Niet-Westerse Talen en culturen
Maart 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Inleiding
7
Deel I
9
Algemeen Deel
1. Taak en samenstelling van de commissie 2. Werkwijze van de commissie 3. Algemene inhoudelijke bevindingen
11 13 17
Deel II
21
Facultair Deel
1. Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden 23
Deel III 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Opleidingsdeel
Rapport bachelor en master Talen en culturen van Afrika; master Afrikaanse Taalkunde Rapport bachelor en master Talen en culturen van China Rapport bachelor en master Talen en culturen van India en Tibet Rapport bachelor en master Talen en culturen van Indiaans Amerika Rapport bachelor en master Talen en culturen van Japan Rapport bachelor en master Talen en culturen van Korea Rapport bachelor en master Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C:
45 47 71 97 121 143 165 187
209
Curricula vitae van de leden van de commissie 211 Programma van het bezoek aan Leiden (5-9 februari 2006) 215 Referentiekader van de commissie 217
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Niet-Westerse Talen en culturen van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelormasterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf en de medewerkers van de Universiteit Leiden voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
Inleiding In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. In het cluster Niet-Westerse Talen en culturen is een breed spectrum aan bachelor- en masteropleidingen ondergebracht op de volgende gebieden: Talen en culturen van Afrika, Talen en culturen van China, Talen en culturen van India en Tibet, Talen en culturen van Indiaans Amerika, Talen en culturen van Japan, Talen en culturen van Korea en Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Niet-Westerse Talen en culturen (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat, conform de richtlijnen in het QANU-kader 20042005, in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Daarnaast komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake; een facultair deel (II). In dit deel wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor er een facultair beleid is. De commissie heeft de algemene tekst op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen die betrekking hebben op het facultaire beleid en die gelden voor alle door haar bezochte opleidingen; een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding(en) behandelt de commissie de 21 facetten uit het NVAO/QANU-kader. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt in deel III verwezen naar het facultaire deel; uitspraken uit dat deel zijn betrokken bij het oordeel in het opleidingsdeel.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
10
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
1.
Taak en samenstelling van de commissie
Taak commissie De commissie kreeg tot taak om op basis van de door de desbetreffende faculteit of het desbetreffende instituut aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1. een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken oplei dingen, zoals beschreven in het QANU-kader; 2. op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit; 3. de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. De commissie bezocht de volgende opleidingen: Universiteit Leiden • • • • • • • • • • • • • • •
Talen en culturen van Afrika (bachelor) (56821) Talen en culturen van Afrika (master) (66821) Afrikaanse taalkunde (master) (60149) Talen en culturen van China (bachelor) (56818) Talen en culturen van China (master) (66818) Talen en culturen van India en Tibet (bachelor) (56035) Indian en Tibetan Studies (master) (66035) Talen en culturen van Indiaans Amerika (bachelor) (56076) Talen en culturen van Indiaans Amerika (master) (66076) Talen en culturen van Japan (bachelor) (56819) Talen en culturen van Japan (master) (66819) Talen en culturen van Korea (bachelor) (56820) Talen en culturen van Korea (master) (66820) Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië (bachelor) (56022) Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië (master) (66022)
Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid, van de visitatiecommissie werd benoemd: •
Mw. prof. dr. C. Defoort, gewoon hoogleraar Sinologie, Katholieke Universiteit Leuven;
tot leden van de commissie werden benoemd: • •
Prof. dr. K.A. Adelaar, associate professor and reader in Indonesian Studies, University of Melbourne; Mw. prof. dr. M. Deuchler, professor of Korean Studies emerita (School of Oriental and African Studies (SOAS), University of London) en research professor bij het Center for Korean Studies (SOAS);
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
11
• • • • • •
Prof. dr. J.S.A. Elisonas, hoogleraar Japanologie emeritus, Indiana University; Mw. L. Hiele, licentiate Sinologie, Katholieke Universiteit Leuven; student-lid; Prof. dr. M. Meeuwis, docent Afrikaanse Talen en Taalkunde, Universiteit Gent; Prof. dr. E. Moerloose, hoofddocent Indologie, Universiteit Gent; Prof. dr. T. Wubbels, hoogleraar onderwijskunde, Universiteit Utrecht; Prof. dr. R.T. Zuidema, Center of Advanced Study professor of Anthropology emeritus University of Illinois.
Als secretaris van de commissie trad op J.C.X. Weijters, medewerker van het bureau van QANU. In bijlage A is een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie opgenomen. De heer Adelaar kon alleen aanwezig zijn bij de installatievergadering en de eerste gespreksdag; mevrouw Deuchler kon alleen aanwezig zijn bij de installatievergadering en de eerste drie gespreksdagen (tot woensdag 8 februari, 16.00 uur). De overige leden van de commissie namen aan het gehele bezoek deel. Het bezoek aan Leiden, inclusief de installatievergadering, vond plaats van zondag 5 tot en met donderdag 9 februari 2006. Het programma van het bezoek is bijgevoegd (bijlage B). Alle leden en de secretaris hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het ‘QANU-kader’, ondertekend.
12
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
2.
Werkwijze van de commissie
De voorbereidingsfase In november 2005 werd de laatste zelfstudie ontvangen (de overige waren in het voorjaar gearriveerd) en in december werd de samenstelling van de commissie voltooid. Zoals blijkt uit de samenstelling van de commissie zat voor iedere ‘talen en culturen’-regio één lid in de commissie, naast de onderwijskundige en het student-lid. Om te bevorderen dat alle leden van de commissie gezamenlijk verantwoordelijk konden zijn voor de oordelen in de rapporten werd besloten dat ieder vakdeskundig lid niet alleen de eerstverantwoordelijke zou zijn voor haar/zijn ‘eigen’ opleiding, maar ook tweede verantwoordelijke voor één of twee andere opleidingen. Met het oog hierop en ter voorbereiding van de bespreking van de zelfstudies in de installatievergadering verzocht de secretaris de vakdeskundige leden van de commissie om na overleg met de tweede verantwoordelijke, hun voorlopig(e) oordeel/opmerkingen/vragen met betrekking tot hun ‘eigen’ opleiding te formuleren. Voorts verzocht hij het onderwijskundig lid en het student-lid hun voorlopig(e) oordeel/opmerkingen/vragen met betrekking tot respectievelijk de onderwijskundige en de studentaspecten bij alle opleidingen te formuleren. De secretaris compileerde alle commentaren tot een document dat voorlag bij de installatievergadering en tijdens het visitatiebezoek. Daarnaast had hij, om vergelijking van de opleidingen te vergemakkelijken, een dwarsdoorsnede van de opleidingszelfstudies vervaardigd, geordend naar onderwerp en facet. Vóór aanvang van het bezoek bestudeerde ieder van de commissieleden twee tot vier doctoraalscripties voor de ‘eigen’ opleiding. Deze scripties waren door de leden zelf geselecteerd. De leden van de commissie waren in de gelegenheid om tijdens het bezoek hun bevindingen met betrekking tot de door hen uitgekozen scripties te toetsen aan de overige in de verschillende zelfstudies genoemde scripties. Startvergadering De commissie hield op 5 februari 2006 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werden onder meer taak en werkwijze van de commissie besproken, werd een concept referentiekader behandeld (voor het resultaat zie bijlage C) en werden de gesprekken van de volgende dagen voorbereid. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. Het bezoek De gesprekken met de verschillende opleidingen vonden plaats op 6 tot en met 8 februari. Voor een aanduiding van de gesprekspartners zij verwezen naar het programma (bijlage B). Aan het einde van iedere dag werd voor de die dag behandelde opleidingen gezamenlijk de checklist ingevuld. De laatste dag van het bezoek (9 februari) werd onder meer besteed aan een afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, het opstellen van de voorlopige bevindingen en de voorbereiding van de mondelinge rapportage. Tevens hield de commissie spreekuur voor individuele studenten of docenten, die zich daarvoor vooraf aangemeld hadden. Alle leden van de commissie, met uitzondering van de hierboven onder 1 genoemde, namen deel aan alle gesprekken. Omdat alle leden het Nederlands actief en passief beheersten werden de gesprekken, een incidentele uitzondering daargelaten, in het Nederlands gevoerd. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
13
In het afsluitende gesprek met het faculteitsbestuur verzocht de commissie wat betreft alle door haar te beoordelen opleidingen om aanvullende informatie met betrekking tot de facetten 1 en 10. Tevens uitte zij haar bezorgdheid omtrent de masteropleiding Talen en culturen van Afrika en vroeg zij het bestuur om haar op enkele punten nadere informatie te verschaffen. De mondelinge rapportage aan het einde van het bezoek door de voorzitter bevatte enkele waarnemingen van algemene aard en een aantal eerste indrukken per opleiding. Tijdens het bezoek raadpleegde de commissie het volgende materiaal: • • • • • • • • • • • • • •
Alle scripties uit de zelfstudie en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn Voorlichtingsmateriaal Studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken Stagereglementen/handleidingen Tentamen- en examenreglement Toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding en dergelijke) Recente verslagen opleidingscommissie en examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelor-masterovergangsregelingen College-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) et cetera Alumni-enquêtes Verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies Verslagen/rapporten van voor het onderwijs relevante ad-hoc commissies Jaarverslagen
De rapportage Na afloop van het bezoek stelde de secretaris zeven conceptopleidingsrapporten op. Deze werden in mei/juni toegezonden aan de leden van de commissie met het verzoek om ‘getrapt’ te reageren, namelijk via de eerste verantwoordelijke. Naar aanleiding van de ontvangen commentaren werden op 20 juli bijgestelde concepten voor een laatste check toegezonden aan de leden van de commissie. Passages die in alle opleidingsrapporten voorkwamen werden daaruit geschrapt en opgenomen in het facultaire deel (deel II van dit rapport), dat tezamen met de concept opleidingsrapporten op 30 augustus in het kader van de hoor- en wederhoorprocedure aan de faculteit werd voorgelegd. Het concept van het algemeen deel (deel I van dit rapport) werd op 30 oktober toegezonden aan de faculteit. Steeds zijn in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven (met uitzondering van het rapport over Talen en culturen van Afrika, waarin een bachelor- en twee masteropleidingen worden behandeld). In de rapporten zijn de eerste twee onderwerpen steeds voorzien van aparte oordelen over de bachelor- en de masteropleiding(en). Voor de onderwerpen drie tot zes zijn geen aparte oordelen geformuleerd. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie ook geen onderscheid tussen bachelor en master gemaakt. In dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks 14
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
of geen resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. De opleidingen die de commissie heeft beoordeeld zijn alle voltijdse opleidingen en hebben geen deeltijdvariant. De commissie ontving eind november de reactie van de faculteit op de bovengenoemde concepten. Deze werd toegezonden aan alle leden van de commissie. De definitieve tekst van het rapport werd half januari 2007 vastgesteld. Beslisregels In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm en internationale vergelijking kan doorstaan. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit en positief opvalt in internationale vergelijking. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van opmerkelijk goede praktijk kan functioneren.
De meest gebruikte beoordeling in de opleidingsrapporten is ‘voldoende’. De commissie heeft, conform de regels, dit predikaat gebruikt als standaardscore. Omdat de meeste masterprogramma’s pas recent van start zijn gegaan of nog van start moesten gaan en er dus eerder sprake was van plannen heeft de commissie bij masteropleidingen de beoordeling ‘goed’ niet gebruikt. In geval van een good practice luidde het oordeel in principe: goed. Als er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire rapport worden geen oordelen geformuleerd. Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie heeft het bezoek als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend open. De commissie is tijdens het bezoek getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. De faculteit heeft zorg gedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van het bezoek. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was heeft zij gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
15
16
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
3.
Algemene inhoudelijke bevindingen
Kleine opleidingen De commissie heeft grote waardering voor het commitment van de faculteit aan het in stand houden van de door de commissie gevisiteerde, deels zeer kleine opleidingen. Zij heeft tijdens haar bezoek meer dan één maal vernomen dat het nieuwe allocatiesysteem van middelen en personeel als bedreigend voor de kleine opleidingen wordt beschouwd. Zij zou het betreuren wanneer de kwaliteit van deze in Nederland unieke opleidingen gevaar zou lopen. Bijvakken Alle gevisiteerde opleidingen bieden de studenten een omvangrijk en homogeen pakket opleidingsonderdelen. Die hebben betrekking op één bepaald vakgebied (Indologie, Japanologie, Koreanistiek, Sinologie ...). Het onderwijs omvat de studie van de belangrijkste taal of talen van de regio en een aantal domeinspecifieke literaire, historische en cultuurhistorische opleidingsonderdelen. Daarnaast volgen studenten in het kader van hun opleiding bijvakken, niet uitsluitend domeinspecifieke vakken, maar ook een aantal algemeen vormende of methodologische vakken over wijsbegeerte, taalwetenschap, literatuurwetenschap, historische kritiek, antropologie of psychologie, politiek, recht of economie. De faculteit en de opleidingen reserveren in de huidige studieprogramma’s van BA 2 en BA 3 telkens een ruimte van 20 studiepunten voor bijvakken. De studenten kunnen vrij kiezen uit het bijvakaanbod en schuiven aan bij grote studentenaantallen die tot andere opleidingen behoren. De commissie heeft begrepen dat de studenten daarbij vaak geconfronteerd worden met roostertechnische problemen. Zij vindt het noodzakelijk dat, om de studeerbaarheid van de programma’s te garanderen, voor die problemen een oplossing wordt gevonden. Studenten zouden een keuze moeten kunnen maken uit verschillende minores (homogeen samengestelde pakketten) die door andere faculteiten aangeboden worden. De Faculteit der Letteren zou hierop moeten aandringen bij de andere faculteiten, mede de inhoud van de minores bepalen en zorgen voor ruimte in het uurrooster, vaste momenten, waarop de letterenopleidingen zelf geen vakken plannen. Naam enkele opleidingen Het is de commissie opgevallen dat sommige benamingen van opleidingen niet volledig overeenstemmen met de inhoud van het onderwijspakket (‘de vlag dekt niet altijd de lading’). Alle opleidingen verstrekken onderwijs over ‘talen en culturen’ die voorkomen in een welbepaalde en nauwkeurig afgebakende geografische regio. Ook al is dit euvel in zeker mate onvermijdelijk, toch vond de commissie de kloof tussen vlag en lading soms te groot. Deze problematiek komt in verschillende varianten terug. Het minst problematisch is dit bij de drie opleidingen Talen en culturen van respectievelijk China, Japan en Korea, waar telkens slechts één taal onderwezen wordt, met name Mandarijn, Japans en Koreaans, en soms ook de klassieke schrijftaal, zoals in Talen en culturen van China. Andere in die landen voorkomende talen (eventueel van de minderheden) komen hier niet aan bod. Het gebruik van de meervoudsvorm ‘talen’ is dus soms wat misleidend.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
17
Een andere variant betreft de regionale afbakening, met name bij twee opleidingen. In de opleiding Talen en culturen van Zuid- en Centraal-Azië worden de Indiase talen Sanskrit, Hindi en Tamil naast het Tibetaans onderwezen. Dit zijn talen die behoren tot de vakgebieden Indologie en Tibetologie en dus in hoofdzaak tot de regio Zuid-Azië. De culturele uitstraling van Indië heeft er voor gezorgd dat handschriften in die talen ook voorkomen in andere gebieden van Azië. Inheemse talen van Centraal-Azië zoals Turkse of Mongoolse talen of klassieke talen zoals Sakisch, Sogdisch of Tochaars zijn in het onderwijscurriculum niet opgenomen. De commissie vond de benaming van de opleiding Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië het meest problematisch. In deze opleiding betreft het talenonderwijs eigenlijk uitsluitend Indonesisch en Javaans, en een invulling ‘taal’ ontbreekt geheel voor de regio Oceanië. De commissie heeft, in het kader van de hoor- en wederhoorprocedure, met instemming kennisgenomen van de mededeling van de faculteit dat het faculteitsbestuur, mede op basis van het gesprek met de commissie, in overleg met de opleiding besloten heeft de naam van de opleiding Talen en culturen van Zuid- en Centraal-Azië te wijzigen in ‘Talen en culturen van India en Tibet’ voor de bacheloropleiding en in ‘Indian and Tibetan Studies’ voor de masteropleiding en dat het College van Bestuur deze naamswijziging heeft laten opnemen in het CROHO. Wat betreft de opleiding Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië heeft het faculteitsbestuur eveneens besloten bij het CROHO naamswijziging aan te vragen: voor de bacheloropleiding ‘Talen en culturen van Indonesië’, en voor de masteropleiding een Engelstalige variant daarvan. Studie elders in Europa Bij de bevraging van studenten en alumni in verband met studeren in het buitenland bleek dat de voorkeur van de meeste uitging naar een al dan niet langdurig studieverblijf in het land waarvan taal en cultuur het voorwerp van hun studie uitmaakt: Indologen naar India, Japanologen naar Japan, Sinologen naar China ... Bij praktisch alle opleidingen kon men aantonen hoezeer er, en met succes, geijverd werd om beurzen voor studieverblijven te verwerven bij niet-Europese universiteiten, culturele instellingen en stichtingen. Gezien het grote belang van een in situ verblijf voor studenten van Niet-Westerse Talen en culturen, kon de commissie deze inspanningen zeer waarderen. Daarnaast viel het de commissie op dat men nauwelijks enige aandacht had voor een studieverblijf aan een Europese universiteit in het raam van een Erasmus-uitwisselingsproject. Zowel docenten als studenten spraken hun zorg uit voor de studievertraging die een dergelijk verblijf met zich zou meebrengen. De ervaring in andere, meer Europees gerichte instellingen spreekt die vrees echter tegen. De desinteresse voor en onwetendheid in verband met de situatie in andere Europese instellingen leken in de ogen van de commissie ook een kwestie van verminderde (Europese) talenkennis en een te grote mate van in zichzelf gekeerd zijn. De faculteit en de docenten zouden een iets dynamischer voorlichtingspolitiek kunnen voeren met het oog op een meer substantiële uitwisseling van studenten en docenten binnen Europa. Hier liggen fondsen ter beschikking die nu praktisch onaangeroerd blijven. Percentage vrouwen in de hogere functies De commissie is bezorgd over het lage percentage aan vrouwen in hogere functies. Zij heeft nota genomen van de opmerking van de leden van het faculteitsbestuur dat in de bezorgdheid van de 18
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
visitatiecommissie wordt gedeeld en dat er pogingen worden ondernomen om dit probleem aan te pakken. Externe factoren als ambitie en gezinstaken kunnen zeker een rol spelen bij de numerieke verschillen in mannelijke en vrouwelijke sollicitanten en uiteraard moet de kandidaat over het juiste profiel beschikken. Bovendien overstijgt dit probleem het domein van deze bepaalde opleidingen. Toch vermoedt de commissie dat het probleem ook ligt in de (wellicht deels onbewuste) vooroordelen die kunnen schuilen in de selectievoorwaarden en -procedure. Doelstellingen en eindtermen opleidingen Het is de commissie opgevallen dat er aanzienlijke verschillen tussen de opleidingen bestaan ten aanzien van de formulering van de doelstellingen en eindtermen. Deze komen bijvoorbeeld tot uiting in de vorm waarin ze zijn opgenomen in de Onderwijs- en Examenregelingen. Het lijkt de commissie dat uitwisseling van deze formuleringen kan leiden tot stroomlijning, wederzijdse afstemming, en aldus tot aanzienlijke toename in transparantie. De helderheid waarmee doelstellingen en eindtermen zijn geformuleerd kan op deze wijze worden verbeterd, hetgeen handvatten zal bieden voor een betere afbeelding van de eindtermen van studieonderdelen op het totaal van de opleidingsdoelstellingen. Cursusbeschrijvingen Het is de commissie bij het doornemen van al het materiaal ook opgevallen dat de cursusbeschrijvingen soms erg ongestructureerd en lang zijn. In principe zou er ook een maximum aan de omvang van de beschrijving gesteld moeten worden: een lange beschrijving is niet per se duidelijker dan een korte. Het is de commissie bekend dat de faculteit een format cursusbeschrijving heeft ontwikkeld voor de elektronische studiegids en streeft naar verbetering van de cursusbeschrijvingen, maar zij meent dat de beschrijvingen op enkele belangrijke punten bij meer dan één opleiding nog steeds onvoldoende zijn. Het gaat haar met name om de onderwerpen Beschrijving en Leerdoelen. Een goede beschrijving, waar de student iets aan heeft, vermeldt kort en duidelijk waar de cursus precies over gaat (dit is namelijk niet altijd duidelijk uit de naam) en wat gedaan wordt tijdens de cursus (de stof, het soort oefeningen en de methode) De leerdoelen vermelden wat de student bereikt/geleerd zal hebben na succesvol doorlopen van de cursus; het kan hier, naast de disciplinaire ook om algemene doelstellingen gaan, zoals bijvoorbeeld het zich eigen maken van onderzoeksvaardigheden, leren kritisch te denken en te analyseren, schrijfvaardigheid, aandacht voor detail, spreken in het openbaar, theoretisch denken, zich bondig en duidelijk uitdrukken, de sociale, ethische en culturele context van een probleem begrijpen, creatief denken, flexibiliteit en relativeringsvermogen in een interculturele context. Naast de leerdoelen zouden ook de ingangseisen of begintermen van een cursus vermeld moeten worden, alsook de examenvormen. Taakopvatting examencommissie De verschillende examencommissies verschillen in hun taakopvatting, waarbij de variatie ongeveer loopt van een zeer minimale (het uitvoeren van een administratieve controle op het behaald zijn van de verschillende studieonderdelen alvorens het diploma uitgereikt kan worQANU / Niet-Westerse Talen en culturen
19
den) tot een zeer vergaande (integrale zorg voor de kwaliteit van de toetsing in de gehele opleiding: dat wil zeggen het bewaken van de helderheid van de toetscriteria, de aansluiting van de toetsen bij de eindtermen, de dekking van alle eindtermen door de toetsen, het bewaken van de consistentie tussen verschillende beoordelaars, et cetera). De commissie acht het van groot belang dat alle taken uit de laatste omschrijving worden uitgevoerd. Dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat de examencommissie daarin een rol heeft. Uiteraard kunnen (delen van) deze taken ook door anderen worden gedaan. De commissie beveelt de opleidingen aan expliciet te maken welke van bovenstaande taken bij welke gremia/functionarissen zijn belegd.
20
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
21
22
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden
1.1.
Inleiding
1.1.1. Structuur en organisatie van de faculteit De Faculteit der Letteren tekent voor vrijwel de helft van alle Leidse opleidingen. De faculteit biedt 26 bacheloropleidingen en 28 doorstroommasters aan. De Faculteit der Letteren noemt zichzelf een brede faculteit omdat zij een groot aantal hoofden subdisciplines doceert, een groot aantal regio’s tot haar aandachtsgebied rekent en een diversiteit en variëteit aan talige en culturele verschijnselen uit het heden en het verleden bestudeert en onderwijst. De Leidse Letterenfaculteit vindt dat zij een bijzondere positie inneemt omdat zij: • • •
een wetenschappelijke context kan bieden voor comparatief onderzoek en onderwijs; een context kan bieden voor vernieuwend fundamenteel en theoretisch onderzoek vanuit kennis over zoveel diverse talen en culturen; unica doceert.
Aan het hoofd van de facultaire organisatie staat het faculteitsbestuur, dat bestaat uit vier leden: de decaan, de directeur onderwijs, de directeur bedrijfsvoering en de studentassessor. Het faculteitsbestuur wordt ondersteund door de afdelingen van het faculteitsbureau. Er is een faculteitsraad van negen medewerkers en negen studenten. De directeur onderwijs speelde een belangrijke rol in het streven van de faculteit om, naar aanleiding van een aanbeveling van de vorige visitatiecommissie, de afstand tussen het centrale en het decentrale niveau binnen de faculteit te verkleinen en de samenwerking en solidariteit tussen de verschillende sectoren binnen de faculteit te versterken. Het aanstellen van de directeur onderwijs paste in het beleid van de faculteit om het bestuur te professionaliseren en het onderwijs meer centraal aan te sturen. In het kader daarvan zijn de contacten tussen het centrale en het decentrale niveau geïntensiveerd. Per 1 januari 2004 is het aantal bestuurlijke eenheden op het gebied van het onderwijs verlaagd van 22 naar twaalf: er zijn nu, naast zeven zelfstandige opleidingen, vijf onderwijsinstituten. De besturen van de onderwijsinstituten zijn samengesteld uit de voorzitters van de tot het instituut behorende opleidingen, plus één tot het instituut behorende student. De zelfstandige opleidingen hebben een eigen opleidingsbestuur. Elke opleiding heeft een opleidingsraad waarin alle docenten zitting hebben en die vooral een adviserende rol heeft. Daarnaast hebben de studentleden uit de opleidingscommissie een adviserende stem. De opleidingsraad wordt over een aantal zaken gehoord door het opleidingsbestuur respectievelijk de opleidingsvoorzitter. Ten slotte heeft elk onderwijsinstituut een instituutsraad, die paritair is samengesteld. Elke opleiding wordt daarin vertegenwoordigd door een docent, een student en een lid van het ondersteunend personeel. Verwante bachelor‑, master‑ en doctoraalopleidingen hebben gemeenschappelijke opleidings‑ en examencommissies. Sinds kort kent de faculteit bovendien toelatingscommissies, die beslissen over de toelating van studenten die een masteropleiding willen volgen, maar niet een bacheloropleiding hebben gevolgd die automatisch toegang verleent tot die master. Vanwege de geringe omvang van de opleidingen heeft de faculteit gekozen voor een personele unie met de examencommissies. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
23
Het faculteitsbestuur laat zich adviseren door drie vaste facultaire adviescommissies die ook de faculteitsraad adviseren. De facultaire onderwijscommissie geeft gevraagd en ongevraagd advies omtrent de lopende bestuurlijke onderwijsagenda en kan ook zelf beleidssuggesties aandragen. Daartoe vergadert zij eenmaal per maand, een week voor de faculteitsraadsvergadering, in aanwezigheid van de directeur onderwijs, de assessor en de ICLON-contactpersoon voor de faculteit. De leden – vijf personeelsleden (voor twee jaar) en vier studenten (voor een jaar) – worden zo geselecteerd dat ze een afspiegeling vormen van de breedte van de faculteit. 1.1.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De invoering van de bachelor-masterstructuur is aan de Leidse universiteit per jaar gegaan. Het proces is nu halverwege: 1 september 2002 1 december 2003 1 september 2004 1 september 2005
1 september 2010
instroom doctoraalopleidingen beëindigd, start van het bachelormasterstelsel de Faculteit der Letteren telt nog 1.647 ingeschreven doctoraalstudenten van de doctoraalprogramma’s wordt alleen het vierde jaar nog verzorgd het reguliere doctoraalonderwijs wordt beëindigd; vertraagde doctoraalstudenten kunnen verder studeren aan de hand van omzettingstabellen vanuit de bachelor-masterprogramma’s en/of maatwerk definitieve beëindiging doctoraalopleidingen: het is niet langer mogelijk om doctoraal examen af te leggen en het bijbehorende diploma te verwerven
De aanbevelingen uit het rapport Optimalisering (zie hieronder bij F 18) zijn opgesteld met het nieuwe bachelor-masterstelsel in gedachten. Belangrijk (én al ingevoerd) zijn hierbij de faculteitsbrede onderwijsdoelen op bachelorniveau voor algemene academische vaardigheden en de invoering van leerlijnen; de semesterindeling; studievoortgangscontrole en -begeleiding. Ook van belang bij de invoering van de bachelor-masterstructuur is de Leidse abstracte structuur 100-600, waarbij voor iedere cursus is aangegeven op welk niveau het vak gegeven wordt en dus dat elk programma een samenhangende opbouw heeft naar moeilijkheidsgraad. Alle door de commissie beoordeelde opleidingen zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleidingen Talen en culturen van de respectieve regio’s. Vanaf 1 september 2005 wordt geen doctoraalonderwijs meer verzorgd (zie boven). Voor vertraagde studenten is in de Onderwijs- en Examenregelingen een naar het oordeel van de commissie adequate regeling opgenomen. De commissie heeft bij studenten van alle opleidingen die zij te beoordelen had gevraagd hoe de overgang naar de nieuwe structuur is verlopen; zij heeft geen klachten vernomen, behalve met betrekking tot de voorlichting; in een aantal gevallen werd deze als aanvankelijk niet geheel toereikend gekenschetst.
24
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
1.2.
Het beoordelingskader
De Universiteit Leiden heeft met haar kaderdocument Leids Universitair Register van Opleidingen – kortweg ‘Leids Register’ – de algemene, universiteitbrede kaders en kwaliteitskenmerken vastgesteld waarbinnen faculteiten en opleidingen hun onderwijsbeleid kunnen vormgeven. Elke Leidse bachelor- en masteropleiding wordt aan deze kaders getoetst alvorens opgenomen te worden in het Leids Register en te worden aangemeld bij het CROHO. Het kader bevat richtlijnen voor de toetsing van de opleidingen en voorwaarden voor opname in het centrale register. In het Leids Register is onder andere de abstracte structuur 100-600 uitgewerkt en geconcretiseerd. De praktische evaluatie van het systeem is voorzien voor 2007. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Optimalisering heeft de faculteit een Facultair Kader voor de bachelor opgesteld dat drie leidende principes heeft: 1. Elke student moet binnen zijn hoofdvak ‘naar het front van de wetenschap’ gebracht worden. Vakinhoudelijke en algemeen academische vorming moeten gewaarborgd en in het onderwijsprogramma aantoonbaar aanwezig zijn. Dit is uitgewerkt door elke opleiding te vragen haar onderwijsprogramma vorm te geven aan de hand van een facultair format, waarin opzet, doelstellingen en programma op systematische wijze zijn beschreven. 2. Elke student dient gestimuleerd te worden over de muren van zijn eigen vakgebied heen te kijken. Om versnippering van kleine keuzevakjes te voorkomen, is in elk bachelorprogramma naast 140 ECTS-studiepunten hoofdvakonderwijs ook 40 ECTS-studiepunten voor substantiële bijvakken van 20 of desgewenst 40 ECTS-studiepunten per stuk ingeruimd. 3. Het onderwijssysteem dient zowel in organisatorisch als in financieel opzicht efficiënt te worden opgezet. Dit is onder meer uitgewerkt in een facultair uniforme omvang van vakonderdelen in 4 (bachelor) of 5 (master) ECTS-studiepunten of een veelvoud daarvan, zodat de organisatie van gezamenlijk onderwijs over opleidingsmuren heen (het zogenoemde ‘aanschuifonderwijs’) zo goed mogelijk ondersteund wordt. De Leidse universiteit hanteert een eigen methode voor niveaubewaking, die volgens de facultaire zelfstudie vergeleken kan worden met de Dublin-descriptoren: de abstracte structuur 100-600 bepaalt dat bacheloropleidingen eindtermen hanteren op het niveau 100 tot 400 en dat de eindtermen van masteropleidingen zich op niveau 500 en 600 bevinden. Volgens het beleid van de instelling dient elk opleidingsprogramma een minimum aantal ECTS-studiepunten op de voor de opleiding relevante niveaus te bevatten. In de onderwijsdoelen van elke opleiding wordt steeds een onderscheid gemaakt tussen taalvaardigheid (indien van toepassing), disciplinair onderwijs en algemene academische vaardigheden. De opleidingen schrijven de onderwijsdoelen uit in het facultair vastgesteld bachelor- en masterformat. De eindkwalificaties worden voor elke opleiding vermeld onder de eerste vier vragen (algemene doelstelling; disciplinaire doelstellingen; algemene academische vaardigheden en – indien van toepassing – taalvaardigheidsdoelstellingen). De algemene academische vaardigheden liggen facultair vast. Bij dit format hoort een invulschema waarin de opbouw van het programma per semester en per vak beschreven staat; en waarin per vak wordt gespecificeerd: de naam van het vak, het aantal studiepunten, het niveau in termen van de abstracte structuur 100-600, de (sub)discipline waartoe het vak gerekend wordt, de algemene academische QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
25
vaardigheden die geïntegreerd in het vakonderwijs aan bod komen, indien van toepassing: de taalvaardigheden (eventueel geïntegreerd met het vakonderwijs) die aan bod komen en de werkvormen en toetsvormen die worden gebruikt. Het Faculteitsbestuur beoordeelt, op basis van een advies van de facultaire onderwijscommissie, of de opleidingen de formats op de juiste wijze hebben ingevuld. Voor de bachelors zijn deze schema’s steeds toegevoegd aan de zelfevaluaties, voor de masters zijn ze nog in ontwikkeling. Vanaf september 2005 worden ook alle cursussen beschreven op basis van een uniform sjabloon waarin ook de leerdoelen van het vak opgenomen zijn. 1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit heeft eindkwalificaties (de minimale leerdoelen van de bachelor) voor algemene academische vaardigheden faculteitsbreed vastgesteld (zie Facultair Kader voor de bacheloropleiding): A. Elementaire onderzoeksvaardigheden, waaronder heuristische vaardigheden 1. Kan vakwetenschappelijke literatuur verzamelen en selecteren met behulp van traditionele en moderne technieken; 2. kan deze analyseren en een oordeel geven over kwaliteit en betrouwbaarheid; 3. kan op basis hiervan een goed afgebakende probleemstelling formuleren; 4. kan een onderzoek van beperkte omvang opzetten en uitvoeren met inachtneming van de voor het vakgebied relevante methoden en technieken; 5. kan op basis daarvan een beargumenteerde conclusie formuleren; 6. kan ook buiten zijn eigen vakgebied gebruik maken van zijn verworven onderzoeksvaardigheden; B. Schriftelijke presentatievaardigheden 1. Kan onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteenzetten en 2. kan een antwoord formuleren op vragen betreffende (een onderwerp in) het vakgebied: • • • •
in de vorm van een heldere en goed opgebouwde schriftelijke presentatie; overeenkomend met de criteria die het vakgebied daaraan stelt; met gebruikmaking van relevante illustratie- of multimediale technieken; die gericht is op een specifieke doelgroep.
C. Mondelinge presentatievaardigheden 1. Kan onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteenzetten; 2. kan een antwoord formuleren op vragen betreffende (een onderwerp in) het vakgebied:
26
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
• • • •
in de vorm van een heldere en goed opgebouwde mondelinge presentatie; overeenkomend met de criteria die het vakgebied daaraan stelt; met gebruikmaking van moderne presentatietechnieken; die gericht is op een specifieke doelgroep;
3. kan actief deelnemen aan een vakinhoudelijke discussie. D. Samenwerkingsvaardigheden 1. Kan constructieve kritiek geven en ontvangen en gegronde kritiek verwerken tot een herziening van het eigen standpunt; 2. kan samenwerken in groepen van verschillende omvang; 3. kan sociaal-communicatief optreden in werk- en overlegsituaties; 4. kan zich houden aan overeengekomen planningen en prioriteringen. E. ICT-vaardigheden 1. Kan werken met het op de faculteit gebruikte computerbesturingssysteem en met de voor zijn vakgebied relevante hard- en software; 2. kan werken met de meest gangbare webbrowsers en e-mailprogramma’s. De faculteit heeft in haar Strategisch Plan aangegeven dat zij niet alleen aandacht wil geven aan traditionele vaardigheden, zoals verschillende schriftelijke en mondelinge vaardigheden, argumentatieve en debatteervaardigheden en onderzoeksvaardigheden, maar ook aan allerlei elementaire en diepergravender ICT-vaardigheden. Dit is terug te vinden in bovenstaande eindtermen. De faculteit heeft nog geen vergelijkbare eindtermen voor masteropleidingen opgesteld. De zelfstudie schrijft dat aansluiting op eisen van vakgenoten niet formeel kan worden getoetst omdat er geen (inter)nationaal vergelijkingsmateriaal bestaat. Hetzelfde geldt volgens de faculteit voor de aansluiting op de eisen van de arbeidsmarkt, die niet eenduidig is. Het ‘impliciete gevoelen’ dat verankerd is in de vakcompetentie van de wetenschappelijke staf en dat geformuleerd wordt door de opleidingsraad speelt een dominante rol. De faculteit besteedt echter wel expliciet aandacht aan arbeidsmarktontwikkelingen en de marktpositie van afgestudeerden. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Volgens de facultaire zelfstudie heeft de faculteit met de abstracte structuur 100-600 en de geformuleerde academische vaardigheden een methode voor niveaubewaking die kan worden vergeleken met de Dublin-descriptoren. De academische vaardigheden differentiëren niet expliciet naar niveau (bachelor of master) en kunnen daarom alleen in combinatie met de abstracte structuur worden gebruikt. Het onderscheid moet gezocht worden in de mate van beheersing. Volgens de faculteit is de ontwikkeling van een niveau-inschaling voor de academische vaardigheden nog een desideratum.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
27
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
In de faculteit geeft iedere wo-bachelor de kwalificatie voor toegang tot ten minste één aansluitende master. Omdat er nog nauwelijks afgestudeerde bachelors zijn, is er volgens de faculteit nog weinig te zeggen over hun arbeidsmarktperspectief. Omdat er nog geen facultaire eindtermen zijn voor de master, is niet te onderbouwen dat de student in staat is onder begeleiding wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De faculteit zegt dat er nog nauwelijks zicht is op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerde wo-masters, maar verwijst ook niet naar de arbeidsmarktpositie van haar alumni. Kritische reflectie en zelfstandige studiehouding worden als kern van het facultaire beleid genoemd. Of de disciplinaire eindkwalificaties voldoende wetenschappelijk zijn, moet uit de zelfstudierapporten van de opleidingen blijken. De eindkwalificaties van de facultaire academische vaardigheden hebben in ieder geval veel aandacht voor onderzoeksvaardigheden. Wat de aansluiting op de beroepspraktijk betreft heeft de commissie er begrip voor dat er (op dit moment) nog weinig concreets is te zeggen over de arbeidsmarktperspectieven van met name de afgestudeerde bachelors. 1.2.2. Programma De faculteit beschrijft in het Facultair Kader voor de bachelor dat de student ook buiten zijn vakgebied moet kijken. Om dit te bereiken heeft zij twee bijvakken van 20 c.q. één bijvak van 40 ECTS-studiepunten in de bacheloropleidingen. Facultaire onderwijsopzet in schema:
propedeuse hoofdvak 60 stp BA1
28
bijvak 20 stp
bijvak 20 stp
hoofdvak 40 stp BA2
hoofdvak
hoofdvak
hoofdvak 40 stp
60 stp
60 stp
BA3
MA1
(MA2)
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
Iedere student heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen, aan de hand van drie hoofdsoorten: 1. Intern bijvak: niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak (maximaal één bijvak van 20 ECTS-studiepunten). 2. Facultair bijvak (dat kunnen ook bijvakken zijn van andere faculteiten die door Letteren als zodanig zijn beoordeeld en geaccepteerd): de faculteit heeft er zestig, ze vallen uiteen in de volgende categorieën: a. Elke opleiding verzorgt een Opleidingsbijvak, waarin de student in 20 ECTS-studiepunten een introductie krijgt in het betreffende vakgebied. In de regel is dit ‘aanschuifonderwijs’. b. Er zijn circa 25 Spectrumbijvakken van 20 ECTS-studiepunten per stuk, waarin docenten van verschillende opleidingen onder aansturing van een bijvakcoördinator een vakoverstijgend onderwerp uitdiepen. Voorbeelden zijn Wetenschapsgeschiedenis en Boek en uitgeverij. c. Er zijn sinds 2001 vier PraktijkStudies van 40 ECTS-studiepunten per stuk: Journalistiek & nieuwe media, Europese Unie studies, Management en Digitale letteren. Deze PraktijkStudies worden grotendeels verzorgd door speciaal hiertoe aangestelde docenten. d. Er zijn enkele Colloquia: onder leiding van een of twee docenten wordt in een aantal intensieve vakken een onderwerp uitgediept. Voorbeelden zijn Systemen en memen en Filosofie en literatuurkritiek. 3. Individueel of maatwerkbijvak van 20 ECTS-studiepunten: zelf samen te stellen uit onderwijs binnen of buiten de faculteit, mits het aan bepaalde – door de examencommissie te toetsen – minimumeisen voldoet: het moet interne samenhang bezitten en afsluiten met een onderdeel van minimaal 4 ECTS-studiepunten op minimaal 300-niveau. Hieronder kan een stage of in het buitenland gevolgd onderwijs worden geprogrammeerd. De evaluatie van het bijvakstelsel staat gepland voor begin 2006. Het bijvakkensysteem is faculteitsbreed op een uniforme wijze met de hoofdvakprogramma’s vervlochten: steeds 8 ECTS-studiepunten (een of twee vakken) in het eerste, en 12 ECTS-studiepunten (een, twee of drie vakken) in het tweede semester. Deze regel – waaraan strak de hand gehouden wordt – moet voorkomen dat de student met piekbelastingen te maken krijgt. Ten slotte is veel aandacht besteed aan de roostering. Studenten die een eenmaal begonnen bijvak om welke reden dan ook niet afmaken, hebben nog een kans om de reeds behaalde studiepunten te benutten: ze kunnen ze opnemen in een maatwerkbijvak, waarbij reeds gevolgde vak(ken) in een zinvolle samenhang met nog te volgen onderdelen moeten worden geplaatst. Alle bijvakken zullen regelmatig worden geëvalueerd volgens het reguliere evaluatieprotocol. Daarnaast is de faculteit van plan al het onderwijs aan een midterm review te onderwerpen. Naast de hierboven beschreven facultaire indeling in hoofd- en bijvakken kent de universiteit Leiden nog een ander universiteitsbreed model van major-minorcombinatiestudies. Daarbij combineren studenten één major van 128 ECTS-studiepunten met één minor van 52 ECTSstudiepunten. Het gaat om vaste combinaties, die door de opleidingen zijn ontwikkeld, door de betrokken faculteitsbesturen zijn ingediend en door het College van Bestuur zijn vastgesteld. De letterenopleidingen Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Taalwetenschap, Literatuurwetenschap, Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Duitse taal en cultuur participeren in dit systeem. In hun respectieve zelfstudies wordt dit nader aan de orde gesteld. Op een tweetal essentiële punten wijkt het universitaire model af van dat van de Faculteit der Letteren. Waar QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
29
het bijvakkensysteem pas in het tweede bachelorjaar begint, start de major-minorcombinatie vanaf het eerste jaar. De student legt zich dus al bij aanvang van de studie vast op deze keuze. Daaruit volgt dat hem of haar geen andere keuzemogelijkheden meer resten. Universitaire major/minor-combinatiestudies in schema: minor 12 stp
minor 20 stp
minor 20 stp
major 48 stp
major 40 stp
major 40 stp
1e jaar
2e jaar
3e jaar
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Volgens het Leids Register – en de faculteit heeft dat verder uitgewerkt – moeten onderzoeksvaardigheden zo veel mogelijk geïntegreerd met het disciplinaire onderwijs worden verworven. De faculteit heeft daarom algemeen geldende eindtermen voor onderzoeksvaardigheden opgesteld die iedere opleiding moet laten terugkomen in de programma’s. Uit de invulschema’s van de opleidingen blijkt in welke disciplinaire cursussen deze vaardigheden aan bod komen. Volgens de zelfstudie verwerven studenten kennis aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek omdat een groot deel van de docenten actief onderzoeker is. De faculteit beschrijft het voornemen in de nabije toekomst de integratie van onderzoek en onderwijs verder te versterken. In de bachelor wil zij versterking van de algehele programmasamenhang, duidelijker accentuering van de wetenschapstheoretische onderbouwing van het programma en zijn onderdelen, versterking daarin van de leerlijnen heuristische en onderzoeksvaardigheden en schriftelijke presentatie. In de master verbetering van de scriptiebegeleiding en de constructie van een doorlopende, op onderzoek geënte weg van (research)master naar PhD-opleiding. Op de vraag of relevante beroepen aan de orde komen in het programma schrijft de faculteit dat zij door middel van vakoverschrijdende colleges en de Praktijkstudies meer aandacht heeft gecreëerd voor andere beroepen dan onderzoeker en onderwijzer. Het zijn wel bijvakken. Onder sterke punten schrijft de faculteit echter dat de Leidse opleidingen een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt zijn op het gebied van onderwijs, onderzoek, overheid en bedrijfsleven en dat de oriëntatie op de arbeidsmarkt al in de bachelorfase begint. 30
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De eindkwalificaties op het gebied van taalvaardigheid en algemene academische vaardigheden zijn voor ieder programma verwerkt in de bachelor‑ en masterformats. Daar is te lezen hoe ze vertaald zijn naar de programma’s: waar wordt er aandacht aan besteed, op welk niveau, in welke wetenschappelijke (sub)disciplines. Vanaf 2005 wordt tevens een uniforme vakbeschrijving verplicht waarin de leerdoelen van een vak vermeld zullen staan. Voor de facultaire bijvakprogramma’s van 20 of 40 ECTS-studiepunten geldt hetzelfde, hiervoor bestaat een bijvakformat. Het bijvakkensysteem biedt de mogelijkheid voor een ‘flexibel programma’. Elke student is vrij om binnen de spelregels van het bijvakkensysteem bijvakken te kiezen. Over het individuele of maatwerkbijvak beslist de examencommissie; zij toetst volgens richtlijnen uit het Facultair Kader voor de bacheloropleiding. Over de samenstelling van een intern bijvak beslist de examencommissie van de opleiding van de student; voor een facultair bijvak is geen specifieke goedkeuring vereist vanwege de generieke regeling. In de facultair uniforme vakevaluaties komt de vraag naar concretisering van eindkwalificaties indirect aan de orde in vraag 2 en 10. Voorts wordt het onderwerp bevraagd in de alumnienquêtes en in de nog te ontwikkelen exit-vragenlijst. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het didactisch concept achter het facultaire onderwijsbeleid berust onder meer op doorlopende ‘leerlijnen’ van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot aan het einde van de bachelor. Het toont de oplopende moeilijkheidsgraad en verdieping tot het eindniveau van bepaalde onderdelen van een programma. In de nabije toekomst wil de faculteit de onderwijskundige en didactische kanten van het onderwijs optimaliseren aan de hand van de beleidspunten van de commissie Optimalisering. De punten die nog aandacht vereisen zijn: vakbeschrijvingen vervolledigen, programma’s doorlichten op interne consistentie, studeerbaarheid en aantrekkelijkheid, mogelijkheden voor scholing en wederzijdse coaching van docenten (peer coaching) verruimen, digitale ondersteuning van het onderwijs intensiveren (Blackboard, Ellips, Digibeeld), doelstellingen van het tweede taalverwervingsonderwijs faculteitsbreed beschrijven in termen van het Europees referentiekader en aandacht opvoeren voor professionele toetsing van zowel taalverwerving als vakinhoudelijke en disciplinaire studieonderdelen.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
31
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De commissie Optimalisering heeft een aantal aanbevelingen gedaan die ingaan op studeerbaarheid. De volgende maatregelen zijn inmiddels ingevoerd: •
• • • •
uniforme universitaire jaarindeling met vastgestelde onderwijs- en toets(voorbereidings) perioden (twee semesters, elk bestaande uit een onderwijsperiode van vijftien weken en een toetsperiode van vijf weken direct volgend op de onderwijsperiode. De toetsperiode bestaat uit een tentamenperiode van drie weken en een herkansingsperiode van een week voorafgegaan door een voorbereidingsweek); aanwijzingen voor het spreiden van de studielast (veertig uur zo evenredig mogelijk verdeeld over de week, vakken altijd 4 ECTS-studiepunten in de bachelorfase en 5 ECTSstudiepunten in de masterfase of een veelvoud daarvan, bijvakslots); vaststellen van toets- en herkansingstijdstippen; detecteren van te grote afwijkingen in toetsresultaten; volgen van de studievoortgang van de afzonderlijke studenten (Leids studiesysteem met Bindend Studieadvies).
