Verslag Conferentie Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn in Beweging – 7 maart Zeist Hoe kunnen partijen bewegen naar oplossingen voor arbeidsmarktknelpunten in de sector Zorg en Welzijn? Dat was de centrale vraag tijdens de conferentie Zorg en Welzijn in beweging. Paul de Beer, bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen, introduceerde het onderwerp. Vervolgens verkenden deelnemers de vraag aan de hand van vier thema’s. Dat deden ze onder leiding van vier dwarsdenkers. Staatssecretaris Martin van Rijn reflecteerde op de uitkomsten.
Introductie: Paul de Beer
‘Maak gebruik van onbenut potentieel’ ‘Het is zeker dat de arbeidsmarkt van Zorg en Welzijn verandert. Drijvende krachten achter die verandering zijn: technologische ontwikkeling, globalisering, vergrijzing en individualisering. Deze krachten zijn echter niet nieuw. Ze worden al genoemd in een rapport uit 1990. Als we kijken naar de hele arbeidsmarkt, zien we dat in de periode 1990-2014 het aantal hoogopgeleiden is toegenomen net zoals het aantal vrouwen. De dienstensector is gegroeid en de hele beroepsbevolking is vergrijsd. Als we deze trends doorzetten naar 2040, zien we een plaatje dat lijkt op dat van de sector Zorg en Welzijn op dit moment. Zorg en Welzijn is daarmee de arbeidsmarkt van de toekomst. Tegelijkertijd zien we rond 2013 een duidelijke trendbreuk: meer artsen en minder maatschappelijk werkers bijvoorbeeld. Dit heeft alles te maken met politieke besluitvorming. De toekomst is dus onzeker. De vraag die voorligt is dan ook: hoe ziet de toekomst van de toekomst eruit? En hoe kunnen we daar nu al op inspelen?’ Laatste carrièrestap op je veertigste ‘Mobiliteit is een belangrijk begrip bij het kijken naar oplossingen. En die is niet hoog in de sector. Het aantal vaste contracten is groot, de flexibiliteit laag. Er zijn ook weinig zelfstandigen. Gemiddeld hebben medewerkers in hun hele loopbaan vier banen: tot hun dertigste één of twee kleine baantjes, van hun dertigste tot hun veertigste een baan van een jaar of tien en daarna maken ze hun laatste stap. Daarnaast wordt het arbeidspotentieel onderbenut. De helft van de mensen werkt 27 uur of minder, terwijl dat in andere sectoren 36 uur of minder is. 17 procent van de mensen werkt minder dan ze zouden willen. Deze mensen willen een grote deeltijd- of een voltijdbaan. De sector is duurder dan andere sectoren, want de lonen zijn net als in de marktsector omhoog gegaan, maar de productiviteit is achtergebleven. Sinds 1995 is de sector 20 procent meer gaan verdienen, terwijl de totale arbeidsproductiviteit niet gestegen is.’ Vijf opdrachten voor de sector ‘Ik zie vijf opdrachten voor de sector. Zorg voor scholing voor personeel in krimpende functies. School hen bij of school hen om voor andere functies. Ondersteun daarnaast de carrièrestap rond 40jarige leeftijd en wees aantrekkelijk voor nieuwe instroom. Boor een potentieel aan onbenutte uren aan en stimuleer productiviteitsstijging zonder aantasting van kwaliteit van het werk. Dit kan bijvoorbeeld met technologie.’
