Appendices
Het goede en het kwade bestaan niet. Deze tegenpolen zijn in het leven geroepen door machthebbers om de grote massa te misleiden en onder controle te houden. Wie dit niet ziet, behoort niet tot de machthebbers en bevindt zich op deze aarde in de groep van onderdrukten - of je je dat nu bewust bent of nog niet.
816
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
Appendix 1, Het korte Verhaal
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
do o r Tho m as de Klerk
Toen ik Manas Na’ala leerde kennen liep ik tegen de dertig en hij was dubbel zo oud. De vergelijking ging verder ook op, zo merkte ik dat ik zeker maar half zo belezen was. Manas beschrijven is bijna niet mogelijk. Hij was -of eigenlijk is, want hij leeft nog- een grote man van ruim een meter tachtig, hoewel dat niet echt opvalt omdat hij gezet is - terwijl ik hem heb leren kennen als een matig eter en zeer matig drinker. Zijn haar is lang en hangt in bruine en ook wat grijze krullen tot op zijn schouders. Hij is een geboren en getogen noorderling, terwijl hij oogt als een zuiderling. Zijn ogen staan van nature vriendelijk, maar kunnen bliksems schieten tijdens een gloedvol betoog. Hij heeft een mooie bariton, een aangename stem die hij gebruikt met een gevarieerde prosodie. Een keer toen hij in gesprek was met iemand anders dommelde ik wat weg. Ik hoorde zijn stem wel, maar ik herkende geen woorden meer. In plaats daarvan hoorde ik een woud vol zingende vogels met de regelmatig terugkerende oehoe van een uil. Het was alsof ik bij de stam van een boom op de grond zat, mijn rug tegen de woudreus, groen gefilterd zonlicht op mijn gezicht. Even bestond de tijd niet meer. Het enige punt van kritiek dat ik op hem heb is dat hij er vrijwel altijd uitziet als een zwerver. Een vagebond die onveranderlijk in dezelfde kleren woont. Veel later dan de tijd van onze kennismaking, tijdens het eerste weekeinde dat ik bij hem logeerde, kwam ik er achter dat hij een hele collectie van nagenoeg dezelfde schipperstruien heeft en een even zo groot assortiment op elkaar gelijkende donkere slobberbroeken. Ik zag echter ook een driedelig mollengrijs kostuum in zijn kledingkast hangen en een piekfijn zwart rokkostuum - ik heb hem geen van tweeën ooit zien dragen. Stropdassen heb ik in ieder geval bij hem nooit gezien. Een huis zegt veel over de bewoner. Het huis van Manas is groot noch klein.
Precies
groot
genoeg
om
een
aangenaam
gezelschap
te
accommoderen, ook voor de nacht wanneer het al veel te laat is geworden om nog naar huis te gaan. En als er toch meer mensen zijn dan logeerbedden, dan kan er ook in zijn zelf tot camper omgebouwde bestelbus geslapen worden. Zijn huis is leeg, dat wil zeggen zonder tierelantijnen, frutsels en snuisterijen, en toch ook weer vol vanwege overal neergelegde boeken. Het vrouwelijk element is afwezig in zijn huis, desondanks -gek woord eigenlijk in dit verband- krijg je van het geheel een warme indruk. Hij is ooit wel getrouwd geweest, ergens in de vroege Middeleeuwen zegt hij
817
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
altijd - het is zo lang geleden. Uit dat huwelijk zijn twee prachtige mensen voortgekomen, mensen met zeker ook zo’n goed gearticuleerde personaliteit als Manas, die een warme plek in zijn hart hebben. Waar Manas in zijn huis het meest fier op is, is de open haard precies in het midden van zijn huiskamer. In gesprek kan iedereen dan rond het vuur zitten, is het mogelijk elkaar aan te kijken of bij het nadenken of luisteren in het vuur te staren. Dat is wel het meest kenmerkende aan zijn huis en aan Manas zelf, het gesprek. Manas kan niet beschreven worden zonder uitvoerig te melden waarover hij praat, waarover hij spreekt. Manas kan een wellevende en innemende man zijn, door wat hij zegt heeft hij een slechts kleine vriendenkring. Door wat hij zegt zijn mensen vrij snel op hun hoede. Door wat hij zegt, niet in eerste aanleg door hoe hij iets zegt. Manas heeft in de ogen van velen een groter gebrek dan zijn studie in landloperij, hij is niet in staat tot prietpraat en dat maakt veel mensen argwanend. Hij wil maar in zeer beperkte mate praten over auto’s, voetbal of een andere sport, of over andere mensen. Het interesseert hem wel -een beetje-, maar hij heeft er het geduld niet voor om daar met iemand een boom over op te zetten, hij ziet er de zin niet van in. Een gesprek met Manas wordt altijd op de een of andere manier serieus, over serieuze zaken. Serieuze zaken, te melden waar Manas over spreekt, dat is wat ik wil doen. Manas schrijft zijn eigen boeken, maar die zijn zo zwaar dat ze alleen door doortastende lezers gelezen kunnen worden. Het is mijn zelfopgelegde taak zijn boeken in kort bestek na te vertellen in de hoop interesse te wekken voor zijn eigenlijke werk. Ik ben het namelijk van ganser harte met Manas eens wanneer hij beweert dat je na het lezen van zijn boeken en vrij mens bent. Ik beweer zelfs, een geheel bevrijd mens - misschien wel als na het slikken van de rode pil, als ik mij dit grapje mag veroorloven. Ik denk dat ik het zo wel kan samenvatten, alle vijf boeken. Voor mij geldt dat na het lezen en herlezen en vooral veel vragen aan Manas er gaandeweg niets meer in mij overbleef dat knaagde. Het was alsof alle vragen beantwoord waren. Niet dat door het lezen alle vragen voorkomen worden - precies het tegenovergestelde. Zijn boeken nodigen uit tot het stellen van veel vragen. Mijn ervaring is dat na het lezen en bestuderen van wat hij schrijft je alle vragen kunt stellen, terwijl je in de zekerheid leeft dat je zelf de antwoorden zult vinden. In dat laatste zit de echte kern van wat Manas te zeggen heeft. Er zit iets bemoedigends en opbeurends in zijn teksten. Je hoeft voor het oplossen van al je vragen niet meer aan te kloppen bij een autoriteit, je hoeft niet voor alles
818
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
gestudeerd te hebben, je staat onder niemand noch sta je ergens boven, er is geen hiërarchie meer. Hiërarchie is onnatuurlijk geworden. Het klinkt misschien allemaal heel voor de hand liggend, maar ik ken alleen mensen, afgezien van Manas dan, die hun zekerheden ontlenen louter aan hun superieur geachte kennis en een diploma. Zij hebben daardoor een gevoel van overwicht opgebouwd dat hen in het leven op de been houdt. Van de bijbaantjes uit mijn studententijd weet ik ook hoe de andere helft leeft. In fabrieken en kantoren heb ik de slachtoffers gezien van dat superioriteitsgevoel. De neergetrapten die op school ook al als domoor voor paal werden gezet, zelfs door de leraar, en die nu echt geen zin meer hebben in iets anders dan bier, televisie en andere drugs om het minderwaardigheidsgevoel te verstommen. Manas schrijft niet direct voor hen, hij spreekt de overheersten niet rechtstreeks aan. Hij spreekt iedereen aan, maar zoals ik al zei, je moet dan wel een doorzetter zijn en van lezen houden. Toen Manas zelf nog les gaf had hij een school uitgekozen waar de neergetrapten vergaard waren. Hij heeft me wel eens verteld hoe hij het aanpakte zijn leerlingen tot veel meer te brengen dan waar ze toe in staat geacht werden. Niet alleen op zijn vakgebied, maar vooral door hen zelfrespect bij te brengen. Voor mij is Manas de leraar. “Op geen enkele wijze kan je de hongerigen leren de reden voor hun bestaan te onderzoeken, zoals je de lamme niet door een hoepel kunt laten springen. Beschaving zoals wij dat kennen kon alleen maar ontstaan toen de mensen een overschot aan voedsel konden kweken. Dus wanneer je de volgende keer hoort of leest over weer de volgende hongersnood in Afrika, onthou dan dat wij allemaal,” Manas legde een nadruk op het woord allemaal en pauzeerde toen heel even, “de negers van deze wereld zijn, ook al heb je nu misschien een andere huidskleur. Het is ook letterlijk zo - Steeds overtuigender wijzen de bewijzen er op dat onze wortels in dat continent liggen. Wat er vervolgens in de geschiedenis gebeurde is een kwestie van gescheiden ontwikkeling gebaseerd op de verschillende
lessen die geleerd wilden worden.
