DRIEMAANDELIJKSE NIEUWSBRIEF OVER DUURZAAM EN MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD INVESTEREN (DVI) EN DE DUURZAAMHEIDSANALYSE VAN BEDRIJVEN
05
Looking Ahead 3
EDITORIAAL
DVI: een nieuwe verantwoordelijke, hetzelfde engagement 4
THEMATISCH ARTIKEL
De CO2-voetafdruk van beleggingen meten 10
19
INTERVIEW MET LAURENT MILLIAT, DUURZAAMHEIDSANALIST BIJ DEXIA AM
21
NEWS
23
ONZE DVI-FONDSEN EN HUN PERFORMANCES
De impact van energie-efficiëntie op de bedrijfsmodellen van nutsbedrijven
SECTORSTUDIE
Duurzaamheidsuitdagingen voor de bouwsector
Money does not perform. People do.
NL
Inhoud Welkom bij het tweede nummer van 2010. Het eerste artikel is gewijd aan de CO2-voetafdruk van beleggingen en de toenemende informatie die op verscheidene niveaus over koolstofdioxide- en andere broeikasgasemissies wordt verstrekt. Verder onderzoeken we in onze sectorstudie de duurzaamheidsuitdagingen en -kansen in de bouwsector. Hierna volgt een interview met Laurent Milliat over de impact van energie-efficiëntie op de nutsbedrijven.
We hopen dat u veel genoegen beleeft aan het lezen van dit veertiende (in totaal!) nummer. Alle feedback is welkom.
>
[email protected]
2
LOOKING AHEAD MEI 2010
Editoriaal
DVI: een nieuwe verantwoordelijke, hetzelfde engagement
Na bijna 10 jaar bij Dexia Asset Management vond Gaëtan Herinckx de tijd rijp voor een nieuwe uitdaging. In 2001 ging hij bij Dexia AM aan de slag als DVI-fondsenbeheerder (duurzaam en maatschappelijk verantwoord beheerde fondsen). Drie jaar geleden kwam hij aan het hoofd te staan van Sustainable and Responsible Investments. Hij had de missie gekregen om onze leidinggevende positie in Europa op dit vlak verder uit te bouwen door een uitgebreid DVI-aanbod uit te werken dat vandaag de dag één van de ruimste en meest vernieuwende in de sector is. Eind maart maakte Gaëtan Herinckx de overstap naar een onafhankelijke fondsenbeheerder in Zuid-Afrika. In die 10 jaar slaagde Dexia AM erin om zich als een van de meest vooraanstaande spelers op de Europese DVI-markt te positioneren met een marktaandeel van 6 % op de Europese DVI-fondsenmarkt. Eind maart 2010 beheerden we 20 miljard EUR duurzaam, waarvan 6 miljard volgens de gestandaardiseerde DVI-aanpak van Dexia AM en 14 miljard via op maat uitgewerkte DVI-oplossingen (conform internationale normen). Met meer dan 20 duurzame fondsen in alle activaklassen zijn we in staat om onze klanten een compleet DVIoplossingengamma aan te bieden. Isabelle Cabie, de nieuwe Head of Sustainable and Responsible Investments, is goed geplaatst om de fakkel over te nemen van Gaëtan Herinckx. Isabelle trad bijna 18 jaar geleden in dienst bij Dexia AM, toen nog Paribas Bank Belgium. De eerste jaren was ze actief als macro-economiste en deed ze onderzoek naar de dynamieken achter de economische groei. Vervolgens begon ze een mooie expertise op te bouwen als vermogensbeheerder, waarbij ze zich in vastrentende effecten specialiseerde. Sinds 1998 houdt Isabelle zich bezig met het beheer van institutionele mandaten (zowel traditionele als DVI-mandaten), eerst als Senior Asset Manager en later als Global Head of Institutional Portfolio Management. Zij is dan ook de ideale persoon om Gaëtan op te volgen en de DVI-marktleiderspositie van Dexia AM te consolideren. Isabelle neemt dus het roer van het DVI-departement over. Dit is wellicht een goed moment om te beklemtonen waarom ons engagement voor de verdere uitbouw en mainstreaming van DVI hier niet stopt. Het blijft van fundamenteel belang dat we onze klanten kwaliteitsvolle DVI-oplossingen aanbieden, vertrekkend vanuit een strikt analytisch kader. Isabelle Cabie licht toe hoe Dexia AM de DVI-beleggingssector in de nabije toekomst ziet evolueren en welke de voornaamste groeiimpulsen zullen zijn. “Bij beleggers groeit de vraag naar beter deugdelijk bestuur (”corporate governance”) en gezonde bedrijfsmodellen. DVI houdt systematisch rekening met deugdelijke bestuuraspecten en met de blootstelling van ondernemingen aan langetermijntendensen zoals klimaatverandering, uitputting van natuurlijke rijkdommen en gezondheid & welzijn. Beide elementen maken integraal deel uit van de beleggingsbeslissing. We zijn er daarom van overtuigd dat DVI een
correct antwoord biedt op de gerechtvaardigde eisen van de belegger. In dit klimaat worden de Principles for Responsible Investment (PRI) die wij en vele andere fondsenbeheerders en beleggers ondertekenden, steeds belangrijker. De PRI verschaffen namelijk een geschikt kader voor de integratie van ESG-criteria (milieu, sociale aspecten en corporate governance) in beleggingsportefeuilles. Een tweede element dat de DVI-markt de komende jaren een impuls zal geven, is het feit dat DVI-screening steeds belangrijker wordt: het principe wordt niet alleen in meer en meer regio’s toegepast (van ontwikkelde landen tot ontluikende economieën) maar ook op steeds meer activaklassen. Isabelle Cabie is ervan overtuigd dat de diversiteit van de DVI-benadering in dit verband ook een belangrijk element speelt: “Institutionele klanten hebben verscheidene DVI-benaderingswijzen nodig in functie van hun persoonlijke behoeften. Het is belangrijk om als fondsenbeheerder het volledige spectrum aan te bieden: kernbenaderingswijzen met best-in-class en normgebaseerde beoordelingen, en daarnaast satellietbenaderingswijzen met bijvoorbeeld een thematische en ethische screening. Dit moet gebeuren voor alle activaklassen, want we zien op de markt dat naast de DVI-aandelenfondsen, ook obligaties, gespreide, gestructureerde producten en geldmarktfondsen aan aantrekkingskracht winnen en veel worden gevraagd door institutionele klanten. Als verantwoordelijke fondsenbeheerder willen we de DVI-mainstreaming bevorderen en dat doen we door een breed assortiment van DVI-fondsen aan te bieden.” Uit al die elementen kunnen we besluiten dat DVI steeds meer wordt aanvaard als een onderdeel van elke standaardbeleggingsaanpak. Dexia AM wil zijn rol als pionier ten volle waarmaken en wil voor zijn klanten een betrouwbare partner zijn die garant staat voor Duurzaam en Verantwoord Investeren. Isabelle Cabie besluit: “We kunnen dit doen doordat u, onze klant, ons uw beleggingen toevertrouwt. Het is mijn taak en die van mijn DVI-team om onze positie in de toekomst te consolideren. Dicht bij onze klanten staan, transparant werken en goed presterende beleggingsoplossingen aanbieden: dat zijn de elementen die bepalend zullen zijn voor ons succes. Trouw aan de overtuiging dat beleggers centraal moeten staan bij DVI, lanceerden we onlangs een website die volledig aan dit thema gewijd is. Deze website is door zijn lay-out en uitstraling een dynamische en gebruiksvriendelijke omgeving waar de bezoeker op een makkelijke en intuïtieve manier doorheen surft. Ik nodig u van harte uit om eens een kijkje te nemen op sri.dexia-am.com.”
Isabelle Cabie Head of Sustainable and Responsible Investments Dexia AM
LOOKING AHEAD MEI 2010
3
Thematisch artikel
De koolstofvoetafdruk van beleggingen meten Discussion Paper duurzaamheidsteam
• Meer dan ooit is klimaatverandering de topprioriteit bij het grote publiek. • Op verscheidene niveaus wordt informatie vrijgegeven over de uitstoot van koolstofdioxide en broeikasgassen: op consumptieproducten, in jaarverslagen van ondernemingen en sinds kort ook in de berichtgeving over beleggingen. • De afgelopen jaren werden verscheidene methodologieën ontwikkeld om de koolstofvoetafdruk van beleggingen te berekenen. • Metingen van de koolstofvoetafdruk vormen een geschikt uitgangspunt voor de evaluatie van duurzame performances. 1. Inleiding – Klimaatverandering en koolstofintensiteit in de publieke opinie 1.1. Klimaatverandering en koolstofintensiteit in de publieke opinie Klimaatverandering is een thema dat heel wat aandacht krijgt in de publieke opinie, want iedereen praat erover. Als gevolg hiervan wordt informatie over de uitstoot van koolstof en andere broeikasgassen de afgelopen jaren op verscheidene manieren vrijgegeven. Op consumentenniveau blijkt het streven om meer gegevens over koolstof vrij te geven uit het feit dat steeds meer producten met een CO2-voetafdruklabel in de rekken verschijnen. De eerste labels verschenen in 2007 op consumptieproducten in het kader van een samenwerkingsproject tussen verscheidene ondernemingen en Carbon Trust, een in het VK gebaseerde organisatie. Deze labels werden onder meer op de verpakkingen van chips, shampoo en dranken aangebracht. Sindsdien is het aantal producten dat met een dergelijk label op de markt wordt gebracht, wereldwijd erg sterk gestegen. Daarnaast bieden steeds meer organisaties zoals het WWF of het Environmental Protection Agency (EPA) in de VS calculatoren aan waarmee consumenten de impact van hun eigen levensstijl kunnen berekenen. Ook in de zakenwereld wordt steeds meer belang gehecht aan de klimaatverandering, 4
LOOKING AHEAD MEI 2010
Bereken uw eigen koolstofvoetafdruk op footprint.wwf.org.uk
nu ondernemingen worden geconfronteerd met de potentiële inherente fysieke, reputatie-, wettelijke en financiële risico’s die hiermee gepaard gaan. Sinds kort na de eeuwwisseling meten een steeds groter aantal ondernemingen hun uitstoot van broeikasgassen en geven ze die informatie ook vrijwillig vrij. Aangezien alleen wat wordt gemeten, op een behoorlijke manier kan worden beheerd, is het logisch dat ondernemingen hun uitstoot van koolstof en broeikasgassen als maatstaf gebruiken voor hun performance inzake duurzaamheid. Gelijktijdig zorgen ook initiatieven zoals het Carbon Disclosure Project (CDP), dat door beleggers wordt ondersteund, voor extra druk om dat soort informatie bekend te maken. De koolstofvoetafdruk van beleggingen meten is de nieuwste ontwikkeling in deze trend, aangezien beleggers steeds vaker de noodzaak inzien om bij het beheer van hun beleggingen rekening te houden met de klimaatverandering. In dit artikel worden de bestaande methodologieën geïdentificeerd en geëvalueerd en worden de manieren bekeken waarop beleggers de koolstofvoetafdruk van hun beleggingen meten. Ten slotte worden het gebruik en de waarde van zulke berekeningen onderzocht om de blootstelling aan klimaatverandering op te vangen. 1.2. Waarom zijn klimaatverandering en koolstofintensiteit belangrijke thema’s voor beleggers? Het risico van blootstelling aan klimaatverandering is de afgelopen jaren door de bijbehorende financiële implicaties tot een belangrijk thema uitgegroeid voor beleggers. Enerzijds gaan consumenten die zich meer en meer bewust worden van hun eigen koolstofvoetafdruk op zoek naar minder koolstofintensieve producten, terwijl anderzijds een groeiend aantal beleidsregels die bedoeld zijn om de uitstoot van broeikasgassen tot een minimum te beperken, zware financiële gevolgen zouden kunnen hebben voor ondernemingen. Zogenaamde cap-and-tradeplannen bieden financiële stimulansen voor ondernemingen om de nodige inspanningen te leveren op het vlak van de beperking van de uitstoot van broeikasgassen. In de EU beloont het emissiehandelssysteem (EU ETS), dat in 2005 werd geïntroduceerd, ondernemingen die meer inspanningen leveren om hun koolstofintensiteit te beperken, en bestraft het ondernemingen die hun limieten overschrijden door hen te verplichten om in dat geval koolstofemissierechten te kopen. In de VS wordt een vergelijkbaar systeem toegepast: daar voerde de Clean Energy and Security Act of 2009 (ACES) een cap-and-tradesysteem in waarbij ondernemingen koolstofemissierechten toegewezen krijgen die ze met winst aan anderen kunnen verkopen of met verlies van anderen kunnen kopen. Ook belastingen op koolstofuitstoot, waarbij uitstoters moeten betalen per ton broeikasgassen die door productie, gebruik of distributie van fossiele brandstoffen in de atmosfeer terecht komt, zorgen voor extra financiële lasten voor ondernemingen die te veel koolstof uitstoten. Zowel de cap-and-tradeprogramma’s als de koolstofbelastingen kunnen leiden tot een stijging van de bedrijfslasten. Dat geldt zeker voor ondernemingen die met koolstofintensieve productieprocessen en/of energiebronnen werken. De koolstofkosten kunnen met andere woorden een invloed uitoefenen op de winst en de waarderingen van ondernemingen.
