HOOF DREDACTIONE E L
De Donald Duck en PBM hebben gemeen dat zij allebei een jubileum vieren. Donald Duck bestaat 60 jaar. En PBM gaat met dit nummer de 10e jaargang in. Donald Duck heeft in de woorden van bladendokter Rob van Vuure de 60 gehaald “omdat het nooit is ingedut”. Innoveren is ook eigen aan PBM. Het doel is – vanzelfsprekend – om u als lezer nog beter van dienst te zijn en constant onderscheidende meerwaarde te blijven bieden. Daarvoor zijn, net als in de pensioensector zelf, regelmatig veranderingen noodzakelijk. De belangrijkste veranderingen van PBM in de afgelopen 10 jaar zijn: • Uitbreiding van het aantal pagina’s van 38 naar 60 per nummer, zodat we u nog adequater kunnen informeren. • Introductie van de, voor abonnees gratis, PBM Dossierreeks, met als recent voorbeeld Het Handboek voor Pensioenfondsen. • Vernieuwing van de opzet van het jaarlijkse PBM Pensioensymposium met het Pensioen Lagerhuis. Het PBM Pensioensymposium is een in pensioenland uniek, debatrijk gebeuren. • De inmiddels niet meer weg te denken jaarlijkse toekenning van de PBM Communicatieprijzen. In 2013 al weer voor de 7e keer. • Vernieuwing en uitbreiding van de PBM-website. PBM heeft inmiddels de meest uitgebreide database voor pensioenfondsen en hun dienstverleners. Maar dit is niet alles, want de vernieuwing gaat door. Zoals u ziet heeft dit nummer een nieuwe lay-out. Wat vindt u van de nieuwe looks van PBM? Reageer via: www.pensioenbestuurenmanagement.nl of stuur een e-mail naar:
[email protected] Er ligt een passend cadeautje klaar voor de eerste 10 personen die reageren! PBM is en blijft de spiegel van de pensioensector. Er verandert veel. Het thema van deze PBM is niet voor niets Pensioenhervormingen. Mijn conclusie is dat er ook de komende jaren voor ons allemaal volop werk aan de winkel is!
Dr. Carel Petersen
Volg PBM en discussieer mee via LinkedIn: PBM Pensioenprofessionals Twitter: @PBM_magazine
Voordelen voor abonnees: • Gratis het nieuwste boek in de PBM Dossierreeks • 50% korting op het jaarlijkse PBM Pensioensymposium • 5% korting op SPO Governanceopleidingen, oplopend tot € 100,• Kortingen tot 30% op collectieve PBM-abonnementen • Gebruik van de beste pensioendatabase www.pensioenbestuurenmanagement.nl • En altijd verzekerd van PBM Magazine. Boordevol onafhankelijke en onmisbare informatie en meningen Verschenen in de PBM Dossierreeks: Nr. 1, Potje Pensioenen, 2005 Nr. 2, Risicomanagement, 2006 Nr. 3, Beleggen, 2007 Nr. 4, Besturingsprincipes, 2009 Nr. 5, De toekomst van ons pensioenstelsel, 2010 Nr. 6, Gids voor uitbesteding, 2011 Nr. 7, Het Handboek voor Pensioenfondsen, 2012
Uitgever, redactie en medewerkenden zijn niet aansprakelijk voor eventuele schade door fouten of onvolkomenheden in de informatie en de gevolgen van het gebruik daarvan. Indien het voornemen bestaat te handelen op basis van de informatie verdient het aanbeveling terzake deskundig advies in te winnen.
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Donald Duck en PBM
3
INHOUDSOPG AVE
Thema Pensioenhervorming 10 9e PBM Rondetafelconferentie Pensioenhervormingen Pensioenhervormingen: de sector staat voor een enorme klus. Want wat zijn de consequenties en hoe leg je het uit? Maarten Dijkshoorn leidde voor het laatst als voorzitter de discussie. De inleiders Martin van Rijn, Angelique Joosen en IJmert Muilwijk zorgden voor pittige ingrediënten.
19 Invaren, reële contracten en verplichtstelling
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
4
Dit voorjaar schreef de minister van SZW een brief hoe het pensioenstelsel toekomstbestendig kan worden gemaakt. Wordt het een juridische kluwen? Anton van Leeuwen
Pensioenhervormingen: de sector staat voor grote uitdagingen
22 Halverwege Het ontwerp van de herziene IORP-richtlijn, het raamwerk voor pan-Europese pensioenfondsen, zou nu op tafel moeten liggen. Gelukkig krijgen we wat meer tijd. Pieter Omtzigt
28 Social media in de pensioenpraktijk De jonge generaties communiceren anders dan u en ik. Online draait alles om kennis delen, kennis maken en kennisdelen. Negeren kan. Maar hoe lang nog? Martijn Jacobs
32 FTK nieuwe stijl: nominaal of reëel? Vanaf 2014 zal de PW niet alleen een nominaal kader bevatten, maar wordt een reëel kader toegevoegd. Er moeten dus keuzes gemaakt worden. Ruud Sprenkels en Adri Jansen
34 Verlagen van pensioenen, hoe vertel je het? Hoe begrijpen alle betrokkenen wat de consequenties voor hen persoonlijk zijn? Laat overbodige en ingewikkelde communicatie weg en handel vooral praktisch. Marjolein Zaal
en verder... 25 Hervorming pensioenleeftijd West-Europa Pensioenhervormingen zijn een belangrijk instrument om de vergrijzingsproblematiek op te vangen. Peter Kwekel
3 Redactioneel Donald Duck en PBM Carel Petersen
5 Redactieraad Zeg nee tegen Solvency II Bruno de Haas
6 Politiek Pensioeninkomenspolitiek in het regeerakkoord Rob ten Wolde
Donderdag 16 mei 15e PBM Pensioensymposium met uitreiking van de 7e PBM Communicatieprijzen!
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
8 Internationaal Europese spraakverwarring voorbij Marije Cornelissen
REDACTIER A AD
9 Toezicht Moeilijke invaaropdracht(en) Margreet Schuit
37 Nieuws en personalia 38 Bestuursvisie Minder pensioenfondsen over 15 jaar? Interviews Gerard Krijnen
41 Uitvoering Administreren: kunst of ‘commodity’ Peter van der Steur, Martin van ’t Zet en Rick Middendorp
45 PFG Toets bestuurder: DNB of bestuur verantwoordelijk? Rebecca Wortman en Jeroen Crommelin
47 Balansmanagement UFR, DNB-RTS en renterisico Erik Beckers en Stefan Ormel
50 Facts & figures 51 Stelsel DC-regeling: collectiviteit en solidariteit? Tjitsger Hulshoff
53 Interview Wiebe Draijer voorzitter SER Gerard Krijnen
56 PBM Pensioensymposium Met uitreiking PBM Communicatieprijzen
Nadat een vertegenwoordiger van EIOPA, de Europese autoriteit voor verzekeraars en pensioenfondsen, ons in slaap had gewiegd met een presentatie over, ja waarover eigenlijk, gaf hij het congres een verrassende opkikker. Hij gaf de zaal gelegenheid te stemmen over de vraag of de nieuwe kapitaaleisen voor verzekeraars uit de richtlijn Solvency II een goed idee zouden zijn voor pensioenfondsen. Dat buitenkansje grepen de vertegenwoordigers van Europese pensioenfondsen met beide handen aan. Negentig procent antwoordde “nee”. De Brit zei beteuterd dat hij het zou melden aan zijn vrienden bij de Europese Commissie. De massale afwijzing van Solvency II voor pensioenfondsen weerspiegelde meer dan een instinctieve afkeer van Europees toezicht, al speelde dit zeker mee bij de Britten in de zaal. Zelfs een keurige Duitse dame fulmineerde tegen dit vooruitzicht. Waarom? “Verzekeraars vinden Solvency II ook vreselijk”, antwoordde zij eenvoudig. Een beleggingsadviseur vroeg vilein hoe je kapitaaleisen serieus kon nemen waarin verzekeraars geen kapitaal hoeven aan te houden voor beleggingen in staatsleningen, zelfs als dat Griekse zijn. De Britse EIOPA-vertegenwoordiger gaf toe dat hier sprake was van delicate politieke afwegingen. Ja ja, die kennen wij. Bij kapitaaleisen voor Europese banken krijgen staatsleningen namelijk dezelfde voorkeursbehandeling. En wij weten intussen tot welke financiële ellende dat heeft geleid. Regeringen vinden solide financiële instellingen belangrijk mits de staat voorrang heeft op de kapitaalmarkt. Helaas werpt Solvency II zijn schaduw al vooruit. De nieuwe rekenrente voor pensioenfondsen is erop gebaseerd. Gelukkig heeft het Ministerie van SZW op het laatste moment gekozen voor een variant die minder gekunsteld is dan de rekenrente voor verzekeraars. Gezond verstand heeft blinde navolging van perverse Europese regels voorkomen. Ga zo door.
57 Beleggen Duurzaam beleggen mainstream of ver van bed Roelie van Wijk
58 In het volgende nummer…
Thema’s volgende nummers 2013 nr 2 Nieuw Pensioenlandschap nr 3 Organisatievormen nr 4 Internationaal
Bruno de Haas Media Pensioen Diensten hoofd Beleid en Onderzoek
De massale afwijzing van Solvency II voor pensioenfondsen weerspiegelt meer dan een instinctieve afkeer van Europees toezicht. PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Zeg nee tegen Solvency II
5
POLITIEK
Pensioeninkomenspolitiek in het regeerakkoord en box 3 De regering gaat over de AOW, sociale partners zijn verantwoordelijk voor de aanvullende pensioenregelingen. Dus behoor ik in het regeerakkoord over het aanvullende pensioenterrein weinig te lezen. Hoe minder, hoe beter de hiervoor genoemde verantwoordelijkheidsverdeling tot zijn recht komt.
Mr. Rob ten Wolde Stafdirecteur bestuursadvisering bij AZL N.V. te Heerlen
De verantwoordelijkheidsverdeling neemt niet weg dat de pensioenwereld de laatste jaren vooral wordt ‘geregeerd’ door financiële, wereldwijde crises die lokaal – lees: op nationaal niveau – maar moeilijk met maatregelen te bestrijden zijn. Kabinet Rutte I heeft al zoveel nieuw pensioenbeleid ontwikkeld en deels in gang gezet, dat hierin de reden gezocht moet worden voor de summiere aandacht voor het aanvullende pensioenterrein in het akkoord. Het bedoelde beleid moet namelijk nog grotendeels worden gerealiseerd. Het regeerakkoord borduurt met enkele uitspraken dus voort op hetgeen al eerder is bedacht. De collectieve regelingen moeten houdbaar blijven en voor jonge generaties veiliggesteld. De, in de ogen van het nieuwe kabinet, noodzakelijke maatregelen moeten – ook met betrekking tot de aanvullende pensioenen – de betaalbaarheid garanderen. Het is in deze tijden interessant om het kabinet aan te spreken op die garantie. Een tijd waarin jongeren met name (blijven) roepen dat er ‘straks’ voor hen geen AOW of aanvullend pensioen meer is. Waaruit bestaat de garantie, hoe hard is hij? Heeft Rutte II een geruststellend antwoord op de zich herhalende Martin Pikaart van het Alternatief voor Vakbond (AVV)?
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
6
Er is summiere aandacht voor het aanvullende pensioenterrein in het akkoord. Komt daardoor de verantwoordelijkheidsverdeling beter uit de verf? P BM
NU MMER
naar hogere pensioengerechtigde leeftijden. Een en ander bevestigt naar mijn oordeel nog eens dat we een integrale benadering van de AOW en aanvullende pensioenregelingen wel kunnen vergeten. Daar komt de Algemene nabestaandenwet (Anw) nu nog bij: de maximale uitkeringsduur wordt een jaar. ‘Bruggen slaan’, het motto van het regeerakkoord, onder meer tussen rijk en arm, tussen hoog- en laagopgeleiden… nadruk leggen op samenwerking en onderlinge verbondenheid… Deze bemoedigende woorden in de inleiding bij het regeerakkoord passen heel goed bij een revival van collectief-verplichte, op solidariteit gebaseerde pensioenregelingen. De hierna nog te bespreken aftopping versterkt de sociale functie van de verplichtstelling en juridische houdbaarheid. Wat mij betreft staat het aanvullende pensioendeel van het pensioenakkoord tussen kabinet en sociale partners dus nog overeind: het aanvullende pensioenstelsel moet houdbaar en toekomstbestendiger worden gemaakt, weerbaarder tegen financiële schokken, vergrijzing en de stijging van de levensverwachting. Daartoe behoort de invoering van een alternatief voor de bestaande nominale pensioencontracten. Het reële contract wordt wettelijk gefaciliteerd. Nota bene is hiervoor zelfs niet altijd wetgeving noodzakelijk, getuige het septemberpakket.
Inkomenspolitiek Met de AOW gaat van alles gebeuren. We kunnen hier, zoals opgemerkt, vanwege die verantwoordelijkheidsverdeling niets van zeggen. We zien met name een nog snellere toegroei ten opzichte van het Kunduz-akkoord
1
JANUARI
2013
‘Iedereen zal naar vermogen moeten bijdragen om de rekening van de crisis te betalen’, gaat de inleiding verder. De PvdA zal het bijdragen naar vermogen ook in algemene zin bedoelen. Anders zou ik het bijdragen louter als een
POL ITIEK
ondersteunde opbouw. Mijns inziens kun je ook redeneren dat geld reserveren binnen de arbeidsrelatie boven een ton niet langer pensioenopbouw is, maar algemene vermogensvorming die qua belastingregime in box 3 valt. Zal het effect van de maatregelen niet überhaupt zijn dat minder geld voor pensioen opzij wordt gelegd? De Pensioenfederatie heeft al laten weten dat de maatregelen vooral de jongere generaties onevenredig treffen. Maar dat is toch inherent aan neerwaartse maatregelen? Het gebruikte argument zou elke stelselwijziging onmogelijk maken. Het veilig stellen van het aanvullende pensioenstelsel, waarmee ik deze opinie begon, komt neer op blijvend lagere pensioenambities. De betaalbaarheid wordt vertaald in minder betalen. Is het niet een terecht signaal dat jongere generaties zullen opgroeien en leven in een minder welvarende wereld met meer economische onzekerheden? Dat is reële politiek. I
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
tijdelijk fenomeen willen beschouwen en aan een einddatum koppelen. Dit betekent dat meer gevraagd wordt naarmate het inkomen hoger is. De discussie over de inkomensafhankelijke zorgpremie bevestigt dat het belastingstelsel nog altijd als het enige beleidsinstrument wordt gezien om inkomenspolitiek te bedrijven. Dit stelsel kent nota bene specifiek met betrekking tot het aanvullende pensioenterrein een bekend onderdeel, de omkeerregel. Ofwel het Witteveenkader. Dat het kabinet daarom dit kader maximaal normeert op 70% van het gemiddeld verdiende loon en dus verlaging met 0,4% van het opbouwpercentage naar 1,75%, verwondert mij niet. Het lagere opbouwpercentage komt bovenop de eerder aangekondigde verlaging met ingang van 2014, waarbij middelloon van 2,25% naar 2,15% wordt verlaagd. Voor eindloonregelingen vindt de verlaging in de volgende stappen plaats: van 2% naar 1,9% naar 1,5%. Dit type pensioenregelingen wordt niettemin in het regeerakkoord zo doodgezwegen dat ik me begin af te vragen of het nog wel als fiscaal zuiver wordt aangemerkt.
Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
7 Ook de beperking van de fiscaal gunstige pensioenopbouw in de tweede en derde pijler voor inkomens tot € 100.000 komt voor mij niet als een verrassing. De vraag voor mij is of sparen voor de oudedag boven die inkomensgrens mogelijk blijft, zij het dat deze fiscaal verder niet wordt ondersteund. Zo ja, dan zal de omkeerregel consequent moeten worden toegepast, namelijk dat uitkeringen die te zijner tijd uit dat sparen voortvloeien, onbelast zijn. Daar gaan de meeste reacties uit de pensioensector wel vanuit. Want men vraagt zich af wat de overheid er meer mee opschiet dan dat de fiscale claim in de tijd naar voren wordt gehaald. Het Verbond van Verzekeraars wijst (in lijn daarmee) op de complicatie dat in het pensioenadministratiesysteem een onderscheid moet worden gemaakt tussen fiscaal wel en niet
De eindloonregelingen worden in het regereerakkoord zo doodgezwegen dat ik mij afvraag of ze nog wel als fiscaal zuiver worden aangemerkt. PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
INTERN ATION A AL
Europese pensioendiscussie: de spraakverwarring voorbij Aan een gebrek aan overeenstemming over politieke idealen over de oudedagsvoorziening ligt het niet. In 95% van de gevallen stemmen de Groenen in het Europees Parlement hetzelfde. Vrijwel iedere groene politicus is het er over eens dat een aantal principes leidend moet zijn in het politieke debat over pensioenen.
Marije Cornelissen Europarlementariër GroenLinks
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
8
van gespaarde tegoeden op de financiële markten zal dalen op het moment dat er met een krimpende bevolking minder vraag is naar kapitaal, zo redeneren zij.
Toen die principes moesten worden omgezet in nauwkeurig geformuleerde zinnen bleek echter dat ook de eensgezinde groene fractie te lijden heeft onder de neiging om met zijn of haar eigen nationale pensioenstelsel in het achterhoofd de discussie in te gaan. Alle groene Europarlementariërs zijn het er over eens dat ouderen waar dan ook in Europa, een garantie tegen armoede geboden moet worden. Maar moet het dan de ´eerste pijler´ zijn die tegen armoede beschermt? Of een combinatie van een opgebouwd pensioen met een aanvulling voor hen die onvoldoende hebben opgebouwd? En wat verstaan we eigenlijk precies onder een eerste pijler? Wat voor de een sociaal leek, was voor de ander een regelrechte aanval op de goed functionerende aspecten van zijn nationale pensioenstelsel. Wij groenen vinden allemaal dat een pensioenstelsel financieel duurzaam moet zijn. Maar daar waar wij in Nederland zijn grootgebracht met het idee dat sparen voor je pensioen via een kapitaaldekkingsstelsel belangrijk is, is dat vanuit Franse optiek helemaal geen klare zaak. De waarde
P BM
NU MMER
1
JANUARI
De term ‘vervroegde uittreding’ roept bij mij het beeld op van mensen die op een fiscaal aantrekkelijke manier eerder kunnen stoppen met werken. Het voorstel van mijn Deense collega om vervroegd uittreden te stimuleren leek mij niet verstandig. Na enige Babylonische spraakverwarring bleek echter dat vervroegde uittreding vanuit Deens perspectief vooral ging om aangepaste pensioenregelingen voor mensen met zware beroepen.
