Mei 2011
Lokale financiën Editoriaal
Lokale overheidsbedrijven
Inhoud
Lokale overheidsbedrijven Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven Kader van de financiële analyse Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven
3 3 3 6
Energiesector Context en belangrijkste actoren Kader van de financiële analyse Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren van de energiesector
11 11 12
Waterbeheer Context en belangrijkste spelers Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven voor waterbeheer
20 20
Afvalbeheer Context en belangrijkste actoren Financiële analyse van de intercommunales van de sector
27 27
13
21
28
Lokale overheidsbedrijven op heel wat domeinen actief De lokale overheidsbedrijven zijn actief op domeinen zoals het toeleveren van energie en drinkwater, het afvalbeheer, de aanleg van industrieterreinen, het aanbieden van teledistributie enz. Allemaal zaken waarbij de lokale overheid in de noden van de burgers voorziet. Dit doen ze in een Europese context volgens Europese richtlijnen die omgezet werden in federale en gewestelijke wetteksten. Om een goede service te leveren met de specifieke technieken die erbij komen kijken, groeperen de gemeenten zich in intercommunales of brengen ze de activiteit onder in een gemeentebedrijf. Om een volledig beeld van de opgesomde nutssectoren te schetsen, neemt deze studie ook regionale overheidsbedrijven op en ondernemingen uit de privésector die een sleutelrol spelen in deze domeinen. Lokale overheidsbedrijven gaan voor duurzame ontwikkeling De lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren zijn actief in domeinen waar de Europese reglementering geldt voor het concurrentiebeleid en duurzame ontwikkeling. Voor de energiesector gaat het in 2009 om het tweede boekjaar na de volledige vrijmaking van de sector in alle drie de gewesten van het land. Om het verlies te compenseren dat de gemeenten hierbij hebben geleden, namen de financieringsintercommunales van de energiesector financiële participaties in andere bedrijven. In de energiesector, net zoals in de sector van het waterbeheer en het afvalbeheer, is de reglementering in het kader van de duurzame ontwikkeling van toepassing. Voor het waterbeheer gelden de Europese richtlijnen die ertoe aanzetten de werkelijke prijs voor het drinkwater aan te rekenen, een prijs waarin geleidelijk de reële kosten van de drinkwaterconsumptie worden opgenomen. Concreet gaat het over de kosten voor zowel distributie als waterzuivering. Deze worden aangerekend op de waterfactuur bestemd voor de consument. Voor het afvalbeheer gaat het om het zo
Lokale financiën | Editoriaal | Mei 2011
correct mogelijk doorrekenen van de collectieve kosten van afvalproductie en -behandeling volgens het principe dat de vervuiler betaalt. Voor het water- en afvalbeheer bestaan er regionaal uitgewerkte plannen. Niet te verwaarlozen economisch gewicht De in deze studie geanalyseerde steekproef telt 229 lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren. Samen hebben ze een balanstotaal van 52,7 miljard EUR en geven ze een resultaat te zien van 1,7 miljard EUR. Het balanstotaal van de intercommunales en de gemeentebedrijven komt uit op 33 miljard EUR. De analyse omvat meer specifiek de sectoren energie, waterbeheer en afvalbeheer die samen niet minder dan 81,7 % van het balanstotaal vertegenwoordigen van de hele sector. Een vergelijking met het balanstotaal van de gemeenten dat eind 2008 58,8 miljard EUR bedroeg, toont aan hoeveel aangelegenheden door de gemeenten worden uitbesteed. In het boekjaar 2009 werd werk geboden aan meer dan 40 450 voltijdse equivalenten (VTE). Erg contrastrijke financiële situatie Op 31 december 2009 neemt de energiesector en de financiering ervan met een balanstotaal van 27,3 miljard EUR 51,8 % van de totale activa voor zijn rekening en draagt diezelfde sector voor 90,3 % bij in het resultaat van het boekjaar van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren in de studie. Algemeen genomen over alle sectoren geeft de kwaliteit van de gemiddelde ratio’s aan dat deze ondernemingen over een ruime liquiditeit beschikken, een voldoende solvabiliteit en een stabiele rentabiliteit. De rentabiliteit van het eigen vermogen bedraagt 6,4 % en de operationele rentabiliteit 12,4 %. De analyse per sector toont aan dat er grote verschillen bestaan tussen de ondernemingen. Het nettoresultaat van het boekjaar 2009 komt voor de lokale overheidsbedrijven in de energiesector op 832 miljoen EUR uit, wat in de lijn ligt van het resultaat van vorig boekjaar. Vooral de liquiditeitsratio’s zijn in 2009 minder goed. In meerdere segmenten zijn de schulden op korte
2
termijn hoger dan de vorderingen op ten hoogste één jaar, de beleggingen en de thesaurie. De rentabiliteitsratio’s blijven stabiel in vergelijking met vorig jaar. De intercommunales die actief zijn in de financiering van energie zien hun resultaat stijgen. Het komt uit op 698 miljoen EUR in 2009 tegenover 239 miljoen EUR in 2008, omdat dit bedrag ook de dividenden bevat van de uitzonderlijke verrichting in het kader van de doorverkoop van de aandelen in Distrigas. De lokale overheidsbedrijven voor waterbeheer en afvalbeheer noteren een vrij beperkt resultaat in vergelijking met hun kosten. In hun resultaat zitten daarenboven de werkings- en/of kapitaalsubsidies vervat die ze genieten. De sector van het waterbeheer kent twee grote types van activiteit, namelijk de distributie van water, die aan de gebruiker wordt gefactureerd, en de waterzuivering. In deze sector is de rol van de regionale sleutelactoren belangrijk omdat ze 61,8 % van het balanstotaal van de sector uitmaken. De financiële ratio’s tonen doorgaans een iets betere liquiditeit en solvabiliteit voor de intercommunales in vergelijking met de sleutelactoren. Hetzelfde geldt voor de rentabiliteit, uitgezonderd voor de operationele rentabiliteit, die wel doorweegt voor de sleutelactoren. De sector van het afvalbeheer kent een regelgeving die meer en meer aanstuurt op het voorkomen van afval en de afvalverwerking conform wil maken met de Europese normen via het uitwerken van regionale plannen. De sector heeft goede ratio’s in 2009, zowel op het vlak van liquiditeit als van rentabiliteit. De schuldgraad is echter vrij hoog. Deze publicatie omvat zowel een transversale analyse van alle sectoren samen als een detailanalyse per sector voor energie, waterbeheer en afvalbeheer. De elektronische versie van deze tekst en van de aanvullende tabellen is beschikbaar op het intranet van de openbare besturen PubliLink of op de site van Dexia Bank: www.dexia.be/onzestudies (rubriek Public Finance).
Lokale overheidsbedrijven
Lokale overheidsbedrijven
1. Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven De lokale besturen vervullen een groot aantal opdrachten die een impact hebben op het dagelijks leven van de burger. Dit gaat dan over zeer uiteenlopende domeinen, zoals energie- en waterbevoorrading, ruimtelijke ordening, afvalbeheer, kabeltelevisie enz. In het licht van duurzame ontwikkeling evolueerden deze domeinen de jongste jaren sterk, vooral ook onder invloed van de Europese doelstellingen, die in een aantal Europese richtlijnen werden omgezet. Om hun taak optimaal te kunnen vervullen, bundelen de lokale besturen hun krachten in gespecialiseerde structuren die zowel het technisch karakter van de activiteit als de omvang van de uit te voeren taken aankunnen. Die gespecialiseerde entiteiten nemen diverse rechtsvormen aan, namelijk die van een (gewoon of autonoom) gemeentebedrijf, actief op het grondgebied van één gemeente, of van een intercommunale, actief op het grondgebied van meerdere gemeenten. Ze staan in voor de uitvoering van de overeengekomen taken en doen daarbij een beroep op andere deelnemers binnen de betrokken sector (zowel privé als publiek) om de doelstellingen te halen. Om een globaal beeld van de geanalyseerde sectoren te krijgen, behandelt deze studie ook bepaalde regionale overheidsbedrijven en ondernemingen uit de privésector die in deze domeinen een sleutelrol spelen.
2. Kader van de financiële analyse De financiële situatie van de lokale overheidsbedrijven wordt grotendeels geanalyseerd op basis van hun jaarrekeningen, die gegroepeerd worden per activiteitssector en per gewest. Er werden evenwel enkele groeperingsregels vastgelegd: • Wanneer een lokaal overheidsbedrijf jaarrekeningen per activiteitssector publiceert, hebben wij de financiële gegevens over de betrokken activiteitssectoren uitgesplitst. Bepaalde lokale overheidsbedrijven (zoals de intercommunales voor economische expansie) die actief
zijn in verscheidene sectoren en geen sectorale uitsplitsing van hun jaarrekeningen publiceren, werden ondergebracht bij de sector economische expansie. Voor het activiteitsdomein financiering wordt een onderscheid gemaakt tussen de intercommunales voor de financiering van energie en de andere. • Voor de indeling van de intercommunales per gewest pasten we het criterium van de maatschappelijke zetel toe. • De sleutelactoren kunnen worden ingedeeld per gewest of, indien het federale instellingen zijn, volgens hun specifieke kenmerken in de betrokken activiteitssector. • Privéonderaannemers zijn niet opgenomen in de cijfers van de lokale overheidsbedrijven. Bovendien kunnen er binnen eenzelfde activiteitssector achter de samengetelde cijfers verschillende erg uiteenlopende situaties schuilgaan. Men moet dus zeer voorzichtig zijn met de interpretatie van de resultaten. De volgende activiteitssectoren werden geanalyseerd: • energie en de financiering ervan • waterbeheer • economische expansie • afvalbeheer • financiering • de medisch-sociale sector, die is onderverdeeld in twee groepen afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van een ziekenhuisactiviteit • kabeltelevisie • diverse sectoren De financiële gegevens van de gewone en de autonome gemeentebedrijven komen voor een deel uit hun gepubliceerde jaarrekeningen. Enkel de gemeentebedrijven uit de sectoren energie, water, afval en economische expansie komen in deze studie aan bod. Er zijn 18 geanalyseerde sleutelactoren en er is een steekproef van 17 actoren waarvoor cijfergegevens beschikbaar zijn. De financiële situatie van de lokale overheidsbedrijven wordt beoordeeld aan de hand van ratio’s. Enerzijds zijn er de ratio’s in de vorm van activiteitsindicatoren, d.w.z. 3
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2011
Definitie van de gebruikte ratio’s Definitie van de gebruikte ratio’s
Voor een bepaalde activiteitssector werden de verschillende posten van de balans en de resultatenrekening eerst samengevoegd. Vervolgens werden de ratio’s berekend op basis van de aldus getotaliseerde bedragen. De ratio’s worden als volgt gedefinieerd: Het Bedrijfskapitaal is het verschil tussen het stabiel kapitaal en de duurzame aanwendingen. Als het verschil positief is, moet het dienen voor de financiering van de Behoefte aan Bedrijfskapitaal (BBK). De Behoefte aan Bedrijfskapitaal is het deel van de kortetermijnaanwendingen (voorraden en vorderingen op klanten) dat niet wordt gefinancierd met de kortetermijnmiddelen en moet worden gefinancierd met het bedrijfskapitaal, om een thesaurietekort te vermijden. Bedrijfskapitaal (BK) = Eigen vermogen + Voorzieningen en uitgestelde belastingen + Schulden op meer dan één jaar - Vaste activa.
Deze ratio hangt samen met de omvang van de balans en verwijst naar het activiteitsniveau van de onderneming. Bij een te lage ratio staat de onderneming mogelijk bloot aan financiële moeilijkheden, en als hij te hoog is, betekent dit dat de onderneming kapitaal onbenut laat, wat ten koste gaat van haar rentabiliteit. Behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK) = Voorraden + Bestellingen in uitvoering + Overlopende rekeningen van de actiefzijde - Schulden op ten hoogste één jaar - Overlopende rekeningen aan de passiefzijde.
Deze ratio hangt samen met de resultatenrekening en staat in verhouding tot de omzet. Liquiditeit • Current ratio Deze ratio is de verhouding tussen de vlottende activa zonder de vorderingen op meer dan één jaar, en de kortlopende passiva. Hoe meer de ratio boven 1 ligt, hoe groter de liquiditeit is met een positief bedrijfskapitaal. Hij verwijst naar het vermogen van de onderneming om haar kortlopende financiële verbintenissen na te komen. Vlottende activa (29/58) - Vorderingen op meer dan één jaar (29) Current ratio = Schulden op ten hoogste één jaar (42/48) + Overlopende rekeningen (492/3)
• Acid test Deze ratio is een nauwkeuriger manier om de liquiditeit te meten. Hij elimineert in de current ratio de minder liquide elementen. Hoe verder de ratio boven 1 ligt, hoe groter de liquiditeit. Vorderingen op ten hoogste één jaar (40/41) + Thesauriebeleggingen (50/53) + Liquide middelen (54/58) Acid test = Schulden op ten hoogste één jaar (42/48)
Solvabiliteit • Financiële onafhankelijkheid Deze ratio bepaalt het aandeel van het eigen vermogen in de totale middelen die ter beschikking van de onderneming worden gesteld. Een ratio van meer dan 50 % betekent dat de schulden met eigen middelen worden gedekt. Hoe hoger de ratio, hoe zwakker de schuld. Eigen vermogen (10/15) *100
Financiële onafhankelijkheid = Totaal passief (10/49)
• Langetermijnschuld Deze ratio is de verhouding tussen enerzijds de voorzieningen, de uitgestelde belastingen en de schulden op meer dan één jaar, en anderzijds het eigen vermogen. Hij geeft aan in welke mate de langetermijnschuld met eigen middelen wordt gedekt. Een ratio die kleiner is dan 100 %, betekent dat de totale langetermijnschuld gedekt wordt met eigen kapitaal. Hoe kleiner deze ratio, hoe beter de solvabiliteit. Voorzieningen en uitgestelde belastingen (16) + Schulden op meer dan één jaar (17) Langetermijnschuld =
*100 Eigen vermogen (10/15)
4
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2011
• Autofinancieringsgraad Deze ratio is een gecumuleerde indicator van de vroegere rentabiliteit van de onderneming en haar dividendbeleid. Hij bepaalt het aandeel van de reserves en van de/het overgedragen winst/verlies in de totale passiva. Reserves (13) + Overgedragen winst (verlies) (140) *100
Autofinancieringsgraad = Totaal passief (10/49)
• Cashflow op middelen van derden Deze ratio meet het gedeelte van de schulden dat zou kunnen worden terugbetaald met de cashflow van het boekjaar. Een hoge dekkingsgraad geeft aan dat de onderneming in staat zou zijn een extra schuldenlast te dragen of dat ze over een veiligheidsmarge beschikt bij een eventuele verslechtering van de cashflow. Cashflow
Cashflow (70/67 + 630 + 631/4 + 635/7 - 9125) =
Middelen van derden
*100 Voorzieningen en uitgestelde belastingen (16) + Schulden (17/49)
Rentabiliteit • Rentabiliteit van het eigen vermogen Resultaat van het boekjaar (70/67) Rentabiliteit eigen vermogen =
*100 Eigen vermogen (10/15)
• Operationele rentabiliteit Deze ratio meet het bedrijfsresultaat ten opzichte van de verkoop. Bedrijfsresultaat (70/64) Operationele rentabiliteit =
*100 Verkopen en dienstprestaties (70/74)
• Netto operationele rentabiliteit Is het resultaat van de eigenlijke activiteit ten opzichte van de totale verkoop. Omzet (70) Netto operationele rentabiliteit =
*100 Verkopen en dienstprestaties (70/74)
het delen van een financiële som door een hoeveelheid, een waarde of een personeelsbestand. Een tweede groep ratio’s, de zogenaamde financiële ratio’s of structuurratio’s, worden uitgedrukt in een percentage en worden vastgelegd op basis van de onderlinge verdeling van de financiële som. Ze houden voornamelijk verband met de balans en de resultatenrekening en hebben betrekking op het bedrijfskapitaal, de liquiditeit, de solvabiliteit en de rentabiliteit (zie kader). De verkregen ratio’s worden in de tijd met elkaar vergeleken. Er wordt ook gekeken naar de evolutie over verscheidene jaren per activiteitssector en er wordt een geografische vergelijking gemaakt per gewest. Bij de beoordeling van de resultaten moet rekening worden gehouden met verschilfactoren die aanwezig kunnen zijn binnen één en dezelfde sector (intrasectoraal): de activiteitsperimeter, de uiteenlopende omvang van de spelers, de aanwezigheid en het belang van privépartners of onderaannemers, het aantal exploitatiezetels enz. Bij vergelijkingen tussen sectoren moet rekening worden
gehouden met de verscheidenheid aan businessmodellen, het onderliggend reglementair kader van de sector, de boekhoudkundige en financiële regels enz. De financiële analyse heeft vooral betrekking op het boekjaar 2009. In zekere mate bevat de studie ook ontwikkelingen over diverse jaren. Gelet op de veranderende basis (overname, fusie, oprichting enz.) van de lokale overheidsbedrijven, moesten enkele principes worden vastgelegd om de cijfers coherent te kunnen maken: de voorstelling van de gegevens over een periode van twee jaar gebeurt op basis van de situatie die geldt tijdens het laatste boekjaar dat werd toegelicht. Als er de voorgaande jaren een fusie, overname of vereffening heeft plaatsgehad, en voor zover deze cijfers beschikbaar zijn, worden ze vermeld in de statistische reeks van de sector van de overnemende intercommunale.
