MMOomslagZwerfjongeren• 04-07-2003 11:37 Pagina 1
____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ M
M
M
MO
MO
MO
MMO staat voor Monitor Maatschappelijke Opvang. De MMO is in 2000 in opdracht van het ministerie van VWS opgericht. Doelstelling van de MMO is het behouden en verwerven van inzicht in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, specifiek in de vraag, het aanbod en het gemeentelijk beleid. De MMO brengt beschikbare registratie- en
achtergrondstudies.
De hulpverlening aan zwerfjongeren vormt het onderwerp van
HULPVERLENING AAN ZWERFJONGEREN Michel Planije Hedda van ’t Land J u d i t h Wo l f
____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____
onderhavige achtergrondstudie.
Hulpverlening aan zwerfjongeren
onderzoeksgegevens in kaart en diept thema's uit door middel van
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:34 Pagina 1
Hulpverlening aan
zwerfjongeren
Michel Planije Hedda van ’t Land Judith Wolf
Trimbos-instituut Mei 2003
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:34 Pagina 2
Opdrachtgever: Ministerie van VWS, Vereniging Bennekom en Stichting tot Steun VCVGZ Financiering: Ministerie van VWS, Vereniging Bennekom en Stichting tot Steun VCVGZ
Met dank aan alle mensen die hun medewerking verleenden aan de onderzoeksactiviteiten.
Projectleiding: J. Wolf Projectuitvoering: M. Planije, H. van ’t Land, J. Wolf Secretariaat: M. de Groot
ISBN: 90-52-53-442-x Bestelnummer: AF0472 (telefoon 030 – 297 11 80) Verkoopprijs: 2 12,-
Hulpverlening aan zwerfjongeren © 2003 Trimbos-instituut Postbus 725 3500 AS Utrecht
Vormgeving: CARTA, grafisch ontwerpers, Utrecht Druk: Stolwijk, Amsterdam
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
toestemming van het Trimbos-instituut.
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:34 Pagina 3
Inhoud
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding 5 Aanleiding en doelstelling 5 Activiteiten 5 Opbouw 6
2
Zwerfjongeren 7 Resumé 7 Definitie en omvang 8 Profiel 10 Problemen 11 Perspectieven 15
2.1 2.2 2.3 2.4
Kenmerken van voorzieningen 17 Resumé 1 7 Aantal voorzieningen 19 Type voorzieningen en bestaansduur 19 Doelgroepen en deel zwerfjongeren 20 Capaciteit, verblijfsduur en bezetting 21 Exclusiecriteria 22 Personeel 23 Financiering 25 Privacyreglement, cliëntregistratiesysteem en rechtspersoon 27
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
______
Inbedding, samenwerking en aanbod 29 Resumé 29 Inbedding 30 Samenwerkingspartners 31 Hulpaanbod 32 Inspraak van zwerfjongeren 33 Signalen uit de praktijk 34 Onderzoek 36
4
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:34 Pagina 4
5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4 5.2
Perspectief op verbetering 39 Resumé 39 Perspectief van jongeren 40 Onderlinge relatie 41 Taken 42 Procedures 43 Kwaliteitseisen en voorwaarden 44 Initiatieven 45
6
Beschouwing 49
5
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
Deelnemers aan de (groeps-)interviews 79
_______
Bijlage 6
______
Recent onderzoek naar zwerfjongeren in Nederland 77
______
Bijlage 5
______
Specifiek aanbod voor zwerfjongeren in Nederland 75
______
Bijlage 4
______
Kerngegevens van typen aanbod 69
_______
Bijlage 3
______
Overzicht van benaderde en deelgenomen voorzieningen 65
______
Bijlage 2
______
Verantwoording van de inventarisatie 61
______
Bijlage 1
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
Literatuur 55
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:34 Pagina 5
1 Inleiding
1.1
Aanleiding en doelstelling
In Nederland bestaat er betrekkelijk weinig zicht op het hulpaanbod voor zwerfjongeren. Om die reden deed het Trimbos-instituut in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), in het kader van de Monitor Maatschappelijke Opvang, een globale inventarisatie van dit aanbod.1 Doel van de inventarisatie was zicht te krijgen op onder meer aantal en type voorzieningen, kenmerken van bereikte zwerfjongeren en geboden dienst- en hulpverlening. Iets later in de tijd was er een vraag over de hulpverlening aan zwerfjongeren van de Vereniging Bennekom en Stichting tot Steun VCVGZ.2 De vraag was na te gaan wat in praktijk en beleid in relatie tot zwerfjongeren de behoefte was aan de ontwikkeling of verbetering van een interventie die jongeren houvast biedt, en hun kansen vergroot op (re)integratie in de samenleving en een betere kwaliteit van leven. Het verzoek was een beschrijving van de doelgroep, een omschrijving van houvast vanuit het perspectief van de jongeren zelf, en een beschrijving van passende en bij voorkeur effectieve interventies met het oog op het krijgen van houvast. In dit rapport zijn de resultaten van beide exercities geïntegreerd. Hierna volgt een beknopte beschrijving van de uitgevoerde activiteiten.
1.2
Activiteiten
Telefonische enquête De inventarisatie van het hulpaanbod voor zwerfjongeren in de centrumgemeenten in Nederland gebeurde door een telefonische enquête en werd in diverse stappen uitgevoerd (zie voor een verantwoording bijlage 1). Tijdens het telefonische interview met medewerkers van voorzieningen kwamen onder meer de volgende onderwerpen ter sprake: type voorziening, capaciteit, eventuele exclusiecriteria, personeel, kenmerken van bereikte zwerfjongeren, soorten dienst- en hulpverlening, samenwerkingspartners, inbedding
_______________
______
______
5
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
_______
______
______
2
Lokaal en regionaal worden ook verkenningen uitgevoerd, zoals in Den Bosch en Nijmegen. In de regio’s Gouda en Leiden staan studies op stapel. De verkenningen maken soms deel uit van een meerjarig project om het aanbod aan zwerfjongeren te verbeteren. VCVGZ staat voor: Vereniging tot christelijke verzorging van geestes- en zenuwzieken.
______
1
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:34 Pagina 6
en financieringsbronnen. De inventarisatie is uitgevoerd in de periode van eind 2001 tot medio 2002. In totaal zijn 115 voorzieningen benaderd en van 67 ervan zijn gegevens verzameld (zie voor een overzicht bijlage 2). Literatuurstudie Bestudering van literatuur had tot doel 1) inzicht in de groep zwerfjongeren, ook met het oog op de interpretatie van gegevens hierover uit de telefonische enquête, en 2) inzicht in bij voorkeur effectieve interventies die deze jongeren houvast kunnen bieden en kansen op (re)integratie. Een overzicht van recent in Nederland uitgevoerd onderzoek naar zwerfjongeren staat in bijlage 5. Interviews Interviews met sleutelfiguren – bijna twintig; deels telefonisch, deels face to face, zie bijlage 6 – zijn gevoerd met: • Vertegenwoordigers van organisaties en overheden, zoals Federatie Opvang (werkgroep zwerfjongeren), het Leger des Heils, het ministerie van VWS en het Nederlands Platform Zwerfjongeren. • Werkers en zorgaanbieders in diverse steden die zijn betrokken bij de opvang van zwerfjongeren. Groepsinterviews met zwerfjongeren Twee groepsinterviews zijn gehouden met zwerfjongeren om inzicht te krijgen in interventies die zij met het oog op hun reïntegratie en kwaliteit van leven passend en zinvol achten. Aan de groepsinterviews deden twaalf jongeren mee en zij kregen hiervoor een vergoeding van vijftien euro. Interviews en groepsinterviews zijn gedaan tussen december 2002 en april 2003.
1.3
Opbouw
Dit rapport start met een beschrijving van de groep zwerfjongeren (hoofdstuk 2). Daarna komen in hoofdstuk 3 de kenmerken van de geïnventariseerde voorzieningen aan de orde. Behandeld worden onder meer aantal en type voorzieningen, capaciteitsgegevens, exclusiecriteria, financiering en personeel. In hoofdstuk 4 staat vooral het aanbod centraal. Gegevens hierover van de geïnventariseerde voorzieningen worden gevolgd door observaties van sleutelfiguren over de opvang van zwerfjongeren en wat in de literatuur over (de effectiviteit van) het aanbod voor deze groep bekend is. Hoofdstuk 5 gaat in op wenselijk geachte verbeteringen in de opvang vanuit het perspectief van jongeren zelf en geeft zicht op enkele verbetervoorstellen in de praktijk. In hoofdstuk 6 volgt een beschouwing.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
6
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 7
2 Zwerfjongeren
Resumé • Op basis van informatie van lokale experts – zachte informatie – wordt momenteel aangenomen dat er in Nederland ongeveer 3 500 zwerfjongeren zijn. • Zwerfjongeren zijn overwegend man, 16 jaar of ouder en van Nederlandse herkomst. • Veel jongeren hebben een zwakke maatschappelijke positie, dat wil zeggen weinig opleiding, vaak is er sprake van schooluitval, weinig werkervaring en weinig inkomsten. Een kwart zou zwakbegaafd zijn. • Zwerfjongeren kampen met meervoudige complexe problemen op diverse leefgebieden. Bij een substantieel deel is sprake van tekortschietende (zelf)bescherming, schulden, psychische en verslavingsproblemen, ongeveer eenderde is niet verzekerd tegen ziektekosten. • Een substantieel deel pleegt criminele activiteiten, heeft frequente contacten met de politie, en is bekend met boetes, arrestaties en detenties. • De jongeren voelen zich vaak in de steek gelaten, ervaren weinig binding met de samenleving, en beschouwen zichzelf als buitenstaanders. Zij missen vaak ook de aansluiting bij belangrijke maatschappelijke instituties.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
7
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 8
2.1
Definitie en omvang
Er zijn, dat is inmiddels bekend, diverse definities van zwerfjongeren in omloop3 (zie kader). Er is hierover veel discussie (zie ook Sleegers e.a., 1998; Korf e.a., 1999) en die spitst zich toe op onder meer: • De vindplaatsen. Gaat het om jongeren op straat, jongeren die tijdelijk bij familie inwonen, bij de laagdrempelige dag- en nachtopvang komen en of in residentiële opvangvoorzieningen verblijven. • De duur van de toestand van dak- en of thuisloosheid. Hoe lang moet de periode zijn, en moet ook het aantal wisselingen in verblijfplaats worden meegenomen. • Gehanteerde leeftijdsgrenzen. Soms wordt de bovengrens van de leeftijd op 23, soms op 25 gesteld. Daar waar een ondergrens wordt gehanteerd, is die vaak twaalf jaar. • Inclusie van indicatoren voor marginaal functioneren, ook wel met thuisloosheid aangeduid: zonder relaties, zonder opleiding, etcetera. Behalve discussie over de definitie, is er debat over de aanduiding van de groep. Spreken we over thuisloze of dakloze jongeren, zwerfjongeren, probleemjongeren, zorgjongeren?
Zwerfjongeren zijn thuisloze jongeren tot 23 jaar, die gedurende drie maanden geen vaste verblijfplaats hebben. In deze periode heeft een jongere minimaal op drie verschillende plaatsen geslapen. Uitgesloten zijn dagzwervers, incidentele weglopers, toevallige buitenslapers, toeristen en weinig honkvaste kamerbewoners. [Definitie van VWS, zie Korf e.a., 1999] Zwerfjongeren zijn jongeren, tussen de 12 en 23 jaar, die geen stabiele woonof verblijfplaats hebben, of die verblijven in (kortdurende/langerdurende) opvang voor thuisloze jongeren. [Noom en De Winter, 2001] Jongeren in een leeftijd tussen (globaal) 15 en 25 jaar, die in een crisissituatie zijn gekomen als gevolg van problemen, zoals een gebroken gezinssituatie, alcohol- of drugsverslaving, psychosociale problematiek, schulden, voortijdig afgebroken schoolopleiding, crimineel gedrag, zwakbegaafdheid en die als gevolg daarvan dak- en thuisloos zijn geraakt.4 [Algemene Rekenkamer, 20012002] 3
4
Dit is in Nederland, maar ook in andere landen het geval (zie Sleegers e.a., 1998). Van de bekende definities in Nederland (zie kader) bestaan er op lokaal niveau – dat van netwerken en of voorzieningen – weer eigen varianten. Deze omschrijving is voor de AR vertrekpunt van hun onderzoek geweest. Bewust is niet uitgegaan van een vooraf bepaalde definitie van zwerfjongeren (2001-2002: 11).
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
8
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 9
De Algemene Rekenkamer stelde in 2002 vast dat op basis van registraties er geen landelijk zicht is op de omvang en spreiding van het probleem van zwerfjongeren.5 De (landelijke) studies die over zwerfjongeren zijn verschenen, geven bij gebrek aan geregistreerde gegevens schattingen van de aard en omvang van het probleem. De cijfers in de verschillende onderzoeken (in de periode 1990 tot 1999) variëren van 2 500 tot 10 000, mede afhankelijk van de gebruikte definitie. Er is momenteel redelijke consensus over het bestaan van ongeveer 3 500 zwerfjongeren in Nederland. Dit aantal is gebaseerd op inschattingen van lokale experts. Er zijn signalen uit de praktijk dat zwerfjongeren: • In aantal toenemen6 • Steeds jonger worden (11 en 12 jarigen) • Vaker allochtoon zijn • Meer psychische problemen hebben • Voor een niet onaanzienlijk deel (licht) zwakbegaafd zijn • Meer gedragsproblemen hebben • Vaker (soft)drugs gebruiken • Meer en hogere schulden hebben Wat is er uit onderzoek in Nederland over zwerfjongeren bekend? Omdat in de onderzoeken andere definities, vaak selectieve steekproeven en andere onderzoeksmethoden werden gebruikt, zijn de hierna gepresenteerde gegevens onderling lastig te vergelijken en niet zonder meer te generaliseren naar de gehele populatie zwerfjongeren in Nederland (verg. Korf e.a., 1999). In deze rapportage gaan wij niet in op factoren die van invloed zijn op en leiden tot dak- en thuisloosheid van jongeren.
5
6
Bij verschillende typen hulpverlening (zoals verslavingszorg, jeugdhulpverlening, maatschappelijke opvang) worden registraties bijgehouden, waarin meestal ook de dak- en thuisloosheid evenals de leeftijd worden vastgelegd. Deze gegevens kunnen niet zonder meer opgeteld worden, omdat dezelfde jongeren in diverse registraties kunnen voorkomen. De Algemene Rekenkamer schatte in het najaar van 2001 het aantal zwerfjongeren tussen 2 700 en 4 700. Deze aantallen zijn gebaseerd op inschattingen van lokale betrokkenen. Er is hierbij discussie of er sprake is van een toename van het aantal hulpvragen van zwerfjongeren, of van toename van het aantal zwerfjongeren, vooral door hun grotere zichtbaarheid (SGBO, 2000). Geïnterviewde sleutelfiguren maakten zonder uitzondering melding van een toename. Die toename staat ook in allerlei lokale praktijk- en beleidsnotities vermeld.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
9
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 10
2.2
Profiel
Uit onderzoek komt, hoe verschillend ook opgezet en uitgevoerd, een vrij consistent beeld van zwerfjongeren naar voren7 (Van der Ploeg & Scholte, 1997; Sleegers e.a., 1998; Korf e.a., 1999; Noom & De Winter, 2001; Bottenberg e.a., 2001). Het gaat voor het merendeel om jongens. Meiden vormen met een kwart tot eenderde een minderheid. De leeftijdsverdeling verschilt van onderzoek tot onderzoek, mede vanwege de uiteenlopende gehanteerde definities en leeftijdsgrenzen (Korf e.a., 1999). Desondanks kan worden gesteld dat zwerfjongeren tussen de 16 en 21 jaar de grootste groep vormen. Een meerderheid, zo’n 60%, is autochtoon. In middelgrote en grote steden is het deel van allochtone afkomst groter. Een klein deel zou bestaan uit vluchtelingen / asielzoekers. Tijdens onze inventarisatie van voorzieningen voor zwerfjongeren vroegen wij de medewerkers een inschatting te maken van de kenmerken van de zwerfjongeren die in contact waren met hun voorziening. In tabel 2.1 staat hiervan een overzicht, waarbij de voorzieningen zijn onderscheiden naar ambulante en residentiële. Die twee typen voorzieningen verschillen overigens niet significant in de bereikte groep zwerfjongeren.
Tabel 2.1
Kenmerken van de bereikte groep zwerfjongeren [inschatting door medewerkers, in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(N=67)
(n=16)
(n=51)
%
%
%
Man
70
71
68
12-16 jaar
10
3
12
16-21 jaar
58
61
57
21-25 jaar
27
33
25
Allochtoon
38
42
38
Zwakbegaafd/ verstandelijke handicap
23
32
20
6
7
5
Vluchteling/ asielzoeker
7
Onderzoek naar marginaal functionerende jongeren, waaronder (nog) gehuisveste jongeren en zwerfjongeren, zoals dat recent is uitgevoerd in Den Haag, laten wij hier buiten beschouwing (Wolf e.a., 2002).
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
10
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 11
De cijfers bevestigen dat het merendeel van de zwerfjongeren man is en ouder dan 16 jaar. Tussen de 12 en 16 jaar is volgens medewerkers ongeveer eentiende deel. Het merendeel (62%) is autochtoon. Slechts een klein deel van de zwerfjongeren is volgens de medewerkers vluchteling of asielzoeker (6%). Een substantieel deel van de jongeren komt, zo blijkt uit de literatuur, uit problematische gezinssituaties, en is op vroege leeftijd met tal van ingrijpende, traumatische gebeurtenissen geconfronteerd. Er zijn veel conflicten en ruzies, en er is vaak sprake van mishandeling, affectieve verwaarlozing en afwijzing door de ouders (Thomeer & Tavecchio, 1998; Hekelaar & Neijenhof, 1999). Het percentage gescheiden en overleden ouders is hoger dan in de doorsneepopulatie (Sleegers e.a., 1998; Roorda-Honée, 2001). In de groep is er sprake van een oververtegenwoordiging van jongeren die van huis zijn weggelopen of weggestuurd, contact hebben (gehad) met de kinderbescherming (denk aan maatregelen als ondertoezichtstelling: OTS), en een verleden hebben in jeugdzorg en jeugdinternaten (Van der Ploeg & Scholte, 1997; RoordaHonée, 2001; Noom & De Winter, 2001). Van de jongeren die contact hebben met de ambulante Thuislozen-teams verbleef naar schatting 70% in jeugdinternaten. Sommige hebben de ervaring ook hier niet meer welkom te zijn en van de internaten te worden weggestuurd (Van der Ploeg & Scholte, 1997).