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Het totale aantal studenten binnen de faculteit was in 1997-1998 3.318, daalde naar 2.968 in 1999-2000 en steeg weer naar 3.333 in 2003-2004. De instroom steeg van 671 in 1997-1998 naar 915 in 2003-2004 en bedraagt momenteel circa 900 op een totaal van omstreeks 3.400 studenten. De toelatingseisen voor de bachelor zijn helder, namelijk een vwo-diploma. Voor Griekse en Latijnse taal en cultuur is één klassieke taal nodig. Er zijn universitaire toelatingsprocedures voor de masters: iedere student heeft een bewijs van toelating nodig van het faculteitsbestuur. Voor studenten met een andere bachelor dan de eigen of van sectorplanopleidingen wordt het dossier bestudeerd door de toelatingscommissie. Alle opleidingen hebben in de OER staan welke bachelors rechtstreeks toegang hebben. Hbo-doorstromers en studenten uit het buitenland moeten een aanvraag doen bij de toelatingscommissie; zij krijgen in principe toegang tot de bachelor met vrijstellingen. De faculteit heeft gewerkt aan het vergroten van haar marktaandeel door inhoudelijke verbreding van het onderwijsaanbod (ook aandacht voor andere beroepen dan docent en onderzoeker via bijvakken) en door het aanboren van nieuwe doelgroepen (à la carte, contractonderwijs et cetera). Hiervoor heeft zij speciale instroomeisen en voorlichting opgezet. Om de aansluitingsproblemen vanuit het vwo zoveel mogelijk te beperken, heeft de Universiteit Leiden een aansluitingsprogramma vwo-wo ontwikkeld. Verschillende opleidingen doen hieraan mee: gastlessen, aansluitingsmodulen, proefstuderen, LAPP-Top (Leiden Advanced Pre-University 32
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
Programme for Topstudents), pre-university college et cetera. Daarnaast zijn er bijeenkomsten die gericht zijn op scholieren en aankomende studenten, zoals de Taalkundeolympiade. Activiteiten op het gebied van werving en voorlichting worden uitgevoerd door de afdeling Communicatie (2,9 fte), in nauwe samenwerking met de afdeling Internationalisering, Communicatie en Studenten (ICS) van het universiteitsbureau. Verder drie ‘studentambassadeurs’ (studenten die een jaar een kleine facultaire aanstelling krijgen om voorlichting te geven op landelijke beurzen en op scholen), websites voor aanstaande studenten en een Engelstalige mastersite. Voor de universiteit als geheel en voor elke opleiding afzonderlijk zijn er informatieve studiebrochures. Verder zijn er vier universitaire brochures speciaal gericht op de vier profielen binnen het nieuwe vwo en facultaire informatiebrochures voor ‘Studeren à la carte’ en ‘Anders studeren’ (HOVO). Volgens de zelfstudie wil de faculteit in de nabije toekomst de aandacht voor de facultaire voorlichting via websites, brochures, folders en bladen, en via open dagen vergroten, zodat de juiste doelgroepen bereikt worden en het aanbod aan masteropleidingen goed voor het voetlicht gebracht wordt. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
• • •
Alle bacheloropleidingen duren drie jaar en tellen 180 ECTS-studiepunten; daarvan zijn in het tweede en derde jaar 2 x 20 ECTS-studiepunten gereserveerd als bijvakruimte. Vrijwel alle gewone masteropleidingen duren één jaar en tellen 60 ECTS-studiepunten. De drie Talen en culturen masteropleidingen van respectievelijk China, Japan en Korea duren twee jaar en tellen 120 ECTS-studiepunten.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Volgens het door het faculteitsbestuur gepresenteerde Strategisch Plan 2000-2005 streeft de faculteit naar een verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. Dat wil het faculteitsbestuur bereiken door het gebruik van actieve werkvormen, zoals probleem- en opdrachtgestuurd onderwijs, projectonderwijs en computerondersteund onderwijs, die een centrale plaats in alle opleidingen moeten krijgen. Het bestuur wil ook nagaan welke mogelijkheden elektronische leeromgevingen in dit verband bieden. De commissie Optimalisering formuleerde het als volgt (Aanbeveling 1): “De door de opleiding gekozen werkvormen maken gebruik van middelen om studenten te activeren en te inspireren tot zelfstandige en kritische reflectie. Betreft het hoorcolleges, dan gaat de activerende impuls uit van de wijze van presentatie van de docent; betreft het werkcolleges, dan gaat de activerende impuls ook uit van individuele en groepsopdrachten, referaten, discussie, e.d. In principe zijn alle werkvormen zo ingericht dat zij voorbereiding (en verwerkingstijd achteraf ) vergen, óók de hoorcolleges. In de voor elk vak verplichte vakbeschrijving (‘course description’, zie Aanbeveling 8) wordt aangegeven welke tijd in het weekrooster beschikbaar is voor zelfstudie en wat globaal van de student in die tijd wordt verwacht.” QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
33
De faculteit heeft als richtlijn dat het optimale aantal contacturen voor een letterenopleiding rond de 350 per jaar ligt. Voor de talen en culturenopleidingen ligt dit aantal rond of (ruim) boven de 400 uur per jaar, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de onderwezen taal. Het gaat hier steeds om een gemiddelde over de hele opleiding; in de propedeuse ligt dit aantal hoger, in het laatste jaar lager. De contacturen moeten zo gelijkmatig mogelijk over de semesters en over de week gespreid worden om te voorkomen dat er piekbelastingen optreden. De relatief kleine schaalgrootte van de afzonderlijke opleidingen leidt vaak automatisch tot onderwijs in een intensief contact tussen docent en student. De stagekwaliteit wordt volgens de zelfstudie gewaarborgd door de regeling stagebijvak uit het bachelorkader. De omvang ligt vast; altijd worden de opdracht, het leerdoel, de aard en de omvang van de begeleiding vastgelegd en goedgekeurd door stageorganisatie, stagedocent en examencommissie. Er is een facultaire stagecoördinator. Wat betreft de afstudeerwerkstukken is facultair vastgelegd dat een bachelorscriptie minimaal 12 ECTS-studiepunten telt en een masterscriptie minimaal 20. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De faculteit hanteert vaste procedures om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren: • • • •
de te bereiken eindkwalificaties zijn beschreven in de bachelor- en masterformats; daar is ook aangegeven op welke manier deze vertaald zijn in het onderwijsprogramma; in de vakbeschrijvingen wordt beschreven welke leerdoelen er in dat vak bereikt dienen te worden, en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en); de kwaliteit van de toetsing is onderdeel van de vaste vragenlijst voor programmaevaluatie.
De niveauopbouw is in alle programma’s gewaarborgd via de abstracte 100-600 structuur. Elke bachelorstudent in de faculteit heeft ten minste 20 ECTS-studiepunten op het niveau 400 gevolgd. Voor de masterstudent is dat ten minste 20 ECTS-studiepunten op niveau 600. De faculteit heeft nog geen geïmplementeerd systeem voor de waarborging van de consistentie in de beoordeling en toetsing. De facultaire werkgroep ‘taaltoetsing’ onderzoekt of het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR) als leidraad voor toetsing van de bereikte taalvaardigheid kan worden gebruikt. Bij gebleken succes zullen vergelijkbare methoden van consistente toetsing worden ontwikkeld voor disciplinaire vakken. Voorts wil de faculteit de aandacht van docenten in de komende periode onder meer via een breed georganiseerde studiemiddag richten op toetsdidactiek ter voorbereiding op verdere nascholing. Elke opleiding heeft een examencommissie, waarvan de bevoegdheden wettelijk zijn vastgelegd en die binnen de faculteit is verankerd in het faculteitsreglement. De faculteit kent nog geen facultaire richtlijnen voor het functioneren van de examencommissie. Elke examencommissie heeft tot nu toe een eigen regeling. De ontwikkeling van een facultair modelreglement is in voorbereiding. De examencommissie is verantwoordelijk voor alle toetsen en examens die binnen de opleiding worden afgenomen. Verder is er een facultaire examencommissie voor de bijvakken ingesteld, die verantwoordelijkheid draagt voor de examens die worden afgeno34
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
men in het kader van opleidingsoverschrijdende bijvakken. Afstudeerwerken van zowel de bachelor‑ als de masteropleiding worden door twee docenten beoordeeld. De commissie constateerde met instemming dat in de Onderwijs- en Examenregelingen van de bachelor- en de masteropleidingen een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de criteria voor een bachelor- en die voor een masterscriptie. 1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Volgens de zelfstudie wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door medewerkers die tevens een onderzoekstaak hebben. Het taalvaardigheidsonderwijs wordt meestal verzorgd door docenten zonder onderzoeksaanstelling. Het merendeel van de docenten is gepromoveerd: 100% van de HL, 100% van de UHD, 94% van de UD en 18% van de docenten. Het Leids Register schrijft voor dat studenten geconfronteerd moeten worden met rolmodellen. Dit uitgangspunt komt volgens de faculteit onder druk te staan in de nieuwe structuur, vooral door de invoering van onderzoeksmasters. Medewerkers binnen de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis besteden gemiddeld 30% van hun tijd aan onderzoek, voor medewerkers in de sector niet-Westen is dat 42%. Elke medewerker met een onderzoekstaak participeert in een (of meer) van de facultaire onderzoeksinstituten. Dat zijn: • • • •
Pallas: voor kunsthistorische en letterkundige studies vooral met betrekking tot Europa en Noord- en Latijns-Amerika; LUCL (Leiden University Centre for Linguistics) voor het taalkundig onderzoek binnen de faculteit; Instituut voor Geschiedenis: voor historisch onderzoek; Onderzoeksinstituut voor Aziatische, Afrikaanse en Amerindische Studies CNWS: voor onderzoek met betrekking tot het niet-Westen.
Volgens de facultaire zelfstudie blijkt uit recente onderzoeksvisitaties dat de faculteit over het geheel genomen beschikt over een in wetenschappelijk opzicht kwalitatief sterke staf. De onderzoeksinstituten hebben onder andere als taak de onderzoekers uit verschillende opleidingen en disciplines bij elkaar te brengen om zo het opleidingsoverschrijdende en vooral regio-overschrijdende comparatieve en interdisciplinaire onderzoek te stimuleren. Daarnaast stimuleert de faculteit dat over de grenzen van de onderzoeksinstituten wordt samengewerkt, om op die manier vernieuwend en grensverleggend onderzoek – bijvoorbeeld in het kader van de NWO-vernieuwingsimpuls – een extra stimulans te geven. De onderzoeksinstituten hebben een belangrijke rol gespeeld bij het vormgeven van de onderzoeksmasters en zijn betrokken bij het opzetten van een Graduate School waarin deze zullen worden ondergebracht.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
35
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Vanuit het universitaire budget worden aan de faculteiten middelen ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten heen zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. De faculteit kent een intern allocatiemodel voor de opleidingseenheden waarin onderscheid gemaakt wordt tussen de opleidingen in de sector niet-Westen en in de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis. De tweedeling komt voort uit het gegeven dat voor de ‘unica’ in het verleden van overheidswege geoormerkte budgetten ter beschikking zijn gesteld die thans integraal deel uitmaken van de bekostiging van de Universiteit Leiden. De faculteit wijst op de problematiek van bezuinigingen en vergrijzing. Zij probeert te komen tot verjonging door nieuwe medewerkers aan te stellen bij opleidingen die niet in formatie achteruit hoeven te gaan. Het verdeelmodel binnen de faculteit ziet er als volgt uit: •
•
voor de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis is de formatie gebaseerd op een normprofiel voor de bacheloropleidingen, dat binnenkort wordt uitgebreid met een model voor de masteropleidingen. Belangrijke parameters in het model zijn aantallen eerstejaars, diploma’s en aantallen promoties. Bovendien is een minimumbezetting vastgesteld: voor de combinatie van een bachelor‑ en een masteropleiding mag die niet kleiner zijn dan 3 fte; voor de sector niet-Westen geldt een basisformatie waar bovenop op grond van aantallen eerstejaars en rendementen extra formatie wordt toegekend; ook in het niet-Westen wordt voor promoties formatie toegekend.
Het is de bedoeling om de komende jaren te komen tot één bekostigingsmodel voor de beide sectoren (met een specifieke oormerking van de extra gelden voor het niet-Westen). Er waren in het recente verleden 22,97 (in 2003), 20,83 (in 2002) en 19,29 (in 2001) studenten per fte onderwijs. Voor het Westen ligt dat cijfer hoger (30,7 studenten per fte in 2003) dan voor het niet-Westen (10,98 studenten). De faculteit kent sinds 1998 professionele studiecoördinatoren (in 2001 7,8 fte voor de gehele faculteit), die in korte tijd centrale figuren zijn geworden. Voor beleidsondersteuning op het gebied van onderwijs en onderzoek heeft de faculteit 4,8 fte ter beschikking, voor internationalisering nog eens 2 fte. De faculteit streeft ernaar dat 25% van de hoogleraren en UHD’s vrouw is. Op 1 december 2003 waren tien van de 49 hoogleraren binnen de faculteit vrouw. Bij de UHD’s ging het om zes van de 29. De Universiteit Leiden werkt mee aan de totstandkoming van afspraken in het kader van het Sectorplan Letteren. Dit betekent voor de ‘kleine letteren’ dat voor de masteropleidingen expertise op nationaal niveau kan worden benut en voor de ‘unica’ dat samenwerking met masteropleidingen in Europa leidt tot een benutting van meer expertise dan alleen in Leiden mogelijk is. 36
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De zelfstudie vermeldt dat de faculteit bezig is een nieuwe sollicitatieprocedure te ontwikkelen voor UHD’s en UD’s waarin meer oog zal zijn voor de didactische kwaliteiten van de kandidaten, die bijvoorbeeld kunnen blijken tijdens een proefcollege. Voor hoogleraren maken een assessment van managementvaardigheden en een proefcollege reeds deel uit van de procedure. Het systeem van ‘universitaire functieordening’ (UFO) is in de faculteit ingevoerd met speciale aandacht voor onderwijscompetenties. Er worden regelmatig facultaire onderwijsmiddagen georganiseerd (twee maal in 2002, drie maal in 2004) met thema’s als ‘Invoering BA/MA’, ‘Onderwijsoptimalisering en activerend onderwijs’, ‘Visitatie en kwaliteitszorg’, ‘Taalvaardigheidsonderwijs via het Europees Referentiekader (CEF)’. De deelname aan deze middagen is behoorlijk. De faculteit beschikt ook over een budget voor scholing. In de nabije toekomst wil de faculteit verhoogde aandacht geven aan de ondersteuning van het docentencorps. Didactische en onderwijskundige scholing kan intensiever en meer systematisch worden gehanteerd. 1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Volgens de faculteit zijn er maar net voldoende onderwijsruimten en laat de verdeling van grote en kleine zalen te wensen over. Niet overal staan al een beamer en computer. De faculteit is bezig aan een inhaalslag en heeft een medewerker aangesteld om het probleem in kaart te brengen. De faculteit kent geen centrale roostering: elke opleiding stelt een eigen rooster op en vraagt de afdeling Zalenbeheer op grond daarvan om zaalruimte. Deze werkwijze heeft gevolgen voor het bijvakonderwijs: zij impliceert dat er geen garantie te geven is dat elke hoofdvakstudent elk facultair bijvak zonder roosterconflicten kan volgen. Dat geldt met name voor de opleidingsbijvakken, die voor het grootste deel bestaan uit aanschuifonderwijs. Voor de bijvakken die geen aanschuifonderwijs kennen – een enkel Opleidingsbijvak, de meeste Spectrumbijvakken, de PraktijkStudies en de Colloquia – zijn aparte plekken in het rooster gereserveerd. Op die tijdstippen mag er alleen bijvakonderwijs en geen hoofdvakonderwijs geroosterd worden. Zo is het voor elke Letterenstudent in ieder geval mogelijk om zonder roosterproblemen een Spectrumbijvak, PraktijkStudie of Colloquium te volgen. De Universitaire Bibliotheek is dichtbij. Bovendien herbergt de stad Leiden belangrijke musea en collecties waar studenten terechtkunnen. De faculteit heeft een eigen afdeling ICT, een eigen netwerk en computerzalen met 96 werkplekken voor onderwijs en studie die alleen toegankelijk zijn voor Letterenstudenten. Daarnaast kunnen ze ook van universitaire computervoorzieningen gebruikmaken. De subafdeling ICT&Onderwijs initieert en begeleidt projecten op het gebied van digitale ondersteuning van onderwijsprogramma’s. De speerpunten liggen nu bij het gebruik van Blackboard en bij taalQANU / Niet-Westerse Talen en culturen
37
vaardigheidsonderwijs (het programma Hologram, dat onder andere voor Frans en Italiaans wordt gebruikt, en het project Ellips, waarin ook RUG, RUN, UU en UvT participeren). Er is ook aandacht voor de digitalisering van beeldmateriaal en van audio- en videomateriaal. De practicaruimten in het Talencentrum voldoen aan moderne eisen. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit heeft sinds 1998 een stelsel van studiecoördinatoren. Deze personen verrichten taken op het gebied van studieadvisering, maar ook van onderwijscoördinatie (roosters, studiegids, advisering inzake onderwijsprogrammering). Ze zijn in dienst van de faculteit en voor een bepaalde hoeveelheid fte toegewezen aan opleidingen en instituten. De functies hebben minimaal een omvang van 0,5 fte, waardoor de meeste studiecoördinatoren voor twee of drie verwante opleidingen werken. De studiecoördinatoren overleggen maandelijks onder leiding van de directeur onderwijs. Het stelsel is begin 2001 positief geëvalueerd op basis van vragenlijstonderzoek onder studenten, opleidingsbesturen, opleidingscommissies, examencommissies, secretariaten en de coördinatoren zelf. In het kader van het Leids Studiesysteem worden studenten in het eerste bachelorjaar (propedeuse) opgenomen in mentorgroepen. Bij het begin van hun studie voeren zij een kennismakingsgesprek met de studiecoördinator of een docent, waarna zij onder de hoede komen van een docentmentor. In het eerste jaar wordt tweemaal een advies uitgebracht over de kansen van de student om de opleiding succesvol af te ronden. Aan het einde van het eerste jaar wordt – onder verantwoordelijkheid van de examencommissie – een advies met een bindend karakter uitgebracht: een student moet minimaal 30 ECTS-studiepunten hebben behaald om verder te mogen gaan met zijn studie. Met ingang van 1 september 2005 wordt dit aantal opgehoogd naar 40 met de verplichting de propedeuse binnen twee jaar te halen. In het Strategisch Plan werd beschreven dat er meer begeleiding in de doctoraalfase nodig is (scriptie, aanspreken bij achterblijvende studievoortgang, informatie over voorzieningen en mogelijkheden). De komende twee jaar gaat de faculteit, met steun van het College van Bestuur, meer investeren in het begeleiden van ouderejaars studenten. Sinds begin 2004 beschikt de faculteit over een afdeling Studentzaken (hoofd Studentzaken 1 fte), waarin zowel het nieuwe Studiepunt (2 fte), het reeds bestaande Loopbaancentrum (2 fte) als de coördinator voor het à la carte- en contractonderwijs (0,6 fte) zijn ondergebracht. Het Loopbaancentrum is in 2003 positief geëvalueerd door studenten, studiecoördinatoren en werkgevers en daarna opgenomen in facultaire organisatie. Studenten krijgen tweemaal per jaar een overzicht van de studievoortgang uit het studie-informatiesysteem ISIS/S&S. Een groeiend aantal opleidingen gebruikt U-Twist voor inschrijving en uitslag van tentamens.
38
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit is bezig met de ontwikkeling van een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, dat betrekking heeft op drie niveaus. De implementatie van het volledige systeem heeft in de tweede helft van 2005 plaatsgevonden. Verschillende elementen worden al langere tijd gebruikt binnen de faculteit, maar worden geactualiseerd en geïntegreerd in het nieuwe systeem. Het gehele systeem zal beschreven worden in een facultair kwaliteitshandboek. 1. Op studentenniveau: onderwijsevaluaties: In 2003 heeft de faculteit een nieuw evaluatieprotocol voor het onderwijs ingevoerd, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen vakevaluaties en programma-evaluaties. In het protocol staan de aandachtspunten die de faculteit heeft vastgesteld voor zowel de evaluatie van afzonderlijke vakken als van samenhangende programma’s. De opleidingen kunnen hieraan zelf desgewenst aandachtspunten toevoegen. Voor groepen van meer dan vijftien studenten worden vragenlijsten gebruikt met een vijfpuntsschaal die door het ICLON ontworpen zijn. Voor kleinere groepen wordt de kwalitatieve methode gebruikt (bijvoorbeeld een discussiebijeenkomst met een notulist). Deze vormen van evaluatie zijn niet altijd goed vergelijkbaar. Het is de taak van de opleidingscommissie de resultaten in de juiste context te plaatsen. De faculteit overweegt om exit-vragenlijsten of curriculumevaluaties in te voeren als aanvulling op de bestaande vak- en programmaevaluaties. Het is facultair beleid dat van een nieuwe opleiding alle vakken uit een studiejaar geëvalueerd worden. Na deze ‘nulmeting’ kan de opleiding desgewenst overstappen op een frequentie van eens per drie jaar. De opleidingscommissie stelt daarvoor een evaluatiekalender op, waarin uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met factoren die het wenselijk maken dat een vak vaker dan eens per drie jaar geëvalueerd wordt (bijvoorbeeld nieuwe docenten, gewijzigd onderwijsmateriaal, nieuwe werkvormen et cetera). De programmaevaluatie dient in alle gevallen jaarlijks te worden afgenomen. Voor de vakevaluatie zijn de punten die bevraagd worden: mate van interessantheid van het vak; kwaliteit van de informatievoorziening bij aanvang; reële studielast ten opzichte van het aantal studiepunten; moeilijkheidsgraad; mate van gerealiseerde voorbereiding van contacturen; stimulering van het kritisch denkvermogen; stimulering van zelfstandige, actieve inzet; kwaliteit van het studiemateriaal; geschiktheid van de gebruikte werkvormen; interne samenhang van het onderwijs; effectiviteit van digitale leeromgeving en/of COO-toepassingen; aansluiting bij het studieprogramma tot nog toe; didactische kwaliteit van de docent(en). Voor de jaarlijkse programmaevaluatie (van hoofd- en bijvakken) zijn de punten die bevraagd worden: tevredenheid over de algemene studievordering; toename zelfstandige studiehouding; reële totale studielast ten opzichte van het aantal studiepunten; samenhang tussen de onderdelen van het programma; toename beheersing van algemene academische vaardigheden; toetsing (met eventuele specificatie van vakken); studielastspreiding; eventuele studievertraging; in geval van propedeuse: zinvolheid propedeusementoraat; studiecoördinator (hoofdvakprogramma) of organisatie (bijvakprogramma). De opleidingscommissie maakt elk half jaar evaluatierapporten die naar de betrokken leerstoelhouders, het opleidings- of instituutsbestuur en het faculteitsbestuur worden gestuurd. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
39
Deze beoordelen de rapportages elk naar de verantwoordelijkheden die ze dragen en gaan na of de evaluatieresultaten beantwoorden aan de streefdoelen (lager dan een 3 op vijfpuntsschaal). Zo niet, dan wordt er een verbetermaatregel in gang gezet, bijvoorbeeld via een gesprek met een docent over zijn onderwijs, een aanpassing van het onderwijsprogramma, het opheffen van roosterconflicten, et cetera. In het jaarlijkse meerjarenbeleidgesprek komen de onderwijsevaluaties ter sprake en controleert het faculteitsbestuur of de noodzakelijke follow-up heeft plaatsgevonden. 2. Op personeelsniveau: Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken: Functioneringsgesprekken vinden in principe elk jaar plaats en worden gepland en gevoerd door de direct leidinggevende. Voor docenten, UD’s en UHD’s is dat de leerstoelhouder. Bij de leerstoelhouders worden de functioneringsgesprekken sinds 2000 gevoerd door de decaan. De functioneringsgesprekken worden vervangen door Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken, waarin medewerkers op alle onderdelen van hun functioneren beoordeeld worden aan de hand van een vierpuntsschaal. Deze gesprekken zullen een duidelijke relatie hebben met de onderwijsevaluaties. In die gesprekken worden resultaatgerichte afspraken gemaakt over de loopbaanontwikkeling. Leidinggevenden krijgen een training in het voeren van deze gesprekken, ook medewerkers hebben de mogelijkheid een training te volgen. 3. Op bestuurlijk niveau via meerjarenbeleidgesprekken: Sinds 2001 voert het faculteitsbestuur jaarlijks meerjarenbeleidgesprekken met de opleidingen/onderwijsinstituten. In het kader van die gesprekken maken opleidingen eens per drie jaar een meerjarig profileringplan. De afspraken die gemaakt worden, worden vastgelegd in een convenant, dat tijdens het volgende meerjarenbeleidsgesprek wordt besproken om na te gaan of de overeengekomen afspraken daadwerkelijk zijn opgevolgd. Met betrekking tot het onderwijs komen in elk geval de volgende onderwerpen aan de orde: • • • • • • •
instroom; rendementen; voortgang implementatie bachelor-masterstelsel; vak- en programmaevaluaties; contractonderwijs; internationalisering; ICT & Onderwijs.
Indien de resultaten van een opleiding in ernstige mate afwijken van het facultaire beleid worden daarover afspraken gemaakt voor het komend jaar. Er wordt ook aandacht besteed aan de beschikbaarheid van adequate onderwijsruimten, de inrichting ervan en de benodigde apparatuur, en aan personeelszaken. Als uit onderwijsevaluaties of langs een andere weg is gebleken dat een bepaalde medewerker (in het onderwijs of anderszins) niet goed functioneert, wordt dit functioneren in een vertrouwelijk gedeelte van het gesprek – dat alleen met de verantwoordelijke opleidingsvoorzitter plaatsvindt – aan de orde gesteld. Een belangrijk punt is ook het vaststellen van de indicatieve formatie: de hoeveelheid wetenschappelijk personeel waarop een opleiding recht heeft. Die indicatieve formatie ligt niet bij voorbaat geheel vast; wanneer er daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld wanneer de instroom sterk gestegen is, stelt het faculteitsbestuur extra formatie beschikbaar voor opleidingen. De Universiteit Leiden heeft onlangs een traject ingezet om universiteitsbreed te komen tot een cyclisch kwaliteitszorgsysteem dat is toegesneden op het nieuwe accreditatiestelsel. De faculteiten is gevraagd de verschillende onderdelen waarmee de onderwijskwaliteit wordt gestimuleerd 40
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
en bewaakt, onder te brengen in een handboek, dat op hoofdlijnen het NVAO-kader volgt. De Faculteit der Letteren is bezig om dit kwaliteitshandboek vorm te geven en kan daarbij gebruik maken van verschillende elementen die in de afgelopen periode ontwikkeld en ingevoerd zijn. Met het expliciet benoemen van streefdoelen per opleiding is inmiddels een begin gemaakt, onder meer voor de onderwijsrendementen en in de convenanten bij het meerjarenbeleidsgesprek. Bij de uitwerking van het kwaliteitshandboek zullen voor meer onderwerpen toetsbare streefdoelen worden opgesteld. In de nabije toekomst wil de faculteit het stelsel van kwaliteitszorg verfijnen en aanvullen. De cyclus van onderwijsevaluatie, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en didactische en onderwijskundige scholing kan intensiever en meer systematisch worden gehanteerd. De universiteit wil naast de zesjarige cyclus van externe beoordelingen een driejaarlijkse midterm review. De faculteit beoogt de League of European Research intensive Universities in de organisatie daarvan te betrekken, zodat de faculteit haar kwaliteit kan afmeten aan die van verwante en vergelijkbare Europese partnerinstellingen. Als zwakke punten vermeldt de facultaire zelfstudie: • • •
met behulp van actielijsten wordt weliswaar gepoogd alle meerjarenbeleidsgesprekken van tijdige follow-up te voorzien, maar deze komt in sommige gevallen later dan wenselijk is; hoewel de verwerking van de informatiestroom afkomstig uit de evaluatieprocedures adequaat geregeld is, ontbreekt het vooralsnog aan een geautomatiseerd informatiesysteem, terwijl de handmatige verwerking tijdrovend is; de facultaire informatiesystemen zijn nog niet altijd even goed toegespitst op de informatiebehoefte van de NVAO.
De faculteit heeft een begin gemaakt met het ontwikkelen van een kwaliteitsnormeringssysteem voor het taalvaardigheidsonderwijs op basis van het CEFR. Voor het disciplinaire onderwijs wil Leiden een faculteitsbrede tussentijdse beoordeling (midterm review) invoeren in het kader waarvan de diverse belanghebbenden (stakeholders) van het facultaire onderwijs geraadpleegd worden. Tijdens haar bezoek werd de commissie geïnformeerd over de stand van zaken; op dat moment was van alle onderwerpen van het beoordelingskader en alle facetten daarbinnen beschreven door wie, wanneer, hoe dikwijls en met welk instrument de beoordeling en de eventueel benodigde actie zouden moeten plaatsvinden. Dit alles aan de hand van geëxpliciteerde criteria en met het oog op het bereiken van bepaalde streefdoelen. De commissie heeft een eerste versie van een ‘kwaliteitszorgkalender’ onder ogen gehad. De faculteit verwacht dat er in het cursusjaar 2006-2007 een deel van het stelsel operationeel zal zijn, maar dat een zekere spreiding van de implementatie over twee à drie jaar nodig zal zijn om een leefbaar klimaat binnen de faculteit te behouden. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Uit de beschrijving onder het vorige facet blijkt dat het systeem van interne kwaliteitszorg zo is opgezet dat uitkomsten van evaluaties ook daadwerkelijk kunnen leiden tot het constateren QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
41
van tekortkomingen en vervolgens tot het formuleren van concrete verbeterpunten en dat systematisch wordt nagegaan of deze verbeterpunten zijn gerealiseerd. De vorige visitatiecommissie stelde op facultair niveau de volgende zwakke punten vast: • • • • • •
een te grote autonomie van de vakgroepen c.q. opleidingen; de afstand tussen het faculteitsbestuur en de facultaire gemeenschap; gebrekkige onderlinge samenwerking tussen de opleidingen; het personeelsbeleid, in het bijzonder de geringe stimulans ten aanzien van de onderwijskwaliteitsbewaking; het ontbreken van solidariteit en samenwerking tussen Westen en niet-Westen; ondermaatse computerfaciliteiten voor studenten.
De faculteit heeft naar aanleiding van deze kritiek een adviescommissie ingesteld die de opdracht kreeg na te gaan welke verbeteringen op het gebied van ‘Optimalisering van Onderwijsvormen en Onderwijsproces’ faculteitsbreed zouden moeten worden nagestreefd. Het bestuur van de faculteit heeft de aanbevelingen van deze commissie overgenomen en omgezet in concrete maatregelen. Het aanstellen van een directeur onderwijs, die fungeert als verbindingsofficier tussen faculteit en opleidingen, moest leiden tot een grotere mate van samenwerking en solidariteit binnen de faculteit. Ook het instellen van onderwijs‑ en onderzoekinstituten had als doel het verkleinen van de functionele afstanden binnen de faculteit. Het door de vorige visitatiecommissie geconstateerde gebrek aan samenwerking tussen Westen en niet-Westen is aangepakt door een aantal opleidingsoverschrijdende initiatieven, zoals een achttal onderzoeksmasters. De faculteit heeft het voeren van functioneringsgesprekken geïntensiveerd, heeft plannen uitgewerkt voor R&O-gesprekken en is van plan deze gesprekken een structurele plaats te geven in het systeem van interne kwaliteitszorg. Er is verder geïnvesteerd in computerfaciliteiten. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Over de manier waarop medewerkers en studenten bij de interne kwaliteitszorg betrokken zijn, is hierboven (onder F17) reeds het een en ander gezegd. Medewerkers en studenten zijn bovendien via de opleidingscommissies actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De faculteit betrekt alumni bij de interne kwaliteitszorg met behulp van arbeidsmarktonderzoek. Sinds 2000 wordt dat in samenwerking met het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) systematisch gedaan voor alle opleidingen. Dit betekent dat eenzelfde vragenlijststramien wordt gebruikt voor cyclisch terugkerend onderzoek onder alumni. De resultaten worden uitgewerkt in rapportages gericht op verschillende doelgroepen (studenten, ouders, afgestudeerden, faculteitsbestuur, Loopbaancentrum et cetera). De contacten met het afnemend beroepenveld worden in de eerste plaats onderhouden vanuit het Loopbaancentrum, dat via stages en arbeidsmarktvoorlichting geregeld feedback krijgt over de kwaliteiten van de Leidse letterenalumni. Informatie die van belang kan zijn voor de afzonderlijke opleidingen wordt vanuit het Loopbaancentrum doorgegeven. Daarnaast zijn er diverse contacten met het afnemend beroepenveld die rechtstreeks vanuit de opleidingen en hun staf onderhouden worden. 42
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
De commissie meent, zoals uit de afzonderlijke opleidingsrapporten blijkt, dat de medewerkers en studenten, onder meer in het kader van de opleidingscommissie, voldoende betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Zij heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er een goede interactie tussen docenten en studenten is bij de pogingen om inhoud en opbouw van het programma permanent bij te sturen. Alumni worden daarbij betrokken, maar hun inbreng (evenals die van het afnemende beroepenveld) is echter nog weinig intensief of gestructureerd. In 2000 en 2004 is een facultair arbeidmarktonderzoek bij alumni van alle opleidingen van de faculteit gehouden, maar de rapportage is niet uitgesplitst naar individuele opleidingen. Er is wel een cluster Buiten-Europese talen en culturen. De commissie beveelt de opleidingen aan om, onder meer om inzicht te krijgen in de aansluiting van de opleiding op de beroepspraktijk, een bestand van alumni en hun loopbaan op te bouwen. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Er zijn nog geen bachelor- of masterstudenten in de faculteit afgestudeerd. Met betrekking tot het doctoraalonderwijs van de afgelopen jaren kan geconcludeerd worden dat afgestudeerde letterenstudenten breed inzetbaar zijn. Alumnionderzoek wijst uit dat 20% in het onderwijs terecht komt. Daarnaast komen afgestudeerden terecht in de journalistiek, bij de overheid, in het bedrijfsleven en in de wetenschap. Uit alumnionderzoek blijkt dat afgestudeerden vooral gebruikmaken van hun academische vaardigheden en aan tijdens de studie opgedane werkervaring en bestuurservaring een grote waarde toeschrijven. Vaardigheden waar tijdens de studie te weinig aandacht aan was besteed waren het toepassen van onderzoeksvaardigheden in een ander kennisdomein, sociaal-communicatieve vaardigheden, kunnen omgaan met andere culturen, plannen en organiseren, computervaardigheden, initiatief nemen en reflectie op eigen handelen. De commissie voegt hieraan toe dat met betrekking tot het omgaan met andere culturen de alumni van de opleidingen in Buiten-Europese talen en culturen blijkens het alumnionderzoek een veel positiever standpunt innemen. Dit bleek ook uit de gesprekken van de commissie met alumni van de door haar te beoordelen opleidingen. Via het Loopbaancentrum blijkt dat stagebieders en bedrijven over het algemeen tevreden zijn over de kwaliteit van de Leidse studenten en afgestudeerden. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Er zijn van de beoordeelde bachelor- en masteropleidingen nog geen rendementsgegevens beschikbaar. Onderstaande informatie is daarom gebaseerd op de rendementen van de doctoraalopleidingen.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
43
De onderwijsrendementen voor de propedeuse zijn rond de 60% na drie jaar. Voor de postpropedeuse is het rendement na vijf jaar rond de 25% en na zeven jaar tussen de 55 en 61%. De verschillen tussen de opleidingen zijn groot. Met ingang van 1 september 2005 heeft de Universiteit Leiden de regel ingevoerd dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Voor de bacheloropleidingen wordt gestreefd naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier jaar en 90% na vijf jaar. Voor de masteropleidingen wordt gestreefd naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. Er is in de afgelopen tijd het een en ander gedaan om de rendementen omhoog te brengen. In 1996 werd het bindend studieadvies (BSA) ingevoerd. Studenten die na één jaar minder dan de helft van het aantal studiepunten hadden behaald kregen een negatief studieadvies. Sinds 1996 zijn de rendementen na één jaar gemiddeld iets gestegen, maar die winst gaat in de jaren daarop weer verloren: de rendementen na drie jaar blijven nagenoeg gelijk. De rendementen van de postpropedeuse zijn sinds de invoering van het BSA nauwelijks gestegen. Een analyse van de rendementen en de uitval wees op twee belangrijke drempels: •
•
‘zwemmen’: ter bestrijding daarvan hebben opbouw en leerlijnen een prominentere plaats gekregen, is de keuzeruimte ingeperkt tot 40 ECTS-studiepunten en evenredig verdeeld over het tweede en derde jaar, is er een intensievere begeleiding bij invullen van keuzeruimte en is er extra ruimte om ouderejaarsstudenten naar de eindstreep te begeleiden; writers block: ter bestrijding daarvan wordt er meer aandacht besteed aan de leerlijn van de schriftelijke vaardigheden, wordt het bachelorwerkstuk gekoppeld aan een derdejaars werkcollege en worden ‘scriptieseminars’ gestimuleerd.
De faculteit neemt zich voor met het oog op de verhoging van de rendementen – naast de verhoging van de norm voor het bindend studieadvies van 30 ECTS-studiepunten naar 40 ECTSstudiepunten – in de komende jaren extra aandacht uit te laten gaan naar de begeleiding van studenten in de hogere studiejaren en naar de selectie van studenten voor bachelor- en vooral masteropleidingen. De faculteit start, met ondersteuning van universitaire vernieuwingsgelden, een project rendementsverbetering, in het kader waarvan onderwijsinstituten en opleidingen voorstellen kunnen indienen voor maatregelen die moeten leiden tot systematische rendementsverbetering. Hierin passen plannen voor meer specifieke of intensieve vormen van studiebegeleiding, alsook voor verbetering van het schrijfonderwijs, voor scriptieseminars en voor het inrichten van speciaal op individuele studie (scriptieschrijven) gerichte werkomgevingen. Ook de facultaire voorlichting via websites, brochures, folders en bladen, en via open dagen, verdient verdere aandacht zodat de juiste doelgroepen bereikt worden en het aanbod aan masteropleidingen goed over het voetlicht gebracht wordt. De commissie merkt op tijdens haar bezoek vernomen te hebben van het faculteitsbestuur dat inmiddels is afgezien van het formuleren van een streefcijfer voor het propedeuserendement. Zij is het daarmee volmondig eens: het formuleren van een streefcijfer staat op gespannen voet met het selecterende karakter van de propedeuse. De commissie steunt het streven van de faculteit om de studieduur van de propedeuse te beperken tot twee jaar. De streefcijfers voor de masteropleiding zijn gewijzigd: voor de éénjarige opleidingen 90% na één jaar en 95% na twee jaar; voor de tweejarige opleidingen 90% na twee jaar en 95% na drie jaar. De commissie heeft waardering voor de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter verbetering van het rendement, maar vindt de streefcijfers doorgaans erg ambitieus.
44
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
45
46
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
1.
Rapport bachelor en master Talen en culturen van Afrika; master Afrikaanse taalkunde
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Talen en culturen van Afrika: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
56821 bachelor (bachelor of arts) wo 180 ECTS-studiepunten bachelor voltijd Leiden 1 september 2002 31 december 2007
Masteropleiding Talen en culturen van Afrika: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
66821 master (master of arts) wo 60 ECTS-studiepunten master voltijd Leiden 1 september 2005 31 december 2007
Masteropleiding Afrikaanse taalkunde: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
60149 master (master of arts) wo 60 ECTS-studiepunten master voltijd Leiden 1 september 2005 31 december 2007
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
47
1.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Om doelstellingen te formuleren en onderwijsprogramma’s vorm te geven wordt binnen de letterenfaculteit bij alle opleidingen gebruikgemaakt van zogenaamde bachelor- en masterformats (zie het facultaire deel). Bacheloropleiding Uit de zelfstudie kunnen de volgende algemene eindkwalificaties en eindkwalificaties voor het disciplinaire en voor het taalvaardigheidsonderwijs worden afgeleid. De algemene eindkwalificaties van de opleiding zijn: a. algemene academische vaardigheden, zoals het opzoeken en selecteren van materiaal, het formuleren van relevante vragen binnen bepaalde theoretische kaders, het presenteren van de resultaten in schriftelijke en mondelinge vorm, met behulp van moderne technieken. De onder a. genoemde algemene academische vaardigheden zijn faculteitsbreed vastgesteld; zie voor een uitwerking het facultaire deel sub 2.1. De eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs zijn: b. overzicht van twee Afrikaanse talen; de eerste taal is Swahili; de tweede taal Ewe dan wel een andere taal met een regionale betekenis; c. overzicht van taal en talen in Afrika; d. overzicht van de Afrikaanse geschiedenis; e. overzicht van de Afrikaanse literatuur; f. overzicht van de beschrijvende, vergelijkende en toegepaste Afrikaanse taalkunde. Bij de vaststelling van de taalvaardigheidskwalificaties wordt faculteitsbreed gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Dit heeft geleid tot een samenhangende beschrijving van taalvaardigheidsdoelen op zes niveaus (A1, A2, B1, B2, C1, C2) voor vijf aspecten van taalvaardigheid. Voor de onderhavige bacheloropleiding zijn de volgende kwalificaties geformuleerd:
Swahili Tweede taal
luisteren
lezen
B1 A1
B2 A1
gesproken interactie B1 1) A1
gesproken productie B1 1) A1
schrijven B1 A1
1) B2 met zomercursus
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er geen directe relatie is tussen de opleiding en één bepaalde beroepspraktijk; alumni van de bacheloropleiding zullen naar verwachting net als de alumni van de ongedeelde opleiding op allerlei plaatsen op de arbeidsmarkt terechtkomen.
48
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
De bacheloropleiding kent drie disciplinaire accenten: taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Het accent taalkunde wordt voortgezet in de masteropleiding Afrikaanse taalkunde. In de masteropleiding Talen en culturen van Afrika worden de accenten letterkunde en geschiedenis voortgezet in hun relatie tot taalkunde. Masteropleiding Talen en culturen van Afrika Vooraf zij opgemerkt dat de commissie tijdens haar bezoek haar zorgen kenbaar heeft gemaakt over de eindkwalificaties en het programma van deze masteropleiding. Dit is voor de faculteit aanleiding geweest om op die punten enkele wijzigingen aan te brengen. Het oordeel van de commissie in dit rapport heeft betrekking op deze aangepaste versie van de opleiding zoals die zal worden verzorgd met ingang van het cursusjaar 2006-2007. Algemene doelstelling: de opleiding is, aldus de zelfstudie, een multidisciplinaire opleiding die de student de mogelijkheid biedt het continent Afrika vanuit verschillende invalshoeken te bestuderen. Hierdoor kan gedegen kennis en inzicht worden verkregen van/in de voornaamste historische, literaire, culturele, en taalkundige processen in Afrika, waar nodig in de context van socio-economische en politieke ontwikkelingen, alsmede inzicht in de vraagstukken die binnen deze regio aan de orde zijn. Een dergelijke kennis is van belang voor de uitoefening van beroepen waarin men met Afrika te maken krijgt. Hierbij kan men denken aan beleidsfuncties bij de (semi-) overheid, functies bij non-gouvernementele organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, bij internationale instanties of in de sfeer van journalistiek en voorlichting. Brede én specialistische kennis met betrekking tot Afrika, in combinatie met algemene academische vaardigheden, maken een student die deze opleiding heeft afgerond geschikt voor werk op niveau op een van de vele plaatsen waar Afrika in de moderne wereld - direct of indirect - een rol speelt. Deze doelstelling is vertaald in de volgende eindkwalificaties: a. kennis van en inzicht in de inhoud en omvang van de Afrikanistiek, te weten de geschiedenis, de literatuur, de culturele antropologie, de ontwikkelingseconomie en de sociologie van het Afrikaanse continent, alsmede het vermogen om dit toe te passen in eigen onderzoek; b. kennis van en inzicht in de begrippen en methoden van de wetenschappen die relevant zijn voor de Afrikanistiek, zoals de geschied- en de literatuurwetenschap, de culturele antropologie en de sociologie, in hun toepassing op het Afrikaanse continent, alsmede het vermogen deze methoden en begrippen toe te passen; c. het vermogen om de kennis opgedaan in de verschillende disciplines in hun onderlinge samenhang te zien en toe te passen; d. het vermogen tot diepgaande reflectie op de eigen positie binnen de Afrikanistiek, op basis van gedegen kennis van en inzicht in de historische ontwikkeling van de Afrikanistiek; e. in staat zijn de maatschappelijk-culturele relevantie van de Afrikanistiek kritisch te beoordelen. Masteropleiding Afrikaanse taalkunde Het doel van de opleiding is studenten voor te bereiden op het zelfstandig uitvoeren van een taalkundige analyse van een Afrikaanse taal met begrip voor de culturele en taalkundige context. Deze analyse moet bovendien relevant zijn voor andere taalkundigen en andere afrikanisten. Uit deze doelstelling zijn de volgende eindkwalificaties afgeleid. De afgestudeerden van de opleiding: QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
49
a. zijn in staat informatie over een voor hen onbekende Afrikaanse taal of taalgroep te transcriberen; b. zijn in staat een morfologische en fonologische analyse te verrichten op basis van nieuw materiaal; c. zijn in staat de syntactische structuur van een voor hen onbekende Afrikaanse taal te analyseren; d. zijn in staat een grammaticale analyse van een Afrikaanse taal te vervaardigen die leesbaar en begrijpelijk is voor andere taalkundigen; e. zijn in staat relevante vakwetenschappelijke literatuur te vinden; f. zijn bekend met de relevante wetenschappelijke vakliteratuur van ten minste één Afrikaanse taal of taalgebied; g. beschikken over een overzicht van de eigenschappen van Afrikaanse talen in het algemeen en van wat deze talen typologisch interessant maakt; h. zijn bekend met de methoden en technieken van de historische taalkunde; i. zijn in staat om een onderzoeksvoorstel op te zetten voor een onderzoek naar een Afrikaanse taal. De commissie ontving van de faculteit een vergelijking met het buitenland waaruit het onderstaande is overgenomen. Vergelijking wordt bemoeilijkt doordat nog lang niet overal een bachelor-masterstructuur is ingevoerd en nog niet voor ieder onderdeel ECTS-studiepunten beschikbaar zijn. Vergelijking is mogelijk omdat de Leidse docenten de meeste van de buitenlandse opleidingen uit eigen ervaring kennen door contacten met docenten en door studentuitwisseling. De universiteit heeft Erasmus-contracten met Gent, Mainz, Wien, Helsinki, Warschau, Nice, Londen (SOAS), Napels (Orientale), Göteborg en Parijs (INALCO). Verschillen en overeenkomsten tussen de Leidse opleiding en de vergelijkbare Europese opleidingen zijn de volgende: •
•
• •
50
In Londen (SOAS) en Parijs (INALCO) studeert men een specifieke taal voor de eerste graad met een ruim keuzeaanbod aan Afrikaanse talen. Dat betekent dat het eindniveau van taalbeheersing in Swahili bijvoorbeeld (als dat de taal van keuze is) daar hoger zal liggen dan in Leiden en ook dat de kennis van de literatuur en geschiedenis in Swahili daar hoger ligt. Daar staat tegenover dat de Leidse studenten een breder beeld verwerven van Afrika, en zich beter op een discipline kunnen richten. In de andere opleidingen in Europa leert men twee of drie Afrikaanse talen. In verschillende plaatsen in Duitsland is Afrikanistik het best inhoudelijk vergelijkbaar met de Leidse opleiding en de Leidse keuze voor het accent op taalkunde. Dit geldt voor Keulen, Hamburg, Frankfurt, Bayreuth. In eindniveau van kennis van taal en taalkunde doet Leiden niet onder voor deze opleidingen. Niet overal in Duitsland is de bachelormasterstructuur al ingevoerd. Leiden verschilt van deze opleidingen doordat het meer biedt voor niet-taalkundig geïnteresseerden. In Leipzig en Berlijn is de opleiding breder en biedt men disciplinaire specialisatie in taalkunde, literatuur en geschiedenis aan, maar verplicht voor iedereen en met minder keuze binnen het verplichte deel. In Gent en Napels (l’Orientale) biedt men ook brede opleidingen aan, maar met verplichte onderdelen uit andere opleidingen. In dat opzicht biedt Leiden meer Afrika in het bachelorprogramma.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
• •
In Mainz en München is er een optie voor Afrika-studie inclusief taalvaardigheid binnen de opleiding Völkerkunde. Er zijn verschillende universiteiten in de Scandinavische landen die vergelijkbare opleidingen in oprichting hebben: Helsinki, Göteborg, Bergen, Tromsø, en andere. In sommige van deze plaatsen bestaat de Afrikanistiek alleen als tweedefaseopleiding.
De opleiding steekt naar eigen zeggen relatief gunstig af in een Europese vergelijking als men een brede oriëntatie op Afrikaanse taal en cultuur wil met taal als toegang daartoe. Dit uitgangspunt deelt zij met de hier genoemde Europese opleidingen. De student heeft de mogelijkheid tot disciplinaire oriëntering en keuze. De commissie meent dat gesproken kan worden van een voldoende inbedding van de Leidse opleidingen in de internationale wetenschapsbeoefening. De commissie heeft de eindkwalificaties van de drie opleidingen getoetst aan hetgeen zij daarover heeft opgenomen in haar referentiekader. Op grond daarvan en op grond van de uitkomst van de buitenlandvergelijking meent zij dat de eindkwalificaties van de opleidingen in voldoende mate beantwoorden aan de eisen van de internationale wetenschappelijke vakgenoten. Wat betreft de masteropleiding Afrikaanse taalkunde merkt zij daarbij op dat deze opleiding hoofdzakelijk gericht is op de taalkunde, maar dat blijkens zowel de algemene doelstelling als het programma ook culturele aspecten aan de orde komen, zoals door de commissie wenselijk geacht wordt (zie referentiekader sub C). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een bacheloropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties b t/m e; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificatie c; Oordeelsvorming: eindkwalificatie a; Communicatie: eindkwalificatie a; Leervaardigheden: eindkwalificatie a. De eindkwalificaties van de masteropleiding Talen en culturen van Afrika sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een masteropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties a en b ; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties a, b en c; Oordeelsvorming: eindkwalificaties d en e; Communicatie: eindkwalificatie f; Leervaardigheden: eindkwalificatie f. De eindkwalificaties van de masteropleiding Afrikaanse taalkunde sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een masteropleiding: QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
51
Kennis en inzicht: eindkwalificaties f, g en h ; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties a t/m e; Oordeelsvorming: eindkwalificaties d en e; Communicatie: eindkwalificatie i; Leervaardigheden: eindkwalificatie h. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Het wetenschappelijke karakter van de bacheloropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de aandacht die bij de algemene academische vaardigheden (eindkwalificatie a) wordt besteed aan de onderzoeksvaardigheden. De afgestudeerde bachelor heeft zonder meer toegang tot de masteropleidingen Talen en culturen van Afrika en Afrikaanse taalkunde. Daarnaast heeft hij naar verwachting toegang tot vergelijkbare opleidingen elders in binnenen buitenland en na selectie tot researchmasters in Leiden of elders. Het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding Talen en culturen van Afrika blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de eindkwalificaties b, c en d. Het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding Afrikaanse taalkunde blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de eindkwalificaties h en i. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Doelstellingen opleiding: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende
52
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
1.2.
Programma
Voor de programma’s van de drie opleidingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit opleidingsrapport. De opleidingen worden alleen voltijds aangeboden. De voertaal van de masterprogramma’s is Engels. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De samenhang tussen onderwijs en onderzoek behoort, aldus de zelfstudie, tot de wezenskenmerken van de drie curricula. De programma’s richten zich op taalkundige, letterkundige en cultuurkundige onderzoeksgebieden die nauw aansluiten bij de specialismen van de staf. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende als voortgezette colleges aangeboden. Studenten met wie de commissie sprak waren zeer tevreden over de wijze waarop de docenten hun onderzoek in het onderwijs verwerken. In de bacheloropleiding worden de elementaire onderzoeksvaardigheden, aldus de zelfstudie, vanaf het begin van de propedeuse via een aparte leerlijn opgebouwd (zie bijlage). Zo dienen er in het eerste jaar al kleine nota’s geschreven te worden, gebaseerd op eigen onderzoek. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten. Dit waarborgt permanent contact met recente ontwikkelingen in het vakgebied. Deze onderzoeksgerichte benadering mondt uit in een werkgroep empirisch onderzoek en een scriptie (totaal 12 studiepunten); deze scriptie is gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Bij beide masteropleidingen staan alle colleges in het teken van onderzoek; de opleidingen worden afgesloten met een scriptie die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen onderzoek. De programma’s van de drie opleidingen waarborgen naar het oordeel van de commissie op deze wijze in voldoende mate de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. Van aantoonbare verbanden van de programma’s met de actuele praktijk van relevante beroepen is alleen sprake wanneer het gaat om het beroep van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de overige beroepen waarin afgestudeerden vaak terechtkomen blijken deze, aldus de zelfstudie, in voldoende mate over de vereiste kwalificaties te beschikken (taalvaardigheid, kennis en inzicht, en vaardigheden op analytisch, mondeling, schriftelijk en heuristisch gebied). In de bacheloropleiding hebben de studenten de mogelijkheid om zich in de bijvakruimte te oriënteren op een bepaald beroep (zie facultair deel, par. 1.2.2).