5
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2011
tor economische expansie belopen 2,9 miljard EUR. De andere sectoren waren in 2009 samen goed voor 9,7 miljard EUR en vormen 18,4 % van het balanstotaal van de geanalyseerde sectoren.
3. Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven 3.1. Algemene kenmerken
De medisch-sociale sector1, die enkel uit intercommunales bestaat, beschikt over 18 519 VTE en vertegenwoordigt 69 % van de VTE voor alle sectoren samen. In aantal VTE per entiteit vertegenwoordigen de ziekenhuisintercommunales duidelijk de grootste groep met gemiddeld 1 666 VTE per entiteit. De watersector haalt 267 VTE per entiteit en de kabeltelevisiesector 209 VTE. Een aantal diensten wordt ook uitgevoerd door onderaannemers die niet in de studie zijn opgenomen. Dat is onder meer het geval voor energie.
De analyse heeft betrekking op een steekproef van 229 lokale overheidsbedrijven op een totaal van 231 die in de studie aan bod komen. Voor het boekjaar 2009 vertegenwoordigen die lokale overheidsbedrijven in totaal 52,7 miljard EUR aan activa en ze leveren voor het boekjaar een resultaat van 1,7 miljard EUR op (tabel 1). Het aandeel van de intercommunales en de gemeentebedrijven in de totale activa bedraagt 32,9 miljard EUR. Een vergelijking met het balanstotaal van de gemeenten eind 2008, dat 58,8 miljard EUR bedraagt, toont aan hoeveel aangelegenheden door de gemeenten werden uitbesteed. Het aantal voltijdse equivalenten (VTE) die bij de lokale overheidsbedrijven werken, komt uit op 40 453 voor het boekjaar 2009.
3.2. Balans De uitsplitsing van de voornaamste balansrubrieken vestigt de aandacht op het overwicht van de vaste activa, die 74,1 % van de totale activa voor hun rekening nemen. Ze zijn geconcentreerd in sectoren die heel wat infrastructuur vereisen, zoals energie, water, afval en kabeltelevisie. Bij de vaste activa vertegenwoordigen de materiële vaste activa ongeveer 87 %. Ze bestaan in hoofdzaak (92,3 %) uit terreinen, installaties en machines. De energiesector,
Tabel 2 geeft een gedetailleerd overzicht per activiteitssector. Energie en de financiering ervan overwegen met een balanstotaal van 27,3 miljard EUR, d.i. 52 % van het totaal van de betrokken sectoren (grafiek 1). Met totale activa van 12,9 miljard EUR is de watersector (distributie en zuivering) de tweede grootste sector qua balanstotaal, die vrijwel een vierde van het totaal van de bestudeerde sectoren vertegenwoordigt. De totale activa van de sec-
Tabel 1
1
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen intercommunales met een ziekenhuisactiviteit en die zonder een ziekenhuisactiviteit.
Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren – 2009
Intercommunales Gemeentebedrijven* Andere belangrijke spelers in de sector** Totaal
Aantal
Aantal (steekproef)
Aantal VTE
Totaal actief (in miljoen EUR)
Resultaat van het boekjaar (in miljoen EUR)
206
206
32 670
32 939
1 431
7
6
68
134
1
18
17
7 715
19 666
262
231
229
40 453
52 739
1 694
* Met 6 jaarrekeningen van de 7. ** Met 17 jaarrekeningen van de 18.
Tabel 2
Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren per activiteitssector – 2009
EnergieEnergie financiering
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
MedischMedischsociaal Financiering sociaal met (behalve zonder ziekenhuisenergie) ziekenhuisactiviteit activiteit
Kabeltelevisie
Diversen
Totaal
Aantal
34
18
32
25
38
10
15
5
11
43
231
Aantal VTE /bedrijf
97
0
267
101
110
1 666
124
1
209
24
175
24 333
3 003
12 853
2 862
2 889
1 897
163
749
3 535
453
52 739
832
698
29
56
100
10
1
3
-37
2
1 694
Totaal actief (in miljoen EUR) Resultaat van het boekjaar (in miljoen EUR)
6
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2011
die het grootste gewicht heeft, beschikt over vaste activa ten belope van 82 % van het balanstotaal (tabel 3a). Die verhoudingen voor vaste activa komen zowel voor in structuren zoals intercommunales als bij autonome gemeentebedrijven of sleutelactoren en komen overeen met wat nodig is voor het uitoefenen van de activiteit.
Grafiek 1
Aandeel van de totale activa van elke sector in % van het algemeen totaal – 2009
Kabeltelevisie 7 % Financiering (behalve energie) 1 % Medisch-sociaal zonder ziekenhuisactiviteit 0 % Medisch-sociaal met ziekenhuisactiviteit 4 % Afvalbeheer 5 %
Aan de passiefzijde bedraagt het eigen vermogen 50,1 % van de totale passiva, terwijl de schulden 46,5 % vertegenwoordigen. Het eigen vermogen, dat bestaat uit het beginkapitaal en de overgedragen winst, is groter dan of gelijk aan 50 % voor de sectoren energie en de financiering ervan, water, economische expansie en diversen. De schulden bestaan uit leningen en kredieten op lange termijn, alsook uit kortlopende leningen en kredieten, schulden aan leveranciers, personeel en openbare besturen die op korte termijn opvraagbaar zijn.
Diversen 1 %
Economische expansie 5 % Energie 47 %
Waterbeheer 24 % Energiefinanciering 6 %
Op grond van een analyse van de structurele behoeften aan bedrijfskapitaal kunnen de krachtlijnen op halflange termijn, die concreet vorm kregen in het financieel plan, en de kortetermijnbehoeften in het thesaurieplan worden gevalideerd. Het bedrijfskapitaal is het verschil tussen het stabiele kapitaal en de duurzame aanwendingen. Als het resultaat positief is, kunnen met het bedrijfskapitaal de voorraden en de vorderingen van de klanten worden gefinancierd. De lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren uit de steekproef bezitten een positief bedrijfskapitaal van gemiddeld 8,5 % van het balanstotaal (tabel 3b), d.i.
een stijging ten opzichte van het vorige boekjaar, toen het 5,7 % bedroeg. Het laat toe om eventuele schommelingen van de thesauriebehoeften op korte termijn op te vangen. Een analyse per sector wijst echter op sterk contrasterende situaties. Terwijl de sectoren energiefinanciering, andere financieringen en economische expansie duidelijk boven 20 % uitkomen, blijven de sectoren energie en Tabel 3a
Gewicht van de voornaamste balansposten per activiteitssector in % van het totaal – 2009
EnergieEnergie financiering
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
MedischMedischsociaal Financiering sociaal met (behalve zonder ziekenhuisenergie) ziekenhuisactiviteit activiteit
Kabeltelevisie
Diversen
Totaal
74,1 %
Vaste activa
82,0 %
52,5 %
80,4 %
48,4 %
70,9 %
49,5 %
42,1 %
15,4 %
63,5 %
76,7 %
Vlottende activa
18,0 %
47,5 %
19,6 %
51,6 %
29,1 %
50,5 %
57,9 %
84,6 %
36,5 %
23,3 %
25,9 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
52,7 %
66,6 %
51,5 %
57,3 %
36,1 %
32,4 %
36,9 %
35,0 %
22,3 %
64,4 %
50,1 %
1,8 %
0,4 %
4,7 %
7,7 %
7,2 %
7,3 %
0,5 %
1,0 %
2,1 %
6,6 %
3,4 %
Totaal actief Eigen vermogen Voorzieningen en uitgestelde belastingen Schulden Totaal passief
45,5 %
33,0 %
43,8 %
35,0 %
56,7 %
60,3 %
62,6 %
64,0 %
75,6 %
29,0 %
46,5 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Tabel 3b
Bedrijfskapitaal per sector in % van het balanstotaal – 2009
Bedrijfskapitaal
EnergieEnergie financiering
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
28,3 %
5,4 %
33,2 %
-2,2 %
6,0 %
MedischMedischsociaal Financiering sociaal met (behalve zonder ziekenhuisenergie) ziekenhuisactiviteit activiteit 16,0 %
13,6 %
79,9 %
Kabeltelevisie
Diversen
Totaal
-12,8 %
10,7 %
8,5 %
7
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2011
water onder 10 %. De sectoren afval en kabeltelevisie laten voor het boekjaar 2009 een negatief bedrijfskapitaal optekenen. Die situatie zou kunnen worden verklaard door aanzienlijke vaste activa en belangrijke stijgingen van de investeringen. 3.3. Resultatenrekening2 Het nettoresultaat voor het boekjaar 2009 bedraagt 1,7 miljard EUR, waarbij de bijdrage van de intercommunales uitkomt op 84,5 %. Het aandeel van de sleutelactoren beloopt 15,5 %, terwijl dat van de gemeentebedrijven marginaal blijft met 0,1 % (tabel 4). Het nettoresultaat is tussen 2008 en 2009 gemiddeld 5 % gestegen, hoewel er grote verschillen bestaan tussen de rubrieken van dit resultaat. Het bedrijfsresultaat daalde met 2 %, terwijl het financieel resultaat flink steeg. Dat is met name toe te schrijven aan de sterke meerwaarden in verband met de forse opmars van de overheid in de gemengde energie-intercommunales en aan meerwaarden die onder meer gerealiseerd werden op de verkoop van de Distrigas-aandelen via Publigas. De energiesector en de financiering ervan dragen voor 1 530 miljoen EUR (90,3 %) bij tot het totale resultaat. De impact van de vrijmaking van de energiemarkt en het verlies van een gedeelte van de activiteit konden groten-
Tabel 4
deels worden opgevangen tijdens het boekjaar 2009, dat een globale stijging van het resultaat te zien geeft, voornamelijk dankzij de financieringsintercommunales. De DNB’s en TNB’s van de sector zien hun resultaat met 1,2 % dalen. Alle andere sectoren samen leverden een bijdrage van 164 miljoen EUR, wat 9,7 % is van het totale resultaat. 3.4. Financiële ratio’s De financiële ratio’s worden enerzijds per rechtsvorm en anderzijds per sector voorgesteld. De analyse omvat drie categorieën van ratio’s, die de liquiditeit, de solvabiliteit en de rentabiliteit uitdrukken. Er bestaan verschillen tussen de sectoren en qua rechtsvorm. Liquiditeitsratio’s De liquiditeit stemt niet overeen met het beschikbaar bedrag, maar wel met de thesaurie, d.w.z. het verschil tussen het bedrijfskapitaal en de behoefte aan bedrijfskapitaal. Ze geeft aan hoe en in welke mate de financiering op korte termijn van de activiteit verzekerd is. De liquiditeitsratio’s liggen gemiddeld hoger dan 1 en wijzen dus op een structureel degelijk financieringsbeleid voor het dekken van de kortlopende schulden en de finan2
De hoofdcomponenten van de resultatenrekeningen zijn in xls-formaat beschikbaar op het intranet van de openbare besturen PubliLink of op de site van Dexia Bank www.dexia.be/onzestudies (rubriek Public Finance).
