Loopbaanmonitor onderwijs 2008 Onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2006 en 2007
Opdrachtgever: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
ECORYS Ruud van der Aa Bart van Hulst RISBO Lyanda Vermeulen
Rotterdam, februari 2009
ECORYS Nederland BV Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam
T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] W www.ecorys.nl K.v.K. nr. 24316726
ECORYS Arbeid & Sociaal Beleid T 010 453 88 05 F 010 453 88 34
AA/RG EE13891rapdefcohort2008
AA/RG EE13891rapdefcohort2008
Inhoudsopgave
Voorwoord
7
Managementsamenvatting
9
1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Doel van de Loopbaanmonitor 1.3 Conceptueel kader 1.4 Aanpak van het onderzoek 1.4.1 Opzet 1.4.2 Dataverzameling en respons
15 15 15 16 17 17 18
2 Naar de lerarenopleiding 2.1 Inleiding 2.2 Keuze voor de lerarenopleiding 2.3 Vooropleiding 2.4 Afstudeerleeftijd
21 21 21 23 24
3 Na de lerarenopleiding 3.1 Inleiding 3.2 Eerste positie na afstuderen 3.3 Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie cohort 2006 en 2007 3.4 Werkzaam in het onderwijs 3.4.1 De loopbaan na de eerste baan in het onderwijs 3.4.2 Toekomstige loopbaan in het onderwijs 3.5 Werkzaam buiten het onderwijs 3.5.1 Werken buiten het onderwijs 3.5.2 De loopbaan na de eerste baan buiten het onderwijs 3.5.3 Terugkeer in het onderwijs? 3.6 Niet werkzaam na afstuderen 3.7 Verschillen in baankenmerken naar arbeidsmarktpositie 3.8 Verschillen in arbeidsmarktpositie naar achtergrondkenmerken
27 27 28 31 34 34 35 38 38 40 41 42 43 47
AA/RG EE13891rapdefcohort2008
4 Regionale verschillen in arbeidsmarktpositie 4.1 De arbeidsmarktpositie per regio 4.1.1 Noord 4.1.2 Oost 4.1.3 Midden West 4.1.4 Zuid 4.1.5 Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht 4.2 Arbeidsmarktpositie per RBA
51 51 51 52 52 53 54 54
5 Het werkklimaat voor beginnende leraren 5.1 Inleiding 5.2 Definitie van werkklimaat 5.3 Verwachtingen van het werkklimaat 5.4 Teleurstellingen over het werkklimaat 5.5 De relatie tussen werkklimaat en verwachte loopbaanduur in het onderwijs
57 57 57 59 60 62
Literatuur
65
Lijst met tabellen
69
Lijst met figuren
71
Bijlage bij hoofdstuk 1: Responsanalyse
73
Bijlage bij hoofdstuk 3
75
AA/RG EE13891rapdefcohort2008
Voorwoord
Dit onderzoeksrapport is tot stand gekomen door de medewerking van 4.500 afgestudeerden van de lerarenopleiding voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs in 2006 en 2007. Hun medewerking bestond uit het invullen van een vragenlijst op internet of op papier. De Loopbaanmonitor onderwijs 2008 geeft inzicht in de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden uit 2006 en 2007. Het voorliggende rapport is een vervolg op de Loopbaanmonitor onderwijs 2007 die de positie van afgestudeerden uit 2005 en 2006 beschrijft. Met betrekking tot de afgestudeerden uit 2006 voegt onderhavige publicatie een extra meetmoment toe ten opzichte van de voorgaande publicatie. Van elke lichting afgestudeerden geeft de Loopbaanmonitor inzicht in de arbeidsmarktpositie op verschillende tijdstippen, te weten kort na afstuderen, een half jaar na afstuderen en (voor afstudeerjaar 2006) een jaar na afstuderen. Vragen die in de Loopbaanmonitor centraal staan, zijn: hoeveel leraren vinden een baan in het onderwijs, hoeveel blijven langs de kant staan en dreigen voor de sector verloren te gaan? Daarnaast biedt deze rapportage wederom tal van inzichten in studie- en loopbaankeuzes van nieuwe leraren. In combinatie met beschikbare informatie over openstaande vacatures en verwachtingen over de toekomstige vraag naar leraren, beschikt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met de Loopbaanmonitor over strategische informatie om vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt te monitoren en waar nodig tijdig bij te sturen. De Loopbaanmonitor 2008 is in opdracht van het ministerie van OCW uitgevoerd door een samenwerkingsverband van ECORYS en RISBO. De IB-groep heeft de verzending van brieven en enquêtes verzorgd. De verwerking van de enquêtes is uitgevoerd door Bureau Mediad, in samenwerking met DESAN. RISBO heeft de elektronische enquête verzorgd. De lay-out van het eindrapport is verzorgd door Ria Groenendijk. Namens het ministerie is het onderzoek begeleid door een commissie bestaande uit medewerkers van de directie Leraren van het ministerie van OCW, te weten: Hans Ruesink, Henk Lindner en Suzanne Westdorp. Wij bedanken allen die op directe of indirecte wijze hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het onderzoek en het uiteindelijke rapport. Ruud van der Aa Projectleider
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
7
Managementsamenvatting
De arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerde leraren staat regelmatig ter discussie. De ene keer omdat de lerarenopleidingen onvoldoende leraren opleiden om in de toenemende vraag naar leraren te kunnen voorzien, de andere keer omdat niet alle afgestudeerden binnen een redelijke termijn een baan in het onderwijs kunnen vinden. Dynamiek van vraag en aanbod en daaruit resulterende spanningen op de arbeidsmarkt zijn van alle tijden. Vanuit een oogpunt van opleidings- en arbeidsmarktbeleid is het belangrijk om de vinger aan de pols te houden. Het ministerie van OCW gebruikt hiervoor verschillende informatiekanalen, zoals de arbeidsmarktprognoses (www.mirrorocw.nl), de arbeidsmarktbarometer voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de bve-sector (www.onderwijsarbeidsmarktbarometer.nl) en de voorliggende Loopbaanmonitor onderwijs 2008. De Loopbaanmonitor geeft inzicht in de arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerden, hun ervaringen bij de start van de loopbaan, het beroepsrendement van de lerarenopleidingen, de uitstroom naar concurrerende sectoren op de arbeidsmarkt en de omvang en samenstelling van de stille reserve. Door middel van schriftelijke en internet-enquêtes is op verschillende meetmomenten de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleiding vastgesteld. Hiermee wordt zowel een actueel beeld van de arbeidsmarktposities gegeven als van de ontwikkelingen die zich in het eerste jaar na afstuderen hebben voorgedaan. De uitkomsten zijn representatief voor de totale populatie van afgestudeerden aan de lerarenopleidingen in Nederland.
Arbeidsmarktpositie van beginnende leraren Lerarenopleiding basisonderwijs De uitkomsten van de Loopbaanmonitor laten zien dat afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs (BaO) in 2007 vaker (dan hun voorgangers in het voorgaande jaar) direct na afstuderen een baan in het onderwijs vinden. Van de afgestudeerden in 2007 heeft 66 procent direct na afstuderen een baan in het onderwijs (zie tabel S.1). Een half jaar na afstuderen is het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs toegenomen tot 79 procent. De werkloosheid onder afgestudeerden is met 1 procent een half jaar na afstuderen extreem laag. Voor cohort 2006 bleef het aandeel afgestudeerden dat in het onderwijs gaat werken direct na afstuderen achter ten opzichte van eerdere jaren. Van de afgestudeerden was
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
9
64 procent direct na afstuderen werkzaam in het onderwijs. Deze aansluitingsdiscrepantie is echter van tijdelijke aard; in het eerste half jaar na afstuderen vinden veel afgestudeerden alsnog een baan in het onderwijs. Overigens is de werkloosheid direct na afstuderen voor cohort 2006 eveneens laag te noemen. Tabel S.1
Arbeidsmarktsituaties van afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO, cohort 2006 en 2007, op drie meetmomenten1 Direct na afstuderen a)
Half jaar na afstuderen a)
Jaar na afstuderen a)
Baan in onderwijs
64%
72%
75%
Baan buiten onderwijs
15%
10%
13%
8%
7%
4%
Cohort 2006
Doorstuderen Werkloos
3%
2%
3%
Overig
9%
10%
5%
Baan in onderwijs
66%
79%
Nb
Baan buiten onderwijs
15%
9%
Nb
Doorstuderen
11%
6%
Nb
Cohort 2007
Werkloos
2%
1%
Nb
Overig
6%
5%
Nb
Noot: als gevolg van afronding is het mogelijk dat de aantallen niet optellen tot 100%. a) ‘direct na afstuderen’ heeft betrekking op de situatie in de maand oktober van het jaar van afstuderen; ‘half jaar na afstuderen’ heeft betrekking op de situatie in de maand maart/april van het jaar, volgend op het jaar van afstuderen; ‘jaar na afstuderen’ heeft betrekking op de situatie in de maand oktober, volgend op het jaar na afstuderen.
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs (inclusief ULO) Het aandeel afgestudeerden uit 2007 van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs (VO)2 dat direct na afstuderen in het onderwijs gaat werken is 70 procent, vrijwel identiek aan de situatie in 2006 (zie tabel S.02). Een half jaar na afstuderen is het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs toegenomen tot 75 procent, iets lager dan in 2006 (77%). Ongeveer één op de vijf afgestudeerden gaat na afstuderen buiten het onderwijs werken. Dit is vergelijkbaar met de arbeidsmarktsituatie van afgestudeerden in 2006. Een aandeel van 20 procent met een baan buiten het onderwijs is overigens hoog ten opzichte van voorgaande jaren. Mogelijk speelt de sterke economie in 2006 en 2007 hierin een rol, waardoor de arbeidsmarktkansen buiten het onderwijs ruim zijn. Ook kan er een tijdelijke dip zijn in de vraag naar nieuwe leraren.
1
2
10
Deze cijfers wijken iets af van cijfers zoals deze in een eerdere rapportage over de Loopbaanmonitor zijn gepresenteerd. De gegevens voor cohort 2006 betreffen een deelpopulatie van de eerdere publicatie: de respondenten in onderhavige publicatie hebben deelgenomen aan alle drie de meetmomenten. In deze rapportage verstaan we onder de lerarenopleiding VO zowel de lerarenopleiding voortgezet onderwijs als de Universitaire Lerarenopleiding (ULO).
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Tabel S.2
Arbeidsmarktsituaties van afgestudeerden van de lerarenopleiding VO, cohort 2006 en 2007, op drie meetmomenten Direct na afstuderen
Half jaar na afstuderen
Jaar na afstuderen
Cohort 2006 Baan in onderwijs
71%
77%
79%
Baan buiten onderwijs
20%
19%
11%
Doorstuderen
5%
3%
5%
Werkloos
2%
1%
2%
Overig
2%
1%
4%
Baan in onderwijs
70%
75%
Nb
Baan buiten onderwijs
C Cohort 2007
19%
19%
Nb
Doorstuderen
6%
3%
Nb
Werkloos
2%
1%
Nb
Overig
3%
2%
Nb
Noot: als gevolg van afronding is het mogelijk dat de aantallen niet optellen tot 100%.
Start van de loopbaan in het onderwijs •
•
•
De belangrijkste uitkomst is dat mensen die in het onderwijs aan de slag gaan, het eerste halfjaar na afstuderen ook in het onderwijs werkzaam blijven (meer dan 95%). Wanneer zij het onderwijs verlaten, kan dit gaan om een baan buiten het onderwijs, maar ook om een positie buiten de arbeidsmarkt (andere studie, zorgtaken, werkloosheid en dergelijke). Wanneer afgestudeerden een baan hebben gevonden in het onderwijs, zijn zij in de meeste gevallen van plan om voor langere tijd in het onderwijs werkzaam te blijven: in het basisonderwijs ambieert meer dan helft van de afgestudeerden een langdurige loopbaan in het onderwijs (meer dan tien jaar). Onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO heeft 44 procent van de afgestudeerden uit 2007 deze ambitie. Ongeveer een kwart van de pas afgestudeerde leraren heeft geen idee van de duur van hun loopbaan in het onderwijs. Onder de afgestudeerden uit 2006 lag dit aandeel overigens circa 5 procentpunt hoger.
Een baan in het onderwijs verschilt in meerdere opzichten van een baan buiten het onderwijs. • In de voorgaande metingen van de Loopbaanmonitor is geconstateerd dat zij die binnen het onderwijs werken in de regel vaker een contract voor langere duur hebben. Voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO in 2007 geldt dit nog steeds. • Afgemeten aan het aandeel afgestudeerden met een vaste aanstelling lijkt de baanzekerheid voor pas afgestudeerde leraren in het onderwijs te zijn afgenomen. Van de afgestudeerden in 2007 met een baan in het basisonderwijs heeft 30 procent een vast contract, voor degenen met een baan buiten het onderwijs is dat 41 procent. Voor de afgestudeerden in 2006 was dit respectievelijk 39 en 42 procent.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
11
•
Onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO heeft 60 procent van de afgestudeerden met een baan in het onderwijs een vast contract, tegen 46 procent van de afgestudeerden met een baan buiten het onderwijs. Ook deze percentages liggen lager dan voor het cohort afgestudeerden uit 2006.
Andere kenmerkende verschillen tussen een baan binnen en een baan buiten het onderwijs zijn voor afgestudeerden onveranderd. In het onderwijs zijn minder salarisverschillen; buiten het onderwijs komen hogere salarissen vaker voor maar ook juist lagere salarissen. Verder geldt dat afgestudeerden die in het basisonderwijs werken vaker voltijds werken, vaker dan de afgestudeerden die buiten het onderwijs gaan werken en vaker dan hun collega’s in het voortgezet onderwijs.
Baan buiten het onderwijs Van de afgestudeerden uit 2007 heeft - direct na afstuderen - 15 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en 19 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO een baan buiten het onderwijs. De redenen om voor een baan buiten het onderwijs te kiezen, verschilt per type lerarenopleiding: • Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO is de meest genoemde reden om buiten het onderwijs te gaan werken, dat een baan in het onderwijs moeilijk te vinden is. Dit was in de afgelopen jaren ook de meest genoemde reden; wel blijkt deze reden in 2007 vaker genoemd te worden dan in eerdere jaren. • Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is juist de aantrekkingskracht van een baan buiten het onderwijs de belangrijkste reden om niet in het onderwijs te gaan werken. Van de afgestudeerden (in 2007) met - direct na afstuderen - een baan buiten het onderwijs heeft ruim de helft een half jaar later nog steeds een baan buiten het onderwijs. Ruim een derde heeft een half jaar na afstuderen alsnog een baan in het onderwijs gevonden. Afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO slagen hierin vaker dan de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO. De afgestudeerden die buiten het onderwijs werken, maken deel uit van de zogenaamde ‘stille reserve’. Een groot deel van de afgestudeerden die na een half jaar (nog) buiten het onderwijs werken, zou eventueel in het onderwijs willen werken (78% voor het BaO en 65% voor het VO). Aan een mogelijke overstap naar het onderwijs worden door de afgestudeerden wel voorwaarden verbonden: een vast contract, een goed salaris en mogelijkheden voor eigen ontwikkeling zijn voor de potentiële overstappers belangrijke voorwaarden om een baan in het onderwijs te accepteren.
12
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Zonder baan en dan? Direct na afstuderen had 19 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO uit 2007 en 11 procent van de lerarenopleiding VO uit 2007 geen baan. De samenstelling en ontwikkeling van deze groep is als volgt: • Slechts een klein deel is werkloos (2%). Andere redenen voor het niet hebben van een baan zijn: doorstuderen, zorg voor kinderen, een lange reis of vrijwilligerswerk. • Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO die geen baan hadden, heeft een half jaar later 52 procent alsnog een baan in het onderwijs gevonden. • Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO zonder baan direct na afstuderen heeft een half jaar later 38 procent alsnog een baan in het onderwijs gevonden.
Regionale verschillen in arbeidsmarktposities De kansen op een baan in het onderwijs zijn regionaal verschillend. De kansen op een baan in het onderwijs zijn het laagst in de regio Noord (Groningen, Friesland en Drenthe). Dit geldt zowel direct na afstuderen, als voor de arbeidsmarktsituaties een half jaar en een jaar na afstuderen. Een half jaar na afstuderen heeft 68 procent van de afgestudeerden uit 2007 in de regio Noord een baan in het onderwijs. In de regio Oost en Zuid is dat 75 procent. In de regio Midden West is het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs het hoogst (83 %).
Overige verschillen in arbeidsmarktposities De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden hangt (significant) samen met achtergrondkenmerken van de afgestudeerden: • Mannelijke afgestudeerden hebben direct na afstuderen vaker een baan in het onderwijs dan vrouwen. Dit verschil neemt af gedurende het eerste jaar na afstuderen. • Afgestudeerden die tijdens hun studie een betaald LIO-of DIO-schap3 hebben gehad, vinden vaker een baan in het onderwijs dan degenen die dit niet hebben gehad. • Afgestudeerden ouder dan 30 gaan vaker in het onderwijs werken dan jongere afgestudeerden. • Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO werken afgestudeerden Nederlands, talen en (vooral) exacte vakken vaker in het onderwijs dan andere afgestudeerden.
Werkklimaat Dit jaar is in de Loopbaanmonitor apart aandacht besteed aan het werkklimaat voor beginnende leraren. Onder werkklimaat verstaan we de professionele relatie en sfeer tussen enerzijds de beginnende leraar en anderzijds het schoolmanagement en de 3
Toelichting: Een LIO of DIO heeft een leerarbeidsplaats en heeft bij de school een tijdelijk dienstverband van 5 maanden met een volledige werkweek of 10 maanden voor een deeltijdaanstelling (LIO= Leraar in opleiding; DIO=docent in opleiding).
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
13
collega’s. Aspecten hiervan zijn bijvoorbeeld een positieve werksfeer, een gevoel van saamhorigheid onder het personeel, positieve feedback vanuit het management en de mate waarin leraren zeggenschap hebben over het schoolbeleid. In het algemeen zijn beginnende leraren in ruime meerderheid tevreden over het werkklimaat op hun school. Voor slechts tien procent van de beginnende leraren heeft het werkklimaat in het eerste jaar in hun baan tot teleurstellingen geleid. Beginnende leraren die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleiding BaO zijn gemiddeld genomen meer tevreden over het werkklimaat dan beginnende leraren die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleiding VO. Ontevredenheid over het werkklimaat heeft daarbij vaker betrekking op de relatie tussen de beginnende leraar en het schoolmanagement dan de relatie tussen de beginnende leraar en de collega’s. Het gaat dan bijvoorbeeld om de mate waarin het schoolmanagement informeert naar hoe het de beginnende leraren vergaat en in hoeverre het schoolmanagement bij het toekennen van taken rekening houdt met het feit dat de leraren beginnende leraren zijn. Hoewel er bepaalde aspecten van het werkklimaat zijn waar veel leraren ontevreden over zijn, leidt dit over het geheel genomen niet tot grote teleurstellingen bij de beginnende leraren. Wel is gebleken dat beginnende leraren die teleurgesteld zijn over het werkklimaat op school beduidend minder lang van plan zijn in het onderwijs werkzaam te blijven dan beginnende leraren die positief zijn over het werkklimaat. Twee aspecten halen we hierbij naar voren, namelijk werkdruk en aandacht van het schoolmanagement. Als het schoolmanagement meer structurele aandacht schenkt aan de beginnende leraren kan onduidelijkheid over bijvoorbeeld huisregels en procedures tijdig weggenomen worden en is de drempel voor beginnende leraren lager om problemen te bespreken. Hierdoor ervaren beginnende leraren de werkdruk als minder hoog. Aangezien een hoge werkdruk een belangrijke reden is om het onderwijs te verlaten, kan hiermee uitval van personeel worden voorkomen.