2.3
Problemen
Zwerfjongeren kampen vrijwel zonder uitzondering met meervoudige complexe problemen op diverse leefgebieden, zoals huisvesting, financiën, opleiding, werk, geestelijke en lichamelijke gezondheid, sociale contacten en vrije tijdsbesteding. Tijdens onze verkenning van het hulpaanbod voor zwerfjongeren vroegen wij medewerkers een inschatting te maken van de problemen van de zwerfjongeren waarmee hun voorziening contact had (zie tabel 2.2). Belangrijk bij de interpretatie van de informatie is, dat 61 van de 67 voorzieningen contraindicaties voor hun hulpverlening hanteerden (zie 3.5).
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
11
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 12
Tabel 2.2
Problemen van de bereikte groep zwerfjongeren [inschatting door medewerkers, in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(N=67)
(n=16)
(n=51)
%
%
%
Bedreiging van veiligheid
43
50
41
Frequente politie- en justitie contacten
39
42
38
Tekortschietende (zelf) bescherming
38
35
40
Ernstige en/of langdurige psychische
34
29
35
Frequente crisiscontacten
32
49
28
Onverzekerd voor ziektekosten
32
39
30
Schulden (> _ 4.545)
32
35
31
Zwakbegaafd/ verstandelijke handicap
23
32
20
Ernstig en/of langdurig verslaafd
13
17
12
4
3
5
problemen
Problemen met verblijfsstatus
Naar schatting van de medewerkers zou ruim viertiende van de bereikte jongeren een bedreiging vormen voor de veiligheid van anderen, bijvoorbeeld door fysiek of verbaal bedreigend gedrag of kleine criminaliteit. En bijna 40% van de jongeren heeft frequent contact met politie & justitie. Het beeld bij een substantieel deel van de groep zwerfjongeren van criminele activiteiten, frequente contacten met de politie, boetes, arrestaties en detenties wordt bevestigd door ander onderzoek (Van der Ploeg & Scholte, 1997; Korf e.a., 1999; Noom & De Winter, 2001; Bottenberg e.a., 2001). Van der Ploeg e.a. (1997) melden dat de criminele activiteiten vooraf gingen aan de toestand van dak- en thuisloosheid. Volgens de medewerkers was bij bijna viertiende van de bereikte doelgroep sprake van tekortschietende (zelf)bescherming. Het gaat hier bijvoorbeeld om slachtoffers van incest, verkrachting, misdrijf en of mishandeling. Ook dit beeld wordt door genoemd ander onderzoek bevestigd. Opvallend was de inschatting, dat bijna een kwart van de bereikte zwerfjongeren zwakbegaafd/ verstandelijk gehandicapt zou zijn. Bij de ambulante instellingen was het deel zwakbegaafden (32%) hoger dan bij de residentiële instellingen (20%). Korf e.a. (1999) vonden in de geïnterviewde groep zwerfjongeren tenminste 12% zwakbegaafde jongeren. Een recent onderzoek naar
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
12
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 13
zwerfjongeren in de provincie Gelderland noemt de opkomst van licht verstandelijk gehandicapte zwerfjongeren een recente trend8 (Bottenberg e.a., 2001). Eenderde van de bereikte zwerfjongeren zou volgens de medewerkers ernstige en/of langdurige psychische problemen9 hebben. En een even groot deel had volgens hen frequente crisiscontacten. Sleegers e.a. (1998) stelden bij 78% van de zwerfjongeren in Amsterdam een life time DIS/DSM-III-R diagnose10 vast en 64% had minstens één psychiatrische diagnose in de afgelopen maand. Iets meer dan een kwart had een zelfmoordpoging ondernomen. In het onderzoek van Korf e.a. (1999) zei ruim de helft van de jongeren wel eens bij een psychiater of Riagg te zijn geweest, dit is inclusief eentiende deel dat in de afgelopen drie maanden contact had met GGZ-professionals. Naar eigen zeggen had 17% van de zwerfjongeren ‘nogal veel’ tot ‘erg veel’ psychische problemen. Noom & De Winter (2001) tekenden op dat een aanzienlijk deel van de zwerfjongeren erkent met hun geestelijke gezondheid te tobben. Bijna 40% zei last te hebben van somberheid, bedroefdheid of teleurstelling. Bijna 50% gaf aan regelmatig boos of agressief te zijn. In de provincie Gelderland constateerden hulpverleners een toename van het aantal zwerfjongeren met psychiatrische problemen (Bottenberg e.a., 2001). Medewerkers constateerden bij ruim eentiende deel van de zwerfjongeren ernstige en/of langdurige verslaving. In het onderzoek van Korf e.a. (1999) gaf 6% van de jongeren aan verslaafd te zijn aan alcohol en eenderde vond zichzelf verslaafd aan drugs. Dit verschil in prevalentie van verslavingsproblemen kan te maken hebben met de eerder genoemde bij de voorzieningen gehanteerde contra-indicaties, waaronder verslaving. De helft van de door Korf e.a. geïnterviewde zwerfjongeren werd geworven buiten de voorzieningen. 8
Bottenberg e.a. (2001) schrijven die toename toe aan het feit dat zwerfjongeren met een IQ hoger dan 70 niet langer een beroep kunnen doen op de Sociaal Pedagogische Dienst. Zij zijn aangewezen op de reguliere jeugdhulpverlening, en lopen, mede door de wachtlijsten daar en het gebrek aan zorg op maat volgens Bottenberg cs een verhoogd risico in de maatschappelijke opvang terecht te komen. 9 Zoals gezegd, gaat het hier om een inschatting van de medewerkers. In onderzoek worden psychische of psychiatrische problemen op nog tal van andere manieren vastgesteld. Die manieren variëren van inschattingen door jongeren zelf, tot en met meting door gebruikmaking van bijvoorbeeld de CIDI (Composite International Diagnostic Interview) (verg. Sleegers e.a., 1998). Om die reden zijn de cijfers niet goed te vergelijken. 10 Diagnostic Interview Schedule (gestandaardiseerd instrument voor meting voorkomen van psychische stoornissen)/Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
13
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 14
Sleegers e.a. (1998) stelden met een gestandaardiseerd meetinstrument bij 60% van een groep zwerfjongeren in Amsterdam een life time diagnose vast van ‘drugsmisbruik/drugsverslaving’, en bij de helft een actuele diagnose van dit type. Het gebruik van softdrugs is onder zwerfjongeren wijdverbreid. Bij bijna de helft werd ooit de diagnose ‘alcoholmisbruik/alcoholverslaving’ gesteld, en bij ruim eentiende deel gebeurde dat in de afgelopen maand. Alcohol en drugs worden door jongeren gebruikt als een vorm van zelfmedicatie en een manier van overleven.
Pension Mijnzicht in Heerlen meldt dat waar in het midden van de jaren negentig zo’n 70% van de jongeren een zogenoemde GGZ-indicatie11 had, op dit moment 100% van de jongeren GGZ-geïndiceerd is. Om die reden is dit pension inmiddels ook volledig AWBZ-gefinancierd. Geïnterviewde sleutelfiguren geven aan dat zwerfjongeren vrijwel zonder uitzondering kampen met (ernstige) psychische problemen.‘Er zijn eigenlijk geen zwerfjongeren zonder psychische problemen. Als je naar hun leven en situatie kijkt, is dat ook niet zo verwonderlijk.’
Medewerkers signaleerden bij eenderde van de door hun instelling bereikte groep zwerfjongeren schulden. Het hebben van schulden is een terugkerende onderzoeksbevinding (zie ook Hekelaar & Neijenhof, 1999; Bottenberg e.a., 2001; Noom & De Winter, 2001). In het onderzoek van Korf e.a. (1999) gaf een meerderheid van de jongeren, 82%, zelf aan schulden te hebben. Gemiddeld ging het daarbij om een schuld van _ 1000, maar er waren ook aanzienlijk hogere schulden. In dit laatstgenoemde onderzoek had twee op de drie jongeren een ziekenfondsverzekering. Dit komt overeen met de inschatting van de medewerkers die aangaven dat eenderde van de jongeren niet verzekerd was voor ziektekosten. Over de lichamelijke gezondheid van de jongeren is nog relatief weinig bekend. Aanwezige lichamelijke klachten lijken samen te hangen met het alcohol- en druggebruik. Zwerfjongeren hebben, volgens de geïnterviewde sleutelfiguren, vaak al allerlei vormen van hulp gehad, en mede omdat zij daar niet meer terechtkunnen, raken ze zwervend en gemarginaliseerd. Er zou niet alleen sprake
11
Indicatiestelling gebeurt via de Regionale Indicatie Commissie.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
14
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 15
zijn van (toenemende) uitval uit de jeugdhulpverlening, maar ook uit de GGZ en de sociaal pedagogische hulpverlening.12 De meeste zwerfjongeren hebben vaak contact met meerdere vormen van opvang en hulp en zijn tamelijk mobiel, in de zin dat zij van de ene naar de andere stad trekken (Korf e.a., 1999).
2.4
Perspectieven
Veel jongeren hebben een zwakke maatschappelijke positie, dat wil zeggen weinig opleiding, vaak is er sprake van schooluitval, weinig werkervaring en weinig inkomsten. Een deel van de jongeren verwerft inkomen uit criminele activiteiten. De hiaten in hun Curriculum Vitae, door opnamen in intramurale GGZ-voorzieningen of door detentie, doen hun kansen op betaald werk verminderen. In de groepsinterviews gaven de jongeren aan een stigma met zich mee te dragen door hun verleden met opnames en contacten met politie & justitie. Onderzoek geeft aan dat hun beeld van de eigen situatie, hun mogelijkheden en toekomstperspectieven lang niet altijd realistisch zijn (ThomeerBouwens e.a., 1996). Zij hebben een negatief zelfbeeld, geringe eigenwaarde en inadequate strategieën om met problemen om te gaan, zoals een passieve houding en vermijding. Hun sociale netwerk is beperkter, zowel in omvang als in kwaliteit (Van Dongen e.a., 1997; Roorda-Honée, 2001). Zij lijken vooral aangewezen op jongeren in een vergelijkbare situatie, op lotgenoten. De jongeren voelen zich vaak in de steek gelaten door volwassenen, ervaren weinig binding met de samenleving, en beschouwen zichzelf ook al gauw als buitenstaanders. Zij missen vaak ook de aansluiting bij belangrijke maatschappelijke instituties (Van der Ploeg & Scholte, 1997).
Hun opstelling is aanvankelijk terughoudend en oppositioneel. Bij veel van hen is sprake van diep wantrouwen ten opzichte van derden. Veelal veroorzaakt door ingrijpende gebeurtenissen, zoals drugs- en alcoholgebruik van ouders, geestelijke en lichamelijke mishandeling en incest. Positieve ervaringen in contacten met derden kennen zij nauwelijks. Voor sociaal contact zijn zij aangewezen op lotgenoten. [Notitie Mijnzicht]
12
Zie noot 8.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
15
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 16
De weinig rooskleurige situatie van de jongeren laat onverlet dat zij hoop blijven koesteren op een beter bestaan. Tijdens één van de groepsinterviews kreeg een jongere veel bijval toen hij opperde: ‘Mensen die hier zitten willen er nog wel wat van maken. Misschien doen we nu niets, maar dat komt omdat het vast zit in ons hoofd. Jullie moeten niet denken dat wij al verloren zijn.’
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
16
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 17
3 Kenmerken van voorzieningen
Resumé • Door de inventarisatie kwamen 67 voorzieningen in beeld. In grote centrumgemeenten zijn relatief meer voorzieningen die hulp bieden aan zwerfjongeren dan in kleinere centrumgemeenten. • Het merendeel van de voorzieningen (n=51) biedt residentiële opvang. Bij 16 voorzieningen ligt de nadruk op ambulante opvang. • Gemiddelde bestaansduur ervan is negen jaar. Vanaf 1994 is er een groei in voorzieningen die hulp aan zwerfjongeren bieden. • De residentiële voorzieningen beschikken over 787 bedden; het aantal bedden varieert van 1 tot 64. De bedden zijn voortdurend bezet; de gemiddelde bezettingsgraad wordt geschat op 91%. • 80% van de voorzieningen hanteert een maximale verblijfsduur. De verblijfsduur varieert van een week tot drie jaar. • Ambulante en residentiële voorzieningen hanteren dezelfde exclusiecriteria. De voorzieningen letten vooral op psychische problemen, verslaving en verblijfsstatus. Residentiële voorzieningen (49%) weren daarnaast jongeren met agressief gedrag (tegenover 14% van de ambulante voorzieningen). • Bij 67 voorzieningen zijn in totaal 711 betaalde krachten werkzaam en het aantal arbeidsplaatsen (voltijds) is 498. Er werken 190 onbetaalde krachten. Het personeel werkt vaak niet alleen voor zwerfjongeren, maar ook voor andere doelgroepen. • Er is geen speciale financieringsbron voor hulpverlening aan zwerfjongeren. Zorg wordt gefinancierd uit onder meer uitkeringen voor maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en vrouwenopvang. Onduidelijk is welk deel van het budget besteed wordt aan zwerfjongeren.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
17
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 18
• Iets meer dan de helft van de voorzieningen ontvangt structurele financiering, 14% ontvangt tijdelijke financiering en 28% ontvangt zowel structurele als tijdelijke financiering. Residentiële voorzieningen ontvangen vaker structurele financiering dan ambulante voorzieningen. • Een groot aantal voorzieningen ontvangt financiering uit particuliere bronnen zoals giften van particulieren, fondsen en bijdragen van bewoners. Vooral residentiële voorzieningen worden op deze manier gefinancierd. • Vrijwel alle voorzieningen beschikken over een privacyreglement en een cliëntregistratiesysteem.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
18
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 19
3.1
Aantal voorzieningen
De inventarisatie bracht 67 voorzieningen in beeld in 43 centrumgemeenten. Het aantal voorzieningen waar zwerfjongeren een beroep op doen, hangt samen met het inwonertal van centrumgemeenten (zie tabel 3.1); in grote(re) centrumgemeenten zijn er relatief meer van dit soort voorzieningen dan in kleinere centrumgemeenten (per 100 000 inwoners).
Tabel 3.1
Verdeling van aantallen voorzieningen over 43 centrumgemeenten in Nederland
Aantal inwoners
Aantal centrumgemeenten
Aantal geïnventariseerde voorzieningen
Tot 50.000
2
1
50.000 – 100.000
18
15
100.000 – 150.000
13
18
150.000 – 200.000
5
10
200.000 – 250.000
2
6
> 250.000 Totaal
3.2
3
17
43
67
Type voorzieningen en bestaansduur
Het merendeel van de voorzieningen (n=51) biedt residentiële opvang. Bij 16 van de 67 voorzieningen bestaat de hoofdmoot van de werkzaamheden uit ambulante hulpverlening aan zwerfjongeren. De 67 voorzieningen bestaan gemiddeld negen jaar. Zeven voorzieningen zijn meer dan twintig jaar geleden opgericht. Vanaf 1994 nam het aantal voorzieningen in snel tempo toe. In de periode 1994 tot 2001 openden maar liefst 41 van de 67 voorzieningen hun deuren. Mogelijk hangt deze toename samen met de wijziging van de Welzijnswet (1994). Op basis van de Welzijnswet ontvangen 43 centrumgemeenten een specifieke uitkering voor maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid en 35 centrumgemeenten een specifieke uitkering vrouwenopvang. Deze uitkeringen kunnen beide worden aangewend voor de opvang van zwerfjongeren.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
19
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 20
3.3
Doelgroepen en deel zwerfjongeren
Van de geïnventariseerde voorzieningen zijn er (n=66; 1 onbekend): • 24 voorzieningen die zwerfjongeren als primaire doelgroep hebben en of zich richten op specifieke groepen zwerfjongeren, zoals jonge moeders en jonge straatprostituees. • 18 voorzieningen die vooral jongeren als doelgroep hebben. • 24 voorzieningen die zich primair op dakloze mensen richten. De laatstgenoemde voorzieningen die jongeren en dakloze mensen (mede) als doelgroep hebben, voldoen aan het criterium van minstens 10% zwerfjongeren onder de bereikte cliënten, anders zouden zij niet zijn geselecteerd13 (zie bijlage 1). Overigens hebben nogal wat voorzieningen meer dan één doelgroep en of richten zich op meer dan één specifieke groep zwerfjongeren. Hoe groot is bij benadering het aandeel zwerfjongeren van de geïnventariseerde voorzieningen? Wij vroegen medewerkers hiervan een inschatting te maken (als percentage van het totale cliëntenbestand). Bij 54 voorzieningen is het aandeel zwerfjongeren meer dan 50% van het totale bestand, bij 12 voorzieningen is dit deel minder dan 50% (onbekend bij één voorziening).
Tabel 3.2
Aandeel zwerfjongeren in het cliëntenbestand naar type voorziening [in absolute aantallen] Aantal geïnventariseerde
Ambulant
Residentieel
voorzieningen Aandeel zwerfjongeren < 50%
12
1
11
Aandeel zwerfjongeren ≥ 50%
54
15
39
Totaal
66
16
50
13
Het is niet ondenkbaar dat in deze inventarisatie van dit type voorzieningen sprake is van een onderschatting. Met een enquête onder voorzieningen voor jeugdhulpverlening en maatschappelijke opvang (crisisopvang, dak- en thuislozenopvang) zouden mogelijk meer voorzieningen in beeld zijn gekomen met minstens 10% zwerfjongeren in de bereikte populatie.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
20
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 21
3.4
Capaciteit, verblijfsduur en bezetting
Er zijn in Nederland pensions en woonvoorzieningen, specifiek bestemd voor zwerfjongeren (zie bijlage 4). Daarnaast zijn er voorzieningen die zich primair op andere groepen richten (zie 3.3) maar wel onderdak bieden aan zwerfjongeren. Medewerkers van laatstgenoemde voorzieningen melden dat zij steeds vaker te maken krijgen met zwerfjongeren en jong volwassenen die opvang zoeken. Een gecombineerde opvang van dakloze mensen en zwerfjongeren vinden zij verre van ideaal. Zwerfjongeren lopen dan een groter risico om in het circuit van dak- en thuislozen terecht te komen, wat de kans op terugkeer in de maatschappij volgens hen bemoeilijkt.