Componenten van het resultaat van het boekjaar 2009 per type van entiteit (in miljoen EUR en in evolutie 2008-2009) Boekjaar 2009 (in miljoen EUR) Intercommunales
Gemeentebedrijven
Bedrijfresultaat
935
Financieel resultaat
544
Uitzonderlijk resultaat
-32
1
Belastingen (-)
-16
0
1 431
1
262
Resultaat van het boekjaar
Evolutie 2008-2009 (in %)
Sleutelactoren
Totaal
Intercommunales
Gemeentebedrijven
0
567
0
-242
Sleutelactoren
1 502
-3 %
-121 %
0%
-2 %
302
173 %
-71 %
26 %
3803 %
31
0
-118 %
154 %
-3769 %
-100 %
-94
-110
-24 %
-38 %
15 %
7%
1 694
8%
-63 %
-10 %
5%
Rentabiliteit Operationele van het rentabiliteit actief
Netto operationele rentabiliteit
Totaal
Tabel 5a
Voornaamste financiële ratio’s van de lokale overheidsbedrijven per rechtsvorm – 2009 Liquiditeit
Current ratio
Solvabiliteit
Acid test
Financiële Langetermijnonafhankeschuldratio lijkheid
Rentabiliteit
Zelffinancieringsgraad
Cashflow / Rentabiliteit vreemd van het eigen vermogen vermogen
Intercommunales
1,5 %
1,1 %
52,5 %
58,7 %
14,8 %
15,6 %
8,3%
4,3 %
10,7 %
87,4 %
Gemeentebedrijven
1,6 %
1,7 %
62,6 %
32,8 %
28,1 %
12,4 %
1,2 %
0,8 %
-1,1 %
83,8 %
Sleutelactoren
1,0 %
0,9 %
44,0 %
83,2 %
2,0 %
10,6 %
3,0 %
1,3 %
12,4 %
92,6 %
Algemeen gemiddelde
1,3 %
322,8 %
50,1 %
64,7 %
10,5 %
13,5 %
6,4 %
3,2 %
11,5 %
88,9 %
8
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2011
ciering van de activiteit (onbetaalde facturen, waarde van de voorraden enz.). De “acid test”-ratio, die strikter is dan de “current ratio”, bevestigt de gemiddeld goede liquiditeit. De rechtsvorm van het type overheidsbedrijf vertoont in 2009 de hoogste liquiditeit, zowel in de ruime (“current ratio”) als de enge zin (“acid test”). Toch vertegenwoordigen zij een tamelijk klein marktaandeel. De intercommunales hebben gemiddeld een overvloedige liquiditeit van meer dan 1. Een meer gedetailleerde analyse per sector brengt dieperliggende verschillen aan het licht. De liquiditeitsratio’s van de energiesector zijn toereikend. De ratio’s van de sector energiefinanciering liggen duidelijk hoger dan 1. Voor de overige sectoren vertonen de sectoren financiering, economische expansie en diversen de hoogste liquiditeitsratio’s. Solvabiliteitsratio’s De solvabiliteit wordt gemeten via diverse ratio’s waarmee de algemene financiële gezondheid op lange termijn kan worden geanalyseerd. De gebruikte ratio’s meten de verhoudingen tussen het eigen vermogen en de verbintenissen, d.w.z. de schulden op meer dan één jaar en die op ten hoogste één jaar. Een ratio van de financiële onafhankelijkheid die voor het boekjaar 2009 gemiddeld 50,1 % bedraagt, betekent dat het eigen vermogen van de lokale overheidsbedrijven hun schulden kan dekken. Er bestaan echter grote ver-
schillen tussen de rechtsvormen waarbij het eigen vermogen van de overheidsbedrijven meer dan 60 % van hun schulden dekt, terwijl het aandeel van de schulden van de sleutelactoren lichtjes onder het eigen vermogen ligt. Een analyse per activiteitssector toont aan dat enkel de sectoren energie en energiefinanciering, en ook de sectoren water en economische expansie een ratio van meer dan 50 % hebben, terwijl de andere sectoren daar ver onder blijven. De ratio van de langetermijnschuld meet de verhouding tussen de voorzieningen, de uitgestelde belastingen en de schulden op meer dan één jaar, enerzijds, en het eigen vermogen, anderzijds. Deze ratio was voor het boekjaar 2009 gemiddeld gelijk aan 64,7 % en wijst erop dat het eigen vermogen ruimschoots toereikend is om langetermijnschuld aan te gaan. De overheidsbedrijven, gevolgd door de intercommunales, kunnen de beste ratio’s voorleggen. Een uitsplitsing per sector levert grote verschillen op. De sectoren energiefinanciering en economische expansie hebben een langetermijnschuld die lager ligt dan het eigen vermogen. De autofinancieringsgraad bepaalt het vermogen van de onderneming om zich met eigen vermogen te financieren via de reserves en de overgedragen winst. Voor alle Tabel 5b
Voornaamste financiële ratio’s van de lokale overheidsbedrijven per activiteitssector – 2009
EnergieEnergie financiering
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
MedischMedischsociaal Financiering sociaal met (behalve zonder ziekenhuisenergie) ziekenhuisactiviteit activiteit
Kabeltelevisie
Diversen
Algemeen gemiddelde
Liquiditeit Current ratio
1,4 %
2,1 %
1,1 %
2,5 %
0,9 %
1,4 %
1,3 %
9,4 %
0,7 %
2,1 %
1,3 %
Acid test
1,0 %
2,1 %
0,7 %
1,5 %
0,9 %
1,4 %
1,3 %
9,9 %
0,7 %
2,2 %
1,1 %
Financiële onafhankelijkheid
52,7 %
66,6 %
51,5 %
57,3 %
36,1 %
32,4 %
36,9 %
35,0 %
22,3 %
43,5 %
50,1 %
Langetermijnschuldratio
67,2 %
21,3 %
66,6 %
42,4 %
90,4 %
102,5 %
50,9 %
172,4 %
127,4 %
102,1 %
64,7 %
Zelffinancieringsgraad
11,6 %
35,9 %
4,1 %
22,2 %
13,8 %
9,8 %
6,2 %
1,5 %
-11,8 %
13,9 %
10,5 %
Cashflow/vreemd vermogen
13,0 %
69,9 %
8,0 %
7,8 %
12,1 %
7,9 %
3,1 %
3,8 %
16,5 %
5,2 %
13,5 %
Rentabiliteit van het eigen vermogen
6,5 %
34,9 %
0,4 %
3,4 %
9,6 %
1,6 %
1,4 %
1,1 %
-4,7 %
1,3 %
6,4 %
Rentabiliteit van het actief
3,4 %
23,2 %
0,2 %
2,0 %
3,5 %
0,5 %
0,5 %
0,4 %
-1,0 %
0,6 %
3,2 %
Operationele rentabiliteit
21,7 %
77,0 %
4,0 %
0,2 %
6,8 %
1,3 %
-1,6 %
-13,7 %
6,3 %
2,2 %
11,5 %
Operationele netto rentabiliteit
93,9 %
33,4 %
87,3 %
64,4 %
81,5 %
92,4 %
82,2 %
21,2 %
91,5 %
6,3 %
88,9 %
Solvabiliteit
Rentabiliteit
9
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2011
lokale overheidsbedrijven samen is deze ratio van 10,5 % vrij laag. De standaardnormen schrijven een ratio tussen 20 % en 25 % voor. In de energiesector wordt de gemiddelde ratio beïnvloed door de sleutelactoren, die een atypische situatie kennen die vooral te maken heeft met de specifieke balansstructuur van de transportnetbeheerders. De autofinancieringsratio’s zijn negatief voor de kabeltelevisiesector (-11,8 %). Een mogelijke verklaring is te vinden in de rubriek “overgedragen verlies” van een sleutelactor van de sector, die een structurele invloed op het sectorgemiddelde uitoefent. De ratio cashflow op vreemd vermogen, die gemiddeld 13,5 % bedraagt, verwijst naar het aandeel van de schulden dat zou kunnen worden terugbetaald met de cashflow van het boekjaar. Deze ratio verschilt erg van sector tot sector met een cashflow van 69,9 % voor de energiefinanciering en 3,1 % voor de medisch-sociale sector (zonder ziekenhuizen). Rentabiliteitsratio’s De rentabiliteit wordt gemeten aan de hand van drie ratio’s. De eerste twee hebben betrekking op de balansstructuur, terwijl de andere twee de rentabiliteit meten op basis van de activiteit. De ratio rentabiliteit van het eigen vermogen bedraagt gemiddeld 6,4 %. De rechtsvorm van het type intercommunale levert de beste prestatie met een ratio van 8,3 %. Uit een analyse van de ratio’s per sector blijkt dat de sector energiefinanciering hoog scoort (34,9 %), wat vooral is toe te schrijven aan de meerwaarden uit de verkoop van
10
de Distrigas-aandelen aan het Italiaanse ENI. De kabeltelevisiesector heeft een negatieve rentabiliteit van 4,7 %. De ratio van de rentabiliteit van de activa beloopt 3,2 % en is volgens rechtsvorm het hoogst voor het type intercommunale (4,3 %). De sector energiefinanciering zet de beste prestaties neer (23,2 %). De ratio van de operationele rentabiliteit beloopt gemiddeld 11,5 % voor alle lokale overheidsbedrijven samen, met evenwel grote verschillen tussen de sectoren. De energiesector vertoont een positieve situatie met een ratio van 21,7 %. De hoogste operationele rentabiliteit gaat echter naar de sector van energiefinanciering door de meerwaarden die deze sector tijdens het boekjaar 2009 heeft verwezenlijkt. De sector financiering (behalve energie) vertoont voor het boekjaar 2009 een negatieve ratio van 13,7 %. De ratio van de operationele rentabiliteit is de verhouding tussen de omzet en de totale verkoop, waardoor onmiddellijk duidelijk wordt welk aandeel de activiteit oplevert. De ratio bedraagt gemiddeld 88,9 %, maar de sleutelactoren halen gemiddeld het hoogste niveau (92,6 %), gevolgd door de intercommunales (87,4 %). Uit een analyse per sector blijkt dat de sectoren energie, water, afval, medisch-sociaal (met ziekenhuisactiviteit) en kabeltelevisie de hoogste percentages vertonen. Het is logisch dat de sectoren energiefinanciering en financiering (behalve energie) veel minder hoge ratio’s halen, ze ontwikkelen immers geen intrinsieke operationele activiteit.
Energiesector
Energiesector
de DNB’s en de leveranciers. Ze komt overeen met een extra belasting die geheven wordt op de in België verbruikte hoeveelheden elektriciteit en gas. Deze bijdrage is bestemd voor diverse fondsen die de CREG beheert. Deze fondsen bedragen samen 310,2 miljoen EUR voor het boekjaar 2009. Het zijn onder meer het Kyoto-fonds (120,8 miljoen EUR), het fonds van de beschermde elektriciteits- en gasklanten (126,4 miljoen EUR), het fonds voor de federale bijdrage (30,3 miljoen EUR) en het Gemeentefonds (13,3 miljoen EUR). Bovendien werd op 1 januari 2009 een nieuw fonds voor de financiering van de forfaitaire verminderingen voor aardgas- en elektriciteitsverwarming in het leven geroepen2.
1. Context en belangrijkste actoren Een aantal markante feiten op het vlak van energie1 waren belangrijk in 2009:
• Een Europese richtlijn die op 21 april 2009 werd aangenomen, legt de doelstellingen van elk land vast voor hernieuwbare energie. Dit nieuwe pakket wetgeving rond “klimaat en energie” werd door het Europees parlement en de Europese raad op 23 april 2009 aangenomen, met als doel tegen 2020 de energie-efficiëntie met 20 % te verhogen, de uitstoot van broeikasgassen met 20 % terug te schroeven en 20 % van onze energie op een alternatieve manier te winnen. België wil tegen 2020 over 13 % hernieuwbare energie beschikken en voor alle gebruikers intelligente tellers beschikbaar maken mits bepaalde ingrepen, zodat tegen 2020 de realisatie van energiebesparingen mogelijk wordt. Een ander aantal wetteksten, dat een derde pakket over energie vormt, gaat over de nationale gas- en elektriciteitsmarkt. Het werd op 25 juni 2009 aangenomen door de Europese Raad en trad op 3 september 2009 in werking. Dit pakket wetteksten heeft tot doel een regelgevend kader te creëren om de gas- en elektriciteitsmarkt volledig open te stellen en beter op elkaar af te stemmen.
• In het Vlaams Gewest bestaat er een akkoord van de Vlaamse regering 2009-2014 over de prioriteiten op het vlak van energie. Het decreet van 8 mei 2009, het zogenaamde energiedecreet betreffende het energiebeleid, is erop gericht alle bestaande energiegerelateerde decreten in één enkel decreet te bundelen. Zodra de uitvoeringsbesluiten beschikbaar zijn, zal het decreet toegepast worden. Tot de krachtlijnen ervan behoren het rationeel energiegebruik, de omzetting van de Europese richtlijn over de productie van hernieuwbare energie tegen 2020, de verdere ontwikkeling van de bestaande distributienetten rekening houdend met de technische problematiek, het behoud van het systeem voor toekenning van gratis kWh als openbaredienstverplichtingen (ODV) en het stimuleren van sociale vernieuwingen rond energiebesparing.
• Op federaal niveau werden als gevolg van de wet van 8 juni 2008 de tariefprincipes vanaf 2009 ook van kracht voor de distributienetbeheerders (DNB’s), ze waren reeds vanaf 2008 van toepassing voor de transportnetbeheerders (TNB’s). De wet garandeert de TNB’s of DNB’s, gedurende een periode van 4 jaar, inkomsten die toereikend zijn om hun wettelijke opdrachten uit te voeren, alsook een billijke winstmarge als vergoeding voor het kapitaal dat ze in hun netten investeren. De vroegere “cost plus“-methode werd vervangen door een “incentive based”-systeem dat de TNB/DNB een gewaarborgd inkomen garandeert, aangevuld met maatregelen die kostenbeheersing stimuleren. De federale bijdrage wordt vanaf 1 juli 2009 opnieuw bij de eindklanten geïnd, eerst via Elia en daarna door
• In het Waals Gewest hecht de regionale beleidsverklaring 2009-2014 veel aandacht aan energiebesparing en de ontwikkeling van de gedecentraliseerde productie. Tot de hierin aangehaalde punten behoren de initiatieven om de energie-efficiëntie van woningen te verbeteren, de gedecentraliseerde energieproductie via hernieuwbare energiebronnen te bevorderen, de elektriciteitsnetten te moderniseren en aan te passen zodat de gedecentraliseerde productie er op kan aansluiten. 1
2
Bronnen: CREG – Jaarverslag 2009 ; Inter-regies – Jaarverslag 2009; Intermixt – Jaarverslag 2009. Bron: CREG – Jaarverslag 2009.
11
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2011
Het elektriciteitsdecreet van 12 april 2001, dat in 2008 werd gewijzigd, bepaalt dat de gemeenten als eindklant vrijstelling genieten van de wegenisheffing voor elektriciteit. Het besluit van de Waalse regering van 6 november 2008 maakt van het onderhoud van de gemeenteverlichting een ODV. De energiemarkt in België kent in 2009 ook een aantal verschuivingen. De Zweedse elektriciteitsproducent Vattenfall kocht – in een eerste fase – 46 % van de aandelen van het Nederlandse Nuon. RWE Innogy werd de belangrijkste aandeelhouder (26,72 %) van C-Power. Centrica verkocht aan EDF zijn belang van 51 % in het kapitaal van SPE-Luminus, de grootste elektriciteitsproducent van het land op Electrabel na. De gemeenten verkochten via Publigas hun deelneming van 31,25 % in Distrigas aan het Italiaanse ENI voor een bedrag van 1,5 miljard EUR. De intercommunale WVEM veranderde van naam en werd Infrax West. De Waalse gemengde intercommunales voor energie richtten de vennootschap voor het beheer van de gemengde distributienetten op via het opkopen van de vennootschap “Netwal“, die onder de naam Ores de gemeenschappelijke dochter van de intercommunales werd.
2. Kader van de financiële analyse De analyse neemt de actoren op waarvoor de gereglementeerde tarieven van de energiemarkt gelden, namelijk de transportnetbeheerders (TNB’s) en de distributienetbeheerders (DNB’s), en die door de regulatoren zijn erkend, ongeacht hun rechtsvorm. Het gaat om lokale overheidsbedrijven die actief zijn in de elektriciteits- en gasdistributie,
namelijk de intercommunales en de gemeentebedrijven plus enkele privéondernemingen, die sleutelactoren van de sector zijn en deel uitmaken van de gereguleerde markt. Er zijn 34 spelers op de Belgische energiemarkt (tabel 1), verdeeld over 27 DNB-intercommunales, waarvan 14 in Vlaanderen, 12 in Wallonië en 1 in Brussel. Er zijn 3 autonome gemeentebedrijven, waarvan 2 in Vlaanderen3 en 1 in Wallonië. De sector telt 4 belangrijke sleutelactoren, waaronder de drie TNB’s en 1 DNB. Naast de lokale overheidsbedrijven voor energie zijn er 18 intercommunales actief in het domein van de energiefinanciering. Ze hebben participaties in de ondernemingen die verbonden zijn met de energiesector: er zijn er 6 in Vlaanderen, 9 in Wallonië en 3 in Brussel. Vanaf het boekjaar 2009 gelden de “incentive based”methode (gewaarborgd inkomen) en een meerjarentarief op 5 jaar, zowel voor de TNB’s (sleutelactoren) als voor de DNB’s (intercommunales en gemeentebedrijven). In het eerste deel van 2009 zagen de DNB’s zich genoodzaakt voorlopige distributienettarieven toe te passen, die overeenstemmen met de tarieven van het jaar voordien. De economische crisis had een belangrijke impact op het elektriciteitsverbruik in 2009. Globaal nam het af met ongeveer 6 % ten opzichte van 2008. Een dergelijke vermindering werd niet vastgesteld voor aardgas. Het verbruik ervan nam immers globaal toe met bijna 2 % in vergelijking met 2008. Een Koninklijk Besluit van 20 januari 2009 kent een vermindering toe van 105 EUR op het verbruik van stookolie, aardgas en elektriciteit door gezinnen met 3
Ook het “Gemeentelijk autonoom havenbedrijf Antwerpen” zou in principe in de cijfers moeten worden opgenomen. Het wordt door de VREG als DNB erkend voor een gedeelte van zijn activiteit in verband met de elektriciteitsvoorziening voor de haven van Antwerpen.
