Lokale paragraaf Gemeente Neder-Betuwe Regionale Nota Gezondheidsbeleid 2009 - 2012
Bezoekadres: Burg. Lodderstraat 20, Opheusden Postadres: Postbus 20, 4043 ZG Opheusden Telefoon: (0488) 44 99 00 Telefax: (0488) 44 99 99 E-mail:
[email protected] Website: www.nederbetuwe.nl Juli 2009.
1
1. Aanleiding De vorige nota Lokaal gezondheidsbeleid was vastgesteld voor de periode 2004- 2007. Wettelijk hebben gemeenten de verplichting één keer per 4 jaar het lokale gezondheidsbeleid te actualiseren. Los hiervan vragen nieuwe ontwikkelingen in de samenleving, zoals toenemend overgewicht en alcoholgebruik bij jongeren, om herijking en intensivering van het gezondheidsbeleid. Gezondheid is cruciaal voor het welzijn van mensen. De gemeenten in de regio Rivierenland hebben besloten gezamenlijk een nota Regionaal Gezondheidsbeleid te schrijven. De nota Regionaal Gezondheidsbeleid is tot stand gekomen na twee werkbijeenkomsten in de regio met het bestuur en uitvoerende organisaties. Zo heeft er op 26 mei 2008 een regionale bijeenkomst, “Blik op gezondheid”, plaatsgevonden. In deze bijeenkomst is inzicht gegeven over hoe gezond de gemeente/regio is, de regionale speerpunten en de keuzes die er te maken zijn binnen het lokale gezondheidsbeleid. Als bouwstenen zijn de gezondheidsprofielen van de regio gebruikt. Op grond van de uitkomsten van de werkbijeenkomsten en het gezondheidsprofiel van de regio is gezamenlijk gekozen voor het voorkomen ziekten door het aanpakken van de risicovolle (leefstijl) factoren. Daarbij is gekozen voor onderstaande speerpunten: 1. overmatig alcohol gebruik 2. overgewicht 3. roken 4. depressieverschijnselen De tweede beleidslijn is het terugdringen van sociaal economische gezondheidsverschillen (SEGV). De speerpunten zullen in het uitvoeringsprogramma verder worden uitgewerkt en SMART geformuleerd worden. Tevens wordt er een link gelegd met de regionale sociale agenda van de regio Rivierenland. Beslissingen in dat kader zorgen ervoor dat deze verbinding versterkt wordt. Als het uitvoeringsprogramma van de regionale nota en de thema’s in het kader van de RSA met elkaar wordt verbonden, is een grote overlap tussen het uitvoeringsprogramma van de regionale nota gezondheidsbeleid en de Regionale Sociale Agenda (RSA) te zien. Roken, alcoholmatiging en overgewicht worden opgepakt uit de RSA gelden. De subsidie voor SEGV wordt ingezet om voor de speerpunten roken en alcoholmatiging specifiek in te zetten op mensen met een lage sociaaleconomische status. Daarnaast wordt de SEGV subsidie gebruikt voor onderzoek naar de gezondheidsverschillen in de regio. Depressiepreventie wordt gefinancierd uit reguliere gemeentelijke middelen. Om samenhang in de uitvoering en preventie beter af te stemmen wordt gebruik gemaakt van de Gemeentelijke Preventie Combinatie (GPC). Een GPC is een door de gemeente vastgestelde combinatie van preventieproducten rond een bepaald gezondheidsthema. Na het gereedkomen van het regionale uitvoeringsplan, het lokale gezondheidsprofiel en het E-MOVO rapport “Hoe gezond zijn jongeren in Neder-Betuwe” zal voor zover nodig een lokale paragraaf aan de regionale nota gezondheidsbeleid worden toegevoegd. Om te kunnen bepalen of een lokale paragraaf noodzakelijk is, zijn de uitkomsten van het lokale gezondheidsprofiel en het gemeenterapport E-MOVO van belang, welke integraal onderdeel uitmaken van de nota. 2. Lokaal Gezondheidsprofiel. Uit het lokale gezondheidsprofiel blijkt, dat de gemeente Neder-Betuwe, vergeleken met Rivierenland een relatief jonge bevolking, heeft. Verwachting is dat in 2025 het aantal 65-plussers met ruim de helft is gegroeid. De grijze druk (Het aantal personen van 65 jaar of ouder als percentage van het aantal personen van 20–64 jaar) zal dan ongeveer 35% zijn. Ook het aantal zorgaanspraken door personen met een lichamelijke beperking, chronische ziekte of dementie zal toenemen. Er wonen weinig allochtonen in Neder-Betuwe.
2
In vergelijking met Nederland heeft Neder-Betuwe meer gehuwden (minder gescheiden) en een groter gemiddeld huishouden. Ruim een derde van de beroepsbevolking van Neder-Betuwe heeft alleen lager onderwijs. De netto participatie is gelijk aan die in Rivierenland, het aantal personen met een bijstandsuitkering lager. Het gemiddeld besteedbaar inkomen is lager dan in Rivierenland en Nederland. De levensverwachting in Neder-Betuwe is lager dan die in Nederland en Rivierenland. Zo worden mannen 2,5 jaar minder oud dan in Nederland en vrouwen een half jaar. Mannen in Neder-Betuwe overlijden vaker aan kanker en aan ziekten van de ademhalingsorganen. Borstkanker komt minder vaak voor dan in Nederland. De vaccinatiegraad van zuigelingen is laag. De gezondheid en leefstijl van de jeugd in Neder-Betuwe geeft reden tot zorg. Tien procent heeft depressieve gevoelens, een kwart van de leerlingen in klas 4 van het voortgezet onderwijs rookt dagelijks, tweederde dronk recent alcohol en circa 30% is dronken geweest de afgelopen maand. De groep die elke dag groente en fruit eet is relatief klein. Minder jongeren dan in de regio voldoen aan de beweegnorm, meer jongeren hebben overgewicht. De regionale beleidslijnen en speerpunten sluiten goed aan bij het gezondheidsprofiel van de gemeente Neder-Betuwe. Gezien de gezondheidssituatie in Neder-Betuwe, verdient het aanbeveling om extra aandacht te besteden aan het verbeteren van de leefstijl van onze inwoners. Daarnaast is het van belang het opleidingsniveau te verbeteren. Specifiek voor Neder-Betuwe geldt: •
Voorkom laaggeletterdheid. Voorkom voortijdig schoolverlaten en stimuleer kinderen tot het volgen van een hogere opleiding;
•
zet extra in op het terugdringen van roken, gezien de hoge sterfte aan ziekten aan ademhalingsorg anen en aan kanker bij mannen;
•
besteed aandacht aan de preventie van overgewicht. De groep die dagelijks groenten en fruit eet is verontrustend klein, evenals de groep die voldoende beweegt;
•
verhoog de vaccinatiegraad van zuigelingen.
3. Gemeenterapport E-MOVO. Eind 2007 is door 5 GGD’en in Gelderland en Overijssel een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar de gezondheid, welzijn en leefstijl van leerlingen uit klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs (E-MOVO: Elektronische Monitor en Voorlichting). In Rivierenland hebben alle scholen aan dit onderzoek meegedaan. Uit de gemeente Neder-Betuwe hebben 427 jongeren, ruim de helft van het aantal jongeren uit de doelgroep, via internet een vragenlijst ingevuld. Na afloop kregen zij een advies op maat over hun gezondheid en leefstijl. Op basis van de samenvatting en conclusies van het gemeenterapport E-MOVO worden door de GGD de volgende aanbevelingen gedaan. Overmatig alcoholgebruik, psychosociale problematiek, overgewicht en leerlingen in het VMBO (sociaal economische gezondheidsverschillen) verdienen prioriteit in het lokale beleid. In het regionale volksgezondheidbeleid voor de komende 4 jaar zijn deze thema’s ook als speerpunten gekozen. Het verdient aanbeveling om met lokale maatregelen aan te sluiten bij de regionale aanpak van deze thema’s: het alcoholmatigingsproject (IrisZorg), het uitvoeringsprogramma depressiepreventie (Gelderse Roos) en het uitvoeringsprogramma SEGV. Verder is ook roken een speerpunt in het regionaal volksgezondheidbeleid. Hoewel roken bij jongeren in de gemeente Neder-Betuwe niet opvalt ten opzichte van de regio, blijft het een belangrijke thema dat ook lokaal aandacht behoeft.