14
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
1 Inleiding
1.1
Achtergrond De onderwijsarbeidsmarkt staat volop in de belangstelling. De commissie Leraren (onder voorzitterschap van Rinnooy Kan) heeft in september 2007 de op termijn te verwachten knelpunten op de onderwijsarbeidsmarkt nogmaals voor het voetlicht gebracht. Het ministerie van OCW heeft in reactie hierop het Actieplan LeerKracht van Nederland4 gepresenteerd. Op basis van dit actieplan is tussen de minister van OCW en de sociale partners het Convenant Leerkracht van Nederland afgesloten. Het Convenant bevat een pakket aan maatregelen dat ervoor moet zorgen dat meer mensen kiezen voor een baan in het onderwijs en dat de huidige leraren behouden blijven. De afspraken gaan onder meer over een betere beloning, meer scholingsmogelijkheden en meer zeggenschap voor leraren in het hele onderwijs5. Vanuit een oogpunt van personeelsvoorziening op de korte en middenlange termijn is het van belang de arbeidsmarktontwikkelingen in het onderwijs nauwgezet te volgen. Een belangrijke graadmeter hiervoor is de arbeidsmarktpositie van recent afgestudeerde leraren. Andere belangrijke instrumenten hiervoor zijn de Arbeidsmarktbarometer en de arbeidsmarktprognoses zoals die aan de hand van het model MIRROR worden opgesteld voor het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de bve-sector. De voorliggende Loopbaanmonitor gaat in op de arbeidsmarktpositie van de afgestudeerden van de lerarenopleiding uit 2006 en 2007. Voor afgestudeerden uit 2006 is de arbeidsmarktpositie kort na afstuderen (oktober), een half jaar na afstuderen (april) en een jaar na afstuderen (oktober) in kaart gebracht. Voor de afgestudeerden uit 2007 heeft de meting alleen op de eerste twee meetmomenten betrekking. Door een vergelijking te maken met eerdere jaren wordt een longitudinaal inzicht verkregen van de ontwikkelingen in de arbeidsmarktpositie van nieuwe leraren.
1.2
Doel van de Loopbaanmonitor Het doel van de Loopbaanmonitor is het vaststellen van de arbeidsmarktpositie en de verschuivingen daarin, van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2006 en 2007. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de afgestudeerden van de lerarenopleiding voor het basisonderwijs (BaO) en de lerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs (VO). De lerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs wordt in de meeste gevallen 4 5
Ministerie van OCW, Actieplan Leerkracht van Nederland, Den Haag, november 2007. Voor meer informatie hierover, zie:www.Leerkrachtvannederland.nl.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
15
gevolgd aan de lerarenopleiding VO, maar kan ook worden gevolgd als een studie na of naast een universitaire opleiding, de zogenaamde universitaire lerarenopleiding (ULO). De arbeidsmarktpositie is op drie meetmomenten vastgesteld: • de arbeidsmarktpositie direct na afstuderen; • de arbeidsmarktpositie een half jaar na afstuderen; • de arbeidsmarktpositie een jaar na afstuderen. Voor cohort 2006 zijn alle drie de meetmomenten in kaart gebracht. Voor cohort 2007 zijn tot nu toe alleen de eerste twee meetmomenten verricht. Nagegaan wordt in hoeverre er in de arbeidsmarktpositie van de afgestudeerden significante verschillen bestaan naar achtergrondkenmerken als geslacht en etniciteit. Naast de nationale ontwikkelingen in de arbeidsmarktposities van afgestudeerden van lerarenopleidingen is er ook aandacht voor regionale verschillen hierin. Regionale verschillen komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 tot slot wordt ingegaan op het werkklimaat voor beginnende leraren, het verdiepingsthema van deze monitor.
1.3
Conceptueel kader “De loopbaan is de keten van arbeidsfuncties die een mens in zijn leven bekleedt”6. In theorie kunnen zich na het afstuderen van de lerarenopleiding diverse loopbaanstappen voordoen. Figuur 1.1 schetst de (mogelijke) loopbaanstappen vanaf het moment dat een persoon een keuze maakt voor de lerarenopleiding (op tijdstip t = -1). Hierbij kan het gaan om jongeren in het voortgezet onderwijs die een keuze maken voor een vervolgopleiding, maar ook om herintreders die (op latere leeftijd) aan een lerarenopleiding beginnen.
Figuur 1.1
Mogelijke loopbaanstappen voor, tijdens en na de lerarenopleiding
Motieven t=0
16
Onderwijs zelfde functie
Onderwijs
Niet onderwijs
Lerarenopleiding Andere opleiding
Onderwijs Niet onderwijs
Verschillen met andere sectoren
6
t=nu
Onderwijs doorgroei Onderwijs
Motieven t= -1
Schoolverlater/ herintreder
Motieven t=1,2,3,4, etc.
Niet onderwijs
Niet onderwijs
Verschillen naar achtergrondkenmerken
A.L. Mok. De Loopbaan is heel het leven. In: De diversiteit in levenslopen: consequenties voor de arbeidsmarkt. SISWO, Amsterdam, 2002.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Loopbaanstappen De loopbaan van een leraar wordt door ons opgevat als een opeenvolging van min of meer rationele, strategische keuzes, beginnend bij instroom in de lerarenopleiding (t = -1), via afstuderen (t = 0), naar respectievelijk te onderscheiden arbeids(markt)posities in latere fases van de loopbaan (t = 1, 2, 3, 4, et cetera). We onderscheiden, in theorie, de volgende loopbaanstappen: • van voortgezet onderwijs naar lerarenopleiding (t = -1)7; • van lerarenopleiding naar onderwijs (t = 0)8; • van lerarenopleiding naar andere sector of naar een vervolgopleiding (t = 0)9; • vanuit onderwijs naar andere sector (t = 1, 2, 3, 4, et cetera); • vanuit onderwijs naar andere functie in onderwijs (bijvoorbeeld van leraar naar directie) (t = 1, 2, 3, 4, et cetera); • vanuit andere sector naar onderwijs (t = 1, 2, 3, 4, et cetera); • baanwisseling binnen andere sectoren (t = 1, 2, 3, 4, et cetera). De tijdstippen t = 1, 2, 3, 4, et cetera hebben betrekking op het aantal jaren na afstuderen. Aangezien een individu een groot aantal loopbaanstappen kan zetten, bestaat er een grote variatie in individuele loopbanen. Voor de cohorten uit 2005 en 2006 zal deze variatie vooralsnog beperkt zijn (dit is overigens altijd het geval voor cohorten van recent afgestudeerden). Motieven en voorwaarden Op het moment dat een loopbaanstap wordt gezet, is het relevant welke motieven hieraan ten grondslag liggen. Hierbij kan grofweg onderscheid worden gemaakt tussen push- en pullfactoren. Arbeidsmarktgedrag dat is gebaseerd op pushfactoren is ingegeven door een negatieve motivatie ten opzichte van het huidige werk (of het gebrek aan perspectief daarin), terwijl in het geval van pullfactoren de positieve motivatie voor een andere werksituatie overheerst. In de praktijk gaat het vaak om een combinatie van factoren/ motieven die het arbeidsmarktgedrag van individuen beïnvloedt.
1.4 1.4.1
Aanpak van het onderzoek Opzet De arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerde leraren is onderzocht door middel van een populatieonderzoek onder de afgestudeerden uit 2006 en 2007. De afgestudeerden uit 2006 zijn de eerste keer benaderd via een brief, waarbij de mogelijkheid werd geboden een schriftelijke, dan wel elektronische enquête in te vullen. Bij deze eerste keer is gevraagd naar de arbeidsmarktpositie direct na afstuderen en een half jaar na afstuderen. Zodoende betreft dit een eerste en tweede meting. De afgestudeerden zijn later nogmaals benaderd voor een derde meting. Bij de derde meting is gebruik gemaakt van een elektronische enquête. Voor de afgestudeerden uit 2007 is het proces analoog verlopen.
7 8 9
Aangezien de loopbaan van een afgestudeerde begint ná afronding van de lerarenopleiding op t=0, stellen wij de keuze voor de lerarenopleiding op t = -1. We hebben ervoor gekozen om de beroepsloopbaan te laten beginnen op het moment van afstuderen (tijdstip t=0). Onder een andere sector verstaan we hier ook een niet-actieve participatie op de arbeidsmarkt.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
17
De afgestudeerden uit 2007 zijn benaderd via een brief, waarbij de mogelijkheid werd geboden een schriftelijke, dan wel elektronische enquête in te vullen. Tijdens deze meting is zowel gevraagd naar de eerste positie na afstuderen als naar de positie een half jaar na afstuderen. Tabel 1.1 toont op welke momenten de metingen van beide cohorten tot nu toe hebben plaatsgevonden. In de vragenlijsten is gevraagd naar de arbeidsmarktsituatie per peildatum, de peildatum wijkt af van het meetmoment. Tabel 1.1
Meetmomenten van arbeidsmarktsituaties cohort 2006 en cohort 2007 Arbeidsmarktsituatiea)
Metingen Cohort 2006
Metingen Cohort 2007
Direct na afstuderen (oktober)
April 2007
Mei / juni 2008
Half jaar na afstuderen (april)
April 2007
Mei / juni 2008
Jaar na afstuderen (oktober)
December 2007
N.v.t.
a)
In de vragenlijst is gevraagd naar de arbeidsmarktsituatie op peildatum.
De structuur van de gebruikte vragenlijst ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: • algemene vragen: geboortejaar, geslacht, kinderen, geboorteland, woonplaats, type lerarenopleiding, gemiddeld eindcijfer aan de lerarenopleiding, vervolgopleiding; • huidige arbeidsmarktpositie: werkend/niet-werkend, sector, omvang arbeidscontract, bruto maandsalaris; • loopbaanontwikkeling: vervolgkeuze direct na afstuderen, aantal en soort loopbaanstappen; • motivatievragen: keuzemotieven voor de lerarenopleiding, motivatie tijdens de opleiding, keuzemotieven voor eerste baan binnen of buiten onderwijs, redenen voor niet-deelname arbeidsmarkt, motivatie voor loopbaanstappen, motieven om in onderwijs te blijven, bereidheid om eventueel in onderwijs terug te keren.
1.4.2
Dataverzameling en respons Voor de dataverzameling onder afgestudeerden is een gecombineerde methode gebruikt. In totaal zijn alle afgestudeerden uit een studiejaar schriftelijk benaderd. Hierbij zijn twee groepen onderscheiden: • De helft (5.440) van de respondenten had de mogelijkheid om de enquête zowel per post als per internet in te vullen. Indien zij de enquête via internet invulden, maakten zij kans op een cadeaubon, bij het schriftelijk invullen van de enquête niet. • De andere helft (6.000) van de respondenten heeft alleen een brief ontvangen met daarin een inlogcode. Zij konden de enquête alleen via internet invullen en maakten daarbij eveneens kans op een cadeaubon. De afgestudeerden uit 2006 die hebben deelgenomen aan de eerste meting konden aangeven of ze bezwaar hadden om nogmaals te worden benaderd. Degenen die geen bezwaar hadden zijn op het volgende meetmoment benaderd met een elektronische vragenlijst over de arbeidsmarktpositie een jaar na afstuderen.
18
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Tabel 1.2
Responsoverzicht van de verschillende metingen, cohort 2006 en 2007 Cohort 2006
Cohort 2007
1e meting en 2e meting Bruto benaderd Netto respons (%)
12.344
11.440
3.528 (29%)
3.181(28%)
waarvan: •
lerarenopleiding BaO
2.173
1.892
•
lerarenopleiding VO
1.139
1.038
•
universitaire lerarenopleiding
216
168
•
onbekend
83
3e meting Bruto benaderd Netto respons (%)
N.v.t. 2.336 970 (41%)
waarvan: •
lerarenopleiding BaO
620
•
lerarenopleiding VO
287
•
universitaire lerarenopleiding
63
In de analyses van cohort 2006 waarin een longitudinale vergelijking wordt gemaakt, zijn de resultaten gebaseerd op de respondenten die aan alle drie de metingen hebben deelgenomen (970 respondenten). Hierdoor kunnen er kleine verschillen bestaan met de resultaten uit de eerder gepubliceerde Loopbaanmonitor 2007. Voor de op de verschillende wijze benaderde groepen ziet de respons er als volgt uit: • alleen internetoptie aangeboden: 25 procent respons; • beide opties aangeboden en gekozen voor internet: 16 procent respons; • beide opties aangeboden en gekozen voor schriftelijk enquête: 14 procent respons. De respons van de gecombineerde methode is dit jaar hoger (samen 30%), waarbij de internetvariant licht favoriet is. Over het totaal genomen is de respons verdeeld over 76 procent internet en 24 procent schriftelijk. Representativiteit In totaal zijn alle afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2007 aangeschreven10. Bijna drie op de tien afgestudeerden uit 2007 heeft deelgenomen aan het onderzoek. In de bijlage zijn enkele kenmerken van de respons opgenomen in vergelijking met de totale populatie van afgestudeerden. Samengevat zijn de belangrijkste conclusies als volgt. In het algemeen blijkt de respons een goede afspiegeling van de totale populatie afgestudeerden. Wel is er sprake van een lichte oververtegenwoordiging van vrouwen in de respons. Gelet op de beperkte afwijkingen tussen onderzoekspopulatie en responsgroepen naar achtergrondkenmerken, zijn de onderzoeksresultaten representatief voor de afgestudeerden van zowel de lerarenopleiding BaO als de lerarenopleiding VO. 10 Verschil tussen totaal afgestudeerden en bruto benaderd wordt verklaard door aangeschreven afgestudeerden waarvoor de brief onbestelbaar was.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
19
20
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
2 Naar de lerarenopleiding
2.1
Inleiding De loopbaan van een leraar begint in feite met de keuze voor de lerarenopleiding. Met deze keuze wordt de kiem gelegd voor een loopbaan in het onderwijs, hoewel een keuze voor een loopbaan buiten het onderwijs ook een mogelijkheid is. In het onderstaande schema is deze periode gearceerd. Het gaat om periode t = -1, die voorafgaat aan de feitelijke start van een loopbaan als leraar.
Figuur 2.1
Het begin van de loopbaan; keuze en motieven voor de lerarenopleiding en ervaringen tijdens de lerarenopleiding Motieven t=1,2,3,4, etc.
Motieven t=0
Onderwijs
Motieven t= -1
Schoolverlater/ herintreder
t=nu
Onderwijs doorgroei Onderwijs zelfde functie
Onderwijs
Niet onderwijs
Lerarenopleiding Andere opleiding
Onderwijs Niet onderwijs
Verschillen met andere sectoren
Niet onderwijs
Niet onderwijs
Verschillen naar achtergrondkenmerken
In dit hoofdstuk gaan wij achtereenvolgens in op de leeftijd waarop jongeren op het idee komen om aan de lerarenopleiding te beginnen (§2.2), hun vooropleiding (§2.3) en de afstudeerleeftijd (§2.4).
2.2
Keuze voor de lerarenopleiding Een keuze voor de lerarenopleiding kan op verschillende momenten worden gemaakt. Sommige mensen weten al heel jong dat ze leraar willen worden, maar andere mensen maken deze keuze pas als ze al een andere opleiding hebben gevolgd en een aantal jaren werkervaring hebben opgedaan. Aan de afgestudeerden van verschillende jaargangen is gevraagd op welke leeftijd zij op het idee zijn gekomen om een lerarenopleiding te gaan volgen. Figuur 2.2 laat zien dat het Loopbaanmonitor onderwijs 2008
21
merendeel (65%) van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO voor hun 20e op het idee is gekomen om een lerarenopleiding te volgen. Onder afgestudeerden aan de lerarenopleiding VO is het omgekeerde het geval; 65 procent komt na hun 20e op het idee om de lerarenopleiding te gaan volgen. Deze hoge gemiddelde leeftijd is vooral een gevolg van de groep afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding; van hen is 82 procent ouder dan 20 jaar als zij op het idee komen om de lerarenopleiding te gaan volgen. Dit is niet zo vreemd, aangezien zij in veel gevallen eerst een reguliere universitaire studie hebben afgerond. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is 57 procent ouder dan 20 jaar. Een deel van de afgestudeerden betreft zij-instromers. Zij-instromers komen, logischer wijs, op latere leeftijd op het idee om de lerarenopleiding te gaan volgen. Gemiddeld komen zij-instromers op hun 27e op het idee om de lerarenopleiding te volgen. Van de totale populatie is 7,3 procent zij-instromer, vooral in de lerarenopleiding VO. Onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO was eerder een trend waar te nemen, waarbij het idee om naar de lerarenopleiding te gaan steeds later lag. Deze trend lijkt met cohort 2007 te zijn gekeerd. Mogelijk is dit een gevolg van de daling van het aantal studenten in de deeltijdopleiding. Op basis van onze gegevens kan dat niet met zekerheid worden gesteld. Wel wordt een daling van het aantal zij-instromers geconstateerd, waardoor de gemiddelde keuzeleeftijd iets naar beneden wordt beïnvloed. Het aandeel zij-instromers in de lerarenopleiding BaO is echter beperkt. Figuur 2.2
Leeftijd waarop studenten op het idee zijn gekomen om naar de lerarenopleiding te gaan, cohort 2004 (N=1.424), 2005 (N=4.702 ), cohort 2006 (N=3297) en cohort 2007 (3.064) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
2004 Jonger dan 12 jaar
2005 12 tot 15 jaar
2006 16 en 17 jaar
18 en 19 jaar
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
Lerarenopleiding basisonderwijs
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
Lerarenopleiding basisonderwijs
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
Lerarenopleiding basisonderwijs
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
Lerarenopleiding basisonderwijs
0%
2007 Ouder dan 20
Tussen verschillende groepen bestaan hierin verschillen. Mannen zijn gemiddeld ouder wanneer ze op het idee komen dan vrouwen. Voor mannen is 23 jaar de gemiddelde leeftijd voor de lerarenopleiding BaO en 25 jaar voor de lerarenopleiding VO, voor vrouwen is 19 jaar de gemiddelde leeftijd voor lerarenopleiding BaO en 24 jaar voor de
22
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
lerarenopleiding VO. Allochtone afgestudeerden komen gemiddeld later op het idee om een lerarenopleiding te gaan volgen dan autochtone afgestudeerden (respectievelijk 24 jaar voor allochtonen en 21 jaar voor autochtonen).