Tabel 1
Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren voor de sectoren energie en de energiefinanciering – 2009 Energie
Vlaanderen
Wallonië
Brussel Federaal Totaal
12
Energiefinanciering
Type onderneming
Aantal
Balanstotaal (in miljoen EUR)
Aandeel (%)
Aandeel van de intercommunales (%)
Aantal
Balanstotaal (in miljoen EUR)
Aandeel (%)
6
560
18,7 %
9
1 576
52,5 %
3
867
28,9 %
18
3 003
100,0 %
Zuivere intercommunales
5
2 507
10,3 %
15,0 %
Gemengde intercommunales
9
7 684
31,6 %
46,0 %
Gemeentebedrijven
2
19
0,1 %
-
Zuivere intercommunales
4
1 806
7,4 %
10,8 %
Gemengde intercommunales
8
3 623
14,9 %
21,7 %
0,2 %
-
Gemeentebedrijven
1
61
Zuivere intercommunales
0
0
Gemengde intercommunales
1
1 098
4,5 %
6,6 %
Andere sleutelactoren in de sector
4
7 535
31,0 %
-
34
24 333
100,0 %
-
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2011
een bescheiden inkomen. Bovendien verplicht de economische herstelwet van 27 maart 2009 de leveranciers en DNB’s ertoe een korting van 30 EUR toe te kennen op de elektriciteitsfactuur van elke residentiële verbruiker.
3. Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren van de energiesector 3.1. De lokale overheidsbedrijven die het energietransport/distributienetwerk beheren Balans De energiesector vertoont voor het boekjaar 2009 totale activa ten belope van 24,3 miljard EUR, waarvan 68,7 % voor de intercommunales, 31 % voor de sleutelactoren en 0,3 % voor de autonome gemeentebedrijven. Bij de intercommunales hebben de gemengde intercommunales een meerderheidsaandeel van 74,2 % in het balanstotaal, tegen 25,8 % voor de zuivere intercommunales. De Vlaamse intercommunales vertegenwoordigen 61 % van het balanstotaal, tegen 32,5 % voor de Waalse en 6,5 % voor de Brusselse. Bij de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren voor energie waren in 2009 3 315 VTE’s actief. Daarbij komen nog 7 274 VTE’s die voor de operationele dochterondernemingen van de sector werken. De vrijmaking van de energiemarkt heeft immers de rol van de lokale overheidsbedrijven van de energiesector beperkt tot die van DNB. De exploitatie en het onderhoud van de netwerken, die
vroeger in handen waren van de historische operator, moeten nu worden uitgevoerd door de DNB’s. Om hun opdracht te kunnen vervullen, werden bepaalde taken die de DNB’s gemeenschappelijk hebben toevertrouwd aan operationele entiteiten als volle dochterondernemingen. Zij hebben ook het personeel overgenomen dat vroeger in dienst was bij de historische operator. In Vlaanderen werden twee vennootschappen opgericht: Infrax, dat de zuivere intercommunales overkoepelt, en Eandis voor de gemengde intercommunales. In Brussel gaat het om Brussel Network Operations, opgericht met deelbewijzen die toebehoren aan de DNB en een financieringsintercommunale. In Wallonië overkoepelt Ores de gemengde energie-intercommunales, de zuivere intercommunales hebben geen dochteronderneming opgericht. Bovendien hebben de Waalse intercommunales hun Indexis-deelbewijzen aan ORES afgestaan. Dezelfde operatie had plaats in Vlaanderen, waar de Indexis-deelbewijzen door Eandis werden overgenomen. Indexis werd dus in 2009 een technische dochteronderneming van Eandis (70 %) en Ores (30 %). Aan de actiefzijde vertegenwoordigen de vaste activa gemiddeld 82 % van het balanstotaal van de sector voor het boekjaar 2009 (tabel 2). Bij de intercommunales overwegen de materiële vaste activa met 97,4 % van het balanstotaal. Dat is de waarde van de distributienetten voor energie die deze intercommunales bezitten. Voor de overige actoren (sleutelactoren en gemeentebedrijven) beloopt het aandeel van de vaste activa slechts 29,8 %. Dat heeft te maken met de specifieke deelnemingsstructuur van de TNB voor elektriciteit, waarvan een belangrijk deel van de vaste activa
Structuur en evolutie van de voornaamste balansrubrieken van de lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren voor energie (in % van het balanstotaal) – 2009 Vlaanderen
Wallonië
Brussel Andere spelers
Totaal
73,4 %
79,3 %
82,0 %
73,0 %
29,8 %
65,1 %
0,4 %
46,8 %
16,0 %
17,2 %
26,6 %
20,7 %
18,0 %
18,3 %
8,3 %
10,0 %
17,5 %
10,6 %
52,2 %
78,8 %
49,6 %
61,6 %
40,8 %
52,7 %
4,5 %
36,4 %
6,0 %
18,5 %
7,7 %
10,6 %
1,9 %
0,5 %
1,4 %
0,5 %
8,3 %
3,0 %
1,8 %
Schulden
26,1 %
47,4 %
19,8 %
49,9 %
30,1 %
56,3 %
45,5 %
Schulden op meer dan één jaar
11,6 %
36,2 %
1,6 %
40,6 %
13,5 %
45,2 %
33,6 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Zuivere intercom.
Tabel 2
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Vaste activa
88,5 %
87,1 %
66,8 %
82,8 %
Materiële activa
78,9 %
86,8 %
62,2 %
82,5 %
Financiële activa
9,4 %
0,2 %
4,0 %
0,3 %
11,5 %
12,9 %
33,2 %
7,8 %
3,8 %
Eigen vermogen
72,0 %
Reserves
22,7 %
Gemengde intercom.
Activa
Vlottende activa KT-vorderingen, geldbeleggingen en liquide middelen Passiva
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Totaal
13
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2011
gerealiseerd wordt via financiële deelnemingen in dochterondernemingen, wat bevestigd wordt door het relatief grote aandeel van de financiële vaste activa. De financiële vaste activa vertegenwoordigen gemiddeld 16 % van de totale activa van de sector. Verhoudingsgewijs zijn ze belangrijker in het segment van de zuivere intercommunales in Vlaanderen en Wallonië, omdat sommige ervan belangen hebben in andere vennootschappen van de energiesector, bijvoorbeeld Publi-T. Het feit dat de gemengde intercommunales in Vlaanderen een hoger percentage hebben dan hun tegenhangers in Wallonië zou kunnen worden verklaard aan de hand van de balans van één intercommunale in Vlaanderen, die aanzienlijke belangen in andere intercommunales heeft. De vlottende activa bedragen 18 % van de totale activa voor de geanalyseerde ondernemingen van de energiesector, met een hoger peil voor Wallonië en Brussel, wat nog gedeeltelijk het gevolg is van de volledige vrijmaking van de energiemarkt en de aanwezigheid van handelsvorderingen op de vroegere gebonden afnemers en het feit dat het regulariseren van facturen enige vertraging kan vertonen. De TNB’s/DNB’s voor energie hebben verhoudingsgewijs een vrij hoog eigen vermogen binnen de totale passiva (gemiddeld 52,7 % voor het boekjaar 2009). Het aandeel van het eigen vermogen in de totale passiva is het grootst voor de zuivere intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië. Ten opzichte van de gemengde intercommunales zouden de verschillende verhoudingen van het eigen vermogen kunnen worden verklaard doordat het dividendbeleid en het reserveren meer uitgesproken is bij de zuivere intercommunales. Het aandeel van de voorzieningen en uitgestelde belastingen ligt laag voor het boekjaar 2009 en bedraagt 1,8 % van de totale passiva. Het aandeel van de voorzieningen ligt echter hoger voor de gemengde intercommunale in Brussel. Dit zou toe te schrijven kunnen zijn aan de risicodekking in verband met de leveringsactiviteit vóór de vrijmaking (kosten voor het invorderen van oninbare vorderingen, …). De verhouding van de schulTabel 3a
Resultaat van het boekjaar Het resultaat van het boekjaar 2009 na belastingen beloopt 832 miljoen EUR (tabel 3a). Het aandeel van de intercommunales bedraagt 657 miljoen EUR, d.i. 79 % van het resultaat van de sector in zijn geheel. De Vlaamse intercommunales dragen voor 53,1 % bij aan het resultaat van de intercommunales, tegen 31,8 % in Wallonië en 5,2 % in Brussel. Uit een analyse van de componenten van het resultaat blijkt dat het bedrijfsresultaat het sterkst bijdraagt tot het resultaat van het boekjaar (136,5 %). In 2009 was voor alle segmenten de volledige vrijmaking een feit, zodat het bedrijfsresultaat het bedrag van de geraamde billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal weerspiegelt. Verschillende parameters spelen mee bij het bepalen van deze bedragen4. Aangezien de tarieven 2009 tijdens het eerste deel van het boekjaar niet konden worden toegepast, werd de winstderving van de DNB’s voor het boekjaar 2009 aan de actiefzijde bijgestuurd. Het aandeel van het bedrijfsresultaat is het grootst voor het segment van de sleutelactoren en de gemeentebedrijven (+183,2 %), gevolgd door het segment van de gemengde intercommunales in Vlaanderen (+146,6 %). Het financieel resultaat vertoont een tekort van 195 miljoen EUR, dat in mindering moet worden gebracht van het bedrijfsresultaat (-23,4 %) en vooral het gevolg is van een stijging van de lasten in verband met de financiële schuld van de intercommunales als gevolg van de investeringen van de sector. Ook het uitzonderlijk resultaat is negatief (gemiddeld 2,4 %) voor de ondernemingen uit de energiesector. Het negatief bedrag van het uitzonderlijk resultaat is evenwel het grootst voor de zuivere intercommunales in Vlaanderen, wat zou kunnen worden verklaard door de aanzienlijke lasten voor pensioenbijdragen. Tabel 3b geeft een uitsplitsing van het bedrijfsresultaat van de energiesector per segment, met een positieve bruto4
Zie onze vorige edities en het jaarverslag 2008 en 2009 van de CREG.
Structuur van het resultaat van de energiesector per segment (in % van het totale resultaat) – 2009 Vlaanderen
Bedrijfsresultaat Financieel resultaat Uitzonderlijk resultaat Belastingen Resultaat van het boekjaar (in miljoen EUR)
14
den in het balanstotaal bedraagt iets minder dan de helft van de passiva (45,5 %).
Wallonië
Brussel Andere spelers
Totaal
116,2 %
183,2 %
136,5 %
-10,1 %
-39,3 %
-23,4 %
0,0 %
-4,4 %
1,5 %
-2,4 %
0,0 %
-2,0 %
-1,7 %
-45,3 %
-10,6 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
268
73
192
43
175
832
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
118,1 % 0,7 %
146,6 %
50,4 %
124,7 %
-44,3 %
55,1 %
-22,7 %
-18,6 %
-0,7 %
-5,4 %
-0,1 %
-1,6 %
100,0 % 81
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2011
Tabel 3b
Componenten van het bedrijfsresultaat van de energiesector per segment (in miljoen EUR) – 2009 Wallonië
Vlaanderen
Brussel Andere spelers
Totaal
348
1 462
5 232
307
1 362
4 914
-29
-40
-99
-318
-108
-599
-222
-847
-3 001
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Bedrijfsopbrengsten
544
1 671
260
948
> Omzet
509
1 601
216
919
> Andere bedrijfsopbrengsten
-35
-70
-44
Aankoop handelsgoederen en diverse diensten
-258
-966
Brutomarge Bezoldigingen Afschrijvingen en waardeverminderingen Waardeverminderingen en voorzieningen voor risico’s en kosten Andere bedrijfskosten Bedrijfsresultaat
286
705
152
349
126
614
2 231
-116
-2
-65
0
-4
-144
-332
-73
-252
-37
-87
-42
-126
-617
-1
-4
-12
8
-25
-18
-51
0
-54
-1
-31
-5
-6
-97
95
393
37
239
50
321
1 135
8,4 %
34,6 %
3,2 %
21,0 %
4,4 %
28,3 %
100,0 %
Sinds 2003 gaat het resultaat van de energie-intercommunales tot 2007 voortdurend in dalende lijn. Over het boekjaar 2007 beliep de daling van het resultaat 29,2 %. Het boekjaar 2008 vormt een breuk met de vorige boekjaren en knoopt terug aan met een nettogroei van het resultaat met +25,5 %. Hoewel het resultaat van het boekjaar 2009 lichtjes terugloopt, bevestigt het de opleving die in het vorige boekjaar werd vastgesteld (grafiek 1). Tijdens de laatste twee boekjaren blijven de gemengde intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië, doorwegen in de cijfers.
marge van 2,2 miljard EUR voor het boekjaar 2009. Het bedrag van de bezoldigingen van 332 miljoen EUR houdt verband met het aantal VTE’s die actief zijn in de intercommunales, de gemeentebedrijven en de sleutelactoren. De VTE’s van de operationele dochterondernemingen zijn niet in deze bedragen opgenomen. De afschrijvingen belopen 617 miljoen EUR en zijn vooral in de gemengde intercommunales te situeren, met 252 miljoen EUR in Vlaanderen en 87 miljoen EUR in Wallonië. Het verschil tussen de aanvankelijke Regulatory Asset Base (RAB of waarde van het net) en de boekwaarde van de materiële vaste activa wordt geneutraliseerd in de rubriek afschrijvingen ten belope van 2 % per jaar op basis van het Koninklijk Besluit van 2 september 2008.
