LTO toekomstvisie “Gezonde geitenhouderij” Voorwoord De melkgeitenhouderij bestaat zo‟n 25 jaar. Het is een mooi moment om te kijken naar de komende 25 jaar. Deze jonge sector bouwt aan een duurzame melkgeitenhouderij. Duurzaam betekent: economisch rendabel, veilig voor de consument, diervriendelijk en met een zo‟n laag mogelijke belasting van natuur en milieu. Alle schakels in de keten nemen hun verantwoordelijkheid; van producent tot consument. Vanuit een gezamenlijke aanpak met zuivelondernemingen, overheid en onderzoek moet de sector nóg duurzamer worden. Innovaties van nu tot 2035 zijn vooral gericht op het verhogen van (financieel) rendement en marktoriëntatie. Er is daarbij veel aandacht voor het sluiten van kringlopen, natuurlijk gedrag van de dieren, biodiversiteit en landschap. Jeannette van de Ven Voorzitter vakgroep LTO Melkgeitenhouderij
Inleiding De Nederlandse melkgeitenhouderij is in 25 jaar tijd uitgegroeid tot een innovatieve hoogproductieve producent van voedsel. Deze veehouderijtak en bijbehorende agribusiness hebben een hoge kennisintensiteit, zijn innovatief en staan voor een hoge productkwaliteit. De sector levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. De toegevoegde waarde van het totale Nederlandse agrifoodcluster bedraagt meer dan 50 miljard. Het zorgt voor circa 10% van het inkomen, 10% van de werkgelegenheid en 20% van de exportwaarde. De melkgeitenhouderij neemt daarvan een klein, maar relevant en groeiend deel voor z‟n rekening. De sector levert 180-200 miljoen kg geitenmelk. Het aantal melkgeitenbedrijven lijkt zich anno 2010 te stabiliseren. Het gemiddelde aantal geiten per bedrijf ligt rond de 800, en neemt nog steeds toe. De maatschappij zet vraagtekens bij de bestaande productiewijze in de geitenhouderij. De oproep richting de veehouderijsector om het tempo van verduurzamen te verhogen wordt luider en luider. Het wordt aangejaagd door de vele mediaberichten over megastallen, de Qkoortscrisis en de risico‟s voor de volksgezondheid. Beleidsmatig ligt de nadruk van overheden dus op planet en people. De grote uitdaging voor de sector is om te voldoen aan de wensen uit de maatschappij. De producten moeten op de juiste wijze worden vermarkt (profit) en de productie moet rendabel zijn. De melkgeitenhouderij moet de betrokkenheid van de omgeving combineren met (financiële) opbrengsten voor de individuele ondernemers en nieuwe kansen voor de sector. De melkgeitenhouderij heeft vanaf het begin geproduceerd in een liberale markt, zonder interventies, marktondersteuning en andere marktregulatie door de Europese Unie. De markt bepaalt de geitenmelkprijs. Deze melkprijs en daarmee het inkomen van de geitenhouder fluctueert sterk. Dit vergt bij de ondernemer de nodige managementkwaliteiten. Ook in de toekomst zal de sector werken aan belangrijke duurzaamheidsthema´s: Ecologische duurzaamheid: zorgvuldig gebruik van hulpbronnen en het milieu, inclusief een respectvolle omgang met dieren; Sociale duurzaamheid: open, transparante en respectvolle relaties tussen partijen binnen de sector en tussen de sector en de samenleving; Economische duurzaamheid: Het op een rendabele wijze leveren van producten waar de markt om vraagt.
1
Toekomstvisie Doel van deze toekomstvisie Met de visie “Gezonde geitenhouderij” wordt specifiek aangegeven voor welke opgave de melkgeitenhouderij de komende tien jaar staat ten aanzien van belangrijke beleidsthema‟s als: dierenwelzijn, diergezondheid, omgeving en gesloten kringlopen. Er worden in de visie een aantal streefbeelden geschetst. Samen met partners wil LTO deze streefbeelden realiseren. Met dit visiedocument informeren we deze partners en onze omgeving over de inzet die er gezamenlijk geleverd moet worden. We willen partners hiermee enthousiast maken om deze uitdaging gezamenlijk aan te gaan.