2.3
Vooropleiding De meest gangbare weg naar de lerarenopleiding was van oudsher havo of vwo. De diversiteit in routes naar de lerarenopleiding is de laatste jaren echter toegenomen. Vooral de mbo-route naar de lerarenopleiding BaO heeft aan betekenis gewonnen. Terwijl in 2003 ongeveer een derde van de instromende studenten in de lerarenopleiding BaO een mbo-opleiding als vooropleiding had, is dit in 2007 gestegen tot 40 procent11. Tabel 2.1 laat zien, op basis van de enquêteresultaten, welke vooropleidingen zijn gevolgd voorafgaand aan de lerarenopleiding. Meer dan de helft van de personen die afgestudeerd zijn aan de lerarenopleiding BaO heeft havo of vwo als vooropleiding. Ruim een kwart komt van het mbo, zoals de opleidingen voor sociaal pedagogisch werker en onderwijsassistent. In totaal heeft 16 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO al eerder een hbo- of universitaire opleiding afgerond. In ruim de helft van de gevallen betreft dit een opleiding in een pedagogische richting (zie tabel 2.2)12. Voor de lerarenopleiding VO is het beeld anders. Dertig procent van de afgestudeerden heeft voorafgaand aan de lerarenopleiding havo gedaan. Dit is een toename ten opzichte van cohort 2006, waarvoor het aandeel met als vooropleiding havo 25 procent was. Doorstroom vanuit het mbo komt minder vaak voor dan bij de lerarenopleiding BaO, namelijk 16 procent (versus 27%voor de lerarenopleiding BaO). Het gaat hier om uiteenlopende mbo-opleidingen. Veertig procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO heeft eerder een andere hbo- of universitaire opleiding afgerond. Hierbij gaat het deels om zij-instromers maar deels ook om personen die een ulo-opleiding hebben gevolgd na hun universitaire studie. Tabel 2.2 laat zien welke richting deze andere hbo- of wo-opleiding betreft.
11 Zie: http://www.hbo-raad.nl/publicaties/cat_view/60-feiten-en-cijfers/63-onderwijs/74-instroom. 12 Dit kan ook de lerarenopleiding BaO zijn geweest, waarna de betreffende personen op een later moment deelnemen aan een kopstudie voor speciaal onderwijs. Dit geldt voor maximaal 9 procent van de afgestudeerden (58% van 16%).
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
23
Tabel 2.1
Type vooropleiding, cohort 2007
BaO
VO
3%
16%
Hbo
13%
24%
Vwo
11%
11%
Havo
43%
30%
Mbo, sociaal pedagogisch werker niveau 3 & 4
9%
1%
Mbo, onderwijsassistent niveau 3 & 4
9%
2%
Mbo, anders
9%
13%
Universiteit
Anders
1%
3%
100% (1.866)
100% (1.188)
Tabel 2.2 laat tevens goed zien waarin de vooropleiding van ulo-afgestudeerden verschilt van die van de lerarenopleiding VO. Vrijwel alle afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding hebben een universitaire opleiding afgerond, de meesten in een vreemde taal of een discipline in natuur en techniek. Tabel 2.2
Aandeel afgestudeerden dat een andere hbo of universitaire studie heeft afgerond voor aanvang van de lerarenopleiding, naar studierichting
Hbo of universitaire studie afgerond voor
Lerarenopleiding
Lerarenopleiding
Universitaire
BaO
VO
lerarenopleiding
16%
31%
Pedagogie/onderwijs
58%
38%
8%
Economie/bedrijfskunde
12%
13%
12%
Gezondheidszorg
10%
10%
4%
Sociaal-agogisch/gedrag en maatschappij
aanvang van de lerarenopleiding
95%
Waarvan:
15%
18%
9%
Landbouw/agrarisch
1%
1%
3%
Natuur en techniek
3%
11%
25%
Recht
1%
3%
1%
Taal en cultuur
9%
9%
44%
Kunst
5%
11%
5%
Anders
2%
1%
0%
299
321
158
Noot: percentages tellen op tot meer dan 100 procent omdat meerdere antwoorden mogelijk waren.
2.4
Afstudeerleeftijd De lerarenopleiding bestaat uit een diverse groep studenten. Uit paragraaf 2.2 bleek al dat veel van hen pas op latere leeftijd kiezen voor een lerarenopleiding. Dit patroon is terug te vinden in de gemiddelde leeftijd van afstuderen (Figuur 2.3). In 2007 zijn afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO gemiddeld 26 jaar bij afstuderen, afgestudeerden van de lerarenopleiding VO zijn gemiddeld 31 jaar. Zij-instromers in het vo zijn
24
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
gemiddeld ouder dan reguliere afstudeerders, gemiddeld 35. Zonder zij-instromers ligt de gemiddelde leeftijd van deze groep een jaar lager. De figuur laat zien dat de stijgende gemiddelde leeftijd van afstuderen, waarvan tot en met cohort 2005 sprake was, niet doorzet. Na een daling van de gemiddelde leeftijd voor cohort 2006, daalt de gemiddelde leeftijd bij afstuderen verder voor cohort 2007. De daling is voor afgestudeerden aan de lerarenopleiding BaO vooral toe te schrijven aan een toename van het aandeel afgestudeerden van 22 jaar en jonger en een afname van het aandeel van de afgestudeerden in de leeftijdsklasse 36 tot 40 jaar. Voor de lerarenopleiding VO is het aandeel afgestudeerden in de leeftijdsklasse 22-25 jaar toegenomen, in de leeftijdsklasse 41- 45 is de afname het grootst. De daling in de oudere leeftijdsgroepen is in lijn met de daling van het aantal deeltijdstudenten, zoals die uit de HBO-monitor blijkt13. Figuur 2.3
Ontwikkeling van afstudeerleeftijd 1990-2007 36 34 32 30 28 26 24 22 20 19901992
19931994
19951996
19971998
19992000
20012002 BaO
2003
2004
2005
2006
2007
VO
Bron voor gegevens van voor 2005: Loopbaanmonitor Onderwijs (brede meting).
De gemiddelde leeftijd zegt niet alles, want een relatief kleine groep oudere afstudeerders kan een sterke stijging van het gemiddelde veroorzaken. De gemiddelde leeftijd van afstuderen laat zien dat een deel van de afgestudeerden al een carrière op de arbeidsmarkt heeft gehad. Voor het merendeel moet de loopbaan nog aanvangen. Veelzeggend is dat de mediane14 afstudeerleeftijd een aantal jaren lager ligt dan de gemiddelde afstudeerleeftijd. De helft van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO is 23 jaar of jonger en de helft van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is jonger dan 27 jaar15. Verder blijkt dat vrouwen gemiddeld een jongere afstudeerleeftijd hebben dan mannen. Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO betreft dit verschil drie jaar
13 Zie: http://www.hbo-raad.nl/publicaties/cat_view/60-feiten-en-cijfers/63-onderwijs/74-instroom. 14 De mediane afstudeerleeftijd is de afstudeerleeftijd van de middelste respondent als de respondenten op afstudeerleeftijd gesorteerd zijn. De helft van de afgestudeerden is jonger dan de mediane leeftijd. 15 De mediane leeftijd voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is 26 jaar; voor de afgestudeerden van de ulo is dat 27 jaar.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
25
(respectievelijk 26 en 29 jaar). Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO gaat het om een verschil van één jaar (respectievelijk 30 en 31 jaar). Autochtone afgestudeerden hebben gemiddeld een lagere afstudeerleeftijd dan allochtonen. Dit verschil komt vooral op conto van de westerse allochtonen die gemiddeld drie jaar ouder zijn dan hun autochtone cohortgenoten. Tussen autochtonen en niet-westers allochtonen is het verschil in gemiddelde afstudeerleeftijd marginaal.
26
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
3 Na de lerarenopleiding
3.1
Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden na het afronden van de lerarenopleiding. Hierbij maken we onderscheid tussen: (1) werkzaam binnen het onderwijs, (2) werkzaam buiten het onderwijs en (3) niet werkzaam. Iemand is werkzaam binnen het onderwijs wanneer deze een baan heeft in het onderwijs van minimaal 12 uur per week. Omdat wij het afstuderen opvatten als de formele start van de loopbaan, noemen we dit moment t =0. Figuur 3.1 laat zien welk deel van de loopbaan in dit hoofdstuk aan bod komt.
Figuur 3.1
Loopbaanstappen in het onderwijs: de eerste keuzes na afstuderen
Motieven t=0
Motieven t=1,2,3,4, etc.
Onderwijs
Motieven t= -1
t=nu
Onderwijs doorgroei Onderwijs zelfde functie
Onderwijs
Niet onderwijs Schoolverlater/ herintreder
Lerarenopleiding Andere opleiding
Onderwijs Niet onderwijs
Verschillen met andere sectoren
Niet onderwijs
Niet onderwijs
Verschillen naar achtergrondkenmerken
In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de eerste positie na afstuderen. Paragraaf 3.3 gaat vervolgens in op de eerste loopbaanstappen na afstuderen. Deze stappen beschrijven we vervolgens voor drie groepen. Paragraaf 3.4 gaat in op de vervolgstappen van personen die na de opleiding binnen het onderwijs zijn gaan werken. Paragraaf 3.5 beschrijft de keuzes van de personen die buiten het onderwijs zijn gaan werken. Ook gaat de paragraaf in op de voorwaarden waaronder zij overwegen weer in het onderwijs te gaan werken. Paragraaf 3.6 gaat over degenen die direct na afstuderen nog geen baan hebben. In paragraaf 3.7 kijken we naar de baankenmerken van degenen die werk hebben. Hierbij gaan we in op de verschillen tussen werken in het onderwijs en werken buiten het onderwijs. Tot slot bekijken we in paragraaf 3.8 welke achtergrondkenmerken van invloed zijn op de verworven arbeidsmarktpositie.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
27
3.2
Eerste positie na afstuderen Uit voorgaande metingen van de Loopbaanmonitor is gebleken dat verreweg de meeste afgestudeerden in het onderwijs gaan werken. Dit geldt traditioneel sterker voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO dan voor de lerarenopleiding VO. Het aandeel afgestudeerden dat een baan vindt in het onderwijs is niet constant. Figuur 3.2 laat dit zien16. Hierna bespreken wij de eerste positie na afstuderen van achtereenvolgens de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en de lerarenopleiding VO. Arbeidsmarktpositie afgestudeerden lerarenopleiding BaO Van de lerarenopleiding BaO is het aandeel afgestudeerden dat kort na afronding van de opleiding een baan vindt in het onderwijs de laatste jaren gedaald, van 82 procent in 2003 naar 64 procent in 2006. In 2007 zien we het aandeel dat een baan in het onderwijs vindt licht oplopen naar 66 procent. Het aandeel afgestudeerden dat de loopbaan aanvangt met een baan buiten het onderwijs blijft met 15 procent stabiel. Het aandeel zonder baan daalt naar 19 procent. Ten opzichte van 2006 zijn meer afgestudeerden direct in het onderwijs gaan werken, maar ten opzichte van eerdere cohorten ligt het aandeel dat direct in het onderwijs gaat werken onder het gemiddelde. De werkloosheid onder afgestudeerden direct na afstuderen fluctueert van jaar op jaar. De werkloosheid onder afgestudeerden direct na afstuderen was 4 procent in 2004, 6 procent in 2005 en 3 procent in 2006 (tabel 3.1). In 2007 is de werkloosheid onder afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO direct na afstuderen gedaald naar 2 procent. Arbeidsmarktpositie afgestudeerden lerarenopleiding VO Van de lerarenopleiding VO ligt het aandeel afgestudeerden dat in het onderwijs is gaan werken tussen 2001 en 2007 rond de 70 procent. Jaarlijks zijn er kleine fluctuaties. Zo was in 2001 het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs 72 procent, in 2004 was dat 67 procent, en in 2007 is het aandeel werkenden in het onderwijs direct na afstuderen 70 procent. Het aandeel afgestudeerden van de lerarenopleiding VO dat buiten het onderwijs gaat werken is van 2001 tot en met 2005 vrij stabiel (tussen de 15 en 18%). In 2006 bleek de aantrekkingskracht van een baan buiten het onderwijs relatief sterk, met 20 procent van de afgestudeerden met (direct na afstuderen) een baan buiten het onderwijs. Voor cohort 2007 is dat overigens met 19 procent, nog steeds bovengemiddeld.
16 Deze cijfers wijken licht af van cijfers zoals deze in de voorgaande publicatie zijn gepresenteerd. De reden hiervoor is dat de definitie voor werkzaam in het onderwijs is bijgesteld. In voorgaande jaren is gevraagd naar de hoofdactiviteit. In deze meting is iedereen met een baan van 12 uur in het onderwijs gerekend tot de categorie ‘werkzaam in het onderwijs’, ongeacht de andere activiteiten. De cijfers in figuur 3.2 zijn vanaf 2004 aangepast aan deze nieuwe definitie.
28
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Figuur 3.2
Arbeidsmarktpositie direct na afstuderen van lerarenopleiding BaO en VO, 1997 tot en met 2007 100% 17%
80%
2%
17%
17% 2%
4%
15%
16%
3%
3%
20%
21%
11% 15%
19%
15%
60%
40%
82%
81%
82%
79%
80% 69%
64%
66%
2006
2007
20%
0% 1997-1998
1999-2000
2001-2002
2003
2004
2005
Lerarenopleiding basisonderwijs
Baan in het onderwijs
Baan buiten het onderwijs
Overig
100% 18%
12%
15%
80%
17%
16%
15%
17%
68%
67%
2003
2004
10%
9%
16%
20%
74%
71%
70%
2005
2006
2007
16% 25%
11%
19%
27%
60%
40% 72% 61% 55%
20%
0% 1997-1998
1999-2000
2001-2002
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
Baan in het onderwijs
Baan buiten het onderwijs
Overig
Het aandeel afgestudeerden zonder baan is de laatste jaren laag. In 2007 is het aandeel afgestudeerden van de lerarenopleiding VO zonder baan 11 procent, vergelijkbaar met de voorgaande jaren. Er is wel sprake van een lichte toename ten opzichte van 2006, toen het aandeel afgestudeerden zonder baan met 9 procent ronduit laag was. De werkloosheid onder afgestudeerden daalde van 4 procent in 2005 naar 2 procent in 2006, en eveneens 2 procent in 2007 (tabel 3.1). Tabellen B3.1 en B3.2 in de bijlage laten zien welke verschillen er bestaan in de eerste arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleiding VO en de universitaire lerarenopleiding (ulo). Afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding komen direct
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
29
na afstuderen aanmerkelijk vaker in een onderwijsbaan terecht (80%) dan de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO (68%). Geen baan Tabel 3.1 toont de situatie direct na afstuderen van personen zonder baan. Vergeleken met 2006 is het aandeel afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO dat werkloos is in 2007 afgenomen van 3 naar 2 procent. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is het aandeel gelijk gebleven op het lage niveau van 2 procent. Tabel 3.1
Maatschappelijke positie van personen die niet werkzaam zijn direct na afstuderen
Lerarenopleiding BaO
Lerarenopleiding VO
2006
2007
2006
2007
Doorstuderend
8%
11%
5%
5%
Werkloos
3%
2%
2%
2%
a)
Overig
9%
6%
3%
2%
Totaal
21%
19%
9%
11%
Noot: het is mogelijk dat de aantallen niet precies optellen tot de totaalkolom als gevolg van afronding. a) Onder ‘overig’ valt bijvoorbeeld zorg voor kinderen, vrijwilligerswerk of een lange reis.
Het aandeel afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO dat kiest voor een (vervolg)studie is toegenomen van 8 procent in 2006 naar 11 procent in 2007. Ook besteedt een deel van de niet-werkenden zijn tijd aan vrijwilligerswerk, reizen in het buitenland, of zorg voor kinderen en familie. Zowel onder afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO als onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is dit aandeel afgenomen. Werken buiten het onderwijs Het aandeel personen met een baan buiten het onderwijs is traditioneel hoger onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO dan onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. De aantrekkingskracht van een baan buiten het onderwijs is voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO dan ook een belangrijk motief om buiten het onderwijs te werken (zie §3.5). Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO geldt juist dat zij minder makkelijk een (passende) baan kunnen vinden in het onderwijs direct na afstuderen, en daarom (tijdelijk) kiezen voor een baan buiten het onderwijs. Naast de toegenomen werkgelegenheidskansen buiten het onderwijs zijn er ook fluctuaties in de toegankelijkheid van de onderwijsarbeidsmarkt, tot uiting komend in een variabel aantal vacatures, zoals uit de Arbeidsmarktbarometer voor het onderwijs naar voren komt. Hoewel het aantal openstaande vacatures in het onderwijs (po, vo en mbo) nog niet zo hoog is als een jaar of zes, zeven geleden, is in 2008 het aantal openstaande vacatures wel flink gestegen van 1.610 in het schooljaar 2006-2007 naar 1.850 in het schooljaar 2007-2008. Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door een hoger aantal openstaande vacatures voor leraren, in zowel het primair als het voortgezet onderwijs17. Tegen deze achtergrond zijn de fluctuaties van het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs goed verklaarbaar.
17 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Nota Werken in het onderwijs 2009, Den Haag, september 2008.
30
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
3.3
Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie cohort 2006 en 2007 Van de afgestudeerden is ook hun arbeidsmarktpositie een half jaar en een jaar na afstuderen bepaald (Figuur 3.3). Zowel voor cohort 2006 als voor cohort 2007 geldt dat het aandeel afgestudeerden dat een half jaar na afstuderen in het onderwijs werkt, gestegen is. Een jaar na afstuderen blijkt dat dit aandeel voor cohort 2006 nog verder is toegenomen. Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie afgestudeerden lerarenopleiding BaO Het aandeel afgestudeerden uit 2007 dat een half jaar na afstuderen een baan heeft in het onderwijs, is hoger dan het aandeel dat direct na afstuderen een baan in het onderwijs had. Kort na afstuderen heeft 66 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO uit 2007 een baan in het onderwijs, na een half jaar is dit gestegen tot 79 procent, een toename van 13 procentpunt. Ter vergelijking: onder de afgestudeerden uit 2006 ontwikkelde het aandeel afgestudeerden met een baan zich van 64 procent direct na afstuderen naar 72 procent een half jaar na afstuderen. Een jaar na afstuderen was dit verder gegroeid tot 75 procent. Voor beide cohorten geldt dat een half jaar na afstuderen het aandeel afgestudeerden met een baan buiten het onderwijs kleiner is dan een half jaar eerder. Voor het cohort 2007 is er bovendien een aanzienlijke afname van het aandeel afgestudeerden zonder baan van 19 naar 12 procent. Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie afgestudeerden lerarenopleiding VO Onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO in 2007 is het aandeel met een baan in het onderwijs in het eerste half jaar na afstuderen gestegen van 70 naar 75 procent18. Onder de afgestudeerden uit 2006 deed zich eerder een vergelijkbare ontwikkeling voor. Daar nam het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs toe van 71 procent (direct na afstuderen) naar 77 procent (half jaar na afstuderen). Een jaar na afstuderen is dit verder gestegen naar 79 procent. De toename van het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs komt vooral tot stand door een daling in het aandeel personen zonder baan; het aandeel personen met een baan buiten het onderwijs verandert in het eerste half jaar na afstuderen niet substantieel.