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
53
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de algemene en disciplinaire eindkwalificaties alsmede de eindkwalificaties op het gebied van de taalvaardigheid in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. In de doelstellingen en eindtermen van de opleiding wordt, aldus de zelfstudie, de kennis van Afrikaanse ta(a)l(en) aangegeven als een voorwaarde om de culturele, historische en literaire disciplines met betrekking tot het continent te kunnen ontsluiten en bestuderen. In het basisjaar ligt de nadruk dan ook op taalverwerving. Daarnaast krijgen de studenten de gelegenheid zich te oriënteren op de accenten die zij in hun verdere studie kunnen leggen. Het programma is piramidaal opgebouwd, met al in het tweede jaar een mogelijkheid tot eigen keuzes, en in het derde jaar een substantiële ruimte voor het leggen van een accent. Masteropleidingen In de bijlage is voor beide masteropleidingen aangegeven hoe de eindkwalificaties zijn omgezet in het onderwijsprogramma. Per vak is aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. In het facultaire deel wordt vermeld dat vanaf 2005 een uniforme vakbeschrijving verplicht is waarin van ieder vak onder meer het leerdoel geformuleerd is. De commissie heeft voor wat betreft de bacheloropleiding Talen en culturen van Afrika en de masteropleiding Afrikaanse taalkunde aan de hand van de studiegids 2006-2007 geconstateerd dat dit bij beide opleidingen bij de meeste vakken het geval is; in de gevallen waarbij dit niet het geval was was in het algemeen het leerdoel uit de beschrijving van de inhoud van de cursus op te maken. Wat betreft de masteropleiding Talen en culturen van Afrika heeft de commissie aan de hand van de vakbeschrijvingen voor het studiejaar 2006-2007 geconstateerd dat van alle vakken het leerdoel geformuleerd is. Voor alle drie opleidingen geldt naar het oordeel van de commissie dat er sprake is van een adequate vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen. De programma’s bieden de studenten de mogelijkheid de eindkwalificaties te bereiken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende
54
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding Zoals hierboven al opgemerkt is het programma piramidaal opgebouwd, met al in het tweede jaar een mogelijkheid tot eigen keuzes, en in het derde jaar een substantiële ruimte voor het leggen van een accent. Zeker in combinatie met de bijvakruimte in tweede en derde jaar (2 x 20 stp) bestaat de mogelijkheid van verdieping reeds in de bachelorfase. Naast de taalverwerving en de disciplinaire vakken Afrikaanse geschiedenis, Afrikaanse literatuur en Afrikaanse taalkunde, bestaat het programma ook uit een aantal vakken waarin de samenhang tussen deze verschillende onderdelen naar voren komt: Etnografie van de communicatie, Taal en ontwikkeling, Orale literatuur, Taal en geschiedenis, Tekstanalyse en vertaling, Antropologische taalkunde. De niveauopbouw van de opleiding volgens de 100-600 structuur komt tot uiting in de volgende tabel (de 20 puntsbijvakken in het tweede en derde jaar zijn buiten beschouwing gelaten): Niveau 100 200 300 400 Totaal
BA 1
28 32 60
BA 2
8 8 20 4 40
BA 3
Totaal 12 28 40
36 40 32 32 140
Het programma verdient naar het oordeel van de commissie de kwalificatie goed, omdat het, zowel qua horizontale als qua verticale structuur, meer dan alleen beantwoordt aan de basisstandaard en het resultaat is van doordacht beleid. Horizontaal zijn zowel het eerste, het tweede als het derde jaar telkens gekenmerkt door een opvallende balans, zowel inhoudelijk als qua gewicht, tussen vakken van verschillende aard (taalverwerving, taalkunde, geschiedenis, politicologie, et cetera), met vanaf het tweede jaar een wel doordacht en goed functionerend samenspel tussen een verplichte ‘kern’ en de accenten. De studenten gaven tijdens de gesprekken uitdrukking aan hun bijzondere tevredenheid over dit systeem van accenten. Het systeem werkt ook naar de mening van de commissie meer dan naar behoren, met aan de ene kant de mogelijkheid voor de student(e) om eigen nadruk te leggen en aan de andere kant een waarborg voor een noodzakelijke algemene kern, een centripetale eenheid en de vlotte uitvoerbaarheid van het programma in zijn geheel. Verticaal is de opeenvolging van de opleidingsonderdelen meer dan wel overwogen. Elk opleidingsonderdeel staat precies waar het staan moet, met een vlotte en heel goed doordachte doorbouw naar opleidingsonderdelen die als begintermen de eindtermen van voorgaande opleidingsonderdelen hebben. Masteropleiding Talen en culturen van Afrika Zoals uiteengezet onder F 1 worden in de masteropleiding Talen en culturen van Afrika de accenten letterkunde en geschiedenis (in hun relatie tot taalkunde) voortgezet. Het eerste semester is gevuld met groepsonderwijs en is zowel een uitbreiding en verdieping van de bacheloropleiding als een voorbereiding op het eindproduct, de masterscriptie. De eerste helft van het tweede semester is vrij gehouden van colleges, zodat studenten onderzoek kunnen doen in Afrika of elders (of elders onderwijs volgen). Daarna worden opnieuw cursussen aangeboden, met name om het schrijven van een scriptie te bevorderen. Uiteraard QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
55
richt men zich in de scriptie op één bepaalde specialisatie en in de voorbereiding op de scriptie zal differentiatie indien gewenst plaatsvinden. De studenten volgen gezamenlijk een afsluitend seminar, waarin zij hun scriptieonderzoek presenteren. Daarnaast volgen ze een regionale cursus, afhankelijk van de regio van Afrika waarover ze hun scriptie schrijven. De commissie meent dat het herziene programma van de opleiding in vergelijking met het haar oorspronkelijk voorgelegde programma aanzienlijk gewonnen heeft aan homogeniteit, zowel naar inhoud als naar niveau van de vakken. Er is nu sprake van een voldoende samenhangend programma. Masteropleiding Afrikaanse taalkunde Zoals uiteengezet onder F 1 wordt in de masteropleiding Afrikaanse taalkunde het accent taalkunde voortgezet. Alle vakken van deze opleiding zijn gericht op voorbereiding voor zelfstandige taalbeschrijving en taalanalyse. Er is naar het oordeel van de commissie sprake van een voldoende samenhangend programma. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zoals vermeld in het facultaire deel heeft de faculteit een aantal maatregelen ingevoerd ter bevordering van de studeerbaarheid van de opleidingen. De commissie meent dat de faculteit door deze maatregelen voorwaarden heeft geschapen voor een goede studievoortgang bij de studenten. Wat de bacheloropleiding betreft wordt in de zelfstudie opgemerkt dat uit de evaluaties door de opleidingscommissie blijkt dat het curriculum in het algemeen als goed studeerbaar wordt ervaren. De studenten ervaren de studie als zwaar maar te doen en inhoudelijk sterk. Dit werd de commissie in haar gesprek met studenten bevestigd, waarbij aangetekend moet worden dat opgemerkt werd dat de feitelijke studielast van het Swahili in het eerste jaar soms als zwaarder dan de officiële studielast wordt ervaren. De commissie heeft begrepen dat waar nodig ook tijdens de collegereeks aanpassingen werden en worden gedaan op voorstel of naar aanleiding van evaluaties van de opleidingscommissie dan wel evaluatiebijeenkomsten van studenten en docenten. Over de studeerbaarheid van de masteropleidingen bestaan nog geen studentbeoordelingen, maar de commissie verwacht, ook gezien de geconstateerde samenhang van de programma’s, op dat punt geen problemen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende
56
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Iedereen die in het bezit is van een vwo- of hbo-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma wo kan in de bacheloropleiding instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een hbo-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een vwo-diploma (oude stijl of tweede fase) verwacht mogen worden te bezitten. In de zelfstudie wordt opgemerkt dat leesvaardigheid van het Frans “onontbeerlijk” is voor deze opleiding. Steeds vaker blijken er deficiënties in de vooropleiding op dit punt. De opleiding wijst studenten op de mogelijkheid om avond- of zomercursussen bij het Talencentrum te volgen, of in het tweede jaar te kiezen voor een bijvak Frans. Iedereen die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Talen en culturen van Afrika kan instromen in beide masteropleidingen. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij hbo-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek niveau, het taalvaardigheidsniveau en het algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. De commissie zet wat betreft de bacheloropleiding vraagtekens bij de “onontbeerlijkheid van leesvaardigheid van het Frans”, waarvan de zelfstudie gewag maakt. Immers, in haar gesprek met studenten kwam naar voren dat dezen in staat bleken gedurende de volle duur van de opleiding elk Franstalig artikel uit de weg te gaan via alternatieven. Zij meent dat ófwel leesvaardigheid van het Frans niet meer als “onontbeerlijk” zou moeten worden aangemerkt ófwel de optie overwogen zou moeten worden om Frans als alternatief voor een tweede Afrikaanse taal te laten gelden, vooral voor hen die een niet-taalkundige specialisatie voor ogen hebben. Het is de commissie niet gebleken dat er aansluitingsproblemen bestaan. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De drie opleidingen voldoen aan de formele eisen: het programma van de bacheloropleiding heeft een omvang van 180 studiepunten; het programma van beide masteropleidingen heeft een omvang van 60 studiepunten (zie bijlage).
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
57
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De drie opleidingen zijn, aldus de zelfstudie, academisch van inslag. Dit is vertaald in een didactisch concept waarbij studenten via activerend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Bacheloropleiding In het programma worden afwisselende werkvormen toegepast (zie bijlage); gebruik wordt gemaakt van Blackboard. In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum – het hoorcollege, doorgaans in combinatie met aansluitende werkgroepen, is de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. Ook in de colleges die als hoorcollege zijn aangeduid is de interactie met studenten groot. In de volgende jaren hebben de zelfstandige werkcolleges de overhand – de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Masteropleidingen De masteropleidingen zijn volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; studenten kiezen bij aanvang voor een van de specialisaties. De aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. Studielasttabel (studiejaar 2005-2006) Bachelorjaar 1 2 3
Contacturen (hoor- en Zelfstudie Bijvak Scriptie Totaal werkcolleges) 364-392 1.288-1.316 1.680 224-280 840-896 560 1.680 196-252 532-588 560 336 1.680
Master TCA AT
Contacturen (werkcolleges) Zelfstudie Scriptie Totaal 196 924 560 1.680 208 912 560 1.680
Op basis van de zelfstudie kwam de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept eenvoudig is en weinig uitgewerkt. Mede op grond van de gesprekken constateert de commissie dat het concept op de meeste punten wordt gerealiseerd. Onduidelijk is echter hoe de kritische houding van studenten wordt opgebouwd en hoe daar in latere fasen gebruik van wordt gemaakt. De keuze voor activeren en verantwoordelijkheid bij studenten leggen past bij de academische doelstelling. Ook de opbouw in werkvormen (eerst meer hoorcollege, daarna meer interactie) wordt gemotiveerd vanuit de doelstellingen. Of die opbouw in de praktijk verantwoord is dient echter nader te worden aangetoond. De commissie is verder van mening dat boeken ook een uitstekend middel zijn om nieuwe gebieden open te leggen. 58
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire deel wordt uiteengezet welke vaste procedures de faculteit hanteert om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren. Eén van deze procedures heeft betrekking op de vakbeschrijvingen: hierin moet worden beschreven welke leerdoelen in het vak bereikt dienen te worden en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en). De commissie heeft al geconstateerd (zie F 5) dat in verreweg de meeste gevallen de leerdoelen geformuleerd zijn; dit geldt niet in alle gevallen voor de samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen. Hier moeten de twee masteropleidingen nog een inhaalslag maken. Bij de bacheloropleiding is goed nagedacht over de wijze waarop de voor de vakken geformuleerde leerdoelen het beste kunnen worden getoetst; zo bevatten de Swahili-toetsen zowel een mondeling tentamen met aanwezigheid van een tweede docent als een schriftelijk tentamen; de toets van de inleiding geschiedenis kent een onderdeel boekrecensie. Daarnaast is er aandacht voor een afgewogen verdeling van tentamens en werkstukken per semester. Toetsresultaten worden in de regel binnen de vastgestelde termijn doorgegeven aan de studentenadministratie en toetsresultaten zijn in te zien bij de docent. Zelden zijn er klachten over toetsing. Het meeste werk voor de examencommissie zijn verzoeken van studenten voor een specifieke invulling van het studieprogramma (bijvoorbeeld bij buitenlandverblijf ). De commissie heeft een representatieve set van schriftelijke tentamenopgaven voor de bacheloropleiding geanalyseerd. Deze waren van goede kwaliteit. Zij heeft grote waardering voor de manier waarop in de bacheloropleiding een doordacht samenspel is uitgewerkt tussen verschillende toetsvormen en voor de manier waarop dit consistent gehanteerd kan worden gedurende de gehele opleiding. De verschillende toetsvormen die aan bod komen in de opleiding zijn het schriftelijk tentamen met gesloten vragen, het schriftelijk tentamen met korte open (invul)vragen, het schriftelijk tentamen met enkele essayvragen, het takehometentamen, het werkstuk of paper, het mondelinge tentamen en het mondelinge referaat en de mondelinge presentatie. Voor (op één na) alle opleidingsonderdelen in het programma worden minstens twee van deze toetsvormen gehanteerd. De commissie heeft lof voor de wijze waarop daardoor niet alleen de meersoortige capaciteiten van elke student kunnen worden getoetst maar ook een eerlijke, gediversifieerde toetsing kan worden gegarandeerd. De commissie is zich bewust van de arbeidsintensiviteit van dit gediversifieerd en programmabreed gehanteerde systeem en zij waardeert het dat dit door de docenten niet geschuwd wordt. De commissie is van oordeel dat bij de drie opleidingen toetsing en beoordeling goed c.q. voldoende zijn geregeld. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
59
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Programma: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master Talen en culturen van Afrika: voldoende Oordeel commissie master Afrikaanse taalkunde: voldoende
1.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie verwijst in eerste instantie naar het facultaire deel. Van belang in verband met de situatie van de sector niet-westers is dat medewerkers in deze sector gemiddeld 42% van hun tijd aan onderzoek besteden; in de sector westers/geschiedenis/kunstgeschiedenis is dat 30%. Wat de onderhavige opleidingen betreft het volgende. Werkelijke formatie beschikbaar voor het onderwijs (peildatum 1 januari 2005) Categorie HL UHD UD docenten Totaal
aantal
M 1 1 2 4
V Totaal Gepromoveerd fte’s aantal fte’s aantal fte’s 0,54 1 0,54 100% 0,54 1 0,54 100% 0,81 2 0,54 4 1,35 100% 1,44 1 0,46 1 0,46 0% 1,89 3 1,00 7 2,89
Alle leden van de staf die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken deel uit van de Leidse onderzoekinstituten CNWS of LUCL. Leerstoelhouders en UHD zijn betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. De commissie constateert dat het onderwijs in belangrijke mate wordt verzorgd door actieve onderzoekers. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het aantal studenten per fte onderwijs was als volgt: 2000-2001: 11,78 2001-2002: 12,46 2002-2003: 12,65
60
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
De commissie meent dat voor de drie opleidingen naar het getal gemeten voldoende personeel kan worden ingezet; zie echter hieronder bij F 14. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er voldoende deskundigheid op de respectieve deelgebieden is om de doelstellingen en eindkwalificaties van zowel bachelor- als masteropleidingen te verzorgen. Maar ook wordt opgemerkt dat het programma voor wat betreft Afrikaanse literatuur alleen kan draaien door alternerende colleges en de inzet van een emeritus hoogleraar en dat daardoor het aandeel van Afrikaanse kunst (met inbegrip van de relatie tussen het woord en het visuele) en literatuur in de masterprogramma’s te klein is. De commissie deelt de bezorgdheid van de opleiding omtrent de bezetting van het vakgebied Afrikaanse literatuur. In het facultaire deel wordt mededeling gedaan van het beleid van de faculteit op het punt van de onderwijskundige scholing van docenten. In aanvulling daarop kan nog worden gemeld dat beleid in ontwikkeling is met betrekking tot onder meer peer coaching en het vervaardigen van toetsen. De opleiding maakt, aldus de zelfstudie, waar nodig aanspraak op het facultaire scholingsbudget, bijvoorbeeld voor cursussen Blackboard, PowerPoint en Academisch Engels. Er zijn goede contacten tussen docenten en studenten. In de vakevaluaties is een vraag opgenomen over de waardering voor de docent. Uit de eerste lichting evaluaties blijkt de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed te zijn. Dit werd bevestigd door de studenten met wie de commissie sprak. De commissie meent dat voldoende aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige realisering van de programma’s. Voorts is haar niets gebleken van belemmeringen van organisatorische aard. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Inzet van personeel: voldoende
1.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen kunnen, naast de gemeenschappelijke voorzieningen (zie facultair deel), gebruikmaken van de bibliotheek van het Afrika-Studiecentrum, het enige onderzoekinstituut in Nederland dat geheel gewijd is de studie van Afrika. Voor een aantal cursussen maken de opleidingen gebruik van het talenlab, speciaal ontwikkeld digitaal onderwijsmateriaal en Blackboard. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
61
De ruimte- en computervoorzieningen zijn voldoende. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt een uiteenzetting gegeven over het stelsel van studiebegeleiding en informatievoorziening, inclusief de procedure rond het bindend studieadvies (BSA). Uit de programma-evaluaties blijkt dat de studenten Talen en culturen van Afrika matig tevreden zijn over het functioneren van het mentoraat. Over de studiecoördinator was het oordeel kritisch. De commissie heeft tijdens haar bezoek vernomen dat de studenten zeer tevreden zijn over de per september 2005 nieuw aangetreden studiecoördinator. Studenten gaven ook aan dat ze de facultaire informatie in verband met beurzen voor reizen naar Afrika onvoldoende vinden; de commissie vraagt hier de aandacht van de faculteit voor. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Voorzieningen: voldoende 1.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de faculteit op de goede weg is bij de ontwikkeling van een intern kwaliteitszorgsysteem (zie het facultaire deel). Zij merkt wel op dat het aanbeveling verdient om niet alleen bij de studenten onderwijsevaluaties te laten verrichten. Ook docenten, afnemend veld en alumni zouden moeten worden bevraagd, over respectievelijk het bereiken van de eindkwalificaties door de student, de bruikbaarheid van de afgestudeerden en de geschiktheid van de gevolgde opleiding. De commissie deelt de waardering van de opleidingen voor de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken van de opleiding met het faculteitsbestuur. Zij meent dat deze gesprekken, die resulteren in convenanten waarin wensen en afspraken van diverse aard worden vastgelegd, van groot nut zijn. Wat de onderhavige opleidingen betreft wordt in de zelfstudie het volgende opgemerkt. De vak- en programmaevaluaties worden door de opleidingscommissie volgens schema uitgevoerd. Omdat sommige cursussen minder dan vijftien studenten tellen, worden er onder leiding van de opleidingscommissie evaluatiegesprekken met alle geïnteresseerde studenten gevoerd over alle cursussen aan de hand van kwalitatieve vragenlijsten. Daarnaast worden sommige cursussen ook aan de hand van kwantitatieve lijsten beoordeeld. De uitkomsten van de evaluaties worden grondig besproken in de opleidingscommissie, en in de verschillende secties, met duidelijke participatie van studentvertegenwoordigers. De uitkomsten worden ook ter kennis gebracht aan de voorzitter van de opleiding. 62
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
De evaluatierapportages worden individueel met de betrokken docenten besproken door een docent-lid van de opleidingscommissie en verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het opleidingsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken worden jaarlijks gehouden, zo werd de commissie meegedeeld. Zij zullen resulteren in een verslag waarin toetsbare streefdoelen zijn opgenomen. De commissie constateert dat er sprake is van periodieke evaluatie van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er op grond van de evaluaties verbetermaatregelen zijn getroffen; zo zijn er voor de Swahili-colleges cassettes opnieuw ingesproken; er zijn groepen opgedeeld; er zijn projectaanvragen ingediend om beeldmateriaal voor colleges te verkrijgen. Daarnaast doet de opleidingscommissie ook rechtstreeks aan docenten en ook gedurende een collegereeks nuttige suggesties. De commissie constateert dat de evaluatie leidt tot aantoonbare verbetermaatregelen. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De medewerkers en studenten zijn, onder meer in het kader van de opleidingscommissie, naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Zij heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er een goede interactie tussen docenten en studenten is bij de pogingen om inhoud en opbouw van het programma permanent bij te sturen. Ook alumni worden daarbij betrokken. Maar met name van de kant van het afnemende beroepenveld is de inbreng nog weinig intensief of gestructureerd. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Interne kwaliteitszorg: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
63
1.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Over de gerealiseerde eindkwalificaties van de afgestudeerden van de bacheloropleiding en de masteropleidingen valt bij gebrek aan voldoende afgestudeerden nog niets met zekerheid te zeggen. De faculteit vertrouwt erop dat de resultaten van de bachelor-masterstructuur zich zonder problemen kunnen meten met de resultaten van de ongedeelde opleiding. De binnen de commissie bestudeerde afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding waren van voldoende tot zeer goed niveau; de becijfering van de opleiding kwam overeen met die van de commissie. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De commissie heeft waardering voor de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter verbetering van het rendement (zie het facultaire deel). Rendementgegevens over de bacheloropleiding en de masteropleidingen zijn er (nog) niet. De opleiding vindt de streefcijfers voor de bacheloropleiding in het licht van de gangbare doctoraalrendementen erg ambitieus. Voor de beide masteropleidingen streeft de opleiding naar een rendement van 85% na één jaar en 95% na twee jaar. In de zelfstudie wordt opgemerkt dat relatief veel studenten Talen en culturen van Afrika als extra doen, bijvoorbeeld als tweede studie. Als zulke studenten besluiten na het afsluiten van een andere studie die van Talen en culturen van Afrika niet meer af te ronden drukken zij zwaar op de administratie van de rendementen. De rendementscijfers zouden, aldus de zelfstudie, hierop gecorrigeerd moeten worden. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Resultaten: voldoende
Eindoordeel: de commissie komt op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het eindoordeel dat de drie opleidingen voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
64
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
Samenvatting oordelen bacheloropleiding en masteropleiding Talen en culturen van Afrika en masteropleiding Afrikaanse taalkunde: Onderwerp
Oordeel
Facet
Oordeel bachelor
Voldoende
Oordeel master Talen en culturen van Afrika Voldoende
Oordeel master Afrikaanse taalkunde Voldoende
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
2. Programma
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Toetsing en beoordeling
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor en masters 3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende
20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
65
Bijlage bij opleidingsrapport Talen en culturen van Afrika; Afrikaanse taalkunde Bachelorprogramma Talen en culturen van Afrika Algemene vaardigheden 1: 2: 3: 4: 5:
ICT schriftelijk presenteren mondeling presenteren onderzoek samenwerking
Taalvaardigheid 1: 2: 3: 4: 5:
luisteren lezen gesproken interactie gesproken productie schrijven
Werkvormen hc hoorcollege wc werkcollege/projectgroep/practicum zl zelfstandige literatuurstudie exc excursie st stage Toetsvormen sg so se sth sw mt mp
schriftelijk tentamen met gesloten vragen (bijvoorbeeld multiple choice) schriftelijk tentamen met korte open (invul)vragen schriftelijk tentamen met enkele essayvragen takehometentamen (opdracht van behoorlijke omvang die thuis schriftelijk wordt gemaakt) werkstuk, paper e.d. mondeling tentamen mondeling referaat, mondelinge presentatie
66
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
200 200
1 1
200 200
1
200
1
200
Woord en beeld van Afrika A Politieke structuren van het postkoloniale Afrika Kleine structuurcursus van een Afrikaanse taal Werkstuk
8 4
300 200
2 2 2
300 300 300
2
300
2
300
2 2 2 2 2 2 2
300 300 300 300 200 300
4
taalkunde
3, 4
hc
so/se/sg
4
multidisciplinair
1-5
wc
sw/mp
wc hc/wc
sw/mt/so/se/sg mt/so/se/sg
4 8
1-5 1-5
taalkunde taalkunde taalkunde
2-4 2-4 2-4
wc hc/wc wc
sw sw/so/se/sg
8
geschiedenis
2-4
hc/wc
sw
4
geschiedenis
2-4
hc/wc
sw
4 4 4 20 4 8 4
literatuur literatuur literatuur
2-4 2-4 2-4
hc/wc hc/wc hc
mt/so/se/sg mt/so/se/sg mt/so/se/sg
wc hc/wc wc
sw/mt/so/se/sg mt/so/se/sg
2, 4 2, 3 5
1-5 1-5 1-5
60
400
Antropologische taalkunde
4
400
2-4 2, 3
4 4 4
3
3 3
mt/so/se/sg mp/sw/so mt/so/se/sg so/se/sg
4
400
wc wc hc hc
Tekstanalyse en vertaling
3
mt/so/ so/se/sg
2-4 2, 4
400
400
wc hc/wc
4 4
3
3
1-5
hc/wc hc
mt/so/se/sg so/se/sg/opdr./ mp mt/so/se/sg/ mp sw/so
2, 3
Swahili: taal en cultuur 1 Tweede taal 1 Keuze uit 3 accenten Accent taalkunde: Taalanalyse 1: morfologie Semantiek Taalanalyse 2: fonologie Accent geschiedenis: Geschiedenis van ideeën en instituties in Afrika Landbouwgeschiedenis Accent literatuur: Genders en Genres A Stemmen, teksten, beelden B Woord en Beeld van Afrika B Bijvak Swahili: taal en cultuur 2 Tweede taal 2 Zomercursus of Intensieve cursus
Keuze uit 3 accenten Accent taalkunde: Historische taalkunde Accent geschiedenis: Urbanisatie Accent literatuur: Genders en Genres B Bijvak
2-4 2, 3, 5 2-4 2-5
wc hc
multidisciplinair literatuur geschiedenis
60 2 2
taalkunde multidisciplinair
1-5
Toetsvorm
1 1
4 4
2, 3
Werkvorm
100 200
4 8
multidisciplinair literatuur geschiedenis
Taalvaardigheid
1 1
8 4
Vaardigheid
100 100
Swahili 1 Inleiding Afrikaanse talen en culturen Stemmen, teksten, beelden A Afrikaanse geschiedenis: een overzicht Articulatorische fonetiek Etnografie van de communicatie Swahili 2 Taal voor ontwikkeling
Discipline
1 1
ECTS
Niveau 100 100
Vak
Studiejaar 1 1
interdisciplinair interdisciplinair
2-4
wc
sw
2-5
hc/wc
sw/opdr
4
taalkunde
2-4
hc/wc
mp/opdr
4
geschiedenis
2-4
hc
sw
4 20
literatuur
2-4
wc
sw
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
67
3
400
3
400
3
400
68
Visies op orale literatuur in Afrika Taal en geschiedenis Werkgroep empirisch onderzoek en scriptie
4
literatuur
2-5
wc
sw
4
interdisciplinair multidisciplinair
2-4
hc/wc
sw
1-5
wc/zl
sw
8+12 60
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
Masterprogramma Talen en culturen van Afrika Niveau
Cursus
ECTS
Eindkwalificatie(s)
400
Aims and Results of Africanist Research
5
a,c,d
500
Disciplinary Course
10
b
10
a,b,d
werkgroep
mondelinge en schriftelijke presentatie
5
c,e
werkgroep
essay
5
a,b,c,e
werkgroep
essay
5
b
werkgroep
mondelinge presentatie
20
b,e
individueel
scriptie
600 500 500 600 600
Werkcollege Afrikaanse geschiedenis of Afrikaanse literatuur Language, Culture and Cognition Regionale cursus, (West, oost of Zuid) Scriptie seminar, inclusief presentatie van resultaten Scriptie
Werkvorm hoorcollege & werkgroep afhankelijk van keuze
Toetsvorm tentamen
Masterprogramma Afrikaanse Taalkunde Niveau
Cursus
ECTS
600
Keuze van 2 uit 4: • Analysis of Tone Language • Phonetics in Linguistics • Descriptieve Syntax • Linguistics for Berber Studies Linguistic Fieldwork Language, Culture and Cognition Language Area Study
600 500 500
1
Werkvorm
Toetsvorm
5+5
Eindkwalificatie(s) a,b,c,d
werkcollege
essay
5
a-c
werkcollege
final report
5
g1
werkcollege
essay
10
e,f,h
individueel/ werkcollege 5 intensive courses
final report
individueel
scriptie
500
Samples of Linguistic Structure of African languages
10
g
600
Final Paper
20
d,e,f,i
5 written exams
Deze cursus bereikt met name ook de bewustheid van de culturele context die in de algemene doelstelling van de opleiding wordt genoemd.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
69
70
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Afrika, Afrikaanse Taalkunde
2.
Rapport bachelor en master Talen en culturen van China
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Talen en culturen van China: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
56818 bachelor (bachelor of arts) wo 180 ECTS-studiepunten bachelor voltijd Leiden 1 september 2002 31 december 2007
Masteropleiding Talen en culturen van China: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie 2.1.
66818 master (master of arts) wo 120 ECTS-studiepunten master voltijd Leiden 1 september 2005 31 december 2007
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Om doelstellingen te formuleren en onderwijsprogramma’s vorm te geven wordt binnen de letterenfaculteit bij alle opleidingen gebruikgemaakt van zogenaamde bachelor- en masterformats (zie het facultaire deel). Bacheloropleiding Uit de zelfstudie kunnen de volgende eindkwalificaties worden afgeleid. De afgestudeerde van de opleiding: a. b. c. d.
bezit solide taalvaardigheid in het modern en klassiek Chinees; bezit fundamentele kennis van het premoderne en moderne China; is in staat talig en intercultureel te communiceren in een Chinese omgeving; is in staat basale onderzoeksvragen te beantwoorden met gebruik van primaire en secundaire bronnen;
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
71
e.
beschikt over een scala van algemene academische vaardigheden (het formuleren van onderzoeksvragen, het verzamelen en analyseren van gegevens, het verwerken van gegevens in een synthese, het mondeling en schriftelijk presenteren van resultaten).
De onder e. genoemde algemene academische vaardigheden zijn faculteitsbreed vastgesteld; zie voor een uitwerking het facultaire deel sub 2.1. Bij de vaststelling van de eindkwalificaties voor taalvaardigheid (eindkwalificatie a) wordt faculteitsbreed gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Dit heeft geleid tot een samenhangende beschrijving van taalvaardigheidsdoelen op zes niveaus (A1, A2, B1, B2, C1, C2) voor vijf aspecten van taalvaardigheid. Voor de onderhavige bacheloropleiding zijn de onderstaande eindkwalificaties geformuleerd. luisteren B1
lezen B2
gesproken interactie B2
gesproken productie B1
schrijven B1
Zowel in de zelfstudie als tijdens het gesprek met commissie werd opgemerkt dat CEFR niet aangepast is aan de doeltaal van deze opleidingen. Hiervoor heeft de commissie begrip. De opleiding stelde een eigen tabel op met begin- en eindtermen per niveau. Deze zijn onduidelijk, onder meer omdat bij de verschillende niveaus telkens andere standaarden en meetsystemen gebruikt zijn. Daarom is ook de progressie in taalniveau niet duidelijk tussen bachelor 2 en bachelor 3 (met name de studenten zonder buitenlandervaring). De commissie beveelt aan om één systeem te hanteren (niet per se een Chinees of Taiwanees) waarin de vooruitgang duidelijk beschreven wordt in termen van minimumvereisten met betrekking tot spreken, lezen, schrijven en luisteren. Dit mag dus minimaal zijn, kort, bondig en narratief. In de zelfstudie wordt ook opgemerkt dat er geen eenduidige disciplinaire doelstelling bestaat voor de sinologie, omdat zij als regiostudie een veelheid van disciplinaire benaderingen van China omvat. In de praktijk worden binnen de opleiding nu de volgende wetenschapsdisciplines beoefend: geschiedenis, kunstgeschiedenis & materiële cultuur, godsdienstwetenschap, letterkunde, taalkunde, filosofie, ideeëngeschiedenis, politicologie, economie, sociologie, en tot voor kort en in de nabije toekomst rechten. Alle inhoudelijke vakken hebben sowieso een disciplinaire/methodologische component. Na de driejarige opleiding (en na voor velen tussen jaar 2 en jaar 3 een eenjarig verblijf in China of Taiwan) zijn de afgestudeerden, aldus de zelfstudie, in staat passend werk te zoeken dan wel hun academische opleiding voort te zetten in een masteropleiding, in Leiden of elders. Masteropleiding De eindkwalificaties zijn: a. uitstekende beheersing van het Mandarijn en – bij bepaalde specialisaties – het Klassiek Chinees; b. brede kennis van China en inzicht in de interne en externe dynamiek; c. uitgangspunten voor het in context plaatsen van China binnen Azië; d. het vermogen om China vanuit andere gezichtspunten (bijvoorbeeld West-Europa) te becommentariëren voor zowel een gespecialiseerd als een algemeen publiek en om op te treden als cultureel bemiddelaar; 72
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
e. inzicht in de geschiedenis van de sinologie en de huidige ontwikkelingen daarin, en in de raakvlakken met allerlei vakgebieden (bijvoorbeeld antropologie, [kunst]geschiedenis, politicologie) en in het maatschappelijk belang daarvan; f. inzicht in de denkwijze van de discipline en goede analytische vaardigheden; g. inzicht in de begrippen, terminologie en methoden en technieken die de regionaal-vakinhoudelijke specialisatie voorschrijft en enige ervaring in de toepassing daarvan; h. onderzoekservaring: het vermogen bronnenmateriaal, literatuur van het vakgebied en onderzoeksmethoden en technieken te vinden, beoordelen en gebruiken, en training in het mondeling en schriftelijk presenteren van onderzoeksresultaten zowel om toezicht te houden als voor rapporteren in allerlei beroepsgebieden. De commissie ontving van de faculteit een vergelijking met buitenlandse opleidingen die voornamelijk op de bacheloropleiding betrekking heeft. Het onderstaande is daaruit overgenomen. Duur De Leidse bacheloropleiding is driejarig met voor veel studenten (tot op heden vrijwel allen die die ambitie hebben) beursmogelijkheden voor een extracurriculair jaar intensieve taalverwerving aan goede universiteiten in China of Taiwan, zodat ze in feite nominaal vier jaar studeren. De meeste continentaal-Europese zusterinstellingen hebben ook een driejarige opleiding, meestal met minder extracurriculaire in situ mogelijkheden. Cambridge daarentegen heeft bijvoorbeeld een vierjarig curriculum, waarin opgenomen een ruim half jaar in situ. De Leidse opleiding meent er in dit opzicht internationaal redelijk goed op te staan, maar vindt institutionalisering in een vierjarig curriculum verkieslijk. Taal Wat betreft de verhouding taal-inhoud is de Leidse opleiding een klassieke area studies opleiding, met veel aandacht voor taalverwerving (modern en klassiek, alle vaardigheden). Het curriculum bevat dus in globaal opzicht veel studiepunten taalverwerving (circa 70 van 180 ECTS-studiepunten), dat wil zeggen in vergelijking tot liberal arts opleidingen in NoordAmerika en Australië (waar hoofdvakkers Chinese Studies misschien maar de helft aan taalverwerving doen van wat men in Leiden aan taalverwerving doet). Binnen wat een Europees area studies model genoemd zou kunnen worden levert vergelijking met zusterinstellingen echter op dat de Leidse opleiding minder studiepunten lijkt te besteden aan taalverwerving (en dus meer aan inhoudsvakken) dan Ca’ Foscari Venetië, INALCO Parijs en de Katholieke Universiteit Leuven, en een vergelijkbaar aantal met Heidelberg. Online info van Cambridge en SOAS is hierin niet heel duidelijk, maar leidt tot een vermoeden van vergelijkbaarheid. De taalverwerving omvat in Leiden een vergelijkenderwijs redelijk substantiële component verplicht klassiek Chinees. Wat betreft de mogelijkheden voor intensieve taalverwerving in situ heeft de Leidse opleiding in internationale vergelijking brede extracurriculaire mogelijkheden (zie hierboven; verschillende beurzenprogramma’s, op het moment een totaal van zo’n dertig beurzen jaarlijks, in China en Taiwan). Voor hen die tijdens de bacheloropleiding geen jaar in situ doen biedt de tweejarige MA by coursework de mogelijkheid dat in jaar MA-1 alsnog te doen. Wat betreft kwaliteit en moderniteit van het taalprogramma verwijst de faculteit onder meer naar het feit dat dit programma in de afgelopen jaren (her)vormd werd aan de hand van expliciete, internationale benchmarking. De ervaring leert dat de Leidse studenten het in internationale vergelijking qua taalvaardigheid goed doen.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
73
Inhoud De faculteit vindt het zorgelijk dat zij in vergelijking met disciplinair gedefinieerde opleidingen en westerse regiostudies (minder taalbarrière) aan ‘inhoud’ onvoldoende aandacht kan besteden, vooral op het gebied van disciplinaire methodologie en theorie. Mede omdat zij na het uniforme eerste jaar in jaar 2-3 naast de mogelijkheid van een ‘focus’ ook de generalistische mogelijkheid open wil houden, is ‘inhoud’ niet haar sterkste punt. Wel staat het inmiddels zo hoog op de agenda dat daarin verbetering zit; maar als men de taal grondig wil doen heeft men minder tijd voor de inhoud. Men doet in Leiden minder scherp aan specialisatie dan bij voorbeeld te Heidelberg (e.g. in de specialisatie Oost-Aziatische kunst/China), of de [meest] vergelijkbare opleiding binnen SOAS Londen (sterk gericht op literatuur), of speciale programma’s zoals de economische minor in Leuven of de juridische en economische richting in Ca’ Foscari (al wordt bij de laatste op de site niet heel duidelijk hoeveel area study daar überhaupt nog bij zit). Studenten kunnen wel een focus ontwikkelen, maar in veel individuele studietrajecten van studenten zit de Leidse opleiding aan de andere kant van het spectrum (potentieel zeer generalistisch, afhankelijk van de keuzes van de student), met daartussen een aantal zusterinstellingen (Ca’ Foscari letterenprograma sinologie, INALCO, Leuvens hoofdvak sinologie, Cambridge) die duidelijk de nadruk leggen op (overwegend premoderne) geschiedenis en cultuur (inclusief religie en filosofie) in brede zin. Omdat sinologie in Nederland geconcentreerd is in één universiteit, is de Leidse opleiding (ook in internationaal opzicht, binnen en buiten Europa) wel een waarlijk multidisciplinair area studies instituut; van die medaille is soms een gebrek aan focus dus de keerzijde. Men lijkt in Leiden meer dan waar ook in Europa te kunnen doen aan het moderne China binnen één opleiding, want dat gebeurt in Leiden over de hele breedte: van politicologie tot literatuur. De faculteit meent dat verdere internationalisering (samenwerking en uitwisseling) met verwante, goede instellingen als Leuven, SOAS, Heidelberg, Wenen, Ca’ Foscari, Cambridge, Oxford tot de mogelijkheden en wenselijkheden behoort. De afgelopen jaren is er hard aan gewerkt om het curriculum en de wetenschapspraktijk in brede zin zo goed mogelijk te maken – en zeker niet zonder over de grenzen te kijken. De internationale achtergrond van de staf (tien van de zeventien structurele plaatsen, inclusief de hoofdbibliothecaris, komen van elders dan Nederland; van de Nederlanders hebben verschillende langdurig aan buitenlandse universiteiten gewerkt) en internationale ervaring in het algemeen zijn daarbij van onschatbare waarde. De commissie meent dat op grond van het bovenstaande geconstateerd kan worden dat de Leidse bacheloropleiding een uitzonderlijk rijk aanbod heeft en ook wat het talenonderwijs betreft als ten minste gelijkwaardig kan worden beschouwd aan vooraanstaande buitenlandse opleidingen. De commissie heeft de eindkwalificaties van de beide opleidingen getoetst aan hetgeen zij daarover heeft opgenomen in haar referentiekader; op grond van deze toetsing en gezien de resultaten van bovenstaande vergelijking meent zij dat de eindkwalificaties van beide opleidingen in voldoende mate beantwoorden aan de eisen van de (internationale) wetenschappelijke vakgenoten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende 74
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een bacheloropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificatie b; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties d en e; Oordeelsvorming: eindkwalificaties d en e; Communicatie: eindkwalificaties c en e; Leervaardigheden: eindkwalificatie e. De eindkwalificaties van de masteropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een masteropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties a, b, e f en g; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties c, f en g; Oordeelsvorming: eindkwalificaties d en h; Communicatie: eindkwalificatie d; Leervaardigheden: eindkwalificaties f en h. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Het wetenschappelijke karakter van de bacheloropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de aandacht die bij de algemene academische vaardigheden (eindkwalificatie e) wordt besteed aan de onderzoeksvaardigheden. De afgestudeerde bachelor heeft toegang tot de masteropleiding Talen en culturen van China. Het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit eindkwalificatie h. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
75
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Doelstellingen opleiding: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
2.2.
Programma
Voor de programma’s van beide opleidingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit opleidingsrapport. De opleidingen worden alleen voltijds aangeboden. De voertaal van het masterprogramma is Engels. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De samenhang tussen onderwijs en onderzoek behoort, aldus de zelfstudie, tot de wezenskenmerken van beide curricula. Met uitzondering van het taalonderricht wordt al het onderwijs van beide curricula uitsluitend gegeven door gepromoveerde medewerkers die tevens onderzoek verrichten. Het programma richt zich op onderzoeksgebieden die aansluiten bij de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende en voortgezette colleges aangeboden, als individuele begeleiding gegeven. Bacheloropleiding In de bacheloropleiding worden de elementaire onderzoeksvaardigheden, aldus de zelfstudie, vanaf het begin van de propedeuse via een aparte leerlijn opgebouwd (zie bijlage). Studenten worden in het eerste jaar getraind in het vinden en presenteren van informatie over diverse aspecten van China in de westerse secundaire literatuur, woordenboeken en dergelijke. De studenten moeten voor het betreffende vak als eindopdracht een onderzoeksplan schrijven. Daarvoor moeten zij informatie zoeken aan de hand van de bibliotheekcatalogi, bibliografische hulpmiddelen, en het internet. In hun onderzoeksplan moeten de studenten de gevraagde informatie volgens de gangbare wetenschappelijke normen presenteren. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten en het schrijven van werkstukken. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan het colloquium, en gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Masteropleiding In de masteropleiding zijn alle onderdelen specifiek onderzoeksgericht. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 15 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. 76
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
De programma’s van beide opleidingen waarborgen naar het oordeel van de commissie op deze wijze in voldoende mate de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. De opleiding heeft, aldus de zelfstudie, geen directe relatie met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de beroepen waar sinologen vaak in terechtkomen verschaft het programma de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). In de bacheloropleiding heeft elke student gelegenheid zich in de bijvakruimte voor 20 of 40 studiepunten te oriënteren op een bepaald beroep (zie facultair deel, par. 2.2). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de algemene en disciplinaire eindkwalificaties alsmede de eindkwalificaties op het gebied van de taalvaardigheid via leerlijnen in het programma zijn omgezet. Per vak is vermeld aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. Met het oog op de te behalen kwalificaties is het eerste jaar voor ongeveer de helft gericht op taalverwerving, naast basiskennis van de Chinese geschiedenis en cultuurgeschiedenis, taalkunde en letterkunde alsmede algemene academische vaardigheden. Het tweede jaar omvat intensieve taalverwerving (verplicht), en vervolgvakken (naar keuze) in geschiedenis, wereldbeelden, kunstgeschiedenis & materiële cultuur, taalkunde, letterkunde en vier disciplinaire benaderingen van het moderne China: ideeëngeschiedenis, politiek, economie en samenleving. Studenten maken een begin met een disciplinaire focus, en krijgen voortgezet onderwijs in algemene vaardigheden. Na het tweede jaar moeten studenten bij voorkeur een jaar in China studeren, gefinancierd door uitwisselingsbeurzen. Deze uitgebreide ervaring in situ wordt vermeld op hun diploma. In het derde jaar ligt in de taalverwerving nadruk op vertaling en communicatie op hoog niveau. Studenten kunnen een talige specialisatie in bepaalde types teksten ontwikkelen. Disciplinaire en algemene vaardigheden zijn geïntegreerd en spelen een toenemende rol in inhoudelijke vakken met gebruikmaking van authentiek materiaal. Het programma culmineert in de scriptie. Masteropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de eindkwalificaties in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is vermeld aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. De opleiding is in twee delen verdeeld. Het eerste jaar is gewijd aan intensieve taalverwerving en kan desgewenst worden doorgebracht aan één van de universiteiten in China of Taiwan waarmee de Leidse universiteit een uitwisselingsovereenkomst heeft gesloten. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
77
Het tweede jaar bevat onderdelen gericht op de verschillende eindkwalificaties en wordt afgesloten met een in het Engels geschreven scriptie, gebaseerd op eigen origineel onderzoek. In het facultaire deel wordt vermeld dat vanaf 2005 een uniforme vakbeschrijving verplicht is waarin van ieder vak onder meer het leerdoel geformuleerd is. De commissie heeft aan de hand van de studiegids 2006-2007 geconstateerd dat dit bij het merendeel van de vakken van beide opleidingen geschied is. Waar dit niet het geval is, is meestal uit de cursusbeschrijvingen wel op te maken wat het leerdoel van een cursus is. Er is daarbij naar de mening van de commissie sprake van een goede vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen. De commissie meent dat de programma’s van beide opleidingen een adequate concretisering zijn van de eindkwalificaties en dat zij de student in staat stellen deze eindkwalificaties te behalen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding De opleiding heeft, aldus de zelfstudie, bewust gekozen voor een programma dat breed van opzet is. Omdat studenten in een korte periode kennis moeten opdoen van alle (historische) aspecten van China is het eerste jaar, naast taalverwerving, grotendeels gericht op basiskennis van de Chinese geschiedenis en cultuurgeschiedenis, taalkunde en letterkunde evenals algemene academische vaardigheden. Deze programmaonderdelen zijn qua onderwerp duidelijk omlijnd. Enige inhoudelijke overlap is soms onvermijdelijk en wordt zelfs bewust nagestreefd. Elk programmaonderdeel uit het eerste jaar kan verder worden uitgediept in zowel het tweede als het derde jaar door middel van keuzevakken binnen de opleiding. Met behulp van deze keuzevakken maken studenten in het tweede jaar een begin met een disciplinaire focus. Bovendien krijgen zij voortgezet onderwijs in algemene vaardigheden. Studenten moeten in het tweede en derde jaar tevens bijvakken buiten de opleiding volgen. De keuze van het onderwerp is vrij, maar begeleiding hierin wordt actief aangeboden. In het derde jaar worden disciplinaire en algemene vaardigheden geïntegreerd. Deze vaardigheden spelen een toenemende rol in inhoudelijke vakken met gebruikmaking van authentiek materiaal. De niveauopbouw van de opleiding volgens de 100-600 structuur komt tot uiting in de volgende tabel (de 20 puntsbijvakken in het tweede en derde jaar zijn buiten beschouwing gelaten): Niveau 100 200 300 400 Totaal
78
BA 1
60
60
BA 2
BA 3 40 40
Totaal 26 14 40
60 40 26 14 140
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
Masteropleiding Het eerste jaar van de opleiding is gericht op taalverwerving en vindt plaats op een goede universiteit in China of Taiwan. De meeste Leidse studenten zullen in situ taalvakken volgen van niveau 400 die aansluiten op de taalvakken van het derde bachelorjaar. De opleiding houdt voortdurend de vinger aan de pols als het gaat om de inhoud en de kwaliteit van de cursussen die in China en Taiwan worden aangeboden. De taaltraining wordt voortgezet in het tweede jaar en is gericht op een uitstekende beheersing van het Mandarijn. Een state of the field seminar biedt de studenten ondersteuning bij hun regionale specialisatie. Tijdens het college Topical Readings wordt een coherente reeks Chinese teksten bestudeerd aan de hand van één centraal thema. De opleidingsvoorzitter heeft als taak om te zorgen dat elk programmaonderdeel van het tweede jaar per tijdseenheid zal variëren op het gebied van onderwerp en discipline. Studenten kunnen zelf beslissen of de aangeboden onderwerpen en disciplines passen bij hun tot dan toe gevolgde leerplan. De studenten met wie de commissie sprak vonden het programma van de bacheloropleiding samenhangend en uitdagend. De commissie meent dat de programma’s van beide opleidingen een goede samenhang vertonen. De verticale relatie tussen de verschillende taal- en inhoudsvakken is goed uitgewerkt, waardoor studenten zowel een grondige algemene vorming genieten alsook in staat zijn een eigen interesse uit te werken op basis van een uitzonderlijk gevarieerd aanbod. Ook horizontaal is er een goed doordachte ontwikkeling over de jaren heen, met een volgehouden taalonderricht en toenemende focus voor zelfstudie en seminaries. Zoals reeds gemeld (F1) maakt de zelfstudie, die tijdens de visitatie werd aangevuld met verdere gegevens, de progressie in de taalverweving niet erg duidelijk, vooral niet tussen het niveau van BA 2 en BA 3 (bij studenten die niet naar China zijn geweest). De commissie betwijfelt overigens de feitelijke progressie niet. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zoals vermeld in het facultaire deel heeft de faculteit een aantal maatregelen ingevoerd ter bevordering van de studeerbaarheid van de opleidingen. De commissie meent dat de faculteit door deze maatregelen voorwaarden heeft geschapen voor een goede studievoortgang bij de studenten. Op grond van de evaluatieresultaten (zowel van het academisch jaar 2002-2003 als 20032004) kan gesteld worden, aldus de zelfstudie, dat de studeerbaarheid van het eerste jaar van de bacheloropleiding goed is. Wel vond een aantal studenten dat de studiebelasting groot tot te groot was in verhouding tot de ECTS-studiepunten. De opleiding houdt dit probleem in de gaten, omdat het nog niet duidelijk is of het probleem structureel is of afhankelijk is van het niveau van het betreffende cohort studenten. De studielast bleek in het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding te hoog te zijn. De opleiding constateerde twee belangrijke oorzaken. Ten eerste was een aantal interne colleges te zwaar voor een bachelorprogramma. Het aantal QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
79
ECTS-studiepunten dat voor de studielast van de betreffende colleges staat was in die gevallen te laag. De opleiding heeft besloten de colleges van het tweede en derde jaar op het gebied van studielast nogmaals zeer kritisch te bekijken en de aanpassingen door te voeren voor het academisch jaar 2005-2006. Ten tweede waren er problemen met het bijvakkenstelsel. Een aantal bijvakken (bijvoorbeeld de PraktijkStudies) bleek zo zwaar te zijn dat ze het hoofdvak overschaduwden. Daarnaast werd tot voor kort een aantal bijvakken buiten de bijvakkenslots gegeven waardoor studenten hoofdvakcolleges moesten missen. Dit probleem is echter in maart 2005 opgelost in nauwe samenwerking met de Directeur Onderwijs en de bijvakcoördinator. Tijdens haar bezoek merkte de commissie dat de studielast in de bacheloropleiding nog steeds als zwaar wordt ervaren, maar zij heeft er, gezien de inspanningen die de staf zich in het verleden getroost heeft, vertrouwen in dat eventuele problemen opgelost zullen worden. Met het masterprogramma is nog onvoldoende ervaring opgedaan om een oordeel over de studeerbaarheid uit te spreken; de commissie heeft er echter, gezien de gebleken aandacht van de staf hiervoor, vertrouwen in dat zich geen grote problemen zullen voordoen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
In het facultaire deel wordt ingegaan op de activiteiten van de faculteit op het gebied van werving en voorlichting en op de maatregelen die zij genomen heeft om aansluitingsproblemen vanuit het vwo zo veel mogelijk te beperken. Wat de onderhavige opleidingen betreft wordt het volgende opgemerkt. Iedereen die in het bezit is van een vwo- of hbo-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma wo kan in de bacheloropleiding instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een hbo-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een vwo-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. Iedereen die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Talen en culturen van China kan instromen in de masteropleiding. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij hbo-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek niveau, het taalvaardigheidsniveau en het algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. Studenten kunnen vrijstelling aanvragen voor de vakken van het eerste jaar van de masteropleiding als zij minder dan drie jaar vóór het begin van de opleiding een studiejaar in China of Taiwan hebben voltooid en sindsdien hun beheersing van het Chinees op peil hebben gehouden. 80
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
De opleiding streeft naar afspraken met buitenlandse zusteropleidingen over erkenning van elkaars bachelordiploma en directe toelating tot elkaars masteropleiding. Het is de commissie niet gebleken dat er aansluitingsproblemen zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beide opleidingen voldoen aan de formele eisen: het programma van de bacheloropleiding heeft een omvang van 180 studiepunten; het programma van de masteropleiding heeft een omvang van 120 studiepunten (zie bijlage). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beide opleidingen zijn, aldus de zelfstudie, academisch van inslag. Dit is vertaald in een didactisch concept waarbij studenten via activerend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Bacheloropleiding In het programma worden afwisselende werkvormen toegepast (zie bijlage). In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum; het hoorcollege, doorgaans in combinatie met aansluitende werkgroepen, is volgens de zelfstudie de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. Uit de documentatie blijkt dat in de praktijk daarvoor ook andere activiteiten worden ondernomen. In de volgende jaren hebben de werkcolleges de overhand, de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Masteropleiding Het tweede jaar van de masteropleiding is volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; studenten kiezen bij aanvang voor een van de specialisaties. De aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie tussen docent en medestudenten.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
81
Studielasttabel (studiejaar 2005-2006) Bachelorjaar 1 2 3
Contacturen (hoorZelfstudie Bijvak Scriptie Totaal en werkcolleges) 516 1.164 1.680 448 672 560 1.680 228 556 560 336 1.680
Master-jaar Contacturen (werkcolleges) Zelfstudie Scriptie Totaal 1 ca. 840 ca. 840 1.680 2 196 1.064 420 1.680
Uit de waarnemingen tijdens het bezoek blijkt naar het oordeel van de commissie dat het didactisch concept beter is uitgewerkt dan uit de zelfstudie blijkt. Dit concept is herkenbaar in de vormgeving van zowel het totale programma als van afzonderlijke cursussen. Hoe de kritische houding van studenten wordt opgebouwd en hoe dan in latere fasen daarvan gebruik wordt gemaakt dient verder te worden uitgewerkt. De keuze voor activeren en verantwoordelijkheid bij studenten leggen past bij de academische doelstelling. Ook de opbouw in werkvormen (eerst meer hoorcollege, daarna meer interactie) wordt gemotiveerd vanuit de doelstellingen. Of die verantwoord is dient echter nog nader te worden aangetoond. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire deel wordt uiteengezet welke vaste procedures de faculteit hanteert om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren. Eén van deze procedures heeft betrekking op de vakbeschrijvingen: hierin moet worden beschreven welke leerdoelen in het vak bereikt dienen te worden en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en). De commissie heeft al geconstateerd (zie F 5) dat bij beide opleidingen bij het merendeel van de vakken beschreven is welke leerdoelen er zijn, en dat waar dit niet het geval is meestal uit de cursusbeschrijvingen wel op te maken is wat het leerdoel van een cursus is. De samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen is nergens expliciet beschreven. In de zelfstudie wordt het volgende vermeld over toetsing en beoordeling. De examencommissie is belast met de organisatie en coördinatie van alle formele toetsing en het afnemen van de examens. Ook behandelt zij verzoeken en klachten van studenten. Voor elk onderdeel vindt twee maal per studiejaar een toetsing plaats, schriftelijk, mondeling of met behulp van een vaardigheidstest. Tentamens kunnen slechts worden afgelegd op door de opleiding vastgestelde data. Na ieder tentamen wordt een nabespreking gehouden of op individuele basis aangevraagd.