Begrip kweken voor dilemma's en gevoeligheden op nationaal niveau.
2013
Eenvoudig was het niet, maar na talloze discussies en uitleg over en weer konden we over de meeste aspecten overeenstemming bereiken. Het resultaat is een paper met een gezamenlijke inzet voor de pensioenkwesties. Maar de waarde ervan ligt er nog meer in, dat mijn collega's en ik begrip hebben gekweekt voor dilemma's en gevoeligheden op nationaal niveau. Gezamenlijke uitgangspunten zijn geen garantie voor uniform stemgedrag over ieder detail van ieder pensioenvoorstel dat op Europees niveau aan de orde komt, maar wel voor de wil om over pensioenen na te
TOEZ ICH T
Wat voor de een sociaal leek, was voor de ander een regelrechte aanval op de goed functionerende aspecten van zijn nationale pensioenstelsel.
denken vanuit Europees perspectief. Wat zich in het klein afspeelt in mijn eigen Europese politieke partij, gebeurt in het groot in de Europese instituties. Iedere keer als de Europese Commissie zich buigt over pensioenen zullen de eurocommissarissen en commissie-ambtenaren hun spraakverwarringen uit de weg moeten ruimen en voorbij hun nationale stelsels moeten denken, voordat ze een visie of voorstel op pensioenen in de Europese context kunnen produceren. Voor de ministers en Europarlementariërs die vervolgens akkoord moeten gaan met die voorstellen geldt dat ook. We kunnen de gigantische verschillen tussen pensioenstelsels in Europa makkelijk als excuus gebruiken om te beweren dat Europa zich verre dient te houden van pensioenbeleid. Maar als we op de rem gaan staan bij iedere poging van de Europese Unie om zich te wapenen tegen de financiële en sociale gevolgen van de vergrijzing, zetten we de deur wagenwijd open voor een tweede eurocrisis, of erger. I
Moeilijke invaaropdracht(en) Mijn oudste zoon liet mij laatst een opdracht uit zijn economieboek zien: “Aan het eind van deze maand krijgt Klaas zijn eerste AOW-uitkering. Per jaar is dat € 17.500,- bruto. Daar bovenop heeft hij zijn pensioen. Maar daarvan zijn de regels tijdens het spelen van het spel veranderd. Ooit zou hij een totale ouderdomsuitkering krijgen van 70% van zijn bruto-eindloon. Nu is dat 70% van zijn gemiddelde loon. Dat is zijn eerste jaarinkomen plus zijn laatste jaarinkomen, gedeeld door twee. In zijn laatste werkend jaar verdient Klaas € 72.000,- per jaar. Omgerekend naar de huidige bedragen verdiende hij in zijn eerste werkend jaar € 28.000,- bruto. Stel dat Klaas precies 78 wordt. Bereken hoeveel het pensioenfonds in het geval van Klaas bespaart door de overgang van het eindloon naar het middelloonstelsel.” Deze som, bedoeld voor een 3 HAVO/VWO klas, suggereert dat bij de overgang van eindloon naar middelloon de deelnemers zijn bestolen, doordat hun opgebouwde rechten met terugwerkende kracht zijn aangetast. Er moet in bovenstaande opgave immers gerekend worden met het eerste jaarinkomen van Klaas. Bij de overgang van eindloon naar middelloon is de bestaande opbouw echter niet aangetast. Het onlangs verschenen invaarrapport1 benadrukt dat bij de overgang naar een middelloonregeling er geen aanleiding tot een invaardiscussie bestond. De regels voor de nieuwe opbouw op basis van middelloon hadden namelijk geen effect op de onder de eindloonregeling opgebouwde pensioenaanspraken. Om de overgang tussen eindloon en middelloon duidelijk te maken, is bovenstaande opdracht dus iets te simpel! Die zogenoemde invaardiscussie is er bij de invoering van het nieuwe reële pensioencontract wel. Doordat de regels wijzigen waarmee het reeds opgebouwde pensioen kan worden aangepast, verandert de nominale zekerheid van deze pensioenaanspraken. Vooral gepensioneerden zijn bevreesd voor aantasting van hun pensioenrechten en zijn bereid juridische procedures te gaan voeren om invaren te voorkomen. De keuze tot het invaren ligt daarbij zowel bij sociale partners als bij het pensioenfondsbestuur. Zij moeten straks besluiten of het nieuwe reële pensioencontract ook betrekking heeft op de opgebouwde aanspraken en rechten. Een moeilijke opdracht. Een van de belangrijkste aanbevelingen van het invaarrapport voor een goed verloop, is te zorgen voor een open en transparante communicatie richting aanspraak- en pensioengerechtigden. Misschien is het een idee om via rekenvoorbeelden inzicht te geven in de mogelijke gevolgen. Of laat deelnemers en gepensioneerden zelf rekenopdrachten maken. Maar dan graag niet te simpel! 1 Rapport ‘Collectief invaren van pensioenaanspraken en pensioenrechten in het reële pensioencontract’.
Margreet Schuit Beleidsmedewerker De Nederlandsche Bank NV Bijdrage op persoonlijke titel.
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
Fotografie Jacqueline Huber Tekst Cecile Lammes
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
10
9e PBM Rondetafelconferentie Pensioenhervormingen
9e
PBM
RONDETAF ELCONF E RE NTIE
PE NSIOE NH E RVORMINGE N
Martin van Rijn (voormalig) CEO pensioenuitvoeringsorganisatie PGGM
komend tijd nog meer toenemen. Wat de pensioensector in mijn ogen kan leren is baanbrekend worden in kostentransparantie.
Ik denk aan drie dingen: pro-activiteit van de sector, omgaan met kosten en kwaliteit en de relatie met individuen. Op het eerste oog lijkt de zorg overzichtelijk voor wat betreft de stakeholders. Door de oogharen bekeken zijn er drie groepen: patiënten, verzekeraars en zorgaanbieders, zij staan in verbinding met elkaar door contracten en convenanten. Daarnaast is er in de zorg een vrij sterke belangenbehartiging die zich afspeelt tussen patiënten (NCPF), verzekeraars (ZN) en vanuit zorgaanbieders (brancheorganisaties). De zorg heeft daardoor een min of meer gezamenlijke toekomstagenda kunnen ontwikkelen, die een leidraad is voor de komende periode. In de pensioensector ligt dit lastiger. De relatie met de overheid en in de sector zelf is diffuser. Er zijn twee ministeries, Sociale Zaken en Financiën, er zijn sociale partners en brancheorganisaties en er zijn twee toezichthouders, AFM en DNB. Daarnaast is de pensioensector meer reactief en treedt niet als sector op, maar als verschillende partijen met diverse belangen en agenda’s. Te leren is hier, wat mij betreft dus een meer gezamenlijk optreden als sector, waarbij de sector niet reageert maar agendeert naar de overheid toe.
In de zorg zijn er patiënten- en consumentenorganisaties die meepraten. In de pensioensector is het meer een governancediscussie: mogen ouderen en/of jongeren al dan niet meepraten. Het is meer een institutionele discussie dan een consumentendiscussie. Wat we hier kunnen leren van de zorg is een relatie op te bouwen met de deelnemers.
Wat we kunnen leren van de zorg is een relatie opbouwen met de deelnemers.
Tot slot, vanuit een ander perspectief kijkend naar de drie sectoren pensioen, zorg en ook wonen, dan zie je dat ze veel met elkaar gemeen hebben, maar alle drie vooral met zichzelf bezig zijn. Ik geloof erin dat als we de drie sectoren met elkaar in verbinding brengen, je hele andere en betere oplossingen krijgt. Dat begint met van elkaar leren. I
11
De pensioensector heeft weinig vergelijkingsmateriaal in kosten en kwaliteit.
In de zorg is er veel discussie over het bekostigingssysteem (DBC’s). Voordeel van dit systeem is echter wel dat voor alle producten min of meer is bepaald wat de prijs is en wat de kwaliteit zou moeten zijn. De pensioensector daarentegen heeft eigenlijk weinig vergelijkingsmateriaal in kosten en kwaliteit. Als er benchmarks zijn, dan zijn er te weinig ‘peers’ die meedoen en is vergelijkbaarheid soms lastig. Daarbij is de pensioensector eigenlijk nog in het beginstadium van kostentransparantie en acteert ook hier reactief. De druk om transparantie komt via de media en zal de
PBM
NUMMER
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Wat kan de pensioensector leren van de zorgsector?
1
JANUARI
2 013
advertentie
9e
PBM
RONDETAF ELCONF E RE NTIE
PE NSIOE NH E RVORMINGE N
Pensioenakkoord: nodig of overbodig?
Het Pensioenakkoord, wat moeten we daar nu onder verstaan? Na een regeerakkoord, deelakkoord, septemberakkoord en Kunduz- of Lenteakkoord, zijn we het spoor nu enigszins bijster. Dat roept meteen de vraag op of dit akkoord nu nodig is of overbodig. Ik vind dat het Pensioenakkoord nodig was en is. De rapporten Frijns en Goudswaard hebben pijnlijk duidelijk gemaakt dat ons pensioenstelsel, zonder aanpassingen, zijn langste tijd heeft gehad. De lage rentestand heeft dit probleem nog scherper blootgelegd. Sociale partners hebben dit goed opgepakt door een akkoord te sluiten teneinde een aantal fundamentele aanpassingen in ons pensioenstelsel door te voeren. Met name door de invoering van de LAM en de RAM (bij de RAM is nog wel wat uitwerking noodzakelijk, want de thans voorgestelde uitvoering is nog onvoldoende doordacht) wordt de realiteit onder ogen gezien en worden pensioencontracten in overeenstemming gebracht met de werkelijkheid waarin wij inmiddels leven. Het pensioenakkoord heeft ertoe geleid dat er een bewustwording is ontstaan over de noodzaak tot complete pensioencontracten, waarin iedereen van tevoren weet waar hij aan toe is. De AOW-leeftijdsverhoging is een zodanige nobrainer dat inmiddels zelfs de SP het daar mee eens is. Het Pensioenakkoord is ook nodig geweest voor het draagvlak bij sociale partners vanwege samenhang met het pensioen in de tweede pijler en het ontslagrecht. Thans hebben alle partijen betrokken bij het Pensioenakkoord elkaar ook weer nodig bij de uitvoering. Het bevriezen van het premieniveau in combinatie met mee-ademen van de rechten met de rendementen, rente en levensverwachting, is al eerder op veel plekken toegepast via CDC-contracten. Je kunt je afvragen waarom men – als men
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Mr. Angelique Joosen CPL Manager Pensions, Actuarial & Insurance Services PwC
13
voorstander is van CDC – niet de overstap zou maken naar het reële stelsel, terwijl dit straks wordt ondersteund door FTK en de Pensioenwet. Wordt dit tegengehouden door de invaringsdiscussie? Heeft men dan de systematiek van CDC wel voldoende uitgelegd aan de achterban? Het belangrijkste is de communicatie. Uitleggen, uitleggen, uitleggen. Zowel bij een CDC-contract als bij het reële stelsel dient aan alle betrokkenen duidelijk te worden gemaakt wat er gebeurt en waarom, teneinde het draagvlak voor de solidariteit te behouden. De recente plannen met betrekking tot de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie laten zien hoe funest niet-uitleggen is voor solidariteit. Maak het daarom niet te complex en wees open en transparant over het doel van de contractswijzigingen. Onwetendheid leidt tot angst en besluiteloosheid, terwijl het in deze tijd nodig is om te durven innoveren en beslissingen te nemen. I
PBM
NUMMER
De pensioencontracten worden in overeenstemming gebracht met de werkelijkheid.
1
JANUARI
2 013
9e
PBM
RONDETAFELCONFERENTIE
P E NSIOE NH E RVORMINGE N
Ware vriendschap IJmert Muilwijk Voorzitter CNV Jongeren
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
14
Ware vriendschap wordt pas duidelijk in slechte tijden. Nu het in het westen even tegenzit, wordt als eerste de ontwikkelingshulp omlaag geschroefd. En ook in Nederland wordt het in rap tempo een stuk killer. Studenten mogen hun eigen studie gaan betalen en werklozen mogen zelf de weg naar de arbeidsmarkt zien te zoeken. In tijden van overschot zijn we vrienden, maar bij tekort blijkt dat maar heel oppervlakkig. Nu de dekkingsgraden een paar jaar onder de maat zijn, begint de schoen ook in pensioenland te wringen. Er is een terechte solidariteitsvraag tussen generaties. Toch wordt deze solidariteitsvraag in mijn ogen onterecht teveel naar het aanvullende pensioen getrokken. En onterecht wordt het als
Een prima systematiek, waarbij niet één generatie de pineut is tijdens een crisis. Ik ben dan ook voor de collectiviteit met deze vorm van solidariteit.
onsolidair gezien als je voor korten van pensioen bent. Jongeren zullen op hele andere manieren al extreem solidair moeten zijn met ouderen, door de vergrijzing, via torenhoge zorg- en AOW-kosten. Daar hebben we als Nederland niet voor gespaard en de kosten worden direct omgeslagen. We zullen vast de AOW verder fiscaliseren en de zorgkosten meer bij de ouderen neer gaan leggen, maar per saldo zullen de lasten van de jongeren van nu veel hoger zijn dan de jongeren van bijvoorbeeld 30 jaar terug. Niet leuk, maar het is in ieder geval wel duidelijk en een logisch resultaat van het stelsel. Veel meer moeite heb ik ermee als er via de achterdeur nog een extra rekening gepresenteerd wordt via het aanvullende pensioen. Hier staat weloverwogen eigenbelang voorop, met een soort pragmatische (kans)solidariteit. Het is een stelsel dat pieken en dalen in de economie met elkaar middelt. Dat is een prima systematiek waarbij niet één generatie de pineut is tijdens een crisis. Ik ben dan ook voor de collectiviteit met deze vorm van solidariteit. Opheffen van het stelsel is het kind met het badwater weggooien. Maar de rekening mag niet gaan doorslaan naar één kant door noodzakelijke maatregelen te blijven uitstellen. Als we echt vinden dat kortingen onacceptabel hoog uitpakken moeten we dat op een andere manier repareren. Misbruik niet een stelsel wat hier nooit voor bedoeld was. En al helemaal niet door het introduceren van onrealistisch hoge rekenrentes waardoor een voorschot op de toekomst wordt genomen. Willen we het vertrouwen in het aanvullende pensioenstelsel behouden, dan moeten we het consequent uitvoeren. Ware vriendschap regelen we op een andere manier. I
Ware vriendschap wordt pas duidelijk in slechte tijden.
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
VERSL AG
PBM
RONDE TAFELCONF E RE NTIE
Pensioenhervormingen… regeerakkoord, deelakkoord, septemberakkoord en Europese regels. De pensioensector staat voor een enorme klus. Want wat zijn de consequenties en hoe leg je deze hervormingen uit? Maarten Dijkshoorn leidde voor het laatst als voorzitter van de PBM Rondetafelconferenties de discussie. De inleiders Martin van Rijn, Angelique Joosen en IJmert Muilwijk zorgden voor pittige ingrediënten.
Grotere verbanden zoals in de zorg
Pensioenakkoord en het reëel en nominaal contract
Het aantal pensioenfondsen daalt. Gaat de consolidatieslag door en zijn er over 10 jaar nog maar 5 grote fondsen over? Net als in de zorgverzekering waar nu nog 5 grote spelers over zijn? Voor kleinere fondsen wordt het steeds moeilijker om kennis en kunde op peil te houden en te blijven voldoen aan steeds ingewikkelder regelgeving. Het is lastig om deskundige en capabele leden voor de besturen te vinden. Daarnaast zijn de kosten een belangrijk punt. Grotere fondsen werken doorgaans kostenefficiënter. Er zijn fondsen die overwegen om over te stappen naar een verzekeraar. Omdat verzekeraars werken met een rekenrente van 3%, stijgt de dekkingsgraad van de overgedragen aanspraken bij zo’n overstap soms wel met 7%. Verzekeraars zien echter ook dat deze rekenrente niet houdbaar is en zijn nauwelijks nog bereid collectieve contracten tegen 3% rekenrente af te sluiten.
De discussie laait op. Wat is nu het eigenlijke verschil tussen een reëel en nominaal contract? Wat we nu nog DB noemen gedraagt zich in feite al als een DC-regeling. De risico’s zijn verschoven naar de deelnemers. Deelnemers betalen d.m.v. de premie maar 30% van wat aan het eind nodig is. Van het pensioenresultaat komt 70% uit het rendement. De behaalde rendementen zijn, net als in een DC-regeling, doorslaggevend voor het pensioenresultaat. Wat is dus een reëele pensioenambitie voor dit geld? Er zal bij de inrichting van het beleggingsbeleid beter gekeken moeten worden welke risico’s deelnemers en gepensioneerden eigenlijk willen nemen. Daarbij zal wel aan deelnemers duidelijk gemaakt moeten worden dat minder risico eventueel een lager pensioenresultaat betekent, en dat meer risico gepaard gaat met grotere schommelingen.
Bij prolongatie van een collectief contract bij een verzekeraar worden fondsen geconfronteerd met een lagere rekenrente en fiks hogere premies. Men kijkt daarom steeds vaker naar aansluiting bij een bpf. Kleinere fondsen met een belegd vermogen van minder dan 2 miljard, denken na over hun toekomst. Veel van deze kleine opf’en zoeken aansluiting bij een bpf, ook omdat ze tegenwoordig genoeg ruimte krijgen voor hun eigen identiteit.
Wat is dus een reëel pensioen? Welke risico’s willen deelnemers en gepensioneerden nemen? Het nominale contract belooft zekerheid maar volgens het CPB
Het nominale contract belooft zekerheid maar volgens het CPB biedt het reële contract juist méér zekerheid. Hoe leg je dat aan je deelnemers uit? We hadden een pensioencontract dat zekerheid uitstraalde, maar door het afstempelen of niet-indexeren is dat al niet meer zo. Voor beide contracten komt een FTK. Het huidige FTK voor het nominale contract wordt strenger en voor het reële contract soepeler dan het vorige. De animo voor het reële contract is niet zo groot, omdat het invaren een hele klus is. De keuze
PBM
NUMMER
biedt het reële contract méér zekerheid.