18
Uit tabellen B3.1 en B3.2 in de bijlage blijkt dat de hier geconstateerde toename van het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs vooral een gevolg is van meer afgestudeerden van de Lerarenopleiding VO die een baan in het onderwijs vinden; dit aandeel stijgt van 68 procent naar 74 procent. Voor de afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding blijft dit aandeel in het eerste half jaar na afstuderen stabiel op 80 procent.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
31
Figuur 3.3
Ontwikkeling van het beroepsrendement gedurende het eerste jaar na afstuderen van lerarenopleiding BaO en VO, cohort 2006 en 2007. 100% 18%
19%
21%
12%
12%
9%
80%
13%
10% 15%
15%
64%
66%
2006
2007
60%
40%
79%
75%
72%
20%
0% 2006
Eerste positie na afstuderen
2007
Positie half jaar na afstuderen
2006 Positie 1 jaar na afstuderen
Lerarenopleiding basisonderwijs
Baan in het onderwijs
100% 9%
Baan buiten het onderwijs
5%
11%
19%
80%
20%
Geen baan
6%
11%
19%
11%
19%
60%
40% 71%
70%
2006
2007
77%
75%
2006
2007
79%
20%
0% Eerste positie na afstuderen
Positie half jaar na afstuderen
2006 Positie 1 jaar na afstuderen
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
Baan in het onderwijs
Baan buiten het onderwijs
Geen baan
Ontwikkeling in werkloosheid Het werkloosheidspercentage onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO in 2007 lag direct na afstuderen lager dan onder de afgestudeerden uit 2006, respectievelijk 2 en 3,3 procent (zie figuur 3.4). Voor beide cohorten is het aandeel van de werklozen een half jaar na afstuderen gedaald naar respectievelijk 1,9 en 0,6 procent. Een jaar na afstuderen bedraagt het aandeel werklozen onder de afgestudeerden uit 2006 2,6 procent. De werkloosheid onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO ligt lager dan die onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. Een half jaar na afstuderen is
32
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
2 procent van de afgestudeerden uit 2006 werkloos; voor de afgestudeerden uit 2007 ligt dit een fractie lager (1,9%). Ook uit gegevens van de HBO-monitor19 blijkt dat afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO minder snel aan een baan komen dan de gemiddelde hbo-er. Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO komen juist sneller aan het werk dan de gemiddelde hbo-er. Evenals onder de afgestudeerden van de lerarenopleidingen BaO daalt de werkloosheid onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO in het eerste half jaar na afstuderen substantieel. Een jaar na afstuderen bedraagt de werkloosheid onder de afgestudeerden uit 2006 1,7 procent. Figuur 3.4
Ontwikkeling van het aandeel werklozen na afstuderen, cohort 2006 en 2007 4%
3%
2%
1%
0% Direct na afstuderen
Half jaar na afstuderen
Jaar na afstuderen
Lerarenopleiding basisonderwijs Cohort 2006
Direct na afstuderen
Half jaar na afstuderen
Jaar na afstuderen
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs Cohort 2007
Werkloosheidsduur voor vinden eerste baan Uit figuur 3.2 bleek dat verreweg de meeste afgestudeerden direct na hun studie aan de lerarenopleiding een baan vinden in het onderwijs. Ongeveer 78 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO vindt direct een baan, ongeacht of dat een baan binnen of buiten het onderwijs is. Uit figuur 3.5 blijkt de werkloosheidsduur, voorafgaand aan het vinden van de eerste baan, voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO niet of nauwelijks verschilt voor degenen die binnen of buiten het onderwijs zijn gaan werken20. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die buiten het onderwijs gaan werken heeft 85 procent direct na afstuderen een baan, dit is 5 procentpunt minder dan de afgestudeerden die in het onderwijs zijn gaan werken. Afgestudeerden die buiten het 19 De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hoger beroepsonderwijs HBO-Monitor 2007, ROA, Den Haag, 2008. 20 Het werkloosheidspercentage dat in de grafiek wordt getoond is hoger dan in eerdere grafieken. De cijfers in paragraaf 3.2 zijn gebaseerd op de vraag wat de eerste positie na afstuderen was. Het is mogelijk dat mensen die in werkelijkheid nog niet aan het zoeken waren, en daarom als eerste positie geen werkloosheid maar een andere positie hebben ingevuld, dit toch ervaren hebben als aantal maanden werkloos voor hun eerste baan.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
33
onderwijs werken hebben vaker te maken gehad met een werkloosheidsduur van drie maanden of langer. Figuur 3.5
Aantal maanden dat afgestudeerden van de lerarenopleiding uit 2007 werkloos zijn geweest voordat ze hun eerste baan hebben gevonden (BaO N=1.467, VO N=973)
79%
Werkzaam in onderwijs
78%
11%
10%
BaO
Werkzaam buiten onderwijs
Werkzaam buiten onderwijs
10%
85%
12%
8%
VO
7%
Werkzaam in onderwijs
90%
0%
10%
20%
30%
0 maanden
40%
50%
1of 2 maanden
5% 5%
60%
70%
80%
90%
100%
3 maanden of langer
Kleine banen in het onderwijs Een deel van de personen die nu niet werken of buiten het onderwijs werken, combineert dit met een kleine baan in het onderwijs. Als grens voor een baan is 12 uur per week gehanteerd. Voor de cohorten 2006 en 2007 gaat het om een kleine groep van respectievelijk 3 en 2 procent. Dit geldt zowel voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO als VO.
3.4
Werkzaam in het onderwijs Uit de vorige paragraaf bleek dat in het eerste half jaar na afstuderen verschuivingen zijn opgetreden in de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. Deze paragraaf gaat over de ontwikkeling van de loopbaan van degenen die hun loopbaan zijn begonnen in het onderwijs.
3.4.1
De loopbaan na de eerste baan in het onderwijs Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO uit cohort 2007 met de eerste baan in het onderwijs werkt 95 procent een half jaar later nog steeds in het onderwijs. Er bestaan kleine verschillen tussen de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO. Bij de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO komt het iets vaker voor dat zij een half jaar na afstuderen nog steeds in het onderwijs werken. Daarnaast zijn er ook verschillen in de wijze van uitstroom. Bij afgestudeerden aan de lerarenopleiding VO gaat
34
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
het vaker om uitstroom naar een baan buiten het onderwijs en bij afgestudeerden aan de lerarenopleiding BaO geldt juist vaker dat zij na uitstroom uit het onderwijs niet werkzaam zijn. Van cohort 2006 is het aandeel afgestudeerden met een eerste baan in het onderwijs dat na een half jaar nog steeds in het onderwijs werkt respectievelijk 93 en 97 procent voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO. Het verlaten van het onderwijs resulteert voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO doorgaans in een positie buiten de arbeidsmarkt (geen baan). Geen baan betekent in de meeste gevallen zorg voor gezin/kinderen of het oppakken van een studie. Slechts een enkeling die direct na afstuderen in het onderwijs werkt, is een half jaar na afstuderen werkloos (minder dan 1%). Figuur 3.6
Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie van afgestudeerden die na de opleiding in het onderwijs zijn gaan werken, cohort 2006 en 2007 (2005 N=649, 2006 N=2063)
Eerste positie na afstuderen: baan in onderwijs
Half jaar na afstuderen BaO
Half jaar na afstuderen VO
2006: nog steeds in onderwijs 93% 2007: nog steeds in onderwijs 95%
2006: nog steeds in onderwijs 97% 2007: nog steeds in onderwijs 96%
2006: buiten onderwijs 2% 2007: buiten onderwijs 2% 2006: geen baan 5% 2007: geen baan 3%
Eerste positie na afstuderen: baan in onderwijs
2006: buiten onderwijs 2% 2007: buiten onderwijs 3% 2006: geen baan 1% 2007: geen baan 1%
Redenen voor baanwisseling Een zeer kleine groep afgestudeerden van 2 à 3 procent is na de eerste baan in het onderwijs een half jaar na afstuderen niet meer werkzaam in het onderwijs. De belangrijkste redenen waarom personen die aanvankelijk in het onderwijs werken hiermee gestopt zijn, zijn voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO in 2006 en 2007 de volgende (in aflopende volgorde van belangrijkheid): • aflopen van arbeidscontract; • nieuwe uitdaging; • vast contract in nieuwe baan; • te hoge werkdruk in oude baan. De afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die hun na hun eerste baan in het onderwijs niet meer in het onderwijs werkzaam zijn, gaven hiervoor de volgende redenen: • beter salaris in nieuwe baan; • nieuwe baan past beter bij echte ambitie; • te hoge werkdruk.
3.4.2
Toekomstige loopbaan in het onderwijs Aan degenen die meteen na afstuderen in het onderwijs zijn gaan werken en een half jaar later nog steeds in onderwijs werken, is gevraagd hoe lang zij denken in het onderwijs
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
35
werkzaam te blijven. Uit figuur 3.7 blijkt dat ongeveer de helft van de afgestudeerden in 2007 een langdurige loopbaan in het onderwijs ambieert: • Van de afgestudeerden in 2007 van de lerarenopleiding BaO verwacht 57 procent meer dan tien jaar in het onderwijs te werken. In 2006 was dit 55 procent, in 2005 79%, in 2004 68% en in 2003 (68%). • Van de in het onderwijs werkende afgestudeerden aan de lerarenopleiding VO denkt 44 procent dit langer dan 10 jaar te doen. Dit is iets hoger dan in 2006 (39%), maar aanzienlijk lager dan in 2005 (67%), 2004 (75%) en 2003 (63%) Voor beide groepen afgestudeerden geldt derhalve dat het aandeel personen dat langer dan 10 jaar in het onderwijs wil blijven werken, in 2006 en 2007 aanmerkelijk lager ligt dan onder de voorgaande cohorten. Het is waarschijnlijk dat dit wordt veroorzaakt door de gunstige economische ontwikkelingen van de afgelopen jaren waardoor een overstap naar een baan buiten het onderwijs eerder overwogen werd. Dit is in overeenstemming met de ontwikkeling van het lagere aandeel afgestudeerden dat direct na de opleiding een baan in het onderwijs kan vinden. Ook een tijdelijke dip in de vraag naar nieuwe leraren kan niet worden uitgesloten. De vraag is hoe deze gegevens zich zullen ontwikkelen onder invloed van de economische omslag die in de tweede helft van 2008 is opgetreden. Figuur 3.7
Verwachte loopbaan in het onderwijs, cohort 2007 (N=1.148 BaO, N=803 VO) Lerarenopleiding basisonderwijs
1%
1%
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
2%
6%
2% 10%
9%
26%
28%
14%
57%
44%
Minder dan een jaar
Een tot twee jaar
Drie tot vijf jaar
Vijf tot tien jaar
Langer dan tien jaar
Weet niet
Ongeveer een kwart van de respondenten geeft aan niet te weten hoe lang hij of zij in het onderwijs zal werken. Dit is lager dan onder de afgestudeerden in 2006 toen deze percentages respectievelijk 30 en 34 procent bedroegen21.
21 De antwoordcategorie ‘weet niet’ is pas met ingang van de meting onder cohort 2006 toegevoegd. Een vergelijking over meerdere jaren van het aandeel respondenten dat voor dit antwoord kiest, is daarom niet mogelijk.
36
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Figuur 3.8 laat zien voor hoeveel respondenten bepaalde redenen (sterk) van invloed kunnen zijn op een eventueel vertrek uit het onderwijs. Redenen waarom personen die hun eerste baan in het onderwijs hebben het onderwijs in de toekomst eventueel zouden verlaten, cohort 2007(BaO N=1.146, VO=801) Werksfeer in het onderwijs staat mij niet aan Ik wil graag meer met anderen samenwerken Minder reistijd in andere baan Baan in onderwijs is fysiek te zwaar voor mij
Lerarenopleiding basisonderwijs
Weinig aanzien als leraar De veranderende jeugd schrikt mij af Meer afwisseling in baan buiten het onderwijs Ik zie de toekomst van het onderwijs somber in Aflopen van arbeidscontract Wil gewoon wat anders Inkrimping van formatie op school Ik wil mij richten op zorg voor huishouden/kinderen Betere carrièrekansen buiten het onderwijs Hoge werkdruk in het onderwijs Ander beroep trekt me ook aan Beter salaris buiten het onderwijs 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Ik wil graag meer met anderen samenwerken Werksfeer in het onderwijs staat mij niet aan Aflopen van arbeidscontract De veranderende jeugd schrikt mij af Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
Figuur 3.8
Minder reistijd in andere baan Baan in onderwijs is fysiek te zwaar voor mij Weinig aanzien als leraar Inkrimping van formatie op school Ik wil mij richten op zorg voor huishouden/kinderen Meer afwisseling in baan buiten het onderwijs Ik zie de toekomst van het onderwijs somber in Wil gewoon wat anders Betere carrièrekansen buiten het onderwijs Hoge werkdruk in het onderwijs Ander beroep trekt me ook aan Beter salaris buiten het onderwijs
De belangrijkste potentiële redenen om het onderwijs te verlaten zijn voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en de lerarenopleiding VO vergelijkbaar. Voor afgestudeerden van beide type lerarenopleiding is een beter salaris de potentieel belangrijkste reden. Een beter salaris wordt gevolgd door: ‘ander beroep trekt ook’, ‘een hoge werkdruk in het onderwijs’ en ‘betere carrièrekansen buiten het onderwijs’. De afgestudeerden van de lerarenopleiding VO zijn meer uitgesproken in hun mening, dat
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
37
wil zeggen, door meer respondenten wordt aangegeven dat de eerder genoemde redenen van invloed zijn op een eventueel vertrek uit het onderwijs. Naast de overeenkomsten tussen afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en de lerarenopleiding VO over de belangrijkste redenen om het onderwijs te verlaten, zijn er ook verschillen. Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO zijn redenen als ‘ik wil mij richten op zorg voor huishouden/kinderen’, ‘inkrimping van formatie op school’ en ‘aflopen van arbeidscontract’ bij meer afgestudeerden van invloed op het mogelijke besluit het onderwijs te verlaten. Ook is gekeken of er verschillen zijn tussen de afgestudeerden die nog niet weten hoe lang ze in onderwijs blijven werken en afgestudeerden die wel een beeld hebben van hun eventuele loopbaan in onderwijs. Omdat het hier gaat om een substantiële groep die nog geen concrete plannen heeft voor een eventuele loopbaan in onderwijs, liggen hier mogelijkheden om juist een loopbaan in het onderwijs aantrekkelijk te maken voor deze groep. Voor de afgestudeerden aan de lerarenopleiding BaO die nog niet weten hoelang zij in het onderwijs willen werken, zijn redenen als ‘betere carrièrekansen buiten het onderwijs’, ‘ander beroep trekt me ook’ en ‘een hoge werkdruk in het onderwijs’ vaker van invloed. Over de gehele linie geeft de groep die nog geen beeld heeft van de carrièreduur in het onderwijs vaker aan dat een bepaalde reden (sterk) van invloed kan zijn. Onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO worden de redenen ‘een ander beroep trekt me ook aan’ en ‘wil gewoon wat anders’ vaker genoemd. Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die nog niet weten hoe lang zij in het onderwijs werken zijn, afgezien van de twee hiervoor genoemde redenen, de verschillen klein in vergelijking met de groep die wel hun carrièreduur hebben bepaald.
3.5
Werkzaam buiten het onderwijs Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO uit 2007 is direct na afstuderen 15 procent werkzaam buiten het onderwijs. In het vorige cohort uit 2006 was dit aandeel eveneens 15 procent. Onder degenen die een lerarenopleiding VO hebben afgerond, blijft het aandeel afgestudeerden met een baan buiten het onderwijs vrijwel gelijk en bedraagt respectievelijk 20 en 19 procent voor afgestudeerden uit 2006 en 2007.
3.5.1
Werken buiten het onderwijs Het moment waarop wordt gekozen voor een baan buiten het onderwijs is verschillend voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO (Figuur 3.9)22. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO heeft ruim de helft (pas) na afstuderen besloten om buiten het onderwijs te werken. Ruim 30 procent komt tijdens het volgen van de opleiding tot het besluit om buiten het onderwijs te gaan werken. De overige
22 De figuur heeft betrekking op afgestudeerden die direct en een half jaar na afstuderen buiten het onderwijs werken.
38
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
20 procent weet niet op welk moment besloten is om niet in het onderwijs te gaan werken. Van de lerarenopleiding VO wist 32 procent van degenen die in 2007 buiten het onderwijs gingen werken al voor aanvang van de studie dat zij niet het onderwijs zouden ingaan. Een klein deel van deze personen betreft afgestudeerden van een lerarenopleiding voor verpleegkunde en hebben dienovereenkomstig een baan in de zorg gevonden23. Afgestudeerden van een lerarenopleiding voor verpleegkunde kunnen overigens ook als opleider werkzaam zijn. Ongeveer een kwart heeft de beslissing om buiten het onderwijs te gaan werken na afloop van de opleiding genomen24. Voor de afgestudeerden van cohort 2007 die buiten het onderwijs zijn gaan werken, gold dat zij deze beslissing vooral tijdens de het volgen van de lerarenopleiding hebben genomen (44%). Hiermee wijkt het cohort af van eerdere cohorten. Zowel het aandeel dat vooraf al weet niet in het onderwijs te willen gaan werken als het aandeel dat na afloop van de studie het besluit neemt niet in het onderwijs te willen werken, nemen af. Figuur 3.9
Moment van beslissing om buiten het onderwijs te gaan werken, cohort 2006 (N=274) en cohort 2007 (N=221) 100% 90%
24% 35%
80% 70%
51%
57%
60% 24%
50%
44%
40% 30%
30% 32% 41%
20% 10%
18%
32%
11%
0% 2006
2007
2006
2007
BaO VO Na afstuderen aan de lerarenopleiding Tijdens lerarenopleiding Voor aanvang van mijn studie aan de lerarenopleiding
De keuze om na afstuderen buiten het onderwijs te gaan werken is niet altijd vrijwillig (Figuur 3.10). Van de lerarenopleiding BaO geeft ruim 35 procent van de afgestudeerden die buiten het onderwijs zijn gaan werken aan dat het moeilijk is om een baan in het onderwijs te vinden. Ook voor het cohort 2006 was dit geval, zij het niet zo uitgesproken als voor cohort 2007.