Toch laten beleggers zich niet alleen wegens het risico steeds meer leiden door de uitstoot van broeikasgassen. Ondernemingen kunnen in het kader van de uitdagingen op het vlak van de emissie van koolstof ook financiële kansen benutten. Ondernemingen met installaties die beantwoorden aan de eisen van de cap-andtradeplannen kunnen zo extra emissierechten toegewezen krijgen, terwijl ook ondernemingen die diensten verlenen die een beperking of een verantwoording van de uitstoot van broeikasgassen toelaten, van deze trend kunnen profiteren. Andere voorbeelden zijn de ontwikkeling en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen door ondernemingen en hun vermogen om in te spelen op de vraag van consumenten naar minder koolstofintensieve producten. De mate waarin ondernemingen aan risico’s en kansen in verband met de klimaatverandering zullen worden blootgesteld, is afhankelijk van factoren zoals de industrie waarin ze actief zijn of de geografische ligging van hun vestigingen. Toch lijdt het geen twijfel dat alle ondernemingen op een of andere manier een impact zullen ondervinden van die veranderingen en dat het assetmanagementbeheer daarmee rekening zal moeten houden. Terwijl een beperking van de koolstofvoetafdruk van een onderneming wel degelijk zin heeft in de strijd tegen de blootstelling aan de klimaatverandering, vragen velen zich af of de koolstofvoetafdruk van beleggingen hetzelfde effect kan hebben. Het blijft afwachten hoe deze cijfers zullen evolueren en of ze een meerwaarde bieden in het beleggingsbeheer.
2. Hoe worden koolstofvoetafdrukken van beleggingen berekend? 2.1. Wat is een koolstofvoetafdruk? Een koolstofvoetafdruk wordt omschreven als de totale hoeveelheid broeikasgassen die door een entiteit (een product of een onderneming) wordt uitgestoten. Dat resultaat wordt meestal in kooldioxide-equivalent (CO2e) uitgedrukt. Deze definitie kan totaal verscheidene zaken aanduiden – en dan in het bijzonder met betrekking tot het bereik (de zogenaamde ”scope”) van de uitstoot en de mate waarin de uitstoot in verscheidene fases van de waardeketen zou moeten worden opgenomen. Er bestaan immers verscheidene manieren om de totale uitstoot van broeikasgassen te definiëren en te analyseren. Zo kan de levenscyclusanalyse (LCA), die de milieu-impact van een product, dienst of proces tijdens zijn volledige levensduur onderzoekt en evalueert, in hoge mate variëren afhankelijk van de fases waarmee rekening wordt gehouden. Voorbeeld van verschillende “totale” uitstoot die in de voetafdruk van een product wordt opgenomen Type LCA
Wieg-tot-graf
Wieg-tot-poort
Herkomst van grondstoffen
D D D D D D D
D D D D DU
Vervoer van grondstoffen Productie
Voorbeelden van bestaande wetgeving/programma’s
Verpakking
Reglementering
Plaats
Jaar
Vervoer
Koolstoftaks
Finland
1990
Gebruik
Koolstoftaks
Zweden
1991
Verwijdering
Emissiehandelsysteem EU
EU
2005
Koolstoftaks
Californië
2008
NZ Emissions Trading Scheme
Nieuw Zeeland
2008
EPA GHG Mandatory Reporting Rule
VS
2010
Bron: Dexia AM
U U
Bron: Dexia AM
LOOKING AHEAD MEI 2010
5
Thematisch artikel
De koolstofvoetafdruk van een onderneming is – net als die van een product – grotendeels afhankelijk van de sector waarin de onderneming actief is. De totale uitstoot van een onderneming waarvan de koolstofvoetafdruk wordt berekend, kan in hoge mate variëren afhankelijk van de scope van de uitstoot waarmee rekening wordt gehouden. Dit wordt geïllustreerd door een recente studie1 over de koolstofuitstoot door de Franse industrie. Die studie toont aan dat de bank- en de verzekeringssector de meest koolstofintensieve sectoren zijn wanneer ook met derde leveranciers en gebruikers rekening wordt gehouden. Een opmerkelijke vaststelling als u weet dat traditioneel sectoren zoals energie, metaal en mijnbouw, pulp en papier als de meest koolstofintensieve sectoren worden beschouwd. In de LCA van een onderneming kunnen bijvoorbeeld upstream- en/ of downstreamactiviteiten worden opgenomen. Of men kan alleen rekening houden met rechtstreekse uitstoot of met zowel rechtstreekse als onrechtstreekse uitstoot. Om verwarring en inconsistentie te vermijden, zou men met de term totaal in feite alle emissies moeten bedoelen. In de praktijk blijkt dat echter zelden het geval. Koolstofvoetafdruk van verschillende industrieën – rekening houdend met scope 1 tot scope 3 en uitgedrukt in miljoen ton CO2e 4000
3000
1. Identificatie van de uitstoot van broeikasgassen door ondernemingen De vaakst gebruikte tool en bekendmakingsbasis van dit soort informatie door ondernemingen is het GHG Protocol2, dat door de World Business Council for Sustainable Development en de World Resources Institute werd uitgewerkt. In deze tool zijn begeleidende maatregelen en normen omschreven voor ondernemingen die hun broeikasgasuitstoot bekendmaken. De tool legt ook de grenzen en de verschillende scopes vast waarmee een voetafdruk kan worden berekend. Het GHG Protocol maakt binnen de emissies een onderscheid tussen drie scopes: scope 1 omvat de rechtstreekse uitstoot door bronnen die eigendom zijn van een onderneming en/ of die door een onderneming worden gecontroleerd. Een voorbeeld daarvan is de brandstofverbranding door machinegebruik of voor de grondstoffenverwerking. Scope 2 omvat de uitstoot die ontstaat ten gevolge van de aangekochte elektriciteit. Scope 3 omvat andere emissies die verband houden met de ondernemingsactiviteiten, maar die worden voortgebracht door bronnen waarvan de onderneming niet rechtstreeks eigenaar is of die niet door haar worden gecontroleerd.3 Dit kunnen de emissies zijn die ontstaan ten gevolge van de grondstoffenontginning, het uitbesteden van activiteiten of ten gevolge van het gebruik van het eindproduct. De meeste ondernemingen houden bij de berekening van hun koolstofuitstoot rekening met de scopes 1 en 2. Scope 3 daarentegen blijft vaak buiten beeld, aangezien die optioneel is en vaak onnauwkeurig (onder meer door dubbeltellingen)
2000
Uitstoot van broeikasgassen per scope (gebaseerd op WWF & Vigeo)
1000
180 160 140
0 120 Banken en verzekeringen
Aardolie
Metaal en mijnbouw
Elektriciteit
Autoindustrie
Materialen en bouwindustrie
100 80
Bron: WWF & Vigeo
60
2.2. Meetmethodologie van de koolstofvoetafdruk van beleggingsfondsen De meting van de koolstofvoetafdruk van portefeuilles kadert in het idee van holdings dat beleggers die een deel van de onderneming bezitten via een holding, ook voor een deel van de uitstoot verantwoordelijk zijn. De grote uitdaging is echter, een manier te vinden waarop die uitstoot kan worden gemeten. Hoewel er momenteel niet één enkele wereldwijd aanvaarde methodologie bestaat voor de berekening van de koolstofvoetafdruk van beleggingen, blijken alle bestaande methodologieën wel de onderstaande fases te volgen.
1. Uitstoot van broeikasgassen door ondernemingen identificieren 쎱 Scope definiëren (rechtstreekse/ onrechtstreekse uitstoot) 쎱 Door afzonderlijke onderneming vrijgegeven bekijken
40 20 0 Chemie Scope 1
Gegevens op sectorniveau gebruiken en per activiteit optellen
1
WWF & Vigeo, 2009, Entreprises et changement climatique: défis sectoriels et perspectives pour une approche globale
2
GreenHouse Gas Protocol Initiative: www.ghgprotocol.org
3
GreenHouse Gas Protocol Initiative: www.ghgprotocol.org
6
LOOKING AHEAD MEI 2010
Luchttransport Scope 3
Bron: Asset 4
2. Uitstoot van broeikasgassen door ondernemingen schatten 쎱 Gegevens van concurrenten in de sector over koolstof gebruiken 쎱
Kleinhandel Scope 2
3. Koolstofvoetafdruk van een fonds meten 쎱 Momentopname van holdings
Percentage van ondernemingen die totale CO2-uitstoot melden 80 % Nutsbedrijven Materialen 60 % Belangrijke verbruiksartikelen Industriële producten Telecomdiensten
40 %
Gezondheidszorg Energie 20 %
Informatietechnologie Financiële instellingen Consumptie discret.
0% 2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: Asset 4
2. Raming van de uitstoot van broeikasgassen door ondernemingen Hoewel steeds meer ondernemingen – en dan voornamelijk onder druk van de beleggers zoals de CDP of ten gevolge van reglementering zoals de EU ETS – informatie vrijgeven in verband met hun koolstofvoetafdruk, verspreiden veel ondernemingen deze informatie nog altijd niet op vrijwillige basis. In die gevallen moet de uitstoot van de broeikasgassen door die ondernemingen worden geraamd. Deze ramingen gebeuren in eerste instantie op basis van andere informatie die de onderneming wel vrijgeeft, zoals jaarverslagen, duurzaamheidsverslagen en andere informatie beschikbaar op hun website. Ook de scope van de uitstoot die in de berekeningen wordt opgenomen, wordt bepaald. Totaal energieverbruik – een andere stevige basis voor de ramingen wordt gevormd door de verhoudingen waarin energie wordt omgezet in CO2. Die informatie is meestel verkrijgbaar bij concurrenten van de onderneming in kwestie die in dezelfde sector actief zijn. Voor ondernemingen die geen volledige informatie verstrekken over hun energieverbruik, kan de uitstoot van broeikasgassen worden berekend op basis van de performances van de concurrenten in de sector of op basis van iedere activiteit van de onderneming in kwestie. Dat cijfer wordt ook genormaliseerd – meestal op basis van de inkomsten, maar sommige methodes opteren ervoor om het resultaat te normaliseren op basis van het aantal werknemers, het aantal gepresteerde uren of andere criteria. Een andere methode om de uitstoot van broeikasgassen door ondernemingen te schatten, is het zogenaamde Economic InputOutput Model and Life Cycle Assessment (EIO-LCA), dat op zijn beurt op het traditionele EIO-model is gebaseerd, maar dat werd aangepast om “de materialen en de energieresources te schatten die nodig zijn, en de uitstoot in het milieu die het gevolg is van, activiteiten in onze economie.”4 Hoewel deze methode bruikbaar is om een hele reeks milieueffecten te meten zoals waterintensiteit of afvalhoeveelheid, wordt ze vaak toegepast om de broeikasgasuitstoot te schatten. Hierbij moet gebruik worden gemaakt van gegevens op sectorniveau, waarin de omvang van de uitstoot van broeikasgassen wordt gekwantificeerd die rechtstreeks
4
kan worden toegeschreven aan iedere commerciële economische activiteit en de hoeveelheden die voortvloeien uit andere activiteiten om het resultaat op te leveren. De uitstoot van broeikasgassen die op die manier voor iedere commerciële activiteit wordt verkregen, wordt vervolgens op basis van de omzet toegewezen aan de ondernemingsactiviteit. Door beide methodes te combineren kan het afbakeningsprobleem van de LCA gedeeltelijk worden opgelost – aangezien in deze combinatie met verscheidene economische transacties, input van resources en emissies van alle industriële sectoren en interne transacties binnen de sector wordt rekening gehouden. Om een vergelijking mogelijk te maken tussen concurrenten binnen dezelfde sector, worden de absolute uitstootwaarden genormaliseerd door de uitstoot te berekenen op basis van de omzet. De relatieve uitstootwaarden worden dan bekendgemaakt als uitstoot in metrische ton CO2 per miljoen (dollar/euro) omzet.
3. Meting van de koolstofvoetafdruk van een fonds Om de koolstofvoetafdruk van een portefeuille te berekenen, wordt op een gegeven moment een momentopname van de holdings gemaakt. De uitstoot van broeikasgassen van iedere holding, die werd berekend op basis van de informatie die door de ondernemingen zelf werd vrijgegeven, op basis van ramingen of op basis van een combinatie van beide, wordt uitgedrukt in uitstoot in metrische ton CO2 en vervolgens berekend op het aandeel van het eigendom. Deze waarden worden vervolgens opgeteld om uiteindelijk te komen tot de koolstofvoetafdruk van het fonds. Om een vergelijking met andere fondsen of met de benchmark mogelijk te maken, worden de absolute uitstootwaarden van het fonds ook per geïnvesteerde $/€ genormaliseerd om de relatieve uitstootwaarden te verkrijgen.
