Lumbaal actief onderzoek Instabiliteit De actieve stabiliteit wordt gewaarborgd door de rug- en buikspieren en de tussen het bekken en de onderste extremiteiten uitgespannen musculatuur. Belangrijkste zijn: • m. multifides; • m. rotatorus; • m.semispinalis; • de dwarse en schuine buikspieren die aan de fascia thoracalis-lumbalis aanhechten. Passieve stabiliteit komt voornamelijk voor tussen S1 en L5 en het iliolumbale ligament en de frontaal gepositioneerde facetgewrichten. De discus L4-L5 is dikker dan die van L5-S1 en vervult een belangrijke rol als stabilisator. Klinische kenmerken: • Inspectie: verhoogde tonus van de intrinsieke musculatuur; • verminderde bewegelijkheid van L4-L5, L5-S1 en TLO; • Deviatie c.q. bij actieve ventraalflexie en/of deflexie; • Handen plaatsen op de knieën bij deflexie; • Arculaire c.q. angulaire hoek: hyper- en hypomobiele segmenten • Gestoord bewegingsverloop bij actief bekkenkantelen in zit met hangende benen; • Neiging de knieën te buigen bij actieve dorsaalflexie; • Onvermogen achterwaarts lopen; • Onvermogen stabiliteit te handhaven bij tillen, heffen, dragen ADL handelingen; • Verminderde c.q. niet aanwezige segmentale isometrische 3-D rotatie; • Verminderde spierkracht m. gluteus max. bij het in zijliggen weerstand geven via het geextendeerde/geabduceerde/exorotatie been; • Verminderde lokale musculaire coördinatie; Inspektie: Achter de patient staan en kijken naar rug hoe deze aanspant bij verschillende activiteiten op ADL gericht b.v. lopen, staan, bukken etc.. 2 dikke kabels (m.erector trunci) dan is dat pos. Je moet de kleine spiertjes zien werken. Ventraalflexie: • Verminderde beweging TLO • Arculaire c.q. angulaire hoek: hyper / hypomobile segmenten • Deviatie c.q. gestoord bewegingsverloop (deflexie handen op de knieën)
Dorsaalflexie: • Neiging knieën te buigen
Bekken kantelen in zit: Heffen van gestrekte benen in zijlig: onvermogen
Achterwaarts lopen gestoord:
Verminderde kracht gluteus maximus: extensie – abd – endo met weerstand.
Verminderde c.q. niet aanwezige segmentale 3D rotatie Passief onderzoek: Translatie in zijlig: • meer mobiel segment t.o.v. van aanliggend segment; Springing test in buiklig: • Mobieler segment t.o.v. aanliggend segment; Het belangrijkste is ACTIEF onderzoek. Actieve stabiliteit vasthouden, min. 30 sec in ADL gerichte bewegingen b.v.: • Correcte houding in zit; • Correcte houding in stand; • Correcte werkhouding; • Houding in kruiphouding; • In kortzit. Segmentale coördinatie: • Patiënt geeft tegendruk bij – springing handgreep; • Patiënt geeft tegendruk bij – roset handgreep. Test van Larson: Provoceert het desbetreffende segment: ventraal druk en plotseling loslaten. De kracht testen van de buikspieren: Vooral m.transversus abdominus en m.abdominus internus.
Regionale provocatietest: • Veringstest:
• Tractie test (ontlastend): Typerend hiervoor is bij de test voor de lumbale wervelkolom de schepbeweging van de therapeut onder de 12de rib en onder armen van de patiënt door. tractietest thorocale Wk Het is een reducerende test. Thorocaal maak je een knikbeweging in de wervelkolom, onderrug afgevlakt, iets achteroverhangen en tractie geven. Doel: ontlasten van de wervelkolom (positief: is aanwijzing voor een neurologisch probleem) Verschil tractie van lumbaal en thoracaal: Bij lumbaal zit je en houd de patiënt de ellenbogen vast met de handen, bij thoracaal houd de patiënt met zijn handen de schouder vast. • Compressietest: (belastend) Om het zwaarder te maken kun je extensie in de onderrug maken. • Slag en kloptest: Een of twee vingers op de spinosi en met de andere hand er op slaan, positief bij pijn: red flag (!) Segmentale provocatietest (lokaal) • Veringstest: -
federungs test: via of tussen de proc.spinosi; federungs test met snuitgreep: via de proc.spinosi; springungs test: via de proc.transversus:
● Rosett test: (Rotatietest) De handvatting kan ook anders zoals met de duimmuis, dit is minder puntig.
Weefselspecifiek onderzoek
Sensibiliteitsonderzoek lumbaal: Hier onderzoeken we de segmentale dysregulatie: Als er sprake is van segmentale dysregulatie dan doen we eerst een segmentale bindweefsel massage. Daarna mobiliseer je de wervel in de beperkte stand. Orthosympatisch vanaf C8-L2. Benen Th10 – L2 vegetatief C1-S5. Bij sensorisch onderzoek wordt onderzocht de: Exterocepsis Propriocepsis Interocepsis Exteriocepsis: Hier test men de oppervlakte huidsensibiliteit door middel van: scherp / dof, warm / koud, raderen. Dit doet men over de dermatomen heen of ook in het verlengde van een dermatoom. Volgorde van testen: • Inspectie; • Palpatie op temperatuur, vochtigheid van de huid; • Huidraderen, links en rechts – mediaal en lateraal van de wervel kolom 3 – 8 cm; • Kiblertest, oppakbaarheid van de huid – mediaal en lateraal van de wervelkolom 3 – 8 cm; • huidverschuifbaarheid – mediaal en lateraal; • palpatie tonus intrinsieke musculatuur; • coördinatietest segmentale musculatuur (weerstand geven tegen lichte druk roset en springingtest); • palpatie specifieke pijnpunten – in spier, proc spinosi, proc. transversi; • palpatie specifiek pijnpunten van Sell op binnenste / bovenste quadrant m. gluteus maximus; • Springingtest op processi spinosi; • facetprovocatietest; • Rosettest. Propriocepsis: Hier test men: • Kapselsensoren; • Ligamentsensoren; • Spiersensoren: (spierspoelen meten de lengte van de spier en golgipees meet de spanning van de spier); • Peessensoren: • Periostsensoren: met een stemvork • druk en pijnsensoren; • huidraderen: ter hoogte van thoracale wervelkolom
• Kibler-test (oppakbaarheid en rollen).
• Palpatie tonus musculatuur.