23 Ongeveer 16 procent van de populatie van afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die buiten het onderwijs werken, bestaat uit afgestudeerden van de lerarenopleiding voor verpleegkunde. Van de totale populatie afgestudeerden van de lerarenopleiding VO maken afgestudeerden van de lerarenopleiding 6 à 7 procent uit. 24 Dit is afgezien van de personen die aanvangen met een baan in het onderwijs en daarna buiten het onderwijs gaan werken.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
39
Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO geven eveneens aan dat het moeilijk is om een baan te vinden in het onderwijs. Echter, in het VO komt dit minder vaak voor dan in het BaO (een verschil van 20 procentpunten). Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is de aantrekkingskracht van een baan buiten het onderwijs de belangrijkste reden om buiten het onderwijs te gaan werken (22%). Figuur 3.10
Redenen om buiten het onderwijs te gaan werken, afgestudeerden van de lerarenopleiding 2007 (BaO N=105, VO N=135)
Lerarenopleiding BaO
Werk in onderwijs fysiek te zwaar Minder reistijd in baan buiten onderwijs Moeilijk aan werk te komen in onderwijs Ervaring tijdens opleiding Werk in onderwijs valt/viel tegen
Lerarenopleiding VO
Aantrekkingskracht werk buiten onderwijs
Werk in onderwijs fysiek te zwaar Minder reistijd in baan buiten onderwijs Moeilijk aan werk te komen in onderwijs Ervaring tijdens opleiding Werk in onderwijs valt/viel tegen Aantrekkingskracht werk buiten onderwijs 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
De baan die afgestudeerden buiten het onderwijs hebben is niet altijd op hbo-niveau, vooral niet na een lerarenopleiding BaO. Van degenen die na de lerarenopleiding BaO buiten het onderwijs zijn gaan werken, werkt minder dan een derde op minimaal hboniveau. De meerderheid werkt op mbo-niveau. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die buiten het onderwijs werken, heeft meer dan de helft een baan op minimaal hbo-niveau. Afgestudeerden van de lerarenopleiding maken daarbij vaak in ruime of beperkte mate gebruik van de vaardigheden die zij tijdens de opleiding hebben opgedaan (lerarenopleiding BaO: 27 procent in ruime mate en 38 procent in beperkte mate, lerarenopleiding BaO: 33 procent in ruime mate en 41 procent in beperkte mate). Voor zowel afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO als afgestudeerden van de lerarenopleiding VO gaat het hierbij vooral om communicatieve vaardigheden maar ook om vaardigheden met betrekking tot kennisoverdracht. Afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO hebben ook baat bij pedagogische inzichten.
3.5.2
De loopbaan na de eerste baan buiten het onderwijs De meerderheid van de afgestudeerden die direct na afstuderen hun eerste baan buiten het onderwijs hebben, heeft een half jaar na afstuderen nog steeds een baan buiten het onderwijs (Figuur 3.11). Voor de afgestudeerden uit 2007 is dit 58 procent, vergelijkbaar
40
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
met de afgestudeerden uit 2006. Van de afgestudeerden die aanvankelijk buiten het onderwijs werkten is een groot deel alsnog in het onderwijs gaan werken (34% voor cohort 2007 en 32% voor cohort 2006). De gepresenteerde resultaten zijn hier vanwege het geringe aantal waarnemingen samengenomen voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO. Er is overigens een verschil tussen afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO: van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO maakt een groter aandeel de stap van een baan buiten het onderwijs naar een baan binnen het onderwijs. Figuur 3.11
Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie van afgestudeerden die direct na de opleiding buiten het onderwijs zijn gaan werken, cohort 2006 (N=162) en 2007 (N=515) Half jaar na afstuderen BaO en VO samen
2006: in onderwijs 32% 2007: in onderwijs 34% Eerste baan buiten onderwijs
2006: nog steeds buiten onderwijs 62% 2007: nog steeds buiten onderwijs 58% 2006: geen baan 6% 2007: geen baan 8%
3.5.3
Terugkeer in het onderwijs? Een groot deel van degenen die na afstuderen buiten het onderwijs werken, zou eventueel in het onderwijs willen werken (figuur 3.12). Hieraan wordt door het merendeel echter wel voorwaarden gesteld, vooral door afgestudeerden van de lerarenopleiding VO. Deze voorwaarden hebben betrekking op een vast contract, een goed salaris en mogelijkheden voor eigen ontwikkeling. Ook voldoende begeleiding wordt vaak als voorwaarde genoemd om in het onderwijs te gaan werken. Het is uiteraard de vraag of deze personen er inderdaad toe aangezet kunnen worden om de overstap naar het onderwijs te maken. Niet voor niets verbindt de meerderheid voorwaarden aan de overstap.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
41
Figuur 3.12
Bereidheid van afgestudeerden die buiten het onderwijs werken om (alsnog) in het onderwijs te gaan werken, cohort 2006 (N=315) en 2007 (N=244)
BaO
2007
VO
2006
2007
2006
0%
10%
20%
30%
40%
50% Ja
3.6
60%
70%
80%
90%
100%
Nee
Niet werkzaam na afstuderen Een deel van de afgestudeerden heeft kort na afstuderen geen baan. Voor cohort 2006 en 2007 was dit voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO respectievelijk 21 en 19 procent. Voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO was dit respectievelijk 9 en 11 procent (zie Tabel 3.1). Deze paragraaf gaat in op de groep die na afstuderen niet direct is gaan werken. Van degenen die de lerarenopleiding BaO hebben gevolgd in 2006 en 2007 en die na afstuderen niet direct zijn gaan werken, heeft een half jaar na afstuderen 30 tot 50 procent alsnog een baan in het onderwijs gevonden (zie figuur 3.15). Ruim 40 procent uit cohort 2007 heeft een half jaar na afstuderen nog steeds geen baan (werkloos, studie, et cetera). Slechts een enkeling die na afstuderen geen baan heeft, werkt een half jaar later buiten het onderwijs. Ook afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die na afstuderen in eerste instantie geen baan hadden, komen voor een deel alsnog in het onderwijs terecht. Voor cohort 2007 is dit 38 procent en daarmee vergelijkbaar met voorgaande jaren. Hoewel het aantal waarnemingen gering is en er daardoor fluctuaties in de uitkomsten van jaar op jaar zitten, is er toch een algemeen beeld te schetsen voor afgestudeerden die direct na afstuderen geen baan hebben. Van deze groep vindt 40 procent alsnog een baan in het onderwijs.
42
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Figuur 3.13
Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie van afgestudeerden die na de opleiding niet zijn gaan werken, cohort 2006 (N=159) en 2007 (N=516) Half jaar na afstuderen BaO
Eerste positie na afstuderen: geen baan
2006: in onderwijs 31% 2007: in onderwijs 52% 2006: buiten onderwijs 8% 2007: buiten onderwijs 6% 2006: geen baan 61% 2007: geen baan 42%
3.7
Half jaar na afstuderen VO 2006: in onderwijs 36% 2007: in onderwijs 38% Eerste positie na afstuderen: geen baan
2006: buiten onderwijs 23% 2007: buiten onderwijs 21% 2006: geen baan 41% 2007: geen baan 41%
Verschillen in baankenmerken naar arbeidsmarktpositie Een baan buiten het onderwijs heeft, naast een andere arbeidsinhoud, andere kenmerken dan een baan in het onderwijs. Met andere woorden, er zijn verschillen in baankenmerken tussen banen van personen die binnen en personen die buiten het onderwijs werken. We kijken hiervoor naar de kenmerken van banen van de afgestudeerden uit 2007, een half jaar na afstuderen. Over deze banen zijn de meeste gegevens bekend. De gemaakte vergelijking heeft betrekking op personen die of werken in het onderwijs of werken buiten het onderwijs. Personen met zowel een baan binnen het onderwijs als buiten het onderwijs zijn buiten beschouwing gelaten. Inspanningen voor het vinden van huidige baan Bijna een kwart van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO die in het onderwijs zijn gaan werken, heeft veel tot zeer veel moeite gehad om de huidige baan (ten tijde van de enquête: half jaar na afstuderen) in het onderwijs te vinden (Figuur 3.14). Collegaafgestudeerden die buiten het onderwijs zijn gaan werken hadden minder vaak moeite met het vinden van een baan Van hen had 10 procent veel tot zeer veel moeite met het vinden van de baan. Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO komen binnen het onderwijs makkelijker aan een baan. Slechts 10 procent van hen had hiermee moeite. Buiten het onderwijs was de moeite om een baan te vinden vergelijkbaar. Net iets minder dan 10 procent had moeite met vinden van de baan buiten het onderwijs. Ten opzichte van het voorgaande cohort zijn deze resultaten vergelijkbaar. Alleen voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO die in het onderwijs zijn gaan werken, is het vinden van een baan minder moeilijk geworden. Voor cohort 2006 lag het percentage afgestudeerden dat moeite had gehad met het vinden van een baan in het onderwijs op 31 procent (24% in cohort 2007). Eerder hebben we gezien dat het opleidingsniveau van de baan van personen die buiten het onderwijs werken vaak onder hbo-niveau ligt, vooral bij afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. Dit verklaart mogelijk waarom zij minder moeite hebben met het vinden van een baan (minder kieskeurig en minder geschikte opleiding voor werk buiten het onderwijs).
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
43
Figuur 3.14
Aandeel afgestudeerden uit 2007 dat veel tot zeer veel moeite heeft gehad om huidige baan (half jaar na afstuderen) te vinden, onderscheiden naar baan binnen en baan buiten onderwijs (BaO N=1.482, VO N=983)
BaO
VO
0%
5%
10%
Werkzaam in onderwijs
15%
20%
25%
30%
Werkzaam buiten onderwijs
De moeite die gedaan moet worden om een baan te vinden is vaak regiogebonden. Zo blijkt dat het vinden van een baan in het onderwijs in Limburg en Noord Brabant moeilijker is, met name in het primair onderwijs. Dit is niet onlogisch omdat dit juist de regio’s zijn (vooral Limburg) waar de leerlingenaantallen dalen. Type aanstelling van huidige baan (half jaar na afstuderen) Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO die binnen het onderwijs werken heeft 30 procent een vast contract (Figuur 3.15). Ruim 33 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO die in het onderwijs zijn gaan werken, heeft een contract voor een jaar of langer. Ongeveer een kwart heeft een contract korter dan een jaar, daarnaast heeft nog eens 10 procent een oproep- of invalcontract. Ten opzichte van cohort 2006 is er een duidelijke afname van het aandeel vaste contracten. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden in de richting van contracten met een looptijd van een jaar of langer. Mogelijk zijn scholen iets voorzichtiger geworden met het aanbieden van een vaste aanstelling. Zoals geconstateerd is het aandeel personen met een vast contract in het onderwijs onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO afgenomen. Het aandeel afgestudeerden met een vast contract is daardoor lager dan van de afgestudeerde collega’s die buiten het onderwijs zijn gaan werken. Ook is het aandeel van oproep/inval/zelfstandig van buiten het onderwijs werkende afgestudeerden afgenomen. Het lijkt er dus op dat de traditioneel grote baanzekerheid van een startende leraar in het basisonderwijs is afgenomen. Onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO met een baan in het onderwijs is het aandeel kortlopende contracten en oproepkrachten aanzienlijk lager dan onder afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO (respectievelijk 9 en 3%). Vaste aan-
44
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
stellingen komen in het voortgezet onderwijs juist vaker voor; 60 procent heeft een vast contract. Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die buiten het onderwijs werken, hebben in vergelijking tot afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die in het onderwijs zijn gaan werken vaker een oproepcontract, invalcontract of zijn zelfstandig. Over het algemeen hebben afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die een baan vinden buiten het onderwijs vaker een minder stabiele arbeidsmarktpositie dan hun collega afgestudeerden die in het onderwijs zijn gaan werken. Type aanstelling van afgestudeerden uit 2007 die binnen en buiten het onderwijs werken (BaO N=1.462, VO N=976)
Werkzaam buiten onderwijs
30%
17%
12%
BaO
41%
Werkzaam in onderwijs
30%
Werkzaam buiten onderwijs
33%
46%
26%
30%
11%
10%
13%
VO
Figuur 3.15
Werkzaam in onderwijs
60%
0%
10%
20% 30% 40% Vast Korter dan 1 jaar
28%
50%
9% 3%
60% 70% 80% 90% 1 jaar of langer Oproep/inval/ zelfstandig
100%
Omvang aanstelling huidige baan (half jaar na afstuderen) In het onderwijs is deeltijd werken vrij gangbaar. Uit figuur 3.16 blijkt dan ook dat relatief veel recent afgestudeerden in deeltijd werken (minder dan 36 uur). Dit geldt ook voor veel personen die buiten het onderwijs werken. Opvallend is dat de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO met een baan in het onderwijs het vaakst een voltijdbaan hebben. Afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO die buiten het onderwijs zijn gaan werken, hebben minder vaak een voltijdbaan en werken vaker een wisselend aantal uren. Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die in het onderwijs werken, doen dit vaker in deeltijd dan hun collega’s die buiten onderwijs zijn gaan werken. De vakkenstructuur in het voortgezet onderwijs is hierop waarschijnlijk mede van invloed. Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO met een baan in het onderwijs komt het zelden voor dat het om een wisselend aantal uren gaat.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
45
Figuur 3.16
Omvang aanstelling van afgestudeerden die binnen en buiten het onderwijs werken 2006 (BaO N=1.474, VO N=970)
Werkzaam buiten onderwijs
24%
46%
BaO
30%
Werkzaam in onderwijs
54%
Werkzaam buiten onderwijs
36%
41%
15%
VO
44%
10%
Werkzaam in onderwijs
37%
0%
10%
20%
60%
30%
Voltijd
40%
50% Deeltijd
60%
70%
3%
80%
90%
100%
Wisselend
Brutosalaris huidige baan (half jaar na afstuderen) Het vergelijken van salaris wordt bemoeilijkt omdat ook het aantal gewerkte uren hier een rol speelt. Voor een eerlijke vergelijking gaan we uit van het salaris van een voltijder. Het grote verschil tussen werken binnen en buiten onderwijs is de spreiding. De salarisverdeling binnen het onderwijs is veel geconcentreerder. Voor meer dan de helft van de respondenten die in onderwijs werken ligt het brutosalaris van een voltijder tussen de 2.000 en 2.500 euro. Voor personen werkzaam buiten het onderwijs is er een grotere spreiding. De concentratie en continuïteit van de salarisverdeling in de onderwijssector is overigens niet zo verwonderlijk. Bij aanvang van de loopbaan wordt iedereen ongeveer gelijk ingeschaald volgens de cao. Er is een klein aantal respondenten dat aangeeft minder te verdienen dan het minimum in de cao. Naast het verschil in spreiding zijn er nog twee opvallende verschillen. In de eerste plaats is er binnen het onderwijs een verschil tussen afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO. Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die werkzaam zijn in het onderwijs blijken iets vaker een hoger bruto salaris te hebben dan collega afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO die werkzaam zijn in het onderwijs. Dit verschil wordt mede veroorzaakt door verschillende inschaling25. Een nadere analyse van de verschillen laat zien dat vooral oudere afgestudeerden een hoger brutosalaris hebben. Deze oudere afgestudeerden (boven de 30 jaar) komen relatief vaker voor onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO. Het kan hier gaan om tweedegraads leraren die al een aantal jaren werkzaam zijn en nu een eerstegraads opleiding hebben voltooid.
25
46
Leraren in het basisonderwijs zitten voornamelijk in schaal LA, welke in 2008 liep van € 2.221 tot € 3.204. Van de leraren in het voortgezet onderwijs wordt twee derde betaald in schaal LB, één op de zes in schaal LC en ook één op de zes in schaal LD (Zie Nota Werken in het Onderwijs 2009).
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
In de tweede plaats blijkt dat afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO met een baan buiten het onderwijs vaker een lager salaris hebben dan afgestudeerden die binnen het onderwijs werkzaam zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het voor de eerstgenoemde groep vaker om bijbaantjes en (tijdelijke) banen gaat waarvoor geen hboniveau vereist is. De baan buiten het onderwijs is in dat geval een tijdelijke oplossing om later (alsnog) in het onderwijs te gaan werken. Figuur 3.17
Verdeling brutosalaris van afgestudeerden uit 2007 die binnen en buiten het onderwijs een voltijdbaan hebben (BaO N=758, VO N=370)
Werkzaam buiten onderwijs
24%
38%
5%
BaO
33%
Werkzaam in onderwijs
59%
28%
12%
29%
23%
2%
21%
15%
VO
Werkzaam buiten onderwijs
10%
Werkzaam in onderwijs 4%
0% 500 - 1.499 euro 2.500 - 2.999 euro
3.8
43%
16%
10%
20%
30% 40% 50% 1.500 - 1.999 euro Meer dan 3.000 euro
22%
60%
16%
70% 80% 90% 2.000 - 2.499 euro
100%
Verschillen in arbeidsmarktpositie naar achtergrondkenmerken Zoals al eerder opgemerkt, is de groep afgestudeerden van de lerarenopleiding zeer divers. In deze paragraaf gaan we na of personen met bepaalde achtergrondkenmerken verschillende keuzes maken na de lerarenopleiding. Geslacht Uit figuur 3.18 blijkt dat mannen en vrouwen die zijn afgestudeerd aan de lerarenopleiding BaO even vaak direct in het onderwijs gaan werken. Voor cohort 2006 was het aandeel mannen met een baan in het onderwijs direct na afstuderen nog hoger dan het aandeel vrouwen. Het aandeel mannen dat direct na afstuderen buiten het onderwijs werkt ligt wel hoger dan het aandeel vrouwen met een baan buiten het onderwijs. Vrouwen hebben vaker geen baan, dat wil zeggen dat zij doorstuderen of niet actief zijn op de arbeidsmarkt. Een half jaar na afstuderen is het aandeel mannen en vrouwen met een baan in het onderwijs nog steeds ongeveer gelijk. Beide aandelen zijn in gelijke mate toegenomen. Een half jaar na afstuderen zijn mannen relatief oververtegenwoordigd in de groep ‘werkend buiten het onderwijs’. De reden hiervoor is dat het aandeel ‘werkend buiten het onderwijs’ onder vrouwen sneller is afgenomen in vergelijking met een half jaar eerder.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
47
Figuur 3.18
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2006 op twee meetmomenten, naar geslacht, lerarenopleiding BaO (N=1.871) 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
Direct na afstuderen
Overig
Werkloos
Doorstuderend
Werkend buiten het onderwijs
Werkend in het onderwijs
Overig
Werkloos
Doorstuderend
Werkend buiten het onderwijs
Werkend in het onderwijs
0%
Half jaar na afstuderen
Man
Vrouw
Voor de afgestudeerden van lerarenopleiding VO komt een vergelijkbaar beeld naar voren, maar zijn de verschillen minder sterk (Figuur 3.19). Onder afgestudeerden van cohort 2007 gaan vrouwen na afronding van de studie vaker in het onderwijs werken dan mannen, het verschil is marginaal. Na een half jaar zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen kleiner. Er zijn dan relatief iets meer vrouwen werkzaam in onderwijs dan mannen.