3
Een effectieve preventieve aanpak van gezondheidsthema’s richt zich zowel op de gezonde jeugd als op risicogroepen en jongeren met (lichte) symptomen en klachten. Het bestaat uit een combinatie van maatregelen en activiteiten (preventieproducten) gericht op het beïnvloeden van de (fysieke en sociale) omgeving, voorlichting en bewustwording, signalering en advisering en het ondersteunen van jeugdigen met (lichte) klachten of problemen. Het kan gaan om zowel landelijke, regionale als lokaal aangeboden preventieproducten. De producten kunnen specifiek gericht zijn op jeugd, maar ook op ouders of mensen met een lage sociaal economische status. Het samenstellen van een effectieve combinatie van preventieproducten vraagt om samenwerking tussen (preventieve) instellingen, maar ook om participatie van de doelgroep. Daarnaast is ook samenwerking tussen de verschillende beleidssectoren binnen de gemeenten essentieel (integraal beleid). 4. Lokale paragraaf? Voordat er definitieve besluitvorming plaats vindt over het wel of niet toevoegen van een lokale paragraaf dient duidelijk te zijn in hoeverre de uitkomsten van het lokale gezondheidsprofiel en gemeenterapport EMOVO aansluiten bij de regionale beleidslijnen en speerpunten. Vastgesteld kan worden dat de regionale beleidslijnen en speerpunten goed aan sluiten bij zowel het gezondheidsprofiel als de aanbevelingen van het gemeenterapport E-MOVO van de gemeente NederBetuwe. Op basis daarvan zou besloten kunnen worden geen lokale paragraaf toe te voegen, ware het niet dat er toch een aantal specifieke zaken naar voren is gekomen die lokale aandacht vragen, te weten: 1. Voorkom laaggeletterdheid. Voorkom voortijdig schoolverlaten en stimuleer kinderen tot het volgen van een hogere opleiding; 2. Verhoog de vaccinatiegraad van zuigelingen. 3. Alcohol- en drugs zoals genoemd in het coalitieprogramma “Voortvarend verder!” 4. Ambulancezorg. 5. Automatische externe defibrillatoren. Ad.1.
Voorkomen van voortijdig schoolverlaten.
Leerplicht bestaat in Nederland sinds 1900. In 1969 werd deze Leerplichtwet vervangen door een nieuwe wettelijke regeling “Leerplichtwet 1969”. De Leerplichtwet geldt voor iedereen die in Nederland woonachtig is. Ouders, voogden of verzorgers hebben de verplichting ervoor te zorgen dat de jongere ingeschreven staat bij een school. Zij dienen er daarnaast op toe te zien, dat hun kind de school regelmatig bezoekt. Jongeren vanaf de leeftijd van twaalf zijn ook zelf verantwoordelijk voor hun schoolgang. Ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten is sinds januari 2002 een wet van kracht, de zogenoemde RMC-wet, waarin een aantal verplichtingen van scholen en gemeenten op het gebied van de regionale meld- en coördinatiefunctie zijn opgenomen. Een voortijdige schoolverlater is een jongere in de leeftijd van 12 t/m 22 jaar die niet in het bezit is van een startkwalificatie en die niet bij een school is ingeschreven, óf die wel bij een school is ingeschreven maar de lessen gedurende een aaneengesloten periode van ten minste een maand niet meer volgt. Een jongere heeft een startkwalificatie als hij/zij in het bezit is van een diploma havo/vwo of mbo niveau 2 volgens de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Leerlingen zijn volledig leerplichtig tot het einde van het schooljaar waarin ze zestien jaar worden. Na het laatste schooljaar van de leerplicht begint de kwalificatieplicht. Daar zit geen dag tussen. Met de kwalificatieplicht wordt de leerplicht verlengd tot de dag dat de leerling een startkwalificatie heeft gehaald. Of tot de dag dat de leerling 18 jaar wordt. Voor sommige jongeren van 16 en 17 jaar die liever met hun handen dan met hun hoofd werken, lijkt dat een zware opgave. Maar de kwalificatieplicht hoeft niet te betekenen dat ze vijf dagen per week in de schoolbanken zitten. Het is ook mogelijk om met combinaties van leren en werken aan de kwalificatieplicht te voldoen, zoals de beroepsbegeleidende leerweg in het mbo. Om te zorgen dat de Leerplichtwet wordt nageleefd, is het college van burgemeester en wethouders van elke gemeente in Nederland belast met de toezichthouding daarvan. Voor de feitelijke uitvoering wijst het college één of meerdere leerplichtambtenaren aan.
4
De leerplichtambtenaar behandelt het verzuim, zowel relatief als absoluut, voor leerlingen tot hun 18e verjaardag. Jongeren die niet meer leerplichtig zijn, worden door het RMC gestimuleerd om een opleiding te volgen die leidt tot een startkwalificatie. In het leerplichtverslag 2007 – 2008 is verantwoording afgelegd over de uitvoering van de Leerplichtwet in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin zijn tevens de cijfers en ontwikkelingen rondom de leerplicht vermeld, evenals de beleidsvoornemens voor het volgende schooljaar. Vastgesteld kan worden dat er al diverse zaken opgepakt worden om het voortijdig schoolverlaten binnen de gemeente Neder-Betuwe te voorkomen en geen verdere acties nodig zijn binnen het Lokaal Gezondheidsbeleid. Ad.2.
Verhoog de vaccinatiegraad van zuigelingen
De gemeente Neder-Betuwe heeft verhoudingsgewijs het laagste aantal ingeënten (72,8 procent) van Nederland. Dit heeft te maken dat er veel bevindelijk gereformeerden binnen de gemeente woonachtig zijn. Een deel van hen heeft, voor zover bekend, om geloofsredenen principiële bezwaren tegen inentingen, omdat ze indruisen tegen Gods voorzienigheid. De vaccinatiegraad is al jaren laag, maar stabiel. De Radboud Universiteit Nijmegen en de GGD Rivierenland verrichten tot oktober 2010 een landelijk onderzoek naar de oorzaken van de lage vaccinatiegraad in het gebied waar veel bevindelijke gereformeerden wonen. De landelijke studie moet aantonen welke factoren het zwaarst wegen bij het besluit van bevindelijk gereformeerden om zich niet te laten inenten. Daarin wordt ook meegnomen hoe zwaarwegend medische, religieuze, sociale en andere persoonlijke factore n zijn, bij de afweging zich wel of niet te laten vaccineren. Ook wordt nagegaan of deze mensen alsnog te bewegen zijn om een inenting te halen en waardoor dan wel: voor zichzelf of om hun kinderen te beschermen tegen infectieziekten. Tot dusver doelgerichte voorlichtingscampagnes hebben weinig effect gesorteerd. De opkomst bij inentingen blijft onveranderd lager dan elders in Nederland. Voorgesteld wordt dan ook aan de hand van dit landelijk onderzoek, voorstellen van de GGD Rivierenland op dit terrein af te wachten. Ad. 3.
Alcohol- en drugs.
1. Inleiding. De samenleving wordt voortdurend geconfronteerd met sociale en maatschappelijke gevolgen van problematisch drugsgebruik en overmatig alcoholgebruik uiteenlopend van criminaliteit, hoge kosten van gezondheidszorg, huiselijk geweld, echtscheidingen, arbeidsverzuim, verkeersongevallen en uitgaansoverlast. De oorzaken van problematisch drugsgebruik en overmatig alcoholgebruik zijn veelal de opvoedingssituatie (opvoeders en omgeving), experimenteergedrag, onvrede, groepsdruk en aanleg. De gemeente Nijmegen is sinds 1994 centrumgemeente voor verslavingsbeleid en ontvangt daarvoor een specifieke uitkering van het Rijk op basis van de Welzijnswet. Als centrumgemeente heeft Nijmegen de taak regie te voeren over het regionale verslavingsbeleid en hierover overleg te voeren met de regiogemeenten. Het gebied waarvoor Nijmegen verantwoordelijk is betreft Zuid-Gelderland. Dit gebied omvat de GGD-regio Nijmegen, de GGD-regio Rivierenland (w.o. Neder-Betuwe) en de Noord Limburgse gemeente Gennep. In Rivierenland voert de GGD-Rivierenland in overleg met Nijmegen regietaken uit. De middelen die direct terug te voeren zijn tot en vallen onder verslavingsbeleid zet Nijmegen in door subsidiëring van IrisZorg, Gelders Centrum voor Verslavingszorg. Deze instelling draagt zorg voor preventie, opvang en herstel, zowel ten aanzien van alcohol- als drugsverslaafden voor Zuid-Gelderland.
5
De gemeentelijke verantwoordelijkheid voor verslavingszorg beperkt zich tot ambulante verslavingszorg 1. Het doel van het verslavingsbeleid voor Zuid-Gelderland is niet het uitbannen van alcohol en drugs uit de regio. Een dergelijke doelstelling is immers niet haalbaar. Wel is het streven: - Voorkomen of beperken van gezondheidsrisico’s en maatschappelijke problemen die voortvloeien uit het gebruik van alcohol en drugs; - Zorgdragen voor een sluitend aanbod van maatregelen dat primair gericht is op herstel en wanneer dat niet mogelijk is, het bieden van opvang. De maatschappelijke aandacht gaat veelal uit naar de negatieve gevolgen van het gebruik van middelen als heroïne, cocaïne, XTC en cannabis. Het gebruik van alcohol en nicotine is echter veruit het meest verspreid en deze stoffen zijn ook het meest problematisch vanuit het perspectief van volksgezondheid. Uit landelijk onderzoek is gebleken dat de instellingen voor verslavingszorg onder drugsgebruikers een relatief hoog gebruik hebben; gemiddeld 70%. Het bereik van alcoholverslaafden is gering; minder dan 5%. Uit de interviews komt naar voren dat de drempel voor alcoholverslaafden om hulp te vragen hoog is en dat de bestaande wachtlijsten er toe kunnen leiden dat een hulpvraag wordt ingetrokken. Resultaten van onderzoek bij onder andere de Jellinek - kliniek bevestigen dat alcoholproblemen, die nog niet tot een ernstige verslaving zijn uitgegroeid, behandeld kunnen worden met een kortdurend hulpaanbod van vijf gesprekken. Er is daardoor zeer veel verborgen alcoholgerelateerde problematiek. Mede gelet op het beschikbare budget en de beschikbare personele capaciteit bij gemeenten en instellingen zijn binnen het verslavingsbeleid prioriteiten gesteld en duidelijke keuzes gemaakt. Daarbij is gekozen voor meer aandacht voor het voorkomen (preventie) van verslavingsproblemen en daarbinnen meer aandacht voor overmatig alcoholgebruik. In Rivierenland betalen alle gemeenten mee aan de uitvoering van verslavingszorg. In 2009 betreft het in totaal een bedrag van € 192.453, -. Dit bedrag wordt door de gemeenten in Rivierenland gezamenlijk betaald naar rato van inwonertal per gemeente, waarvan € 20.046, - door de gemeente Neder-Betuwe. IrisZorg levert hiervoor -als aanvulling op het basispakket- extra aandacht voor laagdrempelige hulpverlening en preventieprogramma's en werkt samen met de regionale stuurgroep OGGZ/MO en in het Regionaal Platform Jeugdzorg. Vanuit de stuurgroep wordt regelmatig gerapporteerd aan het portefeuilleberaad volksgezondheid en zorg van de regio Rivierenland. IrisZorg en de GGD werken samen aan programma's in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs (project De gezonde school en genotmiddelen) en in landelijke campagnes zoals "drugs laat je niks wijsmaken". 2.