Over het boekjaar 2009 daalde het resultaat voor Vlaanderen met 39 % ten opzichte van het vorige boekjaar
Evolutie en uitsplitsing van het resultaat van het boekjaar voor de energie-intercommunales (in miljoen EUR) – 2001-2009
Grafiek 1
1 800 1 600 134
134
200
187
112
93
1 400 1 200
187
1 000
107
800 835 600
1 006 697
400 200
180
149
130
171
173
146 375
290
0 2001 Vlaanderen zuivere
155
146
72
2002
2003
2004
Vlaanderen gemengde
107 165
167
150
212 182 2005 Wallonië zuivere
103 148 21
57 178 47 255
43 192 73 268
267
178
63
83
131
81
2006
2007
2008
2009
Wallonië gemengde
Brussel gemengde
15
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2011
Financiële ratio’s Dankzij de gemiddelde financiële ratio’s voor het boekjaar 2009 van de ondernemingen uit de energiesector hebben wij een beeld van de thesaurie (liquiditeit), het terugbetalingsvermogen (solvabiliteit) en de prestatie (rentabiliteit) van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren (tabel 4).
wat de zuivere intercommunales betreft, terwijl het resultaat van de gemengde intercommunales met 5 % afneemt. In Wallonië stijgt het resultaat voor de zuivere intercommunales met 55 % en voor de gemengde intercommunales met 5 %. De trend is omgekeerd voor Brussel, waar het resultaat met 24 % daalt. Zowel voor Wallonië als Brussel blijven er specifieke posten die nog niet zijn aangezuiverd, zowel in verband met vorderingen op klanten als met kosten voor verrichtingen van de boekjaren die aan de volledige vrijmaking van de energiesector voorafgaan. In de toegepaste methode moeten de behoeften op het vlak van energie, de investeringen en de daarmee gepaard gaande werkingskosten één jaar vooraf worden ingeschreven (ex-ante) en zijn ze bepalend voor de tarieven die in de loop van het jaar moeten worden toegepast. De CREG doet een controle ex-post na afsluiting van het boekjaar, met boekhoudkundige verrekening van de verschillen. Die controle ex-post kan dus het verwachte resultaat positief of negatief beïnvloeden. Tabel 4
De liquiditeitsratio’s vertonen gemiddeld resultaten boven 1 voor het boekjaar 2009, zowel voor de current ratio (1,4) als de acid test (1,0). Ten opzichte van het vorige boekjaar is de liquiditeitssituatie verbeterd, met evenwel verschillen tussen de segmenten. In Vlaanderen wijzen de ratio’s van de zuivere intercommunales op een zwakke liquiditeit, terwijl de gemengde intercommunales een zeer tegengestelde situatie vertonen tussen de current ratio, die meer dan 1 bedraagt, en de acid test, die gevoelig kleiner is dan 1. Dit betekent dat de kortlopende schuld groter is dan de som van de vorderingen op ten hoogste één jaar, de beleggingen en de thesaurie,
Ratio’s van de energiesector per segment – 2008-2009 Vlaanderen
Wallonië Zuivere intercom.
Brussel
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Gemeentebedrijven
Sleutelactoren
Energiesector
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Current ratio
0,6
1,2
1,2
1,9
1,6
1,7
1,7
1,4
Acid test
0,6
0,4
1,0
0,9
0,6
1,6
2,4
1,0
Boekjaar 2009 Liquiditeit
Solvabiliteit Financiële onafhankelijkheid
72,0 %
52,2 %
78,8 %
49,6 %
61,6 %
79,7 %
40,4 %
52,7 %
Langetermijnschuldratio
18,8 %
70,3 %
3,8 %
83,0 %
35,3 %
5,0 %
120,6 %
67,2 %
Zelffinancieringsgraad
22,8 %
5,6 %
39,2 %
6,1 %
18,5 %
36,7 %
8,6 %
11,6 %
Cashflow/vreemd vermogen
22,0 %
14,3 %
31,8 %
14,8 %
26,0 %
27,3 %
7,0 %
13,0 %
4,5 %
6,7 %
5,1 %
10,7 %
6,4 %
1,9 %
5,7 %
6,5 %
Rentabiliteit Rentabiliteit van het eigen vermogen Rentabiliteit van het actief
3,2 %
3,5 %
4,0 %
5,3 %
3,9 %
1,5 %
2,3 %
3,4 %
Operationele rentabiliteit
17,5 %
23,5 %
14,2 %
25,2 %
14,4 %
-0,9 %
22,2 %
21,7 %
Netto operationele rentabiliteit
93,5 %
95,8 %
83,1 %
96,9 %
88,4 %
75,7 %
93,4 %
93,9 %
Current ratio
0,9
0,9
1,3
2,4
1,8
2,3
0,4
0,8
Acid test
0,8
0,3
1,0
1,3
0,7
2,3
0,4
0,5
Boekjaar 2008 Liquiditeit
Solvabiliteit Financiële onafhankelijkheid
72,2 %
53,4 %
77,2 %
67,6 %
62,9 %
89,9 %
38,9 %
55,4 %
Langetermijnschuldratio
20,2 %
62,3 %
6,6 %
39,5 %
34,8 %
0,3 %
73,5 %
47,0 %
Zelffinancieringsgraad
23,6 %
4,5 %
37,8 %
5,6 %
18,5 %
43,6 %
7,8 %
11,0 %
Cashflow/vreemd vermogen
29,2 %
14,0 %
20,5 %
19,5 %
26,7 %
53,1 %
5,5 %
12,8 %
7,2 %
6,7 %
3,4 %
7,4 %
8,5 %
3,3 %
6,1 %
6,5 %
Rentabiliteit Rentabiliteit van het eigen vermogen Rentabiliteit van het actief
5,2 %
3,6 %
2,7 %
5,0 %
5,3 %
3,0 %
2,4 %
3,6 %
Operationele rentabiliteit
17,2 %
22,9 %
30,5 %
24,6 %
15,5 %
9,8 %
23,5 %
22,5 %
111,0 %
95,6 %
90,0 %
96,5 %
89,1 %
67,7 %
97,2 %
97,2 %
Netto operationele rentabiliteit
16
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2011
wat erop wijst dat er gemiddeld een thesauriebehoefte bestaat. Achter het gemiddelde van elk segment zitten echter individuele situaties die sterk verschillen van de ene intercommunale tot de andere. De liquiditeitsratio’s voor Wallonië liggen boven 1 voor het boekjaar 2009, met uitzondering van de gemiddelde acid test van de gemengde intercommunales. Ten opzichte van het vorige boekjaar zijn de ratio’s echter kleiner en weerspiegelen ze de inkrimping van de vorderingen op korte termijn na de volledige vrijmaking van de sector in 2007. De situatie van de ratio’s voor Brussel vertoont gelijkenis met de trend die voor Wallonië werd vastgesteld en kan op dezelfde manier worden verklaard. De gemeentebedrijven hebben hoge liquiditeitsratio’s voor het boekjaar 2009, die echter lager liggen dan het vorige boekjaar. De liquiditeitsratio’s van de sleutelactoren van de sector ten slotte, zijn spectaculair verbeterd en vertonen een aanzienlijke thesaurie.
communales van de energiesector bestaan. De gemengde intercommunale in Brussel vertoont een ratio voor de langetermijnschuld die vrij zwak is en lager ligt dan de schuldratio’s van de gemengde intercommunales in Vlaanderen en Wallonië. De Waalse intercommunales zien hun ratio van de langetermijnschuld fors toenemen, namelijk van 39,5 % in 2008 naar 83 % voor het boekjaar 2009.
De gemiddelde solvabiliteitsratio’s, die van de onderneming een beeld op langere termijn geven, vertonen een globaal positief beeld van de sector in 2009, met evenwel verschillen afhankelijk van het soort ratio en het geanalyseerd segment.
De ratio van de cashflow op het vreemd vermogen bedraagt over het boekjaar 2009 gemiddeld 13 % voor de energiesector. Deze ratio blijft vrij stabiel ten opzichte van het vorige boekjaar, toen hij 12,8 % beliep. Dit geeft aan dat de schulden en de rubriek voorzieningen en uitgestelde belastingen gestegen zijn.
De ratio van de financiële onafhankelijkheid ligt boven 50 % voor alle segmenten, behalve voor het segment van de sleutelactoren5 en dat van de gemengde intercommunales in Wallonië, met evenwel grote verschillen tussen de segmenten, die te maken hebben met de rechtsvorm van de onderneming. De ratio’s liggen hoog voor de zuivere intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië, alsook voor de gemeentebedrijven doordat het eigen vermogen, en in het bijzonder de reserves, doorwegen in deze structuren. Deze situatie druist in tegen de regel dat het eigen vermogen 1/3 van de totale passiva moet bedragen, zoals voorgeschreven door de CREG. Het aanzienlijk eigen vermogen bestaat voor bijna de helft uit reserves die in deze intercommunales worden aangehouden. In tegenstelling tot de zuivere intercommunales impliceren de gemengde intercommunales, met deelneming van de privépartner en de financieringsintercommunales van de energiesector in het kapitaal, een andere logica wat de verdeling van de resultaten betreft. De ratio van de langetermijnschuld bedraagt gemiddeld 67,2 % voor de energiesector in 2009, een sterke groei ten opzichte van het vorige boekjaar, toen hij gemiddeld op 47 % uitkwam. Een analyse per segment wijst op verschillen tussen de zuivere en gemengde intercommunales, waarbij laatstgenoemde een grotere ratio hebben dan eerstgenoemde, die zich veeleer met eigen middelen financieren. Dit is toe te schrijven aan het feit dat er, naast de energie-intercommunales (DNB), financieringsinter-
De zelffinancieringsgraad van de energiesector bedraagt gemiddeld 11,6 % voor het boekjaar 2009. Deze ratio, die het dividendbeleid van de onderneming weerspiegelt, weegt door voor de zuivere intercommunales in Wallonië (39,2 %) alsook voor de gemeentebedrijven (36,7 %) en de zuivere intercommunales in Vlaanderen (22,8 %). Deze intercommunales en gemeentebedrijven beschikken gemiddeld over meer reserves en overgedragen winsten dan de gemengde intercommunales en de sleutelactoren.
De rentabiliteitsratio’s geven goede resultaten voor het boekjaar 2009 die aansluiten bij die van het vorige boekjaar. De ratio van de rentabiliteit op het eigen vermogen, die de return on investment voor de aandeelhouders weergeeft, bedraagt – net als vorig boekjaar – gemiddeld 6,5 % voor het boekjaar 2009. De ratio van de rentabiliteit van de activa bedraagt 3,4 % voor het boekjaar 2009, wat ongeveer evenveel is als het vorige boekjaar (3,6 %). Deze ratio vertoont een tegengestelde ontwikkeling tussen de zuivere intercommunales in Vlaanderen en Wallonië. De ratio van de operationele rentabiliteit, die aangeeft wat de onderneming uit haar bedrijfsvoering kan halen, komt over 2009 uit op gemiddeld 21,7 %, d.i. een lichte daling ten opzichte van het vorige boekjaar, toen hij 22,5 % bedroeg. Uit een grondige analyse per intercommunale blijkt dat de meeste intercommunales vrij licht van dit gemiddelde afwijken. De ratio van de netto operationele rentabiliteit, die de verhouding van de omzet tot de totale verkoop uitdrukt, komt over 2009 uit op 93,9 %, een daling ten opzichte van het boekjaar 2008 (97,2 %). 5
De solvabiliteitsratio’s van de sleutelactoren worden gedeeltelijk beïnvloed door de specifieke balansstructuur van de TNB voor elektriciteit.
17
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2011
3.2. Financiële analyse van de financieringsintercommunales uit de energiesector Markante feiten van het boekjaar 2009 Nadat Publigas zijn aandelen in Distrigas aan ENI had verkocht, heeft het in 2009 een uitzonderlijk dividend van ongeveer 800 miljoen EUR uitgekeerd aan zijn vennoten, waaronder de financieringsintercommunales van de energiesector. Om de onafhankelijkheid van de DNB’s te garanderen, was voorzien dat de overheidssector ten belope van 70 % in de DNB’s zou participeren. Deze grotere deelneming kwam in 2009 tot stand door de overname van de aandelen in handen van de privé-operator. Tevens was voorzien dat het eigen vermogen van de DNB’s geleidelijk zou verminderen tot een optimale ratio van 33 % van het geïnvesteerde kapitaal, zoals de CREG dit voorschrijft. Deze verlaging zou in twee fasen gebeuren, met een verlaging van de RAB naar 50 % tegen 2012 en naar 33 % tegen 2013. Balans Voor het boekjaar 2009 belopen de totale activa van de intercommunales 3,0 miljard EUR (tabel 1). Het aandeel van de totale activa van de intercommunales in Wallonië weegt door met 52,5 %, wat iets meer is dan tweemaal de activa van de intercommunales in Vlaanderen (18,7 %) en minder dan tweemaal die van de Brusselse intercommunales (28,9 %). Dat is voornamelijk te verklaren doordat in Wallonië en Brussel de intercommunales zelf participaties nemen in naam van de gemeenten, wat minder het geval is in Vlaanderen, waar de gemeenten de participaties nemen.
Tabel 5
Het gemiddeld aandeel van de vaste activa voor alle gewesten samen bedraagt 52,5 % (tabel 5). De vaste activa bestaan bijna uitsluitend uit financiële vaste activa. Ze omvatten gediversifieerde belangen in ondernemingen uit de energiesector om, via uitgekeerde dividenden, een financiële stroom te behouden die volstaat om de gevolgen van de vrijmaking tegen te gaan. Er werden onder meer belangen genomen in TNB’s (Elia, Fluxys) via Publi-T, Publigas, Suez en energieleveranciers. Bovendien zijn de financieringsintercommunales aanzienlijk versterkt als gevolg van de volledige vrijmaking van de energiesector vanaf het boekjaar 2007. Het aandeel van de financiële vaste activa beloopt over 2009 52,4 %, wat minder is dan in 2008 (61,5 %). In Vlaanderen zakt het aandeel van de vaste activa van 40,5 % in 2008 naar 29,5 % over het boekjaar 2009. Ook in Wallonië vermindert het aandeel van de financiële vaste activa, namelijk van 63,7 % in 2008 naar 54,7 % in 2009. In Brussel komt het aandeel van de financiële vaste activa in 2009 uit op 63,2 %, tegen 68,4 % in 2008. Deze tendensen zijn te verklaren door een forse toename van de belangen van de financieringsintercommunales in het kapitaal van de DNB’s enerzijds, terwijl er anderzijds een kapitaalverlaging wordt doorgevoerd om een optimale ratio van 33 % eigen vermogen te bereiken, zoals de CREG dit oplegt. Aan de passiefzijde verschillen vooral de bronnen van de middelen tussen de gewesten. Het eigen vermogen vertegenwoordigt 42,5 % van de totale passiva in Vlaanderen, terwijl het 62,3 % bedraagt voor Wallonië en een piek van 90 % haalt in Brussel. Het eigen vermogen bestaat er voor ongeveer de helft uit reserves. Het aandeel van de schuld is omgekeerd evenredig met het aandeel van het
Structuur van de voornaamste balansrubrieken van de financieringsintercommunales (in % van het balanstotaal) – 2008-2009 2008 Vlaanderen
2009
Wallonië
Brussel
Totaal
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
1,5 %
1,2 %
54,4 %
51,7 %
14,6 %
14,5 %
7,6 %
Vaste activa
40,5 %
64,8 %
68,4 %
62,2 %
29,5 %
54,7 %
63,2 %
52,5 %
Financiële activa
40,5 %
63,7 %
68,4 %
61,5 %
29,5 %
54,7 %
63,2 %
52,4 %
Vlottende activa
59,5 %
35,2 %
31,6 %
37,8 %
70,5 %
45,3 %
36,8 %
47,5 %
KT-vorderingen,geldbeleggingen en liquide middelen
34,0 %
28,6 %
31,5 %
30,2 %
44,8 %
38,7 %
36,8 %
39,3 %
Eigen vermogen
37,1 %
67,2 %
92,6 %
69,4 %
42,5 %
62,3 %
90,0 %
66,6 %
Reserves
17,0 %
31,0 %
46,6 %
33,1 %
20,6 %
27,2 %
50,3 %
32,6 %
0,0 %
0,6 %
0,0 %
0,4 %
0,0 %
0,8 %
0,0 %
0,4 %
Schulden
62,9 %
32,2 %
7,4 %
30,2 %
57,5 %
36,8 %
10,0 %
33,0 %
Schulden op meer dan één jaar
25,7 %
22,8 %
0,0 %
17,2 %
16,7 %
20,2 %
0,0 %
13,7 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Activa
Passiva
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Totaal
18
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2011
eigen vermogen. Zo bedraagt de schuld in Vlaanderen 57,5 %, tegen 36,8 % voor Wallonië en slechts 10 % voor Brussel. Ten opzichte van het boekjaar 2008 zijn de verschillen tussen de balansstructuur van de intercommunales in Wallonië, enerzijds, en van de intercommunales in Vlaanderen en Brussel, anderzijds, kleiner geworden.
van Electrabel overnam (grafiek 2). Deze uitzonderlijke piek buiten beschouwing gelaten, blijft het resultaat stijgen tot in 2007. In 2008 daalt het resultaat, wat gedeeltelijk kan worden verklaard door het tijdverschil met het boekjaar waarin de volledige vrijmaking van de energiemarkt in Wallonië en Brussel plaatsvond. De nieuwe piek in het boekjaar 2009 is deels het gevolg van de ontvangsten uit de verkoop van de Distrigas-aandelen. Door het nemen van belangen in vennootschappen uit de energiesector realiseren de financieringsintercommunales hun doelstelling om de gemeenten zo stabiel mogelijke inkomsten te garanderen.