De thema’s 1. Samenleving 2. Markt 3. Diversiteit 4. Gezondheid mens en dier 5. Dierenwelzijn 6. Kwaliteit 7. Kringlopen 8. Ruimtelijk 9. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 10. Kennis en innovatie Ad 1. Samenleving Streefbeeld: melkgeitenhouders in de groene ruimte zijn van toegevoegde waarde voor de samenleving. Zij zijn in staat om de balans te vinden tussen hun persoonlijke drijfveren, hun zakelijke motieven en de belangen van de samenleving. Ook in de toekomst kiezen relatief veel melkgeitenhouders voor verbrede landbouw en staan deze middenin de samenleving door bedrijfstakken als zorg en educatie. Een basisvereiste voor een gewenste ontwikkeling van de sector is het draagvlak vanuit de maatschappij. Door transparante communicatie van de veehouder naar zijn omgeving wil de melkgeitenhouderij de vereiste license to produce verdienen. Open dagen maken daar onderdeel vanuit. Voorbeeldbedrijven worden via Nederland Bloeit in de schijnwerpers gezet ter verbetering van het imago van de veehouderij en via “zichtstallen” om de verbinding tussen producent en consument/burger te versterken. Ad 2. Markt Streefbeeld: alle Nederlandse geitenmelk wordt geproduceerd op een duurzame wijze en wordt in eigen land verwerkt tot hoogwaardige producten. De melkgeitenhouderij vermarkt onderscheidende zuivelproducten in met name de Europese „thuismarkt‟, ofwel de “regionale” markt (de driehoek Berlijn – Londen – Parijs). Middels goede voorlichting en marketing moet de consument bereid zijn een faire prijs voor de producten te betalen. De sector heeft een duurzame oplossing voor de afzet van boventallige geitenlammeren (bokjes) en investeert continu in de afzetmarkt voor geiten(lams)vlees. De melkgeitenhouderij heeft nooit een systematiek gekend van productiebeperking door de overheid. Ook is de structuur in de verwerking niet zodanig dat sprake is van sterke regulering van het aanbod van geitenmelk. De sector verkiest de vrije marktwerking boven een systeem van productierechten. De kosten die daarmee gemoeid gaan, overstijgen in Nederland de opbrengsten.
2
Voor de verkoop van haar producten is de industriële sector voor het overgrote deel afhankelijk van buitenlandse afzet. Ruim 70% van de kaasproductie gaat de grens over (Europa). Dit zal de komende jaren zo blijven. Vandaag de dag wordt ca. 35% van de melkproductie als rauwe melk of halffabrikaten (wrongel) geëxporteerd naar verwerkers in Frankrijk. De afzet en prijsvorming is erg gevoelig voor handelsbeperkende maatregelen (bijvoorbeeld als gevolg van besmettelijke dierziekten) en wisselende productieomstandigheden in de mediterrane landen (met name Spanje). Komende tien jaar moet het aandeel melk dat in eigen land wordt verwerkt sterk gaan toenemen. Daarbij wordt het innovatievermogen van de totale keten aangesproken om meer uit de grondstof melk te halen. Er moet een focus komen op differentiatie van melkstromen en investeringen in toegevoegde waarde van producten. Gezonde en gevarieerde voeding worden belangrijker voor de consument. Hier liggen voor de melkgeitenhouderij kansen. Het bedrijfsleven moet deze kansen in de markt verkennen en omzetten in concrete plannen. LTO wil daarbij nog actiever insteken op het initiëren en begeleiden van marktinitiatieven. Daarnaast zal LTO gezamenlijk met de totale geitenmelk verwerkende