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Verslag 9e PBM Rondetafelconferentie over hervormingen
15
advertentie
tussen het reële contract en het nominale contract komt in essentie neer op de vraag over welke periode je kortingsmaatregelen wilt uitsmeren. Bij het nominale contract is dat drie jaar en kan het om forse kortingen gaan. In het reële contract is dat tien jaar met steeds kleine kortingen. En heel belangrijk: hoe leg je het uit aan deelnemers en gepensioneerden?
Communicatie bepaalt het draagvlak tussen generaties Pensioenfondsen moeten uitleggen dat pensioenen minder zeker zijn dan altijd is voorgespiegeld. Jaren is er teveel toegezegd. In de jaren 90 klotste het geld tegen de plinten. De premies zijn toen fors verlaagd, zelfs tot 0 en er is ook premie teruggegeven aan werkgevers. Rond 2000 was premieverhoging tot de kostendekkende premie onbespreekbaar ook al ging de markt onderuit en was het langlevenrisico toen al een heel duidelijk gevaar. In 2002 krabbelden de dekkingsgraden weer op en leek alles weer
PBM
RONDE TAFELCONF E RE NTIE
goed te komen. Tot vier jaar geleden ging het in de ogen van de deelnemers prima en nu moeten we hen opeens vertellen dat er een tekort is. Dat kun je bijna niet uitleggen. Deelnemers willen weten waar ze aan toe zijn, maar hebben geen of weinig besef dat pensioenresultaten ook aan risico onderhevig zijn. Het gevoel moet landen dat 70% (middelloon)pensioen geen recht is, maar een ambitie. Het uiteindelijke resultaat hangt af van veel onzekere factoren. Vooral jongere deelnemers denken dat ze de inleg niet terugkrijgen. Die groep wil weten waarom de vlag er zo bijhangt en willen de vrijheid om te besluiten of ze wel of niet hun geld bij een pensioenfonds onderbrengen. Er moet heel hard aan gewerkt worden om jongeren de grote voordelen van collectief pensioensparen te laten zien. Dát is de uitdaging. Een handschoen die de sector niet mag laten liggen. Alleen door helder te vertellen waarom solidariteit voordeel biedt, kun je het draagvlak behouden. I
Tot vier jaar geleden ging het in de ogen van de deelnemers prima en nu is er opeens een tekort. Dat kun je bijna niet communiceren.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
VERSL AG
17
De pensioensector moet de communicatie-uitdaging aannemen, anders valt het draagvlak weg.
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
VE RSL AG
PBM
RONDETAFELCONFE RE NTIE
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
18
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
PENSIOENHERVORMING
Er zijn zorgen over het Nederlandse pensioenstelsel. Dit voorjaar heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een uitgebreide brief met een lijvige bijlage beschreven hoe hij denkt dat het pensioenstelsel toekomstbestendig kan worden gemaakt.
Mr. Anton van Leeuwen Advocaat bij SteensmaEven Die plannen bouwen voort op de eerdere pensioenakkoorden. De brief is gesteld in, wat ik maar zal noemen, ambtelijk marketingjargon. Dat taalgebruik leidt ertoe dat niet ieder beestje bij zijn naampje wordt genoemd. Om het anders te zeggen: de minister bedient zich zo hier en daar van eufemismen. Ik zal daar in deze bijdrage twee voorbeelden van geven. Daarna zal ik kort iets zeggen over de juridische kluwen die ondanks het lijvige rapport “Collectief invaren van pensioenaanspraken en pensioenrechten in het reële pensioencontract” volgens mij niet echt ontward is. Ten slotte maak ik nog een opmerking over de kwestie of het nieuwe, reële contract wel past binnen het Nederlandse systeem van veelal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.
van de Pensioenwet? Of waarom wordt, als een dergelijke karakterisering niet mogelijk is, niet duidelijk aangegeven dat er met het reële pensioencontract een nieuw karakter aan artikel 10 moet worden toegevoegd? Eén van de verworvenheden van de Pensioenwet was volgens de wetgever nu juist dat er duidelijk gekozen moest worden voor één van deze hiervoor genoemde karakters. Dan wist iedereen waar hij aan toe was. Het is op z’n minst merkwaardig dat de minister zo’n duidelijke keuze bij de introductie van het nieuwe, reële pensioencontract niet maakt. Gezien de beschrijving van het nieuwe, reële pensioencontract ga ik ervan uit dat het de
19
Eufemismen De kern van het plan is dat er op voorhand duidelijker afspraken moeten worden gemaakt over de risicoverdeling tussen de verschillende bij pensioenregelingen betrokken belanghebbenden. Het is de bedoeling van de minister dat de huidige, veelal harde nominale rechten met een zachte indexatiecomponent vervangen worden door zachte reële rechten. De minister spreekt van het ‘nieuwe, reële, pensioencontract’ dat sociale partners voor ogen staat. Dat is een onduidelijke manier om de te bereiken situatie te beschrijven. Waarom wordt het beoogde nieuwe pensioencontract niet gewoon gekarakteriseerd als een premie-, kapitaal- of uitkeringsregeling, zoals geëist in artikel 10
PBM
NUMMER
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Invaren, reële contracten en verplichtstelling
1
JANUARI
2 013
PENSIOENHERVORMING
bedoeling is te kiezen voor een premieregeling. Als dat zo is, zeg dat dan gewoon en noem de premieregeling niet een nieuw, reëel contract. Het gebruik van verhullend taalgebruik is eens te meer verbazingwekkend nu zowel de minister, in zijn brief, als de Pensioenwet aandringt op het gebruik van duidelijke en begrijpelijke taal. Het blijft niet bij deze ene onduidelijkheid. Ook de veel gebezigde formulering ‘het invaren’ van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten (die ik verder zal aanduiden als ‘pensioenrechten’) munt uit in onduidelijkheid. Het is een knap staaltje marketing. Het woord invaren suggereert een thuiskomen. Er wordt mee gesuggereerd dat de opgebouwde pensioenrechten eindelijk het karakter krijgen dat ze eigenlijk altijd al hadden moeten hebben. Hoe kun je er met dat in je achterhoofd nu tegen zijn die opgebouwde pensioenrechten te laten invaren in het nieuwe pensioencontract? Hier was een goede spindokter aan het werk. Het gaat echter niet om invaren, maar om een verplichte waardeoverdracht die de sociale
In het nieuwe pensioencontract lijkt het pensioengeld steeds meer op spaargeld. De rechthebbende loopt expliciet risico.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
20
1/2 advertentie
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
partners kunnen effectueren en waar de belanghebbenden geen toestemming voor gevraagd wordt. Waarom wordt dat dan niet gewoon zo genoemd? Ook hier geldt weer mijn oproep: wees juist in de pensioendiscussie duidelijk en zeg dus wat je bedoelt.
Juridische haken en ogen Een lastig juridisch punt is of de reeds opgebouwde rechten kunnen worden omgezet in nieuwe reële rechten. Er is om in de door de minister gewenste situatie te geraken (opgebouwde pensioenrechten worden omgezet in nieuwe zachte reële rechten, zonder dat rechthebbenden daartegen bezwaar kunnen maken) een wetswijziging nodig1. Dat onderwerp wordt behandeld in het rapport en ook daar gaat het volgens mij mis2. De vraag of een wetswijziging ook betrekking kan hebben op pensioenrechten die zijn opgebouwd voordat de wijziging in werking treedt, dient aan de hand van het overgangsrecht beantwoord te worden. In het rapport wordt hierover het volgende gezegd:
PENSIOENHERVORMING
Dat ziet er overzichtelijk uit. Deze passage is ongetwijfeld gebaseerd op aanwijzing 166 van de gezaghebbende “Aanwijzingen voor de regelgeving”3 die luidt: “Een nieuwe regeling is niet slechts van toepassing op hetgeen na de inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij de inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen (onmiddellijke werking).” Onduidelijk is of met ‘bestaande rechtsposities of -verhoudingen’ ook gedoeld wordt op ‘opgebouwde rechten’. In artikel 20 PW wordt het begrip ‘opgebouwde pensioenaanspraken’ in plaats van ‘verworven rechten’ gebruikt om aan te geven dat deze bepaling geen betrekking heeft op pensioenaanspraken die op risicobasis zijn verzekerd4. Het zou wel eens mogelijk kunnen zijn dat met bestaande rechtsposities en -verhoudingen, verworven (op risicobasis verzekerde) rechten bedoeld worden en niet (op kapitaalbasis) opgebouwde rechten. In dit verband lijkt het mij niet zonder belang dat juist de kapitaaldekking van het Nederlandse pensioenstelsel in beton gegoten lijkt te zijn. Wellicht voelen de opstellers van het rapport5 het verschil tussen opgebouwde rechten enerzijds en verworven rechten anderzijds intuïtief aan waar zij het volgende zeggen: “Betrokken deelnemers zullen dit wellicht ervaren als terugwerkende kracht doch daarvan zal geen sprake zijn.”
Dit standpunt wordt niet beargumenteerd; hoogst onbevredigend. Het overgangsrechtelijke probleem is volgens mij dus een stuk ingewikkelder dan de opstellers van het rapport doen voorkomen. Met onmiddellijke werking zou mogelijk niet het beoogde doel worden bereikt. En of terugwerkende kracht in een situatie als deze kan worden toegepast is nog maar de vraag. Vragen die in het rapport niet beantwoord worden.
Verplichtstelling en risico’s Pensioengeld begint steeds meer op spaargeld te lijken. In het nieuwe pensioencontract loopt de rechthebbende expliciet risico. Ik zeg hier expliciet, omdat de belanghebbende in het huidige systeem impliciet via het achterwege blijven van indexatie en korten ook risico’s loopt. Van een sociale regeling ontwikkelt het pensioen zich meer en meer tot een ‘gewoon’ financieel product. Het is voor mij geen uitgemaakte zaak dat bij zo’n min of meer ‘gewoon’ financieel product de ‘grote verplichtstelling’ past. Mag de deelnemer misschien zelf bepalen hoe en bij wie hij of zij zijn of haar risico’s onderbrengt? Het is toch niet goed uit te leggen dat een deelnemer door een verplichtstelling in de armen van een toevallig slecht presterend pensioenfonds gedreven wordt, als die deelnemer daar ook nog eens de wrange vruchten van moet plukken. I
Merkwaardig dat de minister geen duidelijke keuze maakt.
21
1 Overigens stelt de minister in zijn brief waarin het Septemberpakket pensioenen wordt beschreven (TK 20112012, 32043, nr. 113) dat bijvoorbeeld het levensverwachtingsaanpassingsmechanisme kan worden geïntroduceerd binnen de huidige wettelijke kaders. 2 Ik ga hier niet in op de verdragsrechtelijke dimensie van deze kwestie (zie onder meer art. 1 van het Eerste Protocol van het EVRM). 3 Dat is een circulaire van de minister-president van 18 november 1992 (www.overheid.nl). 4 Wirschell 2010 (T&C Pensioenrecht, art. 20). Overigens wordt er algemeen vanuit gegaan dat artikel 20 PW ook betrekking heeft op opgebouwde pensioenrechten, ondanks het feit dat uitsluitend gesproken wordt van opgebouwde pensioenaanspraken (zie bijvoorbeeld: Lutjens en anderen, Pensioenwet Analyse en Commentaar, derde druk, p. 427.). 5 Rapport collectief invaren van pensioenaanspraken en pensioenrechten in het reële pensioencontract p. 31.
PBM
NUMMER
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
“Een wetswijziging zonder overgangsrecht heeft onmiddellijke werking en is van toepassing op de rechtsverhoudingen en posities zoals die bij de inwerkingtreding bestaan. Daardoor kunnen in het verleden opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten met de inwerkingtreding van een wetwijziging worden meegenomen in het nieuwe pensioencontract en als zodanig worden gewijzigd. Betrokken deelnemers zullen dit wellicht ervaren als terugwerkende kracht doch daarvan zal geen sprake zijn.”
1
JANUARI
2 013
PENSIOENHERVORMING
Halverwege Europa presenteerde forse plannen op pensioengebied in het groenboek en het witboek: meer dan twintig plannen, waarbij ook een aantal richtlijnen, wetgeving uit Europa dus. Eigenlijk zou het ontwerp van de herziene IORP-richtlijn, die het raamwerk biedt voor pan-Europese pensioenfondsen, nu op tafel moeten liggen. Dat was de planning van de Europese Commissie. Dat is gelukkig niet het geval.
Pieter Omtzigt Lid Tweede Kamer CDA Commissaris Barnier steekt bijna al zijn energie in de bankenunie, in plaats van het samen creëren van een Europese pensioenmarkt. Iedereen spreekt over de complexiteit van de bankenunie met voor de hand
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
22
De pensioenfondsen zouden meer faciliterend kunnen optreden bij verandering van baan vanuit het uitgangspunt: we bieden een arrangement dat u helpt de overgang te maken.
P BM
NU MMER
liggende problemen als welke oude problemen (legacy assets) moeten de landen zelf opgelost hebben voordat hun banken mogen toetreden tot de bankenunie. Want een keer in die bankenunie staan landen via een Europees depositogarantiestelsel garant voor elkaars spaartegoeden. En er komt een Europees resolutiemechanisme, waarmee probleembanken worden afgewikkeld.
1
JANUARI
2013
De ontwikkeling op Europees terrein is hiermee pijlsnel gegaan. Bij het verdrag van Maastricht en daarna gingen we nog volledig uit van de no bailout clausule in het Europese verdrag: landen zouden hun eigen problemen altijd moeten oplossen. We kunnen veilig stellen dat met het ESM en met de bankenunie die clausule de facto een dode letter geworden is. Bij de plannen voor een Europese pensioenmarkt met pan-Europese pensioenfondsen wordt nog steeds niet openlijk gesproken over op welke wijze landen voor elkaar verantwoordelijk kunnen worden. In Nederland kennen we geen garantiemechanisme, maar andere landen hebben wel vormen van staatsachtervang. Het is echter wel goed om dit scherp voor ogen te houden, wanneer pensioenfondsen en het toezicht erop langzaam worden overgeheveld van een nationale verantwoordelijkheid naar een Europese verantwoordelijkheid. Gelukkig is EIOPA, de nieuwe Europese toezichthouder, begonnen met het doorrekenen van voorstellen met een Quantitative Impact Assessment Study. De EIOPA heeft daar tot en met februari/ maart tijd voor nodig. De bedoeling is dat we dan kunnen zien welke gevolgen de nieuwe regels voor de IORP-richtijn zouden kunnen hebben voor de individuele fondsen en landen. Deze vertraging betekent overigens ook dat een ander scenario in beeld gekomen is. Want hoewel de Europese Commissie de herziene IORP-richtlijn in het werkprogramma voor
2013 heeft opgenomen, kan de richtlijn op zijn vroegst rond de zomer verschijnen. Dat is minder dan een jaar voor de Europese verkiezingen en het is zeer de vraag of zo'n complexe richtlijn nog door het Europees Parlement in behandeling genomen kan worden. Op 6 september bezocht ik commissaris Barnier als pensioenrapporteur. Het gesprek was ijzig: hij heeft duidelijk het voornemen om deze richtlijn door te laten gaan. Hij zegt wel rekening te willen houden met de Nederlandse situatie, maar hoe dat zal uitpakken is geenszins duidelijk. Behalve de IORP-richtlijn formuleerde de Tweede Kamer ook bezwaren tegen de overdraagbaarheidsrichtlijn. Die richtlijn zou betekenen dat je het recht zou krijgen om geld over te dragen aan een pensioenfonds in een ander land bij verhuizing. Dat klinkt sympathiek, maar veel landen hadden voor zichzelf uitzonderingen
bedongen. En ook hier gooit de techniek veel roet in het eten: hoeveel geld moet je overdragen als de levensverwachting tussen twee landen enorm verschilt? Volgens Barnier en volgens de Nederlandse regering zullen de onderhandelingen over die richtlijn hervat worden en zal dan de overdraagbaarheid eruit gehaald zijn. Dat zou goed nieuws zijn, want de rest van de richtlijn bevat wel een aantal punten die Europees geregeld zouden moeten worden. Een voorbeeld is de maximum wacht- en drempeltijden. Die zijn nu soms nog vijf jaar, waardoor vooral mensen die een paar jaar in een ander land gaan werken, fors achtergesteld worden, omdat zij geen pensioen opbouwen. Een maximum van een jaar zou redelijk zijn en zou Polen die een jaar in Duitsland werken (of Grieken en Spanjaarden) echt helpen. Overigens bestaat er bij de leden van de Europese Commissie een wachttijd van maar liefst 10 jaar en ik zal dus scherp in de gaten houden of de richtlijn ook van toepassing is op haarzelf. I
Het gesprek met commissaris Barnier was ijzig: hij heeft duidelijk het voornemen om de herziene IORPrichtlijn door te laten gaan.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
PENSIOENHERVORMING
23
1/2 advertentie
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
advertentie GSAM
PENSIOENHERVORMING
Een vergrijzende bevolking is vanzelfsprekend niet een typisch Nederlands fenomeen, maar een verschijnsel waarmee alle lidstaten van de Europese Unie (EU) worden geconfronteerd. Pensioenhervormingen zijn een belangrijk instrument om de vergrijzingsproblematiek in de pensioensfeer op te vangen.
Mr. Peter Kwekel Senior Legal Counsel bij de afdeling Legal, Litigation & Compliance van NationaleNederlanden In dit artikel wordt ingegaan op de vraag hoe de (beoogde) pensioenhervormingen in de ons omringende landen zich momenteel ontwikkelen. Zoals bekend richt Nederland zich anno 2012 vooral op de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd.
van de Pensioenfondsenrichtlijn (de IORPrichtlijn). Met deze herziening van de IORP-richtlijn beoogt de EC onder meer om voor pensioenfondsen gelijke voorwaarden met Solvency-II te scheppen. Uit een eerdere brief van minister Kamp aan de Tweede Kamer van 24 april 2012 blijkt dat Nederland zich tegen dit specifieke onderdeel van de herziening van de IORP-richtlijn verzet. Nederland verzet zich omdat dit een sterk kostenverhogend effect voor het Nederlands pensioenstelsel geeft.