Resultaat van het boekjaar Het resultaat van het boekjaar 2009 bedraagt 698 miljoen EUR. Het financieel resultaat (92,1 %) draagt het meest bij tot het resultaat van het boekjaar (tabel 6). Het bedrijfsresultaat komt uit op 54 miljoen EUR in 2009, tegen 66 miljoen EUR het jaar voordien, en draagt slechts voor 7,8 % bij tot het uiteindelijk resultaat. Het financieel resultaat beloopt 643 miljoen EUR over het boekjaar 2009. Deze sterke groei ten opzichte van het vorige boekjaar is te verklaren door de dividenden van de participaties en door het uitzonderlijk dividend van Publigas, dat zijn belangen in Distrigas aan ENI verkocht.
Het resultaat 2009 werd uitgesplitst per gewest. Hieruit blijkt dat 49,7 % afkomstig is van de Vlaamse financieringsintercommunales, tegen 25,6 % voor de Waalse en 24,8 % voor de Brusselse. De rentabiliteit van het eigen vermogen (resultaat van het boekjaar in vergelijking met het eigen vermogen) bedraagt gemiddeld 34,9 %. De Vlaamse intercommunales hebben de hoogste rentabiliteitsratio (145,7 %), tegen respectievelijk 18,2 % en 22,2 % voor de Waalse en de Brusselse. De hoge percentages zijn het gevolg van de resultaten van de financiële verrichtingen op hun participatieportefeuille voor het boekjaar 2009.
Wat de laatste negen jaar betreft, stellen we vast dat het resultaat van het boekjaar van de financieringsintercommunales is toegenomen tussen 2001 en 2005, met een uitzonderlijke piek in 2005, toen Suez de aandelen
Structuur van het resultaat van de financieringsintercommunales (in % van het totale resultaat) – 2008-2009 2008 Vlaanderen
Wallonië
Bedrijfsresultaat
44,5 %
Financieel resultaat
55,6 %
Uitzonderlijk resultaat Belastingen Totaal
Tabel 6
2009 Brussel
Totaal
Vlaanderen
Wallonië
35,8 %
-0,6 %
65,1 %
79,9 %
-0,1 %
0,0 %
20,7 %
6,0 %
0,0 %
0,8 %
0,0 %
0,4 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Brussel
Totaal
27,4 %
2,1 %
26,9 %
-0,4 %
7,8 %
67,0 %
97,5 %
73,1 %
100,8 %
92,1 %
0,4 %
0,2 %
-0,3 %
0,2 %
0,0 %
0,1 %
0,0 %
0,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Evolutie en uitsplitsing van het resultaat van het boekjaar van de financieringsintercommunales (in miljoen EUR) – 2001-2009
Grafiek 2
1 200 1 000 137 800 413
600
173
400 200 0
25 75 21 2001 Vlaanderen
26 100 25 2002
28
38
130
128
29 2003
59 2004
Wallonië
52 442
2005
133 92 2006
178
197 70 140 134 2007
108 62 2008
347
2009
Brussel
19
Waterbeheer
Waterbeheer
1. Context en belangrijkste spelers Het waterbeheer is een domein waarop de lokale overheden een belangrijke rol vervullen. Ze zorgen voor het netwerk van drinkwaterleidingen, sommige ook voor de productie van drinkwater, en ze voeren zowel regenwater als afvalwater af via een netwerk van rioleringen en kleinschalige waterzuiveringsinstallaties. Het waterbeheer gebeurt in nauwe samenwerking met de regionale overheden. Om de organisatie van het waterbeheer af te stemmen op de Europese wetgeving was een reorganisatie van de watersector onafwendbaar. Het technische karakter van het metier samen met de complexiteit van de wetgeving maakt zware investeringen nodig. De waterbedrijven herschikten dan ook hun activiteiten door uitbreiding van het dienstenaanbod of door samenwerkingsverbanden gericht op de toekomst. Omdat het waterbeheer een gewestelijke bevoegdheid is, werd de Europese wetgeving concreet uitgewerkt via verschillende regionale decreten. In Vlaanderen zijn zowel regionale als lokale spelers actief in de drinkwaterproductie en -distributie. Voor de waterzuivering en de riolering gaf de Vlaamse overheid de naamloze vennootschap Aquafin de decretale bevoegdheid om het gewestelijk programma van bovengemeentelijke rioleringsinfrastructuur te realiseren. De regionale Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) is het grootste drinkwaterbedrijf en opereert naast 9 intercommunales waarvan de Tussengemeentelijke Maatschappij der Vlaanderen voor Watervoorziening (TMVW) de grootste is. Het aantal lokale gemeentebedrijven voor water werd in de loop van 2008 en 2009 door overnames afgebouwd van 6 tot 3. In 2005 kregen de drinkwatermaatschappijen de bijkomende opdracht om in te staan voor de sanering van afvalwater, een domein waarop enorme investeringen nodig zijn die toelaten alle afvalwater af te leiden naar een zuiveringseenheid. Nieuwe activiteiten rond rioolbeheer en waterzuivering werden ontwikkeld voor hun klanten, de gemeenten. Ook zagen specifieke servicelijnen het licht en kwamen belangrijke samenwerkingsverbanden tussen waterbedrijven tot stand om efficiëntiewinst te kunnen realiseren. Met het oog op 20
de strengere technologische en ecologische uitdagingen op het vlak van watervoorziening en -sanering bundelen AWW en TMVW vanaf 2010 hun krachten onder de nieuwe naam water-link om de gemeenten en hun inwoners te bedienen. Ook de noden van de industriële klanten zullen worden opgevangen maar dan door een private partner (Induss). Verder werd een nieuw samenwerkingsproject met de naam Aqua.duct opgestart, voor controle van de productie en distributiezekerheid van water. Met dit samenwerkingsverband willen AWW, TMVW en VMW op termijn water (tegen een stabielere prijs) kunnen leveren via een uitgebouwd ringnetwerk. Een ander gevolg van de reorganisatie van de drinkwatersector is dat de drinkwatermaatschappijen de werkelijke kost van water kunnen recupereren bij de gebruiker via de drinkwaterfactuur waarop meer en meer ook de gemeentelijke en de bovengemeentelijke saneringsbijdrage wordt aangerekend. In Wallonië omvat de waterbeheercyclus drie aspecten. Een eerste aspect is dat van de productie en de distributie van water, een activiteit waarvoor 58 bedrijven instaan voor de waterproductie en 55 voor de distributie1. Onder hen onder meer de Société Wallonne des Eaux (SWDE) die 65 % van de Waalse bevolking bedient. Naast de SWDE zijn er 8 intercommunales actief op het vlak van productie en distributie, 2 gemeentebedrijven en een hele reeks gemeentediensten voor water. Een tweede aspect houdt verband met de coördinatie en de financiering van het waterbeleid, die taken zijn van de Société Publique de la Gestion de l’Eau (SPGE), een onderneming van publiek recht opgericht door het Waalse Gewest. Het derde aspect is dat van de waterzuivering. Dit beleidsdomein wordt aangestuurd door de SPGE die op haar beurt de uitvoering ervan en het uitbaten van de infrastructuur overlaat aan 7 intercommunales die ze erkend heeft als zuiveringsinstellingen (EZI)2. Ze zijn actief op het vlak van de openbare waterzuivering: meer in het bijzonder staan ze in, tegen betaling, voor de bouw van zuiveringsinstallaties zoals collectoren en zuiveringsstations evenals voor de uitbating van deze constructies (via een contract van 1 2
Aquawal, Chiffres-cles du secteur de l’eau en Région wallonne – 2008. De erkende zuiveringsinstellingen zijn intercommunales actief op het domein van de zuivering van afvalwater in het Waalse gewest. Er zijn er acht: AIDE, AIVE, INASEP, IDELUX, IDEA, IPALLE, IBW en IGRETEC.
onroerende leasing). Elke intercomunale is actief in een of meerdere geografische zones, onderverdeeld in hydrografische waterbekkens. Waterzuivering maakt deel uit van een Planification d’Assainissement par Sous-bassins Hydrographiques (PASH). De omzetting van de Europese richtlijn water (2000/60/CE) in het Waalse Gewest voorziet de toepassing van de werkelijke kostprijs van water, die uit twee componenten bestaat: namelijk de Coût-Vérité de la Distribution (CVD), die de component is van de waterprijs om de productie en verdeling van drinkwater te financieren, en de CoûtVérité de l’Assainissement (CVA), die alle kosten verbonden aan waterzuivering opneemt die teruggevorderd moeten worden via de waterfactuur. In Brussel zijn er nog twee intercommunales actief in de sector, nl. een voor waterdistributie (Hydrobru) en een voor productie, aanvoer en sanering van water (Vivaqua, ook actief in Vlaanderen), samen met de eind 2006 opgerichte regionale Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer (BMWB), die instaat voor de openbare sanering van het stedelijk afvalwater op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het kader van deze opdracht heeft Hydrobru een dienstencontract afgesloten met de BMWB voor de sanering van het water dat Hydrobru verdeelt. De eengemaakte factuur voor water rekent de verbruiker de volledige kostprijs aan van water, van productie en distributie tot sanering.
2. Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven voor waterbeheer 2.1. Financieel gewicht van de spelers Bij het waterbeheer zijn heel wat publieke actoren betrokken. We analyseerden de jaarrekening 2009 van zowel intercommunales als publieke ondernemingen. Deze spelers in de sector voor waterbeheer zijn ofwel actief in de productie en distributie van water ofwel in de waterzuivering. De analyse steunt op cijfers uit de gepubliceerde jaarrekening en balans. Omdat in de werking van veel Vlaamse intercommunales de distributie, productie en sanering van water sterk verweven zitten in de cijfers en een uitsplitsing per activiteitstak niet volledig beschikbaar is, maken we geen onderscheid qua activiteit. Voor Wallonië biedt de lijst van erkende zuiveringsinstellingen de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen het segment van sanering van afvalwater en het segment van de waterproductie en -distributie, hoewel in dit laatste segment sinds 2005 ook servicelijnen werden opgestart voor rioolbeheer. Er ontbreken cijfers van onder meer drie Waalse intercommunales3 die in meerdere sectoren actief zijn, waaronder waterzuivering of waterdistributie, maar de waterbeheersactiviteit niet apart in hun jaarrekening publiceren. Ook in Vlaanderen is dit in zekere mate het geval omdat andere intercommunales rioleringsdiensten aanbieden terwijl ze niet in hoofdzaak operationeel zijn in de watersector. Evenmin konden cijfers van de gemeentelijke waterdiensten in Wallonië worden ingezameld. 3
IDEA, IBW en IGRETEC.
Financieel gewicht van de belangrijkste spelers in de watersector – 2009
Tabel 1
Balanstotaal Type onderneming Vlaanderen
Wallonië
Bedrijfsopbrengsten
Aantal In miljoen EUR
Aandeel (%)
In miljoen EUR
Aandeel (%) 30,2 %
Intercommunales
10
2 621,8
20,4 %
936,6
Gemeentelijke waterbedrijven *
2
46,0
0,4 %
17,8
0,6 %
Andere belangrijke spelers in de sector
2
3 791,3
29,5 %
844,6
27,2 %
Intercommunales waterproductie en -distributie
8
477,3
3,7 %
139,7
4,5 % 3,7 %
Intercommunales waterzuivering
4
628,2
4,9 %
113,9
Intercommunales
12
1 105,5
8,6 %
253,6
8,2 %
Gemeentelijke waterbedrijven **
1
8,7
0,1 %
1,5
0,0 % 21,2 %
Andere belangrijke spelers in de sector
2
4 149,8
32,3 %
657,7
Brussel
Intercommunales
2
1 130,2
8,8 %
392,5
12,6 %
Totaal
Publieke spelers in de watersector
31
12 853,3
100,0 %
3 104,2
100,0 %
Totaal
Intercommunales
24
4 857,5
37,8 %
1 582,7
51,0 %
* Met 2 jaarrekeningen beschikbaar van de 3. ** Geen cijfers beschikbaar over 1 gemeentebedrijf en 45 waterdiensten.
21
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2011
De regionale spelers hebben, gemeten aan de hand van het balanstotaal, een duidelijk overwicht in de watersector (61,8 %). De intercommunales vertegenwoordigen over alle regio’s samen 37,8 % en realiseren meer dan de helft (51 %) van de totale bedrijfsopbrengsten (tabel 1). De gemeentelijke waterbedrijven voor distributie vertegenwoordigen minder dan 1 %. Het gewicht van de intercommunales neemt in 2009 sterk toe in termen van balanstotaal (+5,7 %) en bedrijfsopbrengsten (+7,5 %). Ook de regionale spelers noteren een toename van hun balanstotaal (+4,8 %) en bedrijfsGrafiek 1
Balansstructuur van de intercommunales voor waterbeheer – 2009
100 % 90 % 80 % 52,4 %
70 %
Vlottende activa 60 %
80,4 %
50 %
Vaste activa 4,5 %
40 % Schulden
30 % 43,1 %
20 % 10 %
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Het balanstotaal van de intercommunales kent in 2009 een sterke toename onder impuls van de investeringen die de watersector uitvoert om aan de Europese regelgeving te voldoen. Verdere expansie vertaalt zich ook in de continue overnames van rioleringsnetwerken van gemeenten, naast de niet-onbelangrijke boekhoudtechnische groei door herwaardering van ingebrachte gebruiksrechten van netwerken en door kapitaalverhoging. De structuur van de balans weerspiegelt alleszins de zeer infrastructuurgebonden activiteit van de intercommunales voor waterbeheer. Het gewicht van de vaste activa neemt in 2009 fors toe, van 72,5 % tot 80 % van het balanstotaal. Dit percentage ligt echter lager in het segment van de Waalse waterzuiveringsintercommunales. De eerder evenwichtige verhouding 52/43 tussen eigen vermogen en schulden wordt evenmin in alle segmenten bereikt, zoals weergegeven in grafiek 1. Zo wegen de schulden sterker door bij de Brusselse intercommunales en de Waalse zuiveringsintercommunales, in een verhouding van 35/61 voor eigen vermogen en schulden.