48
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Figuur 3.19
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2006 op twee meetmomenten, naar geslacht, lerarenopleiding VO (N=1.198) 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
Direct na afstuderen
Overig
Werkloos
Doorstuderend
Werkend buiten het onderwijs
Werkend in het onderwijs
Overig
Werkloos
Doorstuderend
Werkend buiten het onderwijs
Werkend in het onderwijs
0%
Half jaar na afstuderen
Man
Vrouw
Andere achtergrondkenmerken Naast geslacht is nog een aantal andere achtergrondkenmerken van invloed op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. Tabel 3.2 laat zien voor welke achtergrondkenmerken er significante verschillen bestaan in de arbeidsmarktpositie. Tabel 3.2
Verschillen in eerste arbeidsmarktpositie naar een aantal achtergrondkenmerken
Achtergrondkenmerk Betaald dio/lio-schap
Cohort 2006
Cohort 2007
Afgestudeerden met een betaald dio/dlo-
Afgestudeerden met een betaald dio/dlo-
schap tijdens de studie gaan vaker in het
schap tijdens de studie gaan vaker in het
onderwijs werken dan afgestudeerden die onderwijs werken dan afgestudeerden die dit niet hebben gedaan. Leeftijd bij afstuderen
Hebben van kinderen
Vakrichting (VO)
dit niet hebben gedaan. e
Personen die na hun 30 zijn
Personen die na hun 30e zijn
afgestudeerd gaan vaker (in het
afgestudeerd gaan vaker (in het
onderwijs) werken dan personen die voor
onderwijs) werken dan personen die voor
hun 30e zijn afgestudeerd.
hun 30e zijn afgestudeerd.
Afgestudeerden met kinderen gaan vaker
Afgestudeerden met kinderen gaan vaker
in het onderwijs werken dan
in het onderwijs werken dan
afgestudeerden zonder kinderen. Hier is
afgestudeerden zonder kinderen. Hier is
een correlatie met leeftijd.
een correlatie met leeftijd.
Afgestudeerden Nederlands,
Afgestudeerden Nederlands, talen en
maatschappijleer en exacte vakken
exacte vakken werken vaker in het
werken vaker in het onderwijs dan andere onderwijs dan andere afgestudeerden. Etniciteit
afgestudeerden.
(vooral exacte vakken)
Nauwelijks verschil. Alleen westerse
Kleine niet significante verschillen.
allochtoon minder vaak in het onderwijs.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
49
Afgestudeerden die tijdens hun studie een betaald dio/lio-schap26 hebben gehad, hebben significant vaker een baan in het onderwijs dan degenen die dit niet hebben gedaan (82 versus 75%). In veel gevallen zijn deze personen werkzaam op de school waar ze tijdens hun studie reeds werkten. Werkervaring en hiermee samenhangende contacten in het onderwijsveld zijn dus positief voor de kansen op een baan in het onderwijs. Ongeveer één op de drie afgestudeerden heeft een betaald dio/lio-schap gehad. Ook leeftijd speelt een rol. Personen die ouder dan 30 waren toen ze afstudeerden, hebben vaker een baan vaker in het onderwijs dan jongere afgestudeerden (81 versus 76%). Ook zijn in deze groep personen aanwezig, die al eerder een lerarenopleiding hebben gevolgd, bijvoorbeeld een tweedegraads opleiding. Overigens bestaat er voor de groep zijinstromers, die deel uitmaken van deze groep, geen significant verschil. In ieder geval gaat deze groep vaker werken en komt het alternatief ‘doorstuderen’ en ‘overig’ duidelijk minder vaak voor bij de dertigplussers. De groep dertigplussers betreft ongeveer een kwart van de afgestudeerden . Het hebben van kinderen is voor afgestudeerden van de lerarenopleiding van invloed op de arbeidsmarktpositie na afstuderen. Afgestudeerden met kinderen hebben vaker een baan in het onderwijs (79 versus 77%). Ongeveer een vijfde van de afgestudeerden heeft kinderen. Voor het voortgezet onderwijs bestaan er verschillen naar vak. Afgestudeerden in de richting Nederlands, talen en exacte vakken gaan vaker in het onderwijs werken dan andere afgestudeerden in creatieve vakken en beroepsgerichte vakken. Naar etniciteit bestaan kleine verschillen. Niet-westerse allochtonen blijken iets minder vaker in het onderwijs werkzaam te zijn.
26 Dio = docent in opleiding; lio = leraar in opleiding.
50
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
4 Regionale verschillen in arbeidsmarktpositie
4.1
De arbeidsmarktpositie per regio De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleiding verschilt per regio. Dit hoofdstuk beschrijft de arbeidsmarktpositie voor afgestudeerden per regio voor de cohorten 2006 (drie meetmomenten) en 2007 (twee meetmomenten). De respondenten zijn aan een regio toegerekend op basis van de postcode van hun woonplaats. Wij maken hierbij onderscheid tussen een vierdeling (Noord, Oost, Midden/West en Zuid), de RBAindeling en de vier grote steden. Vanwege de relatief beperkte aantallen afgestudeerden per regio zijn de populaties van afgestudeerden van de beide lerarenopleidingen (BaO en VO) samengenomen.
4.1.1
Noord In de regio Noord is het aandeel personen dat na afstuderen in het onderwijs werkt het laagst. Zowel cohort 2006 als cohort 2007 laten een groot verschil zien met het landelijk beeld (inclusief regio Noord). De afgestudeerden uit de regio Noord zijn vooral buiten het onderwijs gaan werken of gaan doorstuderen. Een half jaar na afstuderen is het aandeel werkenden in onderwijs toegenomen Vooral cohort 2007 kent een sterke toename. Het aandeel blijft wel sterk achter bij de andere regio’s (zie navolgende tabellen in dit hoofdstuk). Voor cohort 2006 neemt het aandeel ‘werkende in het onderwijs’ een jaar na afstuderen nog iets toe, het aandeel blijft nog steeds achter bij het landelijk gemiddelde.
Tabel 4.1
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen (BaO en VO) op drie meetmomenten in regio Noord (RBA-gebieden Groningen, Friesland en Drenthe)
Cohort 2006 Na afstuderen
Werkend in het onderwijs Werkend buiten het onderwijs Doorstuderend
Cohort 2007
Half jaar na
1 jaar na
afstuderen
afstuderen
Na afstuderen
Half jaar na afstuderen
58%
62%
64%
58%
68%
18%
13%
15%
21%
15%
10%
9%
6%
13%
10%
Werkloos
7%
3%
3%
2%
1%
Overig
7%
14%
13%
6%
5%
Totaal (N)
103
103
103
352
352
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
51
4.1.2
Oost Voor cohort 2007 is het aandeel personen dat in het onderwijs werkt aanvankelijk enkele procentpunten onder het Nederlands gemiddelde (inclusief regio Oost). Een half jaar na afstuderen is het aandeel naar het landelijk gemiddelde toegegroeid, maar nog steeds onder het gemiddelde. Doorstuderen blijkt in deze regio vaker voor te komen dan landelijk het geval is. De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2006 in de regio Oost komt wat betreft werken in het onderwijs redelijk overeen met de overige regio’s. Werken buiten het onderwijs komt een stuk minder vaak voor, doorstuderen scoort juist bovengemiddeld.
Tabel 4.2
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen op drie meetmomenten in regio Oost (RBAgebieden IJssel-Vecht/Twente, IJssel-Veluwe, Arnhem/Oost Gelderland/Nijmegen/Rivierenland)
Cohort 2006 Na afstuderen
Werkend in het onderwijs Werkend buiten het onderwijs Doorstuderend
4.1.3
Cohort 2007
Half jaar na
1 jaar na
afstuderen
afstuderen
Half jaar na Na afstuderen
afstuderen
67%
73%
78%
63%
75%
14%
14%
8%
16%
13%
11%
9%
6%
12%
6%
Werkloos
2%
1%
3%
3%
1%
Overig
7%
4%
5%
6%
5%
Totaal (N)
212
212
212
658
658
Midden West In de regio Midden/West is het aandeel personen dat in het onderwijs werkt na afstuderen het hoogst van de vier regio’s, en ligt daarmee ook boven het Nederlands gemiddelde, zowel in 2006 als in 2007. In deze regio is het aandeel personen zonder baan lager dan in de overige regio’s. Vooral doorstuderen komt in Midden/West direct en een half jaar na afstuderen minder vaak voor.
52
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Tabel 4.3
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen op drie meetmomenten in regio Midden/West (RBA-gebieden Rijnmond exclusief Rotterdam, Haaglanden excl. Den Haag, Rijnstreek, Zuidelijk Noord-Holland exclusief Amsterdam, Noord-Holland Noord, Midden-Nederland excl. Utrecht, Flevoland)
Cohort 2006 Na afstuderen
Werkend in het onderwijs Werkend buiten het onderwijs
4.1.4
Cohort 2007
Half jaar na
1 jaar na
Na afstuderen
Half jaar na
afstuderen
afstuderen
73%
78%
80%
74%
83%
17%
13%
12%
15%
12%
afstuderen
Doorstuderend
3%
2%
3%
5%
2%
Werkloos
2%
1%
2%
2%
0%
Overig
5%
5%
3%
5%
3%
Totaal (N)
412
412
412
1272
1272
Zuid Het aandeel afgestudeerden uit 2006 met een baan in het onderwijs ligt in de regio Zuid ver onder het landelijk gemiddelde, zowel direct na afstuderen als een half jaar na afstuderen. Blijkbaar is het in deze regio aanzienlijk moeilijker om een baan te vinden. Dit zien we vervolgens terug in het aandeel ‘overig’ (zorgtaken, reizen, et cetera) dat in het zuiden beduidend hoger is dan in de rest van Nederland. Opvallend is dat een jaar na afstuderen dit aanzienlijk geslonken is. Voor cohort 2007 geldt ook een ondervertegenwoordiging van afgestudeerden die in het onderwijs zijn gaan werken, zij het dat het verschil met het landelijk gemiddelde kleiner is.
Tabel 4.4
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen op drie meetmomenten in regio Zuid (RBAgebieden Zeeland, Midden- en West-Brabant, Noordoost Brabant, Limburg)
Cohort 2006 Na afstuderen
Werkend in het onderwijs Werkend buiten het onderwijs Doorstuderend Werkloos Overig
Totaal (N)
Cohort 2007
Half jaar na
1 jaar na
Na afstuderen
Half jaar na
afstuderen
afstuderen
55%
64%
73%
64%
75%
18%
16%
16%
17%
12%
afstuderen
10%
7%
4%
11%
7%
5%
2%
2%
2%
1%
12%
12%
6%
7%
6%
121
121
121
415
415
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
53
4.1.5
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht De arbeidsmarktpositie van de afgestudeerden in de grote steden komt, voor zowel cohort 2006 als 2007, in grote lijnen overeen met het gemiddelde in Nederland. Het voornaamste verschil is dat de arbeidsmarktpositie ‘overig’ minder voorkomt in de grote steden. Voor cohort 2006 bleek een half jaar na afstuderen het aandeel ‘werkend in onderwijs’ iets hoger te liggen dan het landelijk gemiddelde. Een jaar na afstuderen ligt dit aandeel onder het landelijk gemiddelde.
Tabel 4.5
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen op drie meetmomenten in de G4
Cohort 2006 Na afstuderen
Half jaar na
1 jaar na
afstuderen
afstuderen
67%
78%
74%
67%
76%
17%
11%
15%
18%
14%
Doorstuderend
9%
6%
5%
11%
7%
Werkloos
2%
3%
3%
1%
1%
Overig
6%
3%
3%
4%
2%
Totaal
117
117
117
376
376
Werkend in het onderwijs Werkend buiten het onderwijs
4.2
Cohort 2007 Na afstuderen
Half jaar na afstuderen
Arbeidsmarktpositie per RBA Voor 2007 zijn de aantallen groot genoeg om uitkomsten te laten zien naar RBA. Tabel 4.6 en 4.7 bevestigen het beeld uit de voorgaande paragraaf dat in het Noorden de minste personen na afstuderen in het onderwijs werken. Afgestudeerden BaO Vooral voor de RBA’s Groningen, Friesland, Drenthe en Gelderland blijft het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs achter. Friesland blijft het verst achter bij het landelijk gemiddelde. Een half jaar na afstuderen is dit verschil groter doordat landelijk het aandeel sneller oploopt dan in Friesland. In de voorgaande rapportage was ook al een laag aandeel ‘werkend in het onderwijs’ voor Friesland geconstateerd. In het Westen kennen Rijnland, Rijnmond, Zeeland en Noord-Holland Noord een bovengemiddeld aandeel personen van het cohort 2007 dat na afstuderen in het onderwijs werkt. Flevoland heeft de koppositie wat betreft personen die direct na afstuderen in het onderwijs gaan werken. In de meeste regio’s, waar het aandeel personen dat in het onderwijs werkt aanvankelijk laag of hoog is, blijkt dit aandeel een half jaar na afstuderen rond het gemiddelde te liggen. Alleen in Friesland loopt het verschil met het landelijk gemiddelde verder op. Ten opzichtte van het voorgaande cohort blijkt dat in de zuidelijke regio’s (Rijnmond tot en met Limburg) meer afgestudeerden direct na afstuderen in het onderwijs zijn gaan
54
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
werken. In het noorden (Drenthe, Overijssel, IJssel-Veluwe, Gelderland) blijft het aandeel afgestudeerden dat direct na afstuderen in het onderwijs gaat werken achter ten opzichte van het voorgaande cohort. Dit is overigens een half jaar na afstuderen bijgetrokken. Een half jaar na afstuderen blijkt dat in bijna alle regio’s meer afgestudeerden in het onderwijs zijn gaan werken dan voor het voorgaande cohort het geval was. Groningen, Midden- en West-Brabant en Limburg springen er echt uit; in deze regio’s is het aandeel afgestudeerden dat een half jaar na afstuderen in het onderwijs is gaan werken tussen de 13 en 15 procentpunt toegenomen. Tabel 4.6
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2007 direct na afstuderen en een half jaar na afstuderen naar regio, lerarenopleiding BaO
Arbeidsmarktpositie na afstuderen
Arbeidsmarktpositie half jaar na afstuderen
Groningen
Werkend in
Werkend
Geen
Werkend in
Werkend
het
buiten het
baan
het
buiten het
onderwijs
onderwijs
onderwijs
onderwijs
55%
20%
25%
72%
7%
Geen baan
22%
N
60
Friesland
52%
21%
27%
56%
14%
30%
66
Drenthe
53%
21%
26%
74%
11%
15%
53
Overijssel
58%
10%
32%
78%
4%
18%
136
IJssel-Veluwe
63%
13%
24%
74%
10%
16%
126
Gelderland
54%
19%
27%
72%
13%
15%
137
Flevoland
83%
6%
11%
83%
13%
4%
47
70%
15%
15%
81%
9%
10%
202
76%
16%
8%
85%
13%
3%
79
69%
16%
15%
84%
10%
6%
148
Rijnstreek
79%
7%
15%
88%
6%
7%
89
Haaglanden
64%
21%
15%
79%
12%
9%
78
Rijnmond
77%
14%
9%
89%
7%
4%
188
Zeeland
76%
9%
15%
91%
4%
5%
55
64%
22%
14%
78%
13%
10%
134
66%
12%
22%
71%
6%
24%
68
MiddenNederland Noord-Holland Noord Zuidelijk NoordHolland
Midden- en WestBrabant NoordoostBrabant Zuidoost-Brabant
67%
9%
24%
78%
8%
14%
78
Limburg
56%
20%
24%
76%
9%
15%
112
Totaal
66%
15%
19%
79%
9%
12%
1.856
Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO geldt een vergelijkbaar beeld als bij de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
55
In vergelijking met het vorige cohort kan een aantal ontwikkelingen worden geconstateerd. De regio’s Drenthe, Haaglanden en Rijnmond laten een afname zien van het aandeel werkenden in het onderwijs. Voor de twee laatstgenoemde regio’s lag het aandeel in de voorgaande meting hoog. In deze twee regio’s kan het een signaal zijn dat de spanning op de arbeidsmarkt aan het oplopen is. Er zijn drie regio’s waar de onderwijsarbeidsmarkt zich ten opzichte van het voorgaande cohort duidelijk positief heeft ontwikkeld. In de regio’s Friesland, Overijssel en Zuidoost-Brabant hebben een half jaar na afstuderen ongeveer 10 procentpunt meer afgestudeerden een baan in het onderwijs. Tabel 4.7
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2007 direct na afstuderen en een half jaar na afstuderen naar regio, lerarenopleiding VO.
Arbeidsmarktpositie na
Arbeidsmarktpositie half jaar na
afstuderen
Groningen
Werkend
Geen baan
in het
buiten het
onderwijs
onderwijs
61%
18%
21%
N
Werkend in
Werkend
Geen
het
buiten het
baan
onderwijs
onderwijs
69%
19%
12%
67
Friesland
66%
24%
11%
74%
21%
5%
76
Drenthe
61%
29%
11%
64%
18%
18%
28
Overijssel
72%
19%
9%
80%
16%
4%
93
IJssel-Veluwe
75%
17%
8%
74%
21%
6%
53
Gelderland
69%
21%
9%
72%
19%
8%
108
Flevoland
93%
7%
93%
7%
67%
21%
12%
71%
18%
11%
110
85%
6%
9%
82%
9%
9%
34
74%
19%
7%
80%
17%
3%
100
MiddenNederland Noord-Holland Noord Zuidelijk NoordHolland
14
Rijnstreek
77%
16%
7%
84%
14%
2%
44
Haaglanden
76%
13%
11%
76%
20%
4%
55
Rijnmond
71%
18%
10%
76%
17%
7%
125
Zeeland
87%
13%
87%
13%
64%
20%
17%
72%
25%
3%
96
70%
15%
15%
75%
15%
10%
40
72%
18%
10%
79%
18%
3%
61
Limburg
58%
27%
15%
71%
22%
7%
Totaal
70%
19%
11%
75%
18%
6%
Midden- en West-Brabant NoordoostBrabant ZuidoostBrabant
56
afstuderen
Werkend
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
23
55
1.182
5 Het werkklimaat voor beginnende leraren
5.1
Inleiding In de Loopbaanmonitor wordt sinds 2006 jaarlijks aandacht besteed aan een speciaal thema dat een bijzondere relatie heeft met de loopbaan van beginnende leraren. In de rapportage van de Loopbaanmonitor 2006 ging dat over de keuzeprocessen van pas afgestudeerde leraren, waarbij de motieven voor de keuze voor de lerarenopleiding en de motivatie om (voor langere tijd) leraar te zijn, centraal stonden. Vervolgens besteedde de Loopbaanmonitor 2007 extra aandacht aan de kwaliteit en de hoeveelheid begeleiding die beginnende leraren krijgen als ze na hun afstuderen in scholen gaan werken. Dit jaar geven we bijzondere aandacht aan het werkklimaat voor beginnende leraren. In het convenant ‘Leerkracht van Nederland’ onderschrijven sociale partners en het ministerie van OCW het belang van een goede positie van de leraar in de school. In dit convenant wordt bijvoorbeeld zowel voor het primair als voortgezet onderwijs expliciete aandacht besteed aan de vermindering van de werkdruk en de werkbelasting. Er wordt daarbij niet specifiek ingegaan op de situatie voor beginnende leraren. Voor beginnende leraren in het voortgezet onderwijs is in het onderhandelaarsakkoord expliciet vastgelegd dat jonge docenten in hun eerste jaar een taakverlichting krijgen van twintig procent.