De EU-brede vergrijzing maakt het noodzakelijk dat de lidstaten van de Europese Unie tijdig structurele hervormingen doorvoeren om hun pensioenstelsel voor de toekomst vergrijzingsproof te maken.
Vergrijzing binnen de EU De EU-brede vergrijzing maakt het noodzakelijk dat de lidstaten van de Europese Unie tijdig structurele pensioenhervormingen doorvoeren om hun pensioenstelsel voor de toekomst vergrijzingsproof te maken. In dit opzicht is het op 16 februari 2012 door de Europese Commissie (EC) gepubliceerde Witboek Pensioenen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel voor alle EUlidstaten geen toeval, maar is te beschouwen als een goed getimede en doordachte zet. En wel omdat dit Witboek 20 algemene aanbevelingen doet die aan alle lidstaten zijn gericht. En op lidstaatniveau 27 specifieke aanbevelingen. Wat is de stellingname van Nederland in dit belangrijke strategische beleidsdocument? Uit de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 oktober 2012 aan de Tweede Kamer blijkt dat de EC ten aanzien van het Witboek Pensioenen voornemens is om voor een achttal aanbevelingen op korte termijn initiatieven te ontplooien. Bij dit achttal initiatieven zit ook het voorstel tot herziening
Een vraag van geheel andere orde is: wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de (beoogde) pensioenhervormingen in Nederland en voor de ons omringende landen?
Pensioenhervorming in West-Europa Vergelijking met andere West-Europese landen als België, Duitsland, Frankrijk en GrootBrittannië leert dat in het nabije verleden door de Nederlandse pensioensector al veel hervormingsarbeid is verricht. En niet te vergeten: nog zal moeten worden verricht. Nederland heeft de volgende hervormingen al doorgevoerd: 1. De fiscale ontmoediging van vroegpensioen en daarmee vergelijkbare mogelijkheden om eerder dan op leeftijd 65 te stoppen met werken. Een hervorming die door invoering van de Wet VPL op 1 januari 2006 is ingezet en per 2015 is voltooid. De voltooiing is compleet als de met deze wetgeving samenhangende overgangstermijn verstrijkt voor degenen die op 31 december 2004 55
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Hervorming pensioenleeftijd West-Europa
25
PENSIOENHERVORMING
jaar of ouder waren, en voor wie het tot 31 december 2004 geldend fiscaal pensioenregime nog geldt. 2. Het wetsvoorstel om de AOW- en pensioenrichtleeftijd te verhogen, dat op 12 juli 2012 door de Eerste Kamer is aangenomen. De wetgeving voorziet in een gefaseerde verhoging van de AOW-leeftijd naar (uiteindelijk) 67 in 2023 én verhoging van de pensioenrichtleeftijd van het aanvullend pensioen van 65 naar 67 per 1 januari 2014. En niet te vergeten het per 1 oktober 2012 tussen PvdA en VVD gesloten Herfstakkoord
Een vergrijzende bevolking is vanzelfsprekend niet een typisch Nederlands fenomeen. PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
26
als aanvulling op de begroting 2013. Dit Herfstakkoord mikt op een nog snellere verhoging van de AOW-leeftijd tot 67 in 2021. Met het hervormingsbeleid staat Nederland momenteel in de Europese voorhoede. Gegeven deze constatering is een logische vervolgvraag: hoe staan de andere WestEuropese lidstaten er anno 2012 voor ten aanzien van de voortgang van hun pensioenhervorming?
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
België Wordt de blik naar het zuiden gericht, en wel naar België, dan zien we dat onze zuiderburen te kampen hebben met een relatief lage arbeidsparticipatie in het leeftijdscohort 5564 jaar. Met een arbeidsparticipatie van 37,3% bevindt België zich in de Europese achterhoede en laat het in dit opzicht alleen Polen en Malta nog achter zich. De vraag waardoor deze erg lage arbeidsparticipatie wordt veroorzaakt is relatief eenvoudig te beantwoorden. • De Belgen kennen een vervroegd pensioen dat met 62 jaar ingaat, het zogenoemde rustpensioen. Deze gangbare pensioenvorm gaat vooraf aan het algemeen op leeftijd 65 ingaand wettelijk rustpensioen. • Als alternatief voor het wettelijk rustpensioen met 62 jaar is er een brugpensioen als aanvulling op de werkloosheidsuitkering. Gegeven deze feitelijke situatie is de Belgische pensioenhervorming met ingang van 1 januari 2012 alleen gericht op het gefaseerd verhogen van de leeftijdsgrens van het rustpensioen van 62 jaar naar ouder. In hoeverre daar op termijn een stimulerende invloed van zal uitgaan op het verhogen van de arbeidsparticipatie in de leeftijdsgroep 55-64 zal de toekomst moeten leren. Een ding is duidelijk: het Nederlandse voorbeeld wordt door onze zuiderburen (vooralsnog) niet gevolgd. En meer dan dit zijn ze op korte termijn ook niet van plan, gezien eerdere uitlatingen van de Belgische minister van Pensioenen. Frankrijk Wordt de blik nog wat verder naar het zuiden gericht dan blijkt dat ook Frankrijk te kampen heeft met het probleem van een relatief lage arbeidsparticipatie in het leeftijdscohort 5564. Deze is in Frankrijk weliswaar iets hoger dan in België, maar blijft met 39,7% ver onder het EU-gemiddelde van 46,3%. Deze lage arbeidsparticipatie wordt voornamelijk veroorzaakt door de algemene minimumpensioenleeftijd van 60 die nog op relatief grote schaal van toepassing is. Deze geldt voor degenen die voor hun negentiende verjaardag zijn begonnen met werken en een volledige loopbaan hebben voltooid. President Hollande heeft een eerder door zijn
PENSIOENHERVORMING
Schema 2
Pensioenleeftijd (plf) Huidige plf
Nederland België Denemarken Frankrijk Groot-Brittannië Duitsland Noorwegen Zweden
Beoogde toekomstige plf 67 niet bekend 67 62 68 67 67 61/67
65 65 65 60 65 65 67 61/67
Schema 1 Participatiegraad oudere werknemers in het leeftijdstraject 55-64 jaar
Nederland België Frankrijk Groot-Brittannië Duitsland EU
53,7% 37,3% 39,7% 57,1% 57,7% 46,3%
Overige pensioenhervormingen in West-Europa In twee andere belangrijke West-Europese lidstaten – te weten Duitsland en GrootBrittannië – is de arbeidsparticipatie in het leeftijdscohort 55-64 met 57,7%, resp. 57,1% als relatief hoog te beschouwen. Het is logisch dat beide EU-lidstaten tegen deze achtergrond ieder voor een andere meer voor de hand liggende variant van pensioenhervorming kiezen. Een variant die in het teken staat van langer dan tot leeftijd 65 doorwerken. Duitsland Wordt de blik naar het oosten gericht, naar Duitsland, dan zien we dat onze oosterburen op de wat langere termijn een (verhoogde) pensioenleeftijd van 67 jaar voor ogen staat. Deze verhoging op ‘maandbasis’ – die qua verloop sterke gelijkenis vertoont met die van Nederland – moet in de loop der tijd als volgt worden gerealiseerd: • In de periode 2012-2023 wordt de
Conclusie
traditionele pensioenleeftijd van 65 ieder jaar verhoogd met een maand. Logischerwijze wordt dan in 2023 een pensioenleeftijd van 66 jaar bereikt. • Met pensioenleeftijd 66 als uitgangspunt en een jaarlijkse verhoging van deze pensioenleeftijd met twee maanden wordt in 2029 een pensioenleeftijd van 67 jaar bereikt.
Eén ding is duidelijk: vrijwel alle WestEuropese landen hebben – aan de ene kant van dit spectrum Nederland en aan de andere kant van dit spectrum het weinig ambitieuze Frankrijk – een plan de campagne om hun pensioenstelsel door hervorming vergrijzingsproof te maken. ‘Rode draad’ daarin is verhoging van de arbeidsparticipatie van de oudere werknemer in het leeftijdstraject 55-64 jaar en verhoging van de gangbare pensioenleeftijd.
Groot-Brittannië Ook Groot-Brittannië zet met pensioenhervorming in op langer werken dan tot 65. Voor de langere termijn ligt de pensioenlat een jaar hoger dan Duitsland doet: • Een eerste stap daartoe wordt gezet in 2018 wanneer de pensioenleeftijd wordt verhoogd van 65 naar 66. • De tweede stap wordt gezet in 2026 wanneer de pensioenleeftijd wordt verhoogd van 66 naar 67 jaar. • En de derde stap volgt in 2032 wanneer de pensioenleeftijd van 67 wordt verhoogd naar 68 jaar. De aanpak zoals die Groot-Brittannië voor ogen staat, gaat uit van de verhoging met steeds een heel jaar. Een verhogingswijze die ook in het oorspronkelijk regeerakkoord van het demissionair kabinet was vastgelegd en inmiddels door het Lente- en Herfstakkoord is verlaten. I Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
voorganger Sarkozy geïntroduceerde maatregel om de pensioenleeftijd geleidelijk te verhogen tot 62 direct na zijn aantreden getorpedeerd. En negeerde daarmee een waarschuwing van de Europese Commissie voor hoge pensioenkosten in Frankrijk. Een ding is wel duidelijk: Frankrijk toont zich qua pensioenhervorming – wellicht veroorzaakt door het massale verzet van de Franse bevolking in 2010 tegen verhoging van de pensioenleeftijd – tot op heden weinig ambitieus.
27
PENSIOENHERVORMING
Social media in de pensioenpraktijk Social media zijn er. Punt. En ze gaan niet meer weg. Of u dat leuk vindt of niet. De vraag is alleen: moet uw pensioenfonds er iets mee doen? Nee, dat hoeft niet. U kunt social media gewoon negeren en uw wereld zal niet instorten. Kijkt u alleen niet gek op als uw fonds over vijf jaar hopeloos achterloopt.
Drs. Martijn Jacobs Directeur LVE | Loo van Eck De jonge generaties communiceren zo totaal anders dan u en ik. Zij zijn gewend overal en altijd informatie op te vragen via het medium dat zij kiezen. De smartphone is in hun leven niet meer weg te denken.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
28
Wachten op mijn UPO? ‘Ik check de App wel even. Hoe bedoel je: die hebben ze niet?’
Social media als communicatiemiddel? Tja, denkt u. Dat zegt iedereen. Maar klopt dat wel? Ja, dat klopt!
Naar de website voor informatie over waardeoverdracht? ‘Ik post een tweet. Hè, waarom reageert er niemand?’ Een brochure opvragen over partnerpensioen? ‘Ik kijk wel op YouTube. Geen resultaten? Bizar!’ We hebben het hier over de generatie die als ze wil weten hoe ze een eitje moet koken, geen kookboek openslaat, maar YouTube opstart. We hebben het over de generatie waarvan 95% een profiel heeft op een sociaal netwerk … Negeren kan dus. Maar hoe lang nog? En als u er wel mee aan de slag wilt. Hoe doet u dat dan?
Kies de juiste kennisdoelen Online draait alles om kennis. En met kennis kun je een aantal dingen doen. Je kunt natuurlijk kennis delen. Oftewel informatie
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
zenden. Maar je kunt ook kennis over een onderwerp halen: over deelnemers of over nieuwe wetgeving. Je kunt kennismaken met mensen. En je kunt samen nieuwe kennis maken. Dat noemen we crowdsourcing of cocreatie. Wikipedia is misschien wel het mooiste voorbeeld van crowdsourcing. Het is belangrijk dat u de juiste kennisdoelen kiest. Gaat u voor kennis delen, kennis maken, kennismaken of kennis halen? Bij elke keuze hoort een andere toepassing. Ik geef enkele voorbeelden.
Kennis delen Dit lijkt het makkelijkste doel. Maar pas op! Twitteren over de verrichtingen van uw pensioenfonds of een Facebookpagina volproppen met wetenswaardigheden over het pensioenreglement is makkelijk, maar weinig effectief. Dat komt door twee zaken. 1. Social media werken alleen door interactie. 2. Social media zijn alleen effectief als u relevante informatie geeft. Een voorbeeld. U wilt een Facebookpagina maken. Kies dan een kleine doelgroep. Bijvoorbeeld: de deelnemers van uw pensioenfonds die gaan scheiden. Zorg ervoor dat op deze fanpage alle relevante informatie voor deelnemers die gaan scheiden staat. Bundel niet alleen de informatie van uw fonds, maar ook van andere belanghebbende organisaties: de notaris, echtscheidingsadvocaten, makelaars, werkgevers, gemeente,
enz. Zo ontstaat er een relevante fanpage die echt iets toevoegt. Zorg bovendien voor interactie. Dat mensen vragen kunnen stellen (en antwoorden krijgen) en dat ze met elkaar gaan communiceren. Op deze manier heeft uw fanpage kans van slagen.
klachten, inspelen op vragen, vooroordelen corrigeren en daarmee uw fonds van zijn beste kant laten zien. U kunt zelfs reageren op opmerkingen die niet direct van uw eigen klanten afkomstig zijn.
Uzelf laten zien. Bouwen aan reputatie. Vertrouwen herstellen. Het voordeel van social media is dat gebruikers terugpraten. U kunt een vraag stellen en u krijgt snel en doeltreffend kennis toegeworpen.
Kennis halen Wilt u minder ambitieus te werk gaan? Kies een makkelijke oplossing. Zet filmpjes over uw pensioenoplossingen op YouTube. YouTube is niet voor niets de tweede zoekmachine ter wereld.
U gebruikt Google om informatie te zoeken. Gebruik hiervoor ook social media! Het voordeel van social media is dat gebruikers terugpraten. U kunt een vraag stellen en u zult zien dat u snel en doeltreffend kennis krijgt toegeworpen.
Kennis maken Dit noemen we ook wel co-creatie. Dit doel is erop gericht dat u samen met anderen uw product verder ontwikkelt. Ook hiervan geef ik een voorbeeld. Uw natuurlijk partners zijn HR-adviseurs en werkgevers. Vaak verloopt het contact met deze doelgroep moeizaam. Ook voor hen is pensioen een low interest-onderwerp. Maar u kunt hun betrokkenheid vergroten door ze te vragen met u mee te denken. Een fantastisch middel hiervoor zijn de LinkedIn Groups. Dit social media-middel voor professionals is bij uitstek geschikt om samen na te denken over hoe u een nieuw pensioenreglement het beste onder de aandacht kunt brengen bij deelnemers. Of hoe u uw pensioenproduct kunt aanscherpen. Maak zo’n groep aan, nodig uw partners uit en start een discussie!
Bijvoorbeeld. U wilt weten wat mensen in uw branche van de korting op de pensioenuitkering vinden? En hoe ze vinden dat u daarmee moet omgaan? Vraag het op Twitter. Binnen een dag krijgt u talloze meningen. Deze kunt u gebruiken om uw communicatie effectiever te maken. I
Meer weten? Ga naar LinkedIn Groups en vraag uw collega’s hoe zij omgaan met social media. Durf te vragen! #DTV
29
Kennismaken U wilt uzelf laten zien. Bouwen aan uw reputatie. Vertrouwen herstellen. Dat kan via social media. Mijn advies is om vooral de discussies op deze media in de gaten te houden. Naarmate meer leden van de nieuwe generaties pensioen gaan opbouwen, zal het gesprek over pensioenen op social media toenemen. En nu heeft u nog tijd om hiermee te oefenen, nu gebruikt de nieuwe generatie Twitter nog vooral om te klagen over typische jongerenissues, straks gebruiken ze het ook om hun mening te geven over pensioenen. Een voorbeeld. Sommige fondsen overwegen een Twitteraccount op te zetten. Doe dit vooral vanuit het perspectief van webcare. Zorg dat u Twitter in de gaten houdt om te zien wat er over pensioenen en over uw fonds wordt gezegd. U kunt dan reageren op
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
PENSIOENHERVORMING
Negeren kan dus. Maar hoe lang nog?
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
spread robeco
spread robeco
PENSIOENHERVORMING
FTK nieuwe stijl: nominaal of reëel? Vanaf 2007 worden de verplichtingen van de pensioenfondsen op marktwaarde gewaardeerd. Daarvóór werden de verplichtingen berekend met een vaste rekenrente van (maximaal) 4%. De marktwaarde kwam echter terecht in de weerbarstige praktijk van alledag: sterk fluctuerende dekkingsgraden, de ene crisis na de andere en lage rentestanden. Ruud Sprenkels AAG Adri Jansen AAG Beiden partner Sprenkels & Verschuren, actuarissen en consultants Amsterdam De dalende dekkingsgraden van pensioenfondsen brachten een maatschappelijke discussie op gang over fundamentele zaken als: • Hoe zeker is zeker? Moeten we niet van ‘hard’ (nominaal) naar ‘zacht’ (reëel)? • Is marktwaarde vrij van discussie? Is de rentetermijnstructuur wel representatief? Dit alles heeft er toe geleid dat de PW per 1 januari 2014 aangepast wordt. De hoofdlijnen van deze aanpassing zijn bekend, aan de details wordt door de wetgever nog gewerkt. Het September-pakket is géén uitwerking van de nieuwe PW (wel een beetje voorsorteren), maar probeert nog in 2013 de pensioenpijn wat te verzachten.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
32
Hoofdlijnen nieuwe kader
De vraag over invaren wordt vaak als eerste gesteld. Dat staat een fundamentele keuze in de weg. Bepaal éérst de voorkeur voor één van de kaders en kijk daarna of invaren mogelijk is.
Vanaf 2014 zal de PW niet alleen een nominaal kader bevatten (zoals nu) maar wordt een reëel kader toegevoegd.
Nominale kader Het nominale pensioen wordt met een zekerheid van 97,5% toegezegd. Daarnaast is er veelal een indexatie, die voorwaardelijk toegezegd wordt. De spelregels worden vanaf 2014 aangescherpt: • De buffereisen voor het pensioenfonds
worden verhoogd. Hiermee wil de wetgever beter inspelen op de soorten risico’s die er zijn en de impact daarvan. • De rentetermijnstructuur wordt voor looptijden vanaf 20 jaar aangepast, omdat de markt niet voldoende liquide geacht wordt. De zogenaamde Ultimate Forward Rate. • De beleidsstaffel die nu vaak al laat zien welke indexatie bij een bepaalde dekkingsgraad verwacht kan worden, moet ‘compleet’ gemaakt worden aan de onderkant. Aldus wordt het korten van aanspraken een regulier beleidsinstrument (nu is het een ultieme noodmaatregel). De zekerheid wordt dus verhoogd en tegelijkertijd wordt het risicobewustzijn van de deelnemers vergroot. Twee stappen in de goede richting.