82
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
De examinator stelt direct na het afnemen van een mondelinge toets het oordeel vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit. Voor werkstukken geldt een nakijktermijn van maximaal dertig dagen. Bij andere toetsen stelt de examinator het oordeel over een schriftelijk of op andere wijze afgenomen toets vast binnen vijftien werkdagen na de dag waarop deze is afgenomen, en verschaft de administratie van de opleiding de nodige gegevens ten behoeve van de bekendmaking van het oordeel via U-twist aan de student De beoordeling van de bachelor- en van de masterscriptie wordt door ten minste twee examinatoren vastgesteld. Gedurende ten minste dertig kalenderdagen direct na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijke toets heeft de student recht op inzage in zijn beoordeeld werk. Indien een student zich niet kan verenigen met de beoordeling van zijn toets, kan hij schriftelijk bij de examencommissie gemotiveerd beroep aantekenen tegen de beoordeling. De examencommissie beschikt binnen dertig dagen na ontvangst van het beroep. Indien de student zich ook met deze beschikking niet kan verenigen kan hij binnen vier weken na dagtekening van de beschikking van de examencommissie beroep aantekenen bij de Centrale Commissie van Beroep De leerstoelhouders dragen er zorg voor dat de toetsen van de vakken binnen hun leerstoel aansluiten op en passen bij inhoud en leerdoelen van vakonderdelen. Leerstoelhouders kunnen controleren of dit gebeurt met behulp van de verplichte tweejaarlijkse vakevaluaties. Noodzakelijke sturing van verantwoordelijke docenten gebeurt direct wanneer dat nodig blijkt en tijdens de jaarlijkse functioneringsgesprekken. De consistentie van beoordeling is, aldus de zelfstudie, gewaarborgd door intercollegiale afstemming. Een goed voorbeeld hiervan is de afstemming tussen de docenten taalverwerving. Zij overleggen regelmatig per college over de inhoud, de vorderingen van individuele studenten en de taakverdeling voor colleges en tentamens. Dit gebeurt intensiever naarmate de cohorten groter zijn. Het grootste cohort is het eerstejaarscollege taalverwerving Mandarijn, waar gemiddeld vier à vijf docenten samen twee tot vier werkgroepen verzorgen. In deze sectie wordt per semester enkele keren vergaderd. Het is niet ongewoon dat in zo’n vergadering alleen al de bespreking van individuele gevallen drie kwartier à een uur vergt. Daardoor zijn de resultaten per student steeds goed vergelijkbaar. Deelcijfers en eindcijfers worden altijd in onderling overleg vastgesteld na afloop van aparte nakijksessies. Voor kleinere teams en cohorten is de afstemming vaak eenvoudiger, maar waar onervaren docenten samenwerken met meer ervaren collega’s, wordt relatief veel tijd geïnvesteerd in het overbrengen van sinologische en disciplinaire vakdidactiek, het samenstellen van tentamens en de becijfering. De commissie heeft een representatieve set van schriftelijke tentamenopgaven geanalyseerd. Deze waren van goede kwaliteit. Wél viel het de commissie op dat studenten op hetzelfde niveau (BA 3) aan taaltesten van een verschillend niveau onderworpen worden, een gevolg van het feit dat sommige studenten een jaar ervaring in China achter de rug hebben en andere niet. De commissie gaat ervan uit, ook gezien de mededelingen van de opleiding op dit punt, dat voor alle groepen studenten dezelfde eindtermen gelden. Studenten met wie de commissie sprak hadden geen klachten over de organisatie en de kwaliteit van de toetsen.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
83
De commissie is van oordeel dat bij beide opleidingen toetsing en beoordeling naar behoren zijn geregeld. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Programma: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
2.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie verwijst in eerste instantie naar het facultaire deel. Van belang in verband met de situatie van de sector niet-westers is dat medewerkers in deze sector gemiddeld 42% van hun tijd aan onderzoek besteden; in de sector westers/geschiedenis/kunstgeschiedenis is dat 30%. Wat de onderhavige opleidingen betreft het volgende. Werkelijke formatie beschikbaar voor het onderwijs (peildatum 1 januari 2005) Categorie HL UHD UD docenten Totaal
M V Totaal Gepromoveerd aantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s 3 1,46 3 1,46 100% 1 0,38 1 0,38 100% 6 1,84 1 0,38 7 2,22 100% 3 2,88 3 2,88 0% 10 3,67 4 4,73 14 6,94
Alle leden van de staf die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken deel uit van het Leidse onderzoeksinstituut CNWS of ULCL. Leerstoelhouders en UHD zijn betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. De commissie constateert dat op deze wijze het onderwijs in belangrijke mate in handen is van actieve onderzoekers. De commissie betreurt het dat administratie veel tijd in beslag neemt die voor onderzoek bedoeld is. Toch blijft, dankzij de grote inzet van de docenten, het wetenschappelijk niveau van het onderwijs erg hoog. Oordeel commissie: voldoende
84
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het aantal studenten per fte onderwijs was als volgt: 2000-2001: 16,72 2001-2002: 18,52 2002-2003: 16,44 De opleiding heeft twee jaar geleden drastisch moeten bezuinigen; de bezetting werd van 16 fte teruggebracht naar 13 fte. De commissie begrijpt dat dit voor de staf een grote toename van de werklast met zich heeft gebracht. Zij meent echter dat voor beide opleidingen voldoende personeel kan worden ingezet; het faculteitsbestuur is het afgelopen studiejaar bereid gebleken snel te reageren op de onverwacht grote instroom. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er voldoende deskundigheid is op de respectieve deelgebieden om de doelstellingen en eindkwalificaties van zowel bachelor- als de masteropleiding te verzorgen. De commissie is het hiermee eens. In het facultaire deel wordt mededeling gedaan van het beleid van de faculteit op het punt van de onderwijskundige scholing van docenten. In aanvulling daarop kan nog worden gemeld dat beleid in ontwikkeling is met betrekking tot onder meer peer coaching en het vervaardigen van toetsen. In de vakevaluaties is een vraag opgenomen over de waardering voor de docent. Uit de eerste lichting evaluaties blijkt de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed te zijn. De opleiding maakt waar nodig aanspraak op het facultaire scholingsbudget, bijvoorbeeld voor cursussen Blackboard, PowerPoint en Academisch Engels. De commissie meent dat uit het bovenstaande blijkt dat voldoende aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige realisering van de programma’s. Voorts is haar niets gebleken van belemmeringen van organisatorische aard. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Inzet van personeel: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
85
2.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen kunnen, naast de algemene voorzieningen (zie het facultaire deel), gebruikmaken van de collegezalen in het WSD-complex met bijbehorende faciliteiten. De bibliotheek van het Sinologisch Instituut vervult zowel nationaal als internationaal een belangrijke rol. Zij heeft de op een na grootste Chinese collectie in Europa, met meer dan 300.000 titels waarvan ongeveer 90% Chineestalig is. Op dit moment heeft de bibliotheek een abonnement op vierhonderd tijdschriften. Bovendien breidt zij ook de afdeling van digitale bronnen uit. Verscheidene projecten zoals de Digital Archive for Chinese Studies, de Internet Guide for Chinese Studies en een aantal full text databases worden ontwikkeld of onderhouden binnen het kader van internationale samenwerkingsverbanden met de UK, Duitsland, België, Australië en andere landen. China is erg vooruitstrevend in het digitaliseren van zijn schriftelijke bronnen, maar gedigitaliseerde bronnen zijn zeer duur in aanschaf. Met het huidige budget lijken deze additionele kosten moeilijk te dekken. De commissie vindt de bibliotheek indrukwekkend, zeer gebruikersvriendelijk en vooruitstrevend (bijvoorbeeld Digital Archive for Chinese Studies). Er is de laatste jaren veel aan gedaan om de studenten actief gebruik te laten maken van deze voorziening. Bibliotheekgebruik wordt in meerdere cursussen verwerkt, bijvoorbeeld Sinologische vaardigheden 1 en 2 en latere werkcolleges. De opleiding besteedt grote zorg aan de opleidingswebsite zodat dit een betrouwbare bron van informatie voor studenten en stafleden is. Zij heeft een aparte studiewebsite voor studenten (SEAL) die uitgebreide informatie verschaft over het leerplan van de opleiding en ondersteuning biedt bij het aanleren van academische vaardigheden en bij het zoeken van werk. De stafleden maken gebruik van Blackboard waar mogelijk. In het studiejaar 2004-2005 werden in totaal tien colleges door Blackboard ondersteund. Naast Blackboard bestaat er een aantal individuele websites, waarvan er één dit jaar niet kon functioneren wegens gebrekkige ondersteuning vanwege de faculteit. De stafleden klagen over de hoeveelheid tijd die zij verliezen door de onbetrouwbaarheid van de facultaire ICT-voorzieningen die het geven van goed onderwijs en het verrichten van goed onderzoek onevenredig belasten. De studenten hebben sinds september 2004, samen met de studenten van de opleidingen Talen en culturen van Japan en Korea, de beschikking over een eigen computerruimte met acht moderne pc’s. De commissie meent dat de huisvesting en andere materiële voorzieningen gemiddeld van goede kwaliteit zijn. Oordeel commissie: goed
86
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt een uiteenzetting gegeven over het stelsel van studiebegeleiding en informatievoorziening, inclusief de procedure rond het bindend studieadvies (BSA). Bij Chinees wordt in verband met de huidige werkdruk van de docenten gewerkt met een studentenmentoraat (bij andere opleidingen zijn er docentmentoren). Uit de programmaevaluatie 2003-2004 blijkt, aldus de zelfstudie, dat dit eerstejaarsmentoraat door een aantal studenten weinig zinvol werd geacht. In haar gesprek met studenten bleek de commissie dat er eerstejaarsstudenten zijn die liever een beroep doen op student- dan op docentmentoren. Zij vindt dat dit systeem waarbij studenten elkaar helpen getuigt van inventiviteit en inzet van alle betrokkenen. De informatievoorziening per vak en de tevredenheid over het studiecoördinaat worden bevraagd in respectievelijk de vak- en de programmaevaluatie. Daaruit blijkt dat de informatievoorziening per vak redelijk tot goed is. Tevens blijkt ook dat het oordeel over de studiecoördinator – wanneer studenten diens hulp inroepen – goed tot uitstekend is. Ook constateerde de commissie dat er sprake is van een opvallend proactieve en persoonlijke studiebegeleiding ondanks de grote omvang van de groep studenten. Oordeel commissie: goed Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Voorzieningen: voldoende
2.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de faculteit op de goede weg is bij de ontwikkeling van een intern kwaliteitszorgsysteem (zie het facultaire deel). Zij merkt wel op dat het aanbeveling verdient om niet alleen bij de studenten onderwijsevaluaties te laten verrichten. Ook docenten, afnemend veld en alumni zouden moeten worden bevraagd, over respectievelijk het bereiken van de eindkwalificaties door de student, de bruikbaarheid van de afgestudeerden en de geschiktheid van de gevolgde opleiding. De commissie deelt de waardering van de opleidingen voor de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken van opleiding met het faculteitsbestuur. Zij meent dat deze gesprekken, die resulteren in convenanten waarin wensen en afspraken van diverse aard worden vastgelegd, van groot nut zijn. Wat betreft Chinese Talen en culturen wordt in de zelfstudie het volgende opgemerkt. De opleiding is in 2001 zelf begonnen met het uitvoeren van interne onderwijsevaluaties. Twee jaar later werden deze onderwijsevaluaties geïntegreerd met de faculteitsgestuurde vaken programmaevaluaties. De vak- en programmaevaluaties worden door de opleidingscommissie volgens schema uitgevoerd. De opleidingscommissie verzamelt naast deze evaluaties ook op andere wijzen actief de QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
87
reacties van de studenten. Daartoe is er in maart 2004 een studentenforum georganiseerd door de opleidingscommissie, en een bijvakenquête in april 2004. De resultaten daarvan zijn raadpleegbaar voor de studenten via de Blackboardmodule van de opleidingscommissie. De resultaten van de bijvakenquête zijn ook per e-mail verspreid. Genoemde initiatieven zijn in 2005 herhaald. Het systeem van Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken wordt op dit ogenblik geïmplementeerd. De eerste ronde gesprekken zullen elk resulteren in een verslag waarin toetsbare streefdoelen zijn opgenomen. De commissie constateert dat er sprake is van periodieke evaluatie van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Omdat de opleiding het protocol nodeloos ingewikkeld en bureaucratisch vond, heeft zij, aldus de zelfstudie, in 2003 een voorstel ingediend bij de directeur Onderwijs over een aangepaste evaluatieprocedure. Dit voorstel is door de directeur goedgekeurd. De opleidingscommissie geeft de vak- en programmaevaluaties door aan het faculteitsbestuur, met een kopie aan het opleidingsbestuur, de studiecoördinator en aan de betrokken docenten en leerstoelhouders. De vier partijen (leerstoelhouders, opleidingsbestuur, de studiecoördinator en faculteitsbestuur) gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. De decaan kan het beleid van de leerstoelhouders in dezen controleren in functioneringsgesprekken. Het beleid van het opleidingsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. In de zelfstudie worden de volgende voorbeelden van op grond van evaluatie doorgevoerde verbeteringen genoemd: • • • • •
88
naar aanleiding van vakevaluaties waarin aangegeven werd dat het onderwijs van een invaldocent niet voldeed, heeft een betreffende docent extra didactische training gekregen van het ICLON; naar aanleiding van vakevaluaties waarin aangegeven werd dat het onderwijs van een invaldocent niet voldeed, heeft een betreffende docent moeten stoppen met lesgeven; op basis van vakevaluaties is het eerstejaarscollege Klassiek Chinees I aangepast. Het college heeft nu een meer opbouwend karakter gekregen; op basis van programmaevaluaties heeft de opleiding subsidie aangevraagd om een website te realiseren die studenten kan ondersteunen in de verwerving van academische vaardigheden (in het bijzonder schrijfvaardigheden en heuristische vaardigheden); naar aanleiding van een rapport van de opleidingscommissie, opgesteld naar aanleiding van commentaar van bachelorstudenten, hebben de docenten tijdens de onderwijsbijeenkomst van december 2004 geconcludeerd dat: a. de opleiding direct actie moet ondernemen om de deadlines van alle opdrachten en het eerstejaarswerkstuk beter te coördineren; QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
•
b. de opleiding het bachelorprogramma moet aanpassen op het gebied van het aantal colleges na het eerste jaar en de werkdrukverdeling tussen hoofdvak en bijvak. de opleiding is in 2003-2004 begonnen met de uitvoering van het pre-pilotproject ‘scriptietutoraat’ om de studievertraging die veroorzaakt werd door scriptieproblemen aan te pakken. Onder F21 staat meer uitgebreide informatie over dit initiatief.
De commissie meent dat de opleiding de afgelopen vijf jaar voortvarend heeft gewerkt aan de verbetering van het studieprogramma en daarbij docenten, studenten en studiecoördinator op goede wijze heeft betrokken. Oordeel commissie: goed F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De medewerkers en studenten zijn, onder meer in het kader van de opleidingscommissie, voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Via deze actieve commissie, die zich vooral bezig houdt met het onderwijsprogramma (structuur, uitvoering, wensen), kunnen, aldus de zelfstudie, terechte klachten van studenten over het onderwijs tot de nodige verbeteringen leiden. Studenten met wie de commissie sprak bevestigden dit. Wat betreft de betrokkenheid van de alumni verwijst de commissie naar het facultaire deel. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Interne kwaliteitszorg: voldoende 2.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Over de gerealiseerde eindkwalificaties van de afgestudeerden van de bachelor- en de masteropleiding valt bij gebrek aan voldoende afgestudeerden nog niets met zekerheid te zeggen. De faculteit vertrouwt erop dat de resultaten van de bachelor-masterstructuur zich zonder problemen kunnen meten met de resultaten van de ongedeelde opleiding. De binnen de commissie bestudeerde afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding waren in het algemeen van voldoende tot zeer goed niveau; de becijfering van de opleiding kwam doorgaans overeen met die van de commissie. Een uitzondering maakt de commissie voor enkele scripties die zij erg zwak vindt vanwege de gebrekkige Nederlandse taalvaardigheid. Zij meent dat aan dit aspect bij de begeleiding meer aandacht moet worden gegeven. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
89
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De commissie heeft waardering voor de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter verbetering van het rendement (zie het facultaire deel). Wat betreft het bindend studieadvies heeft de opleiding Chinees als aanvullende eis gesteld dat de studenten naast modern Chinees ook voor de vakken Moderne en Premoderne Chinese geschiedenis een voldoende moeten halen. Het propedeuserendement zal, zo wordt in de zelfstudie gesteld, vanaf dat moment dus na twee jaar zijn hoogste punt hebben bereikt. De opleiding vindt de door de faculteit geformuleerde streefcijfers voor het postpropedeuserendement in het licht van de gangbare doctoraalrendementen erg ambitieus, maar de verwachting is dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. In 2005 is de opleiding van start gegaan met een pilotproject ter verhoging van het afstudeerrendement. In dit kader worden studenten die aan hun afstudeerwerkstuk of afstudeerscriptie toe zijn actief opgeroepen voor gesprekken met ‘scriptietutoren’, en regelmatig gecontacteerd per telefoon en mail. Het project sluit direct aan op het pre-pilotproject waartoe de opleiding zelf in 2003-2004 het initiatief heeft genomen. De opleiding streeft voor de masteropleiding naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. De commissie heeft lof voor de inspanningen van de opleiding ter verbetering van de rendementen. Zij deelt de opvatting van de opleiding dat de streefcijfers van de faculteit, gezien de doctoraalrendementen van de ongedeelde opleiding (tussen de 33% en 88% na acht jaar voor de jaargangen 1989-1990 t/m 1994-1995) erg ambitieus zijn. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Resultaten: voldoende
Eindoordeel: de commissie komt op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het eindoordeel dat beide opleidingen voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
90
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
Samenvatting oordelen bacheloropleiding en masteropleiding Talen en culturen van China Onderwerp
Oordeel
Facet
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau
2. Programma
Voldoende
Oordeel bachelor Voldoende
Oordeel master Voldoende
Voldoende
Voldoende
3. Oriëntatie
Voldoende
Voldoende
4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Toetsing en beoordeling
Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor en master 3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Voldoende
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende
20. Gerealiseerd niveau Voldoende 21. Onderwijsrendement Voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
91
Bijlage bij het opleidingsrapport Talen en culturen van China Bachelorprogramma Talen en culturen van China Algemene vaardigheden 1: 2: 3: 4: 5:
ICT schriftelijk presenteren mondeling presenteren onderzoek samenwerking
Taalvaardigheid 1: 2: 3: 4: 5:
luisteren lezen gesproken interactie gesproken productie schrijven
Werkvormen hc hoorcollege wc werkcollege/projectgroep/practicum zl zelfstandige literatuurstudie exc excursie st stage kc kijkcollege Toetsvormen sg so se sth sw mt mp
92
schriftelijk tentamen met gesloten vragen (bijvoorbeeld multiple choice) schriftelijk tentamen met korte open (invul)vragen schriftelijk tentamen met enkele essayvragen takehometentamen (opdracht van behoorlijke omvang die thuis schriftelijk wordt gemaakt) werkstuk, paper e.d. mondeling tentamen mondeling referaat, mondelinge presentatie
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
Modern Chinees I Algemene vaardigheden I Geschiedenis I China in beeld
25 2 4 2
1
100
Cultuurgeschiedenis
4
1
100
4
1 1 1
100 100 100
Taalkunde I: taal en schrift in China Klassiek Chinees I Geschiedenis II Benaderingen van het moderne China
1
100
4
1
100
Inleiding tot de Chinese letterkunde I Werkstuk
2
2, 4
2
200
7
3, 5
2
200
9
2 2
200 200
Modern Chinees II: verstaan en spreken Modern Chinees II: lezen en schrijven Klassiek Chinees II Algemene vaardigheden II: Chineestalig 2 inhoudelijke vakken (elk 4 ECTS) te kiezen uit: Government and politics of Modern China
200 2 2 2 2 2 2 200
Intellectuele geschiedenis van modern China Taalkunde II: typologie Wereldbeelden I: gedachtegoed General introduction to Art in China Letterkunde II: proza 2 inhoudelijke vakken (elk 4 ECTS) te kiezen uit:
5 4 4
geschiedenis (kunst)geschiedenis, cultuurkunde (cultuur)geschiedenis taalkunde
2 1, 2 (kijken)
2, 4
Toetsvorm
taalvaardigheid
100 100 100 100
Werkvorm
Alg. vaardigheid
(sub)discipline
ECTS
2
Vak
4
Niveau
1-5
Studiejaar
1, 2 1, 2, 4 1, 4 4
1 1 1 1
wc wc hc hc/kc*
mt/sg/so sth so/se mp/sth
hc
so/se
hc
so/se
2 4 3-5
2, 5 2
wc hc hc/wc
sg so/se so/se/sth
4
2
hc
se
wc
sw
1, 3, 4
wc
mt/mp
2
2, 5
wc
so
6 2
2 1-5
2
wc wc
so sth/sw
2x4
1-4 sociale weten-schappen filosofie
wc
mp/sw/ exam
wc
mp/sw
taalkunde filosofie
wc wc
so/se/sg so/se/sg
kunst, cultuurkunde letterkunde
wc
so/se/sg/sw
wc
mp/sw
2x4
geschiedenis geschiedenis, filosofie, economie, politicologie en andere sociale weten-schappen. letterkunde
1-4
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
93
2
De moderne samenleving: sociale ontwikkelingen
2
Moderne economie [vanaf 2005 niet meer] Taalkunde III: variatie Wereldbeelden II: religieuze cultuur
2 2
2
Letterkunde III: theater en poëzie Bijvak
2 3
300
3 3 3
300
3 3 3 3 3 3
300
3
300
3 3 3 3 3 3 3 3
94
300
sociale weten-schappen economie
hc/wc
mp/sw/so/ se/sg
wc
taalkunde filosofie, godsdienstwetenschap, sociale weten-schappen letterkunde
wc hc/wc
opdr/sw/so/ se/sg sw sw/so/se/sg
wc
mp/sw
wc
mp/mt
wc
mp/mt
wc
so
wc wc
so so/sth
wc
so
wc
so
wc
so/sth/sw/ mp
wc wc
mp/mt mp/mt
wc
so
wc
so/sth
wc
so
wc
so
wc
so
20
Een taalvak van 3 ECTS te kiezen uit: Gesproken Chinees A-I (geen ervaring in situ) Gesproken Chinees B-I (met ervaring in situ) 3 taalvakken (elk 3 ECTS) te kiezen uit: Sociaal-economische en bestuurlijke teksten Moderne korte verhalen Capita selecta in klassiek Chinees I Schrijfvaardigheid in het Chinees I Historical Writing in Modern China 2 inhoudelijke vakken (elk 4 ECTS) te kiezen uit een aanbod analoog aan het 2e jaar
3
2x4
1-4
Een taalvak van 3 ECTS uit: Gesproken Chinees A-II Gesproken Chinees B-II Een taalvak van 3 ECTS uit: Sociaal-economische en bestuurlijke teksten II Capita selecta in klassiek Chinees II Schrijfvaardigheid in het Chinees II Reading Course on Modern China Chinese economische teksten [niet in 2004]
3
3, 5
3x3
3
3, 5
2
2
1, 3, 4
2, (5)
1, 3, 4
2
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
3
400
3 3
400
Afstudeerwerkstuk: colloquium (per docent en groepje afstudeerders) Bachelorscriptie Bijvak
2
2-5
12 20
2, 4
2
wc
mp
zl
sw
Masterprogramma Talen en culturen van China
Toetsvorm
10 10 10 10 10 10
Werkvorm
Conversation Writing Classical Chinese News Short Stories Translation
Eindkwalificaties
Vak
400 400 400 400 400 400
1 1 1 1 1 1
ECTS
Niveau
Studiejaar
Eerste jaar in situ
a a a a a a
wc wc wc wc wc wc
mt sw sw sw sw sw
Toetsvorm
10 10 10 5 5 15
Werkvorm
Asian Studies Master Class State-of-the-Field Seminar Advanced Language Training Topical Readings in Chinese Writing Masterthesis
Eindkwalificatie
500 500 500 500 500 500
ECTS
Vak
2 2 2 2 2 2
Niveau
Studiejaar
Tweede jaar in Nederland
b-d, f-h b, d-h a a, b, e-g a a, b, d-h
wc wc wc wc wc zl
sw sw mt mt so sw
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
95
96
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van China
3.
Rapport bachelor en master Talen en culturen van India en Tibet
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Talen en culturen van India en Tibet (voorheen Talen en culturen van Zuid- en Centraal-Azië): CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
56035 bachelor (bachelor of arts) wo 180 ECTS-studiepunten bachelor voltijd Leiden 1 september 2002 31 december 2007
Masteropleiding Indian and Tibetan Studies (voorheen Talen en culturen van Zuid- en Centraal-Azië): CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie 3.1.
66035 master (master of arts) wo 60 ECTS-studiepunten master voltijd Leiden 1 september 2005 31 december 2007
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Om doelstellingen te formuleren en onderwijsprogramma’s vorm te geven wordt binnen de letterenfaculteit bij alle opleidingen gebruikgemaakt van zogenaamde bachelor- en masterformats (zie het facultaire deel). Bacheloropleiding Uit de zelfstudie blijkt dat de opleiding eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs en voor de taalvaardigheid kent. De eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs zijn de volgende. De afgestudeerden van de opleiding beschikken over:
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
97
a. goede kennis van en inzicht in de taal- en letterkunde van het Hindi en het Tamil en van hun belangrijkste schrijvers, stromingen en ideeën; praktische taalvaardigheid op het gebied van luisteren, lezen, gesproken interactie, gesproken productie, en schrijven in deze talen. b. goede kennis van de grammatica van het Sanskrit/Vedisch/Middelindisch en het Tibetaans, beheersing van de vertaaltechniek met betrekking tot deze talen, en het zelfstandig kunnen interpreteren van niet te moeilijke traditionele teksten tegen hun culturele achtergrond; N.B. Na de keuzemomenten voor de talen, gelden deze doelstellingen alleen voor de gekozen talen. c. algemene kennis van de globale historische ontwikkeling van de Indische taal- en letterkunde, in het bijzonder die van de gekozen talen, van de grote lijnen van de Indische politieke en cultuurgeschiedenis, van de belangrijkste aspecten van de samenlevingen en culturen van het hedendaagse Zuid- en Centraal-Azië, van de Indische godsdiensten, zowel historisch als hedendaags, van de kunst en de materiële cultuur, en van de wijsbegeerte van Zuid- en Centraal-Azië; d. algemene kennis van en inzicht in de kernbegrippen, het apparaat, en de onderzoekmethoden en -technieken, waaronder het vermogen om te gaan met aanvullende bronnen bij tekstueel, historisch, archeologisch en kunsthistorisch, en wijsgerig onderzoek binnen de Indologie in de ruimste zin van het woord; e. algemene academische vaardigheden op het gebied van schriftelijke en mondelinge presentatie, samenwerking, ICT en bibliotheekvaardigheden; f. het vermogen de basisbegrippen van voor Zuid- en Centraal-Azië relevante taal- en literatuurwetenschappelijke theorieën en sociolinguïstiek toe te passen in elementaire taalkundige analyses, c.q. analyses van verhalende teksten, poëzie, historische en beschouwende teksten; g. het vermogen de algemene lijnen van argumentatie in de taalkundige, letterkundige, en cultuurhistorische (incl. kunsthistorische) vakliteratuur te begrijpen; h. het vermogen analyses van het contemporaine Zuid-Azië te begrijpen en te beoordelen; i. inzicht in de bronnen en de bronnenkritiek van de Indische geschiedenis in de ruimste zin. De onder e. genoemde algemene academische vaardigheden zijn faculteitsbreed vastgesteld; zie voor een uitwerking het facultaire deel sub 2.1. Bij de vaststelling van de eindkwalificaties voor taalvaardigheid wordt faculteitsbreed gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Dit heeft geleid tot een samenhangende beschrijving van taalvaardigheidsdoelen op zes niveaus (A1, A2, B1, B2, C1, C2) voor vijf aspecten van taalvaardigheid. Voor de onderhavige bacheloropleiding zijn de onderstaande eindkwalificaties geformuleerd. taal Hindi Tamil
luisteren B1 B1
lezen B2 B1
gesproken interactie B1/B2 B1
gesproken productie B1 B1
schrijven B1 B1
Masteropleiding De algemene doelstelling van de opleiding is op te leiden tot meer op de maatschappelijke praktijk gerichte professies. Daarnaast biedt de opleiding een verdere regionale verdieping op het gebied van (a) de Indiase literatuur, (b) de geschiedenis van de Europees-Indiase interactie, (c) de 98
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
materiële cultuur van Zuid-Azië, en (d) het boeddhisme en Tibet. Aan de basis van de opleiding staan een grondige kennis van ten minste één Zuid-Aziatische taal en een grondige kennis van, en inzicht in de geschiedenis en de cultuur van Zuid-Azië. Na de bachelorfase kan naar keuze in twee trajecten verdere verdieping en verbreding van kennis en vaardigheden plaatsvinden: 1. Traject 1: Internationaal traject: het verdiepen van de kennis van en het inzicht in de taal, de cultuur en de geschiedenis van Zuid-Azië en Tibet. 2. Traject 2: Archief en Museum traject: het leren archiveren, documenteren en presenteren van voor India en Tibet relevante archief- en museumcollecties. Deze doelstelling is vertaald in de volgende eindkwalificaties. I: Internationaal traject a. grondige kennis van en historisch inzicht in de culturen van India en Tibet; b. zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen identificeren en verzamelen met behulp van traditionele en moderne technieken; c. onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteen kunnen zetten in een mondeling en schriftelijk verslag dat voldoet aan de criteria die het vakgebied stelt; d. onder deskundige begeleiding een heldere en beargumenteerde probleemstelling kunnen formuleren op basis van zelfstandig bestudeerde en beoordeelde vakwetenschappelijke literatuur en bronnen; vervolgens: onder deskundige begeleiding een onderzoeksproject kunnen opzetten en uitvoeren. II: Archief en Museum traject a. grondige kennis van en historisch inzicht in de culturen van India en Tibet; b. basiskennis van en inzicht in de kernbegrippen van het vakgebied (archivistiek en museologie), de onderzoeksmethoden en -technieken en de ontwikkeling van het vakgebied; c. grondige kennis van en inzicht in de organisatie en ontwikkeling van het voor India en Tibet relevante archief- en museumwezen; d. zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen identificeren en verzamelen met behulp van traditionele en moderne technieken; het kunnen inventariseren, catalogiseren, beschrijven en presenteren van voor India en Tibet relevante collecties in archieven en musea; e. onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteen kunnen zetten in een mondeling en schriftelijk verslag dat voldoet aan de criteria die het vakgebied stelt; f. onder deskundige begeleiding een heldere en beargumenteerde probleemstelling kunnen formuleren op basis van zelfstandig bestudeerde en beoordeelde vakwetenschappelijke literatuur en bronnen; vervolgens: onder deskundige begeleiding een onderzoeksproject kunnen opzetten en uitvoeren. De commissie ontving van de faculteit een vergelijking met de programma’s van een aantal buitenlandse opleidingen waarvan het onderstaande een samenvatting is. De vergelijking betrof de opleidingen te Londen (SOAS), Oxford, Gent, Göttingen, Halle, Hamburg en Heidelberg. De twee meest relevante opleidingen in Parijs (Paris II en INALCO) werden buiten beschouwing gelaten om redenen van praktische onvergelijkbaarheid. De bachelor- en de masteropleiding in Leiden In de bacheloropleiding is 52 ECTS-studiepunten uitgetrokken voor verplicht taalvaardigheidsonderwijs, 40 ECTS-studiepunten voor bijvakken en de overige ECTS-studiepunten QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
99
voor onderdelen met betrekking tot de cultuur van Zuid-Azië en Tibet. Specialisatie in een discipline is slechts beperkt mogelijk. Alle studenten volgen ten minste één jaar Sanskrit en één jaar Hindi; na het eerste jaar kunnen zij ervoor kiezen om door te gaan met één van deze twee talen of om te switchen naar modern Tamil of klassiek Tibetaans. Op deze wijze verwerven zij een solide basis in ten minste twee Zuid-Aziatische talen en een grondige kennis in één taal. Daarnaast zijn zij geschoold in de geschiedenis, het socio-religieuze en geografische karakter, de kunst en de materiële cultuur van het subcontinent, alsmede in de geschiedenis van het vak. In de masteropleiding is specialisatie mogelijk in de studie van Sanskrit, Hindi, Tamil of Tibetaanse literatuur naast een disciplinaire focus op geschiedenis, kunst of materiële cultuur of op Boeddhologie. Benchmarking Benchmarking wordt bemoeilijkt doordat nog niet alle Duitse universiteiten naar de bachelormasterstructuur zijn overgegaan. Een programma als het Leidse, dat klassieke en moderne talen combineert met verschillende disciplinaire benaderingen, lijkt aan geen van de genoemde universiteiten te bestaan. Hindi en Sanskrit worden vaak gescheiden en aangeboden in respectievelijk een opleiding moderne of klassieke Indologie (Halle, Hamburg, Heidelberg); ook wordt Hindi slechts aangeboden als bijvak (Oxford). In Londen kan Hindi BA worden gedaan als single-subject of als two-subject opleiding, terwijl Sanskrit en andere talen kunnen worden gevolgd als two-subject opleiding. Tibetaans en Tamil worden elders slecht zelden aangeboden. Omvang curriculum Een aantal buitenlandse programma’s duurt langer dan drie + een jaar. Göttingen gemiddeld negen tot elf semesters, Hamburg tien semesters. Het totaal van bachelor + master in Halle is 300 ECTS-studiepunten (180+120). In andere gevallen is de omvang dezelfde als in Leiden: de bacheloropleiding te Gent heeft een omvang van drie jaar; het totaal van bachelor + master ‘Klassische Indologie’ te Heidelberg bedraagt acht semesters, in SOAS Londen drie + een jaar (maar in sommige talen, Hindi en Nepali, duurt de bacheloropleiding vier jaar). De bacheloropleiding Hindi in Londen heeft een omvang van vier jaar, maar daar is een verblijf van een vol jaar in India inbegrepen. In Leiden is dit niet het geval, evenmin als in veel andere universiteiten, hoewel het naar de mening van de opleiding zeer nuttig zou zijn voor studenten, met name maar niet uitsluitend voor de moderne talen. De opleiding meent dat de beperking tot in totaal acht semesters de student op een achterstand plaatst. Omvang taalcomponent Te Gent is de omvang van de taalcomponent in de bacheloropleiding groter dan te Leiden. Andere bacheloropleidingen, bijvoorbeeld te Oxford en Halle, lijken bijna uitsluitend uit taalcursussen te bestaan, terwijl de student in Londen kan kiezen tussen op taal gerichte bachelorprogramma’s en programma’s van meer algemene aard. De Leidse student kan zijn bijvakruimte benutten voor aanvullend taalonderwijs. Een vergroting van de verplichte taalcomponent zou wenselijk kunnen zijn, maar zou tegelijkertijd afbreuk doen aan de breedte van de opleiding vanwege de dan noodzakelijke reductie van de cultuurcursussen. Contacten met buitenlandse zusteropleidingen Er bestaan uitgebreide contacten tussen stafleden van de opleiding en hun collega’s aan de buitenlandse zusteropleidingen (bijvoorbeeld gezamenlijke onderzoekprojecten, verzorging van 100
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
gezamenlijke edities, studentenuitwisselingen). De contacten zijn intensief met name op het gebied van Indische geschiedenis (Heidelberg; EHESS Paris), kunstgeschiedenis (EFEO Paris; Ancient India and Iran Trust Cambridge), Sanskrit (Göttingen; Halle; Berlin/Humboldt; EPHE Paris) en Hindi (INALCO/EHESS Paris; State University of Michigan). De commissie meent dat op grond van het bovenstaande geconstateerd kan worden dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de Leidse opleiding breder zijn geformuleerd dan die van veel buitenlandse opleidingen en dat de opleiding goed ingebed is in de internationale wetenschapsbeoefening. Zij heeft de eindkwalificaties van de beide opleidingen getoetst aan hetgeen zij daarover heeft opgenomen in haar referentiekader; op grond van deze toetsing en gezien de resultaten van bovenstaande vergelijking meent zij dat de eindkwalificaties van beide opleidingen in voldoende mate beantwoorden aan de eisen van de (internationale) wetenschappelijke vakgenoten. Er is, aldus de zelfstudie, geen directe relatie tussen de opleidingen en één bepaalde beroepspraktijk; alumni zullen naar verwachting net als de alumni van de ongedeelde opleiding op allerlei plaatsen op de arbeidsmarkt terechtkomen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een bacheloropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties a t/m d, i; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificatie f; Oordeelsvorming: eindkwalificaties g en h; Communicatie: eindkwalificatie e; Leervaardigheden: eindkwalificaties d en e. De eindkwalificaties van de masteropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een masteropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties I a, II a, II c; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties I b, II d; Oordeelsvorming: eindkwalificaties I c, II fe Communicatie: eindkwalificaties I c, II e; Leervaardigheden: eindkwalificaties I d, II f. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
101
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Het wetenschappelijke karakter van de bacheloropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de aandacht die bij de algemene academische vaardigheden (eindkwalificatie e) wordt besteed aan de onderzoeksvaardigheden. De afgestudeerde bachelor heeft toegang tot de masteropleiding Indian and Tibetan Studies. Het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de eindkwalificaties I c en d en II e en f. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Doelstellingen opleiding: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
3.2.
