.
80
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Break-evenanalyse Inleiding Doe ik het, of doe ik het niet? Een vraag die een ondernemer zich met regelmaat zal stellen. De vraag komt voor het eerst wanneer de keuze gemaakt moet worden of hij wel of niet een winkel zal beginnen. Zal de winkel wel genoeg geld opleveren om van te kunnen leven? Is de stap eenmaal genomen en de winkel levert genoeg geld op, dan kan de vraag desondanks terugkeren. Bijvoorbeeld bij een eventuele uitbreiding van de winkel. Of bij het toevoegen van nieuwe artikelen aan het assortiment. Zal er wel genoeg verkocht kunnen worden om te maken kosten terug te kunnen verdienen? Met deze laatste vraag zullen we ons uitgebreid bezig gaan houden.
Verlies of winst?
Het belangrijkste doel van de break-even analyse is het bepalen of een commerciële activiteit uitgevoerd kan worden zonder dat er verlies op geleden wordt. Door het bepalen van de omzet waarbij geen verlies meer wordt geleden, kan ingeschat worden of die omzet haalbaar is op korte dan wel lange(re) termijn.
break-even afzet De af te zetten hoeveelheid waarbij geen sprake is van winst of verlies. kritische afzet Synoniem voor break-even afzet: de af te zetten hoeveelheid waarbij geen sprake is van winst of verlies. break-even omzet Omzet die een winkelier moet halen om al zijn kosten terug te verdienen, maar waarbij nog geen winst gemaakt wordt dekkingsbijdrage Synoniem voor contributiemarge: de bijdrage die een artikel levert aan de vergoeding voor de vaste kosten en de winst. contributiemarge De bijdrage die een artikel levert aan de vergoeding voor de vaste kosten en de winst. veiligheidsmarge Het percentage van de werkelijke afzet dat je mag verliezen voor je bij de break-even afzet bent.
81
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Break-even afzet De break-even afzet (ook wel kritische afzet genoemd) is de af te zetten hoeveelheid waarbij geen sprake is van winst of verlies. Voor de meeste winkeliers is een break-even afzet niet te bepalen voor het totale assortiment (omdat er een grote verscheidenheid aan artikelen verkocht zal worden), voor een individueel product zal dat echter wel mogelijk zijn. De berekening van een break-even afzet is bijvoorbeeld zinvol wanneer een onderneming een nieuw product in het assortiment opneemt, of wanneer een onderneming voor een bepaald product een promotionele actie in gedachten heeft. De break-even afzet wordt als volgt berekend: Break-even afzet =
_____________constante kosten____________ verkoopprijs per stuk - variabele kosten per stuk
De formule kan ook verkort weergegeven worden: Break-even afzet =
De letters in deze formule betekenen: C = constante kosten p = verkoopprijs per stuk v = variabele kosten per stuk Computershop Online overweegt een speciale digitale camera in de vorm van een pen in het assortiment op te nemen. Aan het opnemen in het assortiment zijn promotiekosten verbonden. Deze promotiekosten zijn constante kosten en bedragen € 500,-. De pen-camera wordt verkocht voor een consumentenprijs van € 60,50 (inclusief 21% btw). De brutowinstmarge op de pen-camera is 25%. Behalve de inkoopprijs zijn er geen andere variabele kosten. Hoeveel pen-camera’s moeten er verkocht worden om de promotiekosten terug te verdienen? De constante kosten zijn bekend en bedragen € 500,-. De verkoopprijs zal bepaald moeten worden door de btw uit de consumentenprijs te halen: Verkoopprijs (exclusief btw) = Consumentenprijs × 100 = € 60,50 × 100 = € 50 121 121 De variabele kosten betreffen alleen de inkoopprijs. De inkoopprijs kan bepaald worden door de verkoopprijs te verminderen met de brutowinstmarge van 25%: Inkoopprijs = verkoopprijs − 25% = € 50 − € 12,50 = € 37,50 We kunnen op basis van deze gegevens nu de break-even afzet berekenen: Break-even afzet = ___________constante kosten_______________ = ___€ 500_____ = 40 stuks verkoopprijs per stuk − variabele kosten per stuk € 50 − € 37,50
Je kunt nu de extra uitleg uit het Rekenwerkboek deel 3 lezen en som 1 t/m 4 maken
82
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Break-even omzet De break-even omzet is de omzet die een winkelier zal moeten halen om alle gemaakte kosten terug te verdienen. Bij de break-even omzet is geen sprake van winst of verlies. De totale opbrengsten van de winkelier zijn gelijk aan de totale kosten. De break-even omzet is de omzet die hoort bij de breakeven afzet. Het is de break-even afzet die uitgedrukt is in een geldbedrag. Dit betekent dat het totale bedrag van de zogenaamde dekkingsbijdrage gelijk is aan de constante exploitatiekosten. Op basis van het volgende overzicht zullen we verduidelijken hoe de break-even omzet berekend kan worden: Berekening
Bedrag
%
Consumentenverkoopprijs
€ ..........