Uiteindelijk zullen allen op de hoogte worden gesteld en daardoor getroost en bemoedigd worden.” Manas zei dat God zij dank, hier moest hij even glimlachen, het pad van het leven van ons allen goed begeleid en beschermd wordt. Met dit pamflet richt ik me ook al niet tot de neergetrapten. Ik ook schrijf allemaal woorden, woorden die je allemaal moet lezen, lezen totdat je oogleden dichtvallen. Het is te hopen dat Manas zijn idee kan realiseren om van zijn eerste boek, het verhaal, een filmscenario te maken. Hij
819
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
houdt van actie-thrillers en in zeker opzicht laat zijn eerste boek zich ook lezen als een spannende detective - maar dan moet je wel met veel fantasie lezen. "Er zijn talloze religies, en ook filosofieën, die beweren dat er leven na de dood is. Deze bewering is op zijn minst onnauwkeurig.” Manas zei dit langzaam, bijna plechtig. Het was alsof hij er op aanstuurde dat ik mij elk woord zou herinneren. Toen vlug en bijna langs zijn neus weg, alsof hij een opmerking maakte over het weer, “Dit is het aardigste dat ik over religies te zeggen heb.” Ik ken Manas goed genoeg om te weten dat in zijn
pertinente
uitspraken
zoals
deze,
door
hem
geen
enkele
gelijkhebberigheid of bedilzucht is gelegd. Ook wanneer hij langer aan het woord is kan er bij de oppervlakkige toehoorder de indruk ontstaan dat
hij
autoritair
is.
Inderdaad,
je
wordt
op
geen
enkele
wijze
uitgenodigd om te interrumperen, een kritische opmerking te maken of een vraag te stellen. Dat is echter niet omdat hij geen tegenspraak duldt. Het heeft gewoon geen zin te reageren op iets dat nog niet in zijn geheel verteld is. Daarna is er altijd ruim ruimte en tijd voor gedachtewisseling onder het genot van een drankje - vaak een langzaam te drinken rode wijn met veel body die eigenlijk bij de maaltijd hoort, soms een stokoude malt whisky, maar het vaakst staat er een grote pot thee klaar, ouderwets getrokken van losse Darjeeling-blaadjes. “Ah, over religies is bij nader inzien eigenlijk helemaal niets aardigs te zeggen, net zoals er geen sympathieke, geen gunstige interpretatie van Hitler en het nazisme kan zijn. Dat is religie op zich niet aan te rekenen,” Manas klonk alsof hij verbaasd was om zijn eigen uitspraak, “dat is de mensheid aan te rekenen en het is het gevolg van het Luciferaans paradigma.” Het Luciferaans paradigma of Lucifers paradigma is een van de centrale thema’s in het werk van Manas. Ik zal er verderop meer over berichten. Eerst
zal
ik
vertellen
waarom
Manas
een
personage
uit
de
wereldgodsdiensten gebruikt in zijn werk, terwijl hij toch zo ongunstig spreekt over religie. De twee gegevens lijken met elkaar in tegenspraak te zijn. Manas is in zijn werk niet a-religieus, maar wordt daarentegen wel als anti-religieus opgevat in die zin dat hij meent dat de bestaande religies duivels van aard zijn. Het werk van Manas is juist uiterst religieus, maar ontdaan van alle toneelspel, alle hocus
pocus en
heilig-doenerij, alle gelijkhebberigheid, alle dogmatiek van huidige, vroegere en toekomstige religies. “Ik begrijp volkomen waarom religies zijn ontstaan. In hun tijd waren religies nodig om mensen tot een morele gids te zijn. Maar elke religie
820
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
heeft een uiterste houdbaarheidsdatum. Die datum komt naderbij wanneer de stichter van de godsdienst of filosofie al een tijd niet meer onder ons is en de religie steeds verder een georganiseerd karakter krijgt. De onderliggende en oorspronkelijke gedachte kan dan nog wel van waarde zijn, maar het instituut religie heeft daar in feite geen interesse in. Het instituut heeft een veel groter belang bij het voortzetten van zichzelf en het bestrijden van dissidente geluiden.” “Vooral in het westen, en dat verspreidt zich snel over de hele wereld, heeft religie het onderspit gedolven en heeft het wetenschappelijk denkraam de bovenhand gekregen. Zeer voorstelbaar. Ik zie ook de onzinnigheid in van bijgeloof, dogmatisme, een beperkt of zelfs benepen wereldbeeld. Ik ben geheel voor de wetenschappelijke methode, de verificatie of falsificatie van het resultaat van het empirisch experiment. Alleen is bij het afzweren van het religieus instituut het kind met het badwater weggegooid, getuige ridicule uitspraken als zou God dood zijn. De stelling, evenzo de redenering er achter, dat God dood is, komt op mij over als de uitspraak van een puber die coûte que coûte tegen gevestigde meningen wil schoppen.” “De tijd is niet echt ver dat wetenschapsbeoefening evolueert naar een hoger plan, een niveau waarbij louter de kwantificeerbaarheid van alles niet meer de lakmoesproef is. Een niveau waarbij de beoefening van de wetenschap meer oplevert dan conclusies, meer dat weten, waarbij wijsheid bereikt wordt. Ik heb het dan niet over het overbodig maken van
die
soms
sympathieke
domoren
die
de
parapsychologie
wetenschappelijk trachten te benaderen, of over het overbrengen van gedachten, het gedachtelezen en telepathie zoals de Sovjets en ook de Amerikanen dat hebben geprobeerd. Dat valt bij mij onder het hoofdstuk hocus-pocus.” “Religie
en
bepaalde
takken
van
wetenschap
hechten
geloof
aan
wonderen en zogeheten mystieke belevingen. Die zijn in twee groepen in te delen: de collectieve- en de individuele ervaringen. De collectieve gebeurtenissen zijn doorgaans toneelspel, theater om de goedgelovigen te imponeren en te overtuigen van de echtheid van de verbinding van die religie met ‘het hogere’ - kolder dus. De individuele ervaringen hebben een veel grotere kans om de toets der kritiek te doostaan. Een mens die een mystieke ervaring heeft, zal inderdaad zijn belevenis moeten toetsen aan de kracht van de rede - je mee laten slepen door wat ook een kortsluiting of een chemische onbalans in je hersenen kan zijn, is contraproductief. Alleen een lange weg van zelfkritiek en zelfonderzoek kan uitmonden in het echtheidsmerk dat je zelf toekent aan je mystieke
821
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
belevenis. Schakel nooit de rede uit, maar vertrouw ook niet louter op de rede
-
probeer
een
verbinding
te
maken
tussen
rede
en
het
echtheidsgevoel.” “Het beste zou zijn om uit alle godsdiensten de meest essentiële kernwaarden over te houden en de rest in het archief bij te zetten bij Ra, Viracocha en Jupiter. Er raken dan wel een hoop pausen en ayatollahs werkloos, vrees ik. We houden vervolgens zinnige richtlijnen over als elkaar niet de hersens inslaan, in harmonie te leven met je omgeving, geen rijkdommen opstapelen maar eerlijk te delen, en zo meer. De mensen zijn te lang in de ban geweest van hen die hen politiek-religieus leidden. Die zorgden alleen maar voor conflicten en de verdediging van het eigen groepsbelang. Het werkt gewoon niet zoals het tot nu toe bijna tweehonderdduizend jaar is geprobeerd. Allemaal verlangen we naar de harmonie waar we diep in ons hart op hopen, of juister, die we gekend hebben.” Manas’ eerste boek gaat juist over het verliezen van die harmonie. Over het consequente streven van de mens die harmonie weer te hervinden. Dit boek leest als het meest religieus van al zijn boeken en zal om die reden moeilijk te bevatten of lastig te accepteren
zijn
voor
de
rationele
mens - want die had net afscheid genomen
van
Jezus,
Krsna
en
Mohammed en God dood verklaard. In zijn eerste boek laat Manas de wereld, dit universum beginnen met een vonk van inspiratie, de vonk van
Jezus en K rsna
creatie - het lijkt veel op de Big Bang. En hij schrijft daarbij iets dat erg veel op het Christelijke Genesis verhaal lijkt. “Dat God zij dat er licht werd, heeft nog een andere betekenis dan dat hij in het universum het licht aandeed. Het universum werd Lucifer, de brenger van licht, gegeven om zijn streven substantie te geven.” Bij Manas is Lucifer niet het kwaad. Sterker, Manas noemt hem Luciwher, een veel zachtere vorm van het woord. Luciwher staat voor het rationele, het cerebrale, de andere kant van het sensitieve, het gevoel, de liefde. In traditioneel mythologische termen zou Luciwher de zoon van God genoemd worden. Manas echter noemt Luciwher een aspect van God dat God uit zichzelf heeft gecreëerd.