industrie (o.a. koepels als NGZO en VKGN) de randvoorwaarden voor deze ontwikkeling trachten te scheppen. In 2020 zal de afzet van het nevenproduct boventallige lammeren een integraal onderdeel zijn van de duurzame productie van geitenmelk. De totale keten zal moeten investeren in het vermarkten van geitenlamsvlees. De verwerking moet daarbij grotendeels in eigen land plaatsvinden, zodat discussies over lange afstand transport van de lammeren naar buitenlandse slachterijen verleden tijd zijn. Melkgeitenhouders zullen daarin mede het initiatief nemen, maar hier ligt ook een grote rol voor de zuivelverwerkers. Zo hebben een aantal zuivelverwerkers al het verantwoord afzetten van „overtollige geitenbokjes‟ in hun leveringsvoorwaarden opgenomen. De melkgeitenhouderij kent vergeleken met de melkveehouderij een groot aantal partijen die melk afnemen en verwerken. Door samenwerking tussen deze partijen is er nog een grote efficiëntieslag te maken in de keten. LTO kan deze samenwerking niet forceren, maar zal deze wel aanmoedigen en ondersteunen. Ad 3. Diversiteit Streefbeeld: diversiteit in melkgeitenbedrijven, afhankelijk van de omgeving van het bedrijf en de interesse en kwaliteiten van de ondernemer. Richting 2020 zullen melkgeitenbedrijven onderling meer gaan verschillen. De omgeving waarin een ondernemer werkt, maar ook zijn persoonlijke interesse en kwaliteiten bepalen de richting van de bedrijfsontwikkeling. Schaalgrootte is voor de LTO geen doel op zich en geen maatstaf voor een goed, op de toekomst ingericht bedrijf. Centraal staat in 2020 de „eigenschaligheid‟: de schaal die past bij de ondernemer, zijn omgeving, de afzetmarkt en de toegevoegde waarde die het bedrijf levert aan de samenleving. Uiteindelijk heeft „de markt‟ en dus de „consument‟ het laatste woord. We onderscheiden drie hoofdrichtingen voor de ontwikkeling van de sector: 1) Biologische landbouw (en andere vormen van productie met toegevoegde waarde), 2) Verbreding en 3) Schaalvergroting. Voor alle hoofdrichtingen geldt dat de marktvraag en (internationale) concurrentiepositie bepalend zijn voor de totale omvang van de sector. Ondernemers zullen meer over zichzelf, hun omgeving en de markt moeten leren. Maar ze bepalen zelf of zij 500 of 5000 geiten willen melken en of ze produceren voor de wereldmarkt of voor een aparte melkstroom. Ad 4. Gezondheid mens en dier Streefbeeld: de sector produceert met gezonde, duurzame geiten die veilig voedsel produceren. Gezonde dieren geven gezonde melk. De sector is alert op het ontstaan van nieuwe zoönosen. Dit gebeurt onder meer door intensieve samenwerking met de humane
3
gezondheidszorg. De melkgeitenhouderij is in 2020 zoveel mogelijk vrij van zoönosen. Preventieve maatregelen en meer kennis bij melkgeitenhouders vermindert het risico op resistente bacteriënvorming en verkleint de afhankelijkheid van antibiotica. De gezondheid van dieren in de dierhouderij is gehandhaafd door preventie (inclusief vaccinatie) en het beheersen van risico‟s op bedrijven met een hoge gezondheidsstatus. Melkgeitenhouders werken aan gezondere geiten die langer leven. Samen met partijen in de periferie (o.a. voerleveranciers) wordt kennis op het gebied van diermanagement ontwikkeld en verspreid. Zo is de toepassing van duurmelken inmiddels een gemeengoed. De sector is (mede)verantwoordelijk voor