Alcohol.
Alcoholgebruik onder jongeren neemt de afgelopen jaren sterk toe. Nederlandse jongeren behoren tot de stevigste drinkers van Europa. Ook de regio Rivierenland heeft hier zijn aandeel in. Behalve een toename in het gebruik van alcohol, wordt ook de leeftijd waarop de jongeren beginnen met drinken steeds lager. Daarnaast zijn ouders steeds toleranter geworden over het (toenemende) drankgebruik van hun kinderen. Het gebruik van alcohol onder jongeren vormt een maatschappelijk probleem dat thuishoort op de politieke agenda. In 2006 heeft IrisZorg het onderzoek “Indicaties van het alcohol- en drugsgebruik in de regio Rivierenland” uitgevoerd. Vanuit dit onderzoek heeft de Regio Rivierenland het initiatief genomen om tot een gemeenschappelijk regionaal plan van aanpak te komen. Dit plan (Alcoholmatiging Jeugd en inwoners met een lage sociaal economische status in Regio Rivierenland 2008-2011) staat model voor het beleid voor de komende vier jaar en bestaat uit een mix van preventieve en repressieve maatregelen.
1
Ambulante zorg (extramurale zorg): alle zorg die verslaafden krijgen zonder dat ze zijn opgenomen in een instelling. De verantwoordelijkheid voor de ambulante verslavingszorg is opgedragen aan centrumgemeenten, die daarvoor een specifieke uitkering van het Rijk krijgen op basis van de Welzijnswet.
6
Voor dit project ligt de nadruk op de preventie van het alcoholgebruik bij jongeren tussen de 10 en 15 jaar. Er zijn verschillende redenen waarom gekozen is voor primaire aandacht voor het alcoholgebruik, in plaats van aandacht voor alcohol èn drugs. De belangrijkste reden is dat de omvang van de drugsproblematiek relatief klein is vergeleken met de alcoholproblematiek. Meer dan de helft (62%) van de jongeren tussen de 12 en 17-jaar in de gemeente Neder-Betuwe heeft ooit alcohol gedronken, waarvan iets minder dan de helft (47%) in de afgelopen vier weken heeft gedronken (E-MOVO rapport, september 2008). Dit staat in opvallend contrast met de 4% wiet- of hasjgebruik (eveneens de afgelopen 4 weken) door dezelfde leeftijdsgroep. Het is belangrijk zich te realiseren dat alcohol een legaal middel is en middelen zoals cannabis, XTC en cocaïne illegaal zijn, ondanks dat het bezit voor eigen gebruik wordt gedoogd. De beleidsmogelijkheden voor alcohol en drugs verschillen hierdoor aanzienlijk van elkaar. Tenslotte is bekend dat bij een gecombineerde preventieve aanpak van zowel alcohol- als drugsproblematiek de aandacht vooral uitgaat naar het thema drugs. Dit vanwege de grote maatschappelijke tolerantie van alcoholgebruik. Met dit alcoholmatigingsproject gericht op de jeugd wordt beoogd, dat de leeftijd waarop alcohol gedronken wordt omhoog gaat, dat jongeren minder gaan drinken en per keer minder drinken. Voor de inhoud van de projectopzet verwijzen wij u naar het uitvoeringsprogramma. 3.
Drugs.
Het drugsbeleid in Nederland richt zich op het voorkomen en beperken van de risico’s van drugsgebruik voor de gebruiker, voor de directe omgeving en voor de samenleving. Het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) coördineert het drugsbeleid. Dit omdat het drugsgebruik in de eerste plaats als een gezondheidsrisico wordt gezien. VWS is ook verantwoordelijk voor het preventie- en hulpverleningsbeleid. Het ministerie van Justitie is belast met de rechtshandhaving. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houdt zich bezig met de inzet van de politie. In gemeenten krijgt het lokale drugsbeleid vorm in het zogenoemde driehoeksoverleg van de burgemeester, de korpschef van politie en de hoofdofficier van justitie. De belangrijkste bepalingen over drugs zijn vastgelegd in de Opiumwet. Die maakt sinds 1976 onderscheid tussen harddrugs en softdrugs. Softdrugs zijn cannabisproducten als marihuana en hasj. Harddrugs zijn middelen met een veel te groot gezondheidsrisico, zoals XTC, cocaïne en heroïne. Door de verkoop van softdrugs te gedogen en streng op te treden tegen de verkoop van harddrugs, worden deze twee markten uit elkaar getrokken, dit wordt het gedoogbeleid genoemd. Door de handel in harddrugs en softdrugs van elkaar te scheiden, kunnen gebruikers van softdrugs betere worden afgeschermd van drugs die veel schadelijker voor de gezondheid zijn. Tegelijkertijd wordt het bezit of de verkoop van harddrugs harder aangepakt. Bezit, handel, verkoop, en productie zijn voor alle harddrugs strafbaar. Alleen als het voor medische diergeneeskundige, instructieve en wetenschappelijke doeleinden is, geldt hier een uitzondering op. ‘Harm reduction’ is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse drugsbeleid. Dit houdt in dat er veel nadruk ligt op het voorkomen van drugsgebruik en het beperken van de risico’s en de schade die drugs teweegbrengen. 3.1. Veiligheidsagenda gemeente Neder-Betuwe. In de veiligheidsagenda is m.b.t. de aanpak drugsproblematiek afgesproken dat de gemeente NederBetuwe diverse preventieve maatregelen in samenwerking met diverse partners zou ontwikkelen. Daarvoor zijn voornamelijk door de veiligheidscoördinator, Mevr. A. Sawade, diverse activiteiten in gang gezet, te weten: • Voortzetting van de subsidieverlening aan Iriszorg. De subsidie wordt ingezet voor het onderhouden van regionale netwerken (GGD, IrisZorg, jongerenwerk, netwerken 12+, onderzoek beleidsadvies en evaluatie/effect meting, acquisitie en voorbereiding en uitvoering preventie-interventies. • IrisZorg heeft een preventieprogramma (uitvoeringovereenkomst) Neder-Betuwe opgesteld. • De gemeente en IrisZorg hebben voorbereidende gesprekken gevoerd over de uitvoering van preventieve voorlichting over alcohol en drugs.
7
• • • • • • • • • • •
•
• • • • • •
De wethouder jeugd heeft samen met de veiligheidscoördinator gesprekken op twee voortgezet onderwijsscholen gevoerd met als doel ingang te krijgen op de scholen zodat Iriszorg het leerprogramma de gezonde school en genotsmiddelen mag presenteren. IrisZorg heeft samen met de veiligheidscoördinator aan de directeuren van twee voortgezet onderwijsscholen een presentatie gegeven over het preventie lesprogramma dat IrisZorg wil gaan uitvoeren. Op twee voortgezet onderwijsscholen is toegang verleend om het preventieve leerprogramma alcohol en drugs te mogen verzo rgen. Op twee scholen is het leerprogramma in het lespakket 2008 opgenomen. Op één voortgezet onderwijs school verzorgt Stichting Voorkom voorlichting over de gevaren van alcohol en drugs, welke door de school zelf wordt betaald. Leraren op de twee voortgezet onderwijsscholen hebben een drugsvoorlichting (middelenkennis, signaleren, hoe het gesprek aan te gaan) van IrisZorg gekregen. Deze voorlichting is ook gegeven aan huisartsen, psychologen, maatschappelijk werker, consultatiebureaus en gezinsverzorgers Drugsvoorlichting zijn ook aan ouders tijdens ouderavonden op scholen verzorgd. Ook hebben voorlichtingen plaatsgevonden bij diverse jeugdsozen. Daarnaast is in overleg met de directeuren afgesproken om op alle basisscholen in groep 8 een voorlichting te verzorgen over alcohol. Voorlichting over drugs wordt voor deze groep ongeschikt geacht. Inzet van een straathoekwerker2 binnen de gemeente Neder-Betuwe en in het bijzonder in de kern Dodewaard, omdat er veel signalen zijn binnengekomen dat er veel jongeren drugs zouden gebruiken en worden verkocht. Door de straathoekwerker zal een inventarisatie worden gemaakt van de problemen binnen de kern Dodewaard. In oktober 2009 zal naar verwachting een rapportage aan de gemeente worden aangeboden, waarin duidelijk zal worden hoe groot het probleem is. Hierin zullen tevens aanbevelingen worden opgenomen, hoe het eventuele probleem op te pakken. Er zijn twee besloten thema bijeenkomsten drugsproblematiek geweest met diverse raadsleden (fractievoorzitters) waarbij de politie een presentatie heeft verzorgd hoe de handel van drugs worden bestreden en hoe drugsoverlast wordt beperkt. Tevens is door de gemeente en Iriszorg aangegeven hoe de preventieve aanpak in gang gezet gaat worden. In het horecabeleid is opgenomen dat de gemeente de vestiging van coffeeshops niet toelaat. De politie heeft diverse hennepkwekerijen ontmanteld. De politie heeft op grond van meldingen en/of signalen over drugshandel en drugsoverlast (gebruik) onderzoek verricht. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot een projectmatige aanpak waarbij aanhoudingen zijn verricht. De politie zal de handel in drugs bestrijden en de drugsoverlast beperken door bestaand beleid te continueren. In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn bepalingen opgenomen over het drank- en drugsgebruik, waarbij gebieden kunnen worden aangewezen waar dit verboden is.