822
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
“God zelf kan best gezien worden als de Christelijke God, die rijzige wit bebaarde man tegen het plafond van de Sixtijnse kapel. De Joodse Jahweh die een wrekende en toornige God genoemd wordt. Of als de Brahma die tegelijk alle vier de windrichtingen overziet. Als Allah die barmhartigheid schenkt aan wie hij wil en dat dus ook kan onthouden. Je kunt het allemaal best zo zien, hij zal je niet in de achterste duisternis werpen, maar God blijft dan niet meer dan een eendimensionaal karakter uit een stripverhaal. Je kunt God ook interpreteren als de scheppende kracht achter alles, maar dat is weer te cerebraal, te abstract. Op die manier wordt God gereduceerd tot een natuurkundige wet. Wie of wat God is zal niemand kunnen beantwoorden, maar dat God bestaat is een feit. Als God er niet zou zijn, zou namelijk niets bestaan. God is meer dan een verzameling natuurkundige wetten, God is wie of wat je kunt zien. Voor de berg is God groter dan de Sagarmatha Chomolungma, de Mount Everest. Voor de oceaan groter dan alle oceanen tezamen, al het water in het heelal. Voor de bloem staat hij eeuwig in bloei. Voor de mens is hij een onsterfelijk lieve opa.” Manas glimlachte bij het uitspreken van de laatste zin. Manas schrijft dat Luciwher een van de drie aspecten is die God uit zichzelf
heeft
gecreëerd.
Naast
het
cerebrale,
het
rationele,
het
analytische, gepersonifieerd in Luciwher, is er het aspect van het wezenlijke, het ‘zo moet het zijn’, de liefde gepersonifieerd in de figuur van Meljor. Meljor komt gedeeltelijk overeen met “de leraar van rechtschapenheid” zoals die genoemd wordt in de Dode Zeerollen, met Krsna die van zichzelf zegt dat hij incarneert op aarde wanneer de juistheid der dingen door de mens uit het oog verloren wordt, met een profeet als Jezus. Zoals twee zijden van hetzelfde door iets verenigd moeten worden, er moet een medium of intermediair zijn anders zouden ze geen delen van hetzelfde zijn, zo is de schoonheid, de warmte, het liërende als het derde aspect van God, gepersonifieerd in de figuur van Ewezjel. Weer een ‘all male cast’? Hoewel we aan Jahwehgodallah of Brahmâvisnusjiva steeds refereren met het woord hij, is de AllerEerste, zoals Manas ze allen samenvat, mannelijk noch vrouwelijk en ook beide. Dat wat de AllerEerste uit zichzelf creëerde is dat ook - het vrouwelijke en het mannelijke. Luciwher is het mannelijk aspect, daar waar Alnatrea het vrouwelijke is. Meljor is het mannelijk aspect, daar waar Nananja het vrouwelijke is. Ewezjel is het mannelijk aspect, daar waar Anounja het vrouwelijke is. “Schrijf je er wel even bij de we nu niet ineens van het monotheïsme teruggegaan zijn naar een veelgodendom! We willen Plotinus niet tegen
823
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
de schenen shoppen en de mensen moeten niet de verkeerde indruk krijgen. De AllerEerste, kortweg Æ, is het opperhoofd. Al het andere dat door hem uit hem is gemaakt zijn zielen, de bezielden. Geen engelen, geen malakhs, geen djinnies of farishtay, niets van dat al. Jij en ik, alle mensen, alle zielen zijn gecreëerd in de aspecten licht, liefde of warme-schoonheid. Probeer er maar meer bij te bedenken, je komt altijd op deze drie uit. Maar het is ook wel weer zo dat ik de gepersonifieerde namen gebruik, omdat het mij goed uitkomt. Dat doe ik om te voorkomen dat licht, liefde en schoonheid louter als onpersoonlijke abstracte concepten geïnterpreteerd worden. Vergeet niet dat wij als mensen gecreëerd zijn naar het evenbeeld van de spirituele wezens, de zielen die wij zijn, geschapen door de AllerEerste uit de AllerEerste.” Ik kom terug bij iets wat ik een paar bladzijden geleden uit de mond van Manas optekende. Dat er leven na de dood is, is voor Manas een onnauwkeurige verwoording. Er is niet alleen leven na de dood, er is ook leven voor de geboorte. Nu dit zo is opgeschreven weet ik zeker dat in de hoofden van velen het woord reïncarnatie opduikt. Hoewel reïncarnatie in verband gebracht wordt met het Hindoeïsme en het Boeddhisme, is het concept ook terug te vinden bij de Griekse filosofen Socrates, Pythagoras en Plato. Reïncarnatie is in vele vormen beschreven. Manas leert dat er leven is voor en na het menselijk leven. Dat leven is de levende ziel van de mens - eigenlijk moet je het dus andersom zien: de eeuwige ziel bewoont tijdelijk, dus in de tijd, een stoffelijk lichaam. Er is dus geen sprake
van
reïncarnatie,
een
cyclus
van
geboorte,
dood
en
wedergeboorte. Er is sprake van incarnatie. Het stoffelijk lichaam stelt de ziel in staat te leren wat de ziel wil leren in een leven in materie. De persoon van de mens wordt daarmee datgene dat de ziel wil leren. Datgene dat de persoon vormt, wat die persoon meemaakt, de keuzes die deze persoon maakt, dat is wat de ziel wil leren. Dat geldt voor mij, dat geldt voor u lezer, mijn en uw buurman, mijn en uw buurvrouw. In deze realiteit zijn twee aspecten opgesloten. De mens en de ziel zijn niet hetzelfde. Iedereen die in een hiernamaals gelooft gaat er van uit dat je daar na de dood als mens aankomt zonder ziekten en gebreken - het is anders en meer, je komt terug in je oorspronkelijke huis zoals je was voordat je mens werd, maar met een grotere wijsheid. Daarnaast en misschien wel nog aansprekender, omdat iedereen hier is om te leren, is niemand zonder fouten - het woord fout moet worden opgevat als nog niet verwezenlijkt leerdoel en per sé niet als verwijtbare tekortkoming. Dat laatste heeft nog een verdere consequentie. Het betekent dat niemand werkelijk kan oordelen over een ander. Denk
824
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