een goede monitoring en bestrijdingsprogramma‟s van zoönosen. Met een nieuwe landelijke risicoanalysestructuur Zoönosen is er structurele afstemming tussen de veehouderij, de humane en veterinaire gezondheidszorg. Op regionaal niveau is er intensieve samenwerking met de humane gezondheidszorg en eventuele kenniscentra Zoönosen. In geval van een crisissituatie met mogelijk gevolgen voor de regio, zoeken de regionale LTO organisaties tijdig contact en samenwerking met gemeenten, GGD, GHOR, Provincies en ministeries. Bij crisissen en calamiteiten met mogelijke gevolgen voor de markt, wordt nauw samengewerkt met de zuivel, waarbij de NGZO de trekker is. Om het gebruik van diergeneesmiddelen (met name antibiotica) terug te dringen is meer inzicht in het gebruik nodig. Diergeneesmiddelengebruik wordt in de toekomst geregistreerd in een centrale database. Dit helpt de veehouder en dierenarts bij de bewustwording omtrent medicijngebruik en leidt tot gerichter gebruik. Door selectief antibioticagebruik daalt het risico op resistente bacteriënvorming. Met meer aandacht voor dierziektepreventie, bewust en verantwoord antibioticagebruik en fokkerij gericht op duurzaamheidskenmerken, werkt de sector aan een robuuste melkgeit. Melkgeitenhouders werken aan een hoge gezondheidsstatus op hun bedrijven. Die begint met preventieve maatregelen waarbij een stringente bedrijfshygiëne, vaccinatie en goed gezondheidsmanagement belangrijke peilers zijn. Door de recente discussies in de provincies is het moeilijk om een goede strategie te bepalen ten aanzien van de stalsystemen en staat de sector voor een dilemma. De roep vanuit de humane gezondheidszorg om klimaatgestuurde dichte stallen met luchtfilters, staat haaks op de transparantie, de open stallen en het diervriendelijk huisvestingssysteem (potstallen) die de melkgeitenhouderij en maatschappelijke organisaties als bijvoorbeeld de Dierenbescherming en Wakker Dier nastreven. De melkgeitenhouderij zoekt de oplossing in een richting, anders dan dichte stalsystemen en roostervloeren. Goede nationale en bedrijfsmatige monitoringssystemen (managementsystemen) zijn noodzakelijk om een hoge gezondheidstatus te handhaven. Hiervoor staat het bedrijfsleven samen met de overheid aan de lat. Dat geldt ook voor nationale dierziekte bestrijdingsprogramma‟s. Preventiemaatregelen en het gezondheidsmanagement moeten onderdeel zijn van contractuele afspraken tussen de veehouder en zijn dierenarts over de veterinaire zorg op het bedrijf. LTO wil meedenken over de gewenste afstanden tussen bedrijven en burgers en woonkernen ten aanzien van de volksgezondheid. Gezondheidsrisico‟s voor omwonenden moeten beheersbaar zijn middels hygiënemaatregelen en een gerichte aanpak van zoönosen. Verder via het verminderen van de uitstoot van ongewenste stoffen (ammoniak, geur, fijn stof etc.) en ziektekiemen. In feite is het huidige geur- en fijnstofbeleid hierop al gebaseerd, maar als dat herijkt moet worden vanwege nieuwe inzichten, dan staat LTO daar voor open. Afstanden en criteria moeten daarbij wel wetenschappelijk onderbouwd zijn. Er zijn steeds meer indicaties dat het groen rondom stallen de hoeveelheid fijn stof vermindert. Uitgezocht moet worden welk beplantingsmateriaal en welke situering het meest effect heeft op het terugdringen van fijn stof naar de naaste omgeving.