Programma
Voor de programma’s van beide opleidingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit opleidingsrapport. De opleidingen worden alleen voltijds aangeboden. De voertaal van het masterprogramma is Engels. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De samenhang tussen onderwijs en onderzoek behoort, aldus de zelfstudie, tot de wezenskenmerken van beide curricula. Het disciplinaire onderwijs in alle jaren van beide curricula wordt voor het merendeel gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onder102
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
zoek. Beide programma’s richten zich op taalkundige, letterkundige en cultuurkundige onderzoeksgebieden, die nauw aansluiten op de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende als voortgezette colleges aangeboden. Bacheloropleiding In de bacheloropleiding worden, aldus de zelfstudie, de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de propedeuse opgebouwd (zie bijlage). Dit gebeurt in de propedeuse via het schrijven van twee papers waarvoor de studenten wordt gevraagd beperkt eigen onderzoek te verrichten meestal op basis van secundaire literatuur. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek via werkcolleges. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan een werkcollege, en gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Masteropleiding In de masteropleiding zijn alle onderdelen specifiek onderzoeksgericht. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 20 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. De programma’s van beide opleidingen waarborgen naar het oordeel van de commissie op deze wijze in voldoende mate de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. De opleiding heeft, aldus de zelfstudie, geen directe relatie met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de beroepen waarin alumni vaak terechtkomen verschaft het programma de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). In de bacheloropleiding heeft elke student gelegenheid zich in de bijvakruimte voor 20 of 40 studiepunten te oriënteren op een bepaald beroep (zie facultair deel, par. 2.2). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In de bijlage is voor alle vakken aangegeven hoe de disciplinaire en algemeen academische eindkwalificaties alsmede de eindkwalificaties op het gebied van de taalvaardigheid in het programma zijn geconcretiseerd. Per vak is aangegeven aan welke eindkwalificatie(s) specifiek aandacht wordt besteed. Op een systematische wijze wordt, aldus de zelfstudie, in het programma, in de lijn van de eindkwalificaties, aandacht besteed aan een ‘vlootschouw’ van taal- en cultuurvakken, met nadruk op de onderlinge betrokkenheid van de moderne en klassieke aspecten van de cultuur. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
103
De opbouw in de talen is gericht op het geleidelijk ontwikkelen van de vaardigheden en kennis van en inzicht in de verschillende aspecten van literatuur in samenhang met cultuur en taalkunde. De verscheidenheid van het Indische subcontinent vereist de kennis van meerdere talen voor de bestudering van de Indische beschaving. Aan deze vereiste is in het programma, naar het oordeel van de commissie, ruimschoots voldaan. Het programma kent een differentiatie tussen Hindi, Tamil, Sanskrit en Tibetaans evenals een gedifferentieerd aanbod van cultuurvakken. Na een brede en representatieve introductie in de talen en culturen vindt verdieping in de talen- en de cultuurvakken plaats tijdens het tweede studiejaar. In het derde jaar ligt de nadruk op onderzoeksvaardigheden en het zelfstandig schrijven van een scriptie. Het derde jaar wordt gekenmerkt door twee Indologische seminars die beogen de onderzoekvaardigheden te bevorderen en door het werkstuk dat uit die seminars voortkomt. De samenstelling van het programma is, aldus de zelfstudie, mede ingegeven uit de overtuiging dat een deel van de afgestudeerden aansluiting kan vinden bij de wetenschappelijke masteropleiding en dat een ander deel zal doorstromen naar het bedrijfsleven of de overheid. De tijdens de cursussen ontwikkelde algemene vaardigheden, samen met het breed opgezette onderwijsprogramma, de Indologische seminars en het werkstuk, leiden de studenten op voor de vervulling van een maatschappelijke positie waarvoor een kritisch-analytische instelling vereist is. Masteropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de eindkwalificaties in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is vermeld aan welke kwalificatie(s) specifiek aandacht wordt besteed. In het facultaire deel wordt vermeld dat vanaf 2005 een uniforme vakbeschrijving verplicht is waarin van ieder vak onder meer het leerdoel geformuleerd is. De commissie heeft aan de hand van de studiegids 2006-2007 geconstateerd dat dit bij praktisch alle vakken van beide opleidingen geschied is. Bij de bacheloropleiding is er daarbij naar haar mening sprake van een goede vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen. De commissie meent dat het programma van de bacheloropleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties. Het programma biedt de studenten de mogelijkheid de eindkwalificaties te bereiken. Wat betreft de masteropleiding blijkt uit de cursusbeschrijvingen vaak wat het leerdoel van een cursus is; bij een beperkt aantal cursussen is het leerdoel expliciet geformuleerd, in termen van kennis, inzicht en vaardigheden waarover de student na afloop van de cursus moet beschikken. De commissie meent desondanks dat het programma van deze opleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties en dat het de student in staat stelt deze eindkwalificaties te behalen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
104
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding De aangeboden cursussen in het tweede en derde studiejaar bouwen, aldus de zelfstudie, voort op de kennis opgedaan in de cursussen in het eerste studiejaar. In het onderwijsprogramma komen alle onderdelen van de traditionele Indologie (zowel klassiek als hedendaags) in een samenhangend geheel aan bod. Zo omvatten de taalcursussen Sanskrit, Hindi, Tamil en Tibetaans naast specifieke taalverwervingsaspecten, ook cultuurhistorische, taalkundige en letterkundige componenten. Hetzelfde geldt ook voor het onderwijs in, bijvoorbeeld, geschiedenis of kunstgeschiedenis. De niveauopbouw van de opleiding volgens de 100-600 structuur komt tot uiting in de volgende tabel (de 20 puntsbijvakken in het tweede en derde jaar zijn buiten beschouwing gelaten): Niveau 100 200 300 400 Totaal
BA 1
BA 2
BA 3
52 8
4 24
60
40
Totaal 4 20 16 40
56 36 32 16 140
Masteropleiding In de masteropleiding wordt een aantal specialisaties aangeboden. De onderscheiden specialisaties bouwen voort op de keuzemogelijkheden aangeboden in de bacheloropleiding en kennen een intern coherente opbouw. De commissie meent dat het programma van de bacheloropleiding een evenwichtige balans heeft tussen de studie van de moderne maatschappijen en het cultureel erfgoed. De studenten krijgen een zeer coherent pakket vakken aangeboden, met een duidelijke band tussen de vakken taal en cultuur, zodat de combinatie wetenschappelijk zinvol is. Tevens is er een geleidelijke overgang van algemeen naar specifiek. Daarnaast is er voor de taalcolleges een graduele opbouw van de moeilijkheidsgraad. De opleiding bestudeert een complex van niet-westerse culturen die een eigen en sterk ontwikkelde schrifttraditie kennen met een schat aan literaire, religieuze, filosofische, wetenschappelijke teksten. Dat betekent dat studenten altijd met oudere taalfases geconfronteerd zullen worden en dat ze steeds ten minste een introductie krijgen om tot die culturen door te dringen. In het programma zijn de studie en het onderzoek gericht op talen en culturen van zowel de klassieke als de moderne periode. Dat wordt in het onderwijscurriculum ingebouwd met colleges over de sleuteltalen Oud-, Middel- en Nieuw-Indisch en de bijhorende historische en cultuurhistorische vakken. De talen bij het klassieke luik omvatten Sanskrit (in de verschillende taalstadia!), Prakrit en Klassiek Tibetaans. Het onderwijs van de moderne talen is toegespitst op de meest gesproken vertegenwoordigers van de belangrijkste twee taalfamilies in India: Hindi (= Indo-Arisch, én officiële taal van India) en Tamil (= de Dravidische taal met de langste literaire traditie). In het programma is op dit punt een zeer goede wisselwerking tot stand gebracht. Het programma van de masteropleiding biedt een internationaal traject met regionale verdieping op het gebied van (a) de Indiase literatuur, (b) de geschiedenis van de Europees-Indiase QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
105
interactie, (c) de materiële cultuur van Zuid-Azië, en (d) het boeddhisme en Tibet. Daarnaast is er een Archief en Museum traject met het leren archiveren, documenteren en presenteren van voor India en Tibet relevante archief- en museumcollecties. In het Archief en Museum traject gaat de stage vooraf aan de scriptie. Dit faciliteert het schrijven van een scriptie op de stageplek. Het programma van de masteropleiding is naar het oordeel van de commissie voldoende samenhangend. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zoals vermeld in het facultaire deel heeft de faculteit een aantal maatregelen ingevoerd ter bevordering van de studeerbaarheid van de opleidingen. De commissie meent dat de faculteit door deze maatregelen voorwaarden heeft geschapen voor een goede studievoortgang bij de studenten. Wat betreft de onderhavige bacheloropleiding wordt in de zelfstudie meegedeeld dat de verhouding studielast-studiepunten als redelijk wordt ervaren, behalve voor het onderdeel Sanskrit in het eerste semester van de propedeuse. De studenten vinden, aldus de zelfstudie, het onderdeel moeilijk en zwaar in vergelijking met andere onderdelen van het programma van vergelijkbare omvang. Er wordt nagedacht over een andere verdeling van de studielast. Er is overigens geen sprake van studievertraging als gevolg van het programma. Tijdens de visitatie stelde de commissie vast dat het probleem is verholpen. De studiebelasting voor het betrokken onderdeel werd herschikt en er wordt nu gewerkt met een nieuw en meer toegankelijk handboek waarbij kennis van Grieks en Latijn niet meer wordt verondersteld. De studenten met wie de commissie sprak vonden het programma studeerbaar. De commissie meent dat het bachelorprogramma voldoende studeerbaar is. Over het masterprogramma kan zij nog geen oordeel uitspreken omdat zich nog geen studenten voor deze opleiding hadden gemeld. Toch wil de commissie ook hier haar vertrouwen uitspreken op grond van haar positieve ervaring met de ongedeelde opleiding en de bachelor. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
In het facultaire deel wordt ingegaan op de activiteiten van de faculteit op het gebied van werving en voorlichting en op de maatregelen die zij genomen heeft om aansluitingsproblemen 106
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
vanuit het vwo zo veel mogelijk te beperken. Wat de onderhavige opleidingen betreft wordt het volgende opgemerkt. Eenieder die in het bezit is van een vwo- of hbo-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma wo kan in de bacheloropleiding instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een hbo-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een vwo-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. Eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Talen en culturen van India en Tibet kan instromen in de masteropleiding. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij hbo-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is (zie ook de bijlage). De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek, het taalvaardigheids- en algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. De commissie is niets gebleken van aansluitingsproblemen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beide opleidingen voldoen aan de formele eisen: het programma van de bacheloropleiding heeft een omvang van 180 studiepunten; het programma van de masteropleiding heeft een omvang van 60 studiepunten (zie bijlage). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beide opleidingen zijn, aldus de zelfstudie, academisch van inslag. Dit is vertaald in een didactisch concept waarbij studenten via activerend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Bacheloropleiding In het programma wordt voornamelijk gebruikgemaakt van hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie (zie bijlage). Ook wordt geregeld gebruikgemaakt van Blackboard. Hoorcolleges worden in het begin van het curriculum vaker gegeven dan later; het is volgens de opleiding de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de hogere jaren QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
107
hebben de zelfstandige werkcolleges de overhand, de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Masteropleiding De master is volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; studenten kiezen bij aanvang voor een van de specialisaties. De volgens de zelfstudie aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. Studielasttabel (studiejaar 2005-2006) Bachelorjaar 1 2 3 Masterjaar 1
Contacturen (hoor- en Zelfstudie Bijvak Scriptie Totaal werkcolleges) 476 1.204 1.680 224 896 560 1.680 126 658 560 336 1.680 Contacturen (werkcolleges) Zelfstudie Scriptie Totaal 112 1.008 560 1.680
Op basis van de zelfstudie kwam de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept eenvoudig is en weinig uitgewerkt. Mede op grond van de gesprekken constateert de commissie dat het concept op de meeste punten wordt gerealiseerd. Uit bestudering van de cursussen ter plaatse is de commissie gebleken dat zelfstudie verschillende typen opdrachten omvat, zodat al met al afwisselende werkvormen worden toegepast. Onduidelijk is hoe de kritische houding van studenten wordt opgebouwd en hoe daar in latere fasen gebruik van wordt gemaakt. De keuze voor activeren en verantwoordelijkheid bij studenten leggen past bij de academische doelstelling. Ook de opbouw in werkvormen (eerst meer hoorcollege, daarna meer interactie) wordt gemotiveerd vanuit de doelstellingen. Of die opbouw in de praktijk verantwoord is dient echter nader te worden aangetoond. De commissie is verder van mening dat boeken ook een uitstekend middel zijn om nieuwe gebieden open te leggen. De studenten met wie de commissie sprak deelden mee dat veel van het onderwijs geschiedt in de vorm van werkcolleges met een gering aantal deelnemers; zij vonden dit activerend en stimulerend. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire deel wordt uiteengezet welke vaste procedures de faculteit hanteert om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren. Eén van deze procedures heeft betrekking op de vakbeschrijvingen: hierin moet worden beschreven welke leerdoelen in het vak bereikt dienen te worden en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en). 108
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
De commissie heeft aan de hand van de studiegids geconstateerd dat de samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen nergens expliciet is beschreven. In de zelfstudie wordt het volgende vermeld over toetsing en beoordeling. Een aantal eerstejaarsvakken kent wekelijkse toetsen (schriftelijke overhoringen). De toetsing van alle vakken vindt plaats direct na elk onderwijssemester. De cursussen van het eerste semester worden in december/januari getoetst en de cursussen van het tweede semester in mei/juni. In augustus vinden de herkansingen plaats. De toetsen bestaan uit (vertaal)opdrachten en essayvragen. Het rooster van de tentamens wordt aangekondigd op de website van de opleiding. De gemaakte tentamens zijn ter inzage beschikbaar. Er bestaat geen compensatieregel; elk tentamen dient met een voldoende te zijn afgerond. Eindscripties worden mede beoordeeld door een zogenaamde tweede lezer. Er zijn geen klachten over de tentamenregeling en de tentamens. Dit laatste werd de commissie door de studenten van de bacheloropleiding bevestigd tijdens haar bezoek. De commissie meent dat, hoewel er in de vakbeschrijvingen nog niet expliciet wordt ingegaan op de samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen, uit het bovenstaande en uit het ter plaatse geraadpleegde materiaal duidelijk blijkt dat de vereiste samenhang wordt nagestreefd en veelal wordt gerealiseerd. De commissie heeft voorts een representatieve set van schriftelijke tentamenopgaven geanalyseerd. Deze waren van goede kwaliteit. De commissie is van oordeel dat bij beide opleidingen toetsing en beoordeling, afgezien van de explicitering van de samenhang tussen leerdoelen en toetsing, naar behoren zijn geregeld. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Programma: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
3.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie verwijst in eerste instantie naar het facultaire deel. Van belang in verband met de situatie van de sector niet-westers is dat medewerkers in deze sector gemiddeld 42% van hun tijd aan onderzoek besteden; in de sector westers/geschiedenis/kunstgeschiedenis is dat 30%.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
109
Wat de onderhavige opleidingen betreft het volgende. Werkelijke formatie beschikbaar voor het onderwijs (peildatum 1 januari 2005) Categorie HL UHD UD docenten Totaal
aantal
M
fte’s
6
2,70
6
2,70
V fte’s
aantal 2 1 3
Totaal aantal fte’s 0,38 0,19 0,57
8 1 9
Gepromoveerd
3,08 0,19 3,27
100% 100%
In de zelfstudie, die uit april 2005 dateert, wordt hierbij opgemerkt dat de opleiding recentelijk als gevolg van de pensionering van de hoogleraren ‘onthoofd’ is en dat sinds die tijd een deel van het onderwijs wordt verzorgd door docenten aangesteld op vervangingsposten. Deze situatie werd door de opleiding als ongewenst ervaren, zeker waar lange tijd onzekerheid heeft bestaan over de vraag welke van de leerstoelen zou worden gecontinueerd. Inmiddels is op dit punt de lucht geklaard met onder andere de benoeming van een nieuwe hoogleraar Sanskrit per 1 juli 2005. Daarnaast is de procedure gestart voor de benoeming van een hoogleraar Boeddhologie. Alle leden van de staf die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken deel uit van de Leidse onderzoekinstituten CNWS, LUCL en Geschiedenis. Zij geven onderwijs in alle fasen en onderdelen van de opleiding. De commissie constateert dat het onderwijs in belangrijke mate wordt verzorgd door actieve onderzoekers. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het aantal studenten per fte onderwijs was als volgt: 2000-2001: 7,6 2001-2002: 7,7 2002-2003: 9,2 De commissie meent dat voor beide opleidingen voldoende personeel kan worden ingezet. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
110
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er voldoende deskundigheid is op de respectieve deelgebieden om de doelstellingen en eindkwalificaties van zowel bachelor- als masteropleiding te verzorgen. De commissie is het hier, zeker gezien de hierboven vermelde (komende) benoemingen, mee eens. In het facultaire deel wordt mededeling gedaan van het beleid van de faculteit op het punt van de onderwijskundige scholing van docenten. In aanvulling daarop kan nog worden gemeld dat beleid in ontwikkeling is met betrekking tot onder meer peer coaching en het vervaardigen van toetsen. De opleiding maakt waar nodig aanspraak op het facultaire scholingsbudget, bijvoorbeeld voor cursussen Blackboard, PowerPoint en Academisch Engels. Ook tijdens het bezoek bleek de commissie dat er een goede interactie is tussen docenten en studenten. De commissie meent dat uit het bovenstaande blijkt dat voldoende aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige realisering van de programma’s. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Inzet van personeel: voldoende 3.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen kunnen, naast de gemeenschappelijke voorzieningen (zie facultair deel), gebruikmaken van collegezalen in het Centraal Faciliteitengebouw Lipsius en elders op het WSD-complex. De Universiteitsbibliotheek bevindt zich op loopafstand. De onderwijsvoorzieningen zijn naar het oordeel van de commissie zeer goed en bijzonder geschikt voor het geven van academisch onderwijs. Centraal hierbij is de ruimte van het Instituut Kern, hét nationale expertisecentrum voor Zuid-Azië en de Himalaya met wereldfaam, waaromheen zich verschillende collegelokalen bevinden. Het Instituut bevat een sinds vele jaren opgebouwde en uitzonderlijk rijke boekenen tijdschriftencollectie, die open staat opgesteld en optimaal geraadpleegd kan worden in comfortabele omstandigheden. De studenten betoonden zich enthousiast over deze ‘unieke voorziening’. Daarnaast beschikt het Instituut over collecties zeldzame Tibetaanse blokdrukken en Indische palmbladhandschriften en een uniek en omvangrijk fotobestand. Alles is maximaal toegankelijk gemaakt voor de bezoekers. Dit alles maakt van het Instituut Kern de uitgelezen locatie voor het geven van onderzoeksseminars. De voorzieningen op het gebied van ICT zijn eveneens zeer goed en staan ter beschikking van docenten en studenten. Een aanzienlijk deel van het fotomateriaal is reeds gedigitaliseerd en wordt via een centrale database op het internet aangeboden.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
111
Oordeel commissie: goed F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt een uiteenzetting gegeven over het stelsel van studiebegeleiding en informatievoorziening, inclusief de procedure rond het bindend studieadvies (BSA). De opleiding heeft, aldus de zelfstudie, een eigen studiecoördinator. Daarnaast wordt er gewerkt met een mentoraat. Echter, vanwege het kleine aantal studenten en vanwege de reeds bestaande reguliere contacten tussen studenten en docenten leidt het mentoraat, mede op aangeving van de studenten, een slapend bestaan. De informatievoorziening per vak en de tevredenheid over het studiecoördinaat worden bevraagd in de onderwijsevaluatie. Het bleek de commissie bij haar bezoek dat de studiebegeleiding en de informatievoorziening aansluiten bij de behoeften van de studenten. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Voorzieningen: voldoende 3.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de faculteit op de goede weg is bij de ontwikkeling van een intern kwaliteitszorgsysteem (zie het facultaire deel). Zij merkt wel op dat het aanbeveling verdient om niet alleen bij de studenten onderwijsevaluaties te laten verrichten. Ook docenten, afnemend veld en alumni zouden moeten worden bevraagd, over respectievelijk het bereiken van de eindkwalificaties door de student, de bruikbaarheid van de afgestudeerden en de geschiktheid van de gevolgde opleiding. De commissie deelt de waardering van de opleidingen voor de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken van de opleiding met het faculteitsbestuur. Zij meent dat deze gesprekken, die resulteren in convenanten waarin wensen en afspraken van diverse aard worden vastgelegd, van groot nut zijn. Wat de onderhavige opleidingen betreft wordt in de zelfstudie meegedeeld dat er, gelet op het kleine aantal studenten, jaarlijks een gesprek wordt georganiseerd van de studiecoördinator en de studenten van de verschillende jaren over het gevolgde onderwijs. Van dit gesprek wordt een schriftelijk verslag gemaakt dat in de opleidingscommissie wordt besproken. Deze commissie adviseert vervolgens aan het dagelijks bestuur van de opleiding over eventueel te nemen maatregelen. Tijdens het bezoek bleek de commissie dat inmiddels is overgestapt op een systeem van schriftelijke evaluatie, waarbij gebruikgemaakt wordt van door de opleiding zelf ontworpen evaluatieformulieren. De procedure bij gebleken problemen luidt dat een gesprek plaatsvindt tussen een delegatie van de opleidingscommissie en de betrokken docent voordat de commissie het 112
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
dagelijks bestuur adviseert over eventueel te nemen problemen. De eerste ronde van de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken zal binnenkort voltooid zijn. De benoeming van een nieuwe hoogleraar heeft op dit punt een nieuwe stimulans betekend. De gesprekken moeten resulteren in een verslag waarin toetsbare streefdoelen zijn opgenomen. De commissie constateert dat er sprake is van periodieke evaluatie van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De uitkomsten van de onderwijsevaluaties worden, zoals hierboven vermeld, in de opleidingscommissie besproken, die vervolgens het dagelijks bestuur van de opleiding adviseert. Het beleid van het dagelijks bestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. In de zelfstudie worden geen aantoonbare verbetermaatregelen genoemd die het resultaat zijn van onderwijsevaluaties. Wel wordt opgemerkt dat er door de kleinschaligheid van de opleiding volop mogelijkheid is voor directe feedback over het onderwijs. De commissie is het hiermee eens (zie bijvoorbeeld onder F7), maar meent ook dat de mogelijkheden van een formeel onderwijsevaluatiesysteem niet onbenut mogen blijven. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De medewerkers en studenten zijn, onder meer in het kader van de opleidingscommissie, naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Van de kant van de alumni en het afnemende beroepenveld is de inbreng in de interne kwaliteitszorg nog weinig intensief of gestructureerd. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Interne kwaliteitszorg: voldoende 3.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
113
Over de gerealiseerde eindkwalificaties van de afgestudeerden van de bachelor- en de masteropleiding valt bij gebrek aan voldoende afgestudeerden nog niets met zekerheid te zeggen. De faculteit vertrouwt erop dat de resultaten van de bachelor-masterstructuur zich zonder problemen kunnen meten met de resultaten van de ongedeelde opleiding. De binnen de commissie bestudeerde afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding waren van goed niveau; de becijfering van de opleiding kwam overeen met die van de commissie. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De commissie heeft waardering voor de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter verbetering van het rendement (zie het facultaire deel). Gegeven de doctoraalrendementen bij de ongedeelde opleiding (tussen de 20% en 83% na acht jaar voor de jaargangen 1989-1990 t/m 1994-1995) vindt de commissie de streefcijfers van de faculteit voorlopig nog erg ambitieus. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Resultaten: voldoende
Eindoordeel: de commissie komt op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het eindoordeel dat beide opleidingen voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
114
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
Samenvatting oordelen bacheloropleiding en masteropleiding Talen en culturen van India en Tibet Onderwerp
Oordeel
Facet
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
2. Programma
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Toetsing en beoordeling
Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor en master 3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende Voldoende Goed
20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
115
Bijlage bij het opleidingsrapport Talen en culturen van India en Tibet Bachelorprogramma Talen en culturen van India en Tibet Algemene vaardigheden 1: 2: 3: 4: 5:
ICT schriftelijk presenteren mondeling presenteren onderzoek samenwerking
Taalvaardigheid 1: 2: 3: 4: 5:
luisteren lezen gesproken interactie gesproken productie schrijven
Werkvormen hc hoorcollege wc werkcollege/projectgroep/practicum zl zelfstandige literatuurstudie exc excursie st stage Toetsvormen sg so se sth sw mt mp
116
schriftelijk tentamen met gesloten vragen (bijvoorbeeld multiple choice) schriftelijk tentamen met korte open (invul)vragen schriftelijk tentamen met enkele essayvragen takehometentamen (opdracht van behoorlijke omvang die thuis schriftelijk wordt gemaakt) werkstuk, paper en dergelijke mondeling tentamen mondeling referaat, mondelinge presentatie
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
Vaardigheid
Taalvaardigheid
Werkvorm
Toetsvorm
2
hc/wc
so/se/sg
2
hc
so/se/sg
3, 5
hc
mt
4
cultuurkunde
1-4
hc
sw/mp/so/ se/sg
4
cultuurkunde
1-5
hc
so/se/sg
4
letterkunde, taalkunde letterkunde, taalkunde letterkunde, taalkunde, cultuurkunde godsdienstgeschiedenis letterkunde, cultuurkunde godsdienstgeschiedenis godsdienstgeschiedenis
1-5
wc
mt/so/se/sg
5
1-5
hc/wc
so/se/sg
4, 5
2
hc/wc
so/se/sg
hc
so/se/sg
hc/wc
so/se/sg
2, 4
hc/wc
mt
2, 4
wc
sw/mp
2, 4
hc
so/se/sg
wc
so/se/sg
hc/wc
so/se/sg
100
Inleiding Hindi 1
8
1
100
Sanskrit: grammatica
4
1
100
Hindoeïsme: inleiding
4
1
100
1
100
1
100
1
100
Historisch overzicht van Zuid-Azië Kunst en materiële cultuur: iconografie van Zuid-Azië Land en volk van ZuidAzië Inleiding Hindi 2
1
100
Zuid-India en Tamil
4
1
100
Tibet en het Tibetaans
4
1
100
Inleiding boeddhisme
4
1
200
Indiase literatuur
4
1
100
Indiase islam
4
1
100
Hindoeïsme: werkstuk
4
1 1
2
K 200 K 200
1 van 2: Oude geschiedenis van Zuid-Azië Sanskrit: teksten
4
geschiedenis
4
taalkunde
letterkunde, taalkunde letterkunde, taalkunde
200
Gekozen taal
8
300
Gekozen taal
8
Hindi Tamil Sanskrit Tibetaans 2
200
2
100
Moderne taal Hindi/Tamil Inleiding Indische wijsbegeerte
Discipline
4
ECTS
so/se/sg
Vak
wc
Niveau
1-5
Jaar tudiejaar
4
4
letterkunde, taalkunde letterkunde, taalkunde godsdienstgeschiedenis geschiedenis
1
2 4
2
2–4 2 4 4
2
letterkunde, taalkunde
1–5 1–5 2 2 1-5
2
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
117
2
200
Kunst en materiële cultuur: architectuur van Zuid-Azië Bijvak Cultuurhistorische apparaat van Zuid-Azië
4
2 2
300
2
200
Cultuurgeschiedenis van Zuid-Azië (incl. werkstuk)
8
3
300
Gekozen taal
8
20 4
1 – 3, 5
geschiedenis, kunstgeschiedenis alle disciplines
3 3
300 200
300
Indologisch seminar Contemporaine geschiedenis van ZuidAzië Bijvak Gekozen taal
8 4 20 4
alle disciplines geschiedenis
400
Indologisch seminar II
4
3
400
Bachelorscriptie
12
118
2-4
1
wc
mp/sw
2
2
hc/wc
mp/so/se/sg
1 2–4 2, 4
1–5 1–5 2 2 wc hc/wc
so/se/sg/mp mt
1-5 3, 5
2
3, 4 1, 2, 4 2–4 2, 4
2 1, 2, 5 2 2
2-4
2
wc
sw
1-5
2
zl
sw
letterkunde, taalkunde
Hindi Tamil Sanskrit Tibetaans 3
so/se/sg
letterkunde, taalkunde
Hindi Tamil Sanskrit Tibetaans 3 3
hc/wc
geschiedenis, kunstgeschiedenis keuze
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
Masterprogramma Indian en Tibetan Studies
1
600
20
Mastervakken (keuze uit vier a, c varianten, zie onder) Masterscriptie b, c, d
Toetsvorm
40
Werkvorm
400/500
Eindkwalificatie(s)
ECTS
1
Vak
Niveau
Jaar tudiejaar
Traject 1: Internationaal Traject
wc
sw
zl
sw
Het masterprogramma biedt zowel regionale als disciplinaire diepgang. Naast enkele gezamenlijke seminars kent het programma, in de vorm van tutorials, een sterke individuele leersituatie tussen docent en student. De varianten kennen geen onderwijs in taalvaardigheid. Toegang hebben alle studenten met een bachelordiploma Talen en culturen van India en Tibet of een bachelordiploma in de voor de variant meest relevante andere discipline. In plaats van deze varianten kan de student één semester volgen aan het Südasien Institut van de Ruprecht-Karls Universität in Heidelberg of aan een gelijkwaardig instituut aan een buitenlandse universiteit (steeds ter beoordeling van de toelatingscommissie). Het programma kent de volgende vier varianten: a. Classical and Medieval Indian Literature 10 Unity in Diversity? Indianization and Regionalization in South Asia (regional seminar). 10 Epic Literature and Heroic Ballads (tutorial 1). 10 Religious and Devotional Literature (tutorial 2). 10 Capita Selecta: e.g. autobiography, beginnings regional literatures, canonisation, belletristic literature, inscriptional literature (tutorial 3). 20 Thesis Toelatingseisen: bachelor Talen en culturen van India en Tibet of bachelor Literatuurwetenschap b. History of Indo-European Interaction 10 Storehouse India: South Asian Collections in Archive and Museum (Apparaat II). 10 Unity in Diversity? Indianization and Regionalization in South Asia (Regional Seminar). 10 Diplomacy and Conquest: Frontiers of European Expansion in Early-modern Monsoon Asia 10 Tutorial: Paleography or European Expansion in South Asia. 20 Thesis Toelatingseisen: bachelor Talen en culturen van India en Tibet, bachelor Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië of bachelor Geschiedenis c. Art and Material Culture of South Asia 10 Storehouse India: South Asian Collections in Archive and Museum (Apparaat II). 10 Unity in Diversity? Indianization and Regionalization in South Asia (Regional Seminar). 20 Tutorials: Material Culture of South Asia 20 Thesis QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
119
Toelatingseisen: bachelor Talen en culturen van India en Tibet of bachelor Kunstgeschiedenis d. Buddhism and Tibet 10 Unity in Diversity? Indianization and Regionalization in South Asia (regional seminar). 30 Tutorials: Buddhism and Tibet 20 Thesis Toelatingseisen: bachelor Talen en culturen van India en Tibet of bachelor Wereldgodsdiensten
ECTS
Vak
Eindkwalificatie(s)
Werkvorm
Toetsvorm
1
400
10
Archivistiek of Museologie
b, c
wc
1
500
10
1 1
500 600
20 20
Storehouse India: South Asian Collections a, c in Archive and Museum (Apparaat II) Stage d Masterscriptie d, e, f
m p , sw m p , sw sw sw
Jaar studiejaar
Niveau
Traject 2: Archief en Museum traject
120
wc zl zl
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van India en Tibet
4.
Rapport bachelor en master Talen en culturen van Indiaans Amerika
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Talen en culturen van Indiaans Amerika: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
56076 bachelor (bachelor of arts) wo 180 ECTS-studiepunten bachelor voltijd Leiden 1 september 2002 31 december 2007
Masteropleiding Talen en culturen van Indiaans Amerika: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
66076 master (master of arts) wo 60 ECTS-studiepunten master voltijd Leiden 1 september 2005 31 december 2007
Vooraf In de zelfstudie wordt het volgende meegedeeld: “De instroom in de propedeuse van de BA-opleiding Talen en culturen van Indiaans Amerika (CROHO 56076) wordt met ingang van 1 januari 2006 beëindigd. Verlenging van accreditatie via de onderwijsvisitatie wordt aangevraagd met het oog op de reeds ingeschreven studenten, van wie een aantal mogelijk pas na 31 december 2007 kan afstuderen. De opleiding zal zich vooral gaan toeleggen op de MA-opleiding Talen en culturen van Indiaans Amerika en op de Research Master Latin American and Amerindian Studies. Het BA-bijvak Talen en culturen van Indiaans Amerika van 20 punten blijft gehandhaafd, desgewenst uit te breiden tot 40 punten en op termijn wellicht in te zetten als minor in een major/minor-variant.”
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
121
4.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Om doelstellingen te formuleren en onderwijsprogramma’s vorm te geven wordt binnen de letterenfaculteit bij alle opleidingen gebruikgemaakt van zogenaamde bachelor- en masterformats (zie het facultaire deel). Bacheloropleiding De bacheloropleiding kent een algemene doelstelling en daaruit afgeleide eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs en voor de taalvaardigheid. De algemene doelstelling is een overzicht te verschaffen van de studie van de talen en culturen van de oorspronkelijke bewoners van de Nieuwe Wereld, zowel in hedendaags als in historisch perspectief. Hieronder wordt verstaan degelijke passieve kennis van een representatieve set van Indiaanse talen en kennis van de archeologische, sociale en etnohistorische context van de Indiaanse volken in het algemeen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de interactie tussen de verschillende disciplines. De vaardigheid tot lezen en interpreteren van wetenschappelijke literatuur op het terrein van Indiaanse talen en culturen (indien van toepassing in het Spaans of een daarmee overeenkomstige ondersteunende taal) wordt ontwikkeld, alsmede het zelfstandig formuleren en oplossen van niet-complexe onderzoeksvragen en het schriftelijk en mondeling rapporteren daarover. De eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs zijn de volgende. De afgestudeerden van de opleiding beschikken over: a. kennis van ten minste twee Indiaanse talen, bij voorkeur een Zuid-Amerikaanse taal (het Quechua) en een Midden-Amerikaanse Indiaanse taal (het Maya of het Nahuatl), neerkomend op inzicht in de grammatica, kennis van de basiswoordenschat en leesvaardigheid; b. kennis van en inzicht in een klein, maar representatief corpus van teksten geschreven in Indiaanse talen; c. taalkennis en inzicht noodzakelijk voor het lezen en interpreteren van wetenschappelijke literatuur; d. kennis van de etnohistorie, de antropologie en de archeologie van het geheel van Indiaanse volken in beide Amerika’s, omvattende de hedendaagse samenlevingen en hun voorlopers. Op taalkundig gebied zijn zij in staat om: e. de kenmerken van de bestudeerde Indiaanse talen te relateren aan algemene begrippen van taal en de literatuur hierover te begrijpen; f. zelfstandig teksten in de bestudeerde Indiaanse talen te lezen en te interpreteren; g. zelfstandig een grammaticale beschrijving van een Indiaanse taal te lezen en te gebruiken; h. eenvoudige taalkundige vraagstukken betreffende Indiaanse talen op te lossen en daarover schriftelijk of mondeling te rapporteren.
122
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
Op cultuurhistorisch gebied zijn zij in staat om: i. de inhoud van oorspronkelijk in Indiaanse talen dan wel over Indiaanse volken geschreven teksten in hun sociale en historische context te plaatsen en te interpreteren; j. elementaire aspecten van Indiaanse schriftsystemen en beeldhandschriften te interpreteren; k. de bestaande wetenschappelijke literatuur handelend over maatschappij, geschiedenis en religie van Indiaanse volken te begrijpen en een schriftelijke, zowel als mondelinge bijdrage aan de interpretatie van deze vakgebieden te leveren. Ten slotte beschikken zij over: l. een scala van algemene academische vaardigheden (het formuleren van onderzoeksvragen, het verzamelen en analyseren van gegevens, het verwerken van gegevens in een synthese, het mondeling en schriftelijk presenteren van resultaten). De onder l. genoemde algemene academische vaardigheden zijn faculteitsbreed vastgesteld; zie voor een uitwerking het facultaire deel sub 2.1. Bij de vaststelling van de eindkwalificaties voor taalvaardigheid wordt faculteitsbreed gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Dit heeft geleid tot een samenhangende beschrijving van taalvaardigheidsdoelen op zes niveaus (A1, A2, B1, B2, C1, C2) voor vijf aspecten van taalvaardigheid. Voor de onderhavige bacheloropleiding zijn de onderstaande eindkwalificaties geformuleerd. taal Zuid-Amerikaanse taal Meso-Amerikaanse taal
luisteren B2 B2
lezen C1 C1
spreken B1 B1
schrijven B2 B2
Masteropleiding De algemene doelstelling van de opleiding is studenten voor te bereiden op zelfstandig onderzoek op het gebied van de Amerindische talen en schriftsystemen en/of de cultuurgeschiedenis van de inheemse volkeren van de Nieuwe Wereld. De opleiding beoogt kennis over inheemsAmerikaanse samenlevingen te verschaffen vanuit een multidisciplinaire invalshoek. Tevens doet de student internationale ervaring op door het volgen van ten minste een uitwisselingscursus met een andere Europese universiteit. Deze doelstelling is vertaald in de volgende eindkwalificaties. De afgestudeerde: a. is in staat een voorstel voor dissertatieonderzoek te formuleren op het gebied van de Amerindische talen en schriftsystemen en/of de cultuurgeschiedenis van de inheemse volkeren van de Nieuwe Wereld, al naar gelang het gekozen accent; b. is vertrouwd met de etnolinguïstische en cultuurhistorische situatie van inheems Amerika, in het bijzonder in een van de hoofdgebieden (Andes, Meso-Amerika, Noord-Amerika of het tropische laagland van Zuid-Amerika met het Caraïbische gebied); c. is in staat teksten te analyseren en te interpreteren in een of meer Amerindische talen; d. is in staat de belangrijkste literatuur op het terrein van Indiaanse talen en culturen te lokaliseren en te gebruiken bij de voorbereiding van zelfstandig onderzoek. De commissie ontving van de faculteit de volgende vergelijking met buitenlandse opleidingen. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
123
Opleidingen die zich richten op de talen en culturen van Indiaans Amerika in hun algemeenheid (dat wil zeggen heel Amerika) zijn binnen Europa (maar ook wereldwijd) zeer zeldzaam. Een enigszins vergelijkbare opleiding is de opleiding ‘Altamerikanistik’ van de Universiteit van Bonn, die zich eveneens exclusief op Indiaans Amerika richt. Met deze opleiding bestaat een nog niet geformaliseerde samenwerking in de vorm van docentenuitwisseling, wederzijds studentenbezoek, samenwerking op het gebied van promoties, et cetera. Studenten van de éénjarige masteropleiding worden in de gelegenheid gesteld een cursus in Bonn te volgen, bijvoorbeeld over de Maya-epigrafie. Bij sommige andere universiteiten, zoals de Freie Universität te Berlijn en de Universiteit van Warschau, maken de Indiaans Amerikaanse studies deel uit van de Latijns-Amerikaanse studies en zijn daarin goed vertegenwoordigd. Geen enkele van deze opleidingen omvat alle mogelijke specialismen gezien vanuit regionaal en disciplinair perspectief. De archeologie van het Andesgebied wordt bestudeerd in Warschau en in Bonn, terwijl Leiden juist sterk is in de archeologie van Meso-Amerika en van het Caraïbisch gebied. Leiden heeft verder een groter en meer divers talenaanbod dan alle andere vestigingen (Quechua, Nahuatl, Maya, talen van de Caraïbische taalfamilie, Guaraní, Noord-Amerikaanse talen). Uitwisseling door complementariteit van specialismen ligt voor de hand en wordt dan ook nagestreefd. Er bestaat een afspraak tussen Leiden, Bonn, Berlijn (Freie Universität) en Warschau om twee maal per jaar bijeenkomsten te organiseren waarbij de promovendi van de betrokken instellingen hun onderzoek presenteren. Ook Latijns-Amerika-opleidingen in Engeland (Londen, Newcastle) hebben interesse getoond in samenwerking met Leiden en bovengenoemde universiteiten op het terrein van de Indiaanse studies. Met andere opleidingen in Europa komt af en toe studentenuitwisseling voor (Kopenhagen) of contact op onderzoeksterrein (St. Andrews, Siena, Toulouse, Valencia). Door de combinatie van TCIA (Letteren) met de pre-Columbiaanse component van de Faculteit der Archeologie beschikt Leiden over een van de grootste en meest veelzijdige centra voor Indiaans Amerikaanse studies van Europa. De meeste disciplines en regio’s worden afgedekt (hoewel de culturele antropologie van de Nieuwe Wereld en de regio Noord-Amerika minder sterk vertegenwoordigd zijn). Beide afdelingen beschikken over talloze contacten in het buitenland (Latijns-Amerika, VS, Australië, Japan, et cetera). Typerend voor Leiden is de verspreiding van de Indiaanse studies over verschillende faculteiten (Letteren, Archeologie) en onderzoeksinstituten (CNWS, LUCL, ARCHON). De commissie meent dat op grond van het bovenstaande geconstateerd kan worden dat de Leidse opleiding goed ingebed is in de internationale wetenschapsbeoefening. Zij heeft de eindkwalificaties van de beide opleidingen getoetst aan hetgeen zij daarover heeft opgenomen in haar referentiekader; op grond van deze toetsing en gezien de resultaten van bovenstaande vergelijking meent zij dat de eindkwalificaties van beide opleidingen in voldoende mate beantwoorden aan de eisen van de (internationale) wetenschappelijke vakgenoten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
124
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een bacheloropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties a t/m d; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties e t/m k; Oordeelsvorming: eindkwalificaties h en k; Communicatie: eindkwalificaties h en k; Leervaardigheden: eindkwalificatie l. De eindkwalificaties van de masteropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie in voldoende mate aan bij de Dublin-descriptoren voor een masteropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificatie b; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificatie c Oordeelsvorming: eindkwalificatie c; Communicatie: eindkwalificatie a; Leervaardigheden: eindkwalificaties a en d. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Het wetenschappelijke karakter van de bacheloropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de aandacht die bij de algemene academische vaardigheden (eindkwalificatie l) wordt besteed aan de onderzoeksvaardigheden. De afgestudeerde bachelor heeft toegang tot de masteropleiding Talen en culturen van Indiaans Amerika. Het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit eindkwalificatie a. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
125
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Doelstellingen opleiding: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
4.2.
Programma
Voor de programma’s van beide opleidingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit opleidingsrapport. De opleidingen worden alleen voltijds aangeboden. De voertaal van het masterprogramma is Engels. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De samenhang tussen onderwijs en onderzoek behoort, aldus de zelfstudie, tot de wezenskenmerken van beide curricula. Het disciplinaire onderwijs in alle jaren van beide curricula wordt voor het merendeel gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onderzoek. Beide programma’s richten zich op taalkundige, letterkundige en cultuurkundige onderzoeksgebieden, die nauw aansluiten op de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende als voortgezette colleges aangeboden. Studenten met wie de commissie sprak deelden mee nauw betrokken te worden bij het onderzoek van de docenten en, via de docenten, bij het onderzoek van hoogleraren in het buitenland (“wij zitten met onze neus op het onderzoek”). Bacheloropleiding In de bacheloropleiding worden, aldus de zelfstudie, de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de propedeuse via een aparte leerlijn opgebouwd (zie bijlage). Zo dient er in het eerste jaar al een werkstuk te worden geschreven, op basis van eigen literatuuronderzoek. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan een voorbereidend seminar en een beperkt leeronderzoek (bij voorkeur in de te bestuderen regio), waarvan probleemstelling en afbakening zelfstandig of in overleg met de docenten worden bepaald. Masteropleiding In de masteropleiding zijn alle onderdelen specifiek onderzoeksgericht. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 20 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen onderzoek. De scriptiebegeleiding geschiedt in de vorm van tutorials of is individueel. 126
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
De programma’s van beide opleidingen waarborgen naar het oordeel van de commissie op deze wijze in voldoende mate de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. De opleiding heeft, aldus de zelfstudie, geen directe relatie met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de beroepen waarin alumni vaak in terechtkomen verschaft het programma de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). In de bacheloropleiding heeft elke student gelegenheid zich in de bijvakruimte voor 20 of 40 studiepunten te oriënteren op een bepaald beroep (zie facultair deel, par. 2.2). Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de algemene en disciplinaire eindkwalificaties alsmede de eindkwalificaties op het gebied van de taalvaardigheid via leerlijnen in het programma zijn omgezet. Per vak is vermeld aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. In het licht van de algemene doelstelling van de opleiding en de daaruit afgeleide taalkundige en cultuurhistorische eindkwalificaties is, aldus de zelfstudie, voor de volgende opbouw gekozen. In verband met de onbekendheid van en de voor studenten niet vertrouwde structuur van Indiaanse talen is gekozen voor een intensieve kennismaking met twee Indiaanse talen vanaf het eerste begin. Zo beschikt de student over voldoende tijd om met vooralsnog vreemde taalstructuren vertrouwd te raken. De student dient zich voor te bereiden op het omgaan met taalsystemen, waarover nog een aantal kennislacunes bestaat, en te wennen aan het feit dat het leren van een taal en aanvullend onderzoek betreffende die taal als het ware in elkaar overgaan. Aan de cultureel-historische kant is gekozen voor een zo breed mogelijke kennismaking met het gebied (Meso-Amerika, Caraïbisch gebied/tropisch laagland Zuid-Amerika, Andes, NoordAmerika), die in de latere fase wordt toegespitst op een bepaalde regio (accent). Masteropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de eindkwalificaties in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is vermeld aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. In het facultaire deel wordt vermeld dat vanaf 2005 een uniforme vakbeschrijving verplicht is waarin van ieder vak onder meer het leerdoel geformuleerd is. De commissie constateerde dat dit voor een aantal vakken van beide opleidingen nog niet geschied was in de studiegids 2006-2007; zij heeft nadien echter in het kader van de hoor- en wederhoorprocedure kennisgenomen van de leerdoelen van deze vakken.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
127
De commissie meent dat het programma van de bacheloropleiding in het algemeen een adequate concretisering is van de eindkwalificaties. Zij maakt een uitzondering voor de antropologie; dit vak komt in het programma te weinig aan bod. Afgezien van de cursus Culturele antropologie voor archeologen is er (praktisch) geen antropologie in het curriculum terwijl, zoals studenten ook opmerkten, bij de regiovakken antropologische begrippen wel verondersteld worden als zijnde bekend. De commissie meent voorts dat het programma van de masteropleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties. De programma’s van beide opleidingen stellen de studenten in staat de eindkwalificaties te behalen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding De studenten krijgen in het eerste jaar een overzicht van de talen en culturen van de Nieuwe Wereld in heden en verleden. Vanaf de propedeuse maken zij kennis met ten minste twee Indiaanse talen; een taal uit MesoAmerika en een taal uit het Andesgebied (Quechua). In het tweede jaar kan ook een taal uit het tropisch laagland van Zuid-Amerika worden bestudeerd (Trio). De culturele component van de opleiding omvat een inleiding in de cultuur en cultuurgeschiedenis van vier regio’s: Noord-Amerika, Meso-Amerika, het Andesgebied en het Caraïbisch gebied/Tropisch laagland van Zuid-Amerika. Al naargelang het gekozen accent bestaat de mogelijkheid van verdieping in een bepaalde regio, door middel van reguliere werkcolleges en capita selecta colleges. Op het disciplinaire vlak maken de studenten kennis met basisbegrippen van taalkunde, antropologie en museumkunde. Voor het verwerven van steuntalen (bijvoorbeeld Spaans) kan de bijvakruimte worden aangewend. In het kader van de scriptie doet de student ervaring op met een beperkt zelfstandig onderzoek. Verblijf in de gekozen regio wordt daarbij ten zeerste aanbevolen en zo mogelijk gefaciliteerd. De niveauopbouw van de opleiding volgens de 100-600 structuur komt tot uiting in de volgende tabel (de 20 puntsbijvakken in het tweede en derde jaar zijn buiten beschouwing gelaten): Niveau 100 200 300 400 Totaal
BA 1
44 16 60
BA 2
BA 3 12 28 40
Totaal 16 24 40
44 28 44 24 140
Masteropleiding In het eerste semester verricht de student veldonderzoek (of een vergelijkbare onderzoeksinspanning) in een Indiaans gebied in Noord- of Zuid-Amerika.
128
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
Tevens bereidt de student zich in het eerste semester voor op een internationaal gerichte wetenschappelijke activiteit door ten minste een cursus te volgen aan een andere Europese universiteit (bijvoorbeeld Mayaschrift en -epigrafie aan de Universiteit van Bonn). Door middel van capita selecta colleges – die de samenhang van het programma versterken – verdiept de student haar/zijn kennis van een gekozen culturele regio. Daarnaast bestudeert zij/hij de belangrijkste typologische kenmerken van de Amerindische talen aan de hand van geselecteerde literatuur. In het tweede semester kiest de student een specialisatie en vervaardigt zij/hij de scriptie op basis van het in het eerste semester verrichte onderzoek. De commissie meent dat de programma’s van beide opleidingen voldoende samenhangend zijn. Voor wat betreft de bacheloropleiding werd dit bevestigd door de studenten met wie zij sprak. Voor de masteropleiding waren op het moment van het bezoek nog geen studenten ingeschreven. De commissie merkt hierbij wel op begrepen te hebben dat de cohesie van de programma’s in gevaar kan komen als de coördinatie van de vijf instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van de programma’s (de faculteiten Archeologie, Letteren, Sociale wetenschappen, het CNWS en het Rijksmuseum voor Volkenkunde) niet soepel verloopt; met name aan de samenwerking met de opleiding Antropologie zou meer gedaan moeten worden. Het gaat hier om een probleem dat zich ook bij de zusteropleidingen in het buitenland voordoet. De commissie beveelt het faculteitsbestuur aan hier bijzondere aandacht aan te blijven schenken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zoals vermeld in het facultaire deel heeft de faculteit een aantal maatregelen ingevoerd ter bevordering van de studeerbaarheid van de opleidingen. De commissie meent dat de faculteit door deze maatregelen voorwaarden heeft geschapen voor een goede studievoortgang bij de studenten. Wat betreft de bacheloropleiding wordt in de zelfstudie meegedeeld dat de studeerbaarheid geen aanleiding geeft tot bijzondere opmerkingen op basis van de evaluatieresultaten tot dan toe. De individuele aanpak, waarbij studenten onder toezicht van de examencommissie zelf keuzes mogen maken gerelateerd aan het door hen gekozen accent, voorkomt knelpunten op dit gebied. Door de steuntaal naar de bijvakruimte over te plaatsen kan de student zelf een adequate oplossing kiezen, wanneer de studeerbaarheid daardoor in het geding komt. Tijdens haar bezoek bleek de commissie dat er geen problemen zijn met betrekking tot de studeerbaarheid van de bacheloropleiding. De commissie verwacht op dit punt ook geen problemen met het masterprogramma. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
129
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
In het facultaire deel wordt ingegaan op de activiteiten van de faculteit op het gebied van werving en voorlichting en op de maatregelen die zij genomen heeft om aansluitingsproblemen vanuit het vwo zo veel mogelijk te beperken. Wat de onderhavige opleidingen betreft wordt het volgende opgemerkt. Iedereen die in het bezit is van een vwo- of hbo-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma wo kan in de bacheloropleiding instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een hbo-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een vwo-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. De opleiding blijkt aantrekkelijk voor zogenaamde zij-instromers (die aanvankelijk een ander vak studeerden). Voor hen wordt in overleg met de examencommissie een aangepast programma opgesteld, waarbij vaak een deel van de reeds behaalde onderdelen als onderdeel van het bachelorprogramma kan worden aangemerkt. Iedereen die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Talen en culturen van Indiaans Amerika kan instromen in de masteropleiding. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij hbo-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek niveau, het taalvaardigheidsniveau en het algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. Tijdens haar bezoek werd de commissie meegedeeld dat Spaans weliswaar geen formele toegangseis is voor de masteropleiding, maar dat er wel vanuit wordt gegaan dat studenten die taal voldoende beheersen. In de praktijk blijkt dat geen problemen op te leveren. Ook verder is de commissie niets gebleken van aansluitingsproblemen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beide opleidingen voldoen aan de formele eisen: het programma van de bacheloropleiding heeft een omvang van 180 studiepunten; het programma van de masteropleiding heeft een omvang van 60 studiepunten (zie bijlage). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende 130
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beide opleidingen zijn, aldus de zelfstudie, academisch van inslag. Dit is vertaald in een didactisch concept waarbij studenten via activerend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Bacheloropleiding In het programma wordt voornamelijk gebruikgemaakt van hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie (zie bijlage). Ook wordt geregeld gebruikgemaakt van Blackboard. Hoorcolleges worden in het begin van het curriculum vaker gegeven dan later; het is volgens de opleiding de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de hogere jaren hebben werkcolleges de overhand, als de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Masteropleiding De master is volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; studenten kiezen bij aanvang voor een van de specialisaties. De volgens de zelfstudie aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. Studielasttabel (studiejaar 2005-2006) Bachelorjaar 1 2 3
Contacturen (hoor- en Zelfstudie Bijvak Scriptie Totaal werkcolleges) 364 1.316 1.680 280 840 560 1.680 140 644 560 336 1.680
Masterjaar (excl. cursus elders)
Contacturen (werkcolleges)
1
112 *
Zelfstudie 718 *
Scriptie
Totaal 560
1.680
* excl. cursus elders
Op basis van de zelfstudie kwam de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept eenvoudig is en weinig uitgewerkt. Mede op grond van de gesprekken constateert de commissie dat het concept op de meeste punten wordt gerealiseerd. Uit de bestudering van de cursussen ter plaatse is de commissie gebleken dat zelfstudie verschillende typen opdrachten omvat, zodat al met al afwisselende werkvormen worden aangeboden Onduidelijk is hoe de kritische houding van studenten wordt opgebouwd en hoe daar in latere fasen gebruik van wordt gemaakt. De keuze voor activeren en verantwoordelijkheid bij studenten leggen past bij de academische doelstelling. Ook de opbouw in werkvormen (eerst meer hoorcollege, daarna meer interactie) wordt gemotiveerd vanuit de doelstellingen. Of die opbouw in de praktijk verantwoord is dient echter nader te worden aangetoond. De commissie is verder van mening dat boeken ook een uitstekend middel zijn om nieuwe gebieden open te leggen.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
131
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire deel wordt uiteengezet welke vaste procedures de faculteit hanteert om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren. Eén van deze procedures heeft betrekking op de vakbeschrijvingen: hierin moet worden beschreven welke leerdoelen in het vak bereikt dienen te worden en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en). De commissie heeft al geconstateerd (F5) dat bij beide opleidingen de leerdoelen van de cursussen beschreven zijn. De samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen is nergens expliciet beschreven. In de zelfstudie wordt het volgende vermeld over toetsing en beoordeling. Tentamens van verplichte programmaonderdelen worden gewoonlijk ruim (twee-drie maanden) van tevoren vastgelegd in overleg tussen de docent en de studenten. De tentamens vallen dan meestal in de collegevrije periodes die op de semesters volgen (december bij het eerste semester, eind mei of juni bij het tweede semester). Het secretariaat zorgt ervoor dat alle belanghebbenden op tijd een overzicht van de eerstvolgende tentamens hebben. De beoordeling van schriftelijke tentamens wordt aan de individuele docent overgelaten. In de regel wordt vooraf aan elke tentamenvraag een relatief gewicht toegekend en wordt het tentamencijfer bepaald door het optellen van de door de student behaalde punten per vraag. Het nakijken van tentamens vindt in de regel binnen twee weken plaats (behalve wanneer het individuele werkopdrachten, zoals tekstvertalingen, of werkstukken betreft – hiervoor staat een termijn van een maand). Het secretariaat en/of de docent zorgen voor bekendmaking van de resultaten per e-mail. Eenmaal nagekeken, worden de tentamens nog drie maanden bewaard en ter inzage gegeven aan studenten die daarom vragen. Herkansingen vinden plaats in januari, respectievelijk eind juni of eind augustus. Op grond van een door de student met redenen omkleed verzoek worden desgewenst individuele, schriftelijke (her)tentamens afgenomen. Voor de meeste tentamens geldt dat ze een combinatie vormen van kennis- en inzichtvragen, van korte, gesloten vragen en van langere essayvragen. Tentamens worden steeds in een studentvergelijkend perspectief beoordeeld om mogelijke misverstanden in de verwerking van de stof op te sporen en te neutraliseren. Dit is de beste manier om te komen tot een betrouwbaar overzicht van de kennis van de student, en van zijn niveau op het gebied van de verschillende aan te leren vaardigheden. De rol van de examencommissie beperkt zich in de praktijk tot de volgende taken: a. het indirect aanwijzen van examinatoren, namelijk door te bepalen welke docenten welk college zullen geven; b. het bekrachtigen van een bindend studieadvies; c. het goedkeuren van de vakkensamenstelling van individuele studenten. Indien daartoe aanleiding bestaat overleggen de leden van de commissie met elkaar over het beoordelen van een tentamen. Het succesvol afsluiten van de studie door middel van een goed(e) bachelorwerkstuk of masterscriptie vormt, aldus de zelfstudie, het bewijs dat de student in kwestie de gestelde doelen heeft bereikt. Met dit doel worden keuze en voorbereiding van het daarbijbehorende onderzoek terdege begeleid. Scripties worden steeds door meer dan een docent gelezen en beoordeeld. 132
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
De commissie heeft een representatieve set van schriftelijke tentamenopgaven geanalyseerd. Deze waren van goede kwaliteit. Studenten met wie de commissie sprak hadden geen klachten over de organisatie en de kwaliteit van de toetsen. De commissie is van oordeel dat bij beide opleidingen toetsing en beoordeling naar behoren zijn geregeld. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Programma: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
4.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie verwijst in eerste instantie naar het facultaire deel. Van belang in verband met de situatie van de sector niet-westers is dat medewerkers in deze sector gemiddeld 42% van hun tijd aan onderzoek besteden; in de sector westers/geschiedenis/kunstgeschiedenis is dat 30%. Wat de onderhavige opleidingen betreft het volgende. Werkelijke formatie beschikbaar voor het onderwijs (peildatum 1 januari 2005) Categorie HL UHD UD docenten Totaal
M aantal 1 1 1 3
fte’s 0,54 0,16 0,29 0,99
V aantal
fte’s
2
0,32
2
0,32
Totaal Gepromoveerd aantal fte’s 1 0,54 100% 3 1 5
0,48 0,29 1,31
100% 0%
Alle leden van de staf die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken deel uit van de Leidse onderzoeksinstituten CNWS of LUCL. De leerstoelhouder is betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. In bovenstaande tabel is uitsluitend de formatie-inzet van de eigen staf weergegeven. Daarnaast wordt ook onderwijs verzorgd door stafleden van de Faculteit der Archeologie. De betrokken hoogleraren uit beide faculteiten behoren naar het oordeel van de commissie internationaal gezien tot de beste op hun gebied en zijn toonaangevend; zij hebben veel en QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
133
zeer goede publicaties op hun naam staan. De opleiding heeft een unieke plaats en vervult een unieke rol in het onderwijs, zowel in Europa als in de Verenigde Staten, over de volken van vóór-Spaanse oorsprong in Noord- en Zuid- Amerika. De commissie constateert dat het onderwijs in belangrijke mate wordt verzorgd door vooraanstaande onderzoekers. Oordeel commissie: goed F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het aantal studenten per fte onderwijs was als volgt: 2000-2001: 1,18 2001-2002: 3,7 2002-2003: 3,5 Hierbij moet worden opgemerkt dat het aantal fte is gebaseerd op de (doctoraal)opleidingscombinatie Vergelijkende taalwetenschap/TCIA. De commissie meent dat voor beide opleidingen voldoende personeel kan worden ingezet. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er voldoende deskundigheid is op de respectieve deelgebieden om de doelstellingen en eindkwalificaties van zowel bachelor- als masteropleiding te verzorgen. De commissie is het hiermee eens. In het facultaire deel wordt mededeling gedaan van het beleid van de faculteit op het punt van de onderwijskundige scholing van docenten. In aanvulling daarop kan nog worden gemeld dat beleid in ontwikkeling is met betrekking tot onder meer peer coaching en het vervaardigen van toetsen. De opleiding maakt waar nodig aanspraak op het facultaire scholingsbudget, bijvoorbeeld voor cursussen Blackboard, PowerPoint en Academisch Engels. In de vakevaluaties is een vraag opgenomen over de waardering voor de docent. Uit de eerste lichting evaluaties blijkt de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed te zijn. Ook tijdens het bezoek bleek de commissie dat er een goede interactie is tussen docenten en studenten. De commissie meent dat uit het bovenstaande blijkt dat voldoende aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige realisering van de programma’s.