daarbij aan het gevolg dat een dergelijk uitgangspunt heeft voor het menselijk rechtssysteem, de hel waar niet alleen de slachtoffers, maar ook de daders doorheen gaan. Het werpt een volkomen ander licht op recht en vergelding. Het verliezen van de harmonie en het terugverlangen daarnaar, en het in incarnatie leren om in grotere wijsheid terug naar huis te gaan is het belangrijkste thema van de Sleutel. Het verliezen van de harmonie was geen straf voor iets, maar was een bewuste genomen gevolg van de weg die gekozen werd door ‘de stam’ van Luçal, Luciwher en Alnatrea, en door ‘de stam’ van Ewan, Ewezjel en Anounja. Het woord stam wordt hier gebruikt om het schrijven te vergemakkelijken. Het gaat om de zielen of liever bezielden die gecreëerd werden, het bewustzijn verkregen in het aspect van Luçal, het scherpzinnig licht. Het gaat daarnaast om de bezielden die het bewustzijn verkregen in het aspect van Ewan, de warme schoonheid. De bezielden in het aspect van Melnan, de wezenlijke liefde, zijn niet geïncarneerd in dit materieel universum. Zij vormen de schakel tussen de materiële wereld en de oorspronkelijke wereld. Zij zijn het die het mensenleven in materie begeleiden volgens een vooraf onderling afgesproken scenario. De mens heeft in zijn materieel bestaan geen werkelijke vrije wil, hij leeft het scenario dat hij voor het leven op aarde in vrije wil heeft ontworpen. De crux van dit alles is dat de verschillende ‘stammen’ van bezielden een leerweg afleggen om een grotere wijsheid, een dieper begrijpen van Gods harmonie, te bereiken. “Een aantal begrippen uit verschillende godsdiensten kunnen hiermee in verband gebracht worden. Een scenario voor het leven kun je ook interpreteren als predestinatie. Een leerweg met doelen kun je ook interpreteren als karma, het verliezen van de harmonie kun je ook opvatten als erfzonde. Het gaat er om die typisch Luciwheraanse begrippen als predestinatie, karma en erfzonde overboord te zetten en niet kosmisch te denken, deze kosmos, maar transkosmisch. Het denken vanuit de regels van het universum, het zoeken naar de regels van het universum, het natuurwetenschappelijk onderzoek, is van een Luciwheraanse beperktheid.” “Iemand heeft God ooit de God van de gaten genoemd. Daarmee bedoelend dat we voor de gaten in onze kennis over het universum en het bestaan, God als verklaring gebruiken. Hoe meer de mens de fysieke wereld in samenhang weet te verklaren, hoe meer er gaten in de menselijke kennis worden gedicht en hoe minder God nodig is. Nietzsche volgde een vergelijkbare redenering alvorens God dood te verklaren. Daarentegen zeg ik dat God springlevend is, niets zou anders bestaan,
825
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
en dat met het wetenschappelijk dichtplakken van de gaten niet God verdwijnt, maar het zicht op God, de Æ. Het perspectief van die kosmische plamuurders staat diametraal tegenover de werkelijkheid. Ze zien de Æ niet meer, maar daarmee is de Æ niet verdwenen.” In essentie is dit het, het kosmisch denken, wat Manas het Luciwher paradigma noemt. De menselijke gesteldheid, het menselijk tekort om het juiste perspectief te vinden. Eerst was de aarde plat, daarna rond. Eerst was de aarde het centrum van het heelal, daarna draaide die om de zon. Er komt een tijd dat we het Luciwher paradigma zullen kunnen loslaten en ons realiseren dat we geen mens zijn, maar bezield en wonend in een tijdelijk materieel menselijk lichaam. “Elk mens is op zoek naar liefde is zijn of haar leven, maar is eigenlijk op zoek naar de oplossing voor de angst van het bestaan. Wat de mens werkelijk bedoelt is de zoektocht naar aanwezigheid van de AllerEerste. Veel mensen denken op aarde de liefde te vinden, maar ze hebben ongelijk - de liefde bestaat niet, is niet aanwezig in dit verward materieel universum van Luciwher. Een chaotisch universum waar Luçal orde in probeert te scheppen. Het enige wat je hier kunt vinden is warmte en een beetje schoonheid, geen liefde. Warmte om de kille hel die het hier is te kunnen overleven. Wat op zich een hele geruststelling kan zijn - er is geen andere hel dan de hel waar we nu wonen.” "Hoe komt het toch dat er in godsdiensten en in zoveel filosofieën een Lucifer, een Satan-figuur aanwezig is?” Ik wilde Manas dit nader horen verklaren, want eigenlijk begreep ik zijn redenering nog niet echt. In deze wereld zie je zoveel leed, geweld en vernietiging om je heen. “Al die verschillende Shaitans zijn de belichaming van het kwaad. En niet alleen als mythologische figuur, er zijn Qins, Hitlers en Stalins, Pol Pots en Bushes. Hoe kan het dat in de hele geschiedenis het kwaad een prominente rol speelt, gedurende de hele geschiedenis van de mensheid in alle culturen het kwade zijn vernietigende rol speelt en jij simpelweg verklaart dat het kwade niet bestaat?” “Wat als het kwade wordt gezien, is in eerste instantie afhankelijk van je perspectief. Een overwinnende generaal is voor zijn achterban een zegen, maar voor de overwonnenen de slavenmeester, de bron van alle onheil en kwaad. Wat het kwaad wordt genoemd, is derhalve een subjectieve beleving. Het kwaad is doordoor een zeer lokaal en tijdelijk fenomeen, zeker geen universeel verschijnsel. Belevingen vervagen overigens. Wie zou Caesar of Napoleon nu nog met Hitler vergelijken, terwijl ook zij miljoenen doden op hun geweten hebben? Het vraagstuk van het geweld ligt niet in alleen bij hen die het toepassen, maar vooral
826
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
bij hen die het accepteren. Je kan jezelf uiteraard verdedigen tegen geweld, dat is een natuurlijke reactie die voortkomt uit het instinct tot overleven. Het probleem van de acceptatie van geweld waar ik hier op duid ligt juist bij degenen die in het voordeel zijn bij het gebruik van geweld.” Ik kende het standpunt van Manas dat zegt dat geweldloosheid aan het ontvangende eind van het geweld te makkelijk is en geen wezenlijke
verandering
in
de
menselijke
aard
brengt.
Ghandi
propageerde een houding van geweldloos verzet. Of het in alle gevallen geweldloos was valt te bezien, maar verzet was het zeker en in die zin was het agressie - agressie van de geest. “Wat kan er nu zo voordelig zijn aan geweld? In de eerste plaats hoef je niet in discussie te gaan. Als wat een ander zegt je niet bevalt, geef je hem een timmer en je bent van je tegenstander af. De ander knock-out slaan kan overigens ook verbaal. Daarmee herkennen we in geweld en agressie een middel om je omgeving naar je hand te zetten. Dat wil je vooral doen als je omgeving je angst inboezemt. Als je geweld succesvol blijkt, ga je geweld ook preventief toepassen, om een mogelijke angst te voorkomen.