5.2
Definitie van werkklimaat Onder werkklimaat verstaan we de professionele relatie en sfeer tussen enerzijds de beginnende leraar en anderzijds het schoolmanagement en de collega’s. Uit internationaal onderzoek is bekend dat het werkklimaat op een school niet alleen van invloed is op de motivatie van beginnende leraren, maar ook een voorspeller is van de geplande of verwachte duur van een loopbaan in het onderwijs27. Hoe beter een leraar zich voelt in de professionele relatie met schoolmanagement en collega’s, hoe meer succes hij heeft in de eerste jaren als leraar en hoe langer hij voor de klas wil staan. Het werkklimaat voor beginnende leraren is daarmee één van de factoren die invloed hebben op het behoud van leraren voor de onderwijssector.
27 Zie onder andere: Weiss, E.M. (1999). “Perceived workplace conditions and first-year teachers’ morale, career choice commitment, and planned retention: a secondary analysis”. Teaching and teacher education, 15, 861-879. Chapman, D. W., Green, M.S. (1986). “Teacher retention: a further examination”. Journal of educational research, 79, 273-279. Hebert, E.H., Worthy, T. (2001). “Does the first year of teaching have to be a bad one? A case study of success”. Teaching and teacher education, 17, 897-911.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
57
Specifieke kenmerken van een goed werkklimaat op scholen zijn: een positieve sfeer, een gevoel van saamhorigheid onder het personeel en positieve feedback, en steun vanuit het management28. Ook de invloed die beginnende leraren hebben binnen de school kan gezien worden als een onderdeel van het werkklimaat. Hoe meer zeggenschap beginnende docenten hebben - bijvoorbeeld over hun instructiemateriaal, maar ook over het beleid van de school - des te groter is hun voornemen om langer in het onderwijs te blijven, zo blijkt uit eerder onderzoek29. Op basis van de gegevens in de Loopbaanmonitor 2008 zijn we in staat de actuele Nederlandse situatie nader te onderzoeken. Op basis van eerder onderzoek in het buitenland zijn hiervoor een aantal stellingen geformuleerd over het werkklimaat voor beginnende leraren. Dit zijn: • Schoolmanagement informeert in voldoende mate hoe het mij vergaat. • Schoolmanagement steunt mij als ik problemen ondervind met leerlingen. • Schoolmanagement steunt mij als ik problemen ondervind met ouders. • Als ik problemen ondervind, helpt het schoolmanagement mij naar oplossingen te zoeken. • Het schoolmanagement houdt er bij het toekennen van taken rekening mee dat ik een beginnende leerkracht ben. • Ik word voldoende betrokken bij de besluitvorming op school. • Mijn collega’s staan open voor mijn (nieuwe) ideeën. • Ervaren collega’s helpen mij mijn weg te vinden als leraar. • Ik kan in voldoende mate mijn problemen bespreken met collega’s. • Ik durf mijn mening te geven in het team. • Collega’s interesseren zich in mij. • Ik ben in voldoende mate geïnformeerd over de (huis)regels en procedures op school. • Ik kan mij goed vinden in de (huis)regels en procedures op school. • Ik ervaar een prettige werksfeer op school. • Het onderwijsondersteunend personeel reageert adequaat op mijn signalen. Op een vijfpuntsschaal gaven de beginnende leraren aan welke verwachtingen zij op het moment van afstuderen hadden ten aanzien van elk item (oplopend van 1 = zeer negatieve verwachting tot 5 = zeer positieve verwachting). Vervolgens gaven ze aan welke ervaringen zij hebben met de afzonderlijke items (oplopend van 1 = zeer negatieve ervaringen tot 5 = zeer positieve evaringen). In het vervolg van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende vragen: • Welke verwachtingen hadden beginnende leraren ten aanzien van het werkklimaat op de school waar ze werkzaam zijn en komen deze verwachtingen overeen met de werkelijke situatie? • Hoeveel beginnende leraren ervaren een discrepantie tussen verwachtingen en werkelijkheid ten aanzien van het werkklimaat? • Welke leraren ervaren een dergelijke discrepantie?
28 Tschannen-Moran, M., Woolfolk Hoy, A. (2006). “The differential antecedents of self-efficacy beliefs of novice and experienced teachers”. Teaching and teacher education, 23, 944-956. 29 Weiss, E.M. (1999). “Percieved workplace conditions and first-year teachers’ morale, career choice commitment, and planned retention: a secondary analysis”. Teaching and teacher education, 15, 861-879.
58
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Heeft een discrepantie tussen verwachting en ervaring invloed op de duur die men verwacht in het onderwijs werkzaam te willen zijn? Bestaan er relaties tussen het ervaren werkklimaat en redenen om het onderwijs te verlaten?
•
•
5.3
Verwachtingen van het werkklimaat Figuur 5.1 en figuur 5.2 laten (voor respectievelijk het BaO en het VO) zien welk percentage van de beginnende leraren op het moment van afstuderen positieve verwachtingen had over het werkklimaat op de toekomstige werkplek (bovenste balken). Ook laten de figuren het aandeel beginnende leraren zien dat, nadat ze een tijdje werkzaam zijn geweest, tevreden is over het werkklimaat (onderste balken in de figuur). Aandeel beginnende leraren met positieve verwachtingen en positieve ervaringen ten aanzien van het werkklimaat (BaO)
Het schoolmanagement
Schoolmanagement informeert in voldoende mate naar hoe het mij vergaat Schoolmanagement steunt mij als ik problemen ondervind met leerlingen Schoolmanagement steunt mij als ik problemen ondervind met ouders Als ik problemen ondervind helpt het schoolmanagement mij naar oplossingen te zoeken Het schoolmanagement houdt er bij het toekennen van taken rekening mee dat ik een beginnende leerkracht ben Ik word voldoende betrokken bij de besluitvorming op school Mijn collega’s staan open voor mijn (nieuwe) ideeën Ervaren collega’s helpen mij mijn weg te vinden als leraar Ik kan in voldoende mate mijn problemen bespreken met collega’s Ik durf mijn mening te geven in het team Collega’s interesseren zich in mij De collega’s / cultuur
Figuur 5.1
Ik ben in voldoende mate geïnformeerd over de (huis)regels en procedures op school Ik kan mij goed vinden in de (huis)regels en procedures op school Ik ervaar een prettige werksfeer op school Het onderwijsondersteunend personeel reageert adequaat op mijn signalen 0%
10%
20%
30%
40%
% (helemaal) tevreden
50%
60%
70%
80%
90%
100%
% (zeer) positieve verwachting
De gegevens in figuur 5.1 geven aan dat de beginnende leraren van de lerarenopleidingen BaO op het moment van afstuderen de meest positieve verwachtingen hebben op het gebied van de werksfeer en de steun die ze krijgen van collega’s en het management (ongeveer 80%). Over het algemeen komen deze verwachtingen overeen met de ervaringen in de praktijk; de meeste leraren BaO zijn op deze punten tevreden. Ook blijkt uit figuur 5.1 dat pas afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO doorgaans relatief lage verwachtingen hebben over de mate waarin ze betrokken zullen worden bij de besluitvorming; slechts 57 procent van de beginnende leraren heeft hierover positieve verwachtingen. Eenmaal werkzaam in de praktijk is 65 procent van de beginnende leraren BaO hierover tevreden.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
59
De grootste ontevredenheid over het werkklimaat zien we in figuur 5.1 bij de mate waarin beginnende leraren geïnformeerd worden over de regels en procedures op school. Slechts 57 procent van de beginnende leraren BaO is hierover tevreden. Figuur 5.2 laat de uitkomsten zien van de verwachtingen en ervaringen van het werkklimaat van beginnende leraren die de lerarenopleiding VO hebben afgerond. Figuur 5.2
Aandeel beginnende leraren met positieve verwachtingen en positieve ervaringen ten aanzien van het werkklimaat (VO)
Het schoolmanagement
Schoolmanagement informeert in voldoende mate naar hoe het mij vergaat Schoolmanagement steunt mij als ik problemen ondervind met leerlingen Schoolmanagement steunt mij als ik problemen ondervind met ouders Als ik problemen ondervind helpt het schoolmanagement mij naar oplossingen te zoeken Het schoolmanagement houdt er bij het toekennen van taken rekening mee dat ik een beginnende leerkracht ben Ik word voldoende betrokken bij de besluitvorming op school Mijn collega’s staan open voor mijn (nieuwe) ideeën
De collega’s / cultuur
Ervaren collega’s helpen mij mijn weg te vinden als leraar Ik kan in voldoende mate mijn problemen bespreken met collega’s Ik durf mijn mening te geven in het team Collega’s interesseren zich in mij Ik ben in voldoende mate geïnformeerd over de (huis)regels en procedures op school Ik kan mij goed vinden in de (huis)regels en procedures op school Ik ervaar een prettige werksfeer op school Het onderwijsondersteunend personeel reageert adequaat op mijn signalen
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100 % % (helemaal) tevreden
% (zeer) positieve verwachting
Over de volgende aspecten van het werkklimaat heeft het grootste aandeel pas afgestudeerden van de lerarenopleiding VO positieve verwachtingen: ‘de werksfeer op school’ en ‘de hulp van collega’s’. Ongeveer 75 procent heeft positieve verwachtingen van deze aspecten. De verwachtingen van pas afgestudeerden van de lerarenopleidingen VO ten aanzien van het schoolmanagement liggen lager dan bij het BaO. Ongeveer 70 procent van de pas afgestudeerden van de lerarenopleidingen VO heeft positieve verwachtingen van de steun van het schoolmanagement. Voor het BaO ligt dat op 85 procent. Als vervolgens de onderste balken van figuren 5.1 en 5.2 vergeleken worden, valt op dat de lagere verwachtingen in het VO ten aanzien van het schoolmanagement ondersteund worden door de ervaringen. Beginnende leraren in het VO zijn minder positief over hun ervaringen met het schoolmanagement dan beginnende leraren in het BaO.
5.4
Teleurstellingen over het werkklimaat In deze paragraaf gaan we in op de groep beginnende leraren bij wie de ervaringen in de praktijk lager waren dan de verwachting op het moment van afstuderen. Zij hebben een negatieve discrepantie tussen hun verwachtingen (op het moment van afstuderen) en hun
60
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
ervaringen (nadat ze een tijdje op een school werkzaam zijn geweest). Anders gezegd: het gaat in deze paragraaf over de teleurgestelde beginnende leraren. Over alle onderdelen van het werkklimaat genomen is in totaal 10 procent van de beginnende leraren teleurgesteld over het werkklimaat (dit geldt zowel voor BaO als voor VO)30. Het gaat hier dus om een relatief kleine groep beginnende leraren. In de figuur 5.3 staan per aspect van het werkklimaat de percentages beginnende leraren BaO en VO die teleurgesteld zijn; hun ervaringen in de praktijk zijn lager dan de verwachting op het moment van afstuderen.
Het schoolmanagement
Aandeel beginnende leraren dat teleurgesteld was ten aanzien van aspecten van het werkklimaat Schoolmanagement informeert in voldoende mate naar hoe het mij vergaat Schoolmanagement steunt mij als ik problemen ondervind met leerlingen Schoolmanagement steunt mij als ik problemen ondervind met ouders Als ik problemen ondervind helpt het schoolmanagement mij naar oplossingen te zoeken Het schoolmanagement houdt er bij het toekennen van taken rekening mee dat ik een beginnende leerkracht ben Ik word voldoende betrokken bij de besluitvorming op school Mijn collega’s staan open voor mijn (nieuwe) ideeën Ervaren collega’s helpen mij mijn weg te vinden als leraar De collega’s / cultuur
Figuur 5.3
Ik kan in voldoende mate mijn problemen bespreken met collega’s Ik durf mijn mening te geven in het team Collega’s interesseren zich in mij Ik ben in voldoende mate geïnformeerd over de (huis)regels en procedures op school Ik kan mij goed vinden in de (huis)regels en procedures op school Ik ervaar een prettige werksfeer op school Het onderwijsondersteunend personeel reageert adequaat op mijn signalen
0%
5%
10%
15%
20% VO
25%
30%
35%
BaO
Figuur 5.3 laat zien dat beginnende leraren in het VO vaker teleurgesteld zijn over het werkklimaat dan beginnende leraren in het BaO. Uit de figuur blijkt tevens dat beginnende leraren vaker teleurgesteld zijn over het schoolmanagement dan over collega’s en cultuur. Het sterkst zien we dit bij de mate waarin het schoolmanagement informeert naar hoe het de beginnende leraar vergaat. Ongeveer een kwart van de beginnende leraren in het BaO is hierin teleurgesteld; In het VO ligt dit percentage hoger, namelijk op 33 procent. Ook de mate waarin beginnende leraren geïnformeerd worden over huisregels en procedures leidt met name in het VO, maar ook in het BaO tot teleurstelling onder beginnende leraren. Dit geldt ook voor de mate waarin het schoolmanagement rekening met hen houdt bij het toekennen van taken.
30 Van de beginnende leraren ervaart 10 procent een negatieve discrepantie over het geheel van de 15 gescoorde verwachtingen en ervaringen. 80 Procent ervaart geen of zeer weinig discrepantie en tien procent ervaart een positieve discrepantie. Dit geldt zowel voor BaO als voor VO.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
61
Vervolgens is de groep ‘teleurgestelde beginnende leraren’ vergeleken met de beginnende leraren die positief verrast waren (bij wie dus de ervaringen hoger waren dan de verwachtingen) en de beginnende leraren die geen verschil hebben tussen hun verwachtingen en hun ervaringen omtrent het werkklimaat. Nagegaan is of deze groepen verschillen naar samenstelling. Respectievelijk hebben we het hier over de groepen met een negatieve discrepantie, een positieve discrepantie en zonder discrepantie. De vergelijking tussen deze groepen leverde de volgende uitkomsten op: • De samenstelling van mannen en vrouwen verschilt niet tussen de groepen. Mannen en vrouwen verschillen dus niet in hun verwachtingen danwel tevredenheid met hun ervaringen. • De groep leraren BaO met een negatieve discrepantie heeft in hun thuissituatie vaker (de zorg over) kinderen. Dit betekent dat beginnende leraren BaO die thuis kinderen hebben relatief vaker teleurgesteld zijn over het werkklimaat op scholen. Deze uitkomsten gelden niet voor het VO. • De drie groepen (negatieve, positieve of geen discrepantie) verschillen niet in samenstelling waar het gaat om de hoogst afgeronde vooropleiding voorafgaand aan de lerarenopleiding. Het is dus niet zo dat instromers vanuit het mbo of juist vanuit het vwo vaker teleurstellingen ervaren over het werkklimaat. • Beginnende leraren VO die op de school waar ze werkzaam zijn ook al stage hebben gelopen, geven vaker aan dat zij teleurgesteld zijn over de mate waarin het schoolmanagement bij het toekennen van taken rekening houdt met het gegeven dat zij beginnend leraar zijn. Juist doordat deze leraren al bekend zijn op de school, worden zij van meet af aan intensiever ingezet waarbij minder rekening wordt gehouden met hun status van beginnend leraar. • Tot slot geldt in algemene zin dat beginnende leraren die op de school waar ze werkzaam zijn ook al stage hebben gelopen, even vaak worden teleurgesteld over het werkklimaat als leraren die op een ‘nieuwe’ school zijn gaan werken. Dit is opmerkelijk, omdat het tegendeel logischerwijs verwacht zou worden. Immers, als beginnende leraren werkzaam zijn op een school waar ze al stage hebben gelopen, zou logischerwijs te verwachten zijn dat ze beter voorbereid zijn op het werkklimaat op de betreffende school, waardoor ze over het algemeen minder vaak teleurgesteld zouden worden. Deze aanname blijkt dus onjuist.
5.5
De relatie tussen werkklimaat en verwachte loopbaanduur in het onderwijs Figuur 5.4 laat de relatie zien tussen het werkklimaat en de verwachte loopbaanduur in het onderwijs. In de figuur is onderscheid gemaakt tussen drie groepen, namelijk: • beginnende leraren die over het algemeen hogere verwachtingen hadden van het werkklimaat en in de dagelijkse praktijk hierover minder tevreden zijn (negatieve discrepantie); • beginnende leraren bij wie de verwachtingen van het werkklimaat over het algemeen overeenkomen met hetgeen ze in de praktijk ervaren (geen discrepantie); • beginnende leraren die over het algemeen positiever zijn over het werkklimaat dan ze aanvankelijk hadden verwacht (positieve discrepantie).
62
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
De relatie tussen het werkklimaat en de verwachte loopbaanduur in het onderwijs
BaO
Positieve discrepantie
Geen discrepantie
Negatieve discrepantie
Positieve discrepantie
VO
Figuur 5.4
Geen discrepantie
Negatieve discrepantie
0% 10% 20% 30% Minder dan een jaar Vijf tot tien jaar
40% 50% 60% Een tot twee jaar Langer dan tien jaar
70%
80% 90% 100% Drie tot vijf jaar Weet niet
De gegevens in figuur 5.4 laten zien dat een groter aandeel van beginnende leraren met een negatieve discrepantie nog geen indicatie kan geven van de verwachte loopbaanduur in het onderwijs. Ook is uit de figuur op te maken dat van de leraren met een positieve discrepantie een beduidend groter aandeel verwacht dat ze langer dan tien jaar in het onderwijs werkzaam willen blijven. Het werkklimaat en de verwachte loopbaanduur in het onderwijs hangen dus voor een deel met elkaar samen31. Tot slot zijn we nagegaan of er een samenhang is tussen het werkklimaat van beginnende leraren en redenen om het onderwijs te verlaten. Zoals in hoofdstuk 3 al is genoemd, is de hoge werkdruk in het onderwijs voor leraren BaO en VO een belangrijke reden om mogelijk in de toekomst het onderwijs te verlaten. Dit blijkt ook samen te hangen met het werkklimaat tussen het schoolmanagement en de beginnende leraren. Naarmate beginnende leraren positiever zijn over de steun en de aandacht van de schoolmanagers, ervaren zij minder werkdruk, waardoor de kans kleiner wordt dat zij om die reden het onderwijs zullen verlaten32. Het gaat hier dus specifiek om de aandacht van de schoolmanagers. Daarnaast levert de steun en aandacht van collega’s, en een positieve werksfeer als geheel, ook een bijdrage aan het welbevinden van de beginnende leraar, wat mede voorkomt dat zij het onderwijs op korte termijn zullen verlaten.