CO2e-emissies van holdings x eigendomsaandeel = Absolute CO2e-emissies van het fonds
Green Design Institute, the EIO-LCA method: www.eiolca.net/Method/index.html
LOOKING AHEAD MEI 2010
7
Thematisch artikel
3. Hoe betrouwbaar en hoe nuttig is de meting van de koolstofvoetafdruk van beleggingen? 3.1. Problemen in verband met de meting van de koolstofvoetafdruk van ondernemingen De gegevensbetrouwbaarheid van de koolstofuitstoot van ondernemingen en de mogelijkheid om ze op een correcte manier te evalueren, wordt in sterke mate beperkt door het feit dat niet alle ondernemingen even consequent zijn in het vrijgeven van de informatie en het feit dat er verschillen bestaan tussen de bestaande methodologieën. Er kunnen heel wat vragen worden gesteld bij de actueel gebruikte methodologieën. Hoewel het GHG Protocol richtlijnen geeft met betrekking tot de rapportering van de uitstoot, bestaan er nog altijd verschillen in het ondernemingsbeleid om dat soort informatie vrij te geven en in de scopes die worden toegepast om hun koolstofintensiteit te meten. De meeste ondernemingen geven meestal informatie vrij over de uitstoot van broeikasgassen in scope 1 en scope 2 en de meeste methodologieën beperken zich ook tot die niveaus. Ondernemingen kunnen opteren voor de benadering van het gelijke aandeel of de benadering van de controle. Maar beide benaderingen leveren wel een andere waarde op voor de emissie van broeikasgassen. In het eerste geval meten de ondernemingen hun uitstoot van broeikasgassen uit operaties volgens het aandeel dat ze in de volledige operatie vertegenwoordigen. In het tweede geval nemen ondernemingen de volledige uitstoot van broeikasgassen ten gevolge van operaties die ze kunnen beheersen in de berekening mee, maar houden ze geen rekening met de uitstoot van operaties waarin ze weliswaar een belang hebben, maar waarover ze geen controle hebben. Dit betekent dat de meetresultaten kunnen verschillen, afhankelijk van de toegepaste benadering. Scope 3 vergroot nog de inconsequenties in het afbakenen van uitstoot van broeikasgassen. Hoewel vaak geen rekening wordt gehouden met scope 3, kan de uitstoot die daaronder valt vrij groot zijn. In sommige sectoren is de onrechtstreekse uitstoot van broeikasgassen zelfs veel groter dan de rechtstreekse uitstoot. De onrechtstreekse uitstoot van de autosector is door de uitstoot die tijdens het gebruik van het eindproduct wordt veroorzaakt, veel groter dan de rechtstreekse. Wanneer ondernemingen op vrijwillige basis informatie over hun uitstoot van broeikasgassen vrijgeven, kunnen ze zelf kiezen welke activiteiten ze in scope 3 mee in rekening brengen. Hoewel het geen strikte set richtlijnen geeft over de manier waarop de uitstoot van broeikasgassen in scope 3 moet worden gemeld, moedigt het GHG Protocol ondernemingen wel aan om rekening te houden met de uitstoot die relevant is voor de onderneming. Dit betekent bijvoorbeeld dat de uitstoot van broeikasgassen ten gevolge van het gebruik van een product van de onderneming in de gebruiksfase in de melding mag worden opgenomen als die uitstoot een groot aandeel van de totale koolstofintensiteit van het product vertegenwoordigt. Deze informatie is in het bijzonder relevant als de onderneming in staat is om haar product minder koolstofintensief te maken. Ondernemingen en methodologieën die hun berekeningen en schattingen tot de uitstoot van scope 2 beperkt houden, voeren meestal aan dat ze dit doen om dubbeltelling te voorkomen. Hiermee komen we terecht bij een ander probleem in verband met de betrouwbaarheid van de gegevens. Dubbeltelling kan ontstaan wanneer de emissies van twee processen elkaar overlappen of wanneer de uitstoot van een onderneming voor scope 2 en/of scope 3 overeenstemt met de uitstoot van broeikasgassen voor scope 1. Een computerfabrikant kan bijvoorbeeld in de berekening van zijn koolstofvoetafdruk de uitstoot van broeikasgassen voor scope 3 ten gevolge van het gebruik van zijn computers opnemen, terwijl een andere onderneming die bij die fabrikant drie computers koopt, dezelfde uitstoot in zijn berekening van de uitstoot voor scope 1 zal opnemen. Hoewel er maatregelen bestaan om een dubbeltelling te voorkomen – en dan meer bepaald in het GHG Protocol – blijft dit in de praktijk toch een grote uitdaging. 8
LOOKING AHEAD MEI 2010
Een andere bezorgdheid in verband met de nauwkeurigheid van de gegevens is het feit dat het EIO-LCA-model zelf op schattingen is gebaseerd. De gegevens op sectorniveau die worden gebruikt, zijn immers meestal gebaseerd op informatie die de industrie aan de overheid bezorgt met het oog op de samenstelling van nationale statistieken. Net als bij de gegevensverwerving over de uitstoot van broeikasgassen door ondernemingen worden echter niet alle gegevens door de ondernemingen vrijgegeven, waardoor ook de gegevens op sectorniveau onvolledig zijn. Een andere factor die de nauwkeurigheid van de gegevens beperkt, is een gevolg van het feit dat de uitstoot van broeikasgassen in de meeste gevallen wordt genormaliseerd aan de hand van economische normaliserende factoren (zoals inkomsten) in plaats van fysieke normaliserende factoren, zoals de productie-eenheden. Deze benadering vormt een probleem, aangezien prijsschommelingen een invloed zullen hebben op de koolstofvoetafdrukken van de ondernemingen. De nauwkeurigheid van de gegevens wordt verder nog beperkt door verschillen in het type uitstoot van broeikasgassen in de verslaggeving en in de methodologieën. Ondernemingen die informatie over hun uitstoot op vrijwillige basis vrijgeven, doen dat meestal aan de hand van de richtlijnen van het GHG Protocol, dat de broeikasgassen in dezelfde zes categorieën indeelt als het Protocol van Kyoto – koolstofdioxide, methaan, lachgas, fluorkoolwaterstoffen, perfluorokoolstoffen en zwavelhexafluoride. Andere initiatieven kunnen meer of minder broeikasgassen bevatten. De US EPA bijvoorbeeld vereist het gebruik van grote zenders om gegevens te verzamelen over meer dan acht broeikasgassen. Hoewel de uitdagingen die hierboven worden opgesomd de betrouwbaarheid van koolstofgegevens beperken, bestaat er geen twijfel over dat de uitstoot van broeikasgassen meten een nuttige manier is in een poging om de blootstelling aan CO2-beperkingen te kwantificeren. Op die manier zullen ondernemingen ook meer worden gestimuleerd om relevante informatie vrij te geven. Algemeen wordt verwacht dat ze daardoor ook meer inspanningen zullen leveren op duurzaamheidsvlak. Het CDP bijvoorbeeld zag het aantal ondernemingen die op zijn vragenlijst reageerden, in vijf jaar tijd stijgen van 235 tot meer dan 2 000. Dit project heeft dan ook een grote rol gespeeld in de trend om ondernemingen meer verantwoordelijk te maken voor hun uitstoot van broeikasgassen. 3.2. Problemen in verband met de meting van de koolstofvoetafdruk van fondsen De betrouwbaarheid van de metingen van de koolstofvoetafdruk van fondsen wordt uiteraard bepaald door de hierboven vermelde punten, aangezien het ene de input vormt voor het andere. Maar er zijn nog andere kwesties die in dit verband het vermelden waard zijn. Bij de meting van de koolstofintensiteit van een fonds wordt de uitstoot van broeikasgassen door de holding bekeken van het vorige boekjaar (of de vorige boekjaren). Het resultaat van die meting is dan ook op het verleden gebaseerd en geeft geen aanwijzingen over de toekomstige evolutie van de fondsperformances en de koolstofvoetafdrukken van de holdings. Dit probleem geldt nog meer in cyclische sectoren, waar de uitstoot van broeikasgassen en de inkomsten van het ene jaar tot het andere jaar fel kunnen verschillen, afhankelijk van de economische toestand. Om de koolstofvoetafdruk van een beleggingsfonds te meten, moet op een bepaald moment een momentopname van holdings worden gemaakt. De berekeningen zijn in die zin niet dynamisch, aangezien beleggingsportefeuilles voortdurend veranderen. De waarde van de koolstofvoetafdruk van een fonds op een bepaald tijdstip is dan ook niet representatief voor de voetafdruk van het fonds over een langere periode. In dat opzicht kunnen gegevens over de koolstofvoetafdruk alleen een zicht bieden op de performances uit het verleden (het vorige boekjaar) van ondernemingen die nu deel uitmaken van het fonds.
water beschikbaar is of voor ondernemingen die met producten of productieprocessen werken waarvoor veel water nodig is.
4. Hoe kunnen beleggers deze informatie gebruiken? 4.1. Koolstofvoetafdrukken als analytisch hulpmiddel Als u wilt begrijpen hoe u de koolstofvoetafdrukken van fondsen kunt gebruiken, moet u heel nauwkeurig begrijpen waar ze voor staan.
Wat geeft de koolstofvoetafdruk van een fonds echt weer?
De performance van het fonds op het vlak van de uitstoot van Nee koolstof in het verleden De blootstelling van het fonds aan risico’s ten gevolge van de uitstoot van koolstof en klimaatverandering in het verleden
Nee
De performance van het fonds op het vlak van de uitstoot van Nee koolstof in de toekomst De blootstelling van het fonds aan risico’s ten gevolge van de Nee5 uitstoot van koolstof en klimaatverandering in de toekomst Performances en blootstelling (voor het vorige boekjaar) van holdings in het verleden, die in de portefeuille van het fonds zijn opgenomen op het moment van de momentopname
Ja
Aangezien de koolstofvoetafdruk van een fonds de gecombineerde performances weergeeft uit het verleden van de ondernemingen die op een bepaald moment deel uitmaken van de portefeuille, kan deze waarde als een beheerstool voor beleggingen worden gebruikt. Beleggers kunnen de blootstelling van holdings in het verleden bekijken om te weten te komen welke ondernemingen risico’s lopen. Ze kunnen zich daarna op die ondernemingen concentreren om te evalueren hoe hun koolstofintensiteit zal evolueren of hoe die waarde intussen is geëvolueerd. De koolstofvoetafdruk van beleggingsfondsen kan met andere woorden een goed uitgangspunt vormen op basis waarvan duurzame performances kunnen worden geëvalueerd, maar als het de bedoeling is om de blootstelling aan risico’s in verband met koolstofuitstoot en klimaatverandering op een succesvolle manier op te vangen, is een meer op de toekomst gerichte en alomvattende benadering beter. Duurzaam en maatschappelijk verantwoord investeren (DVI) als een meer multidimensionale benadering houdt rekening met positieve en negatieve niet in de prijs verrekende kosten bij de optimalisatie van de aandelenselectie. Deze vorm van investeren houdt ook rekening met een aantal factoren en criteria om te bepalen welke ondernemingen meer (of minder) blootgesteld zijn aan duurzaamheidsuitdagingen, zoals klimaatverandering. De koolstofintensiteit van fondsen meten is geen goede aanpak om de aandelenselectie te optimaliseren op het vlak van hun blootstelling aan klimaatverandering, aangezien koolstofvoetafdrukken eendimensionaal zijn. Deze methode houdt immers geen rekening met andere factoren die ook een invloed kunnen hebben op de financiële performances en op de waarde op lange termijn. Waterintensiteit bijvoorbeeld is een van die beleggingsthema’s die meer een meer aan belang winnen, aangezien beleggers zich steeds bewuster worden van de inherente potentiële risico’s. Net als koolstofrisico’s kunnen waterrisico’s aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor ondernemingen die actief zijn in zones waar weinig
Als we rekening houden met de beperkingen die verbonden zijn met het gebruik van gegevens over de koolstof als enige indicator van duurzame performances en het feit dat de DVI-analyse multidimensionaal is, zou de blootstelling aan risico’s in verband met koolstof en klimaatverandering vanuit verschillende hoeken moeten worden benaderd. Het DVI-analyseproces bijvoorbeeld zou ook rekening houden met essentiële performance-indicatoren zoals blootstelling aan uitstoot van broeikasgassen in het verleden en het energiepercentage uit hernieuwbare energiebronnen. Aangezien DVI gericht is op langetermijnbeleggingen, zou deze benadering ook de nodige aandacht besteden aan de evolutie in plaats van de performances op een bepaald moment. Daarbij zou bijvoorbeeld rekening worden gehouden met doelstellingen op het vlak van de uitstootbeperking en zou men zich afvragen of eerdere doelstellingen – die ofwel door de onderneming waren vastgelegd of door de wetgeving waren opgelegd – daadwerkelijk werden bereikt. 4.2 Informatie over de koolstofvoetafdruk als communicatietool Gegevens over de koolstofvoetafdruk worden vaak voor externe communicatiedoeleinden gebruikt. Bij producten voor consumenten verstrekken labels over de koolstofvoetafdruk informatie aan klanten, waardoor zij kunnen evalueren op welke manier de producten bijdragen tot hun individuele impact op de klimaatverandering. Ondernemingen maken onder druk van de huidige beleggers en toekomstige wetgeving informatie over hun koolstofvoetafdruk bekend, waardoor aandeelhouders hun milieuperformances beter kunnen evalueren. Het is dan ook logisch dat sommige beleggers intussen nog een stap verder gaan en de koolstofvoetafdruk van hun beleggingen in hun communicatie opnemen. Op vraag van beleggers die de koolstofintensiteit van hun beleggingen willen minimaliseren, zijn de laatste jaren nieuwe fondsen op de markt verschenen die zich concentreren op koolstof. In die context vormen koolstofvoetafdrukken essentiële communicatietools. Aangezien thematische fondsen in de toekomst waarschijnlijk zullen blijven groeien en zullen uitbreiden naar andere variabelen als water of ”bottom-of-the-pyramid”, zouden beleggers die dit soort indicatoren willen gebruiken om met hun aandeelhouders te communiceren, duidelijke taal moeten spreken over de aspecten waarmee de cijfers rekening houden en waar ze echt voor staan.
