M * V = P * T (T kan ook Y (reëel inkomen zijn)
•
Centrale bank leent aan banken geld. Banken kunnen geld uitlenen aan gezinnen en bedrijven. Gezinnen consumeren meer, bedrijven investeren meer. De bedrijven gaan meer produceren. – –
• •
Dezelfde redenering maar nu met MV=PT erbij. Centrale bank leent aan banken geld. Banken kunnen geld uitlenen aan gezinnen en bedrijven. Het geld in handen van gezinnen en bedrijven (M) stijgt. Gezinnen consumeren meer, bedrijven investeren meer. De bedrijven gaan meer produceren (T stijgt). – –
•
(Er ontstaat meer welvaart in enge zin; er is meer werkgelegenheid en minder werkloosheid.) Dit klopt bij laagconjunctuur.
Dit klopt bij laagconjunctuur. V omloopsnelheid (verandert alleen als de betalingsgewoonten veranderen) en P (inflatie) blijven hier gelijk.
Even lastig doen: –
Centrale bank leent aan banken geld. Banken kunnen geld uitlenen aan gezinnen en bedrijven. Het geld in handen van gezinnen en bedrijven (M) stijgt. Zou V even sterk dalen: Gezinnen consumeren even veel, bedrijven investeren even veel. De bedrijven produceren even veel (T blijft gelijk). Gezinnen hebben wel meer geld maar gebruiken het niet.
•
Zorg eerst dat je het rode gedeelte snapt en kan gebruiken.
•
Banken kunnen geld uitlenen aan gezinnen en bedrijven = geldschepping
mv=pt havo 5 GTST
1
M * V = P * T (T kan ook Y (reëel inkomen zijn)
•
• •
Centrale bank leent aan banken geld. Banken kunnen geld uitlenen aan gezinnen en bedrijven. Gezinnen consumeren meer, bedrijven investeren meer. De bedrijven willen meer produceren, maar kunnen het niet, want er is hoogconjunctuur. De hele productiecapaciteit is al gebruikt. Bedrijven laten hun prijzen stijgen (inflatie). Dezelfde redenering maar nu met MV=PT erbij. Centrale bank leent aan banken geld. Banken kunnen geld uitlenen aan gezinnen en bedrijven. Het geld in handen van gezinnen en bedrijven (M) stijgt. Gezinnen consumeren meer, bedrijven investeren meer. De bedrijven kunnen niet meer produceren (T constant) en laten de prijzen stijgen (P stijgt). –
Dit klopt bij hoogconjunctuur.
mv=pt havo 5 GTST
2
M * V = P * T (T kan ook Y (reëel inkomen zijn)
•
Centrale bank laat rente dalen. Banken kunnen lagere rente bereken aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven gaan geld lenen. Gezinnen consumeren meer, bedrijven investeren meer. De bedrijven gaan meer produceren. – –
• •
(Er ontstaat meer welvaart in enge zin; er is meer werkgelegenheid en minder werkloosheid.) Dit klopt bij laagconjunctuur.
Dezelfde redenering maar nu met MV=PT erbij. Centrale bank laat rente dalen. Banken kunnen lagere rente bereken aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven gaan geld lenen. Het geld in handen van gezinnen en bedrijven (M) stijgt. Gezinnen consumeren meer, bedrijven investeren meer. De bedrijven gaan meer produceren (T stijgt). – –
Dit klopt bij laagconjunctuur. V omloopsnelheid (verandert alleen als de betalingsgewoonten veranderen) en P (inflatie) blijven hier gelijk.
mv=pt havo 5 GTST
3
M * V = P * T (T kan ook Y (reëel inkomen zijn)
•
• •
Centrale bank laat rente dalen. Banken kunnen lagere rente bereken aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven gaan geld lenen. Gezinnen consumeren meer, bedrijven investeren meer. De bedrijven willen meer produceren, maar kunnen het niet, want er is hoogconjunctuur. De hele productiecapaciteit is al gebruikt. Bedrijven laten hun prijzen stijgen (inflatie). Dezelfde redenering maar nu met MV=PT erbij. Centrale bank laat rente dalen. Banken kunnen lagere rente bereken aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven gaan geld lenen. Het geld in handen van gezinnen en bedrijven (M) stijgt. Gezinnen consumeren meer, bedrijven investeren meer. De bedrijven kunnen niet meer produceren (T constant) en laten de prijzen stijgen (P stijgt). –
• •
Dit klopt bij hoogconjunctuur.
LET OP: Normaal zal de Centrale Bank nooit de rente verlagen bij hoogconjunctuur. Juist vanwege het dreigende inflatiegevaar.
mv=pt havo 5 GTST
4
M * V = P * T (T kan ook Y (reëel inkomen zijn)
•
• •
Centrale bank laat rente stijgen. Banken kunnen hogere rente bereken aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven gaan minder geld lenen en meer geld sparen. Gezinnen consumeren minder, bedrijven investeren minder. De bedrijven hoeven minder te produceren en kunnen laten hun prijzen zakken. De hoogconjunctuur wordt minder. Minder gevaar voor inflatie. Inflatie kan afnemen. Dezelfde redenering maar nu met MV=PT erbij. Centrale bank laat rente stijgen. Banken kunnen hogere rente bereken aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven gaan minder geld lenen en meer geld sparen. Geld in handen van gezinnen en bedrijven neemt af (M daalt). Gezinnen consumeren minder, bedrijven investeren minder. De bedrijven hoeven minder te produceren en kunnen laten hun prijzen zakken. De hoogconjunctuur wordt minder. T blijft gelijk maar de prijzen dalen (P daalt). Minder gevaar voor inflatie. Inflatie kan afnemen. –
Dit klopt bij hoogconjunctuur.
mv=pt havo 5 GTST
5