31 De correlatie is .12 (p <.01) 32 De correlatie is .16 (p < .01)
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
63
Literatuur
Aa, R. van der, G. de Bruin, B. van Hulst, De beroepsloopbaan van allochtonen leraren in het primair en voortgezet onderwijs, Paper voor de ORD 2007, Groningen. Zie; http://www.gmw.rug.nl/~emmen/ord2007/tekst/programma/downloads/sessie3.html. Aa, R. van der, e.a., Loopbaanmonitor Onderwijs 2005. Onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2003 en 2004, ECORYS, Ministerie van OCW, Den Haag, 2005. Aa, R. van der, e.a, Loopbaanmonitor onderwijs 2006. Onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2004 en 2005, ECORYS i.s.m. RISBO, Ministerie van OCW, november 2006. Aa, R. van der, e.a, Loopbaanmonitor onderwijs 2007. Onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2005 en 2006, ECORYS i.s.m. RISBO, Ministerie van OCW, november 2007. Aa, R. van der, e.a., Loopbaanmonitor onderwijs. Onderzoek naar de loopbanen van afgestudeerden van de lerarenopleiding 1970 – 2003, ECORYS, Ministerie van OCW, Den Haag, 2004. Aa, R. van der, e.a., De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel 2007-2015, actualisering arbeidsmarktprognoses voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en bve-sector, ECORYS/ CentERdata / Q Delft, Ministerie van OCW, Rotterdam, 2008. Aa, R. van der, e.a., Loopbanen van leraren door de tijd heen onderwijs. Onderzoek naar de loopbaanontwikkeling van afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs en voortgezet onderwijs 1970 – 2007, ECORYS i.s.m. RISBO, Ministerie van OCW, Den Haag, 2008. Berg, M. N. van den, Studeren? (G)een Punt! Een kwantitatieve studie naar studievoortgang in het Nederlands wetenschappelijk onderwijs in de periode 1996-2000. Proefschrift, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, 2002. Bergem, T. Bjorkqvist, O. Hansen, S-E., Carlgren, I, Hauge, T.E. Research on teachers and teacher education in Scandinavia: A retrospective review. Scandinavian Journal of educational Research, 41, 433-458, 1997. Berndsen, F.E.M. en C.T.A. van Bergen, Arbeidsmarktbarometer Primair Onderwijs 2006 – 2007, Regioplan, Ministerie van OCW, 2007.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
65
Berndsen, F.E.M. en C.T.A. van Bergen, Arbeidsmarktbarometer Primair Onderwijs 2005 – 2006, Vacatures in het derde kwartaal van 2005, Regioplan, Ministerie van OCW, Den Haag, februari 2006. Borghans, A.H. en B. Golsteyn, De keuze voor de lerarenopleiding en het lerarenberoep. Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt/SBO, 2005. Bruinsma, M., Effectiveness of Higher Education. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, 2003. Cochran Smith, M. Stayers, leavers, lovers and dreamers. Journal of Teacher Education, 55(5), 387-392, 2004. Diepeveen, M., F.E.M. Berndsen en C.T.A. van Bergen, Arbeidsmarktbarometer Voortgezet Onderwijs 2005–2006, Vacatures in het derde kwartaal van 2005, Regioplan, Ministerie van OCW, Den Haag, februari 2006. Houtveen, T., B. Versloot en I. Groenen, De begeleiding van startende leraren in het voortgezet onderwijs en basisonderwijs. Den Haag: SBO, 2006. HBO-monitor 2007, HBO-raad, Den Haag 2008. Jansen, E.P.W.A., Curriculumorganisatie en studievoortgang, een onderzoek onder zes studierichtingen aan de Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, GION, 1996. Leenen, H., e.a., Arbeidsmarktbarometer Primair Onderwijs 2007-2008, Vacatures in het 3e kwartaal van 2007, Regioplan, Ministerie van OCW, februari 2008. Macdonald, D., Teacher attrition: a review of literature. Teaching and teacher education, 15, 835-848, 1999. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Nota Werken in het onderwijs 2009, Den Haag, september 2008. Mok, A.L., De Loopbaan is heel het leven. In: De diversiteit in levenslopen: consequenties voor de arbeidsmarkt. SISWO, Amsterdam, 2002. Moore Johnson, S. The project on the next generation of teachers. In: Finders and Keepers: Helping teachers survive and thrive in our schools. San Francisco: Jossey Bass. 2004. Nota Werken in het Onderwijs, Ministerie van OCW, Den Haag, 2007. Paulussen-Hoogeboom, M.C., J.A.E. Rigter en C.T.A. van Bergen, Arbeidsmarktbarometer Voortgezet Onderwijs 2005-2006, Vacatures in het schooljaar 2005-2006, Regioplan, Ministerie van OCW, Den Haag, oktober 2006.
66
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Rigter, J.A.E. en C.T.A van Bergen, Arbeidsmarktbarometer Primair Onderwijs 20052006, Vacatures in het schooljaar 2005-2006, Regioplan, Ministerie van OCW, oktober 2006. Rigter, J.A.E, W. Feenstra en C.T.A van Bergen, Arbeidsmarktbarometer Voortgezet Onderwijs 2007-2008, Vacatures in het 3e kwartaal van 2007, Regioplan, Ministerie van OCW, februari 2008. Scott, J. en D. Alwin, Retrospective versus prospective measurement of life histories in longitudinal research. In: J.Z. Giele en G.H. Elder jr. (eds.), Methods of life course research. Quantitative and qualitative approaches, Sage Publications, 1998. Tinto, V., Classrooms as communities: Exploring the educational character of student persistence. The Journal of Higher Education, 68 (6), 599-623, 1997. Vermeulen-Kerstens, L. The Study of Alumni: Professional Success, Commitment to the University, and the Role of the Learning Environment. Thesis, Erasmus University Rotterdam, Rotterdam, 2007.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
67
Lijst met tabellen
Tabel S.1
Arbeidsmarktsituaties van afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO, cohort 2006 en 2007, op drie meetmomenten Tabel S.2 Arbeidsmarktsituaties van afgestudeerden van de lerarenopleiding VO, cohort 2006 en 2007, op drie meetmomenten Tabel 1.1 Meetmomenten van arbeidsmarktsituaties cohort 2006 en cohort 2007 Tabel 2.1 Type vooropleiding, cohort 2007 Tabel 2.2 Aandeel afgestudeerden dat een andere hbo of universitaire studie heeft afgerond voor aanvang van de lerarenopleiding, naar studierichting Tabel 3.1 Maatschappelijke positie van personen die niet werkzaam zijn direct na afstuderen Tabel 3.2 Verschillen in eerste arbeidsmarktpositie naar een aantal achtergrondkenmerken Tabel 4.1 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen (BaO en VO) op drie meetmomenten in regio Noord (RBA-gebieden Groningen, Friesland en Drenthe) Tabel 4.2 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen op drie meetmomenten in regio Oost (RBA-gebieden IJsselVecht/Twente, IJssel-Veluwe, Arnhem/Oost Gelderland/Nijmegen/Rivierenland) Tabel 4.3 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen op drie meetmomenten in regio Midden/West (RBA-gebieden Rijnmond exclusief Rotterdam, Haaglanden excl. Den Haag, Rijnstreek, Zuidelijk Noord-Holland exclusief Amsterdam, Noord-Holland Noord, Midden-Nederland excl. Utrecht, Flevoland) Tabel 4.4 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen op drie meetmomenten in regio Zuid (RBA-gebieden Zeeland, Middenen West-Brabant, Noordoost Brabant, Limburg) Tabel 4.5 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen op drie meetmomenten in de G4 Tabel 4.6 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2007 direct na afstuderen en een half jaar na afstuderen naar regio, lerarenopleiding BaO Tabel 4.7 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2007 direct na afstuderen en een half jaar na afstuderen naar regio, lerarenopleiding VO. Tabel B3.1 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs, twee meetmomenten Tabel B3.2 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding, twee meetmomenten
75
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
69
10 11 18 24
24 30 49
51
52
53
53 54
55
56 75
Tabel B3.3 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden cohort 2006 van de lerarenopleiding basisonderwijs, twee meetmomenten Tabel B3.4 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden cohort 2006 van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs en ulo, twee meetmomenten Tabel B3.5 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden cohort 2007 van de lerarenopleiding basisonderwijs, twee meetmomenten Tabel B3.6 Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden cohort 2007 van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs, twee meetmomenten
70
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
76 76 76 76
Lijst met figuren
Figuur 1.1 Mogelijke loopbaanstappen voor, tijdens en na de lerarenopleiding Figuur 2.1 Het begin van de loopbaan; keuze en motieven voor de lerarenopleiding en ervaringen tijdens de lerarenopleiding Figuur 2.2 Leeftijd waarop studenten op het idee zijn gekomen om naar de lerarenopleiding te gaan, cohort 2004 (N=1.424), 2005 (N=4.702 ), cohort 2006 (N=3297) en cohort 2007 (3.064) Figuur 2.3 Ontwikkeling van afstudeerleeftijd 1990-2007 Figuur 3.1 Loopbaanstappen in het onderwijs: de eerste keuzes na afstuderen Figuur 3.2 Arbeidsmarktpositie direct na afstuderen van lerarenopleiding BaO en VO, 1997 tot en met 2007 Figuur 3.3 Ontwikkeling van het beroepsrendement gedurende het eerste jaar na afstuderen van lerarenopleiding BaO en VO, cohort 2006 en 2007. Figuur 3.4 Ontwikkeling van het aandeel werklozen na afstuderen, cohort 2006 en 2007 Figuur 3.5 Aantal maanden dat afgestudeerden van de lerarenopleiding uit 2007 werkloos zijn geweest voordat ze hun eerste baan hebben gevonden (BaO N=1.467, VO N=973) Figuur 3.6 Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie van afgestudeerden die na de opleiding in het onderwijs zijn gaan werken, cohort 2006 en 2007 (2005 N=649, 2006 N=2063) Figuur 3.7 Verwachte loopbaan in het onderwijs, cohort 2007 (N=1.148 BaO, N=803 VO) Figuur 3.8 Redenen waarom personen die hun eerste baan in het onderwijs hebben het onderwijs in de toekomst eventueel zouden verlaten, cohort 2007(BaO N=1.146, VO=801) Figuur 3.9 Moment van beslissing om buiten het onderwijs te gaan werken, cohort 2006 (N=274) en cohort 2007 (N=221) Figuur 3.10 Redenen om buiten het onderwijs te gaan werken, afgestudeerden van de lerarenopleiding 2007 (BaO N=105, VO N=135) Figuur 3.11 Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie van afgestudeerden die direct na de opleiding buiten het onderwijs zijn gaan werken, cohort 2006 (N=162) en 2007 (N=515) Figuur 3.12 Bereidheid van afgestudeerden die buiten het onderwijs werken om (alsnog) in het onderwijs te gaan werken, cohort 2006 (N=315) en 2007 (N=244) Figuur 3.13 Ontwikkeling in arbeidsmarktpositie van afgestudeerden die na de opleiding niet zijn gaan werken, cohort 2006 (N=159) en 2007 (N=516) Figuur 3.14 Aandeel afgestudeerden uit 2007 dat veel tot zeer veel moeite heeft gehad om huidige baan (half jaar na afstuderen) te vinden, Loopbaanmonitor onderwijs 2008
16 21
22 25 27 29 32 33
34
35 36
37 39 40
41
42
43
71
Figuur 3.15 Figuur 3.16 Figuur 3.17
Figuur 3.18 Figuur 3.19 Figuur 5.1 Figuur 5.2 Figuur 5.3 Figuur 5.4
72
onderscheiden naar baan binnen en baan buiten onderwijs (BaO N=1.482, VO N=983) Type aanstelling van afgestudeerden uit 2007 die binnen en buiten het onderwijs werken (BaO N=1.462, VO N=976) Omvang aanstelling van afgestudeerden die binnen en buiten het onderwijs werken 2006 (BaO N=1.474, VO N=970) Verdeling brutosalaris van afgestudeerden uit 2007 die binnen en buiten het onderwijs een voltijdbaan hebben (BaO N=758, VO N=370) Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2006 op twee meetmomenten, naar geslacht, lerarenopleiding BaO (N=1.871) Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van cohort 2006 op twee meetmomenten, naar geslacht, lerarenopleiding VO (N=1.198) Aandeel beginnende leraren met positieve verwachtingen en positieve ervaringen ten aanzien van het werkklimaat (BaO) Aandeel beginnende leraren met positieve verwachtingen en positieve ervaringen ten aanzien van het werkklimaat (VO) Aandeel beginnende leraren dat teleurgesteld was ten aanzien van aspecten van het werkklimaat De relatie tussen het werkklimaat en de verwachte loopbaanduur in het onderwijs
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
44 45 46
47 48 49 59 60 61 63
Bijlage bij hoofdstuk 1: Responsanalyse
Van de populatie hebben wij inzicht in geslacht en soort lerarenopleiding (BaO/VO) in een bepaald afstudeerjaar. In onze analyses maken we onderscheid tussen afgestudeerden basisonderwijs en voortgezet onderwijs. De representativiteit wordt daarom separaat voor de beide groepen geanalyseerd. Afgestudeerden lerarenopleiding BaO In tabel B1wordt per cohort voor zowel het steekproefkader als de respons het aandeel mannen en vrouwen weergegeven. Tabel B1
Representativiteit van de respons onder afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO naar geslacht
Steekproefkader 2006
Cohort 2006
Steekproefkader 2007
Cohort 2007
Man
12%
8%
11%
9%
Vrouw
88%
92%
89%
91%
Significant
Significante verschillen
Significante verschillen
Uit de tabel blijkt dat de respons van cohort 2006 en 2007, verdeeld over de verschillende seksen, overeenkomt met het steekproefkader. Desalniettemin bestaan er significante verschillen tussen het steekproefkader en de respons. Voor beide cohorten blijkt er een oververtegenwoordiging van vrouwen. Tabel B2 geeft voor afgestudeerden uit 2006 en 2007 de leeftijdsverdeling. Tabel B2
Representativiteit respons afgestudeerden lerarenopleiding BaO naar leeftijd
Steekproefkader
Cohort 2006
2006
Steekproefkader
Cohort 2007
2007
Tot en met 22 jaar
33%
37%
36%
43%
23 tot en met 25
30%
27%
33%
30%
26 tot en met 30
13%
12%
13%
10%
31 tot en met 35
7%
7%
5%
5%
36 tot en met 40
8%
7%
5%
5%
41 tot en met 45
6%
7%
5%
5%
46 tot en met 50
3%
2%
3%
3%
51 tot en met 55
1%
0%
0%
0%
56 jaar en ouder
0%
0%
0%
0%
Significant
Geen significante verschillen
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Significante verschillen
73
Uit tabel B2 blijkt dat de respons van cohort 2007 een leeftijdsverdeling heeft die afwijkt van het steekproefkader. De afgestudeerden tot en met 22 jaar zijn oververtegenwoordigd. In het algemeen blijkt de leeftijdsverdeling overigens goed overeen te komen met het steekproefkader Afgestudeerden lerarenopleiding VO In tabel B3 wordt per cohort voor zowel steekproefkader als de respons het aandeel mannen en vrouwen weergegeven. Tabel B3
Representativiteit van de respons onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO naar geslacht
Steekproefkader
Cohort 2006
Steekproefkader
2006
Cohort 2007
2007
Man
42%
36%
41%
34%
Vrouw
58%
64%
59%
66%
Significant
Significante verschillen
Significante verschillen
Uit de tabel blijkt dat in de respons een oververtegenwoordiging is van vrouwen. Tabel B4 geeft voor het cohort van afgestudeerden uit 2005 en 2006 de verdeling naar leeftijd. Tabel B4
Representativiteit respons afgestudeerden lerarenopleiding VO naar leeftijd
Steekproefkader
Cohort 2006
2006
Steekproefkader
Cohort 2007
2007
Tot en met 22 jaar
11%
15%
12%
15%
23 tot en met 25
24%
22%
28%
28%
26 tot en met 30
25%
21%
25%
22%
31 tot en met 35
10%
9%
9%
7%
36 tot en met 40
9%
8%
8%
7%
41 tot en met 45
9%
13%
8%
9%
46 tot en met 50
8%
9%
7%
8%
51 tot en met 55
3%
3%
4%
4%
1%
1%
1%
1%
56 jaar en ouder
Significant1
Geen significante verschillen
Geen significante verschil
Uit de tabel blijkt dat de leeftijdsverdeling van de respons goed overeenstemt met de leeftijdsverdeling van het steekproefkader.
74
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
Bijlage bij hoofdstuk 3
Arbeidsmarktpositie met uitsplitsing ULO NLO. Tabel B3.1
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs, twee meetmomenten
Oktober 2007
April 2008
Werkend in het onderwijs (≥12 uur)
68%
74%
Werkend buiten het onderwijs
20%
19%
Doorstuderend
6%
4%
Werkloos
2%
1%
Overig
3%
2%
Totaal (aantal)
957
957
Lerarenopleiding voortgezet onderwijs
Tabel B3.2
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding, twee meetmomenten
Universitaire lerarenopleiding (ulo)
Oktober 2007
April 2008
Werkend in het onderwijs (≥12 uur)
80%
80%
Werkend buiten het onderwijs
15%
17%
Doorstuderend
2%
1%
Werkloos
0%
0%
Overig
3%
2%
Totaal (aantal)
168
168
Arbeidsmarktpositie direct na afstuderen en half jaar na afstuderen over de gehele populatie. In figuur B3.2 is de eerste arbeidsmarktpositie gepresenteerd, voor cohort 2006 is deze gepresenteerd voor de deelpopulatie die aan de derde meting heeft deelgenomen. Onderstaande tabellen tonen ook de positie een half jaar na afstuderen en zijn voor cohort 2006 over een grotere populatie omdat niet is geselecteerd op deelname aan de derde meting.
Loopbaanmonitor onderwijs 2008
75
Tabel B3.3
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden cohort 2006 van de lerarenopleiding basisonderwijs, twee meetmomenten
Basisonderwijs
April 2007
Werkend in het onderwijs (≥12 uur)
64%
74%
Werkend buiten het onderwijs
17%
10%
Doorstuderend
8%
7%
Werkloos
4%
2%
Overig
7%
7%
2.158
2.158
Totaal (aantal)
Tabel B3.4
Oktober 2006
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden cohort 2006 van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs en ulo, twee meetmomenten
Nlo en ulo
Oktober 2006
April 2007
Werkend in het onderwijs (≥12 uur)
69%
74%
Werkend buiten het onderwijs
22%
21%
Doorstuderend
5%
3%
Werkloos
2%
1%
Overig
3%
2%
1.345
1.345
Totaal (aantal)
Tabel B3.5
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden cohort 2007 van de lerarenopleiding basisonderwijs, twee meetmomenten
Basisonderwijs
April 2008
Werkend in het onderwijs (≥12 uur)
66%
79%
Werkend buiten het onderwijs
15%
9%
Doorstuderend
11%
6%
Werkloos
2%
1%
Overig
6%
5%
1.877
1.877
Totaal (aantal)
Tabel B3.6
Oktober 2007
Arbeidsmarktpositie van afgestudeerden cohort 2007 van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs, twee meetmomenten
NLO en ULO
Oktober 2007
April 2008
Werkend in het onderwijs (≥12 uur)
70%
76%
Werkend buiten het onderwijs
19%
19%
Doorstuderend
5%
4%
Werkloos
2%
1%
Overig
3%
2%
1.125
1.125
Totaal (aantal)
76
Loopbaanmonitor onderwijs 2008