4
Ad 5. Dierenwelzijn Streefbeeld: de sector produceert met geiten in een omgeving die past bij het natuurlijk gedrag en waar de dieren oud kunnen worden. De melkgeitenhouderij is internationaal toonaangevend op het gebied van dierenwelzijn. Zij wil dit bewerkstelligen door proactief en continu te investeren in beleidsmatige en praktische vernieuwing in de branche die verder gaat dan de internationale wettelijke kaders. Dierenwelzijnsknelpunten als het lange afstand transport van jonge geiten, het uitvalspercentage, de levensduur en het onthoornen van geiten zijn opgelost. De Nederlandse melkgeitenhouderij koestert het “dierwelzijnsvriendelijke” en “natuurlijke” imago. Door proactief te werken aan verbetering van dierenwelzijn ontstaan nieuwe kansen. Bijvoorbeeld door het ontwikkelen van nieuwe marktsegmenten die consumenten de ruimte geven om dierenwelzijn mee te nemen bij hun keuze voor voedsel. Ondernemers en ondernemersgroepen nemen hun verantwoordelijkheid in het verder verbeteren van dierenwelzijn. Ze gaan aan de slag met nieuwe concepten die meerwaarde realiseren in de markt en waarbij wordt samengewerkt met NGO‟s. Deze concepten geven de consument ook de kans om keuzes te hebben in de markt en creëren maatschappelijke betrokkenheid. De markt bepaalt uiteindelijk ook in welke mate en hoe snel de veehouderij over kan schakelen op deze meer welzijnsvriendelijke concepten. Geiten zijn gehuisvest in stalsystemen waarin ze hun natuurlijk gedrag kunnen uiten en ingrepen aan dieren, met uitzondering voor identificatie, overbodig zijn. De stalsystemen zijn toegankelijk voor het publiek. Een open communicatie over het welzijn van dieren draagt positief bij aan het imago van de sector. De melkgeitenhouderij moet schaalvergroting zo vorm geven dat het niet ten koste gaat van het welzijn van de geit. LTO zal leden daarbij actief stimuleren en faciliteren. Zo investeert LTO in projecten als het diergericht ontwerpen. Daarnaast is er een draaiboek voor het organiseren van open dagen, kan LTO meedenken over de boodschap die geitenhouders willen communiceren, kan Nederland Bloeit worden ingezet en heeft LTO ingangen bij de pers. Ad 6. Kwaliteit Streefbeeld: alle melk wordt geproduceerd in ketenverband en volgens privaatrechtelijke geaccrediteerde kwaliteitborgingsystemen. Ervaren keurmeesters bezoeken het geitenbedrijf en beoordelen aan de hand van een beoordelingsprotocol de in de modules vastgelegde criteria. Net als andere dierlijke sectoren werkt de melkgeitensector zelf aan een kwaliteitssysteem, waarmee op ketenniveau de voedselveiligheid en maatschappelijke randvoorwaarden worden geborgd. Een sluitend Identificatie- en Registratiesysteem, hygiëneprotocol, etc. zijn allemaal bouwstenen voor het kwaliteitssysteem. Met deze opzet kan de rol van de overheid beperkt worden tot die van „toezicht op controle‟. Ad 7. Kringlopen Streefbeeld: melkgeitenhouders produceren schoner en zuiniger door emissies te reduceren, door het vastleggen van CO2, door mineralen efficiënter te gebruiken, het werken aan gesloten kringlopen en energieproductie en -besparing. De melkgeitenhouderij staat een duurzame ontwikkeling voor, waarbij bijvoorbeeld de biologische melkgeitenhouderij richtinggevend kan zijn. De innovaties nemen een vogelvlucht: de sector werkt aan nieuwe management- en stalsystemen die bijdragen aan de reductie van ammoniak en broeikasgas. Dit moet de ontwikkeling van bedrijven binnen en rond natuurgebieden nieuw perspectief geven. Ten aanzien van organische mest boekt de veehouderij al jaren vooruitgang door efficiënter gebruik van de mest. Om de emissie verder te verminderen en daarnaast de gewassen in
5