De Monitor Maatschappelijke Opvang (Wolf, 2001) laat een toename zien van het aantal nieuw opgenomen jongeren dat een beroep doet op voorzieningen voor residentiële daklozenopvang (van 40 jongeren in 1995 naar 448 jongeren in 2000). Bij voorzieningen voor residentiële vrouwenopvang en crisisopvang bleef het aantal jongeren in die periode nagenoeg gelijk. Korf e.a. (1999) signaleerden een toename van het aantal zwerfjongeren dat een beroep doet op de capaciteit van voorzieningen, zowel bij inloopcentra, nachtopvang als bij sociale pensions.
Tabel 3.3 geeft een overzicht van het aantal bedden, de verblijfsduur en de bezettingsgraad van 51 voorzieningen die onderdak bieden aan zwerfjongeren.14
Tabel 3.3
Bedden, verblijfsduur en bezettingsgraad van residentiële voorzieningen die zwerfjongeren onderdak bieden [n= 51] Totaal (n)
Aantal bedden
Min. - max.
787 (51)
1 - 64
Gemiddelde verblijfsduur in weken
38 (39)
1 - 156
Gemiddelde bezettingsgraad in %
91 (50)
20 - 170
14
De inventarisatie geeft geen zicht op productiegegevens van de ambulante hulpverlening aan zwerfjongeren (denk aan aantallen contacten/bezoeken).
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
21
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 22
In 2000/2001 beschikten de 51 voorzieningen over 787 bedden. Het aantal bedden per voorziening varieert van 1 tot 64. Voorzieningen met slechts één of enkele bedden gebruiken die vaak voor crisisopvang. De Zichtpensions beschikken over 164 bedden voor zwerfjongeren. De meeste bedden waar zwerfjongeren gebruik van kunnen maken horen bij maatschappelijke opvangvoorzieningen (440) en bij voorzieningen voor jeugdhulpverlening (191) (zie bijlage 3). Onbekend is of (een deel van) deze bedden voor de groep zwerfjongeren worden gereserveerd. In ieder geval maken ook andere doelgroepen van deze intramurale capaciteit gebruik. Zwerfjongeren kunnen niet onbeperkt in voorzieningen verblijven; 80% hanteert een maximale verblijfsduur. De verblijfsduur kan variëren van een week tot drie jaar. Bij 39 voorzieningen bedraagt de maximale verblijfsduur ruim negen maanden. Voorzieningen met een langere verblijfsduur zijn vaak woon- en werkprojecten. Bij voorzieningen die nachtopvang bieden is de maximale verblijfsduur ongeveer een week. Bijna alle bedden zijn volgens de medewerkers voortdurend bezet. De gemiddelde bezettingsgraad van de Zichtpensions en residentiële voorzieningen wordt geschat op 91%.
3.5
Exclusiecriteria
In de telefonische enquête is nagegaan welke exclusiecriteria de betreffende voorzieningen hanteren. Gelet wordt bij de voorzieningen vooral op aanwezigheid van psychische problemen en verslaving, en ook de verblijfstatus van zwerfjongeren. Over het algemeen maken ambulante en residentiële voorzieningen gebruik van dezelfde exclusiecriteria (zie tabel 3.4). Uitzondering hierop vormt agressief gedrag, dat residentiële voorzieningen significant vaker als contra-indicatie hanteren dan ambulante voorzieningen (49 tegen 14%).
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
22
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 23
Tabel 3.4
Exclusiecriteria bij voorzieningen voor zwerfjongeren [meerdere antwoorden mogelijk, in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(n=61)
(n=14)
(n=47)
%
%
%
Ernstige psychische problemen
75
86
72
Verslaving
71
71
70
Illegale verblijfsstatus
64
71
62
Gezondheidsproblemen die veel
48
29
53
Agressief gedrag*
41
14
49
Zwakbegaafdheid
25
21
26
Overig
25
7
30
lichamelijke verzorging vereisen
*
Mann-Whitney test; significant verschil tussen ambulant en residentieel
Tot • • •
de overige redenen om zwerfjongeren geen hulp te verlenen, horen: Zwangerschap, langer dan zes maanden Ernstige criminaliteit en/ of problemen met justitie Leeftijd; iemand is of te jong of te oud
In de praktijk worden exclusiecriteria niet altijd even strikt toegepast. Medewerkers zeggen vooral na te gaan of het gedrag van een zwerfjongere tot ordeproblemen kan leiden binnen een voorziening. Ook is het zo dat werkers niet zozeer verslaving als wel het gebruik van harddrugs een reden vinden om zwerfjongeren niet toe te laten tot een voorziening.
3.6
Personeel
Bij de 67 voorzieningen zijn in totaal 711 betaalde krachten werkzaam: 118 werken er bij ambulante en 593 bij residentiële voorzieningen (tabel 3.5). Het aantal arbeidsplaatsen (voltijdsformatie) is 498: 92 fte bij ambulante en 406 fte bij residentiële voorzieningen. In totaal zijn bij de voorzieningen 190 onbetaalde krachten werkzaam. De werkers houden zich bezig met zwerfjongeren, maar in een deel van de voorzieningen, zoals eerder aangegeven, ook met andere doelgroepen.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
23
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 24
Tabel 3.5
Personeelsformatie naar type voorziening [in aantallen] Totaal
Ambulant
Residentieel
(N=67)
(n=16)
(N=51)
Betaalde medewerkers
711
118
593
Voltijd formatie (fte)
498
92
406
Onbetaalde medewerkers
190
23
167
Bij 94% van de residentiële voorzieningen zijn sociaal pedagogisch hulpverleners (SPH) werkzaam (zie tabel 3.6) en bij 70% zijn inrichtingswerkers werkzaam. In de ambulante voorzieningen werken vooral maatschappelijk werkers (81%) en sociaal pedagogisch hulpverleners (69%).
Tabel 3.6
Disciplines naar type voorziening [in percentages] Totaal
Ambulant
Residentieel
(N=67)
(n=16)
(n=51)
%
%
%
Sociaal pedagogisch hulpverlener*
88
69
94
Maatschappelijk werker
77
81
76
Inrichtingswerker*
59
25
70
Jongerenwerker
32
44
28
Activiteitenbegeleider
29
13
34
Pedagoog
21
25
20
Sociaal juridisch dienstverlener
20
6
24
Psycholoog
17
19
16
A-verpleegkundige, of psychiatrisch
15
0
20
verpleegkundige Reclasseringswerker
9
6
10
Psychiater
5
0
6
Arts
3
0
4
*
Mann-Whitney test; significant verschil tussen ambulant en residentieel
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
24
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 25
3.7
Financiering
Er is geen speciale uitkering of bron waarmee de hulpverlening aan zwerfjongeren gefinancierd wordt. Centrumgemeenten ontvangen, op basis van de Welzijnswet 1994, speciale uitkeringen voor maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en vrouwenopvang. Meiden en jonge vrouwen vallen officieel onder de doelgroep zwerfjongeren. Dus kan hulpverlening ook uit het budget vrouwenopvang gefinancierd worden. Hetzelfde geldt voor het budget verslavingsbeleid. Een groot aantal voorzieningen, dat zich richt op de maatschappelijke opvang van volwassenen, vangt ook zwerfjongeren op. Bij deze voorzieningen wordt niet apart geregistreerd welk deel van het budget aan zwerfjongeren wordt besteed. Onduidelijk is dus welk deel van de uitkeringen wordt aangewend voor zwerfjongeren (AR, 2001-2002). Tabel 3.7 geeft een overzicht van de financieringsbronnen van ambulante en residentiële voorzieningen. Per voorziening zijn er gemiddeld twee financieringsbronnen.
Tabel 3.7
Financieringsbronnen, per type voorziening [meerdere bronnen mogelijk, in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(n=64)
(n=16)
(n=48)
%
%
%
Provincie: doeluitkering jeugdhulpverlening*
41
69
31
Gemeente: doeluitkering MO/Verslavingszorg
31
19
35
Gemeente: Wet Collectieve Preventie Gemeente: Lokaal Jeugdbeleid* Gemeente: tijdelijke projectsubsidie AWBZ* Ministerie van Justitie Overig*
*
-
-
-
20
38
15
9
6
10
16
-
21
6
-
8
59
31
69
Mann-Whitney test; significant verschil tussen ambulant en residentieel
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
25
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 26
De provinciale overheid is de belangrijkste financier. In totaal ontvangt viertiende deel van de voorzieningen gelden uit de doeluitkering jeugdhulpverlening. Bijna eenderde ontvangt financiering uit de doeluitkering maatschappelijke opvang & verslavingsbeleid. Ambulante voorzieningen ontvangen significant vaker gelden uit de doeluitkering jeugdhulpverlening dan residentiële voorzieningen. Bijna 40% van de ambulante voorzieningen ontvangt middelen uit gemeentegelden voor Lokaal Jeugdbeleid, tegenover 15% van de residentiële voorzieningen. Een aantal residentiële voorzieningen (21%) ontvangt AWBZ-gelden. Een groot aantal voorzieningen (59%) ontvangt financiering uit particuliere bronnen, zoals giften van particulieren, fondsen en bijdragen van bewoners (categorie ‘overig’ in tabel 3.7). Nagegaan is tijdens de telefonische interviews of er sprake is van structurele of tijdelijke financieringsbronnen (of een combinatie van beide).
Tabel 3.8
Structurele en tijdelijke financieringsbronnen of een combinatie ervan
Type voorziening
Structureel
Tijdelijk
n (%)
n (%)
n (%)
7 (44)
2 (13)
7 (44)
Residentieel (n= 48)
30 (63)
7 (15)
11 (23)
Totaal (n= 64)
37 (58)
9 (14)
18 (28)
Ambulant (n=16)
Combinatie
Iets meer dan de helft van de voorzieningen (58%) ontvangt structurele financiering, 14% ontvangt tijdelijke financiering en 28% ontvangt zowel structurele als tijdelijke financiering. Residentiële voorzieningen ontvangen vaker structurele financiering dan ambulante voorzieningen (63% versus 44%). Ambulante voorzieningen ontvangen vaak zowel structurele als tijdelijke financiering (44%). Per voorziening zijn er gemiddeld tweemaal zoveel structurele als tijdelijke financieringsbronnen. Het gemiddelde aantal structurele financieringsbronnen is 1.3 tegenover 0.6 tijdelijke financieringsbronnen. Voorzieningen met een tijdelijke financiering (al dan niet in combinatie met structurele financiering) geven aan dat hun voortbestaan in gevaar komt bij stopzetting van deze financiering (40%).
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
26
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 27
3.8
Privacyreglement, cliëntregistratiesysteem en rechtspersoon
Vrijwel alle ambulante en residentiële voorzieningen beschikken over een privacyreglement (94% en 92%) en over een cliëntregistratiesysteem (94% en 90%). Driekwart van de voorzieningen is rechtspersoon.
Tabel 3.9
Formalisering en faciliteiten, per type voorziening [in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(N=67)
(n=16)
(n=51)
%
%
%
Rechtspersoon
73
69
74
Privacyreglement
93
94
92
Cliëntregistratiesysteem
91
94
90
Hoewel de voorzieningen beschikken over een cliëntregistratiesysteem is volgens de Algemene Rekenkamer (2001-2002) ‘…. de beschikbare informatie uit registratiesystemen onvoldoende betrouwbaar en actueel. Zij biedt onvoldoende inzicht in de vraag, het aanbod (capaciteit en programma’s) en het resultaat op korte en lange termijn. Hierdoor is het maken van adequaat beleid en de gerichte inzet van middelen niet goed mogelijk.’ Daarnaast constateert de Rekenkamer dat de Wet Bescherming Persoonsgegevens belemmerend werkt op de ontwikkeling van een landelijk uniform informatiesysteem, dat werkers in staat stelt om zwerfjongeren te blijven volgen door diverse typen (hulpverlenings-)voorzieningen heen. Dit knelpunt zou volgens de Rekenkamer kunnen worden opgelost door gegevens van cliënten op geanonimiseerde wijze op te slaan.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
27
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 28
28
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 29
4 Inbedding, samenwerking en aanbod
Resumé • Hulpverlening aan zwerfjongeren speelt zich af op het snijvlak van maatschappelijke opvang en jeugdhulpverlening. Ambulante voorzieningen horen vooral bij de jeugdhulpverlening, en de residentiële voorzieningen waar zwerfjongeren gebruik van maken horen vooral bij de maatschappelijke opvang. • Het merendeel van de ambulante en residentiële voorzieningen (84%) heeft een samenwerkingsovereenkomst met lokale partners. Een voorziening heeft gemiddeld zes samenwerkingspartners. Ambulante voorzieningen werken met meer partners samen dan residentiële voorzieningen. • Ambulante voorzieningen werken vooral samen met de jeugdhulpverlening, de residentiële voorzieningen, de Bureaus Jeugdzorg en ambulante GGZ. • Voorzieningen houden zich vooral bezig met het bieden van praktische hulp, het bieden van psychosociale hulp, het begeleiden bij dagactiviteiten, het begeleiden naar instanties en het bieden van crisishulp. Ambulante voorzieningen bieden vooral casemanagement, casefinding, inloopfaciliteiten en lotgenotencontact en zelfhulp. • Bij het merendeel van de ambulante en residentiële voorzieningen hebben zwerfjongeren volgens medewerkers inspraak op het vormgeven van een behandeltraject. Bij ongeveer de helft kunnen zwerfjongeren ook inspraak uitoefenen op het reilen en zeilen binnen een voorziening.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
29
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 30
4.1
Inbedding
Tot welke werksoort of sector rekenen de voorzieningen zich? Medewerkers rekenen de ambulante voorzieningen vooral tot de jeugdhulpverlening. En de residentiële voorzieningen maken volgens hun inschatting vooral deel uit van de maatschappelijke opvang. Zes voorzieningen (9%) maken deel uit van een samenwerkingsproject.
Tabel 4.1
Inbedding van voorzieningen voor zwerfjongeren in sectoren & werksoorten [meerdere antwoorden mogelijk 1 , in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(N= 67)
(n= 16)
(n=51)
%
%
%
Residentiële maatschappelijke opvang*
49
0
65
Ambulante maatschappelijke opvang
14
6
16
5
0
6
Ambulante jeugdhulpverlening*
26
81
10
Residentiële jeugdhulpverlening*
27
6
33
9
13
8
Intramurale vrouwenopvang
Samenwerkingsproject met verschillende partners Gemeentelijk jongerenwerk
5
6
4
Politie/justitie
5
0
6
Algemeen maatschappelijk werk
3
6
2
(Jeugd)reclassering
3
0
4
12
13
12
Overig
*
Mann-Whitney test; significant verschil tussen ambulant en residentieel
1
Kolommen sommeren tot boven 100%
Bij de antwoordcategorie ‘overig’ werden onder meer genoemd woontraining, crisisopvang en sociaal pension, maar ook ambulante geestelijke gezondheidszorg, ambulante vrouwenopvang, gezinsvoogdij en de sociaal pedagogische dienst.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
30
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 31
4.2
Samenwerkingspartners
Het merendeel van de ambulante en residentiële voorzieningen (84%) heeft een samenwerkingsovereenkomst met één of meer partners. Een voorziening werkt met gemiddeld zes partners samen. Tabel 4.2 geeft hiervan een overzicht. Ambulante voorzieningen hebben meer samenwerkingspartners dan residentiële voorzieningen.
Tabel 4.2
Samenwerkingspartners per type voorziening [meerdere antwoorden mogelijk 1 , in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(N= 67)
(n= 16)
(n=51)
%
%
%
Bureau Jeugdzorg
54
56
53
Ambulante GGZ
52
56
51
Ambulante jeugdhulpverlening*
46
69
39
Politie/justitie
46
56
43
Residentiële jeugdhulpverlening
45
63
39
Algemeen maatschappelijk werk
45
50
43
Ambulante maatschappelijke opvang
42
56
37
Ambulante verslavingszorg
42
50
39
Residentiële maatschappelijke opvang
39
50
35
GGD
36
38
35
Gezinsvoogdij en/of jeugdreclassering
34
44
31
Gemeente (jongerenwerk, straathoekwerk)*
34
56
28
Reclassering (volwassenen)
33
44
29
Intramurale vrouwenopvang
16
19
16
Ambulante vrouwenopvang*
10
25
6
Overig
33
38
31
* 1
Mann-Whitney test; significant verschil tussen ambulant en residentieel Kolommen sommeren tot boven 100%
Ambulante voorzieningen werken significant vaker dan residentiële voorzieningen samen met ambulante jeugdhulpverlening, gemeente, en ambulante vrouwenopvang.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
31
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 32
4.3
Hulpaanbod
Ambulante en residentiële voorzieningen houden zich volgens de medewerkers vooral bezig met begeleiding van zwerfjongeren, het bieden van praktische hulp, het bieden van psychosociale hulp, begeleiding bij het vinden en behouden van dagactiviteiten, begeleiding naar instanties en het bieden van crisishulp.