134
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
Wat betreft de organisatorische realisatie van het programma heeft de commissie bij F5 al gewezen op de gevaren die kunnen voortvloeien uit een gebrekkige coördinatie van de vijf instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van de programma’s. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Inzet van personeel: voldoende 4.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen kunnen, naast de gemeenschappelijke voorzieningen (zie het facultaire deel), gebruikmaken van de faciliteiten van de Faculteit der Archeologie (onder andere de bibliotheek aldaar, die vele voor de opleiding relevante boeken en tijdschriften bevat) en van het Rijksmuseum voor Volkenkunde. Ook de bibliotheekvoorzieningen van KITLV, RMV en Naturalis kunnen benut worden. Sommige docenten gebruiken Blackboard. De commissie heeft noch van docenten, noch van studenten klachten vernomen. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt een uiteenzetting gegeven over het stelsel van studiebegeleiding en informatievoorziening, inclusief de procedure rond het bindend studieadvies (BSA). Wat betreft de onderhavige opleidingen worden de informatievoorziening per vak en de tevredenheid over het studiecoördinaat bevraagd in de jaarlijkse evaluatie. De studenten zijn over het algemeen voldoende tevreden. Dit werd de commissie bevestigd tijdens haar bezoek. Vanwege de kleine omvang van de opleiding zijn er veel informele contacten tussen docenten en studenten. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Voorzieningen: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
135
4.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de faculteit op de goede weg is bij de ontwikkeling van een intern kwaliteitszorgsysteem (zie het facultaire deel). Zij merkt wel op dat het aanbeveling verdient om niet alleen bij de studenten onderwijsevaluaties te laten verrichten. Ook docenten, afnemend veld en alumni zouden moeten worden bevraagd, over respectievelijk het bereiken van de eindkwalificaties door de student, de bruikbaarheid van de afgestudeerden en de geschiktheid van de gevolgde opleiding. De commissie deelt de waardering van de opleidingen voor de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken van de opleiding met het faculteitsbestuur. Zij meent dat deze gesprekken, die resulteren in convenanten waarin wensen en afspraken van diverse aard worden vastgelegd, van groot nut zijn. Wat betreft Talen en Culturen van Indiaans Amerika wordt in de zelfstudie het volgende opgemerkt. De vak- en programmaevaluaties worden door de opleidingscommissie uitgevoerd. In samenwerking met het faculteitsbestuur is de opleiding in het kader van de recentelijk geïntensiveerde kwaliteitszorg bezig om voor de verschillende aspecten uit de onderwijsevaluatie toetsbare streefdoelen op te stellen. De evaluaties worden volgens het facultaire evaluatieprotocol uitgevoerd. Omdat de cursussen minder dan vijftien studenten tellen, worden er onder leiding van de opleidingscommissie evaluatiegesprekken gevoerd aan de hand van kwalitatieve vragenlijsten. De uitkomsten van de evaluaties werden grondig besproken in de opleidingscommissie, en in de verschillende secties, met duidelijke participatie van studentvertegenwoordigers. De uitkomsten worden ook ter kennis gebracht aan de voorzitter van de opleiding. Het systeem van Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken wordt op dit ogenblik geïmplementeerd. De eerste ronde gesprekken zal resulteren in een verslag waarin toetsbare streefdoelen zijn opgenomen. De commissie constateert dat er sprake is van periodieke evaluatie van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De uitkomsten van de evaluaties worden, als eerder opgemerkt, ter kennis gebracht aan de voorzitter van de opleiding. Daarnaast worden de evaluatierapportages verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het opleidingsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties.
136
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. Sinds het bestaan van de opleiding TCIA zijn, mede als gevolg van de onderwijsevaluaties, regelmatig nieuwe cursussen opgezet (bijvoorbeeld taalvaardigheid Trio, historische teksten Nahuatl, inleiding Andescultuur, inleiding cultuur van Noord-Amerikaanse Indianen, werkcollege Andescultuur). Bij het college inleiding Maya wordt op verzoek van studenten aandacht besteed aan het hiërogliefenschrift. Er zijn middelen beschikbaar gesteld voor een (eenmalig) conversatiecollege Quechua. Voorbereiding van het leeronderzoek wordt nu begeleid op regionale basis. De commissie constateert dat de evaluatie leidt tot aantoonbare verbetermaatregelen. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De medewerkers en studenten zijn, onder meer in het kader van de opleidingscommissie, naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat, aldus de zelfstudie, de voorgenomen sluiting van de bacheloropleiding demotiverend heeft gewerkt op de resterende studenten en onder meer heeft geleid tot een tijdelijke non-activiteit van de tot dan zeer goed functionerende opleidingscommissie. De opleidingscommissie is in het voorjaar van 2005 opnieuw samengesteld. Eén de gevolgen van deze tijdelijke non-activiteit was, zo begreep de commissie, dat de zelfstudie in tegenstelling tot de zelfstudies van de andere door haar te beoordelen opleidingen zonder inbreng van de opleidingscommissie was vastgesteld. Wat betreft de betrokkenheid van de alumni verwijst de commissie naar het facultaire deel. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Interne kwaliteitszorg: voldoende 4.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Over de gerealiseerde eindkwalificaties van de afgestudeerden van de bachelor- en de masteropleiding valt bij gebrek aan voldoende afgestudeerden nog niets met zekerheid te zeggen. De faculteit vertrouwt erop dat de resultaten van de bachelor-masterstructuur zich zonder problemen kunnen meten met de resultaten van de ongedeelde opleiding.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
137
De binnen de commissie bestudeerde afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding waren van goed niveau; de becijfering van de opleiding kwam overeen met die van de commissie. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De commissie heeft waardering voor de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter verbetering van het rendement (zie het facultaire deel). Er zijn geen KUO-gegevens met betrekking tot het postpropedeutisch rendement van de ongedeelde opleiding en in de zelfstudie worden ook geen eigen gegevens van de opleiding vermeld. Gegeven de doctoraalrendementen bij de andere niet-westerse ongedeelde opleidingen vindt de commissie de streefcijfers van de faculteit voorlopig nog erg ambitieus. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Resultaten: voldoende
Eindoordeel: de commissie komt op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het eindoordeel dat beide opleidingen voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
138
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
Samenvatting oordelen bacheloropleiding en masteropleiding Talen en culturen van Indiaans Amerika Onderwerp
Oordeel
Facet
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO
2. Programma
Voldoende
5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Toetsing en beoordeling
Oordeel bachelor Voldoende
Oordeel master Voldoende
Voldoende Voldoende Goed
Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor en master 3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
20. Gerealiseerd niveau Voldoende 21. Onderwijsrendement Voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
139
Bijlage bij het opleidingsrapport Talen en culturen van Indiaans Amerika Bachelorprogramma Talen en culturen van Indiaans Amerika Algemene vaardigheden 1: 2: 3: 4: 5:
ICT schriftelijk presenteren mondeling presenteren onderzoek samenwerking
Taalvaardigheid 1: 2: 3: 4: 5:
luisteren lezen gesproken interactie gesproken productie schrijven
Werkvormen hc wc zl exc st
hoorcollege werkcollege/projectgroep/practicum zelfstandige literatuurstudie excursie stage
Toetsvormen sg so se sth sw mt mp
140
schriftelijk tentamen met gesloten vragen (bijvoorbeeld multiple choice) schriftelijk tentamen met korte open (invul)vragen schriftelijk tentamen met enkele essayvragen takehometentamen (opdracht van behoorlijke omvang die thuis schriftelijk wordt gemaakt) werkstuk, paper e.d. mondeling tentamen mondeling referaat, mondelinge presentatie
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
100
1
100
1
100
1
100
1
100
1
100
1
100
1 1
100 200
2
200
2
300
2
300
2
cultuurkunde
geen
8 8
hc+zl
se/so
1-3
rc
se/so
1-3
hc/wc
se/so
hc
se/so
hc
se/so
4
taalkunde
geen
4
cultuurkunde
2
4
cultuurkunde
geen
hc
se/so
4
cultuurkunde
1, 3
hc+exc.
mp/opdr.
Culturele Antropologie voor archeologen Cultuurgeschiedenis: Inleiding Noord-Amerika Hedendaagse indiaanse samenlevingen Leeslijst indiaanse teksten Eerstejaarswerkstuk
4
cultuurkunde
geen
rc+exc.
se/so/ sth
4
cultuurkunde
geen
hc/wc
se/so
4
cultuurkunde
5
hc/wc
se
4 4
cultuurkunde
2, 4
zl zl
se sw
Cultuurgeschiedenis: Tropisch laagland van ZuidAmerika Quechua II (literatuur)
4
cultuurkunde
4, 5
rc
se/so/ sg/ opdr.
4
2
hc/wc
se/so/ sg
1 van 2 Maya II (literatuur) Derde indiaanse taal
8
2
hc/wc
se/so/ sg
hc/wc
se/so/ sg/ opdr. se/so/ sg
2
200
Cultuurgeschiedenis: Talen en culturen van de noordwestkust van Noord-Amerika
4
2
300
2
300
Mesoamerican Iconography Orale tradities in het Caraïbisch gebied
2
200
2
200
Werkcollege Cultuur van de Andes Staatsvorming in Mesoamerika Bijvak
2/3
1, 2
Toetsvorm
1
8
Werkvorm
100
Talen en volkeren van Indiaans Amerika Quechua I (taal en cultuur) Nahuatl I (Languages and Cultures) Basisbegrippen van de taalkunde Cultuurgeschiedenis: Inleiding Mesoamerika Cultuurgeschiedenis: Inleiding Andes Museumoriëntatie
Taalvaardigheid
1
Alg. vaardigheid
100
(sub)discipline
1
ECTS
Niveau 100
Vak
Studiejaar 1
1-3
2
2, 5
hc/wc
4
3
wc
sw/mp
4
2, 4
wc
4
1, 3-5
wc
se/so/ sg/ opdr. mp/se/so
3, 5
rc/wc
se/so/ sg
4
cultuurkunde
cultuurkunde
20
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
141
3
300
Voorbereiding leeronderzoek (projectgroep)
4
2-5
tutorial
actieve partici-patie
3
300
8
2, 4, 5
stage
sw
3
400
3 3
Leeronderzoek Indiaans Amerika 1 van 2 Extra niveau indiaanse taal Andere indiaanse taal Indiaanse culturen A
4
cultuurkunde
2, 3, 5
wc
3
Indiaanse culturen B
4
cultuurkunde
2, 3, 5
wc
3
Bachelorwerkstuk
12
4
zl
participatie/mp/ so/se/sg mp/sw/ opdr. sw
8
2,3
Eindkwalificatie(s)
Werkvorm
Toetsvorm
a, d
zl
sw
5
b,c,d
seminar
se/opdr.
500
Diversiteit en kenmerken van de Amerindische talen I: Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied
5
b,c,d
seminar
se/opdr.
1
500 K
Capita selecta archeologie, antropologie of cultuurgeschiedenis van Indiaans Amerika I
5
b,d
wc
mp/se
1
500 K
Capita selecta archeologie, antropologie of cultuurgeschiedenis van Indiaans Amerika II
5
b,d
wc
mp/se
1
500 K 600
Cursus andere Europese universiteit
10
d
Masterscriptie
20
a,d
zl
sw
1
500
1
500
1
1
142
Vak
10
Niveaul
Veldonderzoek Indiaans Amerika/ Archiefonderzoek Diversiteit en kenmerken van de Amerindische talen I: Noord- en Midden-Amerika
Studiejaar
ECTS
Masterprogramma Talen en culturen van Indiaans Amerika
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Indiaans Amerika
5.
Rapport bachelor en master Talen en culturen van Japan
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Talen en culturen van Japan: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
56819 bachelor (bachelor of arts) wo 180 ECTS-studiepunten bachelor voltijd Leiden 1 september 2002 31 december 2007
Masteropleiding Talen en culturen van Japan: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie 5.1.
66820 master (master of arts) wo 120 ECTS-studiepunten master voltijd Leiden 1 september 2005 31 december 2007
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Om doelstellingen te formuleren en onderwijsprogramma’s vorm te geven wordt binnen de letterenfaculteit bij alle opleidingen gebruikgemaakt van zogenaamde bachelor- en masterformats (zie het facultaire deel). Bacheloropleiding De bacheloropleiding kent blijkens de zelfstudie een algemene doelstelling, eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs en eindkwalificaties voor taalvaardigheid. Algemene doelstelling van de opleiding De studie van de Japanse taal en cultuur is een area study, die aan de ene kant gebaseerd is op een generalistische kennis van Japan en beheersing van de Japanse taal en aan de andere kant op de beheersing van specifieke disciplines binnen dat grote spectrum ‘Japanologie’. Het curriculum biedt de student een combinatie van taalonderricht, van brede, op de geschieQANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
143
denis, cultuur en maatschappij van Japan gerichte onderdelen, en voorts een inleiding tot bepaalde specialisaties die in het kader van het hoofdvakprogramma worden aangeboden. Hierdoor kan een algemene ontwikkeling op het gebied van ‘Japan’ worden aangeboden, terwijl het tegelijkertijd voor de student ook mogelijk is, binnen bepaalde grenzen, zijn of haar eigen voorkeur te volgen. De eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs zijn: a. regiokennis: dat wil zeggen weet hebben van belangrijke historische, cultureel-maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Deze regiokennis zal (1) de taalverwerving verrijken en contextualiseren, (2) een brede algemene kennis van Japan bieden die noodzakelijk is om een bachelor efficiënt in Japan te kunnen laten functioneren en die ook van hem/haar door zijn werkgever verwacht zal worden, en (3) de basis bieden voor verdere studie op het masterniveau (en hoger); b. algemene academische vaardigheden: het kunnen vinden, ordenen en kritisch bespreken van informatie. Deze vaardigheden zullen worden opgebouwd door middel van oefening in kritische analyse van het academisch discours, onderzoeksvaardigheden, schriftelijke en mondelinge presentatievormen, als ook ICT-vaardigheden; de studenten zullen worden geacht zich deze vaardigheden niet alleen zelfstandig maar ook in teamverband eigen te maken; c. disciplinair bewustzijn: bekendheid met de benaderingen (probleemstellingen, theorieën, methoden, analytisch taalgebruik) van ten minste drie disciplines die binnen het hoofdvakprogramma worden aangeboden. De koppeling van contrasterende benaderingen van gerelateerde disciplines zal de mogelijkheden tot verdere specialisatie verrijken en tegelijkertijd bijdragen tot een besef van de breedte van het academische denken. De onder b. genoemde algemene academische vaardigheden zijn faculteitsbreed vastgesteld; zie voor een uitwerking het facultaire deel sub 2.1. Bij de vaststelling van de eindkwalificaties voor taalvaardigheid wordt faculteitsbreed gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Dit heeft geleid tot een samenhangende beschrijving van taalvaardigheidsdoelen op zes niveaus (A1, A2, B1, B2, C1, C2) voor vijf aspecten van taalvaardigheid. Voor de onderhavige bacheloropleiding zijn de onderstaande eindkwalificaties geformuleerd. luisteren B1
lezen B2
gesproken interactie B1
gesproken productie B1
schrijven B1
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er geen directe relatie is tussen de opleiding en één bepaalde beroepspraktijk; alumni van de bacheloropleiding zullen naar verwachting net als de alumni van de ongedeelde opleiding op allerlei plaatsen op de arbeidsmarkt terechtkomen. Masteropleiding De eindkwalificaties zijn: a. b. c. d.
uitstekende beheersing van het Japans en – bij bepaalde specialisaties – het Klassiek Japans; brede kennis van Japan en inzicht in de interne en externe dynamiek; uitgangspunten voor het in context plaatsen van Japan binnen Azië; het vermogen om Japan vanuit andere gezichtspunten (bijvoorbeeld West-Europa) te becommentariëren voor zowel een gespecialiseerd als een algemeen publiek en om op te treden als cultureel bemiddelaar;
144
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
e. inzicht in de geschiedenis van de Japanologie en de huidige ontwikkelingen daarin, en in de raakvlakken met allerlei vakgebieden (bijvoorbeeld antropologie, [kunst]geschiedenis, politicologie) en in het maatschappelijk belang daarvan; f. inzicht in de denkwijze van de discipline en goede analytische vaardigheden; g. inzicht in de begrippen, terminologie en methoden en technieken die de regionaal-vakinhoudelijke specialisatie voorschrijft en enige ervaring in de toepassing daarvan; h. onderzoekservaring: het vermogen bronnenmateriaal, literatuur van het vakgebied en onderzoeksmethoden en technieken te vinden, beoordelen en gebruiken, en training in het mondeling en schriftelijk presenteren van onderzoeksresultaten zowel om toezicht te houden als voor rapporteren in allerlei beroepsgebieden. Uit een door de opleiding opgestelde vergelijking met een aantal buitenlandse bacheloropleidingen blijkt dat de opleidingen in het Verenigd Koninkrijk en de VS bijna zonder uitzondering vier jaar duren, waarbij in veel gevallen één jaar in situ wordt doorgebracht. Een aantal opleidingen op het Europese vasteland (bijvoorbeeld Venetië, Leuven, Heidelberg, INALCO Parijs) heeft evenals de Leidse opleiding een driejarig programma en biedt als gevolg daarvan weinig of geen ruimte voor een verblijf in Japan. Studenten van INALCO Parijs brengen doorgaans na de drie jaar een niet-verplicht jaar door in Japan. In Leiden is ervoor gekozen om in het programma van de masteropleiding een jaar in situ in te bouwen. Wat de opzet van de bacheloropleiding betreft kan het volgende worden geconstateerd: • •
•
taalvaardigheidsonderwijs: door in het begin van de opleiding hier veel tijd aan te besteden volgt de Leidse opleiding het algemene patroon; breedte van aangeboden disciplines: veel Europese opleidingen (Venetië, Heidelberg, Cambridge, Leuven, INALCO Parijs) concentreren zich op taalkunde, letterkunde en geschiedenis en moedigen studenten aan minors buiten de faculteit te volgen; in het Verenigd Koninkrijk vallen ook sociale wetenschappen binnen de door de opleiding aangeboden disciplines (Oxford, SOAS London, Leeds, Sheffield). Opleidingen in de VS gaan nog een stap verder: zij stellen cursussen verplicht die geen inhoudelijke verwantschap hebben met de Japanologie. Te Leiden streeft men naar een aanbod dat vergelijkbaar is met dat van de leidende universiteiten in het Verenigd Koninkrijk; breedte versus diepte: specialisatie in de diepte binnen Japanologie wordt meer aangetroffen in programma’s in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk; in meer traditionele programma’s (bijvoorbeeld in Venetië en Heidelberg) wordt breedte beschouwd als een aanvaardbaar alternatief voor diepte; Leiden is het meeste te vergelijken met dit laatste model.
De commissie meent dat op grond van het bovenstaande geconstateerd kan worden dat de Leidse bacheloropleiding als ten minste gelijkwaardig kan worden beschouwd aan vooraanstaande buitenlandse opleidingen. De commissie heeft de eindkwalificaties van de beide opleidingen getoetst aan hetgeen zij daarover heeft opgenomen in haar referentiekader; op grond van deze toetsing en gezien de resultaten van bovenstaande vergelijking meent zij dat de eindkwalificaties van beide opleidingen in voldoende mate beantwoorden aan de eisen van de (internationale) wetenschappelijke vakgenoten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
145
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een bacheloropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificatie a; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties b en c; Oordeelsvorming: eindkwalificaties b en c; Communicatie: eindkwalificatie b; Leervaardigheden: eindkwalificatie b. De eindkwalificaties van de masteropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een masteropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties a, b, e f en g; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties c, f en g; Oordeelsvorming: eindkwalificaties d en h; Communicatie: eindkwalificatie d; Leervaardigheden: eindkwalificaties f en h. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Het wetenschappelijke karakter van de bacheloropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de aandacht die bij de algemene academische vaardigheden (eindkwalificatie b) wordt besteed aan de onderzoeksvaardigheden. De afgestudeerde bachelor heeft toegang tot de masteropleiding Talen en culturen van Japan. Het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit eindkwalificatie h. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
146
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Doelstellingen opleiding: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
5.2.
Programma
Voor de programma’s van beide opleidingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit opleidingsrapport. De opleidingen worden alleen voltijds aangeboden. De voertaal van het masterprogramma is Engels. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De samenhang tussen onderwijs en onderzoek behoort, aldus de zelfstudie, tot de wezenskenmerken van beide curricula. Met uitzondering van het taalonderricht wordt al het onderwijs van beide curricula uitsluitend gegeven door gepromoveerde medewerkers die tevens onderzoek verrichten De opleidingsprogramma’s richten zich op onderzoeksgebieden die aansluiten bij de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende en voortgezette colleges aangeboden, als individuele begeleiding gegeven. Bij kennisneming van cursusbeschrijvingen heeft de commissie geconstateerd dat de studenten met name in de focusonderdelen in de bacheloropleiding en het state-of-the-field seminar in de masteropleiding in aanraking worden gebracht met actuele wetenschappelijke theorieën en controverses. Bacheloropleiding In de zelfstudie wordt aangegeven dat de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de propedeuse worden opgebouwd (zie bijlage). Zowel bij Geschiedenis als bij Canon worden door de studenten referaten gehouden, en verder moeten er voor Canon samenvattingen alsmede een afsluitend werkstuk worden geschreven, alles gebaseerd op eigen onderzoek. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek, en idealiter gekoppeld is aan een werkcollege. Masteropleiding In de masteropleiding zijn bijna alle onderdelen van het tweede jaar specifiek onderzoeksgericht. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 15 studiepunten.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
147
De programma’s van beide opleidingen waarborgen naar het oordeel van de commissie op deze wijze in voldoende mate de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. De opleidingen hebben geen directe relatie met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de beroepen waarin Japanologen vaak in terechtkomen verschaft, aldus de zelfstudie, het programma de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). In de bacheloropleiding hebben de studenten de mogelijkheid om zich in de bijvakruimte te oriënteren op een bepaald beroep (zie facultair deel, par. 2.2). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de algemene en disciplinaire eindkwalificaties alsmede de eindkwalificaties op het gebied van de taalvaardigheid in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is vermeld aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. De drie jaren zijn ingevuld met onderdelen die in onderlinge aansluiting en in oplopende graad van moeilijkheid de studenten leren hoe zij een Japanse tekst moeten analyseren, lezen en vertalen. Parallel daaraan krijgen zij ook onderwijs en training in het spreken van het Japans. Daarnaast wordt gedurende de eerste twee jaar algemeen onderwijs gegeven betreffende de Japanse geschiedenis, cultuur en maatschappij, met het doel de studenten een algemene ontwikkeling ten aanzien van Japan bij te brengen die op het niveau ligt van wat Japanse studenten aan een Japanse universiteit van hun eigen land en geschiedenis weten. Ten derde wordt in het tweede en derde jaar, via de focusonderdelen, eventueel in combinatie met binnen en buiten de opleiding gevolgde bijvakken, de mogelijkheid geboden om zich in een specialisme van eigen keuze te bekwamen; dit deel van het programma culmineert in de scriptie. Bij bestudering van cursusmateriaal op derdejaars niveau bleek de commissie dat dit didactisch concept de student tot hoog prestatieniveau brengt. In de cursus Wetenschappelijke teksten, bijvoorbeeld, leest, assimileert en vertaalt de student artikelen van bekende Japanse schrijvers over onderwerpen als ‘Wat verstaan wij onder sociale wetenschappen?’ Dit zijn geduchte taken die het niveau van taalvaardigheidstraining overstijgen en de student betrekken in het gesprek met de Japanse wetenschappers. Masteropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de eindkwalificaties in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is vermeld aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. De opleiding is in twee delen verdeeld. Het eerste jaar is gewijd aan intensieve taalverwerving en wordt doorgebracht aan één van de Japanse universiteiten waarmee de Leidse universiteit een uitwisselingsovereenkomst heeft gesloten. 148
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
Het tweede jaar bevat onderdelen gericht op de verschillende eindkwalificaties en wordt afgesloten met een in het Engels geschreven scriptie, gebaseerd op eigen origineel onderzoek. De bronnen voor de scriptie dienen in elk geval in het Japans gesteld te zijn. In het facultaire deel wordt vermeld dat vanaf 2005 een uniforme vakbeschrijving verplicht is waarin van ieder vak onder meer het leerdoel geformuleerd is. De commissie heeft aan de hand van de studiegids 2006-2007 geconstateerd dat dit laatste voor veel vakken bij beide opleidingen nog niet expliciet geschied is. Overigens is vaak uit de cursusbeschrijvingen wel op te maken wat het leerdoel is en bovendien worden bij alle ‘inhoudelijke colleges’ en bij bepaalde taalcolleges op het eerste college gedetailleerde course outlines verstrekt, waarin ook expliciet wordt gemaakt wat de student aan het eind van de cursus dient te ‘kennen’ en te ‘kunnen’. De commissie meent echter dat deze informatie ook op een heldere en consistente manier online moet worden gegeven. De commissie meent dat de programma’s van beide opleidingen een adequate concretisering zijn van de eindkwalificaties en dat zij de student in staat stellen deze eindkwalificaties te behalen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding Op de samenhang in deze opleiding is al ingegaan in de vorige twee paragrafen. De niveauopbouw van de opleiding volgens de 100-600 structuur komt tot uiting in de volgende tabel (de 20 puntsbijvakken in het tweede en derde jaar zijn buiten beschouwing gelaten): Niveau 100 200 300 400 Totaal
BA 1
60
60
BA 2
BA 3 32 8 40
Totaal 12 28 40
60 32 20 28 140
Masteropleiding Zoals opgemerkt in de vorige paragraaf is het eerste jaar gewijd aan intensieve taalverwerving. Deze training wordt vervolgd in het tweede jaar. Daarnaast worden in de masterclass belangrijke culturele en cultuurhistorische onderwerpen behandeld en biedt het state-of-thefield seminar specialistische kennis. Tijdens het college Topical Readings wordt een coherente reeks Japanse teksten bestudeerd aan de hand van één centraal thema. Studenten met wie de commissie sprak hadden waardering voor zowel de horizontale integratie als de verticale progressie in het programma van de bacheloropleiding. De samenhang in het programma was, zo zeiden zij, bij de invoering van de bachelor-masterstructuur sterk verbeterd. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
149
Bij vergelijking van de cursusbeschrijvingen bleek de commissie dat er sprake is van toenemende complexiteit. Cultuurkunde van Japan, bijvoorbeeld, is een in detail uitgewerkte maar in wezen elementaire cursus in het eerste jaar, terwijl cursussen als Boeddhistische filosofie en Wonen en werken in Edo (beide derde jaar) weliswaar voortkomen uit dezelfde cultuurhistorische matrix als de genoemde eerstejaars cursus, maar aanzienlijk complexer zijn. De commissie meent dat de programma’s van beide opleidingen voldoende samenhangend zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zoals vermeld in het facultaire deel heeft de faculteit een aantal maatregelen ingevoerd ter bevordering van de studeerbaarheid van de opleidingen. De commissie meent dat de faculteit door deze maatregelen voorwaarden heeft geschapen voor een goede studievoortgang bij de studenten. Uit de evaluatieverslagen en uit het gesprek met studenten bleek dat, hoewel het BSA een zware druk legt op het eerste jaar van de bacheloropleiding, de berekende studielast in het algemeen overeenstemt met de werkelijke, met dien verstande dat de werkelijke studielast bij Conversatie aan de lichte kant is. Door docenten werd ter toelichting hierbij opgemerkt dat de cursus is afgestemd op de gemiddelde student, zodat zij voor sommigen te licht kan zijn. Er is echter geen geld om, zoals in het verleden, een cursus Conversatie voor gevorderden te verzorgen. De commissie meent dat het bachelorprogramma voldoende studeerbaar is. Gezien de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter bevordering van de studievoortgang verwacht zij dat dit ook geldt voor het masterprogramma. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
In het facultaire deel wordt ingegaan op de activiteiten van de faculteit op het gebied van werving en voorlichting en op de maatregelen die zij genomen heeft om aansluitingsproblemen vanuit het vwo zo veel mogelijk te beperken. Wat de onderhavige opleidingen betreft wordt het volgende opgemerkt. Iedereen die in het bezit is van een vwo- of hbo-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma wo kan in de bacheloropleiding instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde prope150
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
deuse van een hbo-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een vwo-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. Iedereen die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Talen en culturen van Japan kan instromen in de masteropleiding. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij hbo-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek niveau, het taalvaardigheidsniveau en het algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. Het is de commissie niet gebleken dat er aansluitingsproblemen zijn Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beide opleidingen voldoen aan de formele eisen: het programma van de bacheloropleiding heeft een omvang van 180 studiepunten; het programma van de masteropleiding heeft een omvang van 120 studiepunten (zie bijlage). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beide opleidingen zijn, aldus de zelfstudie, academisch van inslag. Dit is vertaald in een didactisch concept waarbij studenten via activerend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Bacheloropleiding In het programma worden afwisselende werkvormen toegepast (zie bijlage). Het taalonderwijs wordt gegeven in de vorm van practica en werkcolleges. Voor de overige onderdelen is er, met name in het eerste jaar, een aantal hoorcolleges, maar verder wordt, voor zover de staf-studentenratio dit niet onmogelijk maakt, gedoceerd in de vorm van werkcolleges (seminars). Masteropleiding Het tweede jaar van de masteropleiding is volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; studenten kiezen bij aanvang voor een van de specialisaties. De volgens QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
151
de zelfstudie aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. Studielasttabel (bachelor studiejaar 2005-2006) Bachelorjaar 1 2 3
Contacturen (hoor- en Zelfstudie Bijvak Scriptie Totaal werkcolleges) 382 1.298 1.680 322 798 560 1.680 217 567 560 336 1.680
Voor de masteropleiding ontbreekt een studielasttabel: de studenten verblijven van april tot april in Japan, waardoor het lastig is het aantal contacturen en het aantal uren voor zelfstudie precies te geven. De studielast van de scriptie is 420 uur. Op basis van de zelfstudie kwam de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept eenvoudig is en weinig uitgewerkt. Mede op grond van de gesprekken constateert de commissie dat het concept op de meeste punten wordt gerealiseerd. Uit bestudering van de cursussen ter plaatse is de commissie gebleken dat zelfstudie verschillende typen opdrachten omvat. Onduidelijk is hoe de kritische houding van studenten wordt opgebouwd en hoe daar in latere fasen gebruik van wordt gemaakt. De keuze voor activeren en verantwoordelijkheid bij studenten leggen past bij de academische doelstelling. Ook de opbouw in werkvormen (eerst meer hoorcollege, daarna meer interactie) wordt gemotiveerd vanuit de doelstellingen. Of die opbouw in de praktijk verantwoord is dient echter nader te worden aangetoond. De commissie is verder van mening dat boeken ook een uitstekend middel zijn om nieuwe gebieden open te leggen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire deel wordt uiteengezet welke vaste procedures de faculteit hanteert om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren. Eén van deze procedures heeft betrekking op de vakbeschrijvingen: hierin moet worden beschreven welke leerdoelen in het vak bereikt dienen te worden en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en). De commissie heeft al geconstateerd (zie F 5) dat bij beide opleidingen de leerdoelen in het algemeen expliciet geformuleerd zijn; of er samenhang bestaat tussen leerdoelen en toetsvormen is voor de commissie moeilijk na te gaan. Elk onderdeel wordt, aldus de zelfstudie, afgesloten met een tentamen en/of schriftelijk werk. Bij doorlopende onderdelen zoals het taalonderwijs, wordt aan het einde van elk semester een tentamen afgenomen. Bij de vaststelling van het cijfer voor een bepaald onderdeel wordt ook de kwaliteit van eventueel gehouden referaten in aanmerking genomen. Docent en studenten weten op deze wijze exact, of en in hoeverre zij de stof beheersen, en of, en in hoeverre, zij in hun schriftelijke of mondelinge presentatie aan de ten aanzien daarvan te stellen eisen hebben 152
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
voldaan. De wijze van tentamineren, de beoordelingscriteria, de eisen voor het tentamen en de tentamenstof zijn vastgesteld door de Vaste Examencommissie en staan omschreven in de studiegids. Via de vastgestelde en in de studiegids vastgelegde beoordelingscriteria is consistentie van de beoordeling gewaarborgd. Voorts wordt, in die gevallen waarin een onderdeel door meerdere docenten is verzorgd en/of wordt getentamineerd, in onderling overleg de inhoud van het tentamen vastgesteld, en afgesproken hoe het tentamen zal worden nagekeken en beoordeeld. Alle tentamens en schriftelijk werk moeten binnen twee (werk)weken na het afnemen van het tentamen respectievelijk het in ontvangst nemen van het schriftelijke werk zijn nagekeken. Het beoordeelde werk ligt ter inzage bij de docent, of wordt aan de student teruggegeven. Indien de student of de docent zulks nodig of nuttig acht, wordt het tentamen met alle studenten wie het geldt, of met individuele studenten besproken. De beoordeling van zowel de bachelor- als de masterscriptie geschiedt door twee docenten. Voor elk tentamen is ten minste een herkansing. De uitslag van alle tentamens wordt via het prikbord bekend gemaakt en wordt opgenomen in het studievoortgangsregistratiesysteem De commissie heeft aan de hand van de syllabi van de cursussen van het lopende studiejaar geconstateerd dat de beoordelingscriteria helder en gedetailleerd worden uiteengezet. De commissie heeft voorts een representatieve set van schriftelijke tentamenopgaven geanalyseerd. Deze waren van goede kwaliteit. Studenten met wie de commissie sprak bleken tevreden over de organisatie en de kwaliteit van de toetsen. De commissie is van oordeel dat bij beide opleidingen toetsing en beoordeling naar behoren zijn geregeld. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Programma: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
5.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie verwijst in eerste instantie naar het facultaire deel. Van belang in verband met de situatie van de sector niet-westers is dat medewerkers in deze sector gemiddeld 42% van hun tijd aan onderzoek besteden; in de sector westers/geschiedenis/kunstgeschiedenis is dat 30%. Wat de onderhavige opleidingen betreft het volgende. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
153
Werkelijke formatie beschikbaar voor het onderwijs (peildatum 1 januari 2005) Categorie HL UHD UD docenten Totaal
aantal
2 1 4 3 10
M fte’s
0,65 0,54 1,89 2,88 5,96
aantal
V
Totaal Gepromoveerd fte’s aantal fte’s 1 0,54 3 1,19 100% 1 0,54 100% 4 1,89 100% 1 0,48 4 3,36 0% 2 1,02 12 6,98
Alle leden van de staf die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd, maar zij zijn, en waren ook op de peildatum, niet allen lid van het Leidse onderzoeksinstituut CNWS. Leerstoelhouders en UHD’s zijn vanaf het eerste semester van het eerste jaar betrokken bij het onderwijs. De commissie constateert dat op deze wijze het onderwijs in belangrijke mate in handen is van actieve onderzoekers. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het aantal studenten per fte onderwijs was als volgt: 2000-2001: 16,01 2001-2002: 16,88 2002-2003: 17,76 De commissie meent dat, ondanks het langzaam stijgen van de staf-studentratio, voor beide opleidingen voldoende personeel wordt ingezet. Hier past echter één voorbehoud: de commissie meent dat voor de conversatielessen meer taalinstructeurs nodig zijn. De opleiding moet nu nog te veel een beroep doen op vrijwilligers(groepen), waardoor het beoogde doel – een intelligente conversatie – niet altijd bereikt kan worden. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er voldoende deskundigheid is om de doelstellingen en eindkwalificaties van zowel bachelor- als masteropleiding te verzorgen. De commissie is het hiermee in grote trekken eens. Zij wijst echter op het in de vorige paragraaf gemaakte voorbehoud ten aanzien van taalinstructeurs.
154
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
In het facultaire deel wordt mededeling gedaan van het beleid van de faculteit op het punt van de onderwijskundige scholing van docenten. In aanvulling daarop kan nog worden gemeld dat beleid in ontwikkeling is met betrekking tot onder meer peer coaching en het vervaardigen van toetsen. De commissie meent dat voldoende aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige realisering van de programma’s. Voorts is haar niets gebleken van belemmeringen van organisatorische aard. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Inzet van personeel: voldoende 5.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen beschikken, naast de gemeenschappelijke voorzieningen (zie het facultaire deel), in het Arsenaal over een eigen bibliotheek en leeszaal, alsmede over computeraansluitingen die door de studenten kunnen worden gebruikt. Verder beschikken zij in de vorm van de database Japanorama over een unieke gedigitaliseerde onderwijsvoorziening. De commissie onderschrijft dit laatste: het gaat om een excellente voorziening die het verdient verder ontwikkeld te worden. De commissie was ook onder de indruk van het succesvolle initiatief van de opleiding om gebruik te maken van de Japanse collecties van het Rijksmuseum voor Volkenkunde. Door de samenwerking tussen opleiding en museum zijn materialen en expertise van het museum beschikbaar voor de studenten als geïntegreerd onderdeel van hun opleiding. De ruimte- en computervoorzieningen zijn voldoende. Oordeel commissie: goed F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt een uiteenzetting gegeven over het stelsel van studiebegeleiding en informatievoorziening, inclusief de procedure rond het bindend studieadvies (BSA). Uit de programmaevaluaties blijkt dat de studenten tevreden zijn over het functioneren van het mentoraat. Over de studiecoördinator is hun oordeel zeer positief. De studenten met wie de commissie sprak bevestigden dit positieve oordeel. Daarbij moet worden aangetekend dat het mentoraat sinds kort in verband met de grote belasting van de docenten wordt verricht door studenten. De commissie begreep dat de actieve betrokkenheid van deze studentmentors in belangrijke mate bijdraagt aan de totstandkoming van een goed QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
155
onderwijsklimaat. In dit verband kan ook nog gewezen worden op de bereidheid van de taalvaardigheidsdocenten om extracurriculaire activiteiten te verrichten. Oordeel commissie: goed Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Voorzieningen: voldoende 5.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de faculteit op de goede weg is bij de ontwikkeling van een intern kwaliteitszorgsysteem (zie het facultaire deel). Zij merkt wel op dat het aanbeveling verdient om niet alleen bij de studenten onderwijsevaluaties te laten verrichten. Ook docenten, afnemend veld en alumni zouden moeten worden bevraagd, over respectievelijk het bereiken van de eindkwalificaties door de student, de bruikbaarheid van de afgestudeerden en de geschiktheid van de gevolgde opleiding. De commissie deelt de waardering van de opleidingen voor de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken van de opleiding met het faculteitsbestuur. Zij meent dat deze gesprekken, die resulteren in convenanten waarin wensen en afspraken van diverse aard worden vastgelegd, van groot nut zijn. Wat betreft de onderhavige opleidingen wordt in de zelfstudie het volgende opgemerkt. De vak- en programmaevaluaties worden door de opleidingscommissie volgens schema uitgevoerd. De onderwijsevaluaties worden volgens het facultaire evaluatieprotocol uitgevoerd. Indien aan een cursus door minder dan vijftien studenten wordt deelgenomen, worden de enquêtegegevens niet statistisch verwerkt, maar verwerkt de opleidingscommissie de commentaren die door de studenten zijn gegeven schriftelijk in het evaluatierapport. Het systeem van Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken wordt op dit ogenblik geïmplementeerd. De commissie constateert dat er sprake is van periodieke evaluatie van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De uitkomsten van de evaluaties worden, aldus de zelfstudie, grondig besproken in de opleidingscommissie, met duidelijke participatie van studentvertegenwoordigers. De uitkomsten worden ook ter kennis gebracht aan de voorzitter van de opleiding. De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het opleidingsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leer156
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
stoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het opleidingsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. De commissie heeft op grond van de cursusevaluaties geconstateerd dat commentaren van studenten serieus worden genomen en dat docenten bereid zijn hun onderwijs aan te passen. In de zelfstudie wordt gemeld dat klachten over het conversatiehandboek (beter ware wellicht te spreken van het gehanteerde basistekstboek van de Japanse taal) die in elke evaluatie terugkeren moeilijk kunnen worden verholpen aangezien er geen betere methode bestaat. Tijdens haar bezoek vernam de commissie dat inmiddels toch nagegaan wordt of er geschikte alternatieven zijn. De commissie constateert dat de evaluatie leidt tot aantoonbare verbetermaatregelen. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De medewerkers en studenten zijn, onder meer in het kader van de opleidingscommissie, naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De commissie heeft voorts met instemming in de zelfstudie gelezen dat er een uitgebreid alumnibestand is en dat sommige alumni regelmatig naar voorlichtingsbijeenkomsten komen om studenten over hun ervaringen op de arbeidsmarkt te vertellen. Dit compenseert het feit dat de rapportage over het facultaire arbeidsmarktonderzoek in 2000 en 2004 bij alumni van alle opleidingen van de faculteit niet is uitgesplitst naar individuele opleidingen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Interne kwaliteitszorg: voldoende 5.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Over de gerealiseerde eindkwalificaties van de afgestudeerden van de bachelor- en de masteropleiding valt bij gebrek aan voldoende afgestudeerden nog niets met zekerheid te zeggen. De faculteit vertrouwt erop dat de resultaten van de bachelor-masterstructuur zich zonder problemen kunnen meten met de resultaten van de ongedeelde opleiding. De binnen de commissie bestudeerde afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding waren van voldoende tot zeer goed niveau; de becijfering van de opleiding kwam overeen met die van de commissie. Oordeel commissie: voldoende QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
157
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De commissie heeft waardering voor de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter verbetering van het rendement (zie het facultaire deel). Gegeven de doctoraalrendementen bij de ongedeelde opleiding (tussen de 61% en 72% na acht jaar voor de jaargangen 1989-1990 t/m 1994-1995) vindt de commissie de streefcijfers van de faculteit voorlopig nog erg ambitieus. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Resultaten: voldoende
Eindoordeel: de commissie komt op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het eindoordeel dat beide opleidingen voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
158
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
Samenvatting oordelen bacheloropleiding en masteropleiding Talen en culturen van Japan Onderwerp
Oordeel
Facet
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Toetsing en beoordeling
2. Programma
Voldoende
Oordeel bachelor Voldoende
Oordeel master Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor en master 3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Voldoende
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende
20. Gerealiseerd niveau Voldoende 21. Onderwijsrendement Voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
159
Bijlage bij opleidingsrapport Talen en culturen van Japan Bachelorprogramma Talen en culturen van Japan Algemene vaardigheden 1: 2: 3: 4: 5:
ICT schriftelijk presenteren mondeling presenteren onderzoek samenwerking
Taalvaardigheid 1: 2: 3: 4: 5:
luisteren lezen gesproken interactie gesproken productie schrijven
Werkvormen hc wc zl exc st
hoorcollege werkcollege/projectgroep/practicum zelfstandige literatuurstudie excursie stage
Toetsvormen sg so se sth sw mt mp
160
schriftelijk tentamen met gesloten vragen (bijvoorbeeld multiple choice) schriftelijk tentamen met korte open (invul)vragen schriftelijk tentamen met enkele essayvragen, incl. schrifteljke vertaling takehometentamen (opdracht van behoorlijke omvang die thuis schriftelijk wordt gemaakt) werkstuk, paper e.d. mondeling tentamen mondeling referaat, mondelinge presentatie
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
100 100
Schrift I Geschiedenis van het premoderne Japan
2 4
1
100
Canon van de Japanologie I
1
100
1 1 1 1 1
100 100 100 100 100
1
100
1
2 1, 3, 4 1, 2, 3 1, 5
Toetsvorm
1 1
nvt
Werkvorm
ECTS 8 4 2
Taalvaardigheid
Vak Moderne teksten I Conversatie I Grammatica I
Alg. vaardigheid
Niveau 100 100 100
(sub)disciplines
Studiejaar 1 1 1
wc wc hc/ rc wc hc/ wc/ rc
so mt so so mp/so/se
geschiedenis
3, 4
4
disciplinair: 2 van: ideeëngeschiedenis, internationale betrekkingen, religie en literatuur
2, 3, 4
wc
mp/sw
Cultuurkunde van Japan Moderne teksten II Conversatie II Grammatica II Schrift II Moderne Japanse geschiedenis Canon van de Japanologie II
4
kunstgeschiedenis
3, 4
hc
mp/so/se so mt so so mp/so/se
100
2 2 2 2
12 4 2 2 4
2 1, 3, 4 2, 3, 4 1, 5 geschiedenis
3, 4
wc wc zl wc hc
4
disciplinair: 2 van: ideeëngeschiedenis, internationale betrekkingen, religie en literatuur
2, 3, 4
wc
mp/sw
Het wonder voorbij: Japan in de 21e eeuw
4
multidisciplinair: filosofie, sociale wetenschappen, religie, politicologie
2, 3, 4
hc
sw/se
200 200
Capita selecta I Quiz I
4 1
2 2, 5
wc wc
200 200
Conversatie I Continuïteit en verandering
3 4
1, 3, 4
wc wc
mt/so 2wekelijkse toetsen mt mp/se
200
3 Focusvakken (elk 4 ECTS):
12
2
200
2 2
multidisciplinair: (cultuur)geschiedenis, religie
2, 3, 4
disciplinair (titels verklaren zichzelf )
2, 3, 4
Focus 1+2 (Japanse religie)
religie
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
200
Focus 1+2 (Japanese Politics)
politicologie
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
200
Focus 1+2 (Kunst en materiële cultuur)
kunstgeschiedenis.
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
161
2
300
Focus 3 (Japanese Economy)
economie
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
2
300
Focus 3 (Antropologie van Japan)
antropologie
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
2
300
politicologie
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
2
300
Focus 3 (Modern Japanese Political thought) Focus 3 (Japanse film)
film- en literatuurwetenschap
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
2 2
200 200
Capita selecta II Quiz II
8 1
2 2, 5
wc wc
2
200
Conversatie II
3
1, 3, 4
wc
mt/so 2wekelijkse toetsen mt
2
300
Japan and the World: An intro to Japanese Foreign Policy
4
wc
mp/se
Bijvak
20
2
internationale betrekkingen
2, 3, 4
3
300
Wetenschappelijke teksten
8
2
wc
mt/so/ se/sg
3
300
Quiz
1
2, 5
wc
3
300 400
Conversatie 3 Focusvakken (elk 4 ECTS)
3 12
3, 4
wc
2wekelijkse toetsen mt
3
400
3
disciplinair
2, 3, 4
Focus 4+ (Boeddhistische filosofie)
religie
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
400
Focus 4+5 (Japanese fascism part 1)
geschiedenis
2, 3, 4
wc/ rc
mp/sw/ se
3
400
Focus 4+5 (Japanse literatuur)
literatuurwetenschap
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
3
400
Focus 6 (Urbane antropologie)
antropologie
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
3
400
Focus 6 (Japanese fascism part 2)
geschiedenis
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
3
400
Focus 6 (Wonen en werken in Edo)
kunstgeschiedenis
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
3
400
Focus 6 (Japanese political economy)
economie
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
3
400
Focus 6 (Japans recht)
recht
2, 3, 4
wc
mp/sw/ se
3 3
400 400
wc wc
mt/so so/sg
3 3
400
Klassiek Japans Voorbereiding Japanese Language Proficiency Test (NNS) Scriptie Bijvak
zl
sw
162
2 2
2 2, 3, 5
12 20
2, 4
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
Masterprogramma Talen en culturen van Japan
a a a a a a a, h
Toetsvorm
10 10 10 10 10 10
Werkvorm
Conversation Writing Classical Japanese News Short Stories Translation Preparation of Dissertation
Eindkwalificaties
400 400 400 400 400 400 400
ECTS
Niveau
1 1 1 1 1 1 1
Vak
Studiejaar
Eerste jaar in situ
wc wc wc wc wc wc
mt sw sw sw sw Sw
Studiejaar
Niveau
Vak
ECTS
Eindkwalificatie
Werkvorm
Toetsvorm
Tweede jaar in Nederland
2 2 2 2 2 2
500 500 400 400 500 500
Master class Asian Studies State-of-the-field Seminar Language Training Topical Readings in Japanese Writing Masterthesis
10 10 10 10 5 15
c-g b-g a a, b, g, h a a-h
wc wc wc wc wc zl
sw sw mt mt so sw
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
163
164
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Japan
6.