THEMA 1 Hoe blijf je als sector in beweging aantrekkelijk voor (jonge) mensen? Inleiding: dwarsdenker Doekle Terpstra
‘We zijn te veel de fietsenmaker die niet naar de dag van morgen kijkt’ ‘Please me or lose me. Dat zei een jonge net afgestudeerde dame in antwoord op de vraag hoe we attractief kunnen blijven voor jongeren. Ik vond dat in eerste instantie aanmatigend, arrogant bijna. Wij waren vroeger gewoon blij dat we een baan hadden. Maar bij nadere beschouwing kun je je afvragen of dat waar is. Jongeren worden opgeleid als reflecterende beroepsbeoefenaars en het eerste wat wij in de sector doen, is dat reflecterende eruit slaan. Dat komt doordat veel arbeidsorganisaties nog niet zijn toegerust om met het reflectieve om te gaan. We zijn nog te veel de fietsenmaker die zegt: ‘als we vandaag eerst die fiets maar repareren, dan kijken we morgen wel naar een duurzame toekomst.’ Daardoor staan we te veel stil.’ De kunst van het samenwerken ‘De oplossing is tweeledig. Aan de ene kant moeten we als organisaties zelf ook veel meer gaan reflecteren. En aan de andere kant moeten we ook in het publieke domein de verbinding zoeken met andere organisaties om aantrekkelijk te blijven. De private sector verstaat de kunst van het samenwerken aanzienlijk beter dan het publieke domein. Terwijl dat juist in het publieke domein veel vanzelfsprekender is. Voor mij is het duidelijk dat we elkaar regionaal moeten versterken en samen moeten anticiperen op de ontwikkelingen.’
Uitkomsten sessie ‘We hebben ruimte nodig om af te wijken’ Moderator/dwarsdenker: ‘We herkennen de trend wel: veel jongeren houden niet van regels. Maar vergeet niet dat er ook een andere groep is. Mensen die nog steeds een vast contract willen. En er zijn ook nog steeds jongeren die uitgaan van intrinsieke motivatie. Er is niet één manier. Wat kunnen we daarom doen? Geef mensen de mogelijkheid om eigen keuzes te maken: niet alleen individueel, maar ook op teamniveau. Staatssecretaris Van Rijn: ‘Dit spreekt me aan. Het is goed om te kijken naar een mix aan de arbeidsvoorwaardenkant, anders ben je niet concurrerend met andere sectoren. Wat daarin belangrijker wordt, is de vraag: hoeveel zelfstandigheid heb je? Daar kijken we ook naar in het zorgpact. We gaan bijvoorbeeld in op het aansluiten van opleiding op het werkveld. De werkgever heeft daarbij een grote verantwoordelijkheid. Voor wat betreft de regels: ik hoef het niet allemaal goed te vinden. Ik vraag me zelfs af of ik alle afwijkingen moet kennen. Er moet ruimte zijn.’
THEMA 2 Wat zijn de bouwstenen voor een duurzaam beroeps-en loopbaanperspectief, vakmanschap en een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid en in Zorg en Welzijn? Inleiding: dwarsdenker Marion Suijker
‘Liefdevolle persoonlijke aandacht is de kern van het product zorg’ ‘De zorg lijdt onder het misverstand dat de bedrijfsvoering in de zorg gelijk is aan die in andere sectoren. De kern van zorg is liefdevolle en persoonlijke aandacht in een vertrouwensrelatie. Die wordt geboden door wat wij de onderkant van de arbeidsmarkt noemen. Ik hou niet van dat woord. Het geeft wel precies aan wat er mis is: een gebrek aan waardering voor zorg die voor de cliënt zo belangrijk is. Ik zou daarom willen spreken van basiszorgwerk. De inwisselbaarheid van deze medewerker wordt te hoog ingeschat. En onder invloed van de manier van financieren en aanbestedingen, wordt de kern van zorg onderuit gehaald.’ ‘Hoe lossen we dit op? We moeten anders gaan kijken naar de bedrijfsvoering in de zorg. Die bedrijfsvoering kan menselijker worden georganiseerd zonder dat dit tot een ander kostenprofiel zou hoeven leiden. We moeten dan wel omdenken. De basiszorg zoals ik dat heb genoemd, moet niet georganiseerd worden over de rug van de medewerker en de cliënt. Een manier zou kunnen zijn om alle basiszorgmedewerkers in vaste dienst te nemen van een regionale organisatie of uitzendbureau. Ook zou de relatie cliënt-zorgmedewerker een integraal product moeten worden met als kernelement de vertrouwensrelatie. Kopje koffie inboeken En zorg is zorgen. Laten we dat ook benoemen. Ik pleit in dit verband ook voor het inboeken van het drinken van een kopje koffie met de cliënt. Dit omdat de basiszorg een belangrijke signalerende werking heeft. Voorkomen is beter en goedkoper dan genezen. Verder zouden we moeten kijken naar verantwoordelijk marktgedrag. Een stap in de goede richting is al dat iedereen zich aan de Code verantwoordelijk marktgedrag thuiszorg moet houden.’ Uitkomsten sessie ‘We willen een lans breken voor de basiszorg’ Moderator/dwarsdenker ‘We zijn het erover eens dat liefdevolle persoonlijke aandacht het kernelement is van integrale zorg. En de zorg zou vanuit dat kernelement georganiseerd moeten worden. Daarvoor moeten we ook kijken naar het functiegebouw. We willen een lans breken voor de onderkant van de arbeidsmarkt: daar zit de kern van continuïteit, dus dat moet ook financieel geregeld zijn. Dat wordt te vaak doorbroken door aanbestedingen en korte contracten. Uiteindelijk worden de maatschappelijke kosten dan te hoog. We moeten het anders organiseren, niet over de rug van de cliënt en de basiszorg, maar over de rug van de organisatie.’ Staatssecretaris Van Rijn ‘Dit punt is heel wezenlijk. Met flexibiliteit is niks mis, behalve als het eigenlijk verstopte concurrentie op arbeidsvoorwaarden is. Een aantal maanden geleden hebben we met gemeenten, vakbonden en wijken bij elkaar gezeten en gekeken naar de arbeidsmarkt. We hebben gezegd: laten we niet kijken naar functies, maar naar domeinen en wat daar nodig is. Meer persoonlijke continue dienstverlening, die je op verschillende manieren kunt vormgeven. Geen hopseflopscontracten, maar fatsoenlijke overeenkomsten. Dat is alleen te bereiken als je meer in de breedte denkt, los van functies, over organisaties heen. Daarom gaan we de Code verantwoord marktgedrag omzetten in wetgeving.’
‘Als het gaat over organisaties, dan moeten we oppassen dat we niet meteen in andere vormen gaan denken. Dat is ook de kern van de discussie rond de pgb’s. Patiënten willen iets dat niet in een bestaande structuur past, en daarom wordt er iets heel nieuws gemaakt. In dit geval het pgb. Met alle problemen van dien. We moeten in plaats daarvan bestaande aanbod aanpassen aan de vraag, zodat we niet allerlei bypasses moeten verzinnen waar je later weer last van krijgt.’ THEMA 3 Hoe kunnen medewerkers bewogen worden om zich continu te blijven ontwikkelen om zich nieuwe competenties eigen te maken voor een duurzame arbeidsmarktfitheid? Inleiding: Annet de Lange
‘Transformation is a way of living’ ‘Wat weten we over de loopbaan van personeel? Als het gaat over mobiliteit, zien we dat het verloop uit de sector vrij groot is. Ook weten we dat de helft van de medewerkers ieder jaar bewust nadenkt over zijn loopbaan. En dat hoort ook bij deze tijd. Transformation is a way of living. Wat nog te weinig onderzocht is, is het percentage mensen dat onbetaald werk doet.
Passie voor leren ‘Wat kunnen doen? Sowieso moeten we passie voor leren ontwikkelen. En we moeten meer richtingen voor ontwikkeling verkennen. De laatste jaren zijn we verticaal gaan denken en organiseren, bijvoorbeeld in termen van promotie. Terwijl we ook moeten kijken naar horizontaal en diagonaal leren. Dan bedoel ik kennis verbreden, informeel leren, omgaan met techniek. Ook zouden we moeten kijken naar demotie. Het is geen aantrekkelijk begrip, maar wel belangrijk. Bundel hiervoor de HRM-praktijk en strategie. OenO-fondsen kunnen hier veel in doen. En kijk ook op micro-, meso- en macroniveau naar transitiemanagement. Op het microniveau van de individuele medewerkers gebeurt dit redelijk goed, op organisatieniveau ook nog wel, maar op landelijk niveau kan er veel meer gebeuren. Praktijkhuizen zijn hier een goede manier voor.’ Uitkomsten sessie ‘Een leven lang leren is het fundament’ Moderator/dwarsdenker ‘We zijn het erover eens dat het gaat om de persoonlijke ontwikkeling van professionals en dat die ook zou moeten verlopen langs de lijn van diagonaal en verticaal leren. Het fundament van organisaties zou een leven lang leren moeten zijn. Bovendien moet het mogelijk zijn om van de ene naar de andere sector te bewegen. Daarvoor is het belangrijk dat we investeren op micro-, meso- en macroniveau. Bijvoorbeeld door vanuit verschillende branches meer samen te werken in OenOfondsen of cao-verband. En door in gesprek te zijn en te blijven met het onderwijs. Zij leiden niet op tot het eindpunt maar het beginpunt. Ten slotte kunnen we initiatieven lokaal en landelijk met elkaar verbinden. Voorbeelden zijn: Gelders Arbeidsmarkt Model, Rotterdamse Zorg, branche-overstijgend werknemersinstrument loopbaan en ontwikkeling en Praktijkhuizen.’