5. Besluit Beleggers en anderen maken steeds meer gebruik van gegevens over de koolstofvoetafdruk en vrijgave van die informatie als een van de indicatoren om de duurzame performances van een onderneming te bepalen. Deze gegevens vormen een manier om de milieueffecten van de ondernemingsactiviteiten te kwantificeren en zijn in dat opzicht nuttig om te weten te komen welke ondernemingen op dit vlak risico’s lopen of zouden kunnen lopen. Ondanks de problemen die verband houden met de bestaande methodologieën en de nauwkeurigheid van de gegevens, worden acties zoals deze steeds vaker enthousiast onthaald door DVIbeleggers, aangezien ze een bruikbaar uitgangspunt vormen om de blootstelling aan potentiële ESG-risico’s te meten en aangezien ze een eerste indicatie geven van de manier waarop ondernemingen ESG-risico’s opvangen en kansen op dat vlak benutten.
5
De koolstofvoetafdruk van een fonds zou de toekomstige blootstelling van een fonds aan risico’s op het vlak van koolstof en klimaatverandering aanduiden als de samenstelling van de portefeuille en de uitstoot en de inkomsten (enz…) van de betreffende ondernemingen allemaal volkomen ongewijzigd zouden blijven.
LOOKING AHEAD MEI 2010
9
Sectorstudie
Duurzaamheidsanalyse van de bouwsector
Sectorkenmerken De bouwsector is sterk versplinterd en bestaat hoofdzakelijk uit kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Met 16,3 miljoen rechtstreekse werknemers in Europa, is de bouwsector de grootste industriële werkgever in Europa, goed voor 7,6 % van de totale tewerkstelling en 30 % van de industriële tewerkstelling in Europa (gegevens 2008)1: De sector bestaat uit bedrijven die hoofdzakelijk actief zijn in het optrekken van bedrijfsgebouwen en in wegen- en waterbouw. Zoals hieronder beschreven blijft de woningbouw op Europese schaal erg marginaal op het vlak van activiteitsinkomsten. Als een gevolg hiervan is de sector erg afhankelijk van overheidsuitgaven of, tenminste, overheidsbesluiten: ten eerste handelen lokale of nationale overheden als rechtstreekse klanten (ze zijn goed voor 50 % tot 70 % van de sectorverkoop in Europa); ten tweede handelen ze als regelgevende autoriteiten (bijv. decreten inzake ruimtelijke ordening of de uitvoering van nieuwe richtlijnen zoals de richtlijn Green Building Directive). De sector wordt ook beschouwd als een belangrijke strategische tool voor beleidsmakers aangezien ze hem gebruiken om economische cycli op te vangen (bijv. stimulering in recessieperiodes). Historisch gezien werden grotere bouwfirma’s opgericht door het samenvoegen van kleinere/ familiebedrijven en in hun organisatie blijven ze tamelijk gedecentraliseerd. Dat heeft als gevolg dat hun inkomsten nog steeds afhangen van hun nationale markt (met enkele uitzonderingen zoals Hochtief of Skanska in Europa) en hun internationalisatie vaak beperkt blijft tot engineering. Veel bouwbedrijven waren vroeger toegespitst op een bepaalde 1 FIEC, Construction in Europe: Key Figures , Activity 2008, juni 2009 http://www.fiec.org/Content/Default.asp?PageID=5 (Accessed on 25Sep2009)
10
LOOKING AHEAD MEI 2010
Bouwsector in Europa, 2008
Rehabilitation & Maintenance
28% 20%
Civil Engineering
New Housebuilding
21% 31%
Non-Residential
Civil Engineering
Housebuilding
Non-Residential
roads railways bridges tunnels concrete structures special foundations electrical works water sypply wastewater treatment works on maritime or river sites
individual dwellings apartment blocks social housing schemes
offices hospitals hotels schools industrial buildings
Bron: FIEC, Construction in Europe: Key Figures, activiteit 2008, juni 2009.
activiteit, maar hebben hun activiteiten nu gediversifieerd. De voorbije 10 jaar heeft de Spaanse bouwsector gediversifieerd in hernieuwbare energie (geografie en regelgeving waren gunstiger), de meeste andere grote bouwbedrijven kozen ervoor in concessies te investeren. De combinatie van beide activiteiten biedt eigenlijk een interessante mix met een hoge kapitaalintensiteit en een vaste bron van inkomsten op lange termijn voor concessies, en een lagere kapitaalintensiteit maar kortere cycli voor de bouwactiviteiten. De bouwmarkt bevindt zich in een zwakke positie en 2009 was sinds meer dan 10 jaar het slechtste jaar: het volume van de bouwoutput in de 15 West-Europese landen is met meer dan 8 % gedaald (meer dan het dubbele van de inkrimping van het bnp in dezelfde periode). De markt voor nieuwbouwwoningen heeft de grootste daling gekend aangezien ze nauwer verbonden is met de echte economie en te lijden had onder de onroerendgoedcrisis. De volgende jaren zal de wegen- en waterbouw, het enige bouwsegment dat in 2009 niet achteruitging, duidelijk als eerste profiteren van een eventueel herstel terwijl het investeringsniveau van land tot land zal verschillen2. Het segment zal in het bijzonder worden ondersteund door de voortdurende belangen van staten in publiek-private samenwerking (pps). Het groeiende enthousiasme voor zo’n model wordt meestal gesteund door de bijkomende veroudering van bestaande publieke installaties3 en door de daling van overheidsfinanciering. Hoewel in de context van een economische baisse zulke partnerschappen sterke referenties van de privépartners vereisen, aangezien investeerders op een verkrampte markt concurreren voor bankschuld. In de nasleep van de kredietcrisis moeten deze privépartners zich aanpassen aan een model waarbij ze financiële middelen moeten zoeken bij verschillende financiële instellingen terwijl ze vroeger konden vertrouwen op een eenlijnig financieringsmodel.4
Grote duurzaamheidsuitdagingen Onze duurzaamheidsanalisten stelden vier grote duurzaamheidsuitdagingen vast die betrekking hebben op de hele sector: (1) het management van menselijk kapitaal, (2) servicekwaliteit en bedrijfsefficiëntie, (3) energie-efficiëntie en (4) anticorruptie. Elke van deze uitdagingen wordt hieronder besproken. 1. Management van menselijk kapitaal Menselijk kapitaal in de bouwsector is een enorme uitdaging om 3 belangrijke redenen: 쎱
personeelstekort binnen de sector;
쎱
het risiconiveau van de sector inzake gezondheid & veiligheid en
쎱
het cyclische karakter van de sector.
Operationele arbeidskrachten aantrekken en behouden De sector heeft erg te lijden gehad van de toenemende verschuiving in de richting van universitaire in plaats van naar praktijkgerichte opleidingen: ongeschoolde of laaggeschoolde arbeiders vertegenwoordigen meer dan 80 % van het personeel en managers of technici vertegenwoordigen 15 % van de werknemers op bouwwerven. Een grote meerderheid van de bouwfirma’s vindt moeilijk nieuw personeel. Het weghalen van personeel bij de concurrentie komt vaak voor. De vrijwillige overstap van personeel is een goede indicator van het vermogen van bedrijven om hun expertise te behouden. In het bijzonder een variabele salariscomponent wordt beschouwd als een poging om de sector aantrekkelijker te maken. Zoals geïllustreerd in een onderzoek door Roland Berger Strategy Consultants bij de 30 grootste bouwfirma’s in Duitsland, heeft het operationeel personeel van bijna alle onderzochte bedrijven een variabele salariscomponent.
Werknemersmotivatie, 2004 Options for variable compensation
Employees groups affected
Administrative staff
Is offered
Criteria for defining the variable portion
Qualitative agreements 29
17
92 Performance 71
Is not offered
Other
4
Operational staff
29 50
Earnings
8
Bron: Roland Berger Strategy Consultants, Success factors in the construction industry in 2004, Industry radar – Findings of the trend survey, Munchen, juni 2004.5
2 Abrahamsen Y., European Construction Market Down in 2009 – Recovery from 2011 Onwards, Euroconstruct, 26/27 november 2009. http://www.euroconstruct.org/pressinfo/pressinfo.php 3
Wat infrastructuurbehoeften tot 2030 in lidstaten betreft, raamt de OESO de totale vereisten op het vlak van weg-spoor-water-elektriciteit-telecommunicatie op 53 000 miljard USD. Dat wordt 65 000 miljard USD inclusief energieprojecten. De Wereldbank raamt de infrastructuurbehoeften tot 2010 wereldwijd op 850 miljard USD per jaar. In ontwikkelingslanden, met hun sterkere verstedelijking, ligt de nadruk op de infrastructuurbouw die noodzakelijk is voor de economische en demografische groei. In ontwikkelde landen zijn, naast de nieuwe infrastructuur die essentieel is voor de economische groei, moderniserings- en renovatiewerken vereist na decennia van onderinvesteringen.
4
Freshfields Bruckhaus Deringer, European infrastructure investors - Back to Classics, maart 2009.
5
Roland Berger Consulting, Survey: Success factors in the construction industry in 2004, juni 2004.
LOOKING AHEAD MEI 2010
11
Sectorstudie
Veiligheidsmanagement op bouwwerven Volgens het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) hebben bouwarbeiders 3 tot 4 keer meer kans om te sterven in een arbeidsongeval dan andere arbeiders in ontwikkelde landen (we nemen als voorbeeld de VS. Daar vindt 19 % van alle Amerikaanse dodelijke arbeidsongevallen plaats in de bouwsector terwijl in deze sector ongeveer 5 % van de Amerikaanse beroepsbevolking tewerkgesteld is6), 3 tot 6 keer meer in ontwikkelingseconomieën. Zelfs binnen de bouwsector verschilt het aantal dodelijke ongevallen drastisch van land tot land, zoals aangetoond op onderstaande grafiek7. Sterftecijfer als gevolg van verwondingen in de bouw, 2005 Deaths per 100,000 workers Italy
14.0
Spain
14.0 11.1
United States 9.8
Finland 7.0
Norway Germany
6.0
Australia
5.9
Canada (Ontario) Switzerland Sweden
5.0 4.8
Ontvankelijkheid voor verandering: de impact op arbeidskrachten beperken De sectorproductiviteit is laag vergeleken met andere producerende sectoren en in deze arbeidsintensieve sector vertegenwoordigen arbeidskosten na materiaal het tweede kostensegment. De sector heeft altijd grote seizoens- en projectgebonden personeelsfluctuaties gekend, maar de technologische vooruitgang (bijv. montagebouw en externe productie) lijken zulke cycli af te zwakken. Maar in crisisperiodes of mindere periodes wordt er altijd eerst gesnoeid in de personeelskosten. Net zoals de tewerkstellings-/ contractcultuur verschilt van de ene regio tot de andere, is dat het geval met ”ontvankelijkheid voor verandering”. Hoewel alle bedrijven de voorbije 2 jaar hebben getracht om het aantal ontslagen te beperken omdat ze de fouten uit het verleden, maar vooral het verlies van heel wat expertise, wilden vermijden. De belangrijkste maatregelen waren het verminderde aantal tijdelijke krachten indien mogelijk (bijv. in het Verenigd Koninkrijk, waar het niet gebruikelijk is om met veel tijdelijke krachten te werken, waren er meer afvloeiingen in vergelijking met Europa) en andere maatregelen zoals het bevriezen van lonen en inhuren, structurele/ tijdelijke ontslagen, onbetaald verlof, enz. Het vermogen van bedrijven om deze drie subuitdagingen op de meest duurzame en verantwoorde wijze te beheren, wordt intern door onze gespecialiseerde duurzaamheidsanalisten geëvalueerd onder de volgende thema’s van onze eigen duurzaamheidsanalyse: ”Opleidingen & carrièremanagement”, ”Gezondheid & veiligheid” en ”Ontvankelijkheid voor verandering”.