Deze
keten
van
geweld
is
al
heel
vroeg
ontstaan,
waarschijnlijk bij onze oudste voorouders die de eerste gereedschappen en dus wapens maakten.” “De angst zit binnen in de mens en richt zich naar buiten. Om het geweld -of het kwaad, of hoe je ook wilt noemen- naar buiten te voorkomen, zul je dus iets moeten doen aan die interne angst. De meest fundamentele angst die er in de mens is, is de angst om alleen te zijn. Lees alles er maar op na, psychologen, filosofen, romanschrijvers. De angst om eenzaam te zijn is de grootste existentiële angst. Ik noem dat het missen van de harmonie.” “De mensheid levend in dit universum van Luçal, zal het gemis aan de harmonie van thuis proberen op te lossen met rationele middelen. Daarom organiseert de mens, daarom wordt de oplossing van alles gezocht
in
hiërarchieën.
Elk
organisatiemodel,
van
de
vroegste
stamorganisatie tot het modernste ‘corporate model’ is een gereedschap om
de
buitenwereld
te
beheersen,
want
de
buitenwereld
is
verschrikkelijk beangstigend.” Dat Manas wel eens gelijk zou kunnen hebben werd mij recent nog bevestigd door foto’s die ik zag van een indianenstam in het Amazonegebied. De foto’s waren genomen vanuit een vliegtuigje waar indianen met hun pijl en boog op schoten. Ze hadden nog nooit contact gehad met de moderne beschaving en het vliegtuigje boven hun domein moet er uit hebben gezien als de meest vervaarlijke roofvogel.
827
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
“Dat Luçals oplossingen geen echte oplossingen zijn blijkt vooral uit het feit
dat
elke
problemen
organisatie,
voortbrengt
-
elke
hiërarchie
organisaties
met
zijn hun
eigen
onoplosbare
gehoorzamen
en
gehoorzaamden. De mens is van nature goed, maar geneigd tot alle kwaad. Het zijn dit soort holle uitspraken die algemeen geaccepteerd worden, maar die op een fatale manier de plank mis slaan. Het houdt namelijk de mythe van goed en kwaad in stand. Je kunt beter zeggen, dat de mens van nature angstig is en voor zijn angst de verkeerde, onvolledige oplossingen kiest.” “Met recht kan ik dus zeggen dat alle vormen van organisatie satanisch van aard zijn - Luciwheraans. Elke religie is op deze manier satanisch, elke vorm van politiek bedrijven is daarmee duivels. Zolang de mens de oplossing voor de existentiële angst buiten zichzelf zoekt, is die mens bezig met een satanisch ritueel. De echte oplossing ligt niet in het antwoorden zoeken buiten jezelf, maar in jezelf. Je zult dan merken dat wanneer je dat doet, je angst volkomen oplost en je houding tegenover de wereld een geheel andere wordt. Die houding van bewondering en respect is voor iedereen bereikbaar, niet alleen voor hen die een hoge educatie hebben genoten.” Het kwaad had een andere naam gekregen en daarmee werd de remedie anders. Hoewel zijn ‘waardering’ van de hiërarchie mij erg anarchistisch in de oren klonk, hield Manas mij voor dat anarchisme er niets mee te maken had, omdat ook anarchisme een externe oplossing. De enige oplossing voor wat ik nog maar even het kwaad noem, hoewel ik er vrijwel van overtuigd ben dat het inderdaad eerder om existentiële angst gaat, is de oplossing van het vraagstuk door ieder mens individueel. Ik zag nu ook waarom er vele religies en levensfilosofieën in deze wereld zijn ontstaan. Ze moeten voortgekomen zijn uit de behoefte van mensen met deze kennis anderen zonder deze kennis te onderwijzen, te leiden. Dat de Boeddha’s, de Jezussen en de Mohammeds, in ieder geval hun navolgers, daarmee hun kennis direct aan de duivel uitleverden, zullen zijn niet bevroed hebben. “Ben je niet bang, Manas, dat jou hetzelfde zal overkomen? Dat mensen jouw boeken zullen lezen, er door overtuigd en geïnspireerd zullen raken en het zullen proberen na te volgen.” “Ik ben nergens bang voor, ik ken geen angst, geen angst voor het leven en geen angst voor de dood - het is slechts een materiële dood. Ik ben hooguit bezorgd, ongerust dat men zal proberen na te volgen. Ik hoop echt dat iedereen dat uit zijn hoofd zal laten. En het gebeurt ook niet wanneer ieder mens de antwoorden niet buiten zichzelf zoekt, maar binnen zichzelf.”
828
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
Appendix 2, de Sleutel en het Slot
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
do o r S uleim an O 'S ullivan
Het is een reis die ik u aanbied in de hoop dat u een dergelijke reis ooit zelf zult maken. Ik verkoop u niets, ik ben geen toeristengids en ik heb geen vooropgezet doel. Sterker, ik ben begonnen deze tekst te schrijven, zonder precies te weten wat ik wil opschrijven. Het is een gevoel - niet een sentiment en zeker niets sentimenteels, maar als in weten zonder alle onderbouwende feiten precies te kunnen weten. Er is iets waarvan ik u deelgenoot moet maken -ja, moet maken-, dat is alles wat ik weet. Ik wil dat graag. Ik denk ook dat het nodig is. Iedere keer dat ik Manas sprak, wist hij mij op de een of andere manier te ergeren. Ik kwam er dan achteraf altijd achter dat ik me niet aan Manas zelf had geërgerd, maar aan de botsing tussen wat Manas zei en wat ik van kinds af aan wist, waarbij de oorzaak van de botsing voor mij niet meteen helder was. Zat ik op de verkeerde weg, was Manas aan het spookrijden? Waarom sprak Manas en had ik zo vaak het idee dat ik hem weersprak? Waarom weersprak ik hem wel, terwijl Manas mij nooit weersprak? Vermoedelijk zat me nog het meest zijn stelligheid dwars, alsof hij een open verbinding met de hoogste waarheid had. Vanaf een bepaald moment realiseerde ik mij dat in ieder geval een deel van mijn neiging hem te weerspreken was, omdat Manas niet de mens is van wie je iets voetstoots aanneemt. Er zijn mensen die een natuurlijke overwicht ten toon spreiden, een soort charisma, waardoor je makkelijk accepteert wat zij zeggen. Manas straalt een dergelijke autoriteit niet uit. Ondanks de absoluutheid, de eenduidigheid van wat hij zegt, wordt je aangeraakt, maar niet gegrepen. Met wat hij te zeggen heeft biedt hij geen alternatief voor bestaande godsdiensten aan, hij maakt geen correctie op wat er bij godsdiensten in de loop der tijd misschien is misgegaan, hij geeft geen kritiek op godsdiensten. Hij schuift alle godsdiensten simpelweg als irrelevant terzijde als iets wat oud en vervallen is, iets wat gerecycleerd moet worden, als iets wat er niet meer toe doet. Wellicht interessant voor de geschiedenisboeken, maar zonder betekenis voor het heden. Dat hij als aanspreker voor de religies opereert, had op mij hetzelfde uitwerking als toen mij werd verteld dat Sinterklaas geen werkelijk bestaand persoon is. Ik werd opstandig toen alles waar ik van kleins af aan in had geloofd onderuit werd gehaald, wanneer de grond onder je voeten onbetrouwbaar drijfzand blijkt te zijn. Mijn vader was een gelovige geworden, omdat hij van mijn moeder hield - en een groot en
829
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
waar gelovige was hij. Mijn moeders vader en alle vaders die voor hem kwamen waren vrome gelovigen die de plichten van een gelovige zorgvuldig bewaakten. Maar door Manas ben ik aan het twijfelen gebracht - ik weet niet eens meer of ik mijzelf nog wel een gelovige mag noemen, kan noemen. Manas spreekt zoals hij schrijft. Hij is lang van stof en formuleert ook vaak in lange zinnen. Hij is niet moeilijk te volgen, maar je moet wel je aandacht erbij houden wanneer hij aan het woord is, of wanneer je in zijn boeken leest. Manas vergelijkt hoe mensen met woorden omgaan vaak met hun omgang met de beelden die de televisie in de huiskamer brengt. Toen de mensen voor het eerst televisie kregen, waren ze vol aandacht voor wat dat ene net hen bracht. Sinds de intrede van digitale televisie heeft iedereen zeker honderd kanalen ter beschikking. Er wordt alleen nog stilgestaan bij zenders met schreeuwerige extremiteiten die zijn bedacht
om
de
aandacht
vast
te
houden
tot
aan
de
volgende
commercials. Woorden, zegt Manas, werden ooit beschouwd als iets magisch - hoe moet het geweest zijn voor onze voorouders die de eerste woorden spraken. Woorden waren betekenisvol en iedereen hing aan de lippen van de eerste verhalenverteller. Manas’ woorden zijn als een goede wijn en niet als een blikje priklimonade. Woorden zijn voor Manas belangrijk en ook als hij ze uitspreekt beschouwt hij ze niet als iets vluchtigs. Hij spreekt alsof hij met zachte aandrang elk woord achter je borstbeen wil bijzetten, als een gelovige Jood die briefjes in de Klaagmuur stopt. Tegelijk zijn het niet zijn woorden die belangrijk zijn, maar wat de woorden met je doen. Wat jij met zijn woorden doet. Ik vind het alleen in eerste aanleg belangrijk precies te weten wat hij zegt, maar oneindig veel belangrijker is het zijn woorden te gebruiken als aanleiding in jezelf op zoek te gaan. Zo lijkt zijn eerste boek, het Verhaal, een simpel boek waarin God en alle goden op aarde vervangen lijken te worden door een nieuwe ploeg waarvan Manas zegt dat het de enig bestaande krachten zijn die verre de krachten die wij kennen, zoals elektromagnetisme en zwaartekracht, te boven gaan. Hij noemt die krachten geen goden of engelen, maar de middelen, de mediums, waarmee de AllerEerste zoals hij Hem noemt alles in het bestaan
riep.