Tabel 4.3
Aanbod van voorzieningen, naar type voorziening [meerdere antwoorden mogelijk 1 , in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(N= 67)
(n= 16)
(n= 51)
%
%
%
Begeleiding
99
100
98
Praktische hulp
91
94
90
Psychosociale hulpverlening
91
100
88
Begeleiding bij vinden en behouden
88
100
84
Begeleiding naar instanties
88
100
84
Crisishulp
68
80
64
Casemanagement*
65
94
55
Vaardigheidstraining
60
50
63
Scholing en arbeidstoeleiding
54
69
49
Psycho-educatie
35
31
16
Werkvoorziening
31
31
31
van dagactiviteiten
Casefinding*
26
81
8
Inloop*
22
56
12
Psychotherapie
15
13
16
Lotgenotencontact/zelfhulp*
19
38
14
Medicamenteuze behandeling
11
0
14
* Mann-Whitney test; significant verschil tussen ambulant en residentieel 1
Kolommen sommeren tot boven 100%
Hoewel ambulante en residentiële voorzieningen globaal dezelfde hulp bieden, zijn er tussen de voorzieningen toch enkele significante verschillen in aanbod. Bijna alle ambulante voorzieningen (94%) houden zich bezig met casemanagement (dat wil zeggen de regie voeren over de hulpvragen van
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
32
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 33
zwerfjongeren), tegenover 55% van de residentiële voorzieningen. Verder besteedt 81% van de ambulante voorzieningen tijd aan casefinding, dat is vindplaatsgericht werken, tegenover 8% van de residentiële voorzieningen. De helft van de ambulante voorzieningen beschikt over inloopfaciliteiten, tegenover 12% van de residentiële voorzieningen. Verder stimuleert 38% van de ambulante voorzieningen lotgenotencontact en zelfhulp, tegenover 14% van de residentiële voorzieningen.
4.4
Inspraak van zwerfjongeren
In tabel 4.4 staat een overzicht van de mate waarin zwerfjongeren volgens medewerkers inspraak hebben op het reilen en zeilen binnen een voorziening en op het uitstippelen van een op maat gesneden behandeltraject. Bij het merendeel van de ambulante en residentiële voorzieningen (respectievelijk 81% en 73%) hebben zwerfjongeren volgens medewerkers inspraak op het vormgeven van een behandeltraject. Bij 50% van de ambulante en bij 41% van de residentiële voorzieningen hebben zwerfjongeren ook inspraak op het reilen en zeilen binnen een voorziening. Hierbij moet gedacht worden aan deelname aan een medezeggenschapsraad of betrokkenheid bij het opstellen van huisregels.
Tabel 4.4
Participatie van zwerfjongeren bij voorzieningen voor zwerfjongeren [volgens inschatting van medewerkers, in percentages]
Totaal
Ambulant
Residentieel
(N=67)
(n=16)
(n=51)
%
%
%
Participatie zwerfjongeren op het niveau van de zorg
75
81
73
Participatie zwerfjongeren op voorzieningsniveau
43
50
41
De cijfers doen veronderstellen – dit is immers vanuit het perspectief van medewerkers gepeild - dat zwerfjongeren de nodige inspraak hebben op het aanbod. Dit laat onverlet dat jongeren zelf nog wel de nodige kanttekeningen plaatsen bij de hulpverlening die zij krijgen en ook nog wel wat te wensen hebben (zie hoofdstuk 5).
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
33
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 34
Tot zover de gegevens over de voorzieningen uit de telefonische interviews. In de rest van dit hoofdstuk volgen observaties van de geïnterviewde sleutelfiguren over het aanbod voor zwerfjongeren en een beknopte beschrijving van wat er in de literatuur bekend is over (de effectiviteit van) de hulpverlening aan deze groep.
4.5
Signalen uit de praktijk
De observaties van de sleutelfiguren over de stand van zaken en urgenties in de opvang van zwerfjongeren zijn zeker niet nieuw (SGBO, 2000; Noom & De Winter, 2001; Bottenberg e.a., 2001; AR, 2001-2002; De Bruin e.a., 2002): • Er is lokaal weinig afstemming, uitwisseling en samenwerking. Voorzieningen die zwerfjongeren opvangen zijn over het algemeen tamelijk naar binnen gericht. De indruk van geïnterviewden is dat het aanbod als ‘los zand’ aan elkaar hangt. Een paar keer wordt benadrukt dat de aansluiting met de psychiatrie ook onvoldoende is. • Het aanbod is lokaal zeer verschillend en weinig overzichtelijk. Dit komt mede door de uiteenlopende opstelling van lokale overheden (gemeenten, provincies) en zorgkantoren. Ook tussen dezelfde typen voorzieningen, zoals de Zichtpensions, is er verschil in aanpak.
‘Er wordt veel gediscussieerd over de juiste methodische aanpak van deze doelgroep, over verschillende vormen van hulpaanbod, leeftijdsgrenzen en welke instelling wat moet doen. Er is tot nu toe weinig aandacht besteed aan een integrale en sluitende aanpak; alle initiatieven zijn historisch en los van elkaar ontstaan.’ [notitie Den Bosch, 2002]
• Er is een groep (ontstaan) met forse problemen die zich moeilijk laat aanspreken, die vaak ook erg lastig is te handhaven of te begeleiden, juist omdat ze al door allerlei molens zijn geweest. Het zijn jongeren die zijn uitgekotst of dat dreigen te worden, die zichzelf soms ook onmogelijk maken door hun gedrag. Er is bij deze jongeren een zekere allergie ontstaan voor autoritair optreden en institutionele settings. Hulpverlenen aan deze groep gebeurt met vallen en opstaan.15 Deze groep wordt ook wel
15
Bewust koerst een voorziening soms aan op een zekere verdunning van de groep, met ook wat beter functionerende jongeren, om het klimaat leefbaar te houden en methodisch nog wat te kunnen doen.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
34
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 35
•
•
•
•
•
•
de zorggroep genoemd, en wordt onderscheiden van groepen jongeren die meer perspectieven hebben. Gemist wordt laagdrempelige, eerste opvang waar samen met de jongeren kan worden bezien hoe de situatie is en wat er het beste gedaan en aan hulpverlening geregeld kan worden. Deze eerste opvang zou als centrale toegang tot het aanbod kunnen dienen.16 Methodiekontwikkeling17 is in relatie tot zwerfjongeren de laatste jaren achtergebleven. Bij de Zichtpensions en het ‘Vast en Verder’-initiatief van het Leger des Heils (zie bijlage 4) heeft methodiekontwikkeling, een uitzondering daargelaten, niet bijzondere aandacht gehad. Er is grote behoefte aan een pas op de plaats en een heroverweging van werkwijzen. Gepleit wordt voor een inhaalslag van methodiekontwikkeling in de residentiële opvang waarbij de participatie van jongeren in de ontwikkeling van de aanpak wordt gegarandeerd. Dit mede vanuit de constatering dat het huidige aanbod te weinig intensief en specifiek is om de jongeren vooruit te helpen. De aanpak zou zich moeten richten op de maatschappelijke (re)integratie van de jongeren, zou ‘de maatschappij dichterbij moeten brengen.’ Dit gebeurt wel onder het motto: wonen, werken, leren. Onderdeel van die aanpak zou de ontwikkeling van zogenoemde arbeidsen leertrajecten18 moeten zijn, die jongeren veel structuur kunnen bieden. Het principe van ‘learning bij doing’ wordt hierbij als belangrijke leidraad gezien. De noodzaak om werk te maken van betere nazorg en vervolgtrajecten na een residentieel verblijf staat voor iedereen buiten kijf. De ervaring is, dat jongeren na zo’n verblijf vanwege gebrek aan vervolghulpverlening nogal eens tussen wal en schip vallen. Zo’n risicoperiode is er na opname in een (Zicht)pension, maar ook, al veel eerder, na vertrek uit een jeugdinternaat. Er is, in het verlengde hiervan, grote behoefte aan de ontwikkeling van begeleid wonen & woonbegeleiding19 voor jongeren met weinig perspectief op zelfstandig wonen. Het gaat onder meer om jongeren waarbij de
16
Er wordt gedacht over mogelijkheden om de Bureaus Jeugdzorg als laagdrempelige toegang tot de hulpverlening voor thuisloze jongeren te laten dienen (Noom, website npz). Er is vooralsnog weinig inzicht in welke functie de Bureaus Jeugdzorg in de opvang van zwerfjongeren vervult. 17 De werkwijze in de sociale pensions is wel beschreven (Task, 2000). Hoewel bij dit project een Zichtpension was betrokken, is in de beschrijving van de organisatie en methodiek niet gedifferentieerd in pensions voor volwassenen en jongeren. 18 De ervaring leert, dat het nu soms wel vier of vijf maanden duurt voor een jongere in een traject komt. 19 Er bestaat voor werkers een training woonbegeleiding voor volwassenen in de maatschappelijke opvang. Nagegaan zou moeten worden of die als uitgangspunt kan dienen bij de verbetering van woonbegeleiding en begeleid wonen voor zwerfjongeren.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
35
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 36
inschatting is dat zij zich na de maximale verblijfstijd in de pensions niet zelfstandig in de samenleving weten te redden. Op diverse locaties in Nederland staat begeleid wonen in de startblokken. • De vraag dringt zich op naar het vereiste opleidingsniveau van werkers met zwerfjongeren. Moet dit niveau, vanwege de ernst en hardnekkigheid van de problemen, niet minstens van MBO, wellicht van HBO-niveau zijn?
4.6
Onderzoek
De search van Nederlandstalige literatuur20 leverde enkele publicaties op over methodieken en voorzieningen, specifiek voor zwerfjongeren, zoals de T-teams en de pensions, waaronder die van het vroegere Zeezicht in Amsterdam en Maaszicht in Rotterdam. Onderzoek in Nederland naar methodieken en voorzieningen voor zwerfjongeren is zeer schaars. Het uitgevoerde onderzoek heeft vooral het karakter van proces- of programmaevaluaties. Wat geheel ontbreekt is onderzoek naar effecten van aanbod voor zwerfjongeren op langere termijn. Conclusie is, dat er op dit moment geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraken mogelijk zijn over de effectiviteit van interventies of voorzieningen voor zwerfjongeren in Nederland. Evaluaties van T-teams en vertrektrainingen wijzen op positieve resultaten van de interventies voor het functioneren en de maatschappelijke participatie van jongeren (Gijtenbeek, 1996; Menger & Berger, 2002). De search van internationale literatuur21 bracht ons evenmin op het spoor van beproefde en effectieve interventies voor zwerfjongeren of van effectonderzoek naar aanbod voor deze specifieke groep. Relatief veel publicaties gaan over de samenstelling, kenmerken en problemen van zwerfjongeren, die soms ook in categorieën worden onderverdeeld, en over factoren die van invloed zijn op hun situatie. Wat betreft het aanbod is er opvallend veel aandacht voor met name gezondheidsgerelateerde programma’s, voor HIV-geïnfecteerde jongeren (zie ook Steele & Keefe, 2001). Hoewel er nauwelijks onderzoeksresultaten zijn over de effectiviteit van aanbod voor zwerfjonge-
20
Adlib en de Mulock Houwer bibliotheek werden geraadpleegd. Periode 1990 tot en met 2002. Nederlandstalig. Trefwoorden: daklozen en jongeren & thuislozen en adolescenten (Adlib), en zwerfjongeren (Mulock Houwer). 21 PsycInfo en Medline werden geraadpleegd. Periode van 1995 tot en met 2002. Trefwoorden waren: homeless, adolescence 13-17 en young adulthood 18-29 (PsycInfo), en ‘homeless youth’(Medline).
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
36
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 37
ren,22 geeft de internationale literatuur wel aanwijzingen voor wat effectieve interventies kunnen zijn. Gepleit wordt de interventies te ontwikkelen vanuit een systeem- en een zogenoemd ecologisch perspectief, waardoor een focus ontstaat op het individu, de omgeving en de wisselwerking ertussen (Bronstein, 1996). Dit vanuit de constatering dat jongeren in hun ontwikkeling naar meer zelfstandigheid sterk afhankelijk zijn van de responsiviteit van personen in hun omgeving, maatschappelijke verbanden en instituties (school, werk, inkomen), en hulpverleningsinstellingen. Als relevante ingrediënten van interventies voor zwerfjongeren worden in de internationale literatuur genoemd, in willekeurige volgorde, niet uitputtend (Rew, 1996; Booth & Zhang, 1996; Klee & Reid, 1998; Tenner e.a., 1998; Herth, 1998; Earls & Carlson, 1999; Klein e.a., 2000; Rew e.a., 2001; Cadell e.a., 2001; Ensign & Panke, 2002): • Actieve outreach • Intensief casemanagement • Praktische hulp op diverse leefgebieden • Netwerkontwikkeling en samenlevingsopbouw; werken aan herstel of mee helpen creëren van verbindingen en doorbreken isolement • Hulp bij alcohol- en druggebruik, verslavingsproblemen en psychische problemen • Continue beoordeling en begeleiding van gedragsproblemen en agressie • Hulp bij lichamelijke klachten en problemen • Voorlichting over alcohol- en druggebruik, safe sex, gezondheidsrisico’s etcetera. • Aandacht voor rouwverwerking • Bescherming tegen geweld en misbruik. Belangrijk in de benadering van jongeren wordt gevonden: • Respect en responsiviteit • Emotionele steun • Het bieden van hoop en perspectief, door onder meer jongeren te ‘koppelen’ aan voor hen betekenisvolle en waardevolle personen • Hulp passend bij de situatie van individuele jongeren • Focus op de sterke kanten • Aansluiting bij leefstijl en cultuur.
22
Beschikbare evaluaties geven door methodologische kwesties (onderzochte groep is bijvoorbeeld te klein om betrouwbare uitspraken over de effecten te kunnen doen) en/of onvoldoende beschrijving van de interventie geen houvast (zie Mallon, 1998; Tenner e.a., 1998; Pollio e.a., 2000).
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
37
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 38
Als voorwaarden worden in de internationale literatuur genoemd: • Mentoren of casemanagers die onder meer voor jongeren in hun contact met instellingen en instituties bemiddelen • Teamwork en multidisciplinair werken • Inschakeling in de hulpverlening van jongeren met vergelijkbare ervaringen die het nu beter gaat (peer involvement & support) • Een continuüm van voorzieningen, waaronder laagdrempelige inloop en een range van woonfaciliteiten en arbeidstrajecten • Coördinatie en uitwisseling tussen alle voorzieningen in het lokale netwerk.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
38
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 39
5 Perspectief op verbetering
Resumé • Jongeren hebben vooral behoefte aan persoonlijke aandacht, iemand die ‘er is’, die zij kunnen vertrouwen en die hen respecteert. Zonder echte betrokkenheid lijkt de hulpverlening tot mislukken gedoemd. • Jongeren willen concrete, doelgerichte en praktische hulp op diverse leefgebieden. Hierbij denken zij aan onder meer hulp bij het vinden van eigen woonruimte en vast onderdak, scholing en het halen van diploma’s, het vinden van een baan en begeleiding tijdens het werk, dagbesteding, problemen met politie & justitie en schuldenproblematiek. De hulpverlening moet perspectieven bieden en intensief zijn. • Jongeren willen op de hoogte zijn en betrokken worden bij wat er (met hen) gaat gebeuren en meebepalen welke hulp zij krijgen. Zij willen dat hulpverleners die bij hun situatie betrokken zijn van elkaars bestaan en van elkaars werk op de hoogte zijn. • Uit de suggesties van jongeren voor een bij hen passende hulp zijn kwaliteitseisen voor de hulpverlening afgeleid, namelijk in termen van verantwoordelijkheid, betrokkenheid, integraliteit, continuïteit, flexibiliteit en laagdrempeligheid. • Er bestaan in Nederland op dit moment weinig echt uitgewerkte innovatieve interventies voor zwerfjongeren. Sleutelfiguren erkennen de noodzaak om te werken aan innovatieve interventies voor zwerfjongeren. Aanzetten hiervoor zijn aanwezig, eerste beschrijvingen soms ook. • Er is bij sleutelfiguren grote overeenstemming over wat de inzet is van de opvang van zwerfjongeren – grotere zelfredzaamheid en zelfstandigheid en grotere maatschappelijke participatie – en wat daarvoor nodig is. De ingrediënten lijken veel op die jongeren zelf aangeven en stemmen in grote lijnen ook met die uit de internationale literatuur overeen. • Bij de rehabilitatie van jongeren gaat het volgens sleutelfiguren concreet om het trainen van praktische en sociale vaardigheden en het bieden van praktische hulp. Onderstreept wordt het belang van een mentor of trajectbegeleider voor de jongeren. _______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
39
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 40
Wat vinden zwerfjongeren zelf van de hulpverlening? Aan wat voor soort hulp hebben zij behoefte en hoe moet die dan worden geboden? En welke initiatieven zijn er momenteel voor verbetering van de zorg aan deze groep?23
5.1
Perspectief van jongeren
Uit onderzoek is bekend, dat zwerfjongeren in de hulpverlening moeite hebben met en minder zijn te spreken over onder meer (Korf e.a., 1999; Bottenberg e.a., 2001; Noom & De Winter, 2001): • De weinige persoonlijke aandacht • Onervarenheid van het personeel • De gebrekkige communicatie met het personeel • De ervaren discrepantie tussen hun eigen behoeften en de mening van de hulpverleners hierover • De relatief geringe afstemming tussen hun vragen en het hulpaanbod • De traagheid van de hulpverlening • Verveling, en pleiten voor meer dagopvang • Te weinig mogelijkheden voor overleg in de voorziening over regels, stappenplannen, fases en termijnen. Tijdens de groepsinterviews deden de zwerfjongeren allerlei suggesties voor verbetering van de hulpverlening; hulpverlening die hen uitzicht biedt op meer zelfstandigheid en een geïntegreerd bestaan in de samenleving. Die suggesties zijn te ordenen naar:24 1 De onderlinge relatie; hoe is de omgang en bejegening? 2 Taken; wat is er aan hulp nodig? 3 Procedures; wat kan helpen bij de structurering van het hulpverleningsproces en de afstemming van de hulp?
23
De informatie uit dit hoofdstuk gaat de Vereniging Bennekom en Stichting tot Steun VCVGZ, zoals gezegd, inzetten in een methodiekontwikkelingsproject voor zwerfjongeren. Het voornemen is op termijn de effecten te meten van de ontwikkelde methodiek. 24 In eerdere raadplegingen van jongeren komen veel van de in deze paragraaf beschreven aanwijzingen voor een betere hulpverlening terug (Korf e.a., 1999; Bottenberg e.a., 2001; Noom e.a., 2001).