19,6 % Eigen vermogen
0% Actief
Een andere benadering van de balansstructuur bestaat erin het bedrijfskapitaal te berekenen en de evolutie ervan onder de loep te nemen. Het bedrijfskapitaal is een parameter
Passief
Evolutie van de behoefte aan bedrijfskapitaal voor de watersector (in % van het balanstotaal) – 2008-2009
Behoefte aan bedrijfskapitaal 2009
Grafiek 2
opbrengsten (+10,2 %), met een duidelijke groei in het segment waterzuivering. De overzichtstabel 1 levert een goede benadering van het financiële gewicht van de (inter)gemeentelijke bedrijven die in de plaats van de gemeentebesturen opereren in de nutssector water. Hun gewicht benadert een balanstotaal van 4,9 miljard EUR.
50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 0% -10 % -20 % -20 %
-10 %
0%
10 %
20 %
Behoefte aan bedrijfskapitaal 2008
Regionale spelers
22
Intercommunales
30 %
40 %
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2011
die het permanent vermogen ten opzichte van de vaste activa plaatst. Een positief bedrag aan bedrijfskapitaal betekent dat er een overschot is aan permanent vermogen nadat hiermee de vaste activa werden gefinancierd. Een negatief bedrag kan wijzen op mogelijke liquiditeitsproblemen. De behoefte aan bedrijfskapitaal drukt uit wat de onderneming nodig heeft aan permanent vermogen om de vlottende activa te financieren omdat het kortlopend vreemd vermogen niet volstaat. Voor de hele sector bedraagt het bedrijfskapitaal in verhouding tot het balanstotaal 5,4 % in 2009, een verhouding die stabiel blijft over de jaren heen. Algemeen genomen is de behoefte aan bedrijfskapitaal groter voor de regionale spelers, nl. gemiddeld 7 %, en lager voor de intercommunales, gemiddeld 2,7 %. Grafiek 2 toont de evolutie van de individuele waarden voor alle spelers in de watersector, waarbij de grootte van het punt de omvang van het balanstotaal voorstelt. Elk punt stelt een speler voor gegroepeerd per kleur volgens type (intercommunales, gemeentelijke waterbedrijven en regionale spelers). Wanneer een onderneming zich onder de bissectrice bevindt, is de behoefte aan bedrijfskapitaal afgenomen in 2009. Een punt dat zich verwijdert van de bissectrice vertaalt in feite de evolutie van deze indicator voor een onderneming. De waarden liggen echter allemaal dichtbij of op de bissectrice, wat de stabiliteit van de sector onderstreept. Alle spelers die zich boven de X-as bevinden, noteren een positief bedrijfskapitaal in 2009. Een vijftal bedrijven die zich in het kwadrant links onderaan bevinden, waaronder twee regionale spelers, noteren voor beide jaren een negatief bedrijfskapitaal.
2.2. Resultaat van het boekjaar Het resultaat van het boekjaar 2009 dat de lokale overheidsbedrijven van de sector neerzetten is opnieuw kleiner ten opzichte van het laatste jaar, na hevige fluctuaties in 2007 (+19,1 %) en 2008 (-13,7 %). Ondanks de forse toename van het bedrijfsresultaat van zowel de Vlaamse en Brusselse intercommunales van de sector als de Waalse intercommunales voor waterproductie en -distributie, valt het resultaat van de sector immers terug met 26,4 % tot 28,9 miljoen EUR. De regionale spelers in Vlaanderen zien hun resultaat van het boekjaar 2009 toenemen dankzij het genoteerde uitzonderlijke resultaat. Het negatieve resultaat van de Waalse regionale spelers glijdt terug af naar een niveau van -11,9 miljoen EUR door een combinatie van een lager bedrijfsresultaat, volledig teniet gedaan door een groter negatief financieel resultaat. Het financieel resultaat knabbelt echter ook bij de Vlaamse regionale spelers en bij de Brusselse intercommunales het sterke bedrijfsresultaat weg (tabel 2). Voor de regionale overheidsbedrijven voor waterzuivering is de hoge financiële schuldenlast hiervan de oorzaak. De uitzonderlijke resultaten zijn in 2009 zeer positief, wat het resultaat van het boekjaar ten goede komt. Het zijn voornamelijk de regionale spelers die voor het uitzonderlijke resultaat zorgen (20,9 miljoen EUR) waarbij de Vlaamse het overwicht hebben (16,9 miljoen EUR). In de nasleep van de economische crisis van einde 2008 voelden de waterbedrijven in 2009 aanvankelijk een sterke terugval in het waterverbruik, onder meer door de verminderde industriële activiteit. Maar de zomer van 2009 was vrij warm en geleidelijk aan ging het verbruik van water door particuliere klanten en industrie weer de
Structuur van het resultaat van het boekjaar van de sector voor waterbeheer (in miljoen EUR) – 2009
Tabel 2
Resultaat Type onderneming
Vlaanderen
Wallonië
Aantal Bedrijfs-
Financieel
Uitzonderlijk
Belastingen
Resultaat van het boekjaar 36,6
Intercommunales
10
39,6
-4,1
1,2
0,1
Gemeentelijke waterbedrijven
2
0,0
-0,2
0,2
0,0
0,0
Andere belangrijke spelers in de sector
2
52,2
-58,3
16,9
0,3
10,5
Intercommunales waterproductie en -distributie
8
1,9
1,7
-1,3
0,1
2,3
Intercommunales waterzuivering
4
-1,8
-1,0
0,9
0,0
-2,0
Intercommunales
12
0,1
0,7
-0,4
0,1
0,2
Gemeentelijke waterbedrijven
1
-0,2
0,1
0,0
0,0
-0,1
Andere belangrijke spelers in de sector
2
26,1
-42,0
4,0
0,0
-11,9
Brussel
Intercommunales
2
6,4
-12,8
0,1
0,0
-6,4
Totaal
Publieke spelers in de watersector
32
124,1
-116,7
21,9
0,6
28,9
Totaal
Intercommunales
24
46,1
-16,2
0,9
0,3
30,4
23
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2011
hoogte in. Dit verbruik is een belangrijke component voor het behalen van bedrijfsopbrengsten. De Vlaamse intercommunales realiseren in 2009 opnieuw een toename van de bedrijfsopbrengsten (7,7 %) en omzetcijfer ten opzichte van het vorige boekjaar. Via de eengemaakte factuur worden aan de klanten meer en meer de gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsbijdragen aangerekend. Omdat deze bijdragen van de abonnees ontoereikend zijn om de exploitatiekosten van de bovengemeentelijke sanering te dragen voorziet het Vlaamse Gewest een tussenkomst via het Minafonds. Deze bedragen worden geboekt als Andere bedrijfsopbrengsten en hebben een onmiddellijke impact op de totale bedrijfsopbrengsten. Aan de kostenzijde groeit het volume van de bedrijfskosten eveneens aan (6,7 %), met de rubriek Handelsgoederen, waarop de bovengemeentelijke saneringskosten worden geboekt die Aquafin aanrekent aan de waterbedrijven. De Waalse intercommunales zien hun resultaat van het boekjaar in 2009 bijna tot nul herleid. Enerzijds zien de intercommunales voor waterdistributie hun positief bedrijfsresultaat lichtjes slinken, anderzijds tekenen de waterzuiveringsintercommunales in 2009 een negatief resultaat van het boekjaar op. Het financieel resultaat wordt opgebouwd door het in rekening brengen van kapitaalsubsidies. Die waren in 2009 echter onvoldoende om de toegenomen financiële kosten te compenseren. Deze laatste noteren daarbij een negatief financieel resultaat waardoor het eveneens afgezwakte uitzonderlijk positieve resultaat er niet in slaagt de negatieve impact ervan om te buigen.
Tabel 3
De Brusselse intercommunales noteren in tegenstelling tot in 2008 een negatief resultaat van het boekjaar (-6,4 miljoen EUR), ondanks het aangegroeide bedrijfsresultaat dat 6,4 miljoen EUR bedraagt. Dit laatste kan echter het dubbel zo grote negatieve financiële resultaat van beide intercommunales samen niet compenseren. De financiële kosten van schulden, die 21,5 miljoen EUR belopen, liggen net als vorig jaar hoger dan de financiële opbrengst van kapitaalsubsidies (3,6 miljoen EUR) die voor het grootste deel (80,7 %) toekomen aan de waterzuiveringsintercommunale. 2.3. Financiële ratio’s Dankzij de liquiditeitsratio’s kan worden ingeschat in welke mate de intercommunales kunnen voldoen aan hun kortetermijnverbintenissen, wat het geval is bij een liquiditeit gelijk aan 1 of hoger. De current ratio en de acid test zijn voor de publieke spelers in de watersector respectievelijk gelijk aan 1,1 en 0,7 in 2009 (tabel 3). Met een current ratio van 1 en een acid test gelijk aan 1 beschikken de intercommunales net over voldoende liquide middelen. Een regionale vergelijking wijst bij de Waalse intercommunales op een hoger liquiditeitsniveau voor beide ratio’s (1,2 en 1,4) dan bij de Vlaamse (1 en 0,9) waarvoor de strengere acid test zelfs onder de limiet duikt. Net zoals in Brussel blijkt daarmee voor de intercommunales (acid test en current ratio 0,8) dat de vorderingen op korte termijn niet volledig volstaan om de kortetermijnverbintenissen te dekken. De overige publieke spelers in de watersector geven erg uiteenlopende situaties te zien en bepalen zo de eerder lage gemiddelde score van de sector op de acid test.
Ratio’s voor liquiditeit en solvabiliteit van de spelers in de sector voor waterbeheer – 2009 Solvabiliteit
Liquiditeit Type onderneming
Vlaanderen
Wallonië
24
Current ratio
Acid test
Financiële LangetermijnZelffinanonafhankeschuldratio cieringsgraad lijkheid
Cashflow/ vreemd vermogen
Intercommunales
1,0
0,9
58,8 %
40,5 %
9,5 %
12,5 %
Gemeentelijke waterbedrijven
1,5
1,9
30,5 %
166,0 %
16,0 %
4,8 %
Andere belangrijke spelers in de sector
0,4
0,4
45,2 %
95,9 %
2,8 %
8,1 %
Intercommunales waterproductie en -distributie
1,7
1,3
80,0 %
12,0 %
21,1 %
23,7 %
Intercommunales waterzuivering
1,1
1,4
36,9 %
107,8 %
5,8 %
3,3 %
Intercommunales
1,2
1,4
55,5 %
48,2 %
12,4 %
7,3 %
Gemeentelijke waterbedrijven
2,1
2,0
76,8 %
17,1 %
13,1 %
15,4 %
Andere belangrijke spelers in de sector
1,6
0,8
56,4 %
53,1 %
0,4 %
7,0 %
Brussel
Intercommunales
0,8
0,8
34,2 %
148,6 %
1,2 %
3,9 %
Totaal
Publieke spelers in de watersector
1,1
0,7
51,5 %
66,6 %
4,1 %
8,0 %
Totaal
Intercommunales
1,0
1,0
52,3 %
58,8 %
8,2 %
8,6 %
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2011
Rentabiliteitsratio’s van de spelers in de sector voor waterbeheer – 2009
Vlaanderen
Wallonië
Tabel 4
Type onderneming
Rentabiliteit van het eigen vermogen
Rentabiliteit van het actief
Operationele rentabiliteit
Intercommunales
2,4 %
1,4 %
4,2 %
Gemeentelijke waterbedrijven
-0,3 %
-0,1 %
-0,3 %
Andere belangrijke spelers in de sector
0,6 %
0,3 %
6,2 %
Intercommunales waterproductie en -distributie
0,6 %
0,5 %
1,4 %
Intercommunales waterzuivering
-0,9 %
-0,3 %
-1,6 %
Intercommunales
0,0 %
0,0 %
0,0 %
Gemeentelijke waterbedrijven
-1,5 %
-1,1 %
-12,4 % 4,0 %
Andere belangrijke spelers in de sector
-0,5 %
-0,3 %
Brussel
Intercommunales
-1,7 %
-0,6 %
1,6 %
Totaal
Publieke spelers in de watersector
0,4 %
0,2 %
4,0 %
Totaal
Intercommunales
1,2 %
0,6 %
2,9 %
De solvabiliteitsratio’s zijn meer een maatstaf van de financiële structuur van het overheidsbedrijf op lange termijn. Globaal genomen vertonen de publieke spelers van de watersector een goede solvabiliteit. De intercommunales beschikken over een grotere solvabiliteit dan de andere actoren uit de watersector, op de gemeentebedrijven na. Een ratio van de financiële onafhankelijkheid die hoger ligt dan of gelijk is aan 50 % geeft aan dat de schulden gedekt zijn door het eigen vermogen. Dat geldt voor het geheel van publieke spelers in de watersector, met een ratio die net iets hoger uitkomt (51,5 %), terwijl de intercommunales als groep zelfs een nog iets sterker cijfer te zien geven (52,3 %). Deze vaststelling verschilt tussen de gewesten. In Vlaanderen hebben de intercommunales de hoogste onafhankelijkheidsratio van 58,8 %, terwijl die in Wallonië uitkomt op 55,5 % en in Brussel op 34,2 %. Voor de Brusselse intercommunales vormt het aangaan van financiële schulden een belangrijke manier van financiering. De ratio van de financiële onafhankelijkheid verslechtert voor hen daarmee jaar na jaar. Uit de ratio voor de langetermijnschuld blijkt dat het eigen vermogen alle langetermijnverbintenissen dekt, nl. de voorzieningen, de uitgestelde belastingen en de schuld op meer dan één jaar. Deze ratio bedraagt voor de publieke spelers van de watersector 66,6 % in 2009, terwijl de intercommunales als groep iets minder langetermijnschulden torsen (58,8 %). Opnieuw stellen we grote verschillen vast tussen de verschillende gewesten van het land. De Brusselse intercommunales hebben de hoogste langetermijnschuld met 148,6 %, wat wil zeggen dat het eigen vermogen de langetermijnverbintenissen niet volledig dekt. De schuldratio van de Vlaamse intercommunales is de laagste met 40,5 %, terwijl in Wallonië de intercommunales een ratio te zien geven van 48,2 %. Uit de evolu-
tie van de voorbije drie boekjaren blijkt dat de langetermijnschuldratio van de intercommunales voor het eerst weer afneemt, nl. van 63,8 % in 2008 naar 58,8 % voor het boekjaar 2009. De zelffinancieringsgraad van 4,1 % voor de publieke spelers van de watersector ligt in 2009 gemiddeld lager dan de ratio van de groep van de intercommunales, die 8,2 % bedraagt. De Waalse intercommunales vertonen de hoogste zelffinancieringsgraad, nl. 12,4 %, meer bepaald onder invloed van de cijfers van de intercommunales actief in de waterproductie en -distributie (21,1 %). Dezelfde ratio bedraagt 9,5 % bij de Vlaamse intercommunales en ligt een heel pak lager ligt bij de Brusselse (1,2 %). De verhouding van cashflow tot vreemd vermogen geeft aan dat voor het boekjaar 2009 slechts 8,0 % van het vreemd vermogen (voorzieningen + schulden) zouden kunnen worden terugbetaald met de cashflow van de publieke spelers van de watersector. Die ratio is nagenoeg van een zelfde niveau voor de groep van de intercommunales (8,6 %). Beide ratio’s namen in 2009 lichtjes toe. Naar analogie met de zelffinancieringsgraad ligt deze ratio in 2009 globaal genomen hoger bij de Vlaamse intercommunales dan bij de Waalse en de Brusselse. De rentabiliteit van de publieke spelers die actief zijn in de watersector is zeer laag (tabel 4). Verklaring hiervoor is het zeer kleine resultaat in verhouding tot het aangewende kapitaal. Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen de twee activiteitsdomeinen, die immers een verschillende benadering hebben op het vlak van hun businessmodel. Enerzijds is er de waterdistributie, waarbij water wordt verkocht volgens verbruik per kubieke meter, anderzijds is er de waterzuivering, die een reeks noodzakelijke kosten voor de gemeenschap inhoudt ten 25
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2011
laste van het lokale overheidsbedrijf, zonder dat er een individuele vraag aan de basis ligt. Die saneringskosten worden in de eerste plaats gefinancierd met openbare middelen maar worden daarna via de waterfactuur aan de consument van drinkwater doorgerekend tegen de werkelijke prijs. De rentabiliteit van het eigen vermogen bedraagt 0,4 % voor alle publieke spelers samen en 1,2 % voor de groep van intercommunales. Deze cijfers zijn lager dan in 2008 omdat het eigen vermogen in volume toenam en het resultaat afzwakte in 2009. In Vlaanderen ligt de rentabiliteit op het eigen vermogen het hoogst, met een cijfer dat voornamelijk de intercommunales leveren.