Rapport bachelor en master Talen en culturen van Korea
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Talen en culturen van Korea: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
56820 bachelor (bachelor of arts) wo 180 ECTS-studiepunten bachelor voltijd Leiden 1 september 2002 31 december 2007
Masteropleiding Talen en culturen van Korea: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie 6.1.
66820 master (master of arts) wo 120 ECTS-studiepunten master voltijd Leiden 1 september 2005 31 december 2007
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Om doelstellingen te formuleren en onderwijsprogramma’s vorm te geven wordt binnen de letterenfaculteit bij alle opleidingen gebruikgemaakt van zogenaamde bachelor- en masterformats (zie het facultaire deel). Bacheloropleiding Blijkens de zelfstudie kent de bacheloropleiding algemene eindkwalificaties, eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs en eindkwalificaties op het gebied van taalvaardigheid. De algemene eindkwalificaties zijn de volgende: de afgestudeerden: a. hebben door hun beheersing van de Koreaanse taal toegang gekregen tot uiteenlopende aspecten van de Koreaanse cultuur in heden en verleden;
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
165
b. beschikken over een behoorlijke algemene kennis ten aanzien van Korea die hen in staat stelt specifieke problemen in het juiste kader te plaatsen; c. hebben inzicht verkregen in ten minste één van de deelgebieden van de Koreaanse studiën; d. beschikken over een scala van algemene en academische vaardigheden (het formuleren van onderzoeksvragen, het verzamelen en analyseren van gegevens, het verwerken van gegevens in een synthese, het mondeling en schriftelijk presenteren van resultaten). De onder d. genoemde algemene academische vaardigheden zijn faculteitsbreed vastgesteld; zie voor een uitwerking het facultaire deel sub 2.1. De eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs zijn: e. inzicht in de historische ontwikkelingen en maatschappelijke verhoudingen in Korea; f. inzicht in de problematiek van de bestudering van vreemde culturen en de relevante wetenschappelijke discussies; g. inzicht in de wetenschappelijke discussies binnen en buiten Korea; h. kennis van de fundamenten van ten minste één subdiscipline van de Koreaanse studiën; i. het vermogen om de disciplinaire kennis te ordenen, vast te leggen en aan derden te presenteren. Bij de vaststelling van de taalvaardigheidskwalificaties wordt faculteitsbreed gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Dit heeft geleid tot een samenhangende beschrijving van taalvaardigheidsdoelen op zes niveaus (A1, A2, B1, B2, C1, C2) voor vijf aspecten van taalvaardigheid. Voor de onderhavige bacheloropleiding zijn de onderstaande doelstellingen geformuleerd. De opleiding tekent hierbij aan dat de omschrijvingen van de normen slecht weergeven waar het voor de studenten om gaat. De commissie deelt deze kritiek. luisteren B1-C1
lezen B2-C1
gesproken interactie B1-C1
gesproken productie B1-C1
schrijven B1-C1
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er geen directe relatie is tussen de opleiding en één bepaalde beroepspraktijk; alumni van de bacheloropleiding zullen naar verwachting net als de alumni van de ongedeelde opleiding op allerlei plaatsen op de arbeidsmarkt terechtkomen. Masteropleiding De eindkwalificaties zijn: a. uitstekende beheersing van het Koreaans en – bij bepaalde specialisaties – het Klassiek Chinees; b. brede kennis van Korea en inzicht in de interne en externe dynamiek; c. uitgangspunten voor het in context plaatsen van Korea binnen Azië; d. het vermogen om Korea vanuit andere gezichtspunten (bijvoorbeeld West-Europa) te becommentariëren voor zowel een gespecialiseerd als een algemeen publiek en om op te treden als cultureel bemiddelaar; e. inzicht in de geschiedenis van de koreanistiek en de huidige ontwikkelingen daarin, en in de raakvlakken met allerlei vakgebieden (bijvoorbeeld antropologie, [kunst]geschiedenis, politicologie) en in het maatschappelijk belang daarvan; 166
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
f. inzicht in de denkwijze van de discipline en goede analytische vaardigheden; g. inzicht in de begrippen, terminologie en methoden en technieken die de regionaal-vakinhoudelijke specialisatie voorschrijft en enige ervaring in de toepassing daarvan; h. onderzoekservaring: het vermogen bronnenmateriaal, literatuur van het vakgebied en onderzoeksmethoden en technieken te vinden, beoordelen en gebruiken, en training in het mondeling en schriftelijk presenteren van onderzoeksresultaten zowel om toezicht te houden als voor rapporteren in allerlei beroepsgebieden. De commissie ontving van Leiden een vergelijking met buitenlandse opleidingen waaraan het volgende ontleend is. De staf is door frequente deelname aan internationale samenwerkingsverbanden (onder andere met Columbia University, Korea University, Sungkyunkwan University, Università di Roma ‘La Sapienza’, CNRS/EHESS, ANU en de University of Auckland) en internationale commissies (AKSE Council, AKSE Newsletter redactie, het lidmaatschap van het International Advisory Committee van de Korea Foundation, de selectiecommissie voor het MA-PhD beurzenprogramma voor Europese studenten van Korea Foundation, de North and East Asia Council van de Association for Asian Studies, het European Lecturers Exchange Program), zeer goed op de hoogte van internationale ontwikkelingen in onderzoek en onderwijs binnen Europa, in de VS en Australasia. Men maakt bij de herziening en uitvoering van het programma uiteraard gebruik van deze kennis. Door onder meer deze intensieve contacten wordt de kwaliteit van de opleiding bewaakt. Positieve reacties vanuit Korea bevestigen de kwaliteit en het behaalde niveau van de studenten. Binnen Europa behoorde de Leidse staf tot de initiatiefnemers van het European Lecturers Exchange Programme dat tot doel heeft de Koreanistische expertise binnen Europa te laten circuleren door gastlezingen van Europese collega’s aan te bieden binnen het reguliere onderwijsprogramma, een initiatief dat gepatroneerd wordt door de Association for Korean Studies in Europe (AKSE). Vergelijkbare hoofdvakopleidingen in de Koreanistiek binnen Europa zijn SOAS (School of Oriental and African Studies) in Londen, SEAS (School of East Asian Studies) Sheffield University, Ruhr Universität Bochum, Universität Hamburg en INALCO, Parijs. Het Britse model onderscheidt zich het duidelijkst van het continentale systeem met zijn vierjarig bachelor, waarbij het tweede (SOAS), of het derde (SEAS) studiejaar verplicht aan een Koreaanse universiteit doorgebracht wordt. Het is, aldus de opleiding, duidelijk dat dit voor de continentale universiteiten een handicap is, die alleen verholpen kan worden door studenten buiten het reguliere programma om naar Korea te sturen. De opleiding besteedt hier veel tijd en aandacht aan. In de praktijk gaan alleen die studenten die nadrukkelijk niet gedurende hun studie naar Korea willen niet. Het programma van de buitenlandse opleidingen is, evenals het Leidse programma, opgebouwd rond een taalverwervingsprogramma. Disciplinair onderscheidt Sheffield zich van de rest met zijn aandacht voor economie en politieke wetenschappen. De overige opleidingen zijn traditioneel meer gericht op de humaniora. Daarbinnen vallen accentverschillen op die grotendeels een gevolg zijn van de specifieke onderzoeksexpertise en -interesses van de lokale staf. Londen is gericht op premoderne geschiedenis, taal- & letterkunde; Parijs op taal- & letterkunde en filosofie; Bochum op literatuur en geesteswetenschappen; Hamburg op oudKoreaans, terwijl in Leiden de nadruk valt op moderne geschiedenis en cultuurgeschiedenis (modern en premodern) waarbij ook literaire, religieuze en antropologische aspecten aan bod komen. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
167
Door de noodzaak een degelijke basis te leggen voor de taalkennis en de tijdsinvestering die dat vergt is een zekere uniformering in de bachelorfase onvermijdelijk. De profilering van de verschillende opleidingen zal vooral haar beslag moeten krijgen in de masterfase op basis van de onderzoeksspecialiteiten van de staf. De commissie meent dat gesproken kan worden van een voldoende inbedding van de Leidse opleidingen in de internationale wetenschapsbeoefening. De commissie heeft de eindkwalificaties van de beide opleidingen getoetst aan hetgeen zij daarover heeft opgenomen in haar referentiekader; op grond daarvan en op grond van bovenstaande vergelijking met het buitenland meent zij dat de eindkwalificaties in voldoende mate beantwoorden aan de eisen van de (internationale) wetenschappelijke vakgenoten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een bacheloropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties a, b, c, e, f, g en h; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties b en d; Oordeelsvorming: eindkwalificaties b en d; Communicatie: eindkwalificatie i; Leervaardigheden: eindkwalificatie d. De eindkwalificaties van de masteropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een masteropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties a, b en e; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties c en f; Oordeelsvorming: eindkwalificatie h; Communicatie: eindkwalificatie d; Leervaardigheden: eindkwalificaties g en h. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
168
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Het wetenschappelijke karakter van de bacheloropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de aandacht die bij de algemene academische vaardigheden (eindkwalificatie d) wordt besteed aan de onderzoeksvaardigheden. De afgestudeerde bachelor heeft dan ook toegang tot de masteropleiding Talen en culturen van Korea. Het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit eindkwalificatie h. Wat de aansluiting op de beroepspraktijk betreft verwijst de commissie naar de bij F1 uitgesproken verwachtingen van de opleiding. Zij heeft er begrip voor dat er op dit moment nog weinig concreets is te zeggen over de arbeidsmarktperspectieven van met name de afgestudeerde bachelors. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Doelstellingen opleiding: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
6.2.
Programma
Voor de programma’s van beide opleidingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit opleidingsrapport. De opleidingen worden alleen voltijds aangeboden. De voertaal van het masterprogramma is Engels. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
169
De samenhang tussen onderwijs en onderzoek behoort, aldus de zelfstudie, tot de wezenskenmerken van beide curricula. Het disciplinaire onderwijs in alle jaren van beide curricula wordt uitsluitend gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onderzoek. Beide programma’s richten zich op geschiedkundige, godsdienstwetenschappelijke, letterkundige en cultuurwetenschappelijke onderzoeksgebieden die nauw aansluiten op de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende als voortgezette colleges aangeboden. Studenten met wie de commissie sprak deelden mee dat met name seminar 1 en 2, waarin aan de hand van wetenschappelijke onderwerpen die in overleg met de studenten zijn gekozen onderzoekstechnieken worden aangeleerd, de mogelijkheid bieden om in aanraking te komen met het lopende onderzoek van docenten. Bacheloropleiding In de zelfstudie wordt aangegeven in welke vakonderdelen specifiek aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden en een viertal andere, algemeen academische vaardigheden (zie bijlage). De elementaire onderzoeksvaardigheden worden vanaf het begin van de propedeuse via een aparte leerlijn opgebouwd. Zowel bij de geschiedeniscolleges (premodern en modern), als bij de literatuurcolleges (Tekst en Cultuur) en het college Cultuurkunde worden studenten getraind in het lezen en analyseren van wetenschappelijke artikelen, het uitvoeren van kleine onderzoeksopdrachten en het mondeling en schriftelijk rapporteren (referaten en papers). In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan een werkcollege, en gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. In de masteropleiding zijn alle onderdelen van het tweede jaar specifiek onderzoeksgericht. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 15 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. De programma’s van beide opleidingen waarborgen naar het oordeel van de commissie op deze wijze in voldoende mate de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. Van aantoonbare verbanden van de beide programma’s met de actuele praktijk van relevante beroepen is alleen sprake wanneer het gaat om het beroep van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de overige beroepen waarin afgestudeerden vaak terechtkomen blijken zij, aldus de zelfstudie, in voldoende mate over de vereiste kwalificaties te beschikken (taalvaardigheid, kennis en inzicht, en vaardigheden op analytisch, mondeling, schriftelijk en heuristisch gebied). In de bacheloropleiding hebben de studenten de mogelijkheid om zich in de bijvakruimte te oriënteren op een bepaald beroep (zie facultair deel, par. 2.2). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
170
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de algemene en disciplinaire eindkwalificaties alsmede de eindkwalificaties op het gebied van de taalvaardigheid in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. Uitgangspunten bij het programma zijn, aldus de zelfstudie, de volgende. Een behoorlijke kennis van de taal is belangrijk zowel voor de wetenschapsuitoefening als voor de maatschappelijke praktijk. De taalverwerving is derhalve gedurende de hele studie het fundament van het programma. In de propedeuse wordt de basis gelegd voor de bestudering van uiteenlopende aspecten van de Koreaanse cultuur en samenleving door de inhoudelijke vakken. Ook worden hier de basisvaardigheden aangeleerd. In het tweede jaar geven de inhoudelijke vakken een verdieping, terwijl in toenemende mate wordt geprobeerd de studenten te trainen in het zelfstandig opsporen van materiaal en het verwerken daarvan op wetenschappelijke, kritische wijze. In het derde jaar wordt deze lijn voortgezet in de seminars en het schrijven van het werkstuk. Masteropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de eindkwalificaties in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. De tweejarige opleiding is in twee delen verdeeld. Het eerste jaar is gewijd aan taalverwerving en wordt doorgebracht aan één van de Koreaanse universiteiten waarmee de Leidse universiteit een uitwisselingsovereenkomst heeft gesloten. Het tweede jaar bevat onderdelen gericht op de verschillende eindkwalificaties en wordt afgesloten met een in het Engels geschreven scriptie, gebaseerd op aanzienlijk gebruik van primair materiaal in het Koreaans en op wetenschappelijke literatuur. In het facultaire deel wordt vermeld dat vanaf 2005 een uniforme vakbeschrijving verplicht is waarin van ieder vak onder meer het leerdoel geformuleerd is. De commissie heeft aan de hand van de studiegids 2006-2007 geconstateerd dat dit bij de bacheloropleiding bij alle vakken het geval is. Er is daarbij naar haar mening sprake van een goede vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen. Voor wat betreft de masteropleiding is de commissie in het kader van de hoor- en wederhoorprocedure meegedeeld dat de cursusbeschrijvingen begin 2007 online beschikbaar zullen zijn. De commissie meent dat de programma’s van beide opleidingen de student in staat stellen de eindkwalificaties te behalen. Oordeel commissie bachelor: voldoende. Oordeel commissie master: voldoende.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
171
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding De opleiding vertrekt, aldus de zelfstudie, van het uitgangspunt dat een grondige kennis van de taal essentieel is voor de bestudering van de Koreaanse samenleving. Een aanzienlijk deel van de opleiding is dan ook gewijd aan het aanleren van het Koreaans in de vorm van geïntegreerd taalonderricht waarbij verschillende onderdelen op elkaar afgesteld zijn. Een gezamenlijke set hand- en werkboeken laat toe in ieder jaar de taalcolleges onderling op elkaar af te stemmen, als ook door de studiejaren heen een maximale coördinatie van het taalprogramma te voorzien. Permanent onderling overleg tussen de docenten zorgt tussentijds voor verdere bijsturing van het taalonderwijs indien noodzakelijk. Naast de taalverwerving bestaat de propedeuse uit een aantal inleidende inhoudelijke colleges die studenten vertrouwd maken met de geschiedenis en cultuur van Korea. Vanaf het tweede jaar volgt een verdieping van dit onderricht door verschillende deelaspecten van de Koreanistiek (geschiedenis, politiek, sociale, economie, cultuurgeschiedenis; literatuur, religie, filosofie) aan te snijden. Naast het reguliere taalonderricht wordt ook een aanvang gemaakt met het lezen van Koreaanse (algemeen informatieve en literaire) teksten en krantenartikelen. In het derde jaar worden studenten vertrouwd gemaakt met een meer (populair) wetenschappelijk taalgebruik, en worden in twee werkgroepen specifieke onderzoeksthema’s verder uitgediept aan de hand van (deels Koreaanse) secundaire literatuur. Ter afronding schrijft de student een scriptie. De niveauopbouw van de opleiding volgens de 100-600 structuur komt tot uiting in de volgende tabel (de 20 puntsbijvakken in het tweede en derde jaar zijn buiten beschouwing gelaten): Niveau 100 200 300 400 Totaal
BA 1
38 2 60
BA 2
BA 3 40 40
Totaal
40 40
38 22 40 40 140
Masteropleiding In het eerste jaar vervolmaken de studenten hun taalkennis door middel van een intensieve cursus aan een Koreaanse universiteit, en volgen zij eventueel andere colleges, al naar gelang hun specifieke interesses. In het eerste semester van het tweede jaar wordt deelgenomen aan een algemene werkgroep, gewijd aan een voor geheel Oost-Azië belangrijk thema, dat de student in staat stelt problematieken in een wijder kader te plaatsen. Verder neemt de student ook deel aan een werkgroep over actuele wetenschappelijke vraagstukken uit de Koreaanse studiën waardoor de onderzoeksvaardigheid verder wordt ontwikkeld. Daarnaast volgt de student ook verdere taaltraining. Daarmee is de basis gelegd voor het schrijven van de scriptie in het tweede semester van dit jaar. Zowel het lezen van relevante wetenschappelijke teksten, als het overige taalonderricht tijdens het tweede semester staat in dienst van het schrijven van de scriptie. De commissie meent op grond van het bovenstaande dat er sprake is van voldoende samenhangende en consistente programma’s. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende 172
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zoals vermeld in het facultaire deel heeft de faculteit een aantal maatregelen ingevoerd ter bevordering van de studeerbaarheid van de opleidingen. De commissie meent dat de faculteit door deze maatregelen voorwaarden heeft geschapen voor een goede studievoortgang bij de studenten. Wat de onderhavige bacheloropleiding betreft blijkt uit studentevaluaties een algemene tevredenheid over het aangeboden programma. De spreiding taal- en inhoudelijke vakken wordt als evenwichtig beschouwd. Omdat het tempo enigszins werd gedrukt door de achterstand van bijvakkers Koreaans omdat de laatsten niet (verplicht) aan het Taalpracticum college deelnamen, is besloten dit college voor bijvakkers verplicht te stellen. De commissie meent dat het bachelorprogramma voldoende studeerbaar is. Gezien de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter bevordering van de studievoortgang verwacht zij dat dit ook zal gelden voor het masterprogramma. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
In het facultaire deel wordt ingegaan op de activiteiten van de faculteit op het gebied van werving en voorlichting en op de maatregelen die zij genomen heeft om aansluitingsproblemen vanuit het vwo zo veel mogelijk te beperken. Wat de onderhavige opleidingen betreft wordt het volgende opgemerkt. Iedereen die in het bezit is van een vwo- of hbo-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma wo kan in de bacheloropleiding instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een hbo-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een vwo-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. Iedereen die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Talen en culturen van Korea kan instromen in de masteropleiding. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij hbo-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek niveau, het taalvaardigheidsniveau en het algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
173
Docenten met wie de commissie sprak deelden mee dat het rendement van de bacheloropleiding ongunstig wordt beïnvloed door de instroom van studenten die van het hbo afkomstig zijn. Dit zijn studenten die niet alleen een andere wijze van studeren hebben dan studenten met een vwo-diploma, maar die bovendien in een aantal gevallen niet de bedoeling hebben om af te studeren. De commissie beveelt de opleiding aan na te gaan of zij maatregelen kan treffen om aansluitingsproblemen bij de van het hbo afkomstige studenten aan te pakken. Voor het overige is de commissie niets gebleken van aansluitingsproblemen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beide opleidingen voldoen aan de formele eisen: het programma van de bacheloropleiding heeft een omvang van 180 studiepunten; het programma van de masteropleiding heeft een omvang van 120 studiepunten (zie bijlage). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beide opleidingen zijn, aldus de zelfstudie, academisch van inslag. Dit is vertaald in een didactisch concept waarbij studenten via activerend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Bacheloropleiding In het programma wordt voornamelijk gebruikgemaakt van hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie (zie bijlage). Hoorcolleges worden in het begin van het curriculum vaker gegeven dan later; het is volgens de opleiding de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de volgende jaren hebben de zelfstandige werkcolleges de overhand – de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Masteropleiding De masteropleiding is volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; studenten kiezen bij aanvang voor een van de specialisaties. De aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten.
174
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
Studielasttabel (studiejaar 2005-2006) Bachelorjaar 1 2 3 Masterjaar 1 Jaar in Korea 2
Contacturen (hoorZelfstudie Bijvak Scriptie Totaal en werkcolleges) 364 1.116 1.680 280 840 560 1.680 210 574 560 336 1.680 Contacturen (werkcolleges)
Zelfstudie
126
Scriptie
1.134
Totaal
420
1.680
Op basis van de zelfstudie kwam de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept eenvoudig is en weinig uitgewerkt. Mede op grond van de gesprekken constateert de commissie dat het concept op de meeste punten wordt gerealiseerd. Uit bestudering van de cursussen ter plaatse is de commissie gebleken dat zelfstudie verschillende typen opdrachten omvat, zodat al met al afwisselende werkvormen worden toegepast. Onduidelijk is hoe de kritische houding van studenten wordt opgebouwd en hoe daar in latere fasen gebruik van wordt gemaakt. De keuze voor activeren en verantwoordelijkheid bij studenten leggen past bij de academische doelstelling. Ook de opbouw in werkvormen (eerst meer hoorcollege, daarna meer interactie) wordt gemotiveerd vanuit de doelstellingen. Of die opbouw in de praktijk verantwoord is dient echter nader te worden aangetoond. De commissie is verder van mening dat boeken ook een uitstekend middel zijn om nieuwe gebieden open te leggen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire deel wordt uiteengezet welke vaste procedures de faculteit hanteert om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren. Eén van deze procedures heeft betrekking op de vakbeschrijvingen: hierin moet worden beschreven welke leerdoelen in het vak bereikt dienen te worden en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en). De commissie heeft al geconstateerd (zie F 5) dat bij de bacheloropleiding bij alle vakken de leerdoelen geformuleerd zijn; de samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen is niet geëxpliciteerd maar wel duidelijk aanwezig. Voor de masteropleiding moet op beide punten nog een inhaalslag plaatsvinden (zie F 5). De tentamens peilen, aldus de zelfstudie, collegespecifieke kennis en vaardigheden. Bij de diverse onderdelen van het taalonderwijs gaat het daarbij om de actieve en passieve beheersing van woordenschat, grammatica, en grammaticale patronen, en om spreek-, schrijf- en luistervaardigheid. Teksttentamens peilen het vermogen van studenten Koreaanse teksten te lezen, QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
175
begrijpen, en vertalen. Inhoudelijke colleges kennen periodieke opdrachten waarbij papers en mondelinge referaten gehouden worden. Daarnaast zijn er afsluitende tentamens, mondeling of schriftelijk, waarbij aandacht gaat naar zowel feitelijke kennis, alsook algemene academische en vakspecifieke vaardigheden. Er wordt op toegezien dat de tentaminering steeds aansluit op de beoogde doelstellingen van de respectieve colleges. De examencommissie, die bestaat uit alle vast aangestelde docenten, ziet voorts toe op het correct verloop van de tentamens en behandelt eventuele studentenklachten. De examencommissie buigt zich ook over eventuele persoonlijke omstandigheden die individuele studenten hinderen bij hun studievoortgang. Bovendien kent de examencommissie in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld relevante vooropleiding) vrijstellingen toe voor specifieke onderdelen van de opleiding, en probeert indien nodig het programma op maat (en verzoek) van de student aan te passen. Bij dit alles zijn de doelstellingen van de opleiding de leidraad. Zowel de inhoud als de wijze waarop getentamineerd wordt, wordt op college met studenten besproken, zodat studenten van tevoren weten waar ze aan toe zijn. Daarbij wordt niet enkel de nadruk gelegd op feitenkennis, maar ook inzicht in de stof en vaardigheden die getoetst worden. Voor elk studieonderdeel vindt ten minste twee maal per studiejaar (bij de masteropleiding een maal) een toetsing plaats. De student ontvangt bij een mondelinge toets de uitslag terstond na het afnemen; bij een andere dan mondelinge toets wordt het oordeel binnen vijftien werkdagen door de examinator vastgesteld. Tentamenroosters zijn ruim vooraf bekend. Herkansingen vinden normalerwijze plaats tijdens de herkansingsweek. In specifieke gevallen worden individuele afspraken gemaakt. Waar mogelijk worden tentamens op het eerstvolgende college besproken. Papers worden individueel met de student besproken. Daar waar tentamens niet op college besproken worden, kunnen studenten op verzoek inzage krijgen van het tentamen, en de verklaring van de beoordelingsmethodiek. Bij zorgwekkende tentamenresultaten, of bij sterke studievertraging nodigt de studiecoördinator op aansturen van de examencommissie de betrokken student uit voor een gesprek, waarbij indien mogelijk ook de docentmentor aanwezig is. Voor studenten die een semester of langer aan een Koreaanse universiteit hebben doorgebracht, bestaan er compensatieregelingen die door de examencommissie na voorlegging van de behaalde studieresultaten worden goedgekeurd. De beoordeling van zowel de bachelor- als de masterscriptie geschiedt door twee docenten. De commissie meent dat, hoewel er in de vakbeschrijvingen nog niet expliciet wordt ingegaan op de samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen, uit het bovenstaande duidelijk blijkt dat deze samenhang wordt nagestreefd. Gegeven het geringe aantal docenten is er geen geïnstitutionaliseerde intercollegiale afstemming over toetscriteria; deze afstemming vindt ad hoc plaats. De commissie meent dat op deze wijze consistentie voldoende gewaarborgd is. Van studenten met wie de commissie sprak vernam zij dat de feedback op papers soms te laat komt; dit werd door docenten erkend. De studenten bevestigden overigens dat de informatie over toetsen, zowel mondeling als in de studiegids, in orde is. De commissie heeft een representatieve set van schriftelijk tentamenopgaven geanalyseerd. Deze waren van goede kwaliteit. Ook de studenten bleken tevreden over de kwaliteit van de toetsen. 176
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
De commissie is van oordeel dat bij beide opleidingen toetsing en beoordeling naar behoren zijn geregeld. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Programma: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
6.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie verwijst in eerste instantie naar het facultaire deel. Van belang in verband met de situatie van de sector niet-westers is dat medewerkers in deze sector gemiddeld 42% van hun tijd aan onderzoek besteden; in de sector westers/geschiedenis/kunstgeschiedenis is dat 30%. Wat de onderhavige opleidingen betreft het volgende. Werkelijke formatie beschikbaar voor het onderwijs (peildatum 1 januari 2005) Categorie HL UHD UD docenten Totaal
aantal
M
fte’s aantal 1 0,54 1
0,54
2
1,08
V
1 1
fte’s
Totaal Gepromoveerd aantal fte’s 1 0,54 100%
0,96 0,96
1 1 3
0,54 0,96 2,04
100% 0%
De leden van de staf die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken deel uit van het Leidse onderzoeksinstituut CNWS, waar onlangs de onderzoeksvisitatie met een positief resultaat is afgesloten. Leerstoelhouder en UD zijn betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. De commissie meent, op grond van de publicaties en de presentaties op internationale conferenties, dat de kwaliteit van de docenten hoog is; aan geen andere West-Europese universiteit bestaat een dergelijke vooraanstaande groep van docenten op het gebied van het Koreaans. Door hun publicaties, waaronder ook vertalingen van Koreaanse wetenschappelijke publicaties in het Nederlands en Engels, leveren de stafleden een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de Koreanistiek, een nog jong wetenschapsgebied.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
177
De commissie constateert dat het onderwijs in belangrijke mate wordt verzorgd door vooraanstaande onderzoekers. Oordeel commissie: goed F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het aantal studenten per fte onderwijs was als volgt: 2000-2001: 19,73 2001-2002: 18,77 2002-2003: 17,78 De commissie meent dat voor beide opleidingen voldoende personeel wordt ingezet. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er voldoende deskundigheid is op de respectieve deelgebieden om de doelstellingen en eindkwalificaties van beide opleidingen te realiseren. De commissie is het hiermee eens. In het facultaire deel wordt mededeling gedaan van het beleid van de faculteit op het punt van de onderwijskundige scholing van docenten. In aanvulling daarop kan nog worden gemeld dat beleid in ontwikkeling is met betrekking tot onder meer peer coaching en het vervaardigen van toetsen. In de vakevaluaties is een vraag opgenomen over de waardering van studenten voor de docent. Uit de eerste lichting evaluaties blijkt de tevredenheid over de docenten goed te zijn. Dit werd bevestigd door de studenten met wie de commissie sprak. De commissie meent dat voldoende aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige realisering van de programma’s. Voorts is haar niets gebleken van belemmeringen van organisatorische aard. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Inzet van personeel: voldoende
178
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
6.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen kunnen, naast de gemeenschappelijke voorzieningen (zie facultair deel), gebruikmaken van de collegezalen in het WSD-complex met bijbehorende faciliteiten en van de bibliotheek van de universiteit; deze bevindt zich op loopafstand. Onderwijs en onderzoek worden ondersteund door een groeiende collectie Koreaanse en westerse boeken, kranten en video’s. De ruimte- en computervoorzieningen zijn voldoende. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt een uiteenzetting gegeven over het stelsel van studiebegeleiding en informatievoorziening, inclusief de procedure rond het bindend studieadvies (BSA). Uit de programmaevaluaties blijkt dat de studenten tevreden zijn over het functioneren van het mentoraat. Over de studiecoördinator is hun oordeel zeer positief. Uit die evaluaties blijkt ook dat de informatievoorziening over inhoud, opzet en tentaminering zowel via de studiegids als bij aanvang van ieder college positief beoordeeld wordt. Bij de informatievoorziening speelt de studievereniging een belangrijke rol. Studenten blijken zeer tevreden te zijn over de begeleiding die ze van de staf krijgen. De studenten met wie de commissie sprak bevestigden dit positieve oordeel. Omdat de opleiding een betrekkelijk klein aantal studenten telt is het contact met de staf ook buiten de colleges intensief; er bestaat een goed onderwijsklimaat. Zo worden bijvoorbeeld de studenten door de staf gemotiveerd om met eigen bijdragen aan internationale studentenconferenties deel te nemen. Oordeel commissie: goed Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Voorzieningen: voldoende 6.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de faculteit op de goede weg is bij de ontwikkeling van een intern kwaliteitszorgsysteem (zie het facultaire deel). Zij merkt wel op dat het aanbeveling verdient om niet alleen bij de studenten onderwijsevaluaties te laten verrichten. Ook docenten, afnemend veld en alumni zouden moeten worden bevraagd, over respectievelijk het bereiken van QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
179
de eindkwalificaties door de student, de bruikbaarheid van de afgestudeerden en de geschiktheid van de gevolgde opleiding. De commissie deelt de waardering van de opleidingen voor de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken van opleiding met het faculteitsbestuur. Zij meent dat deze gesprekken, die resulteren in convenanten waarin wensen en afspraken van diverse aard worden vastgelegd, van groot nut zijn. Wat de onderhavige opleidingen betreft het volgende. De vak- en programmaevaluaties worden door de opleidingscommissie volgens schema uitgevoerd. De eerste ronde van de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken zal binnenkort voltooid zijn. Zij moeten resulteren in een verslag waarin toetsbare streefdoelen zijn opgenomen. De commissie constateert dat er sprake is van periodieke evaluatie van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De uitkomsten van de evaluaties worden, aldus de zelfstudie, grondig besproken in de opleidingscommissie, met duidelijke participatie van studentvertegenwoordigers. Daar waar wenselijk en mogelijk wordt een antwoord gezocht op de verzuchtingen van de studenten. De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder en naar het faculteitsbestuur. Deze twee partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het opleidingsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. In het verleden bestond nogal wat onvrede over de handboeken Koreaans. Bovendien bleek uit de evaluaties dat er behoefte bestond aan meer coördinatie en onderlinge afstemming van het taalonderwijs. De opleiding is daarom overgeschakeld op een nieuwe set handboeken die voor alle taalcolleges over de verschillende jaren gebruikt kan worden. Op vraag van de studenten wordt nu ook meer aandacht besteed aan het (individueel) bespreken van de verschillende schrijfopdrachten. De commissie constateert dat de evaluatie leidt tot aantoonbare verbetermaatregelen. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De medewerkers en studenten zijn, onder meer in het kader van de opleidingscommissie, naar het oordeel van de commissie voldoende voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. 180
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
Maar van de kant van de alumni en het afnemende beroepenveld is de inbreng nog weinig intensief of gestructureerd. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Interne kwaliteitszorg: voldoende 6.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Over de gerealiseerde eindkwalificaties van de afgestudeerden van de bachelor- en de masteropleiding valt bij gebrek aan voldoende afgestudeerden nog niets met zekerheid te zeggen. De faculteit vertrouwt erop dat de resultaten van de bachelor-masterstructuur zich zonder problemen kunnen meten met de resultaten van de ongedeelde opleiding. De binnen de commissie bestudeerde afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding waren van voldoende tot zeer goed niveau; de becijfering van de opleiding kwam overeen met die van de commissie. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De commissie heeft waardering voor de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter verbetering van het rendement (zie het facultaire deel). De opleiding vindt de streefcijfers van de faculteit weliswaar ambitieus, in het licht van de gangbare doctoraalrendementen, maar verwacht dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. De opleiding merkt in dit verband op dat ervaring uit het verleden leert dat allerhande factoren de rendementscijfers drukken. Niet enkel trekt de opleiding – ondanks goede voorlichting op dit punt – als unieke Korea-opleiding ook niet-academisch geïnteresseerde studenten aan, bovendien blijkt een aantal studenten die de opleiding als tweede hoofdvak volgt oneigenlijke hoofdvakkers te zijn. In dit laatste geval zou een inschrijving als bijvakker gepaster zijn. Ook worden studenten nogal eens tijdens hun stage ‘weggekocht’ door de stagebieder, waardoor ze hun studie niet afmaken. Rendementgegevens over de bachelor- en de masteropleiding zijn er (nog) niet. Ook de commissie vindt de streefcijfers van de faculteit voorlopig nog erg ambitieus. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
181
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Resultaten: voldoende
Eindoordeel: de commissie komt op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het eindoordeel dat beide opleidingen voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
182
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
Samenvatting oordelen bacheloropleiding en masteropleiding Talen en culturen van Korea Onderwerp
Oordeel
Facet
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Toetsing en beoordeling
2. Programma
Voldoende
Oordeel bachelor Voldoende
Oordeel master Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor en master 3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
20. Gerealiseerd niveau Voldoende 21. Onderwijsrendement Voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
183
Bijlage bij opleidingsrapport Talen en culturen van Korea Bachelor-programma Talen en culturen van Korea Algemene vaardigheden 1: 2: 3: 4: 5:
ICT schriftelijk presenteren mondeling presenteren onderzoek samenwerking
Taalvaardigheid 1: luisteren 2: lezen 3: gesproken interactie 4: gesproken productie 5: schrijven Werkvormen hc wc zl exc st
hoorcollege werkcollege/projectgroep/practicum zelfstandige literatuurstudie excursie stage
Toetsvormen sg so se sth sw mt mp
184
schriftelijk tentamen met gesloten vragen (bijvoorbeeld multiple choice) schriftelijk tentamen met korte open (invul)vragen schriftelijk tentamen met enkele essayvragen takehometentamen (opdracht van behoorlijke omvang die thuis schriftelijk wordt gemaakt) werkstuk, paper e.d. mondeling tentamen mondeling referaat, mondelinge presentatie
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
100 200 100 200 200 200 200
2 2
300 300
2
300
2 2 2
300 300
3 3 3 3 3 3
400 400 400 400 400
Toetsvorm
1 1 1 1 1 1 1
Werkvorm
100 100 100 100 100 100 200
Premoderne Koreaanse geschiedenis Tekst en cultuur
4
geschiedenis
1, 3, 4, 5
hc/wc
sw/so
8
cultuurgeschiedenis, literatuurwetenschap
1, 3, 4
hc/wc
mp/so/se
Koreaanse grammatica I Elementaire teksten I Conversatie I Taalpracticum Koreaans I Thema I Inleiding schrift I Moderne Koreaanse geschiedenis Koreaanse cultuurkunde Koreaanse grammatica II Elementaire teksten II Conversatie II Taalpracticum Koreaans II Thema II Inleiding schrift II
3 4 4 3 2 2 8
wc wc wc wc wc wc hc/wc
so/ sg so/ sg mt/sg mt/sg so/ sg so/ sg sw
hc wc wc wc wc wc wc
sw/mt so/ sg so/ sg mt/sg mt/sg so/ sg so/ sg
Taalvaardigheid Politieke en economische ontwikkelingen in ZuidKorea Politieke en economische ontwikkelingen in NoordKorea
12 4
1, 2, 3, 4
wc hc/wc
so/mt sw/mt
1, 2, 3, 4
hc/wc
sw/mt
Bijvak Taalvaardigheid Cultuur en samenleving in hedendaags Korea
20 12 8
Taalvaardigheid Seminar 1 Seminar 2 Bijvak Taalvaardigheid Bachelorscriptie
12 4 4 20 8 12
4 3 4 4 3 2 2
4
taalverwerving taalverwerving geschiedenis
2 1 1-5
cultuurkunde
1, 3, 4
taalverwerving taalverwerving
2 1
Taalvaardigheid
1 1 1 1 1 1 1
Alg. vaardigheid
100
(sub)discipline
1
ECTS
Niveau 100
Vak
Studiejaar 1
2 2 3, 4 1, 3, 4 5 5
2 2 3, 4 1, 3, 4 5 5 1-5
geschiedenis, politieke wetenschap geschiedenis, politieke wetenschap economie, internationale betrekkingen
literatuurwetenschap, cultuurkunde, godsdienst-wetenschap
variabel variabel
1, 2, 3 1-4
1-5
wc wc
so/mt mp/sw
1-3 1-5 1-5
1-5 2, 3 2, 3
wc wc wc
mt/so/sg mp/sw mp/sw
1-3 1, 2, 4
1-5 2, 3
wc zl
mt/so/sg sw
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
185
Masterprogramma Talen en culturen van Korea
Werkvorm
Toetsvorm
a a a a-d a, b, e a
wc wc wc wc wc wc
mt sw sw sw sw sw
Eindkwalificatie
Werkvorm
Toetsvorm
10 10 10 10 10 10
ECTS
Conversation Writing Classical Korean News Short Stories Translation
Eindkwalificatie
400 400 400 400 400 400
ECTS
Vak
1 1 1 1 1 1
Niveau
Studiejaar
Eerste jaar in situ
f-h e-h a-d a-g a-d f-h
wc wc wc wc wc zl
sw sw mt mt so sw
Studiejaar
Niveau
Vak
Tweede jaar in Nederland
2 2 2 2 2 2
500 500 400 500 500 500
Asian Studies Master Class State-of-the-field Seminar Language Training Topical Readings in Korean Writing Masterthesis
186
10 10 10 10 5 15
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Korea
7.
Rapport bachelor en master Talen en culturen van ZuidoostAzië en Oceanië
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie
56022 bachelor wo 180 ECTS-studiepunten bachelor voltijd Leiden 1 september 2002 31 december 2007
Masteropleiding Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië: CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie Startdatum opleiding Vervaldatum accreditatie 7.1.
66022 master wo 60 ECTS-studiepunten master voltijd Leiden 1 september 2005 31 december 2007
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Om doelstellingen te formuleren en onderwijsprogramma’s vorm te geven wordt binnen de letterenfaculteit bij alle opleidingen gebruikgemaakt van zogenaamde bachelor- en masterformats (zie het facultaire deel). Bacheloropleiding Uit de zelfstudie kunnen de volgende algemene eindkwalificaties en eindkwalificaties voor het disciplinaire en het taalvaardigheidsonderwijs worden afgeleid. De algemene eindkwalificaties van de opleiding zijn: a. kennis van en inzicht in de structuur en historische ontwikkeling van het Javaans en Indonesisch, tegen de achtergrond van de Austronesische taalfamilie als geheel; QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
187
b. algemene kennis van en inzicht in de literaturen en andere cultuuruitingen, alsmede de geschiedenis en kunstgeschiedenis van Indonesië, en in mindere mate van Zuidoost-Azië; c. algemene academische vaardigheden, zoals het opzoeken en selecteren van materiaal, het formuleren van relevante vragen binnen bepaalde theoretische kaders, het presenteren van de resultaten in schriftelijke en mondelinge vorm, met behulp van moderne technieken. De onder c. genoemde algemene academische vaardigheden zijn faculteitsbreed vastgesteld; zie voor een uitwerking het facultaire deel sub 2.1. De eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs zijn: d. globale kennis van en inzicht in theorieën van tekstwetenschap, geschiedenis en kunstgeschiedenis; e. toepassen van die theorieën naar aanleiding van bepaalde vraagstellingen. Bij de vaststelling van de taalvaardigheidskwalificaties wordt faculteitsbreed gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Dit heeft geleid tot een samenhangende beschrijving van taalvaardigheidsdoelen op zes niveaus (A1, A2, B1, B2, C1, C2) voor vijf aspecten van taalvaardigheid. Voor de onderhavige bacheloropleiding zijn de volgende kwalificaties geformuleerd:
TCZOAO: Indonesisch TCZOAO: Javaans
luisteren
lezen
gesproken productie B1
schrijven
B2
gesproken interactie A2
B2 B1
B1
B1
B1
B1
B1
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er geen directe relatie is tussen de opleiding en één bepaalde beroepspraktijk; alumni van de bacheloropleiding zullen naar verwachting net als de alumni van de ongedeelde opleiding op allerlei plaatsen op de arbeidsmarkt terechtkomen. Masteropleiding Met de opleiding wordt beoogd: 1. het verwerven van wetenschappelijke kennis, inzicht, vaardigheden en gebruik van wetenschappelijke methoden op het gebied van de talen en culturen van Indonesië; 2. het ontwikkelen van academische vaardigheden: • het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen, • het analyseren van complexe problemen, • het wetenschappelijk rapporteren; 3. voorbereiding op een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs; 4. voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan. Uit de doelstelling zijn de volgende eindkwalificaties afgeleid. Kennis en inzicht a. Ruime kennis van en verdiept inzicht in de vraagstukken, de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken en de ontwikkeling van één van de volgende vak188
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
gebieden binnen de Indonesiëkunde: de Indonesianistiek en Malaïstiek, de Javanistiek, de taalwetenschap en de studie van de politieke economie van Zuidoost-Azië. b. Ruime kennis van en verdiept inzicht in de vraagstukken, de kernbegrippen, het apparaat, en de onderzoeksmethoden en -technieken van één van de volgende disciplinaire specialisaties binnen de Indonesiëkunde: (1) de studie van kunst, materiële cultuur en uitvoerende kunsten, (2) de literatuurwetenschap, filologie en mediastudies, (3) de studie van geschiedenis en samenleving, (4) de taalwetenschap, (5) de studie van religie en filosofie. c. Kennis van en inzicht in de stand van zaken binnen de studie van de maatschappijen, geschiedenis en godsdiensten van Indonesië, tegen de achtergrond van de regio ZuidoostAzië. Vaardigheden d. Relatief zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen identificeren en verzamelen met behulp van oudere en recente technieken (heuristische vaardigheden). e. Relatief zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen bestuderen en deze globaal kunnen beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid. f. Een heldere en beargumenteerde probleemstelling kunnen formuleren voor een onderzoek en deze kunnen herleiden tot overzichtelijke en hanteerbare deelproblemen. g. Onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteen kunnen zetten in een mondeling en schriftelijk verslag dat voldoet aan de criteria die het vakgebied daaraan stelt. Constructieve kritiek kunnen geven op onderzoeksresultaten in woord en geschrift en kritiek kunnen verwerken tot een herziening van het eigen standpunt. Toegespitst op de trajecten binnen de Indonesiëkunde h. Masters op het vakgebied van de Indonesianistiek en Malaïstiek zijn in staat tot het relatief zelfstandig uitvoeren van onderzoek van beperkte omvang op het terrein van de Indonesische taal en cultuur. Zij kunnen Indonesisch en ander Maleistalig materiaal deskundig interpreteren en analyseren binnen de contemporaine culturele context, onder kritische gebruikmaking van de vakliteratuur. i. Masters op het vakgebied van de Javanistiek zijn in staat tot het relatief zelfstandig uitvoeren van onderzoek op het terrein van de Modern-Javaanse of Oud-Javaanse taal en cultuur. Zij kunnen Javaanstalig materiaal deskundig interpreteren en analyseren binnen de contemporaine culturele context, onder kritische gebruikmaking van de vakliteratuur. j. Masters op het vakgebied van de taalwetenschappen zijn in staat tot het relatief zelfstandig uitvoeren van taalkundig onderzoek in Indonesië en Oost-Timor met betrekking tot (1) beschrijving van Austronesische en non-Austronesische minderheidstalen middels veldwerk of analyse van bestaande data, (2) de ecologie van minderheidstalen en (3) de taalpolitiek. k. Masters op het vakgebied van de politieke economie hebben een grondige kennis van de recente geschiedenis, de cultuurpolitiek, de milieuproblematiek en de economische, politieke en sociale verhoudingen in de ASEAN-regio, evenals van externe internationale relaties met betrekking tot de regio. Zij hebben vaardigheid in het toepassen van begrippen ontleend aan relevante disciplines, in het bijzonder sociale en economische wetenschappen, bij de comparatieve bestudering van de landen in deze regio. De commissie ontving van de faculteit een vergelijking met het buitenland waaruit het onderstaande is overgenomen. QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
189
Van de zusteropleidingen in Europa onderscheidt de Leidse opleiding zich door de dubbele taaleis en de nabijheid van collecties (handschriften, gedrukte teksten, etnografica) die in samenstelling en omvang buiten Indonesië op geen enkele wijze geëvenaard worden. De opleiding onderhoudt sinds 2004 nauwe contacten met haar zusteropleidingen met name aan de Universität Hamburg, de Humboldt Universität zu Berlin, het Institut National des Langues et Civilisations Orientales, de Johan Wolfgang Goethe Universität in Frankfurt am Main, de Università degli Studi di Napoli ‘L’Orientale’ en de Université de La Rochelle. In samenwerking met deze instellingen wordt, gecoördineerd door Leiden, in 2006 een intensive programme op masterniveau aangeboden onder de titel Cultural and Social Change in Southeast Asia. Uiteraard onderhoudt de opleiding ook contacten met zusterinstellingen in Indonesië en Maleisië; deze betreffen vooral onderzoek. Meer toegespitst op de bacheloropleiding merkt Leiden nog het volgende op. De enige, enigszins vergelijkbare bacheloropleiding in Europa wordt verzorgd door SOAS, School of Oriental and African Studies, in Londen. SOAS kent een driejarig bachelorprogramma met twee hoofdvarianten: variant A met taalstudie als ruggengraat en variant B waarbij studenten naast taalstudie kunnen kiezen uit een ruim scala aan andere academische disciplines. Het programma van de Leidse opleiding is breder dan de beide varianten van het SOAS-programma en is vooral op Indonesië gericht. Het programma besteedt minder tijd aan taalstudie dan variant A van SOAS en biedt minder mogelijkheid tot specialisatie in een van de cultuurvakken dan variant B. Het lijkt derhalve een goede exponent van het Leidse streven naar brede bachelorprogramma’s. De commissie meent dat gesproken kan worden van een voldoende inbedding van de Leidse opleidingen in de internationale wetenschapsbeoefening. Wat betreft de eindkwalificaties van beide opleidingen merkt de commissie dat zij een discrepantie had geconstateerd tussen enerzijds de eindkwalificaties en anderzijds de inhoud van de programma’s, in die zin dat de programma’s zich feitelijk voornamelijk op Indonesië richten terwijl zowel de eindkwalificaties als de naam van de opleidingen een bredere oriëntatie suggereerden. De faculteit heeft hierop gereageerd door de eindkwalificaties op enkele punten te herformuleren (deze geherformuleerde eindkwalificaties staan hierboven vermeld); voorts heeft zij besloten om voor beide opleidingen naamswijziging aan te vragen; voor de bacheloropleiding Talen en culturen van Indonesië, voor de masteropleiding een Engelstalige variant daarvan. De commissie heeft de eindkwalificaties van de beide opleidingen getoetst aan hetgeen zij daarover heeft opgenomen in haar referentiekader; op grond daarvan en op grond van de uitkomst van de buitenlandvergelijking meent zij dat de eindkwalificaties van beide opleidingen in voldoende mate beantwoorden aan de eisen van de internationale wetenschappelijke vakgenoten. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een bacheloropleiding: 190
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
Kennis en inzicht: eindkwalificaties a, b en d; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties c en e; Oordeelsvorming: eindkwalificaties c en e; Communicatie: eindkwalificatie c; Leervaardigheden: eindkwalificatie c. De eindkwalificaties van de masteropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie voldoende aan bij de Dublin-descriptoren voor een masteropleiding: Kennis en inzicht: eindkwalificaties a, b en c; Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties d t/m k; Oordeelsvorming: eindkwalificaties d t/m k; Communicatie: eindkwalificaties g t/m k; Leervaardigheden: eindkwalificaties d t/m g. Oordeel commissie: bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Het wetenschappelijke karakter van de bacheloropleiding blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende uit de aandacht die bij de algemene academische vaardigheden (eindkwalificatie c) wordt besteed aan de onderzoeksvaardigheden. De afgestudeerde bachelor heeft toegang tot de masteropleiding Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië. Het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding komt naar het oordeel van de commissie voldoende naar voren uit bijna alle eindkwalificaties. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Doelstellingen opleiding: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
191
7.2.