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
40
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 41
5.1.1 Onderlinge relatie Massief klonk bij de jongeren de behoefte door aan persoonlijke aandacht, iemand die ‘er is’, die je kunt vertrouwen en je respecteert. Wat er aan hulp wordt geboden lijkt bijna ondergeschikt aan hoe die hulp wordt verleend en vanuit welke intentie dat gebeurt. Zonder echte betrokkenheid lijkt de hulpverlening tot mislukken gedoemd. Genoemd zijn: • Een persoonlijke benadering, interesse in jou als persoon, aansluiten bij wie je bent, niet behandeld worden als het zoveelste nummer. • Het belang dat het ‘klikt’ in de relatie. ‘Dat je met je hulpverlener op kunt schieten. Dat je er normaal mee kan praten, anders heb je ook niks aan de hulpverlener. Je moet een hulpverlener hebben die bij je past, dan heb je er ook iets aan.’ • Een vaste persoon, een mentor en maatje. • Tijd en aandacht. Nu is de ervaring dat hulpverleners alleen contact opnemen en iets doen als er problemen zijn of als de situatie erom vraagt, bijvoorbeeld als er een overplaatsing nodig is. ‘Ik heb bijvoorbeeld nog nooit meegemaakt dat zo’n ambtenaar me opbelt om te vragen hoe het met mij is. Omdat ‘ie daar zelf in geïnteresseerd is. Alleen maar omdat het in zijn agenda staat, dat hij een afspraak heeft. Maar als hij thuiskomt of zo, dan is ‘ie me ook allang weer vergeten. Ik ben daar gewoon een nummer.’ • Niet te snel loslaten, een oogje in het zeil houden, met voldoende ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid van de jongeren en het zelf leren doen. • Niet vanuit vooringenomen beelden handelen of vanuit kennis van anderen of uit dossiers. Dit geldt ook voor andere betrokkenen. • Aanspreken en tot de orde roepen als dat nodig is, waarbij jongeren aantekenen dat zij dit alleen accepteren van een hulpverlener die ze vertrouwen en waar ze ‘iets mee hebben’. • Niet gedrag of acties direct veroordelen, maar de achterliggende reden ervan proberen te begrijpen en ook bespreekbaar maken. • Een volgende kans bieden, als het een keer mis gaat. ‘De hulpverlening moet denken: “Waarom heeft hij het gedaan?” Je doet dingen om aandacht te trekken. Je doet het niet voor niets. Iedereen maakt fouten en zou meerdere kansen moeten krijgen.’
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
41
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 42
5.1.2 Taken Jongeren hebben vooral behoefte aan concrete, doelgerichte en praktische hulp op diverse leefgebieden. Specifiek werd hulp genoemd bij: • Het vinden van eigen woonruimte en vooral vast onderdak (een jongere niet ergens onderbrengen voor een korte tijd) • Scholing en het halen van diploma’s • Het vinden van een baan en begeleiding tijdens het werk, leren op de werkplek • Dagbesteding • Problemen met politie & justitie • Het leren van bepaalde vaardigheden, zoals zelf de was doen • Het verkrijgen van een postadres, een uitkering, een ziektekostenverzekering • Schuldenproblematiek, leren omgaan met geld, en rekeningen betalen. ‘Bijvoorbeeld: als je niet met geld overweg kan, en je geeft de 25 gulden die je per dag krijgt meteen uit. Wat ze dan doen is je helemaal niks meer geven. In plaats van rond de tafel te gaan zitten en samen te kijken hoe verder.’ ‘Ondersteuning te bieden in hoe je je geld moet besteden.’ Van belang bij de taakuitvoering is volgens jongeren dat: • De hulpverlening perspectieven biedt. De verwachting is: ‘Dat ze beter hulp aanbieden, zodat je meetelt in de wereld, als gewoon mens. Ook al heb je dan bepaalde beperkingen voor jezelf, maar dat je gewoon meetelt.’ • Afspraken en toezeggingen worden nagekomen en er uitleg is als iets niet lukt. • Er meer tijd, en vooral een veel hogere intensiteit van hulp is. ‘Iedere cliënt krijgt per maand maar een half uurtje de tijd. Ik heb iemand nodig die voor de volle honderd procent zijn aandacht op mij kan richten. En die zich niet alleen zakelijk maar ook persoonlijk met mij bezig kan houden. En als dat niet kan, dan heeft het voor mij geen zin, dan hoeft het voor mij niet.’ ‘Ik had iemand van de reclassering. Die is in een jaar maar twee keer langs geweest. Daar heb je ook geen reet aan.’ • Hulpverleners veel (meer) samen met jongeren doen, samen zaken regelen, ergens op af gaan en dingen leren.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
42
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 43
‘Het is te makkelijk van de hulpverlening om te zeggen van: “ga maar naar het uitzendbureau”. “Dan ga je maar een baan zoeken”. Maar zo werkt het niet. Er zijn een hoop mensen die beperkingen hebben, die durven niet of lopen ergens tegenaan en durven dat niet te zeggen. Dan gaan ze uiteindelijk toch niet.’ ‘Iemand die je stimuleert in de dingen die je doet.’ 5.1.3 Procedures Naar verhouding gaven de jongeren de minste suggesties voor verbeterde procedures in de hulpverlening. Dat doet niets af aan de relevantie van hun aanwijzingen. Zij willen: • Op de hoogte zijn en betrokken worden bij wat er (met hen) gaat gebeuren. De ervaring is dat er veel om hen heen geregeld wordt en verstrekkende beslissingen worden genomen – zoals een overplaatsing naar een voorziening in een andere stad – , zonder dat zij geconsulteerd worden. • Betrokken worden en meebepalen welke hulp zij krijgen. • Inspraak hebben in het vaststellen van de regels in de opvanghuizen. • Toestemming kunnen geven aan hulpverleners om gebruik te mogen maken van beschikbare informatie in bijvoorbeeld dossiers. • Dat hulpverleners die bij hun situatie betrokken zijn van elkaars bestaan en van elkaars werk op de hoogte zijn. 5.1.4 Kwaliteitseisen en voorwaarden Uit hetgeen de jongeren hebben aangedragen kunnen de volgende kwaliteitseisen voor de hulpverlening aan hen worden afgeleid. Het gaat om: Verantwoordelijkheid Het initiatief voor het leggen en onderhouden van contact met jongeren ligt primair bij hulpverleners. Van hen mag in dit opzicht een extra inspanning worden verwacht. Er is voor iedere jongere een vaste figuur waarop zij kunnen terugvallen. Betrokkenheid Hulpverleners ontwikkelen een vertrouwensrelatie met de jongeren, tonen persoonlijke interesse en bieden emotionele steun. Integraliteit De zorg sluit aan bij de behoeften van jongeren, is omvattend, praktisch en op diverse leefgebieden gericht. Continuïteit De geboden hulp is eenduidig en inhoudelijk consistent, betrokken partijen
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
43
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 44
zijn op de hoogte van de situatie van de jongeren en weten wie wat doet en moet doen, en de hulp wordt geboden zolang als nodig is. Flexibiliteit De hulpverlening sluit aan bij waar jongeren aan toe zijn, en is gegeven hun situatie goed gedoseerd en getimed. Laagdrempeligheid De hulp is snel en gemakkelijk beschikbaar – zonder wachttijden of wachtlijsten – bij voorkeur 24 uur per dag, en wordt geboden in de eigen omgeving van jongeren. Belangrijke voorwaarden om de hiervoor beschreven hulp te kunnen geven, zijn volgens de jongeren: • Hulpverleners die tijd hebben en voor minder cliënten verantwoordelijk zijn. • Opvanghuizen die leefbaar zijn en warmte uitstralen, die jongeren het gevoel geven welkom en de moeite waard te zijn. • Opvang waar alle nodige hulp beschikbaar is, zodat geen beroep hoeft te worden gedaan op andere instanties, en waar overdag én ’s nachts hulpverleners aanwezig zijn. ‘Het zou beter zijn als de maatschappelijk werker in huis woont. Net als de begeleiders hier. Dan kunnen ze je hier helpen en dan hoef jij niet steeds naar een instantie te gaan.’ ‘Ik was in een huis met begeleidsters die bij ons waren, die sliepen er ook (bij toerbeurt, een nacht per week: Ti). Ieder had een eigen kamer. Dit was beter, ook veel betere hulp. Ieder een aparte begeleider, daar was de hulp ook beter.’ • Hulpverleners met mensenkennis en ervaring, die het nodige in het leven hebben meegemaakt, weten van de ‘shit’ in het leven. • Goedkope woonruimten, zodat sneller uitstroom uit een voorziening mogelijk is. • Acceptatie in de samenleving. ‘Er zijn veel vooroordelen ten opzichte van jou als jongere. Als je in de gevangenis hebt gezeten, of op straat hebt geleefd, dat staat allemaal geregistreerd, staat in de dossiers. Een last die je altijd met je meedraagt. Je draagt een stempel met je mee. Dat is ook een probleem als je werk gaat zoeken, dan zitten er gaten in je CV.’
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
44
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 45
5.2
Initiatieven
Er bestaan in Nederland op dit moment weinig echt uitgewerkte innovatieve interventies voor zwerfjongeren. In de jeugdzorg25 zijn er evenmin veelbelovende interventies, waar de groep zwerfjongeren profijt van zou kunnen hebben, en daarom verdere uitwerking verdienen.26 Dit laat onverlet, dat alle geïnterviewde sleutelfiguren de noodzaak erkennen om te werken aan innovatieve interventies voor deze specifieke groep. Aanzetten hiervoor zijn zonder twijfel aanwezig. Eerste beschrijvingen ervan soms ook (zie literatuurlijst). Uit die beschrijvingen blijkt grote overeenstemming over wat de inzet is van de opvang van zwerfjongeren – grotere zelfredzaamheid en zelfstandigheid en grotere maatschappelijke participatie – en wat daarvoor nodig is. De ingrediënten lijken veel op die de jongeren in de groepsinterviews daarvoor als belangrijk aangaven en stemmen in grote lijnen ook met die uit de internationale literatuur overeen. De methodiek wordt wel getypeerd met het begrip rehabilitatie. Het gaat concreet om het trainen van praktische en sociale vaardigheden en het bieden van heel praktische hulp. Ook op gebieden die jongeren in de groepsinterviews zelf niet spontaan noemden, zoals zelfverzorging, psychische en lichamelijke gezondheid, sociale contacten en netwerk, en vrije tijdsbesteding. Uitgangspunten zijn vasthoudendheid, vraag- en resultaatgerichtheid, integraliteit, laagdrempeligheid, en afstemming en samenhang. Vertrouwen, respect, rust en veiligheid zijn belangrijke bouwstenen. Onderstreept wordt steeds het belang van een mentor of trajectbegeleider voor de jongeren. Er zijn voorstellen van verschillende fasemodellen ter structurering van het hulpverleningsproces. Als voorwaarden voor deze hulpverlening worden genoemd: voldoende opvangcapaciteit – terugkerend signaal is capaciteitstekort – en personeel, samenwerking en een keten van op elkaar aansluitende voorzieningen. Categoriale voorzieningen moeten specialistische hulp bieden, zoals hulp bij psychische en verslavingsproblemen en traumaverwerking. Verder is de inzet van tal van maatschappelijke instituties nodig, namelijk bij onder meer scholing, werk, inkomen, en opvang na detentie.
25
Naar aanleiding van het incident in Roermond waarbij kinderen uit één gezin bij brand omkwamen, is er bij het ministerie van VWS (jeugdhulpverlening) het Project Jong gestart. Mogelijk dat in het kader van dit project vernieuwingen in de jeugdzorg worden doorgevoerd. Te denken valt aan gezinscoaches of projecten, zoals Tien voor Toekomst (Leger des Heils). 26 Persoonlijke mededeling C. Konijn, NIZW. Er zijn volgens haar maar weinig zogenoemde intersectorale zorgprogramma’s. Als uitzondering noemt zij het zorgprogramma voor jongeren met meervoudige problemen waarbij de Gelderse Roos in Tiel is betrokken.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
45
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 46
Het Nederlands Platform Zwerfjongeren (NPZ) pleitte in 2002 in de opvang van zwerfjongeren voor een keten van hulpverlening. Die zorgketen strekt zich volgens NPZ uit van laagdrempelige, preventieve voorzieningen tot residentiële voorzieningen, waar specifieke behandelmethoden aangeboden worden. Onderdeel van de keten zijn allerlei vormen van ambulante of semi-ambulante begeleiding. Voorwaarde voor het opzetten van zo’n keten is volgens het NPZ intensievere samenwerking tussen lokale hulpverleningsinstanties en een koppeling tussen maatschappelijke opvang en jeugdzorg. De samenwerking zou het beste gestimuleerd kunnen worden door een centrale instantie die garant staat voor laagdrempelige toegang. Tevens is het NPZ voorstander van het toewijzen van casemanagers aan zwerfjongeren.
Hierna volgt een korte typering van enkele initiatieven (niet uitputtend). Tilburg, ‘Maatschappij dichterbij’ Kern van het voorstel is voor de doelgroep van zwerfjongeren van 16-23 jaar uit de gemeente Tilburg een zorgstructuur op te zetten die bestaat uit een, op dialoog gerichte, driehoek van jongere – vrijwilliger - hulpverlener. De zorgstructuur wordt in belangrijke mate gedragen door vrijwilligers; mensen die zich voor langere tijd aan één of meerdere jongeren willen verbinden en waar de jongere vertrouwen in heeft of voor open staat. In overleg tussen jongere, hulpverlener en vrijwilliger spreken partijen zich uit over de problemen en de manier waarop die aangepakt worden. Ingezet wordt onder andere op het binden van jongeren aan de samenleving en omgekeerd: acceptatie en erkenning van de samenleving dat dit soort jongeren bestaat, het vertrouwen van de jongeren in de samenleving wordt hersteld. (Projectplan Maatschappij Dichterbij, K2, 2003) T-Teams Er zijn plannen om werkers van de T-Teams in te gaan zetten aan de achterdeur van de residentiële opvang en de werkers om die reden beter te gaan toerusten voor het bieden van nazorg. Met residentiële opvang worden ook nadrukkelijk jeugdinternaten bedoeld. Aanleiding tot de plannen is de constatering dat het merendeel van de door de huidige T-Teams bereikte jongeren een internaatsverleden heeft. Inzet is voorkomen van uitval na ontslag uit residentiële opvang door vroegere interventies en reïntegratie van jongeren in de samenleving. Verder is in april 2003 in Dordrecht een experiment gestart om de methodiek van de T-Teams in te zetten bij jongeren met een risico op dak- en thuisloosheid.27
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
_______________
46
De methodiekontwikkeling wordt ondersteund door Bureau van Montfoort (Woerden). Op basis van resultaatgegevens kijken de subsidiegevers (gemeente en provincie) na een jaar naar implementatiemogelijkheden. Het experiment wordt niet met onderzoek geëvalueerd.