Reële kader In dit kader wordt geen onderscheid gemaakt tussen een hard en een zacht pensioen. Er wordt een reëel pensioen toegezegd, waarbij indexatie vanzelfsprekend is. Tegelijkertijd is dit reële pensioen niet gegarandeerd. Alle risico’s worden bij de (gewezen) deelnemers neergelegd. Daarbij mógen buffers aangehouden worden en mogen resultaten uitgesmeerd worden (maximaal 10 jaar). Als een fonds geen buffers aanhoudt en geen resultaten amortiseert (dus niet spreidt over meerdere jaren), dan krijgen de deelnemers elk jaar bijvoorbeeld te horen: • Uw aanspraak wordt met de prijsinflatie
Het draait uiteindelijk om één keus: nominaal of reëel? P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
PENSIOENHERVORMING
Onze voorkeur Wij hebben geen voorkeur. Het ene systeem is niet beter of slechter dan het andere. Alles draait om de houding van sociale partners ten
Samenvatting
die oude garanties eigenlijk? Serieuze vragen die de nodige aandacht behoeven. In de praktijk zien we dat de vraag over invaren als eerste gesteld wordt. Dat staat in onze ogen een fundamentele keuze in de weg. Wij bepleiten éérst de voorkeur te bepalen voor een van de kaders en daarna te kijken of invaren wenselijk of mogelijk is, en zo ja: wanneer.
Vanaf 2014 wordt de PW voorzien van een nieuw FTK. Voor het nominale kader worden de regels aangescherpt (zowel buffereisen als communicatie). Er wordt een reëel kader geïntroduceerd, waarin indexaties vanzelfsprekend zijn maar de gehele toezegging ‘zachter’ wordt. Er moeten dus keuzes gemaakt worden, over toekomstige opbouw en over invaren. Details zijn nog onderweg, maar er kan begonnen worden. In dit artikel hebben we een stappenplan opgenomen om deze veelomvattende discussie tot een goed einde te kunnen brengen.
Het draait uiteindelijk om één keus: nominaal of reëel? Deze keuze wordt niet door het pensioenfonds gemaakt, maar door sociale partners. Uiteraard speelt het fonds daarbij wel een belangrijke rol, als ‘meedenker’ en toekomstig uitvoerder.
Stappenplan
Fase 1 opzichte van risico’s. Naar verwachting worden risico’s beloond met hogere resultaten, maar zeker is dat niet en onderweg kan het er hobbelig aan toe gaan. De keuze heeft iets weg van de elementaire vraag: koop ik een obligatie of een aandeel? Het nominale kader is dan de obligatie. Grote zekerheid over de uitkomst. Het reële kader is dan een aandeel: hogere verwachte uitkomsten gepaard met een grotere kans op tegenvallers (en meevallers). Met opties (lees: buffers en amortisaties in het reële kader) kan je de risico’s indammen. Dat geeft meer zekerheid maar holt ook het pensioenresultaat uit. Het invaren van opgebouwde aanspraken in het reële kader is een juridische uitdaging. Kun je oude garanties afnemen? Hoe hard zijn
Fase 2
Fase 3
Ook het eventueel invaren van opgebouwde aanspraken vergt een aparte keuze. En als begin van dit soort belangrijke discussies geven wij een heroriëntatie van het pensioenbudget en/of de ambitie in overweging. De pensioenlasten zijn de laatste jaren sterk gestegen en bevatten nu vaak een herstelcomponent. Het is de vraag in hoeverre dat alles structureel thuishoort in een nieuwe omgeving. Ondanks dat de wetgever nog met de details bezig is, is er volgens ons al voldoende om over na te denken. Sterker nog: afwachten kan straks leiden tot tijdnood, want het is maar de vraag of de wetgever u straks net zoveel tijd gaat gunnen als zij zelf nodig heeft. Om structuur in deze discussie te brengen, hebben wij een stappenplan opgesteld. I PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
verhoogd, bijvoorbeeld 2%. • Én uw aanspraak wordt aangepast vanwege de resultaten over het afgelopen jaar, bijvoorbeeld -/-5% of +5%. Dit is een soort collectieve spaarpot, waarbij de resultaten van jaar tot jaar ver kunnen afwijken van de oorspronkelijke ambitie. Als het fonds echter wel een buffer gaat aanleggen (uit meevallers boven de inflatie) en resultaten gaat uitsmeren, is een reële pensioenuitkomst alleszins denkbaar.
33
PENSIOENHERVORMING
Verlagen van pensioenen, hoe vertel je het? Het ‘Septemberpakket pensioenen’ dat staatssecretaris De Krom van SZW in het najaar van 2012 naar de Tweede Kamer stuurde, bevatte welgeteld één alinea over communicatie. Terwijl dit pakket aan maatregelen over de demping van de kortingen in 2013, een dossier dat De Krom overhaast van minister Kamp moest overnemen, grote consequenties heeft voor miljoenen deelnemers, slapers en gepensioneerden. Drs. Marjolein Zaal Tot 1 november hoofd Communicatie van de Pensioenfederatie. Nu manager Marketing en Communicatie MN Hoe gaan alle betrokkenen begrijpen wat er aan de hand is, en wat de consequenties voor hen persoonlijk zijn? De pensioensector heeft daarom het initiatief naar zich toegetrokken en zelf een voorstel gepresenteerd over hoe te communiceren over de kortingen. Uitgangspunt daarbij is overbodige en ingewikkelde communicatie achterwege te laten en vooral praktisch te handelen. Less is more.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
34
De brief moet niet nodeloos complex zijn. Laat de centrale boodschap over de verlaging dus duidelijk zijn.
P BM
NU MMER
Modelbrief Onderzoek door uitvoerder Media Pensioen Diensten heeft ons geleerd niet over ‘kortingen’ te spreken maar over ‘verlagen van de pensioenen’. Bij kortingen denkt een groot deel van het publiek aan voordeel of de uitverkoop. Laten we dus met elkaar afspreken eenduidige taal te gebruiken, dat is stap één. De Pensioenwet zegt dat alle belanghebbenden voor 1 maart 2013 schriftelijk bericht moeten krijgen over de verlagingen. Dit wordt een belangrijk communicatiemoment voor de fondsen. De Pensioenfederatie zal hiervoor in overleg met de AFM modelbrieven ontwikkelen, die de pensioenfondsen kunnen gebruiken. Belangrijk daarbij is dat de fondsen niet in een harnas geperst worden maar zoveel mogelijk vrijheid houden; zij kennen de eigen achterban immers het beste, weten wat het opleidings- en taalniveau van de deelnemers
1
JANUARI
2013
is en weten ook hoe de werkgevers bereikt kunnen worden. Voorop moet staan dat de brief niet nodeloos complex wordt gemaakt. Laat de centrale boodschap over de verlaging dus niet ten onder gaan in juridische en bestuurlijke afwegingen.
Zekerheid versus onzekerheid De pensioensector heeft de afgelopen jaren de pijnlijke les geleerd dat we te lang hebben gecommuniceerd dat pensioen en de hoogte van het pensioen veilig en zeker was. Dat doen we dus nooit meer, hebben we met elkaar afgesproken. Maar wat en hoe we wel gaan communiceren is een complex vraagstuk, dat we in dit artikel ook niet gaan oplossen. Wel kunnen we veel leren van de wetenschap. Denk bijvoorbeeld aan recente onderzoeken van hoogleraar cognitieve neurowetenschap Victor Lamme, die op menig pensioenbijeenkomst verkondigt dat ons brein niet van onzekerheid houdt. Want onzekerheid betekent angst en angstige mensen lopen weg. Zij staan niet open voor informatie.
UPO 2013 Geen zekerheid meer communiceren dus, maar te veel onzekerheid schiet ook zijn doel voorbij. Met dit gegeven in ons achterhoofd hebben we gekeken naar het UPO 2013. Hoe moeten de verlagingen daarin verwerkt worden? Het UPO 2013 geeft een overzicht van de pensioenaanspraken van het jaar daarvoor, van 2012 dus. Maar heeft het zin om in 2013 UPO’s te verstrekken waarin de verlagingen van dat jaar (die ingaan op 1 april 2013) nog
PENSIOENHERVORMING
niet zijn verwerkt? Wij denken van niet. Immers, deelnemers krijgen voor 1 maart een brief waarin de verlaging wordt aangekondigd. Dan moet die verlaging ook zichtbaar zijn in het UPO, dat de meeste deelnemers pas na die brief zullen ontvangen. Hoewel formeel ook de nietverlaagde bedragen opgenomen zouden kunnen worden, denken wij dat het UPO als communicatiemiddel in onze snelle, digitale wereld geen enkel bestaansrecht meer heeft, wanneer daarin bedragen staan vermeld die al achterhaald zijn. Een andere kwestie is of op het UPO 2013 de verlaagde én de niet-verlaagde bedragen opgenomen moeten worden. Toezichthouder AFM is daar voorstander van. Voor ons komt nu de les van wetenschappers als Victor Lamme om de hoek kijken. Twee bedragen op het UPO, de één hoger maar achterhaald, de ander lager. Wat moet een deelnemer met deze informatie? Tegen de tijd dat hij of zij met pensioen gaat – 20, 30 misschien wel 40 jaar later – zijn dit volstrekt achterhaalde bedragen. Maar nu, in onze tijd, roepen ze onzekerheid, weerstand en een gevoel van ‘bestolen’ zijn op. En hoe gaat het verder wanneer de reële contracten worden ingevoerd? Verschijnen op de UPO’s dan ook meerdere bedragen, gekort en ongekort, over meerdere jaren? Arme deelnemer. Wat dit gaat doen met het vertrouwen in ons pensioenstelsel is zo uit te tekenen. Op deze manier communiceren over onzekerheid leidt tot schijnduidelijkheid. Dat is iets heel anders dan niet meer communiceren dat zekerheid en pensioen altijd samengaan.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
? Lagen Moet de pensioensector dan informatie achterhouden? Natuurlijk niet. Fondsen die de – helaas – kleine groep geïnteresseerde deelnemers graag meer achtergrondinformatie willen geven, kunnen ervoor kiezen om op de website op het ‘mijndomein’ de opbouw over meerdere jaren te vermelden. Dus ook eerdere of ongekorte bedragen. Een website biedt ook ruimte voor de nodige context. Transparantie is immers een groot goed en er is op dat gebied de afgelopen jaren veel bereikt. Biedt de informatie gelaagd aan is ons pleidooi, en overvoer de meerderheid van deelnemers die grotendeels pensioenonbewust is niet. Mensen lopen dan weg, hebben we net geleerd.
35
Maak mensen niet pensioenmoedeloos, maar communiceer over pensioen.
Maak mensen niet pensioenmoedeloos, maar communiceer over pensioen door het te hebben over het nu. En maak daarbij gebruik van moderne verkooptechnieken. Bezoekers van de website Samenstajijsterk.nl van de gezamenlijke bedrijfstakpensioenfondsen konden een beamer of een iPad winnen en pensioenfonds Zorg en Welzijn verlootte boekenbonnen van bol.com en vakantiecheques onder deelnemers aan enquêtes. Je kunt het marketing noemen, of omkopen. Maar wanneer de pensioenen verlaagd moeten worden geldt ook dat pensioenfondsen klantgericht moeten handelen en communiceren. Verlagen van de pensioenen in 2013 betekent gebruikmaken van de inzichten en communicatietechnieken van 2013. I
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
advertentie BSG
NIEUWS
EN
P ERS ON AL IA
Het Handboek voor Pensioenfondsen in digitale boeketalage
Boek Robeco over duurzaam beleggen Op 4 december presenteerde Robeco-CEO Roderick Munsters het boek ‘De zoektocht naar duurzaam rendement’, een bundeling
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Else Bos
In de digitale boeketalage www.monicaswalef.nl worden boeken aanbevolen als interessante pensioenliteratuur. Via een link naar de website van de aanbieder kunt u het boek kopen. Neem eens een kijkje.
Else Bos waarnemend CEO PGGM Drs. Else Bos is waarnemend Chief Executive Officer (CEO) van pensioenuitvoeringsorganisatie PGGM. Zij neemt de taken van Martin van Rijn over die nu staatssecretaris van VWS is.
Petri Hofsté Chief Financial & Risk Officer APG
van gesprekken die hij voerde met bestuurders uit de pensioenwereld over duurzaam beleggen. Nieuwsgierig? Een mailtje met naam, bedrijfsnaam en adres naar: dezoektochtnaarduurzaamrendement@robeco. nl is voldoende.
Margreet Oostenbrink directeur Pensioenbeheer Syntrus Achmea Margreet Oostenbrink wordt per 1 januari 2013 directeur Pensioenbeheer bij Syntrus Achmea. Zij volgt Dries de Bruin op, die deze functie ad interim vervulde.
Petri Hofsté
37
Margreet Oostenbrink
APG benoemt per 1 februari 2013 Petri Hofsté tot Chief Financial & Risk Officer (CFRO). Petri is in de Raad van Bestuur verantwoordelijk voor het financieel beleid en risicomanagement van APG op groepsniveau.
15e PBM Pensioensymposium 16 mei 2013 Zet donderdag 16 mei alvast in uw agenda, want dan is het 15e PBM Pensioensymposium in het Kurhaus. Met aansluitend de uitreiking van de 7e PBM Communicatieprijzen. Abonnees van PBM krijgen 50% korting op het PBM Pensioensymposium! Aanmelden via www.pensioenbestuurenmanagement.nl
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
BESTUURSVISIE
Minder pensioenfondsen over 15 jaar? Het aantal Nederlandse pensioenfondsen is in rap tempo gedaald. Pensioenfondsen moeten aan steeds complexere eisen voldoen en kleine fondsen staan onder druk vanwege hun doorgaans hogere kosten. PBM vroeg aan bestuursvoorzitters om een reactie op de stelling: ‘Over 15 jaar zullen er in Nederland nog maar 20 pensioenfondsen over zijn.’ Gerard Krijnen RA Gijs Alferink, notaris en voorzitter Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNPF)
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
38
Alferink somt een reeks ontwikkelingen op: “Pensioenfondsbesturen worden met veel issues geconfronteerd: individualisering, verslechtering van de getalsmatige verhouding actieven/ inactieven, langer leven en een vermoedelijk einde aan de langjarige groei van de economie. Daar komt bij dat de Europese huishoudboekjes meer versmelten. Europa zal invloed krijgen op de fiscale kant van pensioensparen. In het slechtste geval zullen we onze spaarpotten moeten invaren (een begrip dat ruim inzetbaar blijkt) in een Europees omslagstelsel. Als je deze smeltkroes koppelt aan actuele zaken als verlaging van pensioenen en de lastige communicatie daarover, krijgen pensioenfondsen het steeds moeilijker om met succes de boodschap over te brengen dat collectief pensioensparen het meest interessant is. Een concurrerend aanbod van individuele verzekeringen door verzekeraars zal de collectiviteit achteruit zetten.” Bundeling van krachten en flexibilisering zijn volgens Alferink noodzakelijk: “Het leidt tot kostenefficiency en dat is noodzakelijk in de concurrentie met verzekeraars. De verplichte winkelnering bij het pensioenfonds van de onderneming of van de branche moet worden losgelaten. Individualisering brengt met zich mee dat het voor de deelnemer mogelijk moet worden om zelf een pensioenfonds te selecteren, bijvoorbeeld op basis van een risicoprofiel. Een verdere afname van het aantal pensioenfondsen is dan een logisch gevolg van deze ontwikkelingen.”
Bundeling van krachten en flexibilisering zijn noodzakelijk.
Kees Bethlehem, voorzitter Pensioenfonds Werk en (re)Integratie Bethlehem verwacht ook schaalvergroting: “Maar het valt nog te bezien of we zullen uitkomen op slechts 20 pensioenfondsen. De voordelen van schaalvergroting zijn duidelijk: door krachten te bundelen kunnen pensioenfondsen efficiënter en goedkoper opereren en het maakt de slagkracht groter. Dat is geen overbodige luxe nu er steeds meer en hogere eisen worden gesteld aan pensioenfondsen.” Bethlehem vindt het ontstaan van een kleiner aantal fondsen een goede zaak, maar voegt er onmiddellijk aan toe: “Voor mij, als voorzitter van het pensioenfonds voor de sociale werkvoorziening, is het wel belangrijk dat er altijd aandacht blijft voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De omvang van het fonds is slechts een middel. Ons doel is een aanvullend pensioen te bieden voor een kwetsbare groep, die bij ons fonds een klein pensioen opbouwt. Daarnaast willen we begrijpelijk en in tweerichtingsverkeer communiceren met onze deelnemers. Vanuit deze doelen zoeken we steeds naar de gewenste vorm. Onze uitvoeringskosten zijn relatief laag en onze bestuurlijke organisatie is adequaat. Dat zijn op zich geen redenen om met andere fondsen samen te gaan. Maar er kunnen altijd andere aanleidingen zijn om samenwerking te zoeken. Een goede pensioenvoorziening voor mensen met een arbeidshandicap blijft voor mij echter voorop staan.”
Samen werken is efficiënter.
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
BESTUURS VISIE
Nieuwenhoven wijst op de trend: “Eind jaren negentig waren er ruim 1.000 pensioenfondsen in Nederland. In de jaren daarna hebben per jaar 30-40 pensioenfondsen er de brui aan gegeven. Dat zijn 550 fondsen. We hebben nu ongeveer 450 fondsen over. Als je deze trend doortrekt zitten we over 15 jaar inderdaad op 20.” Hij licht zijn verwachtingen nader toe: ”De minister van SZW heeft al aangekondigd dat de domeinafbakening wordt geschrapt voor pensioenfondsen die als API gaan fungeren. Ondernemingen kunnen dan schaalvoordelen halen door zich aan te sluiten bij een API. De bemensing van diverse organen wordt dan ook makkelijker.” Ook Nieuwenhoven ziet als belangrijkste oorzaak van de concentratieslag de toenemende eisen aan deskundigheid en geschiktheid en de rol van DNB daarbij: “Het gaat wringen door de strengere eisen aan deskundigheid. Pensioendeskundigheid ligt niet voor het oprapen bij ondernemingen met een heel andere corebusiness. Dat geldt ook voor werknemersvertegenwoordigers en gepensioneerden. Het gevoelsmatige argument van ‘ons pensioenfonds’ wordt minder omdat er deskundigheid van buiten gehaald moet worden. Voeg daarbij dat de plannen uit het regeerakkoord tot versobering kunnen leiden, tot meer standaardproducten en dus minder differentiatie van pensioenregelingen. Dan heb je voldoende omgevingsfactoren die bevorderen dat de stelling realiteit wordt.”