De
AllerEerste
creëerde
alles
door
middel
van
RechtvaardigeLiefde, WarmeSchoonheid en InziendLicht. Het is niet het universum waarin de mens zijn bestaan heeft dat met deze krachten werd gecreëerd, maar de wereld van het bestaan van de ziel, de bezieling van alles. De bezieling van mens, dier, water, steen, alles. Het
830
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
bestaan waar wij vandaan komen en waar wij na onze stoffelijke dood naar teruggaan. Manas vertelt dat de AllerEerste en de krachten die hij uit zich liet voortkomen niet alleen abstracte fenomenen zijn, maar vooral ook wezens die deze krachten belichamen, zoals de stoffelijke mens de belichaming
kan
zijn
van
een
idee.
Manas
voegt
aan
deze
ontstaansgeschiedenis nog één belangrijk element toe, het element van de vrije wil. Zonder de vrije wil zou de bezielde wereld zijn als een zolder vol speelgoedtreintjes op een ingenieus emplacement met bordkartonnen bergjes en poppetjes op de perrons. De AllerEerste zou op zijn fluitje blazen en alles in beweging zetten door een draai aan de knop van de transformator - alles zou de vooraf vastgelegde route afleggen en die tot in de eeuwigheid herhalen. De vrije wil zorgt voor ontwikkeling - de treinen zijn in gang en zoekt zijn eigen sporen. Naast de gift van het leven, zoals iedere vader en moeder op aarde dat ook weet, is de gift van de autonome ontwikkeling een zo mogelijk nog groter geschenk. RechtvaardigeLiefde, WarmeSchoonheid en InziendLicht bestaan allen uit een twee-eenheid. Elke twee-eenheid draagt het mannelijke en het vrouwelijke in zich, sommigen zeggen yin en yang, en kon uit eigen beweging creëren. Zoals de AllerEerste leven aan zijn creaties gaf, gaven zijn creaties leven aan hun volkeren. De volkeren van RechtvaardigeLiefde, van WarmeSchoonheid en van InziendLicht. Het verwekte leven verwekte het leven. Zonder de boeken van Manas hier nu dunnetjes over te doen, wil ik het veel liever hebben over de invloed die de boeken op mij hebben gehad en dus ook op u, lezer, kunnen hebben. Waar inzicht is, is ook verschil van inzicht - de vrije wil maakt alles mogelijk. Dit is voor mij de essentie. De mateloos tomeloze alles is mogelijk gave die de AllerEerste gaf. Het is niet alleen een blijk van liefde, maar van zo oneindig veel meer waarvoor ik niet de woorden kan vinden. Zo veel meer, dat traditioneel religieuze woorden als genade en rechtvaardigheid er betekenisloos bij afsteken. Daarbij opgeteld de volkomen onzinnigheid van de zoiets als de onderwerping aan de wil van God,
zoals
veel
religies
van
gewone
mensen
eisen.
Wat
de
scheppingsdaad van de AllerEerste nu juist niet verlangt is onderwerping. Het is juist vreugde en verwondering, bewondering en herkenning van het inspirerende voorbeeld wat de grote betekenis is van het erkennen van een AllerEerste. Onderwerping is een mensenwoord en niet een Godswoord. Onderwerping is een woord van macht, terwijl de AllerEerste
831
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
niet uit is op macht. De gave van de vrije wil in onze ziel zou dan zinloos zijn. Macht en vrije wil zijn onverenigbaar. Het is de vrije wil en het consequentelijke verschillen van inzicht dat ons bracht in deze wereld. Deze wereld noemen we stoffelijk, ook ik, maar het kan eigenlijk van alles zijn. Het kan inderdaad een incarnatie zijn vanuit de wereld vanwaar wij komen, het kan ook zijn dat wij slechts in slaap zijn gevallen en ons stoffelijk bestaan dromen, dat dit bestaan slechts een illusie is. Tallozen hebben zich daar sinds het begin van het religieus denken en van de filosofie al over uitgelaten. Ik sprak net over ons - Manas doet dat met iets meer nuance, maar in wezen bedoel ik hetzelfde. Het zijn namelijk niet alle bezielden die in het stoffelijk
universum
zijn
geïncarneerd.
De
ontwikkelingen
en
de
verschillen van inzicht waren groot geworden. Ik heb wel eens van medelezers gehoord dat de aparte ontwikkeling waar het volk van InziendLicht voor koos een parallel vertoont met de zondeval en de uitstoting uit het Paradijs. Als er al een overeenkomst is tussen wat Manas zegt en wat het boek van Mozes zegt, dan moet van de laatste gezegd worden dat er vrijwel niemand meer is die de symboliek begrijpt, noch de strekking - hooguit dat het mogelijk gaat om een verhaal om de overgang te beschrijven tussen de neolithische maatschappij en de landbouw maatschappij. Bovendien, zondeval is weer zo’n begrip typisch voor de oude religies, kenmerkend voor hen die denken in termen een wrekende God, van macht en onmacht, goed en kwaad. Het leven werd gecreëerd in een stoffelijk universum. Niet louter op aarde, maar door het hele universum heen - zo talrijk is het volk van InziendLicht. Op de lange termijn zullen aantal facties met elkaar in contact
komen,
de
overige
zijn
van
elkaar
gescheiden
door
de
onmetelijke uitgestrektheid van het fysiek universum - een garantie voor een afzonderlijke ontwikkeling. Het volk van InziendLicht kreeg het universum in Liefde als geschenk van de AllerEerste om hun eigen weg te volgen voorgegaan door Alnatrea en Luciwher, zij die het volk van de rede hadden geschapen. Het stoffelijk universum is het universum van Luciwher, die in dit universum met zijn volk een aparte weg buiten de directe
invloedssfeer
van
de
AllerEerste
aflegt.