121 %
AF: btw
€ .......... -
(Netto) verkoopprijs
€ ..........
100 %
AF: Inkoopprijs
€ .......... -
... %
Bruto winst
€ ..........
... %
AF: Overige variabele kosten
€ .......... -
... %
Dekkingsbijdrage (voor constante kosten en winst)
€ ..........
... %
AF: Constante kosten
€ .......... -
(resteert) Bedrijfsresultaat
€ ..........
21 %
Uit dit overzicht kan afgeleid worden dat in een situatie waarbij geen sprake van winst of verlies zal zijn, de volgende formule zal opgaan. De constante kosten zijn dan gelijk aan de uitkomst van de berekening tot aan het aftrekken van de constante kosten: Break-even omzet = ______________constante kosten __________________ × 100 % ( 100 % − % inkoopprijs − % overige variabele kosten) Deze formule kan ook als volgt worden geschreven: Break-even omzet =
constante kosten × 100 % percentage dekkingsbijdrage
De dekkingsbijdrage wordt ook wel contributiemarge genoemd en dient dus ter dekking van de constante kosten en de winst, levert ‘de vergoeding’ voor deze twee elementen. Wanneer de dekkingsbijdrage precies gelijk is aan de vaste kosten per product, dan is sprake van een break-even situatie (het product draagt niet bij aan een winst of verlies). Is de dekkingsbijdrage hoger dan de vaste kosten per product, dan levert het product een bijdrage aan de winst. Hoe hoger de dekkingsbijdrage voor een product, hoe gunstiger dat is. Producten met een lage dekkingsbijdrage lopen het risico om uit het assortiment verwijderd te worden.
83
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Voorbeeld 1: Bereken de break-even omzet De constante kosten van een winkelier zijn € 222.151. De gemiddelde dekkingsbijdrage waar de winkelier mee werkt, is 25%. Hoeveel bedraagt de break-even omzet van de detaillist? De constante kosten van de winkelier zijn bij een break-even situatie gelijk aan de behaalde dekkingsbijdrage. Dit betekent dat constante kosten (€ 222.151) van de winkelier gelijk zijn aan 25% van de omzet. De break-even omzet van de detaillist kan als volgt worden berekend: ____constante kosten_____ × 100 % = € 221.151 × 100 % = € 884.604 percentage dekkingsbijdrage 25 %
Voorbeeld 2: Bereken de winst of verlies Wolwinkel Het Knotje heeft het afgelopen jaar een omzet (exclusief btw) behaald van € 328.095. De contante kosten van Het Knotje zijn € 93.228. De gemiddelde dekkingsbijdrage die door Het Knotje gehanteerd wordt, is 15%. Beoordeel of Het Knotje al dan niet een break-even omzet behaalt. De break-even omzet voor Het Knotje is: constante kosten_____ × 100% = € 93.228 × 100% = € 612.520 percentage dekkingsbijdrage 15% De behaalde omzet van Het Knotje ligt ruimschoots onder de break-even omzet. Er is sprake van een stevig verlies.
Voorbeeld 3: Bereken de dekkingsbijdrage Slijterij De Neut verkoopt naast verschillende alcoholische dranken ook glaswerk. Van het glaswerkassortiment maken onder andere borrelglazen deel uit. De borrelglazen in het assortiment van De Neut hebben een inkoopwaarde van € 0,95. De overige variabele kosten bedragen € 0,15. De verkoopprijs inclusief btw voor een specifiek borrelglas is € 1,98. Het btw-percentage op borrelglazen is 21%. Hoeveel bedraagt de dekkingsbijdrage voor het borrelglas? Om de dekkingsbijdrage te kunnen berekenen, zal de verkoopprijs exclusief btw bepaald moeten worden: verkoopprijs inclusief btw × 100 = € 1,98 × 100 = € 1,64 121 121 Vullen we de formule voor het berekenen van de dekkingsbijdrage in, dan komen we tot de volgende dekkingsbijdrage: Dekkingsbijdrage = € 1,64 − € 0,95 − € 0,15 = € 0,54
84
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Voorbeeld 4: Bereken de consumentenprijs Meubelzaak JIJ is gespecialiseerd in meubelen voor een jonge doelgroep. Een voorbeeld van een JIJartikel is de zitzak, verkrijgbaar in verschillende felle kleuren. JIJ kan het artikel inkopen voor een prijs van € 22. JIJ wil een dekkingsbijdrage op de zitzak van € 13. Voor welke consumentenprijs (inclusief 21% btw) zal de zitzak verkocht moeten worden om die dekkingsbijdrage te kunnen behalen? Om tot de consumentenprijs te komen zal de inkoopprijs verhoogd moeten worden met de gewenste dekkingsbijdrage, om afsluitend met de btw verhoogd te worden: Consumentenprijs voor de zitzak = € 22 + € 13 × 1,21 (of 121%) = € 42,35 Je kunt nu de extra uitleg uit het Rekenwerkboek deel 3 lezen en de opgaven 81 t/m 115 maken.