Het gevoelsmatige argument van ‘ons pensioenfonds’ wordt minder.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Rudi Nieuwenhoven, voorzitter KPN Pensioenfondsen (op persoonlijke titel)
39
Peter Schuil, voorzitter Pensioenfonds Houtverwerkende Industrie (HVI) Schuil kan de stelling grotendeels onderschrijven: “Er is een tekort aan gekwalificeerde en bereidwillige bestuurders. Er worden steeds hogere eisen gesteld. Men, de autoriteiten o.a. DNB, verwacht dat ze een soort ‘super bestuurders’ zijn die meer weten dan alle ingehuurde specialisten bij elkaar. Het risico van aansprakelijkheid schrikt aspirant-bestuurders af evenals het tijdsbeslag. Samenwerken kan een oplossing zijn mits er voldoende raakvlakken zijn.” Schuil wijst op de risico’s van schaalvergroting: “Als klein fonds hebben we decennialang ergens voor gestaan. Bij samenwerking laat je een stukje identiteit los. Bovendien moet je oppassen voor de illusie van schijnveiligheid. Een klein fonds is kwetsbaar, maar dat geldt ook voor een groot fonds. Het is een uitdaging om groter te worden maar daarbij de toegankelijkheid te behouden. Behoud draagvlak door ervoor te zorgen dat je klanten het gevoel houden dat het hun pensioenfonds blijft.” Schuil weet waarover hij praat. Zijn pensioenfonds is vergevorderd in gesprek over samenwerking met het Pensioenfonds voor de Jachtbouw: “De schaalvoordelen zijn evident: de kostenopslag kan met een vol procentpunt omlaag. Ik moet hierbij wel aantekenen dat besluitvorming aan de verschillende cao-tafels ingewikkelder zal worden. Maar ik denk dat we passende oplossingen hebben gevonden en samen de ingrijpende wijzigingen voor 2014 met vertrouwen tegemoet kunnen treden.”
PBM
NUMMER
Er worden steeds hogere eisen gesteld.
1
JANUARI
2 013
advertentie
UIT VOE RING
Tussen al het geweld van de demografische, financieel-economische en maatschappelijke ontwikkelingen in pensioenland, bleef de dagelijkse administratie van pensioenen door pensioenuitvoerders (en hun uitvoeringsorganisaties) tot voor kort een beetje buiten beeld. Met het recente Quinto-P onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is hier verandering in gekomen.
Peter van der Steur Manager klant- en bestuursrelaties Martin van ’t Zet Bestuurssecretaris pensioenfondsen Rick Middendorp Hoofd pensioenen Allen werkzaam bij A&O Pensioen Services te Rijswijk
De boodschap is helder: de kwaliteit van pensioenadministraties moet en kan beter. DNB beveelt onder meer aan dat de architectuur van de administratiesystemen gericht moet zijn op een tussentijds te valideren en te reproduceren pensioenopgave aan de pensioendeelnemers. Tevens zouden verticale individuele doorrekeningen een vast onderdeel moeten vormen van de management & control cyclus. In dit artikel vragen wij ons af of meer automatisering en controle alléén voldoende is om de administraties van pensioenuitvoerders vlot te trekken.
Geschiedenis Nog niet zo heel lang geleden – eind jaren zeventig, begin jaren tachtig van de vorige eeuw – werd de pensioenadministratie van de meeste pensioenuitvoerders uitgevoerd zonder enige vorm van automatisering. Met de komst van automatisering bij pensioenuitvoerders vanaf eind jaren zeventig
werd het vasthouden van gegevens door middel van systemen georganiseerd. Naast medewerkers werden systemen en processen steeds belangrijker. Misschien niet toevallig ziet in deze periode ook nieuwe pensioenregelgeving op het gebied van waardeoverdracht, verevening en gelijke behandeling het licht. Dit leidt tot nieuwe meer complexe processen bij pensioenuitvoerders. Tegelijkertijd met de automatisering werd het communiceren rond pensioen meer los geplaatst van het administreren. Er ontstond in veel organisaties een scheiding tussen front- en backoffice. De frontoffice was er op gericht om uitleg te geven rond pensioen, de backoffice om zo efficiënt mogelijk het pensioen te administreren. De frontoffice moest vooral ‘customer intimacy’ brengen, the backoffice ‘operational excellence’. Toen er een leemte bleek te zijn tussen het verstrekken van informatie en het creëren ervan, ontstond (voornamelijk bij de pensioenverzekeraars) het midoffice. Alle zaken die of te moeilijk waren om te produceren in de backoffice of te moeilijk waren om te communiceren vanuit de frontoffice werden geplaatst in het midoffice. Wat heeft dat de pensioensector nu allemaal gebracht? Een administratie die per deelproces wellicht efficiënt is vormgegeven, maar waarbij juist tussen de verschillende deelprocessen grote kans op ‘ruis’ bestaat. Medewerkers in back-, mid- of frontoffice hebben zich gespecialiseerd in specifieke
PBM
NUMMER
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Administreren pensioenen: kunst of ‘commodity’
41
De wetgeving rond het pensioenakkoord voorspelt weinig goeds.
1
JANUARI
2 013
UIT VOERING
werkzaamheden. Hoe deelprocessen op elkaar inwerken, is voor een individuele medewerker echter moeilijk meer te overzien. Fouten in werkzaamheden zijn minder snel terug te vinden en het kost meer tijd ze te herstellen. Deelnemers – en vroeg of laat pensioenfondsbesturen – gaan terecht klagen over gebrekkige administratieve dienstverlening. De voorbeelden van pensioenuitvoerders die als gevolg daarvan niet zozeer meer bezig zijn met de klant, maar vooral met het op orde brengen van hun eigen organisatie zijn maar al te bekend.
Nieuwe uitdagingen Pensioenuitvoerders worden de komende jaren gedwongen om hun pensioenadministraties grondig aan te passen. Mede onder druk van de komende wijzigingen in het Financieel Toetsingskader zal een verdere verschuiving plaatsvinden naar (C)DC-achtige pensioenregelingen. Deze regelingen kenmerken zich door meer onzekere pensioenuitkomsten. Tegelijkertijd krijgen deelnemers meer keuzemogelijkheden. De introductie van de Premie Pensioeninstelling (PPI) heeft ertoe geleid dat er nieuwe partijen op de markt van de pensioenuitvoerders zijn gekomen. Deze PPI’s (die tot nu toe alleen DC-regelingen mogen uitvoeren) onderscheiden zich door een zeer hoge mate van automatisering en digitale, gepersonaliseerde communicatie met de individuele deelnemer.
Correct en begrijpelijk communiceren
De medewerker pensioenadministratie moet weten hoe een administratieprogramma werkt, hij of zij bezit diepgaande kennis van de pensioenregeling, kan afwijkende situaties beoordelen en hierover ook correct en begrijpelijk communiceren.
P BM
NU MMER
We verwachten echter ook dat bestaande eind- en middelloonregelingen voor een groot deel blijven bestaan. DNB mag dan in het kader van Quinto-P oproepen tot een simpeler en eenvormiger productpalet en vereenvoudiging van pensioenregelingen, de wetgeving rond het pensioenakkoord voorspelt weinig goeds. Als vervolg op het pensioenakkoord zullen er door cao-partijen ook de nodige nieuwe en complexe overgangsregelingen worden bedacht. Die zijn nu eenmaal nodig om draagvlak te creëren voor de invoering van nieuwe regelingen. Hier hebben de pensioenfondsbesturen en de pensioenuitvoerders de taak om te waarschuwen tegen complexe (lees kostbare) en moeilijk uitvoerbare regelingen.
1
JANUARI
2013
Kunst of ‘Commodity’ Vanwege bovenvermelde ontwikkelingen is het te verwachten dat de complexiteit van de pensioenregelingen in het DB-segment alleen nog maar zal toenemen. Het aandeel van de standaardwerkzaamheden in het totale werkaanbod binnen de pensioenadministratie neemt daardoor af. Wij zijn er daarom van overtuigd dat pensioenuitvoerders in de toekomst meer georganiseerd moeten worden per specifieke klant (klant georiënteerd), dan aan de hand van de gevoerde producten en processen (proces georiënteerd). Pensioenregelingen hebben dusdanige eigen kenmerken gekregen dat het bij de uitvoering van de administratie voor meerdere klanten steeds moeilijker wordt volgens een vast proces met dezelfde mensen te werken. Deelnemers stellen steeds meer vragen over hun specifieke situatie. Die situatie is per definitie per deelnemer verschillend en vaak complex. Medewerkers van pensioenuitvoerders die vragen van deelnemers beantwoorden, moeten dus in staat zijn om deze complexe materie goed uit te leggen. De pensioenuitvoerder kan dit maatwerk leveren door binnen de organisatie de ‘knip’ tussen frontoffice en backoffice op een juiste manier aan te brengen. Bij het aanbrengen van die ‘knip’ moet tevens worden bepaald of kennis, vaardigheden en competenties van de medewerkers voldoende zijn om de deelnemer tevreden te stellen. De medewerker op de pensioenadministratie zal in de toekomst in staat moeten zijn de taken van de huidige backoffice en frontoffice met elkaar te combineren. In die zin wordt de administratie van pensioenregelingen veel meer een kunst dan een ‘commodity’. Deze medewerker dient niet alleen te weten hoe een administratieprogramma werkt, hij of zij zal diepgaande kennis van de pensioenregeling moeten bezitten, afwijkende situaties moeten kunnen beoordelen en hierover ook correct en begrijpelijk moeten kunnen communiceren. Deze eisen ten aanzien van kwaliteit betekenen dat de administratie van de toekomst voor een groter gedeelte wordt gerund door HBO’ers en WO’ers, die ook in staat zijn goed en klantvriendelijk te communiceren. Dit heeft wel een aantal consequenties. De pensioenuitvoerder zal zich moeten realiseren
UIT VOE RING
Wij realiseren ons dat uitvoeringskosten van pensioenuitvoerders onder een vergrootglas liggen. Toch denken wij dat er ruimte is voor onderscheidend vermogen in het voeren van een pensioenadministratie. Kosten van administratie zouden uiteindelijk voor pensioenfondsen minder belangrijk moeten zijn dan een goede kwaliteit van die administratie. Hier geldt het aloude adagium: alle waar naar zijn geld. Daarbij kan ook nog worden opgemerkt dat in de praktijk blijkt dat vermogensbeheerkosten het grootste deel van de totale uitvoeringskosten uitmaken en in (veel) mindere mate de administratiekosten.
Conclusie De mens zal weer meer centraal moeten staan in het administratieproces van pensioenuitvoerders. Dat geldt zowel voor de deelnemer als de medewerker van de pensioenadministratie. Automatisering van (deel)processen is een hulpmiddel voor de medewerker die zelfstandig in staat is de verschillende processen met elkaar te verbinden, daarvan af te wijken indien dat in een concreet geval noodzakelijk is en die begrijpelijk en klantvriendelijk met klanten communiceert. Dat betekent in veel gevallen een forse opschaling van de medewerkers op de pensioenadministratie. Dat de pensioenadministratie hierdoor duurder wordt is in deze tijd wellicht geen aangename boodschap, maar wel noodzakelijk als we écht werk willen maken van een goede administratie bij pensioenuitvoerders. I
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
dat deze categorie hoger opgeleiden erg schaars is (het bekende schaap met vijf poten), dat het lastig is ze als werkgever te blijven ‘boeien en binden’ en dat het een opwaarts effect heeft op de uitvoeringskosten. Het leidt tegelijkertijd ook tot een (positieve) herwaardering van goede administratiemedewerkers.
43
Geef Het Handboek voor Pensioenfondsen cadeau! Maak een collega, bestuurder of pensioenprofessional blij met PBM! Pensioen Bestuur & Management heeft een bijzondere aanbieding. U geeft Het Handboek voor Pensioenfondsen t.w.v. € 75,cadeau en de gelukkige ontvanger krijgt er ook nog eens een jaarabonnement op PBM* t.w.v. € 167,50 bij.
Maar dat is niet alles! • U krijgt op het PBM Pensioensymposium 50% korting • U heeft vrije beschikking over alle informatie + handige database op de website van PBM • U krijgt automatisch periodiek het nieuwe deel uit de PBM Dossierreeks gratis • U krijgt op de governanceopleidingen van SPO 5% korting • U ontvangt elk kwartaal een PBM bomvol informatie, visies vanuit de sector en achtergrondartikelen
Ga naar www.pensioenbestuurenmanagement.nl om uw collega, medebestuurder of pensioenprofessional blij te maken!
* Deze actie is geldig tot 1 februari 2013. Heeft u al een abonnement op PBM? Dan kunt u zelf geen gebruikmaken van deze actie. U kunt Het Handboek voor Pensioenfondsen + jaarabonnement PBM alleen aan een niet-abonnee schenken.
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
advertentie
PF G
De kwaliteit van kandidaat-bestuurders is als een gezamenlijke taak: uw pensioenfondsbestuur is er verantwoordelijk voor om een deskundige bestuurder te benoemen. DNB is er verantwoordelijk voor om die deskundigheid te toetsen. Beide zijn bij wet vastgelegde verantwoordelijkheden.
Ing. Rebecca Wortman Drs. Jeroen Crommelin Beiden Toezicht Pensioenfondsen bij DNB In dit artikel bieden we u als bestuur guidance om uw verantwoordelijkheid in te vullen en zo de kwaliteit en continuïteit van het pensioenfondsbestuur te waarborgen.
Geschiktheidsbeleid: functieprofielen en opleiding Het functieprofiel is de start in het proces om te komen tot een geschikte bestuurder. In het functieprofiel neemt u een beschrijving op van noodzakelijke opleiding, kennis, werkervaring én competenties, die een kandidaat moet bezitten om voor de functie in aanmerking te komen. Maar dat is niet voldoende: DNB wil van het pensioenfondsbestuur weten op basis van welke afwegingen dat profiel is gemaakt. Zo is het bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend dat er een profiel wordt opgesteld op basis van het profiel van een vertrekkende bestuurder. De ontstane vacature is een gelegenheid voor het zittend bestuur om het eigen functioneren te evalueren en een profiel op te stellen voor gebieden, kennis of juist competenties, die versterking behoeven. De functieprofielen zijn onderdeel van het geschiktheidsbeleid van het pensioenfonds. Naast de kwalificaties die bij aantreden gevraagd worden, is het belangrijk om kennis van kandidaat-bestuurders, maar ook van zittende bestuurders, te ontwikkelen en te onderhouden. Daartoe stelt het fondsbestuur een opleidingsplan op dat tevens onderdeel is van het geschiktheidsplan. Hierbij wordt gekeken naar de kennisgebieden waar het bestuur als collectief nog versterking behoeft
door de kennis van de kandidaat of bestuurder middels opleiding verder te ontwikkelen. Competenties Naast de vereiste geschiktheid worden er van de bestuurder bepaalde vaardigheden en competenties verwacht. De competenties die een zittend bestuur vraagt van kandidaatbestuurders hangt samen met de reeds aanwezige competenties en de karakteristieken van het fonds. Een fonds dat bijvoorbeeld aan de vooravond staat van belangrijke veranderingen ten aanzien van de governance en veel analytische bestuurders heeft, heeft de wens meer daadkrachtige bestuurders toe te voegen aan het collectief.
45
De functieprofielen zijn onderdeel van het geschiktheidsbeleid van het pensioenfonds.
Werving Een pensioenfonds doet er goed aan om continu bezig te zijn met het werven van talentvolle kandidaat-bestuurders. DNB verwacht dat het bestuur de voordragende organisaties proactief, dus vooruitlopend op toekomstige benoemingsprocedures, informeert over de eisen die het bestuur aan toekomstige beleidsbepalers stelt en de organisaties vraagt om een opvolgingsplan op te stellen. Bij een vacature voor een bestuurder kent de voordragende partij het algemene functieprofiel reeds en is tijdig gestart met het zoeken naar kandidaten die daarbij aansluiten. Een proactieve houding dient ertoe om potentiële kandidaten klaar te stomen voor de nog vrij te komen functie. Indien een kandidaat dan al aan de algemene vereisten voldoet kan worden bekeken hoe ook de specifieke aanvullende eisen voor de functie kunnen worden ingevuld. Fondsen kunnen hierdoor anticiperen op vrijkomende posities.
PBM
NUMMER
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Toets bestuurder: DNB of bestuur verantwoordelijk?
1
JANUARI
2 013
PFG
Heeft u ervaring met de toetsing van bestuurders door DNB? Wilt u reageren op dit artikel? Stuur dan uw reactie naar info@pensioenbestuur enmanagement.nl
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
46
Selectie Het bestuur toetst vervolgens de voorgedragen kandidaten op basis van het profiel, het ingediende curriculum vitae en motivaties, waarmee het een eerste selectie maakt. In een gesprek kan het bestuur de kandidaat daarna toetsen op kennis, vaardigheden en competenties. Bij de selectie kan ook gebruik worden gemaakt van opgegeven referenties van de kandidaat, een assessment en een eventuele praktijkproef. Belangrijke aspecten bij kandidaten die zich beschikbaar stellen zijn ook de beschikbare tijd voor de functie en of deze overeenkomt met de gevraagde tijdsinvestering van het pensioenfonds. In de afweging dient ook aandacht besteed te worden aan nevenfuncties en eventuele belangenverstrengeling. Leg de selectie vast en motiveer de selectie. Hiervan zijn goede voorbeelden te vinden in de sector.
Een pensioenfonds doet er goed aan om continu bezig te zijn met het werven van talentvolle kandidaatbestuurders.