hun de mineralenbehoefte te kunnen blijven voorzien, is het beter sluiten van de kringlopen noodzakelijk. De kringlopen staan hierbij voor evenwichtsbemesting. De vaste (potstal)mest die de sector produceert, kan door het hoge organische gehalte bijdragen aan het bodemleven en het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid van de Nederlandse cultuurgrond. Niet alle bedrijven zullen volledig grondgebonden zijn. Melkgeitenhouders die de geproduceerde mest niet op de eigen grond kunnen plaatsen, zetten deze mest verantwoord af. Eventueel na bewerking buiten het bedrijf, bijvoorbeeld richting akkerbouw. De melkgeitenhouderij zal meewerken aan het verduurzamen van het energie vraagstuk. De ontwikkelingen op het gebied van energieopwekking uit mest, zonlicht en wind maken het mogelijk om een meer energieneutrale geitenzuivelsector te realiseren. De Nederlandse melkgeitenhouderij is sterk afhankelijk van import van veevoergrondstoffen. Een gesloten kringloop is dus lastig te realiseren. Getracht moet worden minder afhankelijk te worden van deze import en te voorzien in alternatieve grondstoffen, van dichter bij huis. Door de benutting van fosfaat in het voer (voerspoor) te verbeteren, draagt de melkgeitenhouderij met medewerking van de mengvoederindustrie (Nevedi) bij het overschot aan fosfaat op de Nederlandse mestmarkt structureel te verminderen. Ad 8. Ruimtelijk Streefbeeld: melkgeitenbedrijven zijn in harmonie met de omgeving en hebben mogelijkheden om zich ruimtelijk gezien door te ontwikkelen. De kansen van de metropolitane landbouw, waar de Nederlandse melkgeitenhouderij onderdeel vanuit maakt, weet deze sector te benutten. Met hulp van duurzame landbouw draagt de melkgeitenhouderij bij aan een meer duurzame ontwikkeling van stedelijke gebieden. De sector kent zowel grondloze bedrijven als bedrijven die het benodigde ruwvoer volledig op eigen grond telen. Ook in de toekomst zal dit naar verwachting zo blijven. Om de concurrentie binnen Nederland en de EU aan te kunnen gaan, moeten bedrijven de mogelijkheid krijgen om zich ruimtelijk gezien door te ontwikkelen. Ondernemers moeten daarbij wel de keuze maken of bedrijfsontwikkeling op de huidige locatie gaat plaatsvinden of dat het bedrijf hiervoor verplaatst wordt naar gebieden waar nog alle ruimte is voor groei. Melkgeitenbedrijven mogen niet per definitie onder intensieve veehouderij worden geschaard. Zo is de biologische melkgeitenhouderij uit de aard van de systematiek grondgebonden, die verdient dus sowieso een andere indeling. LTO stelt zelf geen grenzen aan de grootte van een melkgeitenbedrijf. Een maximumnorm van het aantal dieren leidt alleen maar af van het daadwerkelijke doel, een duurzame en geaccepteerde veehouderij. Bij de ontwikkeling van een melkgeitenbedrijf zal de ondernemer met oog voor en in dialoog met zijn omgeving nieuwe plannen maken. De omgeving stelt eisen aan bedrijfsontwikkeling en bepaalt in feite welke omvang en vorm in het betreffende gebied mogelijk is. Waar schaalvergroting in de buurt van de stedelijke omgeving soms kansloos is, liggen daar juist de meeste kansen voor verbreding. Via technische aanpassingen kan doorgaans rekening worden gehouden met wensen vanuit de omgeving. Maar steeds vaker zijn het emoties die bedrijfsontwikkeling al dan niet mogelijk maken. Hierbij is een open communicatie met de omgeving én een goed imago van de sector erg belangrijk. De regionale LTO organisaties willen i.s.m. gemeenten tools ontwikkelen die leiden tot het gewenste beeld voor landschappelijke inpassing van geitenstallen en de lokale verbondenheid (grondgebondenheid en werkgelegenheid). Projecten die bijdragen aan harmonie tussen agrarisch nut, landschappelijke inpassing, functioneel belang en architectonische beeldkwaliteit zijn gewenst. Ander voorbeeld is het erfbeplantingsplan.