Een
magistrale
ontdekkingsreis. In het Verhaal van Manas geen spoor van het oordeel dat wel in elke religie geveld wordt. Luciwher, de Satan, is het slechte en de mens is tot alle kwaad geneigd, zeggen de oude legenden. Niets is minder waar. Manas toont aan dat het kwade niet bestaat en dat dit idee slechts in het leven
832
is
geroepen
door
hen
die
naar
de
macht
verlangen.
Is
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
machtshonger op zich niet een kwade eigenschap? Nee, zegt Manas. De onzekeren verlangen naar macht, uit angst voor de harde wereld. Macht uitoefenen is een daad die voortkomt uit pijn, want leven en leren in incarnatie is pijnlijk, vaak ook fysiek. Het is de pijn die ligt onder het verlangen naar en het pijnlijk gemis van de voelbare aanwezigheid van de AllerEerste. Het was voor mij merkwaardig te constateren dat het juist een enorme rust gaf dat Jahwehgodallah of Brahmâvisnusjiva, de AllerEerste in het universum waar wij wonen niet waarneembaar aanwezig is, zoals de AllerEerste
in
de
wereld
van
bezieling
wel
aanschouwelijk
en
alomtegenwoordig is. Dat Luciwher niet het kwade is, maar dat hij en Alnatrea de eersten onder ons zijn in het moeten doorstaan van de afwezigheid. Dat wij allen onze weg zoeken en wanneer wij ontwaken uit dit stoffelijk leven wijzer in het bestaan terugkomen waar wij thuishoren en dat wij hadden verlaten. De
rampen
en
catastrofes
die
in
dit
universum
op
elk
niveau
plaatsvinden, kunnen door de wetenschap dat AllerEerste niet aanwezig is in dit universum dan ook niet op het falen van God
worden
afgeschoven. En omdat Luciwher niet het kwade is, zijn rampen en catastrofes ook niet het gevolg van zijn kwade genius. Van ontslagen worden door je baas tot en met de holocaust, elke holocaust, niets hiervan kan God voor de voeten worden geworpen. Omdat het pijn doet noemen we dit het kwade, maar dat is het niet. Het is het falen en het onvolmaakte van de mens en het moet ons leren in de spiegel te kijken in plaats van een ander de schuld te geven. Sargon van Akkâd, Keizer Augustus, Atilla de Hun, Napoleon Bonaparte, Adolf Hitler, Jozef Stalin, Pol Pot en Richard Nixon, zij zijn geen demonen. Het waren mensen met macht, maar mensen niettemin. Luciwher is niet het ultieme kwaad, noch is hij de schepper en god van dit universum. De AllerEerste gaf dit universum en zei, “Laat het Licht hier zijn.” Zoals de AllerEerste het stoffelijk universum creëerde als een kosmische zeepbel, zo zal hij aan het einde der tijden, als de hele afstand is afgelegd en de laatste ziel thuis is, als in een gigantisch feestvuurwerk de zeepbel doorprikken. Maak je niet druk over “big crunch” of “big rip”. Wij
zijn
als
kinderen
op
zoek
naar
broodkruimels, naar een spoor dat ons uit de wildernis kan leiden. De geluiden om
833
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
ons heen maken ons bang, omdat wij onze zekerheid missen. Om zekerheid te representeren creëerden we surrogaten. Jahwehgodallah of Brahmâvisnusjiva
en
daarbij
zij
die
zeggen
de
dienaren
van
Jahwehgodallah of Brahmâvisnusjiva te zijn, omdat ze daarbij voordeel denken te hebben, die zeggen dat ze zijn wil kennen en die rituelen ontwerpen om dit plausibel te maken. Die zeggen te willen helpen, terwijl ze zelf net zo onzeker zijn. Waarmee ze macht creëren over hen die deze kennis niet hebben of hen onthouden wordt, waarmee ongelijkheid in de wereld kwam, waarmee rijkdom en armoede in de wereld kwamen, waarmee strijd in de wereld kwam en moord om het bezit af te pakken of juist te verdedigen. Wij zijn kinderen, pubers op zijn best, die elkaar de broodkruimels afpakken, omdat wij verkleumd zijn en honger hebben, daarmee het spoor vernietigend dat ons had kunnen leiden. Er is echter één spoor dat niet vernietigd kan worden, dat niet afgepakt kan worden, dat er altijd is. Ook al zie je het nog niet, het is het spoor dat al in je aanwezig is, klaar om ontdekt te worden. Het spoor dat je ziet als je de binnenkant van je gesloten oogleden verkent. Het spoor dat je hoort, zingend als van een aankomende trein, als je de wereld om je heen tot rust brengt. Het spoor dat je kunt betasten als de blinde die je ziende bent. Van dit spoor het eerste aanknopingspunt vinden lijkt het moeilijkst. Ik verklaarde Manas voor gek, als de zoveelste goeroe en ik ergerde mij aan hem. Hij bleek mijn goeroe niet te zijn, want dat wilde hij niet. Hij vroeg mij alleen zelf na te denken, voor het eerst van mijn leven na te denken en te wegen wat het belangrijkste kon zijn. En na lang nadenken, na erg lang wikken en wegen besloot ik niet meer te denken wat anderen voor mij hadden bedacht, niet meer te slikken wat anderen mij voorschotelden, niet meer te dansen naar andermans pijpen, noch te doen wat anderen van mij verwachtten - op elk vlak. Voor het eerst van mijn leven besefte ik dat ik temidden van een menigte moederzielalleen was en ik stond te rillen. Nog het minst werd ik bang van de wereld, de kou en de regen, de hitte en de dorst, wilde dieren en vernietigende technologie. Het meest angstig werd ik van mensen, toen ik besefte dat de wereld vol was met gekken en idioten, die op elk willekeurig moment wat je het meest dierbaar is kunnen vernietigen. Totdat ik besefte dat het geen gekken en idioten waren, maar wanhopigen naarstig op zoek naar wat ik had gevonden, maar mij niet kon worden afgepakt. Ik hoorde het mezelf zeggen, naar wat ik had gevonden. Ik had het slot gevonden waar de sleutel op paste. In mijzelf hoorde ik
834
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
het binnenwerk draaien. Ik fantaseerde er een fanfare bij en een uitbundig vuurwerk en ik was blij. Niets deerde mij meer, niet het vervelende zoontje van de buren, noch de duizenden doden als gevolg van een moessonregen. Het deerde mij niet omdat het mij niet meer wantrouwig en angstig maakte, want niets kon mij meer worden afgepakt. Natuurlijk sprak ik het buurjongetje nog aan op zijn gedrag, natuurlijk rouwde ik kort om zoveel in leed verloren levens in het water, maar het maakte mij niet meer bang. Ik liet mij niet meer gek maken of mijn wanhoop voeden. Ik was niet meer gedesoriënteerd en had het vaste punt in mijzelf ontdekt dat ik officieel met klaroengeschal uitriep tot mijn aanknopingspunt. Sindsdien vier ik elk jaar op die dag een feestje. Ik had de angst afgelegd en de machthebbers werden ridicuul. Politieke debatten hadden altijd mijn belangstelling gehad. Nu zag ik dezelfde politici toespraken houden en ze boeiden mij evenmin als de toespraken van een machtshongerige uit Verweggistan. Toen ik laatst een bekeuring kreeg, moest ik moeite doen mijn lachen in te houden - de agent zou het niet hebben begrepen. In het gebedshuis hoorde ik op hoge toon betogen die mij niets meer zeiden, redevoeringen van een kleuter over het volwassen leven, een blinde over de pracht van een veld vol bloemen, een dove over een meesterlijk muziekstuk. Mijn geloof heb ik verloren, of moet ik zeggen dat het geloof mij heeft verloren. Het geloof, ik denk elk geloof, gaat het verliezen - als de geloven het al ooit hebben gehad. Zij gaan de macht verliezen, de grip die
zij
op
mensen
hebben.