In het kader van de uitwerking van de Lokale paragraaf is nadrukkelijk gekozen voor de invalshoek gezondheidszorg, te weten preventie. Bij verslavingspreventie gaat het om interventies gericht op uitstel van het eerste gebruik van genotmiddelen, vermindering van de consumptie van die middelen en voorkoming van problematisch gebruik en van de daarmee samenhangende gezondheidsschade. Het gaat dus niet alleen om het voorkómen van verslaving, maar ook om preventie van (gevolgen) van middelengebruik als verslaving niet aan de orde is. In veel gevallen wordt een integrale aanpak gebruikt waarin preventie van alle middelen voorkomt. Verslavingspreventie wordt vooral uitgevoerd door instellingen voor verslavingszorg en GGD’en. In opdracht van het ministerie van VWS voert o.a. het Trimbosinstituut massamediale campagnes uit. Daarnaast voeren ondermeer de politie en scholen activiteiten uit om het drugsgebruik tegen te gaan. Drugsgebruik begint meestal tijdens de adolescentie of vlak daarna. Daarmee zijn jongeren een belangrijke doelgroep voor preventie.
2
Straathoekwerk is bij uitstek outreachend gericht en het werkgebied bevindt zich veelal buiten. Doel van dit werk is het signaleren van ontwikkelingen ‘op straat ‘met betrekking tot de doelgroepen jongeren tot maximaal 27 jaar en nieuwe trends signaleren van het middelengebruik onder deze groep. Daarnaast heeft het straathoekwerk tot taak indien nodig jongeren toe te leiden naar zorg. 8
“Voorkomen is beter dan genezen”, met dit motto is de gemeente Neder-Betuwe gestart met het project Preventie Middelengebruik onder de aandacht te brengen bij alle scholen binnen de gemeente. Het project Preventie Middelengebruik is gebaseerd op het landelijke project De Gezonde School en Genotmiddelen en heeft als doel riskant experimenteergedrag met middelen door leerlingen te voorkomen en terug te dringen. Het programma bestaat uit lesmaterialen waarin leerlingen informatie krijgen over het gebruik en de risico’s van genotmiddelen. Daarnaast komen houdingsaspecten en sociale vaardigheden aan bod, zoals groepsdruk en weerbaarheid. Het project wil bereiken dat leerlingen weten hoe ze verantwoord kunnen omgaan met roken, alcohol en blowen. Behalve de lessen in het klaslokaal bestaat het project uit ouderactiviteiten, het opstellen van een genotmiddelenreglement en het signaleren en begeleiden van leerlingen met problematisch middelengebruik. Door deze opzet zijn schooldirectie, docenten, mentoren, leerlingbegeleiders, zorgcoördinatoren, ouders en leerlingen bij het project betrokken. Er zijn in november 2008 op twee van de drie scholen voor voortgezet onderwijs in de kern Kesteren informatieavonden over drugs georganiseerd. De belangstelling van de ouders was echter minimaal. Misschien, zo wordt gedacht, omdat ouders alleen al door er naar toe te gaan de suggestie zouden wekken dat hun kinderen drugsproblemen hebben. Het zal dus een kwestie van lange adem worden, geduld hebben en meerjaren investering in preventie. Ad. 4 1.
Ambulancezorg.
Inleiding.
De gemeente Neder-Betuwe is voor wat de ambulancezorg ingedeeld bij de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) Gelderland-Zuid. De RAV maakt onderdeel uit van de Gemeenschappelijk Regeling Hulpverlening en Veiligheid Gelderland-Zuid, welke gevestigd is in Nijmegen. Naast de RAV maken de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA), Brandweer en Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) onderdeel uit van deze gemeenschappelijke regeling. Binnen de gemeente Neder-Betuwe is in de kern Kesteren een ambulance gestationeerd. Voor de kern Dodewaard wordt bij een knelpunt voorzien in bijstand uit Gelderland-Midden (ambulance welke gestationeerd is in Elst (Gld.). De invoering van aanwezigheidsdiensten voor het ambulancepersoneel is inzet van een arbeidsconflict geworden. Landelijk is er een oplossing gevonden, door aanpassing van het Arbeidstijdenbesluit. De ondernemingsraad van de RAV heeft echter geen instemming verleend aan de invoering van een nieuw rooster met aanwezigheidsdiensten. Op 16 januari 2007 heeft het gerechtshof in Arnhem een uitspraak gedaan in hoger beroep, waarop het verbod tot invoering van aanwezigheidsdiensten is bekrachtigd. Consequentie is dat de RAV Gelderland-Zuid de in 2005 doorgevoerde aanpassingen in de bedrijfsvoering voorlopig voor onbepaalde tijd moet handhaven. Het nemen van een dergelijke maatregel valt overigens onder de bevoegdheden van de zorgverzekeraars. E.e.a. heeft tot gevolg dat de geschrapte nachtdienst in Kesteren voorlopig niet kan worden hervat en blijft samengevoegd met Druten. De RAV is in onderhandeling met de zorgverzekeraars en de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), om het budget van de RAV zodanig te verhogen dat de aanpassingen in de bedrijfsvoering ongedaan kunnen worden gemaakt. Daarnaast speelt nog een discussie over een nieuw spreidingsplan en is binnen de Gemeenschappelijk Regeling Hulpverlening en Veiligheid Gelderland-Zuid gesproken over een herverdeling van de standplaatsen. Daarbij is de standplaats Kesteren ter discussie komen te staan en mogelijk zou verdwijnen. Het voorstel was om de standplaats van de ambulance naar Beneden-Leeuwen te verplaatsen. Voor de Raad was dat aanleiding om in de vergadering van 5 juli 2007 een motie aan te nemen over de ambulancezorg, welke is toegezonden aan Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland.
9
2.
Stand van zaken Landelijk Spreidingsplan.
2.1. Inhoud rapportage. De minister van VWS heeft besloten het vigerende landelijke spreidingsplan voor ambulances te actualiseren. Dit wordt wenselijk geacht vanwege enerzijds de grote volumegroei van het ambulancevervoer en anderzijds vanuit de notie dat de huidige verdeling van ambulances over het land onevenwichtig is. Om tot een nieuw spreidingsplan te komen heeft de minister opdracht gegeven aan het RIVM om de benodigde ambulancecapaciteit per RAV-regio te berekenen. Dit onderzoeksrapport is op 5 juni 2008 aan de Tweede Kamer aangeboden (het rapport staat op de homepage van het RIVM (www.rivm.nl ) en is eventueel te downloaden). Het rapport is niet meer of minder dan een technische rekenexercitie. Belangrijke uitgangspunten van het rapport zijn: Ø een regionale bevolkingsdekking van 97%, in plaats van een landelijk gemiddelde dekking van 95%; Ø een berekende aanrijtijd van 12 minuten, in plaats van 13 minuten; Ø een nieuw rijtijdenmodel (maximale snelheden per wegvak) op basis van gerealiseerde rijtijden, in plaats van geschatte rijtijden. De eerste twee uitgangspunten impliceren voor Gelderland-Zuid een uitbreiding van capaciteit, het derde uitgangspunt impliceert een vermindering van capaciteit (er wordt uitgegaan van hogere snelheden dan bij de eerdere berekeningen). Per saldo geeft het rapport aan dat er in Gelderland-Zuid één ambulance extra moet komen. Voor een goed begrip: het rapport gaat er vanuit dat de thans bezuinigde aanwezigheidsdiensten (4) eerst worden ingevuld en daarna één ambulance extra wordt toegevoegd. 2.2. Financiering. Door het ministerie van VWS wordt bezien hoeveel geld benodigd is om alle uitbreidingen te financieren (de sector zelf heeft dit becijferd op € 54,8 miljoen). De minister heeft gezegd dat er geld beschikbaar komt, maar heeft niet aangegeven hoeveel. Inzet vanuit de brancheorganisatie AZN is: Ø 100% financiering van de benodigde extra capaciteit (en niet slechts 90% zoals in de vorige ronde is gebeurd); Ø financiering op basis van uitsluitend parate diensten (en geen piketdiensten of aanwezigheidsdiensten); Ø gelijke verdeling van capaciteit over de RAV-regio's (dus geen "solidariteitsbijdrage" aan de Randstedelijke RAV'en). 2.3. Vervolgprocedure. Wanneer de minister budget beschikbaar heeft gesteld voor de financiering van extra ambulances, dan worden deze normaliter naar rato van de toegekende capaciteit verdeeld over de regio's. De daadwerkelijke beschikbaarstelling van extra budget geschiedt in de praktijk pas wanneer overeenstemming tussen zorgverzekeraars en RAV bestaat over de wijze van inzet van de extra capaciteit. De praktijk met de zorgverzekeraars (Uvit, CZ) wijst uit, dat goed onderbouwde plannen vrijwel altijd worden gehonoreerd. 2.4. Actualisatie Spreidingsplan Ambulancezorg. De wet Ambulancevervoer geeft nu nog de provincie de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van het aantal ambulances. De provincie is verantwoordelijk voor de aantallen ambulances en de spreiding van de ambulancestandplaatsen. Hiervoor wordt in eerste instantie een ontwerp Spreidingsplan Ambulancezorg vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Op dit ontwerp spreidingsplan krijgen de gemeenten de gelegenheid hun zienswijze in te brengen. Door de provincie is aangegeven dat de motie Ambulancezorg van de raad van 5 juli 2007 zal worden betrokken bij de actualisatie van het huidige Spreidingsplan Ambulancezorg, zoals dat is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 5 juli 2005.