______
27
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 47
Den Haag, DoorZ DoorZ is een bestaande opvangvoorziening voor zwerfjongeren die nieuwe impulsen wil geven aan de gebruikte methodiek. Door begeleid kamerwonen, activiteiten en trainingen in de sfeer van wonen, leren en werken (in kader JWG) wordt gepoogd de zelfredzaamheid van een groep thuisloze jongeren te vergroten en hen weer terug te leiden naar de maatschappij. Het gaat om een groep die niet (meer) terecht kan bij de Jeugdhulpverlening. Inzet is de negatieve spiraal in hun leefsituatie te doorbreken. De jongeren komen vooral van voorzieningen van de Kesslerstichting, zoals van het passantenverblijf. Er zijn al enige modules ontwikkeld (sollicitatietraining, training sociale vaardigheden, koken, budgetteren). Uitgangspunt van de begeleiding zijn de gezonde kanten van jongeren. Thuisloze jongeren worden gekoppeld aan leeftijdsgenoten die het gelukt is uit de situatie te komen, en daardoor als positief rolmodel kunnen dienen. Het accent ligt op waardering van positieve stappen en verdiensten, om zo het zelfvertrouwen te vergroten. Amsterdam, Bertolt Brechthuis Dit opvanghuis, dat zes jaar geleden startte, gaat een nieuwe start maken, vanuit de observatie dat het bed-bad-en brood concept met enige begeleiding te minimaal is voor zwerfjongeren. Inzet is mentoren te koppelen aan iedere jongere die binnenkomt. Door korte praktische interventies en door er ‘te zijn’ ontwikkelen de hulpverleners in de eerste periode een vertrouwensrelatie en daarmee een bodem in de zorg. Er is ruimte om tot rust te komen. Van daaruit worden met de jongeren samen woon, werken leertrajecten ontwikkeld. Inzet is meer multidisciplinair te werken en ook meer contact met instellingen van buiten de voorziening te hebben. De hulpverlening start in de dialoog, waarbij motiverende gespreksvoering hulpmiddel is. Er is een start gemaakt met interne trainingen en er wordt gekeken naar randvoorwaarden (onder meer dossiervorming). Amsterdam, HVO Querido Deze instelling heeft het plan om het aanbod aan zwerfjongeren, met de meest complexe problemen, in de leeftijd van 16 tot 23 jaar een nieuwe impuls te geven. Aanleiding is de constatering dat de huidige begeleiding te licht is voor deze groep. Het aanbod wordt uitgebreid – geïnvesteerd wordt onder meer in begeleid en beschermd wonenplaatsen – en geïntensiveerd. Doel is de algemene zelfredzaamheid van jongeren te vergroten. Een systematisch, fasegewijze aanpak zal worden ontwikkeld, waarbij de rehabilitatiebenadering, het competentiemodel en het acht-fasenmodel als voorbeelden dienen.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
47
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 48
Leger des Heils, diverse steden in Nederland Het Leger des Heils heeft met de projecten ‘Vast en Verder’ en ‘Enkeltje Zelfstandig’ enkele jaren geleden initiatieven genomen voor de verbetering van de hulpverlening aan probleemjongeren, deels zonder vaste woon- of verblijfplaats, die vaak ook met de gezinsvoogdij, de kinderbescherming, en of politie en justitie contact hebben (gehad). In de woonen trainingsactiviteiten is er aandacht voor zelfverzorging, emotionele stabiliteit, sociale vaardigheden en de opbouw van een sociaal netwerk, werk en scholing, inkomensverwerving en de invulling van vrije tijd. Inzet is grotere zelfredzaamheid en op den duur zelfstandig wonen en leven. Het plan is om de ontwikkelde methodieken nieuwe impulsen te geven. Regio Limburg, Keten van voorzieningen In de regio Limburg bestaat er een ambitieus plan om de opvang van zwerfjongeren te verbeteren en uit te breiden. Er komen pensions bij, maar ook projecten Begeleid Zelfstandig Wonen. Er komt ook een specifiek aanbod voor dakloze jongeren waarbij vooral gedragsproblemen een belemmering vormen voor verdere ontwikkeling. Ook komen er aparte opvangvoorzieningen voor jonge zorgmijders. Richtsnoer bij het methodisch handelen vormen de modulebeschrijving trajectbegeleiding en de methodiekbeschrijving van pension Mijnzicht. Uitgangspunt is het concept van ‘wonen-werken-leren’. Vanuit het geboden onderdak zijn de jongeren zelf actief in de vormgeving van hun eigen toekomst.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
48
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 49
6 Beschouwing
Inzet van de onderzoeksactiviteiten was het verkrijgen van vooral meer inzicht in het hulpaanbod voor zwerfjongeren. Deze ogenschijnlijk eenvoudige opdracht was verre van gemakkelijk in de uitvoering. De inventarisatie – bescheiden in zijn opzet met een telefonische enquête – bevestigt dat de hulpverlening aan zwerfjongeren gestalte krijgt op een kruispunt van sectoren en werksoorten. De belangrijkste zijn de maatschappelijke opvang en jeugdhulpverlening, maar betrokken zijn ook de geestelijke gezondheidzorg en verslavingszorg, sociaal pedagogische hulpverlening, politie en de reclassering. Deze inbedding maakt het lastig om de vinger te leggen op wat zwerfjongeren bij deze sectoren en werksoorten precies voor hulp krijgen en welke capaciteit er voor hen beschikbaar is. De hulpverlening is hier primair immers op andere doelgroepen gericht. Het specifiek op zwerfjongeren gerichte aanbod in Nederland is betrekkelijk schaars. Met een opsomming van de Zichtpensions, de T-teams, Vertrektrainingen, en ‘Vast en Verder’ projecten is het overzicht al redelijk compleet (zie ook bijlage 4). Minder bekend en in beeld zijn vaak maatjesprojecten voor zwerfjongeren (Ceelen, 2000), nacht- of crisisopvang (Van den Berg e.a., 1997), en, van heel andere orde, de cursus circustraining in Amsterdam (Harten, 1998). Bij de inventarisatie kozen wij als vertrekpunt voorzieningen voor zwerfjongeren en raadpleegden wij hiervoor verschillende bronnen, waaronder het Vademecum Opvang en sleutelfiguren. In elk telefoontje met een voorziening namen wij door welke andere voorzieningen voor zwerfjongeren er volgens de lijst nog in de centrumgemeente waren en vroegen wij na of dit lokale overzicht compleet was. Uiteindelijk zijn we er in geslaagd 67 voorzieningen in beeld te brengen. Bij de meerderheid van deze voorzieningen (82%) maakten zwerfjongeren 50% of meer uit van de bereikte doelgroep(en). Het is niet uitgesloten dat met een enquête onder voorzieningen voor jeugdhulpverlening en maatschappelijke opvang meer voorzieningen in beeld zouden zijn gekomen met minstens 10% zwerfjongeren in hun cliëntenbestand, dat is het gehanteerde selectiecriterium in de inventarisatie. Behalve dat het, zoals gezegd, lastig is om bij deze voorzieningen het precieze aanbod voor zwerfjongeren te bepalen, speelt onherroepelijk ook de vraag of dit aanbod voor deze groep eigenlijk wel geschikt is. De geïnterviewde medewerkers van dit soort voorzieningen meenden nadrukkelijk van niet en maakten zich
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
49
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 50
zorgen over het perspectief van de jongeren met deze niet op hun situatie toegesneden opvang. Enigszins somber stemt dan ook de bevinding dat de meeste bedden waar zwerfjongeren gebruik van kunnen maken horen bij maatschappelijke opvangvoorzieningen (440) en bij voorzieningen voor jeugdhulpverlening (191). Bij de specifiek op zwerfjongeren gerichte opvang zijn er in totaal minstens 170 bedden. De sleutelfiguren die wij spraken melden zonder uitzondering een tekort aan opvangcapaciteit voor zwerfjongeren. Met naar schatting 3 500 zwerfjongeren in Nederland kan, gelet op het voorgaande, de specifiek voor zwerfjongeren beschikbare opvangcapaciteit nooit voldoende zijn. Het profiel van zwerfjongeren dat wij konden schetsen op basis van inschattingen van geïnterviewde medewerkers van de voorzieningen, komt in grote lijnen overeen met dat in ander onderzoek werd gevonden. Minder duidelijk tot nu toe was het substantiële deel zwakbegaafden onder de zwerfjongeren; medewerkers schatten dit deel op bijna een kwart. Duidelijk is wel, dat het streven naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid bij deze groep zijn grenzen kent. Er zullen er zeker zijn, zo signaleren ook sleutelfiguren, die langdurig op de opvang blijven aangewezen. Gesproken wordt van een toename van zwakbegaafde jongeren als gevolg van het veranderde instroombeleid bij Sociaal Pedagogische Diensten. Net als bij de gehanteerde leeftijdsgrens van 18 jaar in de jeugdhulpverlening, dreigen deze kwetsbare jongeren door een beleidswijziging in een aanpalende sector tussen wal en schip te raken (zie ook AR, 2001-2002; Bottenberg e.a., 2001). De vraag is wat er kan en moet gebeuren om dit tij te keren. Onbedoeld gevolg van de ontwikkeling kan niet anders zijn dan een groeiende vraag naar bijvoorbeeld begeleid wonen & woonbegeleiding voor zwerfjongeren. Maatschappelijk gezien verkeren zwerfjongeren in een forse achterstandspositie en is hun isolement relatief groot. Zelf ervaren de jongeren een stigma dat hen belemmert in het krijgen van aansluiting bij de samenleving. Wantrouwen naar volwassenen dreigt te overheersen. Er is veel inzet nodig om vertrouwen te winnen. Ontegenzeggelijk moet dat worden verdiend. Een in het oog springende bevinding is verder de hantering van relatief veel exclusiecriteria bij de geïnventariseerde voorzieningen. Gezien de multiproblematiek van de zwerfjongeren werpen de voorzieningen voor hen daarmee forse drempels op. Laagdrempelig, een door jongeren zelf geformuleerd kwaliteitsaspect van de hulpverlening, kan de opvang niet echt worden genoemd. Behalve laagdrempeligheid laten de kwaliteitseisen van jongeren zich verwoorden in termen van: verantwoordelijkheid, betrokkenheid, integraliteit, continuïteit, en flexibiliteit.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
50
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 51
De door de medewerkers aangegeven soorten dienst- en hulpverlening bij de geïnventariseerde voorzieningen komen dicht in de buurt van wat jongeren zich aan hulpverlening wensen; onder meer praktische hulp, begeleiding naar instanties, training van vaardigheden, en concrete ondersteuning bij het vinden van dagactiviteiten en bijvoorbeeld scholing. Ook de in de praktijk op stapel staande initiatieven voor een betere hulpverlening aan zwerfjongeren stemmen hiermee overeen. Trefwoorden hiervoor zijn zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en rehabilitatie. De uitgevoerde onderzoeksactiviteiten geven vanwege hun verkennende karakter weinig tot geen zicht op de feitelijk verleende hulp in de dagelijkse praktijk. Alle informatie is ‘van horen zeggen’. Desondanks geven de bevindingen, misschien juist daarom, wel aanleiding te veronderstellen dat de perspectieven van betrokken partijen – managers, uitvoerend werkers en jongeren – op de geboden hulp verschillen. Of preciezer nog; op de manier waarop de hulp wordt geboden. Voor jongeren, dat blijkt ook uit ander onderzoek, is de manier van hulpverlening en bejegening mogelijk nog belangrijker dan welke hulp wordt geboden. Massief klonk de behoefte door aan persoonlijke aandacht, iemand die ‘er is’, vertrouwen en respect. Zonder echte betrokkenheid lijkt de hulpverlening tot mislukken gedoemd. Vooralsnog is er volgens de geïnterviewde sleutelfiguren op lokaal en regionaal niveau nog geen sluitende keten van hulp en opvang voor zwerfjongeren. Zwerfjongeren kunnen onvoldoende terecht bij allerlei vormen van hulp. Er zou niet alleen sprake zijn van (toenemende) uitval uit de jeugdhulpverlening, maar ook uit de GGZ en, zoals gezegd, de sociaal pedagogische hulpverlening. Overigens stemmen de bestaande relaties met lokale samenwerkingspartners weer optimistisch. Bouwstenen voor de opzet van ketenzorg lijken aanwezig. De sleutelfiguren zijn niet alleen scherp over de rol van anderen, maar ook kritisch naar het specifiek op zwerfjongeren gerichte aanbod. Mede door de relatieve naar binnengerichtheid komen afstemming, uitwisseling en samenwerking volgens hen minder goed van de grond. Hun indruk is dat het aanbod als ‘los zand’ aan elkaar hangt, lokaal zeer verschillend is en weinig overzichtelijk. De fragmentering wordt versterkt doordat de opvang, zoals de inventarisatie laat zien, wordt bekostigd uit diverse financieringsbronnen, zoals de doeluitkering jeugdhulpverlening (provincies), de doeluitkeringen maatschappelijke opvang & verslavingsbeleid (gemeenten), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ; zorgkantoor), tijdelijke projectsubsidies en overige financieringsbronnen (giften van particulieren, fondsenwerving en eigen bijdrage van de bewoners). Opnieuw is het moeilijk te achterhalen, ook de Algemene Rekenkamer wees daarop, welk deel van de middelen specifiek
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
51
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 52
wordt aangewend voor zwerfjongeren. De discussie over welke financier welke diensten en activiteiten moet bekostigen, wordt versterkt door de modernisering van de AWBZ, vanaf april 2003. Overigens is het opvallend, zeker gezien de hiervoor geschetste problematiek van de zwerfjongeren, waaronder zwakbegaafdheid bij een substantieel deel, dat er momenteel maar weinig voorzieningen AWBZ-middelen ontvangen. Door de tijdelijkheid van sommige bronnen kan volgens de sleutelfiguren ook weinig continuïteit aan ingezette ontwikkelingen worden gegeven. Omdat het financieel een kwestie van overleven is, is er amper geld beschikbaar voor innovaties. Het gebrek aan middelen voor verbetering en vernieuwing van het aanbod voor zwerfjongeren doet niets af aan de breed ervaren behoefte hieraan. Die behoefte komt niet alleen voort uit gesignaleerde hiaten in nazorg en vervolgtrajecten en begeleid wonen & woonbegeleiding voor jongeren met weinig perspectief op zelfstandig wonen. Geïnterviewde sleutelfiguren erkennen dat methodiekontwikkeling in relatie tot zwerfjongeren de laatste jaren is achtergebleven en pleiten voor een inhaalslag, vooral in de residentiële opvangvoorzieningen. Hoewel er veelbelovende aanzetten zijn, denk aan de in de T-teams ontwikkelde werkwijze, zijn er op dit moment geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraken mogelijk over de effectiviteit van interventies of voorzieningen voor zwerfjongeren in Nederland. Evenmin bieden internationale publicaties zicht op effectief aanbod voor deze groep. De veelheid aan betrokken partijen bij de opvang van zwerfjongeren maakt de beleidsontwikkeling verre van eenvoudig. Lokaal melden gemeenten en zorgaanbieders hierbij ook weinig houvast te hebben, en van de rijksoverheid, vooral van het ministerie van VWS, hierbij graag meer duidelijkheid te verwachten (De Bruin e.a., 2002). ‘Op dit moment is het toch nog een rommeltje’, aldus een geïnterviewde sleutelfiguur. Opvallend is, dat zonder uitzondering de sleutelfiguren voorstander zijn van specifiek op zwerfjongeren gerichte voorzieningen. Mogelijk speelt de selectie van de gesprekspartners hierbij een rol. Niet onbelangrijk is echter, dat ook medewerkers van opvangvoorzieningen tijdens de telefonische interviews hieraan de voorkeur gaven. Deze bevinding is des te saillanter, in het licht van de discussies de afgelopen maanden tussen landelijke partijen over de wenselijkheid van een door de Algemene Rekenkamer voorgesteld richtinggevend kader voor zwerfjongeren.28 De discussie spitst zich toe op de vraag of zwerfjongeren een
28
Dit richtinggevend kader stelt de AR voor bij doelgroepen met zeer specifieke problemen, over wie bekend is dat zij zich voor de hulpverlening in een grijs gebied bevinden op het snijvlak van diverse beleidsterreinen (2001-2002: 5).