4.4
Bron: Center for Construction, Research and Planning (www.cpwr.com)
Bovendien trekken ongevallen op werven meer de aandacht en wordt het personeel ook blootgesteld aan beroepsziekten zoals asbestverbonden aandoeningen. De menselijke gevolgen wegen natuurlijk zwaar voor de betrokken werknemer en zijn gezin, maar elk ongeval heeft ook een financiële impact voor de werkgever, via rechtstreekse en onrechtstreekse kosten zoals productiviteitsverlies en bijbehorende schade, aanpassingen en nalevingskosten voor veiligheidsuitrusting, mogelijke boetes en proceskosten, de impact op de reputatie en minder kans om contracten binnen te halen. Schattingen van de verborgen kosten van arbeidsongevallen en beroepsziekten verschillen erg – tussen 1 en 20 keer de vergoedingspremies van de arbeiders in kwestie.8
2. Servicekwaliteit en bedrijfsefficiëntie waarborgen Kwaliteit is een wettelijke plicht en is het beste visitekaartje van bouw- & technische bedrijven. Het ISO-certificaat is binnen de sector eigenlijk voor iedereen haalbaar geworden. Maar toch blijven bedrijven niet echt spraakzaam over hun problemen en de financiële gevolgen van slechte planning, slecht management of slechte uitvoering. Doordat meerdere partijen betrokken zijn (architect, aannemer, onderaannemers, buurt, overheid, bouwheer, eindgebruiker en betaler) ontstaan er allerlei kruisverantwoordelijkheden die een vruchtbare bodem voor conflicten zijn. Kwaliteit behelst niet alleen het respecteren van de initiële voorschriften voor de bouw-/civieltechnische werken, maar ook een goede anticipatie op de kosten en vereiste tijd voor voltooiing, een goede communicatie tussen/coördinatie van de betrokken partijen, zo weinig mogelijk vertragingen, het in acht nemen van de veiligheidsvoorschriften en de gebruikszekerheid van nieuwe technologieën/materialen (geavanceerde coatings, materialen gecombineerd met elektrovezels, enz.). Extra kosten door slechte kwaliteit (veroorzaakt door onderzoek, aansprakelijkheid, herstelling, verwijdering en/of vergoeding) zijn substantieel en kunnen zowel de inkomsten als de reputatie van het bedrijf beïnvloeden.
6
Gebaseerd op de in mei 2008 beschikbare statistieken van het US Bureau of Labor Statistics (www.bls.gov).
7
Center for Construction, Research and Planning (www.cpwr.com).
8
William et al, 1997; Doorman, 2000; Viscusi, 2004; Burton et al, 2005; Oxenburgh and Marlow, 2005; NOHSAC, 2006.
12
LOOKING AHEAD MEI 2010
Op dat vlak en rekening houdend met het hoge niveau van onderaanneming (meestal aan kleine bedrijven) in de sector (gemiddeld wordt 70 tot 90 % van de activiteiten uitbesteed), blijken duurzame relaties tussen partners absoluut noodzakelijk. Een zorgvuldige en transparante selectieprocedure voor leveranciers/ onderaannemers is niet de enige garantie. Dit moet worden gecombineerd met eerlijke en correcte contractvoorwaarden, inclusief: 쎱
tijdige betaling in overeenstemming met de schriftelijk overeengekomen handelsvoorwaarden;
쎱
prestatiemeting op basis van overeengekomen indicatoren;
쎱
beperkt aantal voorwaarden voor contractherziening en het vermijden van oneerlijke bedingen en
쎱
het bestaan van dialoogplatforms: regelmatige vergaderingen, multilaterale tevredenheidsenquêtes.
Hoe individuele bedrijven de uitdagingen in het kader van servicekwaliteit en bedrijfsefficiëntie dagelijks aanpakken, hebben onze gespecialiseerde duurzaamheidsanalisten onder de volgende thema’s van onze duurzaamheidsanalyse intern onderzocht: ”Kwaliteits- en veiligheidsborging” en ”Duurzame relaties met leveranciers”. 3. Energie-efficiëntie verbeteren Pessimisten zeggen dat de grootste marktopportuniteiten op het vlak van het bestrijden van de klimaatverandering betrekking hebben op ”aanpassende” oplossingen omdat de maatschappij zich zal moeten aanpassen aan de gevolgen van de opwarming van de aarde (bijv. aanleg van kustbescherming bij een stijgend waterniveau). Maar op korte termijn zullen bouwbedrijven op het vlak van energie-efficiëntie waarschijnlijk de beste marktopportuniteiten vinden. Om milieuredenen, maar ook, meer pragmatisch, voor de toeleveringszekerheid, zijn staten geneigd een betere energie-efficiëntie te promoten. Als we even kijken naar Europa: het energiebeleid van 2007 herbevestigde de doelstelling van 20 % energiebesparing en een vergelijkbare vermindering van de uitstoot van de broeikasgassen tegen 2020. Zowel gebouwen als infrastructuur worden beschouwd als belangrijke hefboomfactoren om deze doelstellingen te behalen.
is (verwarming, airconditioning, verlichting, koken, ventilatie enz.). Door het ontwerpen en implementeren van duurzame, energieefficiënte technologieën, kan de CO2-uitstoot worden verminderd. Een nieuw energie-efficiënt gebouw kan vijf keer minder energie verbruiken, terwijl groene renovaties 8-16 % energie kunnen besparen10. Maar terwijl de reparatie- en renovatiecycli van een gebouw gemiddeld variëren van 7 tot 30 jaar, bedragen verbouwingscycli duidelijk meer dan 50 jaar11 . Als gevolg hiervan worden de grootste bijdragen aan CO2-besparingen tegen 2030 geleverd door groene gebouwen. In dat opzicht zijn bouwfirma’s met een sterke energiegebonden expertise beter gepositioneerd doordat ze betere opportuniteiten op de markt zullen vinden. Toch moeten we hierbij stellen dat bovenstaande theorie inzake de voordelen van groene gebouwen nog niet door sterke wapenfeiten wordt gesteund: er moeten in het bijzonder inspanningen worden geleverd om de natuurlijke, menselijke afkeer van nieuwe technologieën en gedragswijzigingen te vermijden12. Infrastructuurefficiëntie verbeteren Vanuit civieltechnisch perspectief vormt een meer efficiënte infrastructuur (energie, telecommunicatie, transport …) de kerncomponent van het beleid en de programma’s van de overheid. Binnen wegenbouw is dat goed voor een groot deel van de markt van civieltechnische werken, betere voetpaden en de beschikbaarheid van e-technologieën voor een vlottere verkeersdoorstroming en minder opstoppingen. Deze elementen worden gepromoot en dragen bij tot een verminderde CO2uitstoot. Het spoorsegment is zeker het segment met het beste ontwikkelingsperspectief wat duurzaamheidsmobiliteit betreft. Spoorinfrastructuur en zeker de elektrisering van bestaande lijnen zullen nog enorm groeien. De blootstelling van bedrijfsmodellen aan de uitdaging van energie-efficiëntie wordt intern bepaald door onze gespecialiseerde duurzaamheidsanalisten vanuit het standpunt van ”Uitputting van bronnen”, ”Klimaatverandering” en ”Interconnectiviteit”, terwijl het bedrijfsvermogen om deze uitdaging aan te pakken, wordt geanalyseerd onder ”Productgebonden milieu-impact”.
Groene gebouwen Gebouwen zijn goed voor 30-40 % van het verbruik van de globale energie9 en zijn verantwoordelijk voor ongeveer 30 % van de broeikasgasemissie. Daarom zijn ze een belangrijke component voor CO2-vermindering. In de levensduur van een gemiddeld gebouw wordt de meeste energie (80 %) niet voor de bouw zelf verbruikt, maar tijdens de periode waarin het gebouw ”in gebruik”
9 United Nations Environment Programme (UNEP) Sustainable Construction and Building Initiative (SBCI). Buildings and Climate Change: Status, Challenges and Opportunities. 10
Innovest (2006).
11
Tyndall Centre, Establishing research directions in sustainable building design, september 2003.
12
National Research Council Canada, maart 2010 (http://www.nrc-cnrc.gc.ca/eng/news/nrc/2010/03/01/green-building.html).
LOOKING AHEAD MEI 2010
13
Sectorstudie
Groene bouwlabels De notie Groene gebouwen betekent in de praktijk het verhogen van de efficiëntie waarmee de gebouwen middelen verbruiken (energie, water, materiaal) en het verminderen van de impact van gebouwen op de menselijke gezondheid en het milieu, door een betere positie, ontwerp, bouw, gebruik, onderhoud en verwijdering (i.e. de volledige levenscyclus van het gebouw). Wereldwijd werden verschillende succesvolle evaluatiesystemen voor groene gebouwen ontwikkeld.
EU Green building LEED
BREEAM DGNB HK-BEAM HQE
LEED
CASBEE
SBAT
FYI BREEAM (UK/Global) LEED (USA/Global) CASBEE (Japan) HQE (France) HK-BEAM (Hong Kong) Green Star (Australia) Green Star (New Zealand) SBAT (South Africa)
14
Green Star
HQE
Green Star
Land
Frankrijk
Australië
Ontwikkeling en publicatie
1997 door HQE association
2003 door Australian Green building council
Rating-classificatie
Base, Performant, très Performant
Vier, vijf en zes sterren
Grote evaluatie-categorieën
Plaatselijk milieu Duurzame werf Materiaal & middelen Energie-efficiëntie Waterefficiëntie Afvalbeheer Management Gezondheid & welzijn Duurzame bouwwerven & technologieën
Management Milieukwaliteit binnen Energie Transport Water Materiaal Bodemgebruik & ecologie Emissies Innovatie
LOOKING AHEAD MEI 2010
Broad overview on BREAM, LEED and CASBEE BREEAM
LEED
CASBEE
Country
UK
US
Japan
Development and publication
1990 by Industrial Consortium (BRE)
developed in 1996 published in 2000 by United States Green Buildings Council (USGBC)
2002 by Japan Sustainable Building Consortium (JSBC)
Rating classification
pass, good, very good, excellent
certified, silver, gold, platinum
S, A, B+, B-, C
Major assessment categories
Management Energy use Health & Well-being Pollution Transport Land use Ecology Materials Water
Sustainable sites Water efficiency Energy & Atmosphere Materials & Resources Indoor environmental quality Innovation and design process
Energy efficiency Resource efficiency Local environment Indoor environment
4. Bestrijding van corruptie 13
Transparency International – de wereldwijde organisatie voor de bestrijding van corruptie – publiceert een Bribe Payers Index, met daarin alle industriële sectoren die het meeste kans maken op het omkopen van ambtenaren: de sector ”overheidsopdrachten en bouw” heeft hierin een onevenredig hoger risico om betrokken te zijn bij corruptie. In zijn rapport van 2005 stelde Transparency International zelfs dat 10 % van de 3 tot 4 biljoen USD die jaarlijks aan de bouwbemiddeling op wereldschaal wordt uitgegeven, werd gespendeerd aan corruptie. Corruptie en andere concurrentiebeperkende praktijken zoals prijsafspraken of de manipulatie van aanbestedingsprocedures konden makkelijker plaatsvinden door enkele intrinsieke eigenschappen van de bouw- en technische sector: gedecentraliseerde bedrijfsmodellen, plaatselijk beheerde bankrekeningen, grote sommen (makkelijker te verstoppen en aantrekkelijkere steekpenningen), beperkt aantal concurrenten voor grote projecten, complexe contractstructuur.
Financiële straffen zijn niet het enige risico voor bedrijven die zich hiermee inlaten: ook de impact op hun reputatie, samen met het potentieel verlies van agentschappen / overheidsopdrachten (bijv. zwarte lijst met 7 bouwfirma’s bij de Wereldbank14), gevolgd door proces- en verhaalkosten. Hoewel inbreuken voor het jaar 2000 erg gebruikelijk waren voor vele bouw-/civieltechnische werken, lijken ze nu onbetwistbaar af te nemen. Onder druk van de overheid, maar ook in lijn met het toenemende belang van overheidsopdrachten (meer transparant), vertoonden grotere Europese bedrijven proactief gedrag en richtten ze de Business Integrity Policy/Code of Ethics op met een interne toezichthouder (met regelmatige opleiding voor managers en geschikte controles). Wetten zoals de meest recente ontwerpversie van de UK Bribery Bill met het concept van “nalatigheid bij het voorkomen van omkoping” verhogen de druk nog meer doordat ze van bedrijven harde garanties eisen van een gezond compliancesysteem.15 Hoe individuele bedrijven het probleem van omkoping en corruptie behandelen, wordt intern onderzocht door onze gespecialiseerde duurzaamheidsanalisten onder de volgende thema’s van onze eigen duurzaamheidsanalyse: ”Concurrentiebeperkende praktijken” en ”Relaties met overheden”.
13
www.transparency.org/
14
http://web.worldbank.org/external/default/main?theSitePK=84266&contentMDK=64069844&menuPK=116730&pagePK=64148989&piPK=64148984
15
http://services.parliament.uk/bills/2009-10/bribery/documents.html
LOOKING AHEAD MEI 2010
15
Sectorstudie
Macro Duurzaamheidsanalyse De relevantste en even zwaar doorwegende “Key Sustainability Challenges” (KSC) voor de bouwsector zijn: Uitputting van bronnen Klimaatverandering Interconnectiviteit
Twee bedrijven uit de bouwsector EUROPE: VINCI SA
Classificatie in bouw & wegen- en waterbouw 80
Bedrijfsomschrijving
60
Vinci SA
50 Microanalysis
VINCI is actief in twee grote sectoren: concessies (financiert, ontwerpt, bouwt en beheert transportinfrastructuur & publieke faciliteiten met publiek-private samenwerkingscontracten) en contracting, die elk ongeveer de helft van de inkomsten van 2009 uitmaakten. Met meer dan 161 000 werknemers is VINCI actief in ongeveer 90 landen, waarbij Frankrijk goed is voor meer dan 60 % van de verkoop.