10
2.5. Wet ambulancezorg (Waz). Het vervoer van zieken en gewonden noemt VWS ‘ambulancezorg’. In de Wet ambulancezorg ligt vast hoe de ambulancehulpverlening in Nederland geregeld is. De nieuwe Wet ambulancezorg vervangt de huidige Wet ambulancevervoer vanaf 1 januari 2011. De Wet ambulancezorg (Waz) is op 2 december 2008 aangenomen door de Eerste Kamer. Het doel van de wet is om de kwaliteit, doelmatigheid en toegankelijkheid van de ambulancezorg te verhogen. Ook wordt afstemming met het openbaar bestuur straks beter mogelijk. Voordat de wet in 2011 in gaat moet een traject van vergunningverlening doorlopen worden. Wat verandert er met de komst van de Waz? Ø De zorgverzekeraars krijgen een centrale rol. VWS gaat vergunningen afgeven met een zwaarwegend advies van de zorgverzekeraars en het GHOR-bestuur. Zorgverzekeraars moeten onderhandelen met aanbieders over het effectief inzetten van het beschikbare geld. Ø De ambulancezorg wordt regionaal georganiseerd. Daarmee ontstaat er meer helderheid in de aansturing en verantwoordelijkheden. Ø De minister krijgt de rol van vergunningverstrekking (nu vervullen provincies deze rol). Hiermee wordt de afstand tussen het bepalen en betalen van de ambulancezorg kleiner. In het kader van de invoering van de nieuwe Wet ambulancezorg (Waz) zal het bestuur van de veiligheidsregio van de minister van VWS naar verwachting in de loop van 2009 het verzoek krijgen te adviseren over het programma van eisen dat aan de vergunningverlening ten grondslag komt te liggen. Voorts zal het bestuur van de Veiligheidsregio worden verzocht te adviseren over de gunning van de vergunningen. De discussie over de te hanteren beleidsuitgangspunten (“zoveel mogelijk” en/of “procentueel gelijk verdeeld”) zal worden gevoerd in het kader van de advisering van het bestuur van de Veiligheidsregio aan de minister van VWS over het programma van eisen en de vergunningverlening. 3.
Stand van zaken Stimuleringsbijdrage provincie.
De provincie heeft in december 2007 een stimuleringsbijdrage aan de RAV Gelderland-Zuid toegekend, op basis van een subsidieaanvraag van de RAV. Doel van de stimuleringsbijdrage is om in de vorm van een pilot aan te tonen dat extra ambulancecapaciteit leidt tot een verbetering van het percentage inwoners dat binnen 15 minuten kan worden bereikt en dus niet om degenen die daar al binnen zitten nog te verbeteren. De gedeputeerde wil de resultaten van de pilot gebruiken in de discussie met de minister van VWS om meer geld voor ambulancezorg vrij te maken. De pilot is geheel conform de planning opgestart. Na de definitieve toekenning van het subsidiebedrag (eind december 2007) zijn in het eerste kwartaal van 2008: Ø 2 nieuwe ambulancevoertuigen gehuurd en operationeel gemaakt; Ø 1 nieuwe ambulancemotor gekocht en opgebouwd; Ø 6 nieuwe medewerkers geworven en opgeleid; Ø 2 verpleegkundigen opgeleid tot motorverpleegkundige; Ø roosters, etc aangepast. Hierdoor zijn (zoals gepland) vanaf 1 april 2008 twee extra ambulances en één extra ambulancemotor gedurende de werkdagen overdag operationeel. De ambulances hebben als uitvalslocatie de posten Nijmegen en Tiel. De motorambulance heeft Nijmegen als uitvalslocatie. De meldkamer beslist over de feitelijke inzet, afhankelijk van het ritaanbod. In het plan is ook voorzien in een voorwaardenscheppende locatie in Beneden Leeuwen. Deze locatie is inmiddels in gebruik genomen. De voorwaardenscheppende locatie Beneden-Leeuwen is ingesteld om de Meldkamer Ambulances (MKA) beter in de gelegenheid te stellen ambulances daar te plaatsen waar ze op een bepaald moment het meest nodig zijn. Wanneer gedurende de dag- of avonduren bijvoorbeeld geen ambulance in Kesteren en Tiel beschikbaar is (omdat ze met een hulpverlening bezig zijn), dan kan de ambulance van Druten "voorwaardenscheppend" (dus tijdelijk) naar Beneden-Leeuwen worden gedirigeerd. Dit geeft een betere dekking voor het gebied Tiel en Kesteren dan vanuit de standplaatsen Druten of Geldermalsen. Het besluit waar de ambulance geplaatst moet worden, wordt genomen door de dienstdoende centralist van de MKA. Waar een ambulance gedurende de nacht wordt geplaatst is eveneens afhankelijk van het oordeel van de dienstdoend centralist.
11
Gedurende de nacht zal een meldkamercentralist echter andere afwegingen maken, immers gedurende de nacht is de ambulancebezetting in de regio geringer. Indien alle ambulances in de regio gedurende de nacht op hun uitgangspositie staan is de verwachting dat de voorwaardenscheppende locatie BenedenLeeuwen zal worden gebruikt in plaats van de post Kesteren of Druten. Reden is uiteraard dat vanuit Beneden-Leeuwen zowel het gebied Kesteren als het gebied Druten kan worden bereikt, terwijl voorts ook thans niet gedekte delen van de gemeente West Maas en Waal kunnen worden bereikt. De praktijk zal echter moeten uitwijzen hoe vaak en op welke tijdstippen van de voorwaardenscheppende locatie Beneden-Leeuwen gebruik wordt gemaakt. De locatie Beneden-Leeuwen heeft een kortere aanrijtijd naar Kesteren dan de locatie Druten, maar uiteraard een langere rijtijd dan vanuit de locatie Kesteren. Volgens de RAV is vanuit Beneden-Leeuwen de gehele gemeente Neder-Betuwe aanrijdbaar binnen 15 minuten na melding, vanuit de locatie Druten niet. Hiermede wordt dus wel voldaan aan de wettelijke aanrijtijd, maar betekent wel een achteruitgang ten opzichte van de ambulancepost Kesteren. De provincie heeft een bestuurlijke begeleidingscommissie in het leven geroepen. De begeleidingscommissie heeft een adviesbureau ingehuurd om de resultaten van de pilot te monitoren. De resultaten van de pilot zullen aan het einde daarvan worden gepresenteerd. Het is op voorhand duidelijk dat de verbetering van het percentage tijdig bereikte inwoners (van 84% naar – beoogd - 90% voor de RAV Gelderland-Zuid) niet in één stap kan worden bereikt. Omdat er nieuwe werkwijzen moeten worden geïntroduceerd op de meldkamer en in de aansturing van ambulanceteams. Dit vergt enige gewenning. De cijfers over de eerste twee maanden van de pilot wijzen in de richting van een verbetering van de aanrijtijden voor de RAV regio Gelderland-Zuid. Uit een voortgangsrapportage blijkt: Ø dat het percentage spoedritten binnen de norm in de periode van 1 april 2008 tot 1 april 2009 is gestegen van 84% naar 88% (inmiddels 89,7% per 1 mei 2009) voor de regio; Ø dat in diezelfde periode bovendien een volumegroei van 13% het hoofd is geboden; Ø dat zowel de meldtijd, als de uitruktijd als de aanrijtijd is verbeterd; Ø dat bij de start van de pilot werd beoogd in 504 gevallen vaker op tijd te zijn en dat dit uiteindelijk in 1311 gevallen is gerealiseerd. Uit voornoemde voortgangsrapportage blijkt dat deze cijfers voor de gemeente Neder-Betuwe niet beter zijn uitgevallen. De aanrijtijd is in genoemde periode (1 april 2008 – 1 januari 2009) voor onze gemeente er zelfs op achteruit gegaan van 8,7 minuten naar 10,2 minuten, evenals de responstijd van 11,8 naar 12 minuten. Desondanks is het percentage A1 ritten binnen de 15 minuten, licht gestegen van 78 naar 80, maar blijft nog steeds 6% beneden het regionale gemiddelde. In het rapport wordt gesteld dat de prestaties nog zichtbaarder waren verbeterd als de volumestijging van 13% meer A-ritten niet had plaatsgevonden. In Neder-Betuwe is het aantal A1-ritten in 2008 t.o.v. 2007 zelfs met 21,4% gedaald . Omgekeerd geredeneerd zou er dus voor onze gemeente een nog hoger percentage uit moeten rollen, wat niet het geval is. 4.