Niet
omdat
Jahwehgodallah
of
Brahmâvisnusjiva niet zou bestaan, maar omdat deze het surrogaat is van kwakzalver die op de markt zijn levenselixer probeert te slijten. Het contact met de AllerEerste bestaat voor hen die de innerlijke weg bewandelen, zonder leider of invloed van buitenaf. Dat ik de aanduiding AllerEerste gebruik, betekent niet dat ik nu een adept van Manas ben geworden. Dat kan helemaal niet, want Manas is geen goeroe, geen profeet of een heilige, noch neemt hij discipelen aan. Manas is een goede vriend die mij een tip heeft gegeven, waarvoor hij niets terug vroeg. Het geloof heeft mij verloren, want ik geloof niets meer. Ik weet nu zeker. Omdat ik nu zeker weet is al mijn angst voor de wereld verdwenen. Mijn weg en mijn zoektocht blijven hetzelfde, want ik ben er nog lang niet, ik ben nog jong, en ik zal het moeilijk hebben op mijn weg. Het leven in het stoffelijke, deze benarde droom buiten de bezielde werkelijkheid, is een pijnlijk leven, want leven en leren doen pijn. Het einddoel staat mij echter nu helder voor ogen. De weg door het
835
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
landschap mag voor mij nog niet waarneembaar zijn, maar het licht hoog op de berg is vanuit elk punt zichtbaar. Hoe anders is mijn besef nu dan de God die mijn vader vereerde, die van mijn moeders vader en de vaders voor hem. Die God zei wat er van moment tot moment op de dag diende te gebeuren, wanneer wij konden eten en wanneer niet, onze voorspoed te delen met hen die minder bedeeld waren en deel te nemen aan een tot massapsychose verworden trek naar de paaigronden. Mijn leven was onder een toenemende sociale druk gekomen waar nauwelijks aan te ontkomen viel en die overal een om zich heen grijpend huichelen tot stand had gebracht. Nu ik vrij ben merk ik dat ik toch een aantal van de tradities van mijn vroeger geloof in stand hou, louter omdat ik zo ben opgevoed. Ik vast nog steeds, maar niet meer omdat het moet en dan slechts een periode in het jaar. Ik probeer zoveel mogelijk mijn eten in overeenstemming te brengen met wat de boeren verantwoord kunnen produceren en ik eet niet meer elke dag vlees. Ik ga bewuster om met de consumptie van energie - ik heb een contract gesloten met een energiemaatschappij die alleen groene stroom produceert. Op die manier vast ik, door te leven op een manier die niet of zo min mogelijk belastend is voor mijn omgeving. Zo merk ik dat ik niet alleen spiritueel een nieuw begin heb gevonden, maar ook dat ik een vertaling daarvoor heb gevonden in mijn dagelijks leven. Ik ben niet onderhorig meer aan de regels van mijn religie en mijn groep. Ik stel nu mijn eigen regels op. Niet met de bedoeling er maar op los te leven, maar met het doel om over zoveel jaren aan het einde van mijn leven tegen mijzelf en naar ik hoop mijn kinderen en kleinkinderen te kunnen zeggen, dat ik het gevoel heb dat ik het goed heb gedaan. Niet goed als tegenovergestelde van slecht of kwaad, maar goed in de zin van naar eer en geweten, naar beste weten. Ik weet dat ik de enige ben die mijzelf zal oordelen.
836
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
Had ik nu niet tot deze conclusie en nieuwe levenshouding kunnen komen zonder Manas? Moet er aan mijn verhaal per sé een God, de AllerEerste, te pas komen? Ik denk dat het heel wel mogelijk is. Ik denk dat het goed mogelijk is om bewust te leven, verantwoord om te gaan met de middelen die deze aarde biedt, respectvol met je medemens om te gaan en
je
eigen
standaarden
steeds te overdenken om zo een hoger plan te bereiken. Toch zou voor mij dan alles leeg zijn, zonder de oorzaak van
alles,
antwoord
het op
ultiem e
de
vraag
waarom. Manas
zei
eens
dat
ons
leven, in onze originele staat en in deze droomvorm -ik vind dat poëtischer klinken dan incarnatie- loopt van het zoeken naar het antwoord op de vraag naar het wat en daarna naar de vraag naar het hoe. Een antwoord op de vraag zullen
naar w ij
vergankelijke vinden.
Wie
het
waarom
in
deze
wereld
nooit
denkt
dat
H et laatste o o rdeel
antwoord gevonden te hebben zal altijd merken dat daarachter een vervolgvraag naar het waarom ligt. De vraag naar het waarom kan dan ook alleen beantwoord worden wanneer wij weer thuis zijn en de oorzaak van alles bevraagd kan worden. Voor mij is het evident dat de AllerEerste bestaat. Ik geloof het niet, ik weet het zeker, omdat de logica mij dat ingeeft - het antwoord op de vraag naar het waarom is te vinden. Maar ik zal nooit meer iemand proberen naar mijn levensvisie over te halen, te bekeren. Want elk leven is een leven met een eigen autonomie. Ieder leven heeft zijn eigen waarde, ook al ziet een ander de waarde er niet direct van in - die blindheid komt voort uit oordelen. En als zelfs de AllerEerste niet oordeelt over elke ziel, wie ben ik dan om dat wel te willen. In zijn tweede boek ontmantelt Manas een voor een de mythen van de
837
Manas
N a’ala
-
de
S l e u te l
-
de
b o eken
van
hart
en
w e te n
ouden. Er is geen laatste oordeel, er is geen goed en kwaad, hoe het zit met vrije wil en voorbeschikking, en zo meer. Alles waar je vroeger bang mee werd gemaakt, blijkt helemaal niet te bestaan. Het beneemt je zicht op hoe de zaken werkelijk in elkaar zitten, het beneemt je het zicht op het aanknopingspunt dat in jezelf klaar ligt. Zijn derde boek vind ik zijn mooiste boek, maar die keuze is natuurlijk subjectief. Het geeft ook een beeld van Manas door de tijd heen en hoe hij mensen van zijn troostrijke boodschap voorzag. Want het moet toch een
hele
geruststelling
zijn
te
weten
dat
Jahwehgodallah
of
Brahmâvisnusjiva en zijn regels, vuur en verdoemenis helemaal niet bestaan. Dat je alle capaciteiten hebt meegekregen om op je eigen manier het mysterie van de AllerEerste te doorgronden, zonder andere mensen die zeggen het beste met je voor te hebben, maar ondertussen de macht grijpen door voor je te denken en vervolgens je hun denkbeelden dan dwingend opleggen. Mooi is het om de ontwikkeling van de mensen te zien met wie Manas praat. Het vijfde boek, want van het vierde boek staat vrijwel nog geen letter op papier terwijl ik dit schrijf, gaat rechtstreeks in op de grote religies van deze aarde. Het is in mijn visie het boek waarin Manas zich het meest kwetsbaar opstelt, omdat dat boek het meest rechtstreeks aanleiding geeft voor de machthebbers om Manas het zwijgen op te leggen. Hij wil echter niet weten van het weglaten van dit boek. Manas schrijft het boek niet voor hemzelf, maar voor zijn broer. Voor Manas is Luciwher een broer waarvoor hij warme gevoelens heeft. In zekere zin is wat hij voor Luciwher voelt van toepassing op de hele mensheid. * Manas noemt “Het Verhaal” een synopsis. Hij heeft plannen klaarliggen om het de vorm te geven van een filmscript. Ik hoop dat hij daar ooit aan toe komt.
838