Median 70
Median 40 30 20
Voor het ”traditionele” contracting slaagde de groep erin een leidende positie in verschillende marktsegmenten te bekleden, zoals elektrotechniek (Vinci Energies – 13 % van de inkomsten van 2009), spoor- en weginfrastructuur (Eurovia – 25 % van de inkomsten van 2009), parkeerterreinen (Vinci Park – 2 % van de inkomsten van 2009).
10 0 -1.5
-0.5
0.5
1.5
Macroanalysis
Macroanalyse 쎱
쎱
16
Interconnectiviteit – Wat de zuiver fysieke mobiliteit betreft, haalt de groep duidelijk voordeel uit haar sterke betrokkenheid bij tolwegen en spoorwegen: concessies zijn goed voor 15 % van de inkomsten, maar voor meer dan 45 % van de nettoinkomsten van 2009. Wat de virtuele mobiliteit betreft, wordt telecommunicatie-expertise (12 % van Vinci Energies), nog versterkt door de recente overname van Cegelec, beschouwd als een voordeel. Groeiende en ontwikkelende bevolking – De groep blijft toegespitst op Europa, maar de voorbije jaren slaagde Vinci erin sterke projecten op te richten in het Oosten, Amerika en Afrika. De niet-Europese markt is goed voor 11,5 % van de inkomsten.
LOOKING AHEAD MEI 2010
쎱
Klimaatverandering – Zelfs al is de groep een grote speler in de bouw, wat in wezen als negatief zou kunnen worden beschouwd (bijv. gebruik van materialen met een zware CO2voetafdruk zoals cement), kan dat negatief beeld worden aangepast door de expertise van Vinci in enkele interessante segmenten op het gebied van klimaatverandering: bijv. energiegebonden consultancy en spoorexpertise. Omdat het macroprofiel van de groep negatief wordt beïnvloed door haar betrokkenheid bij snelwegen en luchthavens, hebben sommige dochterondernemingen in dezelfde geest een eerder positieve invloed (bijv. CFE actief in projecten voor de aanpassing aan en de vermindering van de gevolgen van de klimaatverandering).
Micro Duurzaamheidsanalyse Weging van elke stakeholder en hoofdthema’s in de bouwsector
Samenleving Relaties met de overheid
12% Klanten Kwaliteit en veiligheid Niet-competitieve toepassingen
21% 12%
Leveranciers Duurzame relaties
쎱
Uitputting van bronnen – We volgen dezelfde logica als hiervoor voor klimaatverandering, gelet op de groeiende verstedelijking en uitbreiding van de infrastructuur, door het verminderen van infiltratie van water en door het fragmenteren van landschap, beide een enorme bedreiging van de biodiversiteit. Maar we houden ook positief rekening met de expertise van de groep in hydraulische constructies (3 % van de inkomsten van 2009).
Microanalyse 쎱
쎱
Opleidingen & carrièremanagement – Vinci heeft sinds de crisis gekozen voor het bevriezen van de salarissen van enkele personeelscategorieën, maar de rekrutering van jong talent is nooit gestopt omdat de groep de vitaliteit van zijn rekruteringspool wil behouden. In het bouwsegment (het ergst getroffen door de crisis) heeft de groep geprobeerd de ontslagen te beperken. Als belangrijk gevolg daarvan werd het aantal tijdelijke krachten in de periode 2008/09 verminderd
20% 15%
Werknemers Opleiding en loopbaanplanning Gezondheid en veiligheid Change responsiveness Milieu Productgebonden milieu-impact
met ongeveer een derde. Vinci is zich bewust van het feit dat de sector onaantrekkelijk en zwaar is, en heeft inspanningen gedaan inzake competentiemanagement en opleiding. 쎱
Gezondheid & veiligheid – Dit thema is een duidelijke prioriteit voor de groep die er de voorbije 3 jaar in is geslaagd de ernst en frequentie van de ongevallen met respectievelijk 10 % en 18 % te verminderen. De groep werkt ook actief aan het verbeteren van gegevenscontrole op het niveau van de tijdelijke krachten.
쎱
Kwaliteits- & veiligheidsborging, duurzame relaties met partners – Gemiddeld gezien lijkt innovatie een kerncomponent van de benadering van kwaliteitsmanagement van Vinci te zijn, in combinatie met het behalen of vernieuwen van het ISO 9001-certificaat voor het merendeel van zijn activiteiten. Op transparantiegebied wil de groep, net als de rest van de sector, niet communiceren over gegevens zoals vertragingen en kosten die daarmee verband houden.
Corporate governance, corruptie – De praktijken van Vinci zijn vergelijkbaar met andere Franse bedrijven. Het bestuur telt 13 leden, waarvan de helft wordt beschouwd als zelfstandige. Het is ook belangrijk om op te merken dat, als het bedrijf het principe van ”een aandeel - een stem” respecteert, aandeelhouders een overnamepreventieplan hebben goedgekeurd met als gevolg een kunstmatig hoge aankoopprijs voor elke kandidaat die ongevraagd een bod doet op het bedrijf. Wat corruptie betreft, werd Vinci veroordeeld voor feiten die dateren uit de jaren 90. Sindsdien verklaart Vinci dat er enorme inspanningen zijn geleverd om intern controlemanagers aan te stellen en op te leiden, die ook als taak hebben concurrentiebeperkende praktijken te voorkomen. Er zijn duidelijke reglementen en werknemers krijgen regelmatig opleiding. Vinci heeft ook zijn corruptierisico in kaart gebracht op basis van de index voor corruptieperceptie van Transparency International.
20%
Investeerders Corporate Governance Duurzaam beheer
Vinci vertrouwt ook voor 20 % (gemiddeld) van zijn verkoop op onderaannemers, hoewel de groep tijdens de crisis de voorkeur gaf aan interne krachten. Het belang van duurzame relaties met onderaannemers en leveranciers is in het algemeen dus cruciaal om goede kwaliteit te leveren. Op het gebied van betalingstermijnen respecteert Vinci de plaatselijke voorschriften en ”sectorgebonden praktijken” en die termijnen kunnen aanzienlijk verschillen van land tot land (60 dagen of meer in Spanje, 30 dagen steeds gebruikelijker in Duitsland en Frankrijk). 쎱
Productgebonden milieu-impact: gebruik – Als een grote partner van overheden en net als zijn concurrenten, heeft Vinci geleidelijk levenscyclusanalyse in zijn bouwprojecten geïntegreerd (voorwaarde voor openbare aanbestedingen). Op dat vlak kunnen we niet zeggen dat de groep bijzonder proactief was. Toch appreciëren we de interesse van de groep in ecowoonprojecten en de renovatie van bestaande structuren, waardoor het ook synergieën tussen zijn takken zou kunnen optimaliseren.
LOOKING AHEAD MEI 2010
17
Sectorstudie Classificatie in bouw & wegen- en waterbouw 80 Median
70
EUROPE: ROYAL BOSKALIS WESTMINSTER
Met 2 175 miljoen inkomsten in 2009 en ongeveer 10 500 werknemers is Royal Boskalis Westminster een toonaangevende wereldspeler op de baggermarkt.
50 Microanalysis
Bedrijfsomschrijving
60
쎱
Klimaatverandering – Hoewel Royal Boskalis Westminster nog steeds gekoppeld is aan de olie- & gassector door zijn activiteiten die betrekking hebben op exploratie, productie en transportinfrastructuur, is de groep goed voor ongeveer 20 % van de wereldwijde open baggermarkt. Haar expertise zal het verschil maken bij de bescherming van de kust en andere projecten die het gevolg zijn van maatregelen voor de aanpassing aan klimaatverandering. Dit laatste punt speelt duidelijk in het voordeel van het macroprofiel van de groep: volgens de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCC), zullen aanzienlijke investeringen (tussen 4 en 10 miljard USD afhankelijk van het gekozen scenario) in de instandhouding van stranden en zeedijken vereist zijn om de stijging van de zeespiegel aan te pakken, veroorzaakt door klimaatveranderingen tussen nu en 2030. Uitputting van bronnen – Baggeractiviteiten scoren negatief omdat ze een bedreiging vormen voor de biodiversiteit, in het bijzonder door het verwijderen van sedimenten en, als gevolg hiervan, de gewijzigde kwaliteit van de habitat/het water.
쎱
Groeiende en ontwikkelende bevolking – Europa (incl. Nederland) is goed voor ongeveer 25 % van de inkomsten van de groep. De rest van de verkoop is hoofdzakelijk afkomstig uit het Midden-Oosten/Afrika en Azië/Oceanië. Daarom is de groep perfect gepositioneerd om voordeel te halen uit landaanwinningsinitiatieven met het oog op een grote bevolkingsaangroei.
쎱
Interconnectiviteit – De betrokkenheid van de groep in maritieme activiteiten (aanleg en onderhoud van havens, maar ook terminaldiensten enz. verder versterkt door de overname van Smit) wordt beschouwd als positief, gezien de groei van zeevervoer en het perspectief van infrastructuurontwikkeling op dit vlak.
Microanalyse 쎱
18
Corporate Governance, corruptie – Royal Boskalis Westminster heeft een tweelaagse bestuursstructuur, een raad van bestuur en een raad van commissarissen, waarbij die laatste niet volledig onafhankelijk is. Ook al is er geen officiële gifpilconstructie, toch beschikt Royal Boskalis Westminster over een stichting die cumulatief beschermende preferente aandelen in het bedrijf zou kunnen verwerven. Voor corrupte praktijken heeft de groep strenge LOOKING AHEAD MEI 2010
30
10 0 -1.5
-0.5
0.5
1.5
Macroanalysis
voorschriften en is, in tegenstelling tot vele andere bedrijven, de voorbije 10 jaar niet zwaar beboet voor wanpraktijken. 쎱
Opleiding & carrièremanagement – Wanneer we verhoudingsgewijs rekening houden met de belangrijkste verbonden bedrijven, werken er 10 597 werknemers voor Royal Boskalis Westminster. De groep heeft een operationeel ontwikkelingsprogramma opgezet voor jongere projectmanagers en voor meer senior managers. Parallel hiermee ontwikkelde ze een volledige reeks opleidingen bedoeld voor verschillende functies: Boskalis Maritiem Ontwikkelingsprogramma voor ingenieurs en kapiteins, opleiding voor buitenlandse bemanningsleden enz. Voor de rekrutering steunt de groep haar netwerk op oude partnerships met universiteiten die gekend zijn voor hun maritieme opleidingen.
쎱
Gezondheid & veiligheid – Sinds 2006 heeft de groep haar frequentieverhouding van arbeidsongevallen met meer dan 50 % verminderd en staat ze boven het gemiddelde in de sector. Daarnaast voldoen Boskalis International, thuismarkten en gespecialiseerde nichediensten bijna volledig aan de OHSAS 18001-norm (internationale gezondheids- & veiligheidsnorm).
쎱
Kwaliteits- & veiligheidsborging – Naast de kenmerken van haar kwaliteitsmanagementsysteem dat inherent is aan het ISO 9001-certificaat (waarbij de groep sinds de jaren 90 betrokken is), appreciëren we in het bijzonder het werk voor ”waardegericht onderhoud” (een rendabele manier om het onderhoud van de vloot te beheren en te coördineren, en dat geleidelijk aan uit te breiden tot de hele vloot). Dat werk heeft een dubbel belang: voor de eigen activa van de groep en voor marketingdoeleinden omdat de groep zelf een showcase voor klanten kan worden. Klantentevredenheid vormt momenteel de kern van de strategie van Royal Boskalis Westminster: de overstap naar een multidisciplinaire benadering en aanbod is een voorbeeld van het beantwoorden aan de nieuwe verwachtingen van de klant die werden bepaald aan de hand van onderzoeken naar de klantentevredenheid.
쎱
Bescherming biodiversiteit – De groep heeft haar proactiviteit op dit vlak sinds 2006 aangetoond met een speciaal programma om de impact van de menselijke tussenkomst in het ecosysteem van rivieren, kustgebieden en delta’s beter te begrijpen en te onderzoeken. Dit programma, gelanceerd door partnerships met bedrijven, overheids- en wetenschappelijke organen, eindigt in 2011 en zal de definitie van beste praktijken in de baggersector steunen. In hetzelfde perspectief streeft de groep naar het verminderen van de vetconsumptie en onderzoekt ze ook het mogelijke gebruik van biologisch afbreekbaar vet om de impact op het mariene leven te beperken.
Royal Boskalis Westminster heeft een contrasterend macroprofiel. 쎱
Royal Boskalis W.
Median
20
De kernactiviteiten van de groep zijn de aanleg en het onderhoud van havens en vaarwegen, landaanwinning, de bescherming van kusten en oevers. Deze activiteiten zijn verdeeld over de volgende drie bedrijfssegmenten: bagger- en grondverzetwerken, maritieme infrastructuur (hoofdzakelijk via Archirodon) en maritieme & terminaldiensten (Lamnalco). De huidige overname van Smit (hoofdzakelijk actief in sleep- en aanverwante diensten, maar ook in de berging en opruiming van scheepswrakken) zal die laatste sector nog versterken. Macroanalyse
40
Interview
Interview met Laurent Milliat, Duurzaamheidsanalist bij Dexia AM
In dit interview bekijken we de impact van energie-efficiëntie op de sector van de openbare voorzieningen. Een van de gevolgen van het debat over klimaatverandering is de groeiende belangstelling voor energie-efficiëntie. Wij vroegen ons af welke impact die ontwikkeling zal hebben op de bedrijfsmodellen die momenteel worden gehanteerd in de sector van de openbare voorzieningen. Om een antwoord op die vraag te vinden, hadden we een gesprek met Laurent Milliat.