Start MICU-vervoer.
De RAV Gelderland-Zuid en het UMC St. Radboud zijn aangewezen als één van de zes instellingen die MICU-vervoer (Mobile Intensive Care Unit) mogen doen. Voor dit vervoer moet een speciale ambulance worden gebouwd. Deze is in het eerste half jaar van 2009 gereed gekomen. Van het ministerie van VWS en de NZa is toestemming verkregen voor een tijdelijke, minder geavanceerde maar niettemin wel verantwoorde wijze van patiëntenvervoer. Dit vervoer is met een thans al bestaand voertuig gestart op 1 september 2008. Dit leidt tot enige ontlasting van de reguliere ambulances. De kosten van de tijdelijke en definitieve vervoersvoorziening (personeel en materieel) worden volledig vergoed door de NZa. 5.
Huidige lokale situatie.
Op 16 april 2008 heeft in de gemeente Neder-Betuwe het Gelders debat: ambulancezorg: van levensbelang, plaatsgevonden. Door de burgemeester, de heer ir. C.W. Veerhoek, is in zijn inleiding ingegaan op de onaanvaardbare situatie aangaande de ambulancevoorziening voor Neder-Betuwe.
12
Volgens het Landelijk Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulances (S&B II) zou landelijk gemiddeld 95% van de bevolking binnen 15 minuten na melding per ambulance moeten kunnen worden bereikt. Voor de regio Gelderland Zuid bedraagt het percentage noodgedwongen zelfs maar 90%. In de praktijk wordt zelfs het verlaagde streefcijfer uit S&B II niet gerealiseerd in regio Gelderland-Zuid. De RAV Gelderland-Zuid bereikt slechts 84% van de bevolking op tijd. Voor Neder-Betuwe zijn de cijfers nog dramatischer, zoals uit het jaarverslag blijkt, namelijk 74% in 2006, 78,5% in 2007 en 79,5% in 2008. Daarnaast speelt nog de paraatheid van de ambulances in het kader van de aanwezigheidsdiensten voor het ambulancepersoneel. Nog steeds is er geen duidelijkheid over de invoering van de aanwezigheidsdiensten en de RAV heeft in overleg met de zorgverzekeraars moeten besluiten 4 ambulancediensten te schrappen. Daaronder de nachtdienst van de ambulancepost Kesteren, die samengevoegd is met de ambulancepost Druten, respectievelijk de voorwaardenscheppende locatie Beneden-Leeuwen. Uit onderzoek is ons gebleken dat de ambulance op de post Kesteren, wanneer deze eens in de 14 dagen dienst heeft, na 23.00 uur wordt verplaatst naar de post Druten. De diverse kernen in de gemeente Neder-Betuwe zijn ’s nachts niet binnen 15 minuten bereikbaar vanaf de post Druten. Dit zal naar onze mening betekenen dat het percentage over de gehele dag genomen op 70% en in de nacht op een dramatisch veel lager percentage zal uitkomen, wat voor de gemeente NederBetuwe onacceptabel is. De conclusie van het Gelders debat was, dat iedere Gelderlander recht heeft op dezelfde adequate spoedhulp. Dit houdt volgens ons in, dat iedere Gelderlander er recht op heeft, dat in 95% van de gevallen wanneer dat nodig is, de ambulance binnen 15 minuten na melding aanwezig is. Dat is dus fundamenteel iets anders dan dat landelijk geaccepteerd wordt dat 5% van de bevolking niet binnen 15 minuten een ambulance voor de deur heeft. Als hiervoor aangehaald is er thans voor Gelderland-Zuid noodgedwongen sprake van dat in 10% van de meldingen de ambulance niet tijdig ter plekke is. In de praktijk blijkt dat in 2006 in Gelderland-Zuid in 16% (2007: 16%; 2008: 14%) van de gevallen dat het geval is. In Neder-Betuwe is dit 26% in 2006 (2007: 21,5%; 2008: 20,5%) van de gevallen. Op grond van de laatste ontwikkelingen verwachten wij dat de ambulance in Neder-Betuwe in 30% van de gevallen niet binnen de normtijd arriveert en dat ’s nachts vaker niet dan wel binnen een kwartier ter plekke zal zijn. Volgens de laatste informatie bedraagt het percentage voor Neder-Betuwe per 1 april 2009 20%. De aanwezigheidsdienst problematiek, die nog alleen Gelderland-Zuid heeft getroffen, moet als een Ge lders probleem worden gezien en dus in totaal Gelderland tot verevening leiden. De gemeente Neder-Betuwe heeft dan ook een dringend beroep op zowel Provinciale als Gedeputeerde Staten gedaan, om hun verantwoordelijkheid in deze kwestie op te pakken. In het Veiligheidsoverleg van 9 oktober 2008 is door de burgemeester weer ingebracht dat het tekort aan ambulances om op 97% te komen gelijkelijk moeten worden verdeeld over de gehele regio GelderlandZuid. Dus “iedere Gelderlander heeft recht op dezelfde ambulancezorg”. Dat kan bereikt worden, maar dan moeten de ambulances suboptimaal worden ingezet, omdat de herschikking van de ambulances tot een verlaging van het percentage in de stedelijke gebieden leidt en tot een verhoging van het percentage in het meest afgelegen platteland. Die ambulances hebben immers veel minder ritten in het landelijk gebied dan in het stedelijk gebied. Het Veiligheidsoverleg kiest tot onze spijt voor optimalisatie van de inzet van de ambulances. Hoewel de gemeente verantwoordelijk is voor de instandhouding van de ambulancezorg, heeft zij geen invloed op de inhoud en kwaliteit. Het Rijk en de zorgverzekeraars bepalen het budget, de provincie bepaalt de standplaatsen van de ambulances en de RAV geeft invulling aan het beleid.
13
Vooral de gemeente en haar inwoners hebben weinig tot geen invloed op de ambulancezorg. Desondanks blijven wij aandacht vragen bij de diverse spelers op het terrein van de ambulancezorg voor de situatie van Neder-Betuwe. Ad 5.
Automatische externe defibrillatoren (AED).
Elke week worden 300 Nederlanders buiten het ziekenhuis getroffen door een hartstilstand. Jong, oud, man, vrouw: iedereen kan getroffen worden door een hartstilstand. Op dit moment overleeft maar 5 tot 10 procent van de slachtoffers. Met een snelle en doeltreffende hulp van omstanders kan de overlevingskans echter aanzienlijk worden verhoogd. Ook in Neder-Betuwe overlijden de meeste mensen aan hart- en vaatziekten. Vergeleken met Nederland sterven in Neder-Betuwe zelfs meer personen aan deze ziekten. In april 2007 is de Hartstichting gestart met de campagne ‘Een leven hoeft niet te stoppen bij een hartstilstand’. De Hartstichting vindt dat iedereen op de hoogte moet zijn van het feit dat de eerste 6 minuten bij een hartstilstand cruciaal zijn én dat men weet wat er dan moet gebeuren: direct 112 bellen, onmiddellijk beginnen met reanimeren (hartmassage en mond-op-mondbeademing) en met een AED het hart één of meerdere krachtige stroomstoten toedienen. Een AED is een compact en gemakkelijk te bedienen apparaat dat door middel van elektrische schokken het hartritme weer op gang kan helpen (defibrillatie). Het gebruik van de AED door daarin geoefende medische leken zal in een groot aantal gevallen de tijd tussen het moment van de hartstilstand en het moment van defibrillatie bij patiënten met kamerfibrilleren belangrijk verkorten, met als gevolg een aanzienlijke verhoging van de overlevingskans, zonder dat de patiënten extra risico’s lopen. Het verdient daarom aanbeveling first responders (politie, brandweer) in ons land vertrouwt te maken met het gebruik van de AED en hen met dat apparaat uit te rusten. In het ideale geval zou iedereen in ons land in staat moeten zijn de elementaire vorm van reanimatie toe te passen. Om dit te bereiken worden al bijna dertig jaar cursussen in reanimatievaardigheden voor leken (basiclife support, BLS) gegeven door organisaties zoals de Hartstichting, het Rode Kruis en het Oranje Kruis. Ook in veel organisaties en bedrijven zijn er dergelijke cursussen in het kader van de bedrijfshulpverlening. In de bestaande cursussen voor primaire reanimatie is tegenwoordig kennis van en oefening met de AED opgenomen. Aan het plaatsen van AED´s kleven echter ook bezwaren. Een AED kan gebruikt worden door leken, maar een training is wel nodig. Ook herhalingscursussen zijn van belang. Door de plaatselijke EHBO verenigingen worden deze cursussen gegeven. Er blijken in de gemeente al op diverse plaatsen een AED te hangen (zie website: www.aedindebetuwe.nl). Een hartstilstand komt echter zo weinig voor, in een gemiddelde bevolking ongeveer 1 keer per jaar op 1000 inwoners, dat plaatsing pas effectief is op plekken waar veel mensen samen komen. Tot slot moeten AED´s jaarlijks onderhouden worden, vervangen worden en beheerd, wat kosten met zich meebrengt. Door de Gemeenschappelijke Regeling Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) Gelderland-Zuid, waaronder ook de Brandweer valt, is een pilot gestart bij een aantal korpsen in de regio Gelderland-Zuid om de brandweer in te zetten met een AED. De pilot is nodig geweest om procedures, inzet en alarmering te testen en te evalueren op een niet te grote schaal. Binnen de gemeente NederBetuwe heeft het korps uit de kern Dodewaard hieraan deelgenomen. De korpsen Ochten, Opheusden en Kesteren hebben eveneens een AED op het voertuig en zijn de vrijwilligers opgeleid. Sinds 1 oktober 2008 rukken alle vier de posten van brandweer Neder-Betuwe op verzoek van de RAV uit als first responders bij meldingen van reanimatie. Dit betekent dat de gehele gemeente Neder-Betuwe wordt bestreken. Niet onvermeld mag worden dat het mislukken van een reanimatie een grote impact heeft op de hulpverlener. Hoewel dit voor de vrijwilliger van de Brandweer niet anders zal zijn, worden zij daarin geschoold en kunnen zij terugvallen op professionele hulp.