P BM
NU MMER
Voordracht Bij de geschiktheidstoetsing van individuele bestuurders betrekt DNB verschillende aspecten: de beoogde functie van de bestuurder en het risicoprofiel van het fonds. Daarnaast is ook de samenstelling en het functioneren van het collectief belangrijk bij de toetsing. De kandidaat wordt door DNB ook getoetst op het door het pensioenfondsbestuur opgestelde profiel. Daarbij moet een schriftelijk vastgelegde overweging en besluitvorming over de selectie worden overlegd. Gezien de complexiteit van pensioenfondsen is het bestuur nog wel eens op zoek naar het schaap met de vijf poten. Eventuele concessies daaraan moeten heel duidelijk en bewust zijn gedaan en ook uitlegbaar zijn. DNB toetst dan het proces dat
1
JANUARI
2013
het fonds doorlopen heeft en of de kandidaat voldoet aan het gewenste profiel. DNB toetst beleidsbepalers individueel op geschiktheid met inachtneming van het collectief. Om gezamenlijk verantwoordelijkheid te kunnen dragen, moet elke bestuurder namelijk individueel geschikt zijn, wat niet impliceert dat zij allemaal dezelfde geschiktheid moeten hebben. De samenstelling van het collectief is ook van belang in situaties waarin één of meer bestuurders aftreden. Een nieuwe bestuurder moet dus over de juiste geschiktheid beschikken in het licht van de nieuwe samenstelling, taakverdeling en competenties van het collectief.
Tot slot Na het aantreden van een beleidsbepaler kan DNB een bestuurder opnieuw toetsen, bijvoorbeeld in het geval van een functiewijziging of een significante uitbreiding van het takenpakket. DNB heeft ook de mogelijkheid een bestuurslid tijdens zijn of haar bestuursperiode te hertoetsen. Dit is in de Beleidsregel geschiktheid 2012 geëxpliciteerd. Een redelijke aanleiding tot hertoetsing is als DNB twijfels heeft over het acteren of functioneren van een bestuurder of van het bestuur als geheel. Geschiktheid is een doorlopende eis. In de praktijk, in het functioneren van het bestuur, moeten de bestuurders doorlopend laten zien dat zij kennis, vaardigheden en professioneel gedrag adequaat en zorgvuldig toepassen. Het functioneren van een bestuurder in de praktijk vormt de lakmoesproef voor geschiktheid. Daarin nemen het pensioenfondsbestuur en DNB hun verantwoordelijkheid, zodat Nederland de bestuurderskwaliteit krijgt die nodig is. I
BAL ANS MAN AGEME NT
DNB heeft de nieuwe methodiek gepubliceerd ter bepaling van de rentetermijnstructuur (RTS) waarmee Nederlandse pensioenfondsen hun pensioenkasstromen moeten waarderen. Hiermee wordt voor het toezicht de boekhoudkundige waarderingsmaatstaf ‘Ultimate Forward Rate (UFR)’ gehanteerd.
Drs. Erik Beckers Financieel analist, First Pensions Drs. Stefan Ormel RBA CFA Directeur Beleggingen, First Investments
Renterisico’s moet je afdekken
In dit artikel wordt ingegaan op de gevolgen en de aandachtspunten die de toepassing van de UFR (Ultimate Forward Rate) en de daaruit afgeleide DNB-RTS (rentetermijnstructuur van De Nederlandsche Bank) hebben voor het beleggingsbeleid gericht op de afdekking van het renterisico.
47
Berekeningswijze DNB-RTS De DNB-RTS wordt afgeleid van de 3maands gemiddelde swapcurve en is als volgt opgebouwd: Looptijden t/m 20 jaar: de DNB-RTS blijft gelijk aan de marktrentes van de swapcurve. Looptijden van 20 tot 60 jaar: de DNB-RTS wordt voor de betreffende looptijd berekend uit de forward rates die weer worden berekend uit een
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
UFR, DNB-RTS en renterisico
vooraf vastgestelde mix van de marktforwardrente en de vaste UFR. Looptijden > 60 jaar: bij deze looptijden is de vaste UFR van 4,2% van toepassing, waarmee de DNB-RTS wordt berekend.
Renterisico DNB-RTS Worden de pensioenkasstromen gewaardeerd tegen de DNB-RTS, dan heeft dit invloed op de rentegevoeligheid van de volgende verplichtingen: Kasstromen t/m 20 jaar: de rentegevoeligheid verandert niet. De waarde van de 1-jaars kasstroom is en blijft alleen gevoelig voor een verandering van de 1-jaars rente op de spotmarkt, idem voor de 2-jaars kasstroom, enz. Kasstromen > 20 jaar: de rentegevoeligheid verandert in het toezichtkader. De waarde van een 30-jaars kasstroom wordt verdisconteerd tegen de DNB-RTS op 30 jaar die voor een deel is afgeleid van de 30-jaars marktrente en voor een deel van de
Figuur 1: DNB-RTS en de markt-swapcurve, sep-2012
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
BAL ANSMAN AGEMENT
b. Op het kader van de economische werkelijkheid met waardering op marktwaarde? c. Op minimalisatie van de S1-buffer?
Figuur 2
Totale rentegevoeligheid
Marktrente
DNB-RTS
Verschil
€ 2.155.000
€ 1.764.000
€ 391.000 (18%)
Figuur 3: Met de DNB-RTS neemt de totale rentegevoeligheid (libor delta) met circa 18% af.
marktrentes tussen 20 en 30 jaar. Ook wordt de vaste UFR meegenomen in de berekening.
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
48
Effect: de rentegevoeligheid van de kasstromen wordt door gebruik van de DNB-RTS verplaatst naar kortere looptijden en tevens verlaagd omdat de rentegevoeligheid van de vaste UFR immers 0 is. Figuur 2 en 3 geven de invloeden weer van de DNB-UFR op het renterisico van een fictief pensioenfonds met een VPV marktwaarde van € 1 mld. en een duration van ruim 20 jaar. De rentegevoeligheid wordt weergegeven als ‘libor delta’ per looptijdbucket. Dit is de waardeverandering van de onderliggende kasstromen indien de rente met 1 basispunt daalt. De rode pijl in figuur 2 laat zien dat – bij toepassing van de DNB-UFR – de rentegevoeligheid van de langere kasstromen zich voor een belangrijk deel verplaatst naar de looptijden van 20 tot 30 jaar van de rentecurve.
4,2% vanaf 60 jaar. Bij toepassing van de DNB-RTS bedraagt de gemiddelde rentevoet voor het fictieve pensioenfonds 2,2%, terwijl de gemiddelde marktrente op 2,0% ligt. Het benodigd jaarlijks rendement bij toepassing van DNB-RTS is gemiddeld dus zo’n 0,2% hoger.
Welk beleid voor pensioenfonds? Voordat de vermogensbeheerder een (nieuwe) opdracht geeft tot afdekking van renterisico, ligt bij het bestuur van het pensioenfonds de vraag op welk beleidskader het wenst te sturen. Deze keuze is namelijk bepalend voor de benchmark van het af te dekken renterisico: a. Op het toezichtkader met waardering op de DNB-RTS-curve?
Voor de looptijden >20 jaar ligt de DNB-RTS-curve momenteel boven de swaprente. Dit is het gevolg van de toepassing van de vaste UFR van
P BM
NU MMER
1
JANUARI
Figuur 4
2013
Waar het pensioenfonds tot voorheen te maken had met een consistent kader waarbinnen het toezicht één op één samenviel met de economische werkelijkheid, heeft het met de invoering van het Septemberakkoord met drie verschillende werelden te maken. De volgende aandachtspunten zijn relevant bij de beantwoording van de vraag ‘waarop te sturen?’. a. De economische realiteit van de daadwerkelijk uit te keren kasstromen en van de in de markt geldende risicovrije rente blijft bestaan. Een pensioenfonds dat stuurt op de economische realiteit en dat d.m.v. de matchingportefeuille renterisico van zijn kasstromen afdekt, zal op de lange termijn de optimaal aanstuurbare bedrijfsmatige aanpak hebben om de pensioenuitkeringen daadwerkelijk te genereren. b. Lange termijn is niet gelijk aan korte termijn. Het toezichtkader met de ontwikkeling van de dekkingsgraad op basis van de DNB-RTS is bepalend voor het al dan niet korten/indexeren van pensioenuitkeringen. Op korte termijn staat het pensioenfonds voor de vraag om deze belangrijke randvoorwaarde mee te nemen in zijn beleid. In de bepaling van de keuze voor een bepaald afdekkingsbeleid is het in
BAL ANS MAN AGEME NT
Figuur 5: Verschillende afdekkingsstrategieën van het renterisico (risico = tracking error).
ieder geval belangrijk het risico van het beleid te evalueren in zowel het marktwaarde- als in het toezichtkader. Een voorbeeld hiervan wordt in figuur 5 gegeven. Uiteraard heeft de op marktwaarde afgestemde matchingportefeuille het laagste risico t.o.v. de kasstromen tegen marktwaarde. De op het toezicht afgestemde portefeuille heeft het laagste risico t.o.v. de kasstromenverplichtingen tegen de DNB-RTScurve. De optimale S1-portefeuille bevindt zich tussen de twee andere portefeuilles in.
Afdekken renterisico DNB-RTS De opdracht aan de matchingportefeuille is om in ieder gekozen kader het renterisico af te dekken. Maar ook om het benodigde verplichtingenrendement te realiseren. Dit is mogelijk door middel van een integraal afdekkingsbeleid waarin zowel obligaties als swaps gezamenlijk en afgewogen worden gekocht om de risico- en rendementskarakteristieken van de betreffende kasstromen te repliceren (en dus niet om een traditionele obligatiemarktindex te verslaan). De obligaties hebben in deze aanpak een belangrijke rol in het behalen van extra rendement boven het benodigde rendement van de disconteringsvoet. Hierbij behoudt de vermogensbeheerder de flexibiliteit
om: • Meer of minder obligaties op te nemen die gunstig/ongunstig gewaardeerd zijn tegen de gekozen curve. Dit is inclusief de obligaties die normaal buiten de traditionele indices vielen, maar vanuit risico/rendementsoogpunt zeer interessant zijn. • De allocatie over obligatiecategorieën beter af te stemmen op de dan geldende waarderingsniveaus. • Obligaties te verkopen waarvan het kredietrisico toeneemt of dreigt toe te nemen. Door toepassing van deze integrale beleggingsaanpak kan momenteel een ‘DNB-RTS-proof’ matchingportefeuille van obligaties en swaps worden samengesteld die: • Het renterisico van de verplichtingen tegen de DNB-RTS vrijwel volledig afdekt. • Een kredietkwaliteit heeft van gemiddeld AAA. • Een rendement heeft dat gelijk is aan het verplichtingenrendement op basis van de DNB-RTS. Het is belangrijk te beseffen dat het renterisicoprofiel in feite in het toezichtkader berekend wordt door vanuit de DNB-RTS een fictief kasstromenprofiel te genereren. In de marktwaarde-omgeving is dit juist
PBM
omgekeerd. Het kasstromenprofiel van het pensioenfonds tezamen met de swapcurve – de risicovrije rente – bepalen het renterisico. Omdat de DNB-RTS een fictieve curve betreft wordt vanuit deze curve een fictief profiel berekend, zie figuur 2. Gaat de DNB-RTS veranderen, dan verandert daarmee het fictieve kasstromenprofiel en daarmee is tevens aanpassing van de matchingportefeuille nodig.
Samenvatting en conclusies Met de introductie van de DNB-RTS ontstaan er verschillende werelden voor een pensioenfonds. Dit maakt het er voor het pensioenfonds niet makkelijker op. Hoewel sturen op de economische realiteit op lange termijn optimaal is en zal blijven, speelt het toezichtkader met de dynamiek van de dekkingsgraad op de korte termijn, zeker bij lage dekkingsgraden, een belangrijke rol. Gegeven de keuze voor een bepaalde benchmark blijft het essentieel om een optimale matchingportefeuille samen te stellen die naast het afdekken van het gekozen renterisico tevens het benodigd rendement realiseert. I De uitgebreide versie van dit artikel kunt u vinden op www.firstinvestments.nl of www.firstpensions.nl
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Door toepassing van een integrale beleggingsaanpak kan een ‘DNB-RTS-proof’ matchingportefeuille worden samengesteld.
49
FACT S
&
FIGURES
Internationale ontwikkelingen • Pensioenvermogen in OECD-landen in 2011 gestegen naar USD 20.100 miljard, waarvan de helft in de VS. • Gemiddeld rendement in 2011 -1,7%. • Pensioenvermogen als percentage van het BBP in Nederland met 138% het hoogst. Bron: Pension Markets in Focus, OECD, september 2012
Deense pensioenstelsel beste ter wereld Nederland gezakt naar tweede plaats. Bron: Persbericht Mercer, oktober 2012. Meer over het Deense pensioenstelsel in PBM maartnummer 2013.
Voordelen en nadelen
Forward Rate Methodiek Voordelen • Voorkomen dat de pensioenverplichtingen en de kostendekkende premie berekend worden op renteniveaus die gebaseerd zijn op weinig transacties. • Voorkomen dat pensioenfondsen bij financiële tegenspoed ‘gedwongen’ worden meer renterisico af te dekken, waardoor de rentes verder dalen. • Beperking van de volatiliteit van de waarde van de verplichtingen, waardoor het eenvoudiger wordt de volatiliteit van de dekkingsgraad te beperken.
Second to none!
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
50
Nadelen • Verkeerde inschatting van de risicovrije rente op lange termijn. • Het laatste ‘liquide punt’ wordt mogelijk zodanig belangrijk dat dit tot marktverstoringen leidt. • Asymmetrie in de balans, omdat markteffecten op de activazijde wel onverkort hun effect blijven hebben (de UFR wordt niet gebruikt voor het vaststellen van de waarde van vastrentende beleggingen). • Het afdekken van renterisico wordt zeer complex en leidt tot hoge transactiekosten. • Intrinsieke effecten in de lange looptijden worden onzichtbaar. De vaststelling van parameters is aan niet-objective criteria onderhevig. Bron: Notitie Actuarieel Genootschap De Ultimate Forward Rate Methodiek, 23 augustus 2012.
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
STEL S EL
Tjitsger Hulshoff Strategisch adviseur DB en DC pensioenfonden bij ING Investment Management Pensioenexperts zijn goed in het gebruiken van abstracte termen en het optrekken van rookgordijnen. Twee van de meest misbruikte termen zijn collectiviteit en solidariteit. Misbruikt om defined benefit (DB) te verdedigen en defined contribution (DC) als minderwaardig neer te zetten. Ten onrechte. Om met een consensus-visie te beginnen: collectiviteit en solidariteit zijn kernwaarden van ons succesvolle Nederlandse pensioenstelsel. Al sinds het begin van de 17e eeuw kennen we in Nederland vormen van pensioen. Pensioenvormen die ook toen al waren gebaseerd op het nut van het solidair delen van risico’s in een groter collectief. Collectiviteit en solidariteit zijn dus goede dingen. Maar er zijn nadelen. Grote nadelen. Nadelen die niet direct zichtbaar zijn. Het eerste nadeel is dat in een DB-pensioencontract sprake is van oneerlijke solidariteit. Mijn kamergenoot op kantoor en ik zitten allebei in het zelfde pensioenfonds en betalen dezelfde pensioenpremie. Ik ben getrouwd, mijn kamergenoot niet. We betalen hetzelfde, maar ik heb recht op een partnerpensioen en mijn collega niet. Of anders gezegd, mijn collega betaalt voor mijn partnerpensioen (ik haal elke dag koffie om het goed te maken). En zo zijn er nog vele voorbeelden te bedenken. Het tweede nadeel is dat in een DB-pensioencontract niet duidelijk is wie eigenaar is van het pensioengeld. In positieve tijden vragen we ons af wie eigenaar is van de buffer, in de huidige tijden is het onduidelijk wie eigenaar is van het tekort. Binnen een DB-pensioenfonds verdelen we de schulden over de generaties, met het gevaar dat de schuld wordt doorgeschoven naar toekomstige generaties. Die zijn immers niet vertegenwoordigd aan de onderhandelingstafel. Deze twee nadelen zijn typisch voor DB. In een DC-systeem zijn deze nadelen niet
aanwezig, dankzij de definiëring van individuele spaarkapitalen. Tegelijkertijd zijn de voordelen van collectiviteit en solidariteit bij DC wel aanwezig, ondanks het individuele karakter. Door de collectieve uitvoering van een DCpensioenplan is er sprake van enorme schaalvoordelen bij administratie en vermogensbeheer en is het mogelijk om professionele governance en beleggingsexpertise in te schakelen. Collectiviteit zorgt dus voor enorme kostenvoordelen en kwaliteitsverbetering. Daarnaast kent een DC-regeling nog verzekeringselementen (bijv. voor overlijden of arbeidsongeschiktheid). Omdat iedereen dezelfde soort risico’s kent, is er sprake van eerlijke solidariteit. Kortom, in een collectief uitgevoerde DC-regeling is wel degelijk sprake van collectiviteit en solidariteit. I
De kernwaarden van ons succesvolle pensioenstelsel zijn veilig verankerd in een DCregeling.
Reageren? Stuur uw reactie naar info@ pensioenbestuurenmanagement.nl
Pensioenexperts zijn goed in het optrekken van rookgordijnen.
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
DC-regeling geen collectiviteit en solidariteit?
51
advertentie
INTERVIE W
Op 1 september trad hij aan als voorzitter van de Sociaal Economische Raad (SER). PBM sprak met Ir. Wiebe Draijer over enkele sociaal-economische onderwerpen die hun schaduw vooruitwerpen voor de pensioensector. Interview Gerard Krijnen RA Fotografie Lex Draijer Welke ontwikkelingen ziet en verwacht u op de arbeidsmarkt? Draijer: “Kijkend naar de huidige situatie zie je allerlei bewegingen. Het is de kunst om vooral naar de langetermijnontwikkelingen te kijken. Op korte termijn zie je namelijk soms afwijkingen die tot verwarring kunnen leiden. Een voorbeeld zijn de zzp'ers. In korte tijd heeft het aantal zzp’ers een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt en inmiddels vormen zij ongeveer tien procent van de beroepsbevolking. Een onomkeerbare vorm van dynamisering van de arbeidsmarkt. Ook de klassieke kern van de arbeidsmarkt zal veranderen. Meer mensen met een vaste baan zullen worden geconfronteerd met een noodzakelijke transitie naar werk in een andere sector. Daarom is het goed dat er steeds meer aandacht is voor het helpen van mensen van werk naar werk. Je moet mensen tijdig voorbereiden op dit soort veranderingen. Op die manier valt er voor hen ook iets te kiezen en kunnen ze volwaardiger aan de arbeidsmarkt deelnemen – in de ware zin van het woord markt. Een ander onderwerp is flex en zekerheid. Het gebrek aan zekerheid in de flexibele schil moet in balans worden gebracht met de zekerheden die nodig zijn om mensen in staat te stellen een goed leven te combineren met blijvend flexibel werken.”
bieden in een onzekere wereld. Je merkt nog steeds verzet om oude zekerheden los te laten. Heel begrijpelijk in de huidige situatie. Dat verzet zal verminderen als veranderen van werk minder pijn doet en er vertrouwen ontstaat dat die transitie lukt. Belangrijk hiervoor is dat je als werknemer aantrekkelijk blijft voor werkgevers. Scholing speelt hierbij een cruciale rol. Internationaal gezien gaat het nog heel behoorlijk met de Nederlandse arbeidsmarkt. Het werkloosheidspercentage is nog steeds een van de laagste van Europa. Deze relatief sterke positie danken we mede aan onze overlegeconomie. We hebben een cultuur waarin sociale partners er op gericht zijn problemen met elkaar te verkennen. Ik heb veel vertrouwen in de verdere ontwikkeling van onze arbeidsmarkt. Wij zijn in staat ons aan te passen aan de veranderingen in onze economie en de
53
Het is de kunst om vooral naar de langetermijnontwikkelingen te kijken.