2 Wanneer er sprake is van duurzaamheidsuitdagingen in de sector van de openbare voorzieningen, kijkt men vaak in de richting van twee milieuthema’s: enerzijds CO2-emissies en anderzijds hernieuwbare energiebronnen. Maar zou u ons kunnen vertellen waarom energie-efficiëntie ook voor beleggers relevant is?
1 Wat betekent energie-efficiëntie in het algemeen? Hoe zou u dat begrip omschrijven?
De meeste beleggers in de sector van de openbare voorzieningen zijn vertrouwd met de eerste twee doelstellingen van het ”energieen klimaatpakket” van de Europese Unie. In de eerste plaats wil de Unie de CO2-emissies tegen het jaar 2020 met 20 % verlagen en in de tweede plaats wil men dat hernieuwbare energiebronnen tegen hetzelfde jaar 20 % van de totale energiemix vormen. De meeste beleggers blijken echter minder oog te hebben voor de derde doelstelling van de EU. De Europese instelling streeft voor 2020 immers ook naar een verlaging van het energieverbruik met 20 % – in vergelijking met een ”business-as-usual”-scenario.
Bij energie-efficiëntie komt het erop aan om met zo weinig mogelijk energiebronnen dezelfde dienstverlening te verzekeren. Energieefficiëntie kan worden omschreven als de verhouding tussen een verleende dienst en de energie die nodig is om die dienst te verlenen. Energie-efficiëntie betekent in de praktijk dat er minder energie voor de uiteindelijke toepassing nodig is voor dezelfde servicekwaliteit (verlichting, verwarming, koeling, enz.). In onze specifieke context van de openbare voorzieningensector heeft energie-efficiëntie eerder betrekking op de energie-efficiëntie bij het uiteindelijke gebruik dan op die van het volledige energiesysteem (productie, vervoer en distributie). De grootste nadruk ligt hierbij op de vraagzijde van de activiteiten in de energiesector – en niet zozeer op de benadering vanaf de aanvoerzijde, die in deze sector traditiegetrouw de grootste aandacht krijgt.
Wereldwijde verlaging van CO2-uitstoot door de energiesector
Deze doelstelling, die tot nog toe minder aandacht kreeg, wordt voor de overheden echter een steeds grotere prioriteit. De voordelen van energie-efficiëntie voor de maatschappij in het algemeen worden intussen algemeen erkend. Voor een energieconsument is de schoonste, betrouwbaarste en goedkoopste energie de energie die hij niet gebruikt. Energie-efficiëntie is dan ook een ”win-winwin”-oplossing voor de drie belangrijkste energiegerelateerde uitdagingen waarmee onze maatschappij wordt geconfronteerd: de klimaatverandering, de beveiliging van de energievoorziening en de betaalbare toegang tot de energie.
Wereldwijde vermindering door technologie
42
2020
2030
3.8 Gt
13.8 Gt
65 %
57 %
40 reference scenario
38
GT
36
OESO+ Efficiëntie
34 32
13.8 Gt OME
3.8 Gt
30
23 %
28
450 scenario
OC
26 2007
2010
2015
2020
2025
2030
Hernieuwbare energie en biobrandstoffen
19 %
Kernenergie
13 %
CCS
3%
10 % 10 %
Bron: Internationaal Energieagentschap (januari 2010)
LOOKING AHEAD MEI 2010
19
Interview
Energie-efficiëntie biedt een oplossing voor milieuproblemen op plaatselijk niveau (door luchtvervuiling, waterverbruik en de afvalberg te verminderen) en wereldwijd (door de klimaatverandering te vertragen). Naast de ”decarbonisatie” van de stroomgeneratie, is een verbetering van de energie-efficiëntie op het niveau van de eindgebruiker zowel de ruimste als de goedkoopste optie om de klimaatverandering tegen te gaan.
5 Wat bedoelt u met het aanbieden van energiediensten en welke nutsbedrijven zijn hiervoor goed geplaatst? Sta me toe hiervoor twee voorbeelden aan te halen. 쎱
In het Verenigd Koninkrijk zijn Centrica en Scottish & Southern Energy goed geplaatst om op de markt van de consumenten extra winst te halen uit hun aanbod van energiediensten aan gezinnen. Bij Centrica bijvoorbeeld hebben de 9 000 ingenieurs ook de opdracht om pakketten op de markt te brengen die energieaudits, isolatiewerkzaamheden, energie-efficiënte boilers, oplossingen voor micro-energietoeleveraars en slimme meters omvatten.
쎱
Op de institutionele energiemarkt voor industriële klanten en gemeentelijke overheden halen Veolia Environnement en GDF Suez dan weer extra winst uit Dalkia en Cofely, hun twee grote afdelingen voor energiediensten. Grote energieklanten zijn geïnteresseerd in oplossingen om hun energieverbruik te optimaliseren, hun kosten te drukken en hun milieuvoetafdruk te verkleinen. Ze werken daarvoor graag samen met energiespecialisten zoals Veolia en GDF Suez.
3 Het draagvlak voor energie-efficiëntie is zowel bij de energieconsumenten als bij de beleidsmakers aan het uitbreiden. Maar wat betekent energie-efficiëntie voor de Europese sector van de openbare voorzieningen? Het is duidelijk dat energie-efficiëntie een bedreiging vormt voor hun traditionele bedrijfsmodel. Aanbieders van openbare voorzieningen lijden schade als de energievolumes afnemen. De huidige economische omgeving vormt een duidelijk bewijs van de manier waarop de vernietiging van de vraag naar energie een slechte zaak is voor deze ondernemingen. De belangrijkste conclusie is dan ook dat beleggers in de sector van de openbare voorzieningen in volledig ontwikkelde regio’s zoals Europa er rekening mee moeten houden dat een lagere vraag naar energie niet alleen een cyclische ontwikkeling is (ten gevolge van de economische recessie), maar dat ook structurele factoren een rol spelen in de inspanningen die klanten en regulatoren op het vlak van de energie-efficiëntie leveren. Als reglementaire en marktveranderingen erin slagen om vooruitgang te boeken op het vlak van de energie-efficiëntie, zou de winstgevendheid van de aanbieders van openbare voorzieningen daaronder kunnen lijden.
4 Maar is energie-efficiëntie alleen een bedreiging of zullen de ondernemingen in deze sector ook nieuwe kansen krijgen door deze ontwikkeling? Nutsbedrijven moeten zich aan die nieuwe ”energie-efficiënte” omgeving aanpassen. Ze moeten zich diversifiëren en hun activiteiten niet zo zwaar meer laten afhangen van krimpende markten, maar veeleer actiever worden op nieuwe groeimarkten. Deze bedrijven kunnen in feite een van de volgende drie opties kiezen: 쎱
hun traditionele bedrijfsmodel voortzetten op markten waar de vraag naar energie blijft groeien en op die manier internationaal diversifiëren in de richting van groeimarkten;
쎱
investeren in elektriciteitsopwekking op basis van hernieuwbare energiebronnen, zoals windenergie of zonne-energie (waar de grootste capex-groei de komende jaren zal vandaan komen);
쎱
hun dienstenportefeuille op het vlak van de energie-efficiëntie uitbreiden. Nutsbedrijven kunnen van energie-efficiëntie een nieuw profit centre maken. Deze ondernemingen hebben er alle belang bij zich niet te beperken tot het opwekken en het verzenden van energie. Ze kunnen extra winst halen als ze in de toekomst ook energiediensten aanbieden.
20
LOOKING AHEAD MEI 2010
6 Hoe aantrekkelijk zijn die energieefficiëntiediensten vanuit een financieel oogpunt? Waarom zouden beleggers zich op zulke activiteiten moeten concentreren? De voordelen van beleggingen in energie-efficiëntiediensten zijn duidelijk. Kijken we bijvoorbeeld eens naar de consumentenmarkt in het VK. Op de concurrentiegevoelige energiemarkten vormen energie-efficiëntiediensten een middel om nieuwe klanten binnen te halen, om de waarde van bestaande klanten te verhogen en hen aan de onderneming te binden. Centrica schat dat het verloop van zijn klanten die niet alleen energie, maar ook ondernemingsdiensten gebruiken, 30 % lager ligt dan bij zijn klanten die alleen energie van Centrica in huis halen. Diensten leveren een grotere groei en ruimere marges op dan alleen maar energielevering. Op een moment dat algemeen wordt verwacht dat de langetermijnenergiekosten zullen stijgen en dat nieuw beleid op het vlak van de energie-efficiëntie meer nadruk zal leggen op het energiebehoud, is een divisie energiediensten volgens ons een sterke activiteitstroef voor een nutsbedrijf. En wat de waardering van dat soort bedrijven betreft, zijn we ervan overtuigd dat beleggers steeds meer waarde zullen hechten aan dergelijke activiteiten. Dat is nog niet voor iedereen duidelijk. Beleggers in nutsbedrijven moeten zich bewust zijn van die trend en zo snel mogelijk in dit segment stappen, zodat ze volop kunnen profiteren van de verdere evolutie.
News Ongewoon hoog aantal corruptiezaken onderzocht
Japanse constructeurs roepen defecte voertuigen terug
BAE Systems bezorgde een Saudi-Arabische ambtenaar in negen maanden tijd allerlei extra voordelen ter waarde van meer dan 5 miljoen dollar, waaronder reizen, vastgoed en auto’s. Dat is alvast de bevinding van het Amerikaanse ministerie van justitie, dat het dossier intussen doorspeelde aan het gerecht. Gelijktijdig onderzoeken overheidsdiensten in de VS en Ghana beschuldigingen van corruptie waarbij het Texaanse oliebedrijf Kosmos en zijn lokale partner betrokken zouden zijn. Die laatste hielp Kosmos om de controle te houden over het olieveld in Ghana dat onlangs werd ontdekt en als een van Afrika’s grootste velden van de afgelopen jaren wordt beschouwd. Negen Britse ondernemingen vormen het voorwerp van een onderzoek door de Amerikaanse overheid nadat ze waren beschuldigd van het betalen van smeergeld om in het buitenland opdrachten binnen te halen. Dit stond te lezen in een studie van Freshfields Bruckhaus Deringer.
Nissan, Suzuki en Daihatsu organiseerden de afgelopen maanden grote terugroepacties ten gevolge van problemen met de elektronische systemen van hun auto’s. Volgens sommigen was ook Toyota om dezelfde reden eerder verplicht om auto’s terug te roepen. Insiders uit de auto-industrie verklaarden dat de constructeurs op die manier reageerden op de druk van de consumenten en de overheid om na de crisis van Toyota het imago van Japan weer “vlekkeloos” op te poetsen. Door de wereldwijde sterke terugval in de verkoopcijfers van de Prius, de bestseller van Toyota, zag de Japanse autogigant zich verplicht om zijn productie ingrijpend naar beneden toe aan te passen. Een en ander is het gevolg van de wereldwijde terugroepactie voor 8,5 miljoen auto’s, waaronder 450 000 hybride Priusmodellen, naar aanleiding van klachten over storingen met het gaspedaal en het remsysteem. Productkwaliteit en veiligheid zijn twee van de belangrijkste thema’s die in de duurzaamheidsanalyse van Dexia AM met betrekking tot de klanten worden geanalyseerd. Het aantal en de frequentie zijn twee van de belangrijkste performance-indicatoren waarop de verschillen tussen ondernemingen worden geëvalueerd.