14
Wij zijn van mening dat hiermede in een adequate en professionele hulpverlening wordt voorzien door het op verzoek van RAV uitrukken als First Responders door de Brandweer en er geen aanleiding is om op verschillende plaatsen een AED te installeren. 5.
Lokaal gezondheidsbeleid is integraal beleid.
In de Wet collectieve preventie volksgezondheid is vastgelegd dat de gemeente bij besluitvorming de plicht heeft om in haar afwegingen gezondheid mee te nemen. Het is ook logisch om dat als gemeente te doen. In het verleden is immers veel gezondheidswinst behaald door betere huisvesting, scholing, arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en verkeersveiligheid. Ook nu nog liggen veel mogelijkheden voor gezondheidswinst ‘buiten het bereik’ van de sector volksgezondheid. Gezondheidsbeleid beweegt zich op het snijvlak van verschillende beleidsterreinen zoals armoede, jeugd, onderwijs, sport, openbare ruimte en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Gezondheid en Armoedebeleid Uit de landelijke en lokale cijfers blijkt dat inwoners met een lage sociaaleconomische status een kwetsbare groep vormen op het gebied van gezondheid. Zij lopen meer risico om overgewicht te ontwikkelen, overmatig alcohol te gebruiken, depressief te worden en diabetespatiënt te worden, met alle gevolgen van dien. De gemeente heeft veel aandacht voor deze groep inwoners in haar armoedebeleid, vastgelegd in de nota ‘Bijzondere bijstand en voorzieningen minima’. De hoofddoelstelling van het armoedebeleid is het tegengaan van een langdurig gebrek aan toekomstperspectief van kwetsbare groepen in de samenleving, het verbeteren van de materiële situatie van gezinnen en huishoudens met een minima-inkomen, en het doorbreken en voorkomen van sociaal isolement. Voor gezondheid is het van groot belang om te blijven investeren in armoedebeleid. Zo blijkt uit landelijke evaluaties, dat ouders aangeven te bezuinigen op onder meer lidmaatschappen van (sport)clubs, ontspanningsactiviteiten, zwemlessen en kleding. Voor de gezondheid van deze kinderen betekent dit een risico op minder bewegen met mogelijk (ernstig) overgewicht als gevolg. Binnen het beleid Bijzondere bijstand hebben wij al aandacht besteed aan deze onderwerpen, te weten kosten deelname sociaal culturele en sportieve activiteiten, diplomazwemmen enz. Daarnaast blijkt dat ondanks diverse maatregelen en extra investeringen de druk op de schuldhulpverlening blijft toenemen. Dat houdt in dat steeds meer mensen met schulden kampen en moeite hebben om rond te komen. Per 1 januari 2008 is de integrale schuldhulpverlening uitbesteed aan het Bureau Schuldhulpverlening Tiel, waarmee naar onze mening een adequate voorziening hebben gerealiseerd. Het is dan ook belangrijk om binnen het armoedebeleid aandacht te blijven besteden aan voorzieningen waarmee gezondheidswinst kan worden behaald. Gezondheid en Onderwijs, jeugd- en horecabeleid. Jongeren vormen een belangrijke aandachtsgroep als het gaat om gezondheid. Bij hen ligt de nadruk op preventie, om te voorkomen dat zij met ongezond gedrag investeren in een ongezonde toekomst én omdat juist bij kinderen preventie het meeste rendement oplevert. In het kader van het Regionaal gezondheidsbeleid is gekozen voor de speerpunten overmatig alcohol gebruik, overgewicht, roken en depressieverschijnselen. Binnen deze speerpunten zal in het bijzonder aandacht worden geschonken aan jongeren. Daarbij zullen doelstellingen in het uitvoeringsprogramma integraal worden uitgewerkt, aansluitend bij de belangrijkste leefgebieden van jongeren: het gezin, op school en in de vrije tijd. Alleen dan kan het gewenste gezondheidseffect worden bereikt. In het toekomstige Centrum voor Jeugd en Gezin kan vanuit de jeugdgezondheidszorg extra aandacht worden besteed aan de leefstijl van jongeren en hun ouders. Daarbij kan gedacht worden aan extra aandacht voor gezondheid van gezinnen, specifiek op het gebied van overgewicht (beweging en voeding) en alcoholgebruik. En op school is het belangrijk dat kinderen en jongeren bewegingsonderwijs krijgen, zodat zij tenminste een paar uur per week intensief bewegen en kennis maken met sport en spel. Daarnaast kan de school zorgen voor gezonde voeding in de kantine en voorlichting over het belang hiervan geven aan de leerlingen.
15
In het kader van het regionale project alcoholmatiging jeugd zal regionaal een horecaconvenant worden voorbereid. De gemeente moet deze afspraken handhaven. Daarnaast heeft de gemeente de taak om toe te zien op naleving van wet- en regelgeving betreffende de verkoop van alcohol aan en gebruik van alcohol door jongeren onder de 16 jaar. Gezondheid en Sportbeleid. Vanuit het sportbeleid kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan onder andere de invulling van de vrije tijdsbesteding van zowel jongeren als volwassenen. Bewegingsonderwijs, georganiseerde sport en openbare sportvoorzieningen zijn belangrijke instrumenten om te stimuleren dat mensen (meer) gaan bewegen en elkaar ontmoeten. Bewegen verhoogt de kwaliteit van leven en verbetert de levensverwachting van mensen. De gemeente kan niet afdwingen dat mensen lid worden van een sportclub of in hun vrije tijd gaan hardlopen. Wel kan de gemeente ervoor zorgen dat een sportclub voor iedereen toegankelijk is (ook financieel) en dat er voldoende mogelijkheden zijn in het openbare gebied om op een veilige en leuke manier te kunnen bewegen. Tot slot kunnen, net als met het onderwijs, afspraken met sportverenigingen worden gemaakt over het gebruik van drank en voeding in sportkantines. De gemeente investeert al veel in haar sportbeleid: sportclubs ontvangen subsidie voor het aantal jeugdleden, er worden sportvoorzieningen aangelegd en onderhouden. De komende jaren zal extra geïnvesteerd worden in de lokale sport, met behulp van het Nationale Actieplan Sport en Bewegen (NASB). Gezondheid en Openbare ruimte. Naast sporten kan de gemeente haar burgers stimuleren om te bewegen, door hen te stimuleren te voet te gaan of de fiets te pakken, door zorg te dragen voor voldoende en veilige voet- en fietspaden. Daarnaast kan de gemeente zorgdragen voor voldoende, veilige en aantrekkelijke groen- en speelvoorzieningen in de dorpen waardoor mensen uitgenodigd worden om buiten te bewegen. In het kader van de nota Speelruimtebeleid van de gemeente Neder-Betuwe is de 3% (van de totale oppervlakte van een woongebied) regel door de raad onderschreven. Bij het aanleggen van een nieuwe wijk kan de gemeente hier op voorhand rekening mee houden door de plannen te toetsen op deze aspecten. Gezondheid en de Wet maatschappelijke ondersteuning. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is een brede participatiewet, die als doel heeft ‘meedoen’ in al zijn facetten binnen de samenleving te stimuleren en mogelijk te maken voor iedereen, ongeacht leeftijd, culturele achtergrond, kwetsbaarheid of handicap. Mensen die niet zelf kunnen meedoen, moeten kunnen rekenen op ondersteuning. De relatie met gezondheid is helder: gezonde mensen zijn immers beter in staat om (zelfstandig) mee te doen dan ongezonde mensen en hoeven minder gebruik te maken van ondersteuning. Het voeren van actief lokaal gezondheidsbeleid is daarmee ook gericht op het voorkomen van de aanspraak op ondersteuning, zoals voorzien in de Wmo. Andersom draagt het voeren van actief Wmo-beleid gericht op participatie bij aan de psychische, sociale en fysieke gezondheid. Gezondheid en maatschappelijke ondersteuning kunnen het best worden gezien als twee naast elkaar fungerende pijlers met als gemeenschappelijk doel het bevorderen van kwaliteit van leven van burgers. De relatie en interactie tussen de twee beleidsterreinen benadrukt het belang van preventie. Burgers die mee kunnen doen aan de samenleving, zich prettig voelen en ondersteund worden waar nodig, zullen een betere kwaliteit van leven ervaren en zich gezonder voelen. Anderzijds kan de gemeente, door te investeren in de gezondheid van haar burgers, de kans op maatschappelijke participatie vergroten en noodzaak tot het gebruiken van uiteenlopende ondersteunende voorzieningen beperken.