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
52
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 53
specifiek doelgroepbeleid rechtvaardigen of in een algemeen beleidskader meegenomen kunnen worden. De argumenten tenderen in de richting van de laatste optie (brief staatssecretaris van VWS, GVM/2367332). Concreet gaat het dan om een betere aansluiting van lokaal jeugdbeleid en jeugdzorg. Hierin gaat, onder de noemer Jong, voor alle jongeren meer geïnvesteerd worden. Van belang is te weten dat deze beleidsstrategie de ontwikkeling van specifiek op zwerfjongeren gerichte voorzieningen en methodieken niet uitsluit en evenmin kan tegenhouden.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
53
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 54
54
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 55
Literatuur
Algemene Rekenkamer (AR). Opvang zwerfjongeren. Brief van de Algemene Rekenkamer aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 28 265, nrs. 1-2. Den Haag: 2001-2002. Beuken M van den. Nachtopvang thuisloze jongeren. Deel 3 in de serie van De Watertoren. ’s Hertogenbosch: Stichting De Watertoren, 2000. Berg G van den, Clarijs P. Jongeren Crisis Team. Zorgvuldig. 3 (1997) 2: 1-5. Berger M, Menger R. Op weg naar veelbelovende en effectieve programma’s voor risicojongeren. Utrecht: NIZW, 2002. Booth RE, Zhang Y. Severe Aggression and Related Conduct Problems Among Runaway and Homeless Adolescents. Psychiatric Services. 47 (1996) 1: 75-80. Bottenberg M, Verhagen G, Bisschops L. Zwerfjongeren in de provincie Gelderland. Opvang van het zwerfjongerencircuit, toekomstige trends en discrepanties tussen hulpverleningsaanbod en hulpverleningsvraag. Arnhem/ Woerden: Advies- en Onderzoeksgroep Beke/ Adviesbureau van Montfoort, 2001. Bronstein LR. Intervening with Homeless Youths: Direct Practice Without Blaming the Victim. New York: Human Sciences Press.Child and Adolescent Social Work Journal. 13 (1996) 2: 127-138. Bruin K de, Lourens J, Scholten C. Zwervend tussen het beleid. Ondersteuning van gedecentraliseerd zwerfjongerenbeleid. Leiden: Research voor Beleid, 2002. Cadell S, Karabanow J, Sanchez M. Community, Empowerment, and Resilience: Paths to Wellness. Canadian Journal of Community. Mental Health. 20 (2001) 1: 21-35. Ceelen T. Doe stoer en neem een maatje: maatjesproject voor steeds jongeren en moeilijkere zwerfjeugd. Perspectief. 8 (2000) 2: 20-22. Dongen N van, Matthijssen M, Wel F van. Het persoonlijke netwerk van (ex-) thuisloze jongens. Kind en Adolescent. 18 (1997) 4: 218-223.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
55
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 56
Earls F, Carlson M. Children at the Margins of Society: Research and Practice. In: Raffaelli M (ed), Larson R (ed). Homeless and working youth around the world: Exploring developmental issues. San Francisco: New Directions for Child and Adolescent Development. 1999: 71-82. Embry LE, e.a. Risk Factors for Homelessness in Adolescents Released From Psychiatric Residential Treatment. J.AM. Acad. Child Adolesc. Psychiatry. 39 (2000) 10. Ensign J, Panke A. Barriers and bridges to care: voices of homeless female adolescent youth in Seattle, Washington, USA. Blackwell Sience Ltd. Journal of Advanced Nursing. 37 (2002) 2: 166-172. Gijtenbeek J. Thuisloze jongeren op weg : eindrapport van het evaluatie-onderzoek van een nieuwe methodiek van hulpverlening aan thuisloze jongeren in Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Amsterdam : SCO-Kohnstamm Instituut, 1996. Harten M. Op het dagprogramma voor zwerfjongeren staat acrobatiek. TIAZ (1998) 2: 122-127. Hekelaar A, Neijenhof G van. Niet iedereen die zwerft is teloor. Een onderzoek naar aantallen en problematiek van zwerfjongeren in Rotterdam, Rotterdam: Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1999. Herth K. Hope as seen trough the eyes of homeless children. Oxford: Blackwell Scientific Publications. Journal of Advanced Nursing. 28 (1998) 5: 1053-1062. HVO-Querido. Huisvesting en woonbegeleiding voor probleemjongeren en jongeren met problemen. Amsterdam: HVO-Querido, februari 2003. Klee H, & Reid P. Drugs and Youth Homelessness: reducing the risk. Carfax Publishing Ltd. Drugs: Education, prevention and policy. 5 (1998) 3: 269-280. Klein JD, Hall Woods A, Wilson KM, Prospero M, Greene J, Ringwalt Ch. Homeless and Runaway Youth’s Access to Health Care. New York: Elsevier Science Inc. Journal of Adolescent Health. 27 (2000) 331-339. Korf DJ, Diemel S, Riper H, Nabben T. Het volgende station. Zwerfjongeren in Nederland. Amsterdam: Thela Thesis, 1999. Leger des Heils. Beschrijving Penitentiair Programma ‘Vast en Verder’. Leger des Heils: Almere, 1999.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
56
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 57
Leger des Heils. Beschrijving Programma Enkeltje Zelfstandig. Leger des Heils: Almere, ongedateerd. Mallon GP. After Care, Then Where? Outcomes of an Independent Living Program. New York: Journal of the Child Welfare League of America. 77 (1998) 1. NIZW. Vademecum Opvang 2000-2001. Utrecht: NIZW Uitgeverij, 2000. Ministerie van VWS. Brief over zwerfjongeren aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 2003. GVM/2367332. Noom M, Winter M de. Op zoek naar verbondenheid. Zwerfjongeren aan het woord over de verbetering van de hulpverlening. Utrecht: Universiteit Utrecht/ Nederlands Platform Zwerfjongeren, 2001. Noom M. Thuisloze jongeren. Nederlands Platform Zwerfjongeren. Website, 2003. Ploeg J van der, Scholte E. Homeless Youth, Working with children and Adolescents. London/Thousand Oaks/New Delhi: Sage, 1997. Pollio DE, Thompson SJ, North CS. Agency-Based Tracking of Difficult-to-Follow Population: Runaway and Homeless Youth Programs in St. Louis, Missouri. Human Sciences Press, Inc. Community Mental Health Journal. 36 (2000) 3. P Research. Offerte methodiekontwikkeling Jongerenpension in opdracht van Stichting Maatschappelijke Opvang Tilburg. Methodiekontwikkeling Jongerenpension op basis van het competentiemodel. Duivendrecht, juli 2002. Rew L, Taylor-Seehafer M, Thomas NY, Yockey RD. Correlates of Resilience in Homeless Adolescents. Indianapolis: Sigma Theta Tau International, Journal of Nursing Scholarship. 33 (2001) 1. Rew L. Health Risks of Homeless Adolescent. Implications for Holistic Nursing. Journal of Holistic Nursing. 14 (1996) 4: 348-359. Roorda-Honée J. Gehechtheid, sociale relaties en thuisloosheid. Een onderzoek naar ontwikkelingsantecedenten van thuisloosheid. Nijmegen: University Press, 2001. SGBO. Onderzoeks- en adviesbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Eindverslag quick-scan zwerfjongeren. Den Haag: SGBO, 2000.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
57
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 58
Sleegers J, Spijker J, Limbeek J van, Engeland H van. Mental health problems among homeless adolescents. Acta Psychatr. Scandinavia. (1998) 4: 253-259. Steele RW, O’Keefe MA. A Program Description of Health Care Interventions for Homeless Teenagers. New Orleans, Louisiana: Clinical Pediatrics. (2001):259-263. Stichting Pension Mijnzicht. Zorg en begeleiding van specifieke groepen vanuit de (vernieuwde) AWBZ. Heerlen: St. Pension Mijnzicht, ongedateerd. Stichting Pension Mijnzicht. Nieuw zicht op mijn toekomst. Methodiekbeschrijving van de Stichting Pension Mijnzicht. Heerlen, 1998. Stichting Zwerfjongeren Limburg. Modulebeschrijving trajectbegeleiding en profielschets trajectbegeleider in een pension voor zwerfjongeren. Heerlen: St. Zwerfjongeren Limburg, 2002. Stichting Zwerfjongeren Limburg / De Volkswoning. Project Begeleid Zelfstandig Wonen, inclusief convenant. Heerlen: Stichting Zwerfjongeren Limburg / De Volkswoning, 2002. TASK. Sociale Pensions aan het werk. Beschrijving van de werkwijze. Maart 2000. Tenner AD, Trevithick LA, Wagner V, Burch R. Seattle Youth Care’s Prevention, Intervention and Education Program, A Model of Care for HIV-Positive, Homeless, and At-Risk Youth. New York: Elsevier Science Inc., Journal of Adolescent Health. 23 (1998):96-106. Thomeer M, Tavecchio L. Thuisloze jongeren, schets van een ontwikkelingsgang. Justitiële Verkenningen. 24 (1998) 1: 51-68. Thomeer-Bouwens M, Tavecchio L, Meeuws W. Zonder thuis – zonder toekomst? Een empirisch onderzoek naar ontwikkelingsantecedenten van thuisloosheid bij jongeren. Utrecht: NIZW, 1996. Traverse & St. Jeugdzorg. Onderzoek naar de noodzaak van een pension voor zwerfjongeren in Midden-Brabant. Tilburg: Traverse & St. Jeugdzorg, 1999. Traverse. ‘Maatschappij dichterbij’, zorg voor jongeren. Projectplan. Tilburg: Traverse, 2003. Wolf J, Elling A, Graaf I de. Monitor Maatschappelijke Opvang. Deelmonitoren Vraag, Aanbod en Gemeentelijk beleid. Utrecht: Trimbos-instituut, 2000.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
58
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 59
Wolf J. Monitor Maatschappelijke Opvang, jaarbericht 2001. Utrecht: Trimbosinstituut, 2001. Wolf J, e.a. Op achterstand, Een onderzoek naar mensen in de marge van Den Haag. Utrecht: Trimbos-instituut, 2002. Zwerfjongeren in Nederland. Wat moet er gebeuren? Aanbevelingen van het Nederlands Platform Zwerfjongeren. Utrecht: Nederlands Platform Zwerfjongeren, 2002.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
59
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 60
60
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 61
Verantwoording van de inventarisatie
Bijlage 1
Stap 1: Afbakening en definiëring Uitgegaan is bij de inventarisatie van de volgende afbakening en definities. Zwerfjongeren zijn jongeren tussen de 12 en 25 jaar,29 die geen stabiele woon- of verblijfplaats hebben of die in (kortdurende/ langdurende) opvang voor thuisloze jongeren verblijven. Onder hulpaanbod voor zwerfjongeren worden voorzieningen, projecten en programma’s verstaan waar zwerfjongeren een beroep op kunnen doen. • Het gaat om specifiek op zwerfjongeren gericht aanbod, zoals de Zichtpensions en de T-Teams. • Het gaat daarnaast om aanbod dat niet specifiek op deze doelgroep is gericht, maar waar zwerfjongeren wel gebruik van maken. Denk aan crisisopvang, begeleid wonen, straathoekwerk en dag- en nachtopvang. Criterium voor inclusie van de voorziening is, dat minstens 10% van het cliëntenbestand van het aanbod uit zwerfjongeren bestaat. Het hulpaanbod moet beschikbaar zijn in de 43 centrumgemeenten die een uitkering ontvangen voor maatschappelijke opvang & verslavingsbeleid en de 35 centrumgemeenten voor vrouwenopvang.
Stap 2: Inventarisatie van voorzieningen Per centrumgemeente is een lijst opgesteld met voorzieningen die hulp bieden aan zwerfjongeren. Hiervoor zijn de volgende activiteiten uitgevoerd: 1 Raadpleging van het Vademecum Opvang 2000-2001 van het NIZW. In het Vademecum worden voorzieningen op basis van opvangactiviteiten en doelgroep ingedeeld in clusters. Wij hebben ons verdiept in het cluster ‘Opvang (thuisloze) jongeren’. Hier staan voorzieningen vermeld die crisis29
Dit is, op de bovengrens van de leeftijd na, de definitie van Noom & De Winter (2001). Wij kozen als bovengrens voor 25 jaar, omdat die veel door centrumgemeenten wordt gehanteerd, en ook werd gebruikt in het onderzoek naar zwerfjongeren door de Algemene Rekenkamer (2001-2002).
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
61
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 62
opvang, begeleid wonen of kamertraining bieden aan jongeren vanaf circa 16 jaar. Het merendeel van deze voorzieningen valt onder het werkterrein van de jeugdzorg. In veel gevallen blijken deze voorzieningen ook raakvlakken met de maatschappelijke opvang te hebben. Op basis van de informatie, die wij in het Vademecum aantroffen, is een voorlopige lijst met voorzieningen opgesteld. 2 Raadpleging van sleutelfiguren bij het Nederlands Platform Zwerfjongeren, de Stichting Zwerfkinderen Nederland, SGBO (Onderzoeks- en Adviesbureau van de VNG), het NIZW, de Federatie Opvang, het Leger des Heils en Adviesbureau Van Montfoort. Sleutelfiguren van deze organisaties is gevraagd om de eerste voorlopige lijst te bekijken en, indien nodig, aan te vullen. Op basis van bovenstaande activiteiten kregen wij een lijst met 102 voorzieningen.
Stap 3: Eerste ronde telefonische enquête Informatie over het hulpaanbod voor zwerfjongeren verzamelden wij in het najaar van 2001 met behulp van een telefonische enquête. De enquête bestond uit vragen met vooral gesloten antwoordcategorieën (op verzoek beschikbaar bij auteurs). De interviews duurden gemiddeld 25 minuten. Uitsluitend coördinatoren, teamleiders, stafmedewerkers en/of directieleden van de deelnemende voorzieningen zijn geïnterviewd. Wij beperkten ons in deze ronde tot voorzieningen waarbij 50% of meer van het cliëntenbestand uit zwerfjongeren bestond. Met een screeningsvraag voorafgaand aan de enquête controleerden wij dit. Deze ronde leverde in totaal 45 voorzieningen op. De voorlopige resultaten uit de telefonische enquête legden wij voor aan de werkgroep zwerfjongeren bij de Federatie Opvang. Enkele kanttekeningen werden geplaatst bij de gevonden capaciteitsgegevens. Daarnaast verscheen in het voorjaar van 2002 het onderzoeksrapport van de Algemene Rekenkamer. Met informatie uit dit onderzoek konden wij onze lijst met te benaderen voorzieningen uitbreiden. Wij besloten tot het doen van een follow up.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
62
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 63
Stap 4: Tweede ronde telefonische enquête De follow-up vond plaats in de periode mei-juni 2002 en bestond uit twee delen: I De medewerkers uit de eerste ronde (n=45) werden opnieuw benaderd en wel met de vraag de eerder opgegeven capaciteitsgegevens te checken, waarbij er nadrukkelijk op werd gewezen dat de capaciteit betrekking moest hebben op het aanbod voor zwerfjongeren. In totaal reageerden 21 medewerkers. De informatie leidde niet tot bijstelling van de gegevens over capaciteit. Aannemelijk is daarom dat de gegevens hierover uit de eerste ronde betrouwbaar zijn. II In totaal werden 53 voorzieningen (opnieuw) benaderd: a voorzieningen die tijdens de eerste ronde niet werden bereikt (n= 20); b voorzieningen uit het dan beschikbare rapport van de Algemene Rekenkamer, die nog niet op onze lijst voorkwamen (n=11); c voorzieningen die tijdens de eerste ronde niet voldeden aan het toen gestelde 50% inclusiecriterium (n= 22). De enquête uit de eerste ronde werd op één punt aangepast. Het inclusiecriterium werd verlaagd van 50 naar 10% (als het aandeel zwerfjongeren in het cliëntenbestand kleiner was dan 10% bleef de voorziening buiten de inventarisatie). De follow up resulteerde in 22 voorzieningen die aan de criteria voldeden. Samen met de 45 voorzieningen uit de eerste ronde kwam het totaal op 67 voorzieningen.
Stap 5: Respons en analyse In totaal vonden wij in de centrumgemeenten 115 voorzieningen (zie bijlage 2). Om verschillende redenen vielen 48 voorzieningen af: • 26 voorzieningen voldeden niet aan het inclusiecriterium van 10% of meer zwerfjongeren. • Er waren 8 voorzieningen die geen medewerking konden/ wilden verlenen aan het onderzoek. • Van 14 voorzieningen werd binnen de onderzoeksperiode geen reactie ontvangen.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
63
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 64
De gegevens werden verwerkt met SPSS. Om te toetsen of de gemiddelden van de ambulante en residentiële voorzieningen significant verschilden, maakten wij gebruik van de verdelingsvrije Mann Whitney toets, omdat: • het aantal deelnemende ambulante en residentiële voorzieningen relatief gering is en de omvang van beide typen voorzieningen ook verschillend is. • er weinig bekend is over de populatieverdelingsvorm van de deelnemende voorzieningen. De Mann-Whitney richt zich niet zozeer op de hoogte van waarden maar de waarden worden eerst van hoog tot laag gerangordend. Als er in beide groepen evenveel hoge als lage rangordeningen zitten, dan wordt geconcludeerd dat de gemiddelde waarden van beide groepen niet significant verschillen. Bevat de ene groep daarentegen overwegend hoge en de andere vooral lage rangordeningen, dan wordt aangenomen dat de gemiddelden van beide groepen significant verschillen.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
64
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 65
Overzicht benaderde en deelgenomen voorzieningen
Bijlage 2
Deelgenomen voorzieningen aan de telefonische enquête zijn vetgedrukt. Een aantal voorzieningen heeft meerdere projecten voor zwerfjongeren (*). 1
Leger des Heils - Noodopvang ‘Perspectief’
2 3 4 5 6
St. de Rotonde Crisisopvang Amersfoort St. de Rotonde Begeleid Wonen De Zolder Amersfoort Afra Boddaert Amsterdam Amstelstad Poortgebouw nachtopvang Amsterdam Amstelstad Poortgebouw langdurende opvang zwerfjongeren Amsterdam Opvangcentrum Elandstraat Amsterdam Goodwillcentra - Woonproject 4 level Amsterdam HVO - Begeleid Wonen Amsterdam HVO - Jonker Amsterdam Leger des Heils - ‘Bijlmer Egeldonk/Klif’ Amsterdam Psychologisch Pedagogisch Instituut Amsterdam Stichting Streetcornerwork Amsterdam Volksbond - Berthold Brechthuis Amsterdam NOVE, project RADAR Apeldoorn Begeleide kamerbewoning, Lindehout Arnhem JAWO/INDICO Arnhem, Lindenhout Arnhem JONA-huis Arnhem Leger des Heils - ‘Vast en verder’ Arnhem Meiden Crisisopvang Lindenhout Arnhem T-Team Arnhem Rijn-Side Arnhem Stichting Kruispunt Arnhem Stoelenproject De Duif Arnhem Welzijn Arnhem - Algemene Crisisopvang Arnhem Welzijn Arnhem - Nachtopvang/Dienstencentrum Arnhem Huize Bartje* Assen Jongerenwoonproject, Jeugdhulp West-Brabant Breda Vertrektraining, Jeugdhulp West-Brabant Breda
7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Almere
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
65
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 66
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68