Alle bovenvermelde zaken tonen aan dat internationale regulatoren steeds meer macht krijgen. Volgens de Amerikaanse wetgeving zijn Amerikaanse regulatoren bevoegd om buitenlandse ondernemingen te vervolgen zolang ze ook op de Amerikaanse markt actief zijn. Dexia AM houdt bij de duurzaamheidsanalyse rekening met alle belangrijke corruptiezaken en steunt ondernemingen die de nodige voorzorgsmaatregelen nemen – zeker als ze actief zijn in kwetsbare sectoren. The Times Financial Times
EU keurt genetisch gewijzigde aardappel goed De Duitse chemiereus BASF kreeg onlangs de toestemming van de Europese Commissie om op commerciële basis een zetmeelrijke aardappelsoort te kweken met een gen dat tegen antibiotica bestand zou zijn. In de duurzaamheidsanalyses van ondernemingen door Dexia AM wordt heel wat aandacht besteed aan genetisch gewijzigde producten. The Independent
The Times
Geheime gsm-code gekraakt Computerhackers lieten onlangs weten dat ze de geheime code die 80 % van alle wereldwijd verkochte gsm’s beveiligt, hebben gekraakt en gepubliceerd. Door die actie lopen meer dan 3 miljard mensen het risico dat hun gsm-gesprekken worden onderschept en zullen operators van mobiele telefoonnetwerken zich wellicht verplicht zien om een dure upgrade van hun netwerken uit te voeren. Een Duitse coderingsexpert verklaarde dat hij de hack had georganiseerd om aan te tonen hoe zwak de beveiligingsmaatregelen zijn die voor het wereldwijde mobiele communicatiesysteem (gsm) worden toegepast en om mobiele operators ertoe aan te sporen hun systemen te verbeteren. De veiligheid van informatie en de privacy van de consument zijn thema’s waarmee Dexia AM bij zijn analyses rekening houdt voor alle ondernemingen die zich met telecommunicatietechnologie bezighouden. Financial Times LOOKING AHEAD MEI 2010
21
News
Google dreigt zich uit China terug te trekken naar aanleiding van cyberaanvallen
Morningstar en Tageblatt bekronen onze DVI-fondsen in Luxemburg
Google dreigde onlangs met de drastische beslissing om zijn kantoren in China te sluiten nadat het had ontdekt dat hackers hadden geprobeerd via zijn mailsysteem vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties te bespioneren. De internetreus was naar eigen zeggen een van de meer dan 20 ondernemingen die in december langdurige cyberaanvallen te verwerken kregen. Daarbij bleken hackers op zoek te zijn naar informatie over de activiteiten van Chinese dissidenten en Amerikaanse en Europese activisten die in het land strijden voor de mensenrechten. China maakte intussen al duidelijk dat het niet onder de indruk was van het ultimatum dat Google had gesteld om de internetcensuur te versoepelen. De overheid herinnerde er alle ondernemingen aan dat ze de regels met betrekking tot de cyberruimte van het land strikt moeten naleven. Microsoft, dat ook grote belangen heeft in het land, reageerde meteen op de kritiek door Google en verklaarde dat het ook in de toekomst de plaatselijke wetten in verband met de Chinese censuur zou blijven respecteren. Vrije toegang tot informatie is een onderdeel van de vrijheid van meningsuiting en valt daardoor onder de bepalingen van de universele verklaring van de rechten van de mens. Bij de duurzaamheidsanalyses van Dexia AM wordt rekening gehouden met de evolutie van de internetcensuur in China en andere landen. Bij de analyse van alle internet- en technologiebedrijven wordt ook rekening gehouden met censuur in het kader van productkwaliteit en veiligheid.
Morningstar en Tageblatt bekroonden in samenwerking met Dexia BIL de beste in Luxemburg gelanceerde fondsen en de beste asset managers.
The Independent The Times The Guardian
Meer vrouwelijke directeurs in de raden Gordon Brown dreigde onlangs dat hij ”ernstige maatregelen” zou nemen om meer vrouwelijke directeurs in de directieraden van ondernemingen te krijgen, indien de ondernemingen heel binnenkort niet zelf het initiatief daartoe zouden nemen. Volgens een onderzoek door Cranfield University is momenteel slechts 12,2 % van de directeurs in de bedrijven die tot de FTSE 100 behoren, een vrouw. In een kwart van die ondernemingen bestaan de directieraden zelfs voor 100 % uit mannen. Intussen liet Deutsche Telekom al weten dat het quota zou invoeren voor vrouwelijke managers. Tegen het einde van het jaar 2015 zou de Duitse telecomgroep 30 % van de functies in het hoogste en het middenmanagement aan vrouwen willen toevertrouwen. In 2008 bedroeg dat aandeel slechts 13 %. Een gelijkekansenbeleid voor mannen en vrouwen is een van de belangrijkste criteria binnen de duurzaamheidsanalyses die Dexia AM uitvoert op het vlak van de werknemers. Alle initiatieven van de beschouwde ondernemingen om de kloof tussen mannen en vrouwen in het topmanagement te dichten, worden in de respectieve bedrijfsanalyses genoteerd. Financial Times The Times 22
LOOKING AHEAD MEI 2010
De speciale “Luxembourg Fund Award”-prijs ging naar het DVI-gamma van Dexia Asset Management, dat het geld van zijn beleggers vanaf 1996 naar duurzame fondsen begon te oriënteren. Op 31 maart beheerde Dexia Asset Management 19,5 miljard EUR in DVI (waarvan 5,6 miljard EUR exclusief in duurzaam beheer en 13,9 miljard EUR in op maat gemaakte DVI-producten). Dexia Asset Management dankt deze Award aan de rigoureuze toepassing van zijn pioniersstrategie op dat vlak. De prijsuitreiking vond plaats in de Cercle Munster tijdens een diner voor prominenten uit de financiële wereld en de wereld van de beleggingsfondsen. Mireille Defawe, Head of Corporate Coordination & Strategy van Dexia Asset Management Luxembourg, en Pierre Malevez, lid van het Directiecomité van Dexia BIL, vertegenwoordigden de groep Dexia.
BE0173901779 BE0174191768 BE0946893766 LU0304860991 LU0113400328 LU0344046742
Dexia Sustainable North America
Dexia Sustainable Pacific
Dexia Sustainable World
Dexia Equities L Sustainable Green Planet
Dexia Equities L Sustainable World
Dexia Equities L Sustainable Emerging Markets
BE0943336116 LU0012089420 BE0945490317 BE0945478197 FR0000934978
Dexia Sustainable Euro Bonds
Dexia Bonds Sustainable Euro Government
Dexia Sustainable Euro Short Term Bonds
Dexia Sustainable World Bonds
Dexia Ethique Gestion Obligataire
BE0159412411
Dexia Sustainable European Balanced Low
Dexia Micro-Credit Fund
LU0091117944
BE0159411405
Dexia Sustainable European Balanced Medium
MICROKREDIET
BE0169199313
Dexia Sustainable European Balanced High
GEDIVERSIFIEERD
BE0945493345
Dexia Sustainable Euro Corporate bonds
OBLIGATIES
BE0173540072
ISIN code kap.
Dexia Sustainable Europe
AANDELEN
Fondsennamen/duurzame compartimenten
BE0945314491
BE0945316512
BE0945312479
FR0000935025
BE0945477181
BE0945489301
LU0012089693
BE0943335100
BE0945492339
LU0344046825
LU0113400591
LU0304861296
BE0946892750
BE0945054808
BE0945318534
BE0945310457
ISIN code distrib.
microkrediet
Hoofdzakelijk obligaties uitgegeven in Europese munten, daarnaast in Europese aandelen
Quasi gelijke verdeling tussen Europese aandelen en obligaties uitgegeven in Europese munten
Hoofdzakelijk in Europese aandelen, daarnaast in obligaties uitgegeven in Europese munten
Obligaties uitgedrukt in euro
Overheids- en bedrijfsobligaties uitgedrukt in diverse deviezen
Overheids- en bedrijfsobligaties uitgedrukt in euro; portefeuille die een korte duration beoogt.
Overheidsobligatie uitgedrukt in euro
Overheids- en bedrijfsobligaties uitgedrukt in euro
Bedrijfsobligaties uitgedrukt in euro
Groeimarktenaandelen
Internationale aandelen
Internationale aandelen
Internationale aandelen
Vooral aandelen uit Japan en Australië
Aandelen genoteerd in de Verenigde Staten en Canada
Europese aandelen
Beschrijving
0.53%
2.24%
2.24%
2.61%
0.43%
5.54%
-0.48%
1.21%
2.10%
4.24%
11.48%
9.26%
1.21%
8.70%
8.28%
4.87%
3.29%
YTD
1.79%
13.41%
18.46%
24.49%
3.50%
8.31%
4.10%
2.90%
8.98%
19.28%
54.97%
34.84%
10.42%
35.50%
31.31%
36.66%
31.01%
1 jaar
12.74%
1.45%
-9.95%
-19.11%
11.90%
11.33%
10.55%
-
11.02%
9.36%
-
-25.53%
-
-25.34%
-37.52%
-21.60%
-33.88%
3 jaar
Performance
26.98%
16.44%
11.19%
8.47%
12.30%
-
-
-
12.03%
-
-
-2.65%
-
-0.79%
-4.85%
1.15%
-2.42%
5 jaar
Retail fondsenreportings beschikbaar op www.dexia-am.com
Onze duurzame fondsen en hun performances Nettoperformances C-klasse (Kap.), benchmark PI, in munteenheid van het fonds per eind april 2010
Australia Ausbil Dexia Ltd Veritas House – Level 23 207 Kent Street Sydney NSW 2000 Tel.: + 61 2 925 90 200
Belgium Dexia Asset Management Belgium Rogierplein 11 1210 Brussel Tel.: + 32 2 222 11 11
Italy Dexia Asset Management Luxembourg SA, Succursale italiana Corso Italia 1 20122 Milano Tel.: + 39 02 31 82 83 62
France Dexia Asset Management SA 40, rue Washington 75408 Paris Cedex 08 Tel.: + 33 1 53 93 40 00
Spain Dexia Asset Management Luxembourg SA, Sucursal en España Calle Ortega y Gasset, 26 28006 Madrid Tel.: + 34 91 360 94 75
Switzerland Dexia Asset Management Luxembourg SA, succursale de Genève 2, rue de Jargonnant 1207 Genève Tel.: + 41 22 707 90 00 The Netherlands Dexia Asset Management Nederlands bijkantoor Lichtenauerlaan 102-120 3062 ME Rotterdam Tel.: + 31 10 204 56 53 Germany Dexia Asset Management Luxembourg SA Zweigniederlassung Deutschland An der Welle 4 60422 Frankfurt Tel.: + 49 69 7593 8823
Bahrain Dexia Asset Management Luxembourg SA, Middle East Representative Office Bahrain Financial Harbour, Financial Center, West Harbour Tower, Level 23 King Faisal Highway PO Box 75766 Manama Tel.: + 973 1750 99 00 Canada Dexia Asset Management 155, Wellington Street West 6th Floor Toronto, ON M5V 3L3 Tel.: + 1 416 974 9055
Voor meer informatie over het productengamma van Dexia Asset Management kunt u ons steeds contacteren via mail op
[email protected]. U vindt ook meer informatie op onze internetsite www.dexia-am.com.
Disclaimer Dit document heeft een louter informatief karakter. Het bevat geen aanbod tot aan- of verkoop van financiële instrumenten en houdt geen beleggingsadvies in. Het vormt evenmin de bevestiging van enige transactie tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen. De informatie in dit document is afkomstig van verschillende bronnen. Dexia Asset Management legt de grootst mogelijke zorg aan de dag bij het kiezen van zijn informatiebronnen en het doorgeven van de informatie. Fouten of weglatingen in deze bronnen of processen kunnen echter niet van tevoren worden uitgesloten. Dexia Asset Management kan niet aansprakelijk worden gesteld voor rechtstreekse of onrechtstreekse schade die voortvloeit uit het gebruik van dit document. De inhoud van dit document mag niet worden overgenomen zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Dexia Asset Management. De intellectuele eigendomsrechten van Dexia Asset Management moeten te allen tijde worden gerespecteerd. OPGELET :
Als dit document melding maakt van resultaten behaald in het verleden van een financieel instrument, een financiële index of een beleggingsdienst, verwijst naar simulaties van zulke resultaten of gegevens bevat met betrekking tot toekomstige resultaten, is de cliënt zich ervan bewust dat de in het verleden behaalde resultaten en/of prognoses geen betrouwbare indicator vormen voor toekomstige resultaten. Meer nog, Dexia Asset Management preciseert dat: • indien het gaat om brutoresultaten, het resultaat kan worden beïnvloed door provisies, bijdragen en andere lasten. • indien het resultaat in een andere valuta luidt dan die van het land waar de cliënt verblijft, de vermelde winsten kunnen stijgen of dalen, afhankelijk van de valutaschommelingen. Indien dit document verwijst naar een bepaalde fiscale behandeling, is de belegger zich ervan bewust dat zulke informatie afhangt van de individuele omstandigheden van elke belegger en in de toekomst aan wijzigingen onderhevig kan zijn.
Dit document bevat geen onderzoek op beleggingsgebied zoals gedefinieerd in artikel 24 §1 van de richtlijn 2006/73/EG van 10 augustus 2006 tot uitvoering van de richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad. Indien deze informatie een publicitaire mededeling is, wenst Dexia AM te verduidelijken dat deze niet werd opgesteld overeenkomstig de wettelijke voorschriften ter bevordering van de onafhankelijkheid van het onderzoek op beleggingsgebied en niet onderworpen is aan een verbod om te handelen reeds vóór de verspreiding van onderzoek op beleggingsgebied. BELANGRIJKE INFORMATIE MET BETREKKING TOT DUURZAAMHEIDSANALYSE:
Dexia AM’s duurzaamheidsanalyse baseert zich op verschillende bronnen ontwikkeld binnen het SRI-team van Dexia AM, onder andere: sectorale en bedrijfsanalyses door de SRI-analisten van Dexia AM, “Dexia AM’s Sustainability Analysis Research Methodology 2006”, “Methodology Guidelines November 2005” door Franca Morroni, “Dexia AM SRI Business Case 2004”, de leidende SRI-principes van Dexia AM en continue research sinds 1996 evenals data van geselecteerde externe SRI-dataproviders.
Uitgever : Dominique de Garady, Dexia Asset Management, Rogierplein 11, 1210 Brussel, RPM Brussel TVA BE 0462.569.739 Coverbeeld: Getty images SDAM00214-5
Luxembourg Dexia Asset Management Luxembourg SA 136, route d’Arlon 1150 Luxembourg Tel.: + 352 2797-1