Programma
Voor de programma’s van beide opleidingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit opleidingsrapport. De opleidingen worden alleen voltijds aangeboden. De voertaal van het masterprogramma is Engels. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De samenhang tussen onderwijs en onderzoek behoort, aldus de zelfstudie, tot de wezenskenmerken van beide curricula. Beide programma’s richten zich op taalkundige, letterkundige en cultuurkundige onderzoeksgebieden die nauw aansluiten bij de specialismen van de staf. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende als voortgezette colleges aangeboden. Studenten met wie de commissie sprak waren zeer tevreden over de wijze waarop de docenten hun onderzoek in het onderwijs verwerken. In de bacheloropleiding worden de elementaire onderzoeksvaardigheden, aldus de zelfstudie, vanaf het begin via een aparte leerlijn in bijna alle vakken opgebouwd (zie bijlage). In het eerste jaar worden werkstukken geschreven en voordrachten gehouden op basis van onderzoek. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, uitlopend in een bachelorwerkstuk dat is gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen onderzoek. In de masteropleiding staan alle colleges in het teken van onderzoek; de opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen onderzoek. De programma’s van beide opleidingen waarborgen naar het oordeel van de commissie op deze wijze in voldoende mate de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. Van aantoonbare verbanden van de beide programma’s met de actuele praktijk van relevante beroepen is alleen sprake wanneer het gaat om het beroep van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de overige beroepen waarin afgestudeerden vaak terechtkomen blijken deze, aldus de zelfstudie, in voldoende mate over de vereiste kwalificaties te beschikken (taalvaardigheid, kennis en inzicht, en vaardigheden op analytisch, mondeling, schriftelijk en heuristisch gebied). In de bacheloropleiding hebben de studenten de mogelijkheid om zich in de bijvakruimte te oriënteren op een bepaald beroep (zie facultair deel, par. 2.2). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
192
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de algemene en disciplinaire eindkwalificaties alsmede de eindkwalificaties op het gebied van de taalvaardigheid in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. Gezien de beoogde eindkwalificaties is, aldus de zelfstudie, in het programma gekozen voor nadruk op taalvaardigheid omdat het om twee nieuwe talen gaat. Voorts wordt meer aandacht aan taalvaardigheid Indonesisch dan aan taalvaardigheid Javaans besteed, aangezien het moderne discours in Indonesië plaatsvindt in de nationale taal en de student geacht wordt zich in die taal verstaanbaar te kunnen maken. Indonesisch en in mindere mate Javaanstalig materiaal wordt gebruikt in de vakken waarin voornamelijk kennis wordt overgedragen, opdat de student zo veel mogelijk vertrouwd raakt met beide talen. Ook vindt het onderwijs in bepaalde gevallen in het Indonesisch plaats. De taal is een integraal onderdeel van de maatschappij. Gedegen informatie over de samenlevingen en culturen van Zuidoost-Azië, waarvan de gemiddelde Nederlander geen weet heeft, is van zeer groot belang om de taal te kunnen leren en teksten te kunnen begrijpen. Masteropleiding In de bijlage is aangegeven hoe de eindkwalificaties in het onderwijsprogramma zijn omgezet. Per vak is aangegeven aan welke kwalificatie(s) specifiek aandacht wordt besteed. Het programma levert, aldus de zelfstudie, maatwerk voor een zeer divers publiek. De studenten kiezen voor een traject met een intern coherente niveauopbouw (zie bij F6), en concentreren zich op de taal van hun keuze. De achtergrondinformatie over maatschappij en cultuur wordt gebracht in de vorm van colleges over de stand van het wetenschappelijk onderzoek op die terreinen. In het facultaire deel wordt vermeld dat vanaf 2005 een uniforme vakbeschrijving verplicht is waarin van ieder vak onder meer het leerdoel geformuleerd is. De commissie heeft aan de hand van de studiegids 2006-2007 geconstateerd dat dit bij beide opleidingen bij verreweg de meeste vakken het geval is. De commissie is van oordeel dat er bij beide opleidingen sprake is van een adequate vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen. De programma’s bieden de studenten de mogelijkheid de eindkwalificaties te bereiken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
193
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Sinds 2004 wordt er aan het eind van ieder semester in opleidingsverband overleg gepleegd en informatie uitgewisseld over de inhoud en opzet van de colleges van het volgende semester. Zowel de colleges van het bachelor- als die van het masterprogramma worden hier besproken. Deze halfjaarlijkse zogenaamde onderwijscoördinatiebijeenkomsten zijn van groot belang voor de bewaking van de interne samenhang van de programma’s. Bacheloropleiding Zoals opgemerkt in het facultaire deel berust het didactische concept onder meer op doorlopende leerlijnen van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot het einde van de bacheloropleiding. Er is sprake van een oplopende moeilijkheidsgraad en van verdieping tot het eindniveau. In de zelfstudie wordt opgemerkt dat in het programma, met name in de eerste drie semesters, nadruk wordt gelegd op de taalvaardigheid, aangezien het om twee nieuwe talen gaat. De hierop betrekking hebbende onderdelen van het programma bouwen op elkaar voort, zoals blijkt uit de namen van de onderdelen en de niveauaanduiding. Ook bij de onderdelen die zich richten op de cultuur en samenleving van Zuidoost-Azië, met name Indonesië, is sprake van een duidelijke opbouw en samenhang. De semesteropbouw vertoont chronologische parallellie. Voorts wordt er in latere semesters zo veel mogelijk teruggegrepen op eerdere semesters in de vorm van vervolgcolleges over hetzelfde vak die voortbouwen op introducerende colleges. De commissie waardeert het dat met ingang van het cursusjaar 2005-2006 de Islam, als veruit de belangrijkste godsdienst in Indonesië, reeds in het eerste semester aan bod komt. Op de samenhang bij het onderzoeksvaardigheden onderwijs is al ingegaan onder F4. In het laatste jaar kunnen de studenten kiezen voor het begin van een specialisatie. De niveauopbouw van de opleiding volgens de 100-600 structuur komt tot uiting in de volgende tabel (de 20 puntsbijvakken in het tweede en derde jaar zijn buiten beschouwing gelaten): Niveau 100 200 300 400 Totaal
BA 1
44 16 60
BA 2
BA 3 24 16 40
Totaal 20 20 40
44 40 36 20 140
De studenten met wie de commissie sprak meenden dat er sprake is van een goed samenhangend programma; de commissie deelt deze mening. Masteropleiding Het programma bedient een internationaal publiek van studenten van uiteenlopende achtergrond en belangstelling gedurende een relatief korte periode, terwijl de kleine aantallen studenten de mogelijkheid van een studie op maat impliceren. Een en ander maakt het, aldus de zelfstudie, moeilijk de inhoudelijke samenhang van het programma in zijn geheel aan te tonen anders dan in algemene termen. Ruggengraat van het programma is de studie van een taal; daarin worden de meeste uren gestoken en daarmee krijgen de studenten toegang tot het 194
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
materiaal waar het om begonnen is. De Cultural Studies vakken (de cultuurgerichte vakken) ondersteunen de studie van de taal van keuze door de congruentie van tijdvak en gebied; in het geval van het taalkundige traject wordt de ruimte van de Cultural Studies helemaal ingenomen door taalkundige vakken. Het onderwerp van de thesis ligt op het terrein van de gekozen discipline, behandeld in de Disciplinary Specialisation. De commissie meent dat er sprake is van voldoende samenhang in het programma. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zoals vermeld in het algemeen deel heeft de faculteit een aantal maatregelen ingevoerd ter bevordering van de studeerbaarheid van de opleidingen. De commissie meent dat de faculteit door deze maatregelen voorwaarden heeft geschapen voor een goede studievoortgang bij de studenten. Wat de onderhavige twee opleidingen betreft is uit evaluaties gebleken dat de verhouding tussen feitelijke studielast en studiepunten alleszins acceptabel tot goed is. De studenten met wie de commissie sprak beaamden dit. Wat de masteropleiding betreft beluisterde de commissie klachten van studenten over de werkdruk veroorzaakt door het vervaardigen van een groot aantal papers. Zij vraagt hier de aandacht van de opleiding voor. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
In het facultaire deel wordt ingegaan op de activiteiten van de faculteit op het gebied van werving en voorlichting en op de maatregelen die zij genomen heeft om aansluitingsproblemen vanuit het vwo zoveel mogelijk te beperken. Iedereen die in het bezit is van een vwo- of hbo-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma wo kan in de bacheloropleiding instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een hbo-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een vwo-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
195
Iedereen die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië kan instromen in de masteropleiding. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij hbo-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek niveau, het taalvaardigheidsniveau en het algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. Het is de commissie niet gebleken dat er aansluitingsproblemen bestaan. Daarbij moet bedacht worden dat het bij deze opleiding in het algemeen om goed gemotiveerde studenten gaat. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beide opleidingen voldoen aan de formele eisen: het programma van de bacheloropleiding heeft een omvang van 180 studiepunten; het programma van de masteropleiding heeft een omvang van 60 studiepunten (zie bijlage). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beide opleidingen zijn, aldus de zelfstudie, academisch van inslag. Dit is vertaald in een didactisch concept waarbij studenten via activerend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Bacheloropleiding In het programma wordt voornamelijk gebruikgemaakt van hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie (zie bijlage). Hoorcolleges worden in het begin van het curriculum vaker gegeven dan later; het is volgens de opleiding de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de hogere jaren hebben werkcolleges de overhand, als de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Bijzondere vermelding verdient, aldus de zelfstudie, in dit verband de – facultatieve – zomercursus Indonesisch die jaarlijks tussen het tweede en derde jaar in Indonesië wordt georganiseerd. De studenten zijn dan voldoende ver gevorderd om ten volle van een dergelijke cursus te kunnen profiteren. De cursus duurt vier tot zes weken, al naar gelang de wensen van de deelnemende student, en wordt gevolgd door een leeronderzoek, ook in Indonesië.
196
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
Masteropleiding De master is volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; de studenten kiezen bij aanvang voor een van de specialisaties. De volgens de zelfstudie aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. De studenten worden standaard uitgenodigd voor de vakgroepseminars over lopend onderzoek van buitenlandse gasten en de eigen staf. Studielasttabel(studiejaar 2005-2006) Bachelorjaar 1 2 3
Contacturen (hoor- Zelfstudie Bijvak Scriptie Totaal en werkcolleges) 434 1.246 1.680 294 826 560 1.680 154 630 560 336 1.680
Masterjaar 1
Contacturen (werkcolleges) Zelfstudie Scriptie Totaal 252 1.008 420 1.680
Op basis van de zelfstudie kwam de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept eenvoudig is en weinig uitgewerkt. Mede op grond van de gesprekken constateert de commissie dat het concept op de meeste punten wordt gerealiseerd. Uit bestudering van de cursussen ter plaatse is de commissie gebleken dat zelfstudie verschillende typen opdrachten omvat, zodat al met al afwisselende werkvormen worden toegepast. Onduidelijk is hoe de kritische houding van studenten wordt opgebouwd en hoe daar in latere fasen gebruik van wordt gemaakt. De keuze voor activeren en verantwoordelijkheid bij studenten leggen past bij de academische doelstelling. Ook de opbouw in werkvormen (eerst meer hoorcollege, daarna meer interactie) wordt gemotiveerd vanuit de doelstellingen. Of die opbouw in de praktijk verantwoord is dient echter nader te worden aangetoond. De commissie is verder van mening dat boeken ook een uitstekend middel zijn om nieuwe gebieden open te leggen. Wat betreft de zomercursus Indonesisch raadt de commissie de opleiding aan te overwegen deze als verplichte cursus te verzorgen tussen het eerste en tweede jaar. Zo’n opzet zou de student al in een vroeg stadium verder motiveren, en ze vermijdt twee jaar ‘droogzwemmen’ bij een nogal intensieve training in Indonesische taalvaardigheid. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire deel wordt uiteengezet welke vaste procedures de faculteit hanteert om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren. Eén van deze procedures heeft betrekking op de vakbeschrijvingen: hierin moet worden beschreven welke leerdoelen in het vak bereikt dienen te worden en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en). De commissie heeft al geconstateerd (zie F5) dat in verreweg de meeste gevalQANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
197
len de leerdoelen geformuleerd zijn; dit geldt niet voor de samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen. Hier moeten de beide opleidingen nog een inhaalslag maken. Bacheloropleiding Er zijn, aldus de zelfstudie, mondelinge en schriftelijke tentamens, referaten en werkstukken. Toetsing van taalvaardigheid en kennis vindt mondeling maar vaker schriftelijk plaats, vooral in de eerste twee jaar, in de vorm van vertalingen en kennis- en essaytentamens. Referaten en werkstukken worden meteen vanaf het begin van de studie gehouden respectievelijk geschreven, eerst in bescheiden mate en omvang, naderhand vaker, groter, en meer en meer in de plaats van andere vormen van toetsing. De bijdragen aan de werkcolleges, waaronder veelal wekelijkse opdrachten, worden over het algemeen verdisconteerd in het cijfer van het tentamen of werkstuk, volgens een van tevoren bekendgemaakte formule. De docent besteedt niet alleen bij schriftelijke maar ook bij mondelinge rapportage van de studenten aandacht aan de wijze van presenteren (naar rato verdisconteerd in de beoordeling). De leeropdracht die volgt na de zomercursus, mondt uit in een werkstuk en een referaat, beide in het Indonesisch. De studie wordt afgesloten met een kleine scriptie (12 studiepunten); een presentatie van het onderzoek door de student gevolgd door een discussie met de leden van de examencommissie is onderdeel van het examen (waarvan de uitslag ter plekke in gunstige zin beïnvloed kan worden). Klachten over de (organisatie van de) toetsing kunnen tot uitdrukking worden gebracht bij de docent, in de programmaevaluaties, bij de studiecoördinator, en bij de opleidings- of bij de examencommissie. De docenten stellen voor zichzelf toetscriteria op. Intercollegiale afstemming vindt plaats bijvoorbeeld wanneer er van een college meerdere groepen zijn die door verschillende docenten worden gegeven, of wanneer één college door meer dan één docent wordt gegeven. Die afstemming heeft dan zowel betrekking op de toetsvragen als op de toetscriteria. De scriptie wordt door twee docenten beoordeeld. Werkstukken worden altijd besproken; schriftelijke tentamens worden door de docent tot het eerstvolgende examen bewaard en zijn op verzoek in te zien. Voor elk studieonderdeel vindt ten minste twee maal per studiejaar een toetsing plaats. De tentamens zijn steeds in één maand geconcentreerd na afloop van de collegeperiode. De student ontvangt bij een mondelinge toets de uitslag terstond na het afnemen; bij een andere dan mondelinge toets wordt het oordeel binnen vijftien werkdagen door de examinator vastgesteld. Voor sommige vakken zijn deeltoetsen ingebouwd, om de stof te spreiden of om verschillende vormen van kennis of vaardigheid te toetsen. De beoordeling van deze vakken bestaat daardoor uit twee deelcijfers. Een deelcijfer kan worden gecompenseerd. Van werkstukken wordt een zogenaamde eerste versie gemaakt (al dan niet tijdens het werkcollege), waarna in de collegevrije periode een tweede, verbeterde versie volgt waaraan het definitieve cijfer (of deelcijfer) wordt toegekend. Uit de jaarlijkse programmaevaluaties blijkt dat studenten in de meeste gevallen tevreden zijn over de wijze en het bereik van de tentaminering. Masteropleiding De praktijk van toetsing en beoordeling in de masteropleiding is analoog aan die van de bacheloropleiding. De commissie meent dat, hoewel er in de vakbeschrijvingen nog niet expliciet wordt ingegaan op de samenhang tussen leerdoelen en toetsvormen, uit het bovenstaande duidelijk blijkt dat deze samenhang wordt nagestreefd. Zij raadt de opleiding aan om ook in andere gevallen dan boven genoemde intercollegiale afstemming over toetscriteria te plegen; dit zal bijdragen tot de consistentie. 198
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
De commissie heeft voorts een representatieve set van schriftelijke tentamenopgaven geanalyseerd. Deze waren van goede kwaliteit. Ook de studenten bleken tevreden over de kwaliteit van de toetsen; zij vormen een goede voorbereiding op de scriptie. De commissie is van oordeel dat bij beide opleidingen toetsing en beoordeling naar behoren zijn geregeld. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Programma: Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
7.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie verwijst in eerste instantie naar het facultaire deel. Van belang in verband met de situatie van de sector niet-westers is dat medewerkers in deze sector gemiddeld 42% van hun tijd aan onderzoek besteden; in de sector westers/geschiedenis/kunstgeschiedenis is dat 30%. Wat de onderhavige opleidingen betreft het volgende. Werkelijke formatie beschikbaar voor het onderwijs (peildatum 1 januari 2005) Categorie HL UHD UD docenten Totaal
aantal
M 3 1 4 4 12
V Totaal Gepromoveerd fte’s aantal fte’s aantal fte’s 0,97 3 0,97 100% 0,27 2 0,92 3 1,19 100% 2,16 4 2,16 100% 1,44 2 0,29 6 1,73 50% 4,84 4 1,21 16 6,05
De stafleden met een onderzoeksaanstelling zijn allen gepromoveerd. Van de stafleden met alleen een onderwijsaanstelling (die zich richten op taalvaardigheidsonderwijs) is circa de helft eveneens gepromoveerd of bezig aan een proefschrift. Alle gepromoveerde leden van de staf zijn betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. Wetenschappelijk is de opleiding voortdurend in beweging. Van de hoge kwaliteit getuigen niet alleen opvallende prestaties als de recente verschijning van het grote wetenschappelijke vertaalwoordenboek Nederlands-Indonesisch en projecten als het mede door NWO gefinancierde project ‘Linguistic Variation in Eastern Indonesia’ en het onderzoek naar Midden-Javaanse temQANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
199
pelarchitectuur als onderdeel van het ASPASIA-programma van NWO, of benoemingen van stafleden en abituriënten in het buitenland (zie bijvoorbeeld de recente professoraten in California, Keulen en Berlijn), maar ook op minder in het oog lopende wijze de redacteurschappen van wetenschappelijke tijdschriften en series in het buitenland en vooral in Nederland zelf. De opleiding brengt sinds 1989 een eigen wetenschappelijke serie uit. De stafleden zijn van tijd tot tijd betrokken bij buitenlandse examens. De wetenschappelijke publicaties kenmerken zich door de combinatie van gevestigde takken van wetenschap als filologie en linguïstiek en nieuwe ontwikkelingen op het gebied van media en performance studies. De staf neemt actief deel aan internationale congressen en haalt geregeld internationale congressen naar Leiden. De commissie meent dat de studenten van beide opleidingen in ruime mate kunnen profiteren van de grote wetenschappelijk kwaliteiten van de staf op het terrein van de Indonesianistiek. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het aantal studenten per fte onderwijs was als volgt: 2000-2001: 9,56 2001-2002: 8,31 2002-2003: 7,67 De commissie meent dat voor beide opleidingen voldoende personeel wordt ingezet. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
In de zelfstudie wordt meegedeeld dat er voldoende deskundigheid is op de respectieve deelgebieden om de doelstellingen en eindkwalificaties van beide opleidingen te realiseren. De commissie is het hiermee eens. De commissie heeft met instemming gelezen in het convenant tussen faculteitsbestuur en opleiding dat de herbezetting van het ordinariaat Maleise, in het bijzonder Indonesische taal- en letterkunde (vacant sinds januari 2003) hoge prioriteit heeft. Zij hoopt, gezien de nog steeds aanwezige zware nadruk in het programma op letterkunde, dat de beslissing om een hoogleraar Indonesische taal- en letterkunde te benoemen niet in de vergetelheid raakt en zo spoedig mogelijk alsnog uitgevoerd wordt. In het facultaire deel wordt mededeling gedaan van het beleid van de faculteit op het punt van de onderwijskundige scholing van docenten. In aanvulling daarop kan nog worden gemeld dat beleid in ontwikkeling is met betrekking tot onder meer peer coaching en het vervaardigen van toetsen. In de vakevaluaties is een vraag opgenomen over de waardering van studenten voor de docent. 200
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
Uit de eerste lichting evaluaties blijkt de tevredenheid over de docenten ruim voldoende tot goed te zijn. Dit werd bevestigd door de studenten met wie de commissie sprak. De commissie meent dat voldoende aandacht wordt besteed aan de onderwijskundige realisering van de programma’s. Voorts is haar niets gebleken van belemmeringen van organisatorische aard. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Inzet van personeel: voldoende 7.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen kunnen, naast de gemeenschappelijke voorzieningen (zie het facultaire deel), gebruikmaken van de collegezalen in het WSD-complex met bijbehorende faciliteiten van feitelijke en virtuele aard, en van de onderwijsruimten in de handschriftenafdelingen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en de bibliotheek van de universiteit. De bibliotheken van de universiteit, het KITLV en het Instituut Kern bevinden zich op loopafstand. De bibliotheek van het KITLV bevat ongeveer een half miljoen boeken, waarvan 70% betrekking heeft op Indonesië en Nederlands-Indië. Dit vormt uitstekend bronnenmateriaal voor onderwijs en onderzoek. De ruimte- en computervoorzieningen zijn voldoende. Oordeel commissie: goed F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt een uiteenzetting gegeven over het stelsel van studiebegeleiding en informatievoorziening, inclusief de procedure rond het bindend studieadvies (BSA). Uit de programmaevaluaties blijkt dat de studenten over het algemeen redelijk tevreden zijn over het functioneren van het mentoraat. De evaluatieresultaten geven ook aan dat de studenten tevreden zijn over de studiebegeleiding en over de informatievoorziening per vak. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Voorzieningen: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
201
7.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De commissie meent dat de faculteit op de goede weg is bij de ontwikkeling van een intern kwaliteitszorgsysteem (zie het facultaire deel). Zij merkt wel op dat het aanbeveling verdient om niet alleen bij de studenten onderwijsevaluaties te laten verrichten. Ook docenten, afnemend veld en alumni zouden moeten worden bevraagd, over respectievelijk het bereiken van de eindkwalificaties door de student, de bruikbaarheid van de afgestudeerden en de geschiktheid van de gevolgde opleiding. De commissie deelt de waardering van de opleidingen voor de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken van opleiding met het faculteitsbestuur. Zij meent dat deze gesprekken, die resulteren in convenanten waarin wensen en afspraken van diverse aard worden vastgelegd, van groot nut zijn. Wat de onderhavige opleidingen betreft wordt in de zelfstudie het volgende opgemerkt. De vak- en programmaevaluaties worden door de opleidingscommissie volgens schema uitgevoerd. De eerste ronde van de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken zal binnenkort voltooid zijn. Zij moeten resulteren in een verslag waarin toetsbare streefdoelen zijn opgenomen. De commissie constateert dat er sprake is van periodieke evaluatie van de opleiding. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De commissie heeft begrepen dat de uitkomsten van evaluaties altijd worden betrokken in het overleg over aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de concrete realisatie van de gestelde streefdoelen. Naast de onderwijsevaluaties vormen ook de onderwijscoördinatiebijeenkomsten aan het eind van ieder semester een belangrijke bron van verbeteringen en aanpassingen. Enkele voorbeelden van verbeteringen zijn: a. omwisseling van colleges ten bate van een betere chronologische aansluiting met de andere vakken binnen hetzelfde semester: Godsdiensten van Indonesië 1 (traditionele godsdiensten, hindoeïsme en boeddhisme) en Godsdiensten van Indonesië 2 (islam en christendom). Doorgevoerd per 2005-2006, naar aanleiding van de onderwijscoördinatiebijeenkomst van december 2004; b. betere spreiding van toetsvormen: toetsing van Godsdiensten van Indonesië 1 (in de nieuwe gedaante van islam en christendom; zie voorbeeld a) door middel van een werkstuk. Doorgevoerd per 2005-2006, naar aanleiding van de onderwijsevaluatie 2004-2005; c. betere spreiding van toetsvormen: toetsing van Tekstwetenschap 2 (de literaire benadering van teksten) door middel van een werkstuk. Doorgevoerd per 2005-2006, naar aanleiding van de onderwijsevaluatie 2004-2005; 202
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
d. verbetering van spreek- en luistervaardigheid: Indonesisch als voertaal in Tekstwetenschap 2 (de literaire benadering van teksten) en de colleges na de zomercursus. Doorgevoerd per 2004-2005, naar aanleiding van de onderwijscoördinatiebijeenkomst van augustus 2004). De commissie constateert dat de evaluatie leidt tot aantoonbare verbetermaatregelen. Ook naar aanleiding van de vorige visitatie zijn op de meeste punten maatregelen getroffen. De commissie meent dat, ondanks de verzwaring van de propedeuse, de studielast van de bacheloropleiding toch nog aan de lichte kant is. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De medewerkers en studenten zijn, onder meer in het kader van de opleidingscommissie, naar het oordeel van de commissie voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Maar van de kant van de alumni en het afnemende beroepenveld is de inbreng nog weinig intensief of gestructureerd. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Interne kwaliteitszorg: voldoende 7.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Over de gerealiseerde eindkwalificaties van de afgestudeerden van de bachelor- en de masteropleiding valt bij gebrek aan voldoende afgestudeerden nog niets met zekerheid te zeggen. De faculteit vertrouwt erop dat de resultaten van de bachelor-masterstructuur zich zonder problemen kunnen meten met de resultaten van de ongedeelde opleiding. De binnen de commissie bestudeerde afstudeerscripties van de ongedeelde opleiding waren van voldoende tot zeer goed niveau; de becijfering van de opleiding kwam overeen met die van de commissie. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
203
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De commissie heeft waardering voor de maatregelen die de faculteit getroffen heeft ter verbetering van het rendement (zie het facultaire deel). De opleiding vindt de facultaire streefcijfers voor het rendement van de bacheloropleiding ambitieus, in het licht van de gangbare doctoraalrendementen (tussen de 45% en 77% na acht jaar voor de jaargangen 1989-1990 t/m 1994-1995), maar verwacht dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. Rendementgegevens over de bachelor- en de masteropleiding zijn er (nog) niet. Gegeven de doctoraalrendementen van de ongedeelde opleiding vindt ook de commissie de streefcijfers van de faculteit voorlopig nog erg ambitieus. Oordeel commissie: voldoende Oordeel commissie met betrekking tot het onderwerp Resultaten: voldoende
Eindoordeel: de commissie komt op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het eindoordeel dat beide opleidingen voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
204
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
Samenvatting oordelen bacheloropleiding en masteropleiding Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië Onderwerp
Oordeel
Facet
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Omvang 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Toetsing en beoordeling
2. Programma
Voldoende
Oordeel bachelor Voldoende
Oordeel master Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor en master 3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Voldoende
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
20. Gerealiseerd niveau Voldoende 21. Onderwijsrendement Voldoende
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
205
Bijlage bij opleidingsrapport Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië Bachelor-programma Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië Algemene vaardigheden 1: 2: 3: 4: 5:
ICT schriftelijk presenteren mondeling presenteren onderzoek samenwerking
Taalvaardigheid 1: 2: 3: 4: 5:
luisteren lezen gesproken interactie gesproken productie schrijven
Werkvormen hc: wc: zl: st:
hoorcollege werkcollege zelfstandige literatuurstudie stage
Toetsvormen st: sw: mt: mp:
206
schriftelijk tentamen werkstuk mondeling tentamen mondelinge presentatie, referaat
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
Taalvaardigheid
Werkvorm
Toetsvorm st
100
Taalverwerving Indonesisch 1
15
1, 2, 3, 5
1
100
4
1
100
1
100
1
100
1 1 1
200 100 100
1
200
1
100
Taal en cultuur van ZuidoostAzië Indonesische geschiedenis 1945 tot heden Godsdiensten van Indonesië 1: hindoeïsme en boeddhisme Kunst en materiële cultuur 1: iconografie Taalverwerving Indonesisch 2 Elementair Javaans 1 Literatuurgeschiedenis van Zuidoost-Azië Indonesische geschiedenis 1300-1949 Tekstwetenschap 1
1
200
Godsdiensten van Indonesië 2: islam en christendom
4
2 2
300 200
Taalverwerving Indonesisch 3 Tekstwetenschap 2
4 4
2 2
200 200
5 4
2
200
2 2 2 2
300 200 200 300
Elementair Javaans 2 Recht, bestuur en politiek in Indonesië Kunst en materiële cultuur 2: moderne beeldende kunst in Zuidoost-Azië Tekstwetenschap 3 Economie van Indonesië Austronesische taalkunde Keuze uit 3 opties: Optie A: Indonesisch en Javaans Taalverwerving Indonesisch 4a Javaans taalvaardigheid 1 Optie B: Indonesisch Taalverwerving Indonesisch 4a Taalverwerving Indonesisch 4b: zomercursus 1 Optie C: Javaans Javaans taalvaardigheid 1 Javaans taalvaardigheid 2 Bijvak
2 2 2
2 2 2
(sub)discipline
Alg.vaardigheid
hc
ECTS
1-5
Vak
st/mt
Niveau
wc
Studiejaar
1-5
1
4
geschiedenis
1-5
hc
st
4
godsdienst wetenschap kunstgeschiedenis
1-5
hc
st
1-5
hc/wc
st/ opdr
wc wc hc
st/mt st/mt st
1-5
hc
sw/st
1-5
hc
st
1-5
hc
st
4 8 5 4 4 4
4 4 4 3 8
tekstwetenschap geschiedenis tekstwetenschap godsdienstwetenschap
tekstwetenschap recht kunstgeschiedenis
geschiedenis taalkunde
1, 2, 3, 5 1-5 1-5
1-5 1-5
2, 3, 5 2-5
1-5
wc hc
st/mt st
1 -3, 5 1-5
1-4
wc hc
mt/st sw/st
2-5
hc/wc
sw/ opdr/st
2-5 1-5 2-5 1-5
wc wc hc/wc
sw sw/ mp st
wc wc
mt opdr/ st
wc wc
mt
wc wc
opdr/ st opdr/ st
1-5
20
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
207
3
400
Tekstwetenschap 4
4
3 3 3 3 3
300
8
3 3
400 300
3 3
400 400
3
300
Twee accentvakken, te kiezen uit: Geschiedenis Godsdienst en samenleving Taal en discours Kunst en materiële cultuur Keuze uit 3 opties: Optie A: Indonesisch en Javaans Taalverwerving Indonesisch 5a Javaans taalvaardigheid 3 Optie B: Indonesisch Taalverwerving Indonesisch 5a Taalverwerving Indonesisch 5b: zomercursus 2 Optie C: Javaans Javaans taalvaardigheid 3
3
400
Javaans taalvaardigheid 4
3
300
Moderne media in Indonesië
4
3 3 3
300 400
Scriptieseminar Bachelorwerkstuk Bijvak
4 12 20
tekstwetenschap
1-5
wc
sw
wc wc wc hc/wc
sw sw st/mp opdr/ sw
wc wc
mt opdr/ sw
wc wc
mt
wc
opdr/ sw
wc
opdr/ sw
wc
opdr/ st
wc zl
opdr sw
1-5
8
1-5
media studiën
1-5
1-5
1-5
1-5 1-5
1 1 1 1 1 1
208
400 400 400 500 500 600
Language and Discours Disciplinary Specialization Culture or Linguistics Language and Discours Disciplinary Specialization/Thesis Seminar Master Thesis
5 5 15 5 5 15
a, h, i, j, k d, e, h, i, j, k b, c a, h, i, j, k f, g, h, i, j, k g
wc, zs hc, wc wc wc, zs hc, wc wc
Toetsvorm
Werkvorm
Eindkwalificatie
ECTS
Vak
Niveau
Studiejaar
Masterprogramma Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
st, sw mp, sw mp, sw st, sw mp, sw sw
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen / Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië
BIJLAGEN
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
209
210
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de commissie Prof. dr. C. Defoort Carine Defoort werd geboren in Roeselare in 1961. Ze studeerde Sinologie (1983) en Wijsbegeerte (1993) aan de KU Leuven. Na haar studies in de Sinologie verbleef ze drie jaar in Taiwan, waar ze Chinese filosofie studeerde aan de National Taiwan University en de Chinese taal aan de Taiwan Normal University (1983-1986). Daarna verwierf ze een Master in Chinese Philosophy aan de University of Hawaï (1987-1990). Ze promoveerde in 1993 op een proefschrift dat handelde over een verwaarloosde, daoïstische tekst uit de derde eeuw voor onze tijdrekening, de Heguanzi. In 2002 werd ze hoogleraar in de Sinologie en vice-decaan onderwijs van de faculteit Letteren (tot 2005). Haar onderzoek en publicaties (voornamelijk in het Engels en Chinees) betreffen enerzijds de vroege Chinese filosofie (tot het begin van onze tijdrekening) en anderzijds, de hedendaagse receptie daarvan (vooral twintigste eeuw). Ze is ook de editor van het internationale tijdschrift Contemporary Chinese Thought (M.E. Sharpe) en corresponding editor van China Review International. Prof. dr. K.A. Adelaar Alexander Adelaar werd geboren in Den Haag in 1953. Hij studeerde Indonesische talen in Leiden (1971-1977). Hij werkte in Indonesische lexicologieprojecten in Leiden (19821984) en aan Cornell University (1984). In 1985 promoveerde hij in Leiden op een proefschrift getiteld Proto-Malayic: the reconstruction of its phonology and parts of its morphology and lexicon. In de daaropvolgende jaren was hij parttime wetenschappelijk medewerker aan de Vakgroep Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië in Leiden (1985-1993) en had hij achtereenvolgens een postdoctoraal beurs van NWO (WOTRO) (1985-1989), een Research Fellowship in het Institute of Advanced Studies, Australian National University (1989-1992), en een Humboldt Fellowship (Frankfurt 1993). Sinds 1994 werkt hij aan de Universiteit van Melbourne, waar hij Indonesisch doceert en sinds 1996 Associate Professor and Reader is. Hij was in 2000 gastdocent aan de University of British Columbia, en hij was visiting scholar aan de universiteiten van Münster (1995) en Frankfurt (1998), de Universiti Malaysia Sarawak (2002), de Academia Sinica (Taipei, 2002-3), de Australian National University (2006) en de École de Hautes Études et Sciences Sociales (Centre de Recherche de Langues de l’Asie Orientale, Parijs, 2006). Hij is auteur van twee boeken en zeventig andere publicaties op het gebied van Austronesische taalkunde, met als zwaartepunt de geschiedenis en beschrijving van het Indonesisch en van de talen van Sumatra, Borneo, Madagascar en Taiwan. Prof. em. dr. Martina Deuchler, FBA Martina Deuchler werd geboren in 1935 in Zurich, Zwitserland. Zij behaalde in 1957 het kandidaatsexamen Chinees en Japans aan de Rijksuniversiteit Leiden. Zij vervolgde haar studie aan Harvard University, Cambridge MA en promoveerde in 1967 op een proefschrift getiteld The Opening of Korea, 1875-1884. Daarna verbleef zij vijf jaar in Korea. Van 1975 tot 1988 doceerde zij taal en geschiedenis van Korea aan de Universiteit van Zürich. Van 1988 tot 2000 was zij professor of Korean Studies aan de School of Oriental and African Studies (SOAS), University of London. Haar onderzoek betreft voornamelijk de premoderne sociale en intellectuele geschiedenis van Korea. Voor haar boek The Confucian Transformation of Korea: A Study of Society and Ideology (Harvard 1992) ontving zij de Wiam Chang Chi-yŏn Memorial Award for Korean Studies en de George L. Paik Scholarship Award from Yonsei University, Seoul. In 1995 ontving zij de Order of Cultural Merit van de president van de Republiek Korea en in 2006 werd zij CorQANU / Niet-Westerse Talen en culturen
211
responding Fellow of the British Academy. Zij is auteur van drie boeken en talloze publicaties. Zij was medeoprichtster van de Association for Korean Studies in Europe (AKSE). Prof. em. dr. J.S.A. Elisonas Jurgis Elisonas werd geboren in Litouwen in 1937, begon zijn middelbare schoolopleiding in Beieren en rondde zijn universitaire studies af in de Verenigde Staten. Hij promoveerde in 1969 aan de Universiteit Harvard in Geschiedenis en Oosterse talen. De handelseditie van zijn proefschrift, Deus Destroyed: The Image of Christianity in Early Modern Japan, is tussen 1973 en 1991 in drie edities uitgegeven, en hij is de auteur of redacteur van een aantal andere werken over de politieke en culturele geschiedenis van Japan. Daarnaast heeft hij uitgebreid gepubliceerd over Japanse internationale betrekkingen in de premoderne periode. Vanaf 1975 tot 2001 was hij werkzaam bij de Universiteit van Indiana, alwaar hij onder meer voorzitter van de vakgroep Oost-Aziatische Talen en culturen is geweest. Als gasthoogleraar heeft hij gedoceerd aan de universiteiten van Harvard, Hawaï, Kyoto en St. Paul’s in Tokio. Hij neemt regelmatig deel aan wetenschappelijke symposia in Portugal en Nederland. In 1994-1995 ontving hij niet alleen een Fellowship van de Guggenheim Foundation maar ook het Isaac Ailion Fellowship van de Universiteit Leiden. In 2002 eindigde hij zijn actieve onderwijs als Boskey Professor in de Geschiedenis aan het Williams College in Massachusetts. Sindsdien is hij actief betrokken bij diverse onderzoeksprojecten naar de geschiedenis en historiografie van Japan in de zestiende en zeventiende eeuw. L. Hiele Liesbeth Hiele werd geboren in Poperinge, België in 1982. Van 2000 tot 2005 studeerde zij Sinologie aan de Katholieke Universiteit Leuven, met daarin een uitzendjaar naar de Jiaotong Universiteit in Xi’an. In het academiejaar 2005-2006 studeerde zij een bijkomende Master in Conflicts and Sustainable Peace aan de Katholieke Universiteit Leuven. Prof. dr. M. Meeuwis Michael Meeuwis werd geboren in Leiderdorp in 1968. Hij behaalde in 1990 met de Grootste Onderscheiding het licentiaatsdiploma van de opleiding Afrikaanse Filologie en geschiedenis aan de toenmalige Rijksuniversiteit Gent. In het academiejaar 1990-1991 volgde hij een postgraduaat opleiding in Algemene linguïstiek aan de Universiteit Antwerpen. In de zomer van 1991 volgde hij ook nog drie intensieve taalkundige cursussen aan de summer school van de Universiteit van Amsterdam. In maart 1997 verdedigde hij zijn proefschrift met als titel Constructing Sociolinguistic Consensus: A Linguistic Ethnography of the Zairian Community in Antwerp, Belgium. Daarna werkte hij zes jaar aan de Universiteit Antwerpen als postdoctoraal onderzoeker voor het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek en één jaar als Universitair Docent aan de Universiteit van Amsterdam (Faculteit Maatschappij- en gedragswetenschappen, afdeling Sociologie en antropologie). Sinds oktober 2002 is hij docent aan de vakgroep Afrikaanse Talen en culturen van de Universiteit Gent, waar hij Afrikaanse taalkunde en Lingála doceert en waar hij zijn publicaties in het domein van de beschrijvende Afrikaanse taalkunde, de sociolinguïstiek en taalgeschiedenis van Centraal-Afrika en antropologische linguïstiek van Afrika en de diaspora voortzet. Prof. dr. E. Moerloose Eddy Moerloose werd geboren in Wilrijk in 1945. Hij studeerde van 1964 tot 1968 Oosterse filologie aan de Rijksuniversiteit te Gent. Na zijn militaire diensttijd (1969-1970) was hij assistent bij het seminarie voor Algemene en vergelijkende taalwetenschap aan dezelfde universiteit, waar hij in 1977 promoveerde tot doctor op een proefschrift getiteld Tochaarse 212
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
en Oudturkse Maitreyasamitinataka-fragmenten. Tekst in transkriptie, vertaling en kommentaar, met inleiding en appendices. In 1979 werd hij eerstaanwezend assistent en in 1984 werkleider aan hetzelfde seminarie. Hij werd in 1991 bevorderd tot docent en in 2004 tot hoofddocent. Sinds 2004 is hij voorzitter van de vakgroep Talen en culturen van Zuid- en Oost-Azië van de Gentse Universiteit. Hij is sinds 2003 voorzitter van de Commissie Onderwijszaken en van de verenigde examencommissies van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Hij is auteur van artikelen over de invloed van de Indische cultuur in Centraal-Azië. Prof. dr. Th. Wubbels Theo Wubbels werd geboren in 1949 in Enschede. Hij studeerde natuurkunde aan de Universiteit Utecht en was van 1973-1978 leraar natuurkunde en later conrector aan het Herman Jordan Lyceum in Zeist. In 1978 werd hij als natuurkundedidacticus benoemd aan de Universiteit Utrecht, waar hij in 1984 promoveerde op een proefschrift over ordeproblemen bij beginnende leraren. In 1991 werd hij benoemd tot hoogleraar Algemene didactiek en in 1994 tot hoogleraar-directeur van het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden (IVLOS). Vanaf 2001 is hij hoogleraar Onderwijskunde en directeur van het Instituut voor pedagogiek en onderwijskunde en sinds 2004 tevens vice-decaan van de Faculteit Sociale wetenschappen. Hij was lid van verschillende visitatiecommissies, waaronder die van de Letterenfaculteiten in 1997. Prof. dr. R.T. Zuidema Tom Zuidema werd geboren in 1927. Van 1945 tot 1951 studeerde hij Indologie en daarna Antropologie aan de Rijksuniversiteit Leiden; van 1951 tot 1953 Geschiedenis van inheems Amerika aan de Universiteit van Madrid, alwaar hij in 1953 promoveerde op het proefschrift La organización social y política Incaica según las fuentes españolas. Van 1953 tot 1956 verrichtte hij veldwerk in Peru, afgesloten met archiefonderzoek in Spanje. Van 1956 tot 1964 was hij conservator aan het Rijksmuseum van Volkenkunde, Leiden. In 1962 promoveerde hij te Leiden op een proefschrift getiteld The Ceque system of Cuzco. Van 1964 tot 1967 was hij professor in Antropologie aan de Universiteit van Huamanga, Ayacucho, Peru; van 1967 tot 1993 professor in Antropologie aan de Universiteit van Illinois, Urbana IL, USA. Hij vervulde gastdocentschappen in de Verenigde Staten, Frankrijk, Peru en Italië. Zijn specialisaties liggen op het gebied van algemene antropologie en antropologie van ZuidAmerika. Zijn aandacht gaat in het bijzonder uit naar de Andes en de Inca-cultuur: sociale organisatie en verwantschap; kunst, religie en ritueel; Inca-astronomie en kalenders.
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
213
214
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
Bijlage B: Programma bezoek aan Leiden (5-9 februari 2006) Betrokken opleidingen: 1. 2. 3. 4.
Talen en culturen van Zuidoost Azië en Oceanië (TCZOAO) Talen en culturen van Afrika (TCA) Talen en culturen van Korea (TCK) Talen en culturen van Japan (TCJ)
5. Talen en culturen van China (TCC) 6. Talen en culturen van Indiaans Amerika (TCIA) 7. Talen en culturen van India en Tibet (TCIT)) Zondag 5 februari 14.00: vergadering (installatie; referentiekader; voorbereiding gesprekken) Circa 19.00: diner Maandag 6 februari 09.00 – 10.30 faculteitsbestuur, opstellers zelfstudies, opleidingsvoorzitters, medewerker kwaliteitszorg 10.30 – 10.45 Pauze 10.45 – 11.30 docentleden opleidingscommissies TCZOAO TCA TCK TCJ studentleden opleidingscommissies 11.30 – 12.15 TCZOAO TCA TCK TCJ examencommissies en studieadviseurs 12.15 – 13.00 TCZOAO TCA TCK TCJ 13.00 – 14.00 Lunch 14.00 – 14.45 studenten opleiding TCZOAO 14.45 – 15.30 docenten opleiding TCZOAO 15.30 - 16.00 opleidingsvoorzitter TCZOAO 16.00 – 16.15 Pauze 16.15 – 17.00 studenten opleiding TCA 17.00 – 17.45 docenten opleiding TCA 17.45 – 18.15 opleidingsvoorzitter TCA 19.30 Diner (met gasten)
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
215
Dinsdag 7 februari 09.00 – 09.45 studenten opleiding TCK 09.45 – 10.30 docenten opleiding TCK 10.30 – 10.45 Pauze 10.45 – 11.30 studenten opleiding TCJ 11.30 – 12.15 docenten opleiding TCJ 12.15 – 12.45 opleidingsvoorzitter TCJK 12.45 – 13.45 Lunch 13.45 – 15.15 inzien documenten; vergadering commissie 15.15 - 16.15 alumni TCZOAO, TCA, TCK en TCJ 16.15 – 16.30 Pauze 16.30 – 17.15 docentleden opleidingscommissies TCC TCIA TCIT 17.15 – 18.00 studentleden opleidingscommissies TCC TCIA TCIT Woensdag 8 februari 09.00 – 09.45 examencommissies en studieadviseurs TCC TCIA TCIT 09.45 – 10.30 studenten TCC 10.30 – 10.45 Pauze 10.45 – 11.30 docenten opleiding TCC 11.30 – 12.00 opleidingsvoorzitter TCC 12.00 – 12.45 studenten TCIA 12.45 – 13.45 Lunch 13.45 – 14.30 docenten opleiding TCIA 14.30 – 15.00 opleidingsvoorzitter TCIA 15.00 – 15.15 Pauze 15.15 – 16.00 studenten TCIT 16.00 – 16.45 docenten opleiding TCIT 16.45 – 17.15 opleidingsvoorzitter TCIT 17.15 – 18.15 alumni TCC, TCIA, TCIT Donderdag 9 februari 09.00 – 10.00 bezoek aan faciliteiten, inzien documenten etc. 10.00 – 10.30 spreekuur 10.30 – 11.30 vergadering commissie 11.30 – 12.30 afsluitend gesprek met faculteitsbestuur 12.30 – 13.30 Lunch 13.30 – 16.00 vergadering commissie; opstellen voorlopige bevindingen 16.00 – 16.30 mondelinge rapportage 16.30 Borrel
216
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
Bijlage C: Referentiekader van de commissie Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen aan de universiteit van Leiden die in het kader van de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen opleidingen die een of meerdere levende vreemde talen en bijhorende culturen centraal stellen (van Zuidoost-Azië en Oceanië, van Afrika, van Korea, van Japan, van China, van Indiaans Amerika, en van India en Tibet). Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Dit referentiekader is voorgelegd aan en goedgekeurd door de commissie Niet-Westerse Talen en culturen. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages(CEFR). De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 1998 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld. Dit referentiekader biedt daarvan een nadere domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Doelstellingen, eindtermen/kwalificaties, programma van de opleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen beoordeeld wordt breed. Het omvat opleidingen die levende vreemde talen en culturen bestuderen in meerdere van hun aspecten. In de opleidingen wordt in verschillende mate aandacht besteed aan de geschiedenis, de religie, de politiek, filosofie of de kunst van de volkeren die een taal spreken of spraken en van de samenlevingen waarin de taal gesproken wordt. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen, zoals: 1. 2. 3. 4.
taalvaardigheid; taalkunde; letterkunde; cultuurkunde;
Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_ intro/common_framework.html Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998 D.d. 13 februari 2004
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
217
5. geschiedenis; 6. wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden; 7. algemene wetenschappelijke vorming. Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en de letterkunde een belangrijke plaats in. Bij de studie van de cultuur ligt de nadruk op onder meer politiek, geschiedenis, kunst of religie. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen en kwalificaties en het programma van de categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen en kwalificaties en het programma moeten in dit licht gelezen worden. A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor), dan wel specialistischer (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Een van de doelen van de bacheloropleiding is studenten zodanig op te leiden dat ze gekwalificeerd zijn voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de studenten zodanig worden opgeleid dat ze kunnen worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: a. kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin horen taalkunde, letterkunde en cultuurkunde van de betreffende taal alsook de cultuur en geschiedenis van het volk dat de taal spreekt of sprak; b. de studenten een goede beheersing van de moderne taal of talen van de bestudeerde opleiding bij te brengen. Dit omvat de volgende vaardigheden: lezen, schrijven, spreken (dialoog en presentatie), en verstaan; c. de studenten academisch te vormen; d. de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; e. een kader te bieden waarbinnen de studenten probleemgericht leren omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leren toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; f. een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis; g. een goede beheersing van het Nederlands, zowel mondeling als schriftelijk, zowel actief als passief. 218
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt, naast een hoger niveau van taalbeheersing, specialisatie en verdieping in meerdere disciplines, zoals taalkunde, letterkunde, cultuurkunde of facetten daarbinnen. Als de masteropleiding meerdere vakgebieden bestrijkt, heeft dat gevolgen voor de mate van diepgang. B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten ten minste: • •
kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, morfologie, semantiek, et cetera); kennis van de woordenschat.
De letterkundige eindkwalificaties omvatten ten minste: • •
kennis van de belangrijkste literaire stromingen en de bijbehorende werken; inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten en in het historisch functioneren van literatuur.
De taalkundige kwalificaties omvatten ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken.
De eindkwalificaties die betrekking hebben op het domein van de cultuur en geschiedenis van het land omvatten ten minste: •
brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, de samenleving waarin de taal wordt of werd gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, en de samenleving.
De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste: • •
globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek; kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
Vaardigheden •
taalvaardigheid in de vreemde taal of talen, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken, vertalen en interpreteren, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding;
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
219
• • • • •
goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen in de doeltaal; effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken, bronnen kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren); gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de eisen van het afnemend veld. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. De opleiding bezint zich op het belang van de kennis van het Engels en andere Europese talen. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
C.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis •
220
Grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal of talen (letterkunde, taalkunde) en de cultuur in één of meerdere aspecten. Dit omvat grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende discipline(s).
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
Vaardigheden • • • • •
De afgestudeerde zal in staat zijn in de vreemde taal van de opleiding vlot te lezen, spreken, schrijven en luisteren. De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten. Actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student zelfstandig onderzoek kan uitvoeren. Gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen. In staat zijn de kennis van de verschillende domeinen - letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing - te integreren.
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om academische beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Niet-Westerse Talen en culturen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, bereidheid om nieuw en/of onontgonnen terrein te betreden en verantwoordelijkheid samengaan. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: • •
D.
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op methodische, historische, ethisch-maatschappelijke aspecten van de wetenschap die zich richt op het object van de studie. Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, en cultuurkunde… ) aan bod komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in al haar aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De studenten beschikken niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Ze verwerven tevens de nodige basisvaardigheden die hen zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het,
(Deels uit) Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993 (Deels uit) Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen
221
voor zover dat mogelijk is, wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een oriëntatie op het leraarschap. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseren de studenten zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat masterstudenten in staat zijn een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
Maart 2006
222
QANU / Niet-Westerse Talen en culturen