Stichting Jeroen Maatschappelijke Opvang DWO- Sociaal pension Crisisopvanghuis Oosterpoort Bureau Jeugdzorg - De Watertoren Opvanghuis De Driesprong* Opvangcentrum De Brug Crisisopvang RIJ Haaglanden DoorZ Kessler Stichting, Voorziening voor Thuislozen* Pension Haagzicht Stichting Adena - Huize Tichelaar Rashida, meldpunt vrouwenopvang T-Team Jeugdhulpverlening Delft e.o., Meidenwegloophuis Goodwillwerk Leger des Heils Proj. Frankenstraat SHAM Zorgdakcontract Crisisopvang Stichting Strada Arcuris crisisopvang De Schuilhoek, Trivium T-Team Jeugdzorg Ede (opvang, begeleiding en behandeling) Leger des Heils Maatschappelijke opvang Leger des Heils - ‘Vast en verder’ Stichting Neos, thuislozen- internaat Stichting Opmaat, Maatschappelijk Werk* Het Kompas, LdH* Heemskerckhuis* Leger des Heils - ‘Vast en verder’ Kuno van Dijkstichting - Bauhuus Pension Spaarnezicht JCK Jongerencrisiscentrum Kennemerland Pension Mijnzicht T-Team Zorgorganisatie Matrix/ Bijzonder Jeugdwerk Limburg Bijzonder Jeugdwerk Brabant - Adolescentenbegeleiding SMO Helmond/ Bijzonder Jeugdwerk Brabant Doorgangshuis SMO Helmond- Bona Dea vrouwenopvang Opvang-observatie-oriëntatie Hengelo, Jeugdzorg Twente T-Team Twente
Delft Delft Den Bosch Den Bosch Den Bosch Den Bosch Den Haag Den Haag Den Haag Den Haag Den Haag Den Haag Den Haag Den Haag Den Haag Den Haag Deventer Deventer Dordrecht Dordrecht Ede Ede Eindhoven Eindhoven Emmen Gouda Groningen Groningen Groningen Haarlem Haarlem Heerlen Heerlen Heerlen Helmond Helmond Helmond Hengelo Hengelo
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
66
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 67
69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108
Slaaphuis ’t Gooi, Zandbergen De Vluchtheuvel (crisisopvang en begeleiding) Crisisopvangcentrum St. De Binnenvest, sociaal pension* Stichting Maatschappelijke Opvang De Terp Blijf van m’n lijf - ASJA Opvangvoorziening De Bel, sociaal pension* Woontraining Het Enkeltje Lelystad, Leger des Heils XONAR Maastricht Heuvelland T-Team Arcuris Nijmegen Passade Moira (JZ/ Opvang ex-gedetineerden) Pension Sancta Maria R75 (bureau voor ambulante jeugdhulpverlening) Maatschappelijke Opvang - Het Verdihuis Algemeen Opvangcentrum Pension Roerzicht Flexus-Crisisopvang/Kamertraining Rotterdam Flexus-Franckehuis Rotterdam, Wonen en Begeleiden Jongeren Opvanghuis SJOR Leger des Heils - ‘Zy aan zy’ Opvang Franciscusgemeenschap Pameijer Keerkring - ‘Come on’ Pension Maaszicht Nachtopvanghuis De Plataan T-Team Humanitas - Jongerenopvang Voorne-Putten Rozenburg Pension Traverse Bijzonder Jeugdwerk De Rading - Meidenhuis Utrecht Leger des Heils - ‘Enkeltje Zelfstandig’ T-Team Opvangcentrum Timon Stade Strand Vrouwenopvang Utrecht - Vita begeleid wonen Woon en werkgemeenschap ‘Klein Amelisweerd’ Zandbergen - Begeleide Huisvesting Utrecht Zandbergen - Opvang oudere jeugd De Dijk Utrecht Zusters Augustinessen - Meisjesstad Utrecht Crisisopvang Jeugdhulp De Spil Venlo
Hilversum Hilversum Hoorn Leiden Leeuwarden Leeuwarden Leeuwarden Lelystad Maastricht Maastricht Nijmegen Nijmegen Nijmegen Nijmegen Nijmegen Oss Purmerend Roermond Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam Spijkenisse Tilburg Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Utrecht Venlo
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
67
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 68
109 110 111 112 113 114 115
TCL De Uitdaging Vlaardingen, Teen Challenge Het Witte Huis, St. Emergis* Jeugdhulp Zaanstreek Waterland Zaandam Zaanerf Sociaal Pension, LdH* Leger des Heils - ‘Jongleren’ De Ambelt, Jeugdhulp* Berendina Stoel Stichting- Begeleid Wonen
Vlaardingen Vlissingen Zaanstad Zaanstad Zwijndrecht Zwolle Zwolle
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
68
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 69
Kerngegevens van typen aanbod
Bijlage 3
Deze bijlage geeft op basis van gegevens uit de telefonische enquête een overzicht van kenmerken van: • T-Teams • Zichtpensions • Ambulante en residentiële voorzieningen van de Jeugdhulpverlening (JHV) • Ambulante en residentiële voorzieningen van de Maatschappelijk Opvang (MO)
Capaciteitsgegevens voorzieningen die onderdak bieden 1 T-Teams
Zichtpensions
(n=2)
(n=7)
% Totaal aantal bedden
6
JHV
MO
(n=23)
(n=30)
%
%
%
164
191
440
Gemiddelde verblijfsduur in weken
31
36
31
40
Gemiddelde bezettingsgraad in %
78
92
84
90
1
inclusief van voorzieningen die zowel ambulante als residentiële hulp bieden (het aantal bedden is daardoor iets hoger – 14 om precies te zijn – dan vermeld in 3.4 met uitsluitend het aantal bedden van residentiële voorzieningen)
Exclusiecriteria bij voorzieningen voor zwerfjongeren [meerdere antwoorden mogelijk]
T Teams
Zichtpensions
JHV
MO
(n=6)
(n=7)
(n=22)
(N=30)
%
%
%
%
100
100
82
50
83
86
77
50
100
57
59
57
17
29
52
50
Agressief gedrag
17
14
46
43
Zwakbegaafdheid
33
0
36
20
-
43
27
17
Ernstige psychische problemen Verslaving Illegale verblijfsstatus Gezondheidsproblemen die veel lichamelijke verzorging vereisen
Overig
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
69
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 70
Personeelsformatie T-Teams
Zichtpensions
(n=7)
(n=7)
%
JHV
MO
(n=23)
(n=30)
%
%
%
Betaalde medewerkers
5
14
10
11
Voltijd formatie (fte)
4
11
7
8
Onbetaalde medewerkers
1
3
2
3
Financieringsbronnen [meerdere bronnen mogelijk] T-Teams
Zichtpensions
(n=6)
(n=7)
JHV
MO
(n=23)
(n=28)
%
%
%
Provincie: doeluitkering jeugdhulpverlening
67
71
62
7
Gemeente: doeluitkering MO/Verslavingszorg
17
29
10
54
-
-
-
14
Gemeente: Wet Collectieve Preventie
%
Gemeente: Lokaal Jeugdbeleid
67
14
19
Gemeente: tijdelijke projectsubsidie
17
29
5
7
AWBZ
-
71
10
14
Ministerie van Justitie
-
14
10
7
50
100
29
68
Overig
Formalisering en faciliteiten T-Teams
Zichtpensions
(n=6)
(n=7)
JHV
MO
(n=23)
(N=30)
%
%
%
%
33
86
77
74
Privacyreglement
100
100
91
90
Cliëntregistratiesysteem
100
86
96
87
Rechtspersoon
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
70
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 71
Kenmerken en problemen van bereikte zwerfjongeren T-Teams
Zichtpensions
(n=7)
(n=7)
JHV (n=23)
MO (n=30)
%
%
%
%
67
65
63
79
12-16 jaar
2
17
13
7
16-21 jaar
66
70
59
54
21-25 jaar
23
12
24
31
Allochtone achtergrond
40
21
42
41
Zwakbegaafd/ verstandelijke handicap
33
16
17
28
Man
Vluchteling/ asielzoeker
8
2
5
5
Bedreiging van veiligheid
40
43
44
43
Frequente politie en justitie contacten
36
36
39
45
Tekortschietende (zelf) bescherming
32
39
42
39
Ernstige en/of langdurige psychische problemen
12
47
22
40
Frequente crisiscontacten
51
32
40
23
Onverzekerd voor ziektekosten
49
28
24
37
Hoge schulden (> _ 4.545)
34
29
26
41
Ernstig en/of langdurig verslaafd
9
9
11
17
Problemen met verblijfsstatus
2
2
5
5
Inbedding [meerdere antwoorden mogelijk] T-Teams
Zichtpensions
(n=7)
(n=7)
%
JHV
MO
(n=23)
(n=30)
%
%
%
Residentiële maatschappelijke opvang
0
71
17
77
Ambulante maatschappelijke opvang
0
0
4
26 10
Intramurale vrouwenopvang
0
0
-
100
0
57
-
0
43
61
-
17
0
4
13
Gemeentelijk jongerenwerk
0
0
-
10
Politie/justitie
0
0
4
7
Algemeen maatschappelijk werk
0
0
4
3
0
0
9
3
17
29
-
16
Ambulante jeugdhulpverlening Residentiële jeugdhulpverlening Samenwerkingsproject verschillende werksoorten
(Jeugd)reclassering Overig
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
71
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 72
Samenwerkingspartners [meerdere antwoorden mogelijk] T-Teams (n=7)
Zichtpensions (n=7)
JHV
MO
(n=23)
(n=30)
%
%
%
%
Bureau jeugdzorg
50
71
70
40
Ambulante GGZ
67
57
48
47
Ambulante jeugdhulpverlening
67
43
48
33
Politie/justitie
67
57
48
37
Residentiële jeugdhulpverlening
83
57
44
33
Algemeen maatschappelijk werk
67
71
30
37
Ambulante maatschappelijke opvang
67
29
44
37
Ambulante verslavingszorg
67
71
35
30
Residentiële maatschappelijke opvang
67
57
26
27
Gezinsvoogdij en/of jeugdreclassering
50
57
35
20
Gemeente (jongerenwerk, straathoekwerk)
50
57
30
23
Reclassering (volwassenen)
50
14
35
30
Intramurale vrouwenopvang
17
0
9
13
Ambulante vrouwenopvang
33
0
4
0
Overig
33
71
35
10
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
72
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 73
Hulpaanbod van voorzieningen voor zwerfjongeren [meerdere antwoorden mogelijk[
T-Teams
Zichtpensions
(N=6)
(N=7)
JHV (N=23)
MO (N=30)
%
%
%
%
100
86
100
100
Praktische hulp
100
100
77
93
Psychosociale hulpverlening
100
86
91
86
Begeleiding bij vinden en behouden van
100
86
87
87
100
86
83
87
83
57
67
63
100
86
55
55
33
67
65
55
Begeleiding
dagactiviteiten Begeleiding naar instanties Crisishulp Casemanagement Vaardigheidstraining Scholing en arbeidstoeleiding
83
86
44
47
Psycho-educatie
33
43
26
31
33
43
26
37
100
-
27
17 16
Werkvoorziening Casefinding Inloop
71
-
26
Psychotherapie
17
29
13
7
Lotgenotencontact/zelfhulp
17
-
30
13
-
-
4
14
Medicamenteuze behandeling
Inspraak T-Teams
Zichtpensions
(N=6) Participatie zwerfjongeren op het niveau van
(N=7)
JHV (N=23)
MO (N=30)
%
%
%
%
67
71
78
71
83
57
35
39
de zorg Participatie zwerfjongeren op voorzieningsniveau
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
73
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 74
74
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 75
Specifiek aanbod voor zwerfjongeren in Nederland
Bijlage 4
Zichtpensions Er zijn in Nederland zeven zogenoemde Zichtpensions, specifiek voor zwerfjongeren. De meeste Zichtpensions zijn in het begin van de jaren negentig gestart. Daarnaast zijn er nog pensions voor zwerfjongeren met specifieke problemen, zoals drugverslaving en psychische problemen. De pensions bieden minimaal bed, bad en brood. Daarnaast is er sprake van begeleiding bij ‘wonen, werken en leren’. De praktische problemen van jongeren vormen het uitgangspunt voor een op het individu toegesneden plan van aanpak. De pensions hebben meer of minder structurele relaties met de GGZ. In Roerzicht (Roermond) is er een goede samenwerking met de Riagg. Twee SPVen komen in totaal 6 uur per week in het pension om in te schatten of zij iets moeten met de psychische problemen van jongeren, om de drempel van Riagg-hulp voor jongeren te verlagen (hulp bereikbaar maken), en om coaching te geven aan het team van werkers. T-Teams De eerste teams, in Den Haag, Rotterdam en Utrecht, startten begin jaren negentig. Daarna volgden teams in Heerlen, Maastricht, Arnhem, Dordrecht en Hengelo/Enschede. T-Teams bieden door middel van een ambulante, kortdurende, maar zeer intensieve outreachende interventie thuisloze jongeren de mogelijkheid een plek in de maatschappij te laten (her)vinden. Alle teams zijn intensief getraind in hantering van de zogenoemde instap-methode en na een periode van twee jaar geïmplementeerd als regulier aanbod. Van al het specifiek op zwerfjongeren gerichte aanbod is de methodiek van de T-Teams het best gedocumenteerd en geëvalueerd (Gijtenbeek, 1996). De teams richten zich op thuisloze jongeren in de leeftijdscategorie tot 25 jaar. Het hulpverleningstraject bestaat uit verschillende fasen en een gericht plan van aanpak. Na contactlegging en intake wordt gewerkt aan het regelen van de eerste meest noodzakelijke behoeften van de jongeren. Vervolgens wordt op basis van een meer uitgebreide beoordeling van de situatie van de jongere, diens omgeving en sociale netwerk de hulpvraag in kaart gebracht. Indien nodig wordt de begeleiding afgesloten met een doorverwijzing naar de reguliere hulpverlening. Na ongeveer een half jaar en na een jaar is er opnieuw contact met de jongere om te zien hoe het hem/haar is vergaan en of er eventueel andere of aanvullende hulpverlening nodig is. Sommige
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
75
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 76
T-Teams, zoals in Den Haag, hebben hun focus, mede onder invloed van de financiering door de jeugdhulpverlening, verlegd van zwerfjongeren naar de problematische groep van de jeugdhulpverlening. Vertrektraining De vertrektraining is een korte maar intensieve vorm van hulpverlening die in eerste instantie is bedoeld voor jongeren in residentiële instellingen. De training wordt echter ook aan zwerfjongeren gegeven. De vertrektraining bestaat uit praktische, materiële en psychosociale hulpverlening, met de nadruk op het vergroten van de sociale vaardigheden en het sociale netwerk van thuislozen jongeren. De methodiek is inmiddels ‘uitontwikkeld’, binnenkort verschijnt een update van de handleiding. Het NIZW evalueerde de vertrektraining in de pilotfase en vond de aanpak veelbelovend en succesvol (was geen effectmeting). Vast en Verder Het Leger des Heils heeft in enkele steden in Nederland, waaronder Eindhoven en Arnhem, het project ‘Vast en Verder’ vormgegeven. Doelgroep van dit project zijn jongeren met meervoudige problemen die vaak een justitiële maatregel hebben vanwege hun criminele activiteiten. Er zijn zowel psychische als verslavingsproblemen, gedragsproblemen en problemen met politie en justitie. De jongeren worden in kleine eenheden van maximaal zo’n acht plaatsen opgevangen. Duur is 12 tot 18 maanden. Inzet is jongeren te stimuleren om met een intensieve begeleiding de achterstand in zelfstandig functioneren in te laten halen en fasegewijs toe te werken naar zelfstandig wonen en leven. Er is een globale beschrijving van de methodiek. Enkeltje Zelfstandig Het Leger des Heils biedt in Utrecht en Lelystad probleemjongeren (met OTS, contacten met politie, justitie, jeugdreclassering) de kans om, via onder andere trainingen, te werken aan hun zelfstandigheid. Het gaat om jongeren in de leeftijd van 13 tot en met 18 jaar, die moeilijk plaatsbaar zijn in de jeugdbescherming en jeugdhulpverlening. Gewerkt wordt onder meer aan emotionele stabiliteit, herstel en uitbreiding van het sociale netwerk, invulling van vrije tijd en het verwerven van een inkomen.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
76
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 77
Recent onderzoek naar zwerfjongeren in Nederland
Bijlage 5
Psychische problemen bij zwerfjongeren in Amsterdam Sleegers e.a. (1998) interviewden in 1994 50 zwerfjongeren in vier specifiek op zwerfjongeren gerichte opvangvoorzieningen in Amsterdam; twee inloopcentra, een pension en een dagactiviteiten- en werkprogramma. Het volgende station In 1999 heeft de Universiteit van Amsterdam in opdracht van het Ministerie van VWS een onderzoek verricht naar omvang, samenstelling en problematiek van zwerfjongeren (Korf, 1999). In het literatuuroverzicht worden onder meer de resultaten besproken van evaluatieonderzoek naar de hulpverlening aan zwerfjongeren in Nederland, inclusief de beoordeling daarvan door jongeren zelf. In vijf steden werden interviews met jongeren gedaan. De ene helft van de steekproef werd geworven via voorzieningen voor zwerfjongeren, de andere helft daarbuiten (coffeeshops, stations, winkelcentra etc.). In totaal waren 91 interviews bruikbaar voor analyse. Quick scan naar zwerfjongeren Door SGBO werd in 2000 een quick scan uitgevoerd waarin een inventarisatie werd gemaakt van de standpunten van een aantal deskundigen. Daarbij kwam ook de hulp- en dienstverlening aan zwerfjongeren aan de orde. Op zoek naar verbondenheid In het onderzoek van Noom en De Winter (2001) stond de vraag centraal welke behoeftes dak- en thuisloze jongeren aan hulp hebben en op welke manier zij betrokken willen worden bij de hulpverlening. Ook werd de situatie van zwerfjongeren in kaart gebracht. Interviews werden, in drie grote steden, gedaan door getrainde zwerfjongeren (peer research). Er waren 190 bruikbare interviews voor analyse. Zwerfjongeren in de provincie Gelderland Door Bottenberg e.a. (2001) werd onderzoek gedaan naar de omvang van de groep zwerfjongeren in de provincie Gelderland, recente trends in deze groep, en ontwikkelingen die tot zwerfgedrag leiden. Door middel van enkele interviews en een groepsdiscussie werd nagegaan wat jongeren voor knelpunten in de hulpverlening ervoeren.
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
77
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 78
Opvang Zwerfjongeren In 2002 verscheen het rapport ‘Opvang Zwerfjongeren’ van de Algemene Rekenkamer. In opdracht van de Tweede Kamer heeft de Algemene Rekenkamer onderzoek verricht naar de opvang van zwerfjongeren. De aanleiding hiertoe was dat de minister van VWS niet in staat was om een aantal vragen van de Kamer over de opvang van zwerfjongeren te beantwoorden. Deze vragen hadden onder andere betrekking op beleidsdoelstellingen, geldstromen en informatievoorziening over prestaties en effecten. Zwervend tussen het beleid Dit door Research voor Beleid uitgevoerde onderzoek (De Bruin e.a., 2002) richtte zich op de ondersteuningsbehoefte bij centrumgemeenten bij de ontwikkeling van beleid voor de opvang van zwerfjongeren. Het draagvlak werd gepeild van een convenant in dezen. Tevens werden twee voorbeeldpraktijken – Amsterdam en Parkstad Limburg – beschreven. Informatie is gebaseerd op analyse van documenten en interviews met sleutelfiguren.
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
78
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 79
Deelnemers aan de (groeps)-interviews
Bijlage 6
Jongeren die deelnamen aan de groepsinterviews. Het waren twaalf jongeren (tien jongens, twee meisjes) van twee voorzieningen in Amsterdam en Tilburg.
Federatie Opvang Werkgroep Zwerfjongeren FO Landelijke Vereniging Thuislozen Platform Zwerfjongeren Nederland NIZW Adviesbureau Van Montfoort
Rina Beers Jetty Alberts Marc Noom Carolien Konijn Marijke Melissen Adri van Montfoort Chris van Lenteren Jaap van den Berg Rien Timmer Gert Rebergen Ron Gerrits Henk Rozeboom Arian Schots Carmen Salvador Jan Jumelet Wil Wijnands Monique Stalpers Hein Meijs Wiro Jansen Jeanne Copal
Collegio Ministerie van VWS Leger des Heils Kesslerstichting, Den Haag Roerzicht en Mijnzicht, Limburg St. Volksbond, Amsterdam HVO Querido, Amsterdam De Grift, Arnhem Traverse, Tilburg Stichting Driesprong, Den Bosch
_______________
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
79
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______
______
______
______
______
______
_______________
MMO,studieZwerfjongeren¥¥ 04-07-2003 11:35 Pagina 80
80
MMOomslagZwerfjongeren• 04-07-2003 11:37 Pagina 1
____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ M
M
M
MO
MO
MO
MMO staat voor Monitor Maatschappelijke Opvang. De MMO is in 2000 in opdracht van het ministerie van VWS opgericht. Doelstelling van de MMO is het behouden en verwerven van inzicht in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, specifiek in de vraag, het aanbod en het gemeentelijk beleid. De MMO brengt beschikbare registratie- en
achtergrondstudies.
De hulpverlening aan zwerfjongeren vormt het onderwerp van
HULPVERLENING AAN ZWERFJONGEREN Michel Planije Hedda van ’t Land J u d i t h Wo l f
____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____ _____ ____ ____ ____ ____ ____
onderhavige achtergrondstudie.
Hulpverlening aan zwerfjongeren
onderzoeksgegevens in kaart en diept thema's uit door middel van