Is een leven lang leren ook niet belangrijk? Draijer: “Mensen moeten zeker waar ze dat kunnen meer eigen verantwoordelijkheid nemen voor hun ontwikkeling. Natuurlijk heeft de werkgever daarin ook zijn aandeel. Arrangementen kunnen helpen in de transitie van werk naar werk door enige zekerheid te
PBM
NUMMER
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Interview met Wiebe Draijer voorzitter SER
1
JANUARI
2 013
INTERVIEW
veranderingen die dat met zich meebrengt in de aard van werk dat daarvoor nodig is.” Hoe zit het dan aan de werkgeverskant? Draijer: “Voor mij staat vast dat er een doorlopende verschuiving plaatsvindt tussen sectoren waar werk ontstaat en waar werk verdwijnt. Het heeft geen zin je hiertegen te verzetten. Ook werkgevers moeten flexibel blijven en inspelen op nieuwe kansen. Een duidelijke overheidsvisie is hierbij behulpzaam. Zo hebben we onze krampachtigheid over bijvoorbeeld het industriebeleid overwonnen. Door het topsectorenbeleid hebben we een vrije
positief voor hen zullen zijn. Bijvoorbeeld mensen uit een generatie die zich minder makkelijk aanpassen en die in een sector zitten waar de klappen vallen. Je zult deze groep specifieke oplossingen moeten bieden om hen te helpen bij de transitie van werk. Generieke oplossingen gaan daar niet werken. Deze groep moeten we met extra zorg en aandacht ondersteunen. Een ander aspect dat absoluut onze aandacht verdient, is de jeugdwerkloosheid. Die groeit harder dan het gemiddelde. We hebben naar mijn mening op korte termijn al belangrijke ingrepen nodig om te voorkomen dat we talent verspillen. Overigens merk ik dat jongeren die wel een
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
54
verkenning over de vraag waar we kansen zien en extra groei willen stimuleren. Het aspect arbeid mag in het topsectorenbeleid niet onderbelicht blijven. Innovatie gaat niet zonder goede mensen. Als we er weer in slagen arbeidsplaatsen te creëren, moeten de juiste mensen wel beschikbaar zijn. Talent moeten we koesteren. De arbeidsmarktdiscussies moeten dus meer een integraal deel uitmaken van de topsectorendiscussies.”
Voor mij staat vast dat er een doorlopende verschuiving plaatsvindt tussen sectoren waar werk ontstaat en waar werk verdwijnt. Het heeft geen zin je hiertegen te verzetten.
P BM
NU MMER
Dat is dan wel de mooie, zelfverzekerde kant van het verhaal. Draijer: “Natuurlijk zitten aan dynamiek ook onzekere kanten. Er zijn groepen werknemers die verandering als bedreigend ervaren, omdat de consequenties eerder negatief dan
1
JANUARI
2013
baan hebben, meer dan vroeger, heel goed weten wat ze willen. Ze zijn heel kritisch over hun arbeidsrelatie. Je moet als werkgever je best doen om die talenten binnen te houden.” Je hoort vaak de klacht dat je boven je veertigste geen baan meer krijgt. Wat moet je dan met al die dynamiek? Draijer: “De wal zal hier op termijn het schip keren. Ik zie twee snel gaande ontwikkelingen: de verhouding tussen werkenden en nietwerkenden wordt in rap tempo slechter. Dat zal het voor ouderen makkelijker moeten maken om werk te vinden. Bovendien zie je dat specifieke vaardigheden en ambachten door pensionering compleet verloren dreigen te gaan. Ik hoop dat snel het besef ontstaat
INTERVIE W
dat juist oudere werknemers over competenties beschikken die je moet zien vast te houden. Zonder doordacht beleid worden velen geraakt en dreigen we belangrijke talenten te verliezen."
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Spelen pensioenfondsen wel voldoende in op al deze dynamiek? Draijer: “Er valt voor de pensioensector nog wel wat te doen. Er zijn hele sectoren, zoals de zzp’ers, die verstoken zijn van een goed pensioenaanbod. Daarnaast moeten pensioenfondsen hun aanbod uitbreiden naar mensen die een heel ander type arbeidscontract hebben dan het gebruikelijke contract voor onbepaalde tijd. Doordat transitie van werk naar ander werk vaker zal voorkomen moet de pensioensector voorkomen dat daarbij snijverlies optreedt in de pensioenaanspraken. De impliciete signalen die pensioenfondsen nu uitzenden bij transitie van werk zijn nogal ontmoedigend, zo heb ik recent zelf ook enigszins ervaren. Er zijn wel oplossingen voor waardeoverdracht, maar je moet zelf ook wel heel goed opletten. De pensioenfondsen zouden veel meer faciliterend kunnen optreden bij verandering van baan vanuit het uitgangspunt: we bieden u een arrangement aan dat u helpt de overgang te maken.”
55
De SER heeft onlangs een interim-advies uitgebracht over de houdbaarheid van langdurige zorg. Ziet u hier een rol voor pensioenfondsen? Draijer: “In het regeerakkoord zie je opmerkingen over de verdeling van kasstromen tussen pensioen, wonen, zorg, sparen en kredietverlening. Het is een complexe materie, maar je voelt de discussie aankomen. Als relatieve buitenstaander op dit gebied is voor mij zonneklaar dat er nieuwe oplossingen denkbaar zijn, waarbij niet je hele vermogen in je huis zit opgesloten terwijl je dat geld eigenlijk wilt consumeren of besteden aan zorg. Er zijn allerlei uitruilen mogelijk waarin ook pensioen een rol kan spelen. In ons interim-advies vragen wij aandacht voor een duidelijker onderscheid tussen zorg en wonen. Het is een logische vervolgstap dat alle instituties die acteren in de kasstromen voor ouderen oplossingen gaan bieden. Volgens mij staan we hier aan het begin van een boeiende verkenningstocht in onontgonnen gebied.” I
Volgens mij staan we aan het begin van een boeiende verkenningstocht in onontgonnen gebied.
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PBM
PENSIOENS YMPOSIUM
7e PBM Communicatieprijzen 2013 Donderdag 16 mei is een belangrijke dag. Dan is het 15e PBM Pensioensymposium met aansluitend de uitreiking van de 7e PBM Communicatieprijzen!
Nieuw pensioencontract, invaren, afstempelen, UFR, rechten, doorwerken, aftoppen, indexeren, risicovol beleggen, kabinetsplannen… wie ziet door het pensioenfondsenbos nog zijn of haar pensioen? Een betere aansporing om de kwaliteit en effectiviteit van de communicatie verder te verbeteren is nauwelijks denkbaar.
Hoe pakt u de communicatie aan? Ding mee naar de PBM Communicatieprijzen en laat zien wat communicatie doet! PBM Communicatieprijzen zijn er in vier categorieën 1. Beste in communicatie met deelnemers, gepensioneerden en slapers 2. Beste in innovatieve communicatie 3. Beste communicatie van commerciële aanbieders in de pensioenmarkt 4. Beste in toepassing van social media • Daarnaast maakt elke deelnemer kans als Communicatie Overall Winnaar
56 PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
De uitreiking van de PBM Communicatieprijzen is een feestelijke gebeurtenis. De communicatie-ideeën worden elk jaar creatiever. De uitvoering en de communicatieplannen sluiten steeds beter aan op de verwachtingen van deelnemers en gepensioneerden. Een ontwikkeling waar we als sector trots op mogen zijn, want nog niet zo lang geleden was effectieve communicatie voor de pensioensector zeker niet vanzelfsprekend.
Uw organisatie doet toch ook mee? Wij zijn erg benieuwd! Een deskundige jury oordeelt over de inzendingen. Op de website van PBM (www.pensioenbestuurenmanagement.nl) kunt u het inschrijfformulier downloaden. Stuur voor vrijdag 5 april 2013 het communicatieplan, de actie of het innovatieve idee naar de secretaris van de jury:
[email protected] of Mozartstraat 84, 2992 RH Barendrecht. I
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
BEL EGGEN
De pensioensector heeft de afgelopen jaren enorme stappen gezet om duurzame criteria in het beleggingsproces te integreren. En terecht, want het voorkómen van bijvoorbeeld grote milieuschade of forse stakingen heeft een positief effect op beurskoersen van bedrijven. Pensioenfondsen passen uitsluitingscriteria toe, voeren dialoog en toetsen de portefeuille regelmatig aan duurzame principes zoals de ‘VN Global Compact Principles’. Opvallend aan de jaarlijkse rapporten van de VBDO (Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling) over het duurzame beleggingsbeleid van Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars is dat pensioenfondsen die vijf jaar geleden koplopers waren op het gebied van duurzaam beleggen inmiddels als ‘mainstreambeleggers’ kunnen worden betiteld. En dat is positief nieuws. De huidige verschillen zitten vooral in het beleggen in zogenaamde ‘thema- en impactinvesteringen’ zoals windenergie of microfinanciering. Dat lijkt begrijpelijk, want niet iedereen heeft voldoende kennis en begrip van dergelijke specialistische investeringen. Daarom is het belangrijk om als eerste de reguliere beursgenoteerde beleggingen zo duurzaam mogelijk in te richten. Diverse managers van ‘mainstreambeleggingsportefeuilles’ integreren duurzaamheid inmiddels in hun producten. Dat doen ze bijvoorbeeld door deze thema’s standaard te bespreken met het bedrijf waarin ze beleggen. Een voorbeeld is het bedrijf Dabur, een producent van consumentengoederen die gebaseerd zijn op gezonde, natuurlijke ingrediënten. Dit bedrijf had te maken met aantijgingen dat er antibiotica in zijn honingproducten zouden zitten. Dialoog met het bestuur leidde ertoe dat ze producten nog beter testen om dit risico in de toekomst te vermijden. Daarnaast spelen diverse managers in op de
lange termijn bij duurzame thema’s in hun portefeuille zoals het thema ‘voorzieningsgraad’. Dit thema gaat ervan uit dat oneindige groei in een ‘eindige’ wereld onhoudbaar is, zeker in een omgeving waarbij de vraag naar grondstoffen (olie, energie, etc.) extreem toeneemt en de belasting van het milieu steeds intensiever wordt. Dit heeft gevolgen voor de waardering en kasstromen van ondernemingen op de langere termijn. Gezocht wordt naar bedrijven die hierop inspelen. Een voorbeeld is het bedrijf Infineon dat voorop loopt bij het verbeteren van de efficiency op het gebied van energie. Zij doen dit voornamelijk op het gebied van semiconductors die ze steeds efficiënter maken. Uiteraard is het zeer positief dat diverse pensioenfondsen ook beleggen in ‘impactinvesteringen’. Maar recente ervaringen zijn niet altijd positief. Een voorbeeld is een belegging in het land Mozambique, waarbij men werd beticht van landroof. Ook beleggingen in microfinanciering kwamen recent in het nieuws. Door direct in het eigen vermogen van lokale banken in ontwikkelingslanden te investeren, in plaats van leningen te verstrekken, had het geld meer mensen moeten bereiken en de pensioenbeleggers een goed rendement moeten opleveren. Maar goede bedoelingen bleken niet voldoende, zowel niet qua omvang van de gewenste investering, en niet voor het sociale rendement. Deze voorbeelden laten zien dat het vaak veel tijd, geld en expertise vergt voor pensioenfondsbesturen om volledig in control te zijn met specialistische thema-investeringen. Dit betekent dat vooral kleinere pensioenfondsen mijns inziens duurzaam beleggen niet ‘te ver van hun bed’ moeten zoeken.
Duurzaam beleggen: met het goede been uit een hoogslaper stappen, is ook niet alles.
Roelie van Wijk Algemeen Directeur TKP Investments
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Duurzaam beleggen mainstream of ver van bed
57
VOLGE ND
Colofon
NUMMER
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT Onafhankelijk informatiemedium voor de pensioensector Jaargang 10 – nummer 1 – januari 2013 RAAD VAN ADVIES Voorzitter: drs. B. (Benne) van Popta, Pensioenfederatie, PMT en Psf. voor de Detailhandel Drs. J.A.G. (Jeroen) Steenvoorden (plv. voorzitter), Psf. Medisch Specialisten Prof. dr. C.G.E. (Guus) Boender, Ortec Drs. M.W. (Maarten) Dijkshoorn AAG Drs. R. (Ruud) Hagendijk, MN Drs. C.M.L. (Cateautje) Hijmans van den Bergh MBA, Boer & Croon Drs. H.A.L.M. (Harry) Hooijmans, ING Mr. J.P.W. (Flip) Klopper, vh. DNB Drs. L.A. (Arnout) Korteweg, Mercer Mr. drs. Th.W. (Theo) Langejan, Nederlandse Zorgautoriteit Mr. R.H. (René) Maatman, De Brauw Blackstone Westbroek Mr. L. (Leon) Mooijman, AWVN IJ. (IJmert) Muilwijk, CNV Jongeren Mr. F. (Frans) Prins, Psf. Werk en (re)Integratie Mr. W. (Wijnanda) Rutten, Allen & Overy Drs. M.H.A.C.J. (Mariëtte) Simons, Psf. SNS Reaal J.H.G. (Hans) Snijders, Syntrus Achmea Drs. A.J. (Arthur) van der Wal, AZL
Thema volgend nummer:
Het nieuwe pensioenlandschap 58
REDACTIERAAD Voorzitter: dr. C. (Carel) Petersen, Petersen Consult Drs. V. (Vincent) van Bijleveld AAG, Towers Watson Mr. K. (Karin) Bitter, Psf. Zorg en Welzijn T. (Twan) van Erp, Syntrus Achmea Drs. B.F.J. (Bruno) de Haas, Media Pensioen Diensten G.R. (Gert) Kloosterboer, Pensioenfederatie Mr. R.H. (René) Maatman, De Brauw Blackstone Westbroek Drs. W. (Wido) Mazee, Bridgevest Mr. L. (Leon) Mooijman, AWVN Dr. A.G. (Alwin) Oerlemans, APG Mr. A.W. (Wijnanda) Rutten, Allen & Overy Drs. M.E.J. (Margreet) Schuit, DNB Drs. M.H.A.C.J. (Mariëtte) Simons, Psf. SNS Reaal Drs. J.A.G. (Jeroen) Steenvoorden, Psf. Medisch Specialisten Drs. S.E.M. (Margreet) Verhoef, Psf. Equens Hoofdredactie Dr. Carel Petersen
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
Vakredacteur Gerard Krijnen RA Advies Alfred Kool MCC Eindredactie Cecile Lammes
•Consolidatie in de pensioenmarkt •Wenselijke discontovoet •Doorsneepremie en solidariteit •Rol sociale partners vs. pensioenfondsbesturen •PFG nieuwe stijl •Nominaal of reëel contract En verder -
Gebruik swaptions Deens pensioenstelsel Bestuursvoorzitters over het pensioencontract Prudent person principle in de praktijk Transitie ING Pensioenfonds Private equity en maatschappelijk rendement
… plus de veel geprezen columns van Marije Cornelissen, Margreet Schuit en Roelie van Wijk
Vormgeving Hans Britsemmer Webmaster Home of Happy Brands Druk AD Mercurius, Almere AAN DIT NUMMER WERKTEN MEE Gijs Alferink, Erik Beckers, Kees Bethlehem, Marije Cornelissen, Jeroen Crommelin, Lex Draijer, Bruno de Haas, Jacqueline Huber, Tjitsger Hulshoff, Martijn Jacobs, Adri Jansen, Angelique Joosen, Alfred Kool, Gerard Krijnen, Peter Kwekel, Anton van Leeuwen, Rick Middendorp, IJmert Muilwijk, Rudi Nieuwenhoven, Pieter Omtzigt, Stefan Ormel, Martin van Rijn, Peter Schuil, Margreet Schuit, Ruud Sprenkels, Peter van der Steur, Roelie van Wijk, Rob ten Wolde, Rebecca Wortman, Marjolein Zaal, Martin van ’t Zet. Abonnementen Pensioen Bestuur & Management verschijnt eenmaal per kwartaal. Een abonnement kan op ieder gewenst moment ingaan en kost € 167,50 per jaar (excl. 6% btw), incl. publicaties in de PBM-dossierreeks. Voor collectieve abonnementen gelden gunstige voorwaarden. Zie www.pensioenbestuurenmanagement.nl voor een specificatie hiervan. U kunt zich abonneren via de website of telefonisch: (0575) 49 43 56. Verlenging van abonnementen vindt stilzwijgend plaats; opzegging dient twee maanden voordat het abonnement afloopt schriftelijk te geschieden. U wordt verzocht eventuele adreswijzigingen uiterlijk drie weken voor de verhuisdatum door te geven. Correspondentieadres Petersen Consult BV, Oude Larenseweg 73, 7214 PE Epse Telefoon: (0575) 49 43 56 Fax: (0575) 49 41 28 E-mail:
[email protected] website: www.pensioenbestuurenmanagement.nl ISSN 1572-4735 ©2013. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen of vermenigvuldigd, op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van Petersen Consult BV.
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
RUBRIE KKOPJE
59
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
RUBRIEKKOPJE
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
60
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
RUBRIE KKOPJE
61
PBM
NUMMER
1
JANUARI
2 013
RUBRIEKKOPJE
PENSIOEN BESTUUR & MANAGEMENT
62
P BM
NU MMER
1
JANUARI
2013