85
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Veiligheidsmarge Een winkelier berekent vaak een break-even omzet en een break-even afzet om te kunnen bepalen of het commercieel haalbaar is een bepaald artikel in het assortiment op te nemen. Ook voor artikelen die een winkelier al langer in het assortiment heeft, kan natuurlijk een break-even punt berekend worden. Doel is in dat geval om vast te stellen of er méér van een artikel verkocht wordt dan de breakeven afzet. De veiligheidsmarge is het percentage van de werkelijke afzet dat je mag verliezen voor je bij de break-even afzet bent. De veiligheidsmarge kan berekend worden met behulp van de volgende formule: Veiligheidsmarge = werkelijke afzet − break-even afzet × 100 % werkelijke afzet Een computershop heeft de indruk dat de verkoop van scanners terugloopt en is benieuwd hoeveel het aantal afgezette scanners afwijkt van de break-even afzet. Het aantal verkochte scanners over het afgelopen jaar is 73. De break-even afzet voor scanners ligt bij een aantal van 56. Bereken de veiligheidsmarge (op twee decimalen nauwkeurig).
De veiligheidsmarge is: veiligheidsmarge = werkelijke afzet − break-even afzet × 100 % = 73 − 56 × 100 % = 23,29 % werkelijke afzet 73 Wanneer er een gewenste veiligheidsmarge bekend is kan vanuit die veiligheidsmarge eventueel berekend worden wat de werkelijke afzet zal moeten zijn, om de die veiligheidsmarge te kunnen behalen. Hiervoor zal dan wel de break-even afzet bekend moeten zijn. Van het sieraad ‘Engel’ worden bij Boutique Monique iedere week 12 stuks verkocht. De veiligheidsmarge voor het sieraad is 16,67 %. Hoeveel bedraagt de break-even afzet voor ‘Engel’? Op basis van de gegevens kunnen we de formule invullen: veiligheidsmarge = werkelijke afzet − break-even afzet × 100 % = 12 − ?? × 100 % = 16,67 % werkelijke afzet 12 16,67% is gelijk aan 1/6. De deling in de berekening zal uit dienen te komen op 1/6 (of 2/12). De break-even afzet zal dus 10 moeten zijn. Je kunt nu de extra uitleg uit het Rekenwerkboek deel 3 lezen en som 116 t/m 125 maken
86
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer/Manager Kerntaak 1 Theorieboek (Financieel 1)
Begrippen Break-even-analyse ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ Break-even omzet Omzet die een winkelier moet halen om al zijn kosten terug te verdienen, maar waarbij nog geen winst gemaakt wordt Break-evenafzet De af te zetten hoeveelheid waarbij geen sprake is van winst of verlies. Contributiemarge De bijdrage die een artikel levert aan de vergoeding voor de vaste kosten en de winst. Dekkingsbijdrage Synoniem voor contributiemarge: de bijdrage die een artikel levert aan de vergoeding voor de vaste kosten en de winst. Kritische afzet Synoniem voor break-even afzet: de af te zetten hoeveelheid waarbij geen sprake is van winst of verlies. Veiligheidsmarge Het percentage van de werkelijke afzet dat je mag verliezen voor je bij de break-even afzet bent.
Hulpbronnen Internet http://www.consuminderen.pagina.nl Op het prikbord van deze website vind je tips en trucs om geld te besparen en toch prettig te leven. Ook in het blad Zuinig wordt hierover geschreven. http://www.marktplaats.nl Op deze website vind je informatie over tweedehands goederen die worden aangeboden, vaak tegen afbraakprijzen. Kijk ook eens op www.gratisaftehalen.nl of unitedconsumers.com. http://nibud.nl Op deze site vind je richtlijnen voor de omvang van je privé-uitgaven bij verschillende inkomenscategorieën. http://www.hbd.nl Op de site van het hoofdbedrijfschap staat informatie over de kosten van personeel en huisvesting in de detailhandel. www.kvk.nl Op de site van de Kamer van Koophandel vind je informatie voor ondernemers. www.berekenhet.nl Op deze site vind je onder andere informatie over het minimumloon dat je als werkgever moet betalen. www.belastingdienst.nl Kijk onder zakelijk/btw voor meer informatie over de geldende regels.
87