Staatssecretaris Van Rijn: ‘Als het helpt, dan houd ik initiatieven als landelijke praktijkhuizen natuurlijk niet tegen. Maar waar het éigenlijk om gaat, is dat goede zorg verlenen, samenhangt met zorg voor jezelf: reflectie en leren. Daar moeten we ons ook meer verantwoordelijk voor voelen. Daarnaast is het goed om kennis op te bouwen en te delen. Dat mensen goed contact hebben en samen aan innovatie werken.’
THEMA 4 Hoe kan de sector effectief meebewegen met technologische ontwikkelingen en het ondersteunen van eigen kracht van burgers en zo inspelen op de consequenties voor de personele behoeften in de sector? Inleiding: Lucien Engelen
‘66 procent van de patiënten googelt eerst’ ‘Voor wie denkt dat het wel meevalt met de technologie: Google en Apple zijn de grootste werkgevers in de zorg: 66 procent van de patiënten kijkt eerst op Google wat hij heeft voordat hij naar de dokter gaat. Binnenkort hebben we voor 99 cent een app van Apple waarmee we online gezondheidszorg kunnen krijgen. Voor uw begrip: Apple heeft 700 miljoen accounts, als 10 procent van de gebruikers hier gebruik van maakt, kan Apple alle verzekeraars in Nederland cash opkopen. Routineklussen drijven op technologie ‘Is dit een probleem? Ik denk het niet. Over 7 tot 17 jaar zien we een transitie de zorg: 80 procent van de routineklussen kan dan volledig op technologie drijven. Dat hoeft helemaal niet te betekenen dat er meer hoogopgeleiden nodig zijn, het kan juist betekenen dat lager opgeleiden handelingen kunnen doen die nu zijn voorbehouden aan mensen die hoger geschoold zijn. We moeten er wel wat mee. Niks doen, dat deden ze in de retail en de reisbranche ook. En iedereen weet hoe dat is afgelopen.’ Uitkomsten sessie ‘Welke taak ligt er nu eigenlijk voor ons’ Moderator/dwarsdenker ‘Er gaat heel veel veranderen. Er dat roept verschillende beelden op. Van een verpleegkundige die meer een soort technisch assistent wordt tot een robot die koffie haalt. Wat betekent dit voor de warme van de zorg? En voor opleidingen? Er komt een wereld aan data op ons af, terwijl de meeste zorgorganisaties deze data helemaal nog niet kunnen verwerken. En welke taak ligt er nu eigenlijk voor burgers organisaties en overheid, nu we weten dat de meeste ontwikkelingen van onderaf komen?’ Staatssecretaris Van Rijn ‘Er gebeuren al veel goede dingen. Kijk maar naar Parkinsonnet. Daar delen professionals, patiënten en verwanten kennis en informatie. En de snelheid waarmee dat gebeurt, ligt enorm hoog. Standaardisatie en open source zijn nodig om dat mogelijk te maken. Ik ben er ook beducht voor dat we het allemaal op eigen plekje zitten uit te vinden, terwijl het initiatief vaak via cliënten komt, hij zegt: ik wil dat het zo geregeld is. Daar moeten aanbieders rekening mee houden. Dat betekent niet dat je het meteen uit handen geeft aan de cliënt. Wél dat je nadenkt over de vraag: wat betekent dit en wat wil ik hiermee?’