16
6.
Evaluatie
De bedoeling van een evaluatie van de effecten van de gezondheidsbevorderende maatregelen is om te zien of de gezondheidstoestand van de inwoners verbeterd is. Het aantonen van effecten van preventieve activiteiten is niet eenvoudig; vaak leiden maatregelen pas op de langere termijn tot de bedoelde effecten en bovendien spelen vaak vele factoren een rol die buiten het invloedveld van het gezondheidsbeleid en de gemeente liggen. Factoren zoals de economische situatie, werkgelegenheid, inkomensmaatregelen, woonomstandigheden, hebben invloed op de gezondheidstoestand maar zijn maar beperkt beïnvloedbaar. Het ultieme doel van preventief gezondheidsbeleid is namelijk dat inwoners gezond blijven, er is nog geen ziekte aanwezig. Hiervoor is het van belang dat ze zich zo gezond mogelijk gedragen. Dat moet bereikt worden met gedragsinterventies. Maar voor wat betreft gedragsinterventies is het bijzonder lastig deze op directe effecten te evalueren. Het blijft namelijk altijd de vraag of het effect ook opgetreden zou zijn als de activiteit niet was uitgevoerd. En als er een effect is geconstateerd is dit bijna nooit eenduidig terug te leiden naar de uitgevoerde activiteit. Een gemeente is namelijk geen gesloten systeem en behalve de invloed van een uitgevoerde activiteit zijn er, zoals hiervoor al aangegeven, nog heel veel andere ontwikkelingen die van invloed zijn op een bepaald gezondheidsgedrag. Het is daarom voor een succesvol preventief lokaal gezondheidsbeleid van belang om zo goed mogelijk interventies in te zetten die al wel zijn geëvalueerd (evidence based). Evidence based interventies zijn gebaseerd op een theorie (bijvoorbeeld: als je minder snoept wordt je minder dik, of: als er minder alcohol verkrijgbaar is wordt er minder gedronken). Als je die interventies uitvoert mag je ervan uitgaan dat dit bijdraagt aan de aanpak van een bepaald gezondheidsprobleem. Het effect zelf (minder dikke mensen of minder drinkende mensen) hangt zoals gezegd van veel meer zaken af. Bij het inzetten van evidence based interventies kan vrij direct worden geëvalueerd of de interventie goed is uitgevoerd (juiste setting, juiste betrokken partijen, capabele voorlichter, goede materialen), hoeveel mensen er zijn bereikt met de interventie, en of die mensen er iets van hebben opgestoken. Ook is te meten: hoeveel er van een bepaald product is verkocht, of er minder overlast is en hoeveel mensen gebruik hebben gemaakt van een bepaald hulpverleningsaanbod. Al die dingen samen kunnen iets zeggen over de mogelijkheid dat de inwoners van de gemeente gezonder worden. Gezondheidsmonitor Om het effect van bepaalde maatregelen op de gezondheid vast te kunnen stellen is het nodig een nulmeting te houden en vervolgens na inwerkingtreding van de maatregel een effectmeting. Voor het lokaal gezondheidsbeleid fungeert het gezondheidsprofiel als nulmeting. Voor de nameting zal op vergelijkbare wijze opnieuw een gezondheidsprofiel worden opgesteld. Gegevens hiervoor worden verzameld via de gezondheidsonderzoeken van de GGD, t.w. ouderen, volwassenen, jongeren (E-MOVO) en de 0-12 jarigen. Het is van groot belang dat deze onderzoeken periodiek worden gehouden, zodat trends kunnen worden vastgesteld. Deze kunnen helpen bij het definiëren van een probleem en de prioritering. Ze zijn echter niet geschikt om op activiteitenniveau te evalueren. De onderzoeken en op basis daarvan op te stellen gezondheidsprofielen dienen als monitor voor de gezondheidstoestand van de inwoners van Neder-Betuwe. Om reden van kostenbesparing neemt de GGD Rivierenland deel aan de vierjaarlijkse monitorcyclus van de GGD’en in Gelderland en Overijssel, waardoor in de loop van 4 jaar de totale bevolking in beeld gebracht wordt. Deze deelname en het opstellen van een regionale rapportage behoort tot het basistakenpakket en worden dus gefinancierd uit de inwonersbijdrage aan de regio Rivierenland. Eventueel gemeentelijke verdiepende rapportages, inclusief aanvullende steekproeftrekking, valt onder het plusdeel. Hiervoor ontvangt de gemeente een voorstel met offerte en dient daarvoor dus aanvullend te betalen.
17
Op lokaal niveau zijn vier varianten mogelijk op het terrein van gezondheidsmonitoring: Ø Geen lokale rapportage, uitsluitend gebruik maken van de regionale cijfers. Doorgaans is dat toereikend, doch in het debat blijken actuele cijfers steeds meer gewicht in de schaal te leggen; Ø Ad-hoc afspraken. Geeft de gemeente meer ruimte om de eigen beleidsagenda te bepalen. Echter na het afronden van hert regionaal onderzoek is het niet meer mogelijk (tegen lage kosten) de steekproef uit te breiden om lokaal te verdiepen, indien daar behoefte aan is. Ø Structurele lokale rapportage. Dit is efficiënter en geeft meer zicht op trends. De sturingsmogelijkheden zijn echter minder. Hieraan kan worden tegemoetgekomen door voorafgaand aan elke monitor te peilen wat voor de betreffende doelgroep vanuit gemeentelijk perspectief actuele vragen zijn en deze waar mogelijk mee te nemen. Ø Onderzoek door derden (evt. ad-hoc). Maximale sturing, maar minimale onderlinge vergelijkbaarheid. Wij zijn van mening dat structurele lokale rapportages van groot belang zijn. Met de gezondheidsinformatie kan de gemeente haar beleid onderbouwen. In de nieuwe Wet Publieke Gezondheid (opvolger van de WCPV) zijn de uitvoeringsvoorschriften veel dwingender en gaat ook het staatstoezicht uit van structurele monitoring. Hoewel wij structurele lokale rapportages wenselijk vinden, zien wij, gezien de slechte financiële positie, geen mogelijkheden om financiële ruimte te creëren voor gezondheidsmonitoring op lokaal niveau. Wij zullen dan ook gebruik maken van de regionale rapportages bij de ontwikkeling van het gezondheidsbeleid. Uitvoeringsprogramma. Voor het uitvoeringsprogramma zal in samenspraak met de uitvoerende partners de evaluatiecriteria nog worden opgesteld. Daarbij zal o.a. aan de uitvoerende organisaties worden gevraagd om gedurende de hele actieperiode hun inspanningen bij te houden. Is de activiteit / maatregel uitgevoerd zoals was beoogd? Het systematisch registreren van het aantal deelnemers laat zien hoeveel mensen uit de doelgroep met de diverse interventies zijn bereikt. Daarnaast zullen de gemeente, GGD en/of kernpartners het proces evalueren en na gaan welke factoren van invloed zijn op het falen of het slagen van de invoering. Slotwoord De gemeente is op basis van de Wet collectieve preventie volksgezondheid verplicht om iedere vier jaar een nota lokaal gezondheidsbeleid op te stellen. Wat de gemeente in deze beleidsnota moet opnemen is niet vastgelegd in de wet. De gemeenten binnen de Regio Rivierenland, waaronder de Neder-Betuwe vindt de gezondheid van haar burgers van groot belang en heeft daarom een nota Regionaal Gezondheidsbeleid opgesteld voor de periode 2009 – 2012. De gemeente Neder-Betuwe heeft daaraan een lokale paragraaf toegevoegd. De ambities in deze nota lopen door na 2012 omdat voor structurele verbetering van de gezondheid een lange termijn visie nodig is. Het gaat in veel gevallen om een gedragsverandering van overheid, organisaties / instellingen en inwoners. Deze verandering bereiken we niet in de periode 2009 – 2012. In de komende vier jaar kunnen we hiervoor wel een belangrijke basis met elkaar leggen en stappen zetten in de goede richting. De gemeenten hebben met deze nota een eerste stap in de goede richting gezet. Wij nodigen u uit om met ons mee te doen en van de Regio Rivierenland en in het bijzonder van Neder-Betuwe een gezondere gemeente te maken.
18