6
Verder zal er onderzocht worden welke kansen agroparken de melkgeitenhouderij kunnen bieden. De sector lijkt zich goed te lenen voor hoogproductieve productie en verwerking die op industriële wijze plaatsvindt, in combinatie met logistiek, handel en met een inzet van hoogwaardige kennis en technologie. Ad 9. Gemeenschappelijk landbouwbeleid (EU) Streefbeeld: het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt benut voor het versterken van de concurrentie- en innovatiekracht van de melkgeitenhouderij. Europese boeren krijgen na 2013 met een veranderd Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) te maken. Melkgeitenhouders hebben nog weinig gevoel bij de kansen, de bedreigingen en de mogelijkheden van het GLB. Het feit dat veel melkgeitenhouders hun inkomen op dit moment volledig uit de markt halen en geen tot nauwelijks Europese ondersteuning ontvangen zal daar mede debet aan zijn. In de periode tot 2020 moet de melkgeitenhouderij kansen die het GLB biedt zien te benutten. Belangrijk is om te bedenken welke maatschappelijke en marktvragen leven en of het nodig is om hiervoor publieke middelen in te zetten. Het GLB kan de sector ondersteunen bij het voldoen aan de maatschappelijke wensen die niet door de markt worden vergoed. Een financiële ondersteuning van stalaanpassingen ten behoeve van het dierenwelzijn is daarvan een voorbeeld. Verder zou de sector het gemeenschappelijk landbouwbeleid kunnen benutten voor het versterken van de concurrentiekracht en het ontwikkelen van nieuwe markt- (en duurzaamheids)concepten. Ook zou EU-geld ingezet kunnen worden op onderzoek naar producteigenschappen en innovatie van geitenzuivel (gemak en gezond). Bijvoorbeeld het structureel financieren van onderzoek bij de zuivelafdeling van Food Valley. Ook op het gebied van vlees is innovatie en productontwikkeling gewenst, om huidige problemen zoals de afzet van bokjes het hoofd te kunnen bieden. Te denken valt wellicht aan producentenverenigingen of –alleen indien echt nodig- de wijze waarop de markt ondersteund kan worden. Ad 10. Kennis en innovatie Streefbeeld: melkgeitenhouders maken een zorgvuldige afweging tussen mogelijkheden en risico‟s van nieuwe technologieën. Ze vormen een essentiële schakel in de biobased economie van de toekomst. De komende jaren zijn innovaties vooral gericht op het verhogen van (financiële) opbrengsten. Marktoriëntatie speelt daarbij een belangrijke rol. Maar ook het sluiten van kringlopen, het natuurlijk gedrag van de dieren, biodiversiteit en landschappelijke inpassing krijgen daarbij de benodigde aandacht. Melkgeitenhouders willen investeren in productinnovatie. Er vindt al veel onderzoek plaats naar de eigenschappen van koemelk. Food Valley speelt hierin een grote rol. Met name op het gebied van gemak en gezond spelen verwerkers van koemelk sterk in. De melkgeitenhouderij kan hier een voorbeeld aan nemen en moet hierin ook investeren om de concurrentie met andere geitenmelkproducerende landen aan te kunnen, maar ook om te kunnen concurreren met bijvoorbeeld zuivelproducten van koemelk. De zuivelverwerkende industrie moet beter inspelen op het krachtenveld in de markt. Samen met agribusiness moet de sector de consument bewegen om meer te besteden aan agrarische producten. De melkgeitenhouderij zoekt aansluiting bij bestaande samenwerkingsverbanden, zoals Fhealinc die onderwijsinstellingen en bedrijfsleven ondersteunt en stimuleert bij het ontwikkelen, onderzoek, kennisoverdracht en implementeren van innovatieve producten aangaande voeding en gezondheid. De sector heeft een hoog niveau aan ondernemerschap en vakmanschap vergeleken met overige “geitenlanden”. Om deze positie te behouden moet er geïnvesteerd worden in kennis, onderwijs en vaardigheden van de nieuwe generatie melkgeitenhouders, maar ook in
7
die van de bestaande melkgeitenhouders. Melkgeitenhouders moeten nog betere managers worden. Het opzetten van een kenniscentrum kan hier mogelijk invulling aan geven. Hier kan EU-geld op ingezet worden. Initiatieven en projecten die bijdragen aan de innovatie van de sector moeten ook (financieel) gesteund worden. Voorbeeld hiervan zijn initiatieven rond vernieuwende en maatschappelijk verantwoorde houderijsystemen op grootschalige geitenbedrijven.
8