26
De rentabiliteit van het actief ligt zeer laag, nl. 0,2 % voor het totaal en 0,6 % voor de groep van intercommunales. Evenals in het boekjaar 2008 stijgt ook in 2009 deze ratio alleen voor de Vlaamse intercommunales boven 1 % uit. De operationele rentabiliteit meet dan meer specifiek het effect van de activiteit. Voor het boekjaar 2009 levert dit 4 % voor alle publieke spelers van de watersector samen, terwijl de groep van de intercommunales hierop lager scoort (2,9 %). Het zijn overigens voornamelijk de Vlaamse en Brusselse intercommunales die een rentabiliteit noteren van hoger dan 1 %, samen met de Waalse intercommunales voor waterproductie en -distributie.
Afvalbeheer
Afvalbeheer
1. Context en belangrijkste actoren Afvalbeheer door lokale besturen schrijft zich in in een Europees kader van milieubescherming en duurzame ontwikkeling. De Europese Unie legt de lidstaten de krachtlijnen op voor het afvalbeleid. Elke lidstaat dient dan ook een programma voor afvalbeheer uit te werken, waarbij de producent van afval als uitgangspunt geldt. Preventie van afval is de eerste stap in de Europese prioriteitenhiërarchie. Daarna komen in dalende volgorde: hergebruik, recycling, energievalorisatie, verbranding met energierecuperatie, eliminatie door verbranding of een andere techniek en, op de laatste plaats, storten. Om het geproduceerde afvalvolume te verminderen wordt het accent vooral gelegd op recycling en energievalorisatie terwijl storten zoveel mogelijk moet worden vermeden. De EU legt dan ook een aantal dwingende normen voor afvalproductie en -beheer vast. Zo zijn het verwerken van afval in stortplaatsen en de emissies die mogen ontstaan bij afvalverbranding streng geregeld door richtlijnen. De nieuwe kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) die dateert van juni 2008 legt de nadruk meer op preventie, hergebruik en recyclage. Ten slotte stimuleert de Europese Unie ook de invoering van een werkelijke prijs1 voor het afvalbeleid volgens het principe “de vervuiler betaalt”. In België zijn de bevoegdheden zo verdeeld, dat de gewesten het afvalbeleid bepalen conform de Europese richtlijnen. Een aantal bevoegdheden bleven federaal, zoals de bepaling van de normen voor de producten die op de markt worden gebracht en de maatregelen voor de bescherming tegen ioniserende stralen, met inbegrip van het radioactief afval. De gewestregeringen hebben aan regionale instanties opdracht gegeven om plannen voor afvalbeheer op te stellen met te halen streefcijfers en controlemechanismen voor de beheersing van de volumes, de afvalkosten en de gevolgen voor het leefmilieu. In Vlaanderen werden deze opdrachten toevertrouwd aan de Vlaamse overheidsdienst Leefmilieu, Natuur en Energie/ Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (LNE/OVAM), in Wallonië aan de Direc-
tion générale des Ressources naturelles et de l’Environnement/ Office Wallon des Déchets (DGRNE/OWD) en voor Brussel aan het Brussels Instituut voor Milieubeheer (Leefmilieu Brussel – BIM)2. Al jarenlang sleutelen alle niveaus van de overheid aan het complexe proces van afvalbeleid, een domein waarop ze ondertussen ook veel knowhow opbouwden. De beleidsmatige omkadering voor deze materie is strikt en tegelijk vrij volledig uitgewerkt. De gemeenten vormen een essentiële schakel in de uitvoering van het afvalbeleid binnen de context van hun opdracht rond openbare netheid. Om de investeringskosten van het afvalbeheer te optimaliseren, verenigden de gemeenten zich in intercommunales waaraan ze een ruime waaier van activiteiten toevertrouwden. Bijna alle intercommunales in deze sector leggen zich toe op de huisvuilophaling bij de gezinnen, het beheer van containerparken en afvalpreventie, terwijl ongeveer de helft van hen zich eveneens specialiseert in afvalverwerking en -valorisatie. Hierbij zijn meerdere technologische processen mogelijk die toelaten om op een ecologische manier vrijgekomen energie te recupereren. Dit is het geval bij composteringstechnieken, storten en mechanischbiologische scheidingsprocessen, maar wordt eveneens toegepast bij het uitbouwen van verwerkingseenheden zoals verbrandingsinstallaties. Bij een aantal technieken is ook watersanering aan de orde om de impact op het milieu te vermijden. De sector van het afvalbeheer kent hiermee een activiteit die sterk inzet op sectoroverschrijdende technieken in het kader van ecologisch beheer. De gemeentelijke samenwerkingsverbanden zijn hoofdzakelijk actief op de markt van het huishoudelijk afval. Omdat deze activiteiten een zekere infrastructuur vergen, doen gemeenten een beroep op onderaannemers om heel wat van deze taken uit te voeren. Zowel voor de 1
2
De werkelijke prijs is een concept ingesteld door de Europese Unie waarbij alle kosten van het afvalbeheer in een integrale prijs worden verwerkt met de bedoeling dit aan te rekenen aan degene die het afval produceert volgens het principe de vervuiler betaalt. Voor meer informatie over het afvalbeheer en de rol van deze instanties: www.dexia.be/onzestudies: Analyse van de Uitdagingen voor de nieuwe gemeentebesturen, fiche 16: afvalbeheer (2010), Franstalige versie over het afvalbeheer in Wallonië en Brussel, Nederlandstalige versie over het afvalbeheer in Vlaanderen en Brussel.
27
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2011
inzameling als voor de verwerkingsketen voor gesorteerd afval aangeboden voor recyclage zijn er tal van gespecialiseerde firma’s, vaak uit internationale groepen, die complexe processen toepassen. Een recente ontwikkeling in de regionale reglementering is de nieuwe strategie voor het beleid rond huishoudelijk afval bepaald door de Waalse Regering op 5 maart 2008. Die werkt het principe uit van “de vervuiler betaalt de werkelijke prijs van het afval” en introduceert het element van voorheffing-sanctie3. Het is de bedoeling afval te voorkomen en afvalverwerking te stimuleren in het gewest. Er is daarom een reeks belastingen voorzien die de verwerking in een afvalketen zo goed mogelijk zullen sturen. De belastingen slaan op het technisch ingraven, op afval verbranden en afval ophalen in Wallonië, op de terugnameplicht en op het selectief ophalen van huisvuil. Vermindering en vrijstelling van belasting is voorzien voor producenten die de norm voor voorkoming van afval halen. Deze hervorming van het afvalbeleid zal in praktijk pas tegen 2013 duidelijk zichtbaar worden in de boekhouding van de actieve intercommunales voor afvalbeheer, met een impact op de aangesloten gemeenten. Brussel heeft geen intercommunale voor afvalbeheer. Het afvalbeheer werd er toevertrouwd aan een gewestelijke instelling (Agentschap Net Brussel), die belast is met de ophaling en de verwerking van het huishoudelijk afval en daarnaast ook uitgerust is met containerparken, een sorteer- en composteercentrum en een verbrandingsinstallatie met energievalorisatie.
2. Financiële analyse van de intercommunales van de sector 2.1. Analyse van de sector In 2009 waren er 31 intercommunales actief op het gebied van afvalverwerking, waarvan 25 in Vlaanderen en zes in Wallonië. Een tiental intercommunales beschikken over een verbrandingsinstallatie, andere over een composteringseenheid, een biogasproductie-eenheid of een mechanisch-biologische scheidingsinstallatie en enkele over een stortplaats. Een drietal grote Waalse intercommunales voor economische expansie die ook actief zijn rond afval konden helaas niet in deze analyse worden opgenomen omdat ze geen jaarverslag per activiteitssector publiceren. Daardoor is het belang van de Waalse intercommunales uit de sector in zekere mate onderschat. De indeling voor de Waalse intercommunales gebeurt op basis van de hoofdactiviteit verbrandingsoven of niet. Van de drie Waalse intercommunales zonder verbrandings28
oven is er één die over een stortplaats met biogaseenheid beschikt, de twee andere zijn intercommunales die huisvuil ophalen en het containerpark uitbaten. Om de analyse van de Vlaamse intercommunales te verfijnen delen we ze verder op in drie groepen volgens hoofdactiviteit. Hierbij valt te vermelden dat bijna alle intercommunales de ophaling van huisvuil verzorgen en containerparken uitbaten, behalve de Antwerpse intercommunales ISVAG en de Hooge Maay. Een eerste groep van een zevental Vlaamse intercommunales van verschillende grootte beschikt over een afvalverbrandingsinstallatie voor brandbaar huishoudelijk afval met energierecuperatie, drie van hen beschikken ook over een groencomposteringseenheid, al dan niet in eigen beheer. Een tweede groep van elf Vlaamse intercommunales neemt in zijn activiteiten uitsluitend de inzameling van huisvuil, het uitbaten van containerparken en afvalpreventie op. De overige groep van zeven Vlaamse intercommunales beschikt naast deze basisactiviteiten (inzameling en containerparkbeheer) over een composteringseenheid of baat een stortplaats uit. Ook IOK wordt met haar mechanisch-biologische scheidingsinstallatie tot deze derde groep gerekend. Om het volledige financiële plaatje en de rentabiliteit van de lokale overheidsbedrijven in de sector van afvalbeheer te belichten moet ook Bionerga worden vermeld, een bedrijf waarin de Limburgse intercommunales voor afval participeren en dat het huishoudelijk afval van de gemeenten uit de provincie Limburg verwerkt. Omdat het hier om slechts één publieke speler van betekenis gaat, nemen we het individuele cijfer niet op in onze analyse van de sector. Schema 1 illustreert de voornaamste financiële stromen tussen de verschillende actoren op het vlak van afvalbeheer. Er zijn twee grote circuits: het eerste voor het luik “infrastructuur” (in het rood), het tweede voor het luik “afvalvolume en -kwaliteit” (in het blauw). Infrastructuur voor afvalverwerking De aangewende middelen nemen toe met het belang van de opdrachten die de intercommunale vervult in de afvalverwerking 1 . De toepassing van industriële processen vergt immers aanzienlijke financiële middelen. De intercommunales gebruiken daarvoor hun eigen vermogen en langlopende schulden naast subsidies van de gewestelijke instanties 2 die jaarlijks worden afgeschreven 3 via de resultatenrekening. Afhankelijk van de grootte van de afvalverwerkingsites kunnen partnerships worden gecreëerd via deelnemingen in het kapitaal van onderaannemers 4 of via specifieke contracten. Om het afvalbeleid te financieren, kan de gewestregering belastingen heffen bij de afvalproducent 5 . 3
Voor meer details over het nieuwe beleid, zie voetnoot 2.
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2011
Voornaamste financiële stromen tussen de intercommunales en de andere actoren voor afvalverwerking
Schema 1
Gewestregeringen Belasting als sanctie
OVAM / ABP / OWD Subsidies voor infrastructuur (Mat. vaste activa)
Subsidies voor Preventie
8
Afvalstoffenplan
2
5
Regels (Quota, werkelijke prijs ...)
Strategisch plan Gemeente Gewestbelasting
9
Bijdragen
6
Intercommunale
Gemeente-
4
(Fin. vaste activa verkoop)
(Afschrijvingen)
7 belasting 3
(Contracten)
Gezin / Onderneming
Onderneming
Onderaannemer Verwerking: Recycling / Energievalorisatie / Verbranding
Preventie Ophaling
1 Opslag
Afvalketen
De gewestelijke instanties stimuleren het uitwerken van een strategisch plan voor elke intercommunale in overeenkomst met het gewestelijk afvalstoffenplan 9 .
Afvalvolume en -kwaliteit Een belangrijke rubriek van de resultatenrekening bestaat uit bijdragen 6 van de gemeenten4 die deel uitmaken van de intercommunale. De gewestplannen stippelen de grote lijnen uit voor de realisatie van het afvalbeleid door de gemeenten. Een voorbeeld hiervan is het principe “de vervuiler betaalt”, waarbij de gemeente een gedeelte van de afvalkosten op de bevolking verhaalt via belastingheffing 7 . Bij het overschrijden van quota treedt een sanctionerend mechanisme in werking. Ten slotte krijgt het preventiebeleid gewestelijke steun onder de vorm van subsidies die hetzij rechtstreeks bij de gemeenten terecht komen 8 , hetzij via de intercommunale doorgestort worden.
2.2. Structuur van het actief Einde 2009 noteren de intercommunales voor afvalbeheer in totaal 1,5 miljard EUR aan activa op de balans (tabel 1). De 25 Vlaamse intercommunales, die ook het grootste aantal inwoners bedienen, nemen hiervan het grootste deel voor hun rekening, nl. 0,7 miljard EUR. Het gemiddelde balanstotaal per intercommunale is echter 4
Behalve gemeenten kunnen ook provincies, gewesten en privépartners deelnemen.
Kenmerken van de geanalyseerde intercommunales voor afvalbeheer (in miljoen EUR) – 2009 Balanstotaal
Vlaanderen Wallonië Totaal
Gemiddeld balanstotaal per intercommunale
Aantal
Totaal
Met Met verbran- composteringsdingsoven eenheid en/of stortplaats
25
749,2
7
323,0
6
754,1
3
652,0
31 1 503,3 10
975,0
7 7
Tabel 1
Alleen inzameling en containerpark
Gemiddeld
Met Met verbran- composteringsdingsoven eenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
271,5
11
154,6
30,0
46,1
38,8
14,1
-
3
102,1
125,7
217,3
-
34,0
271,5
14
256,8
48,5
150,3
38,8
18,3
29
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2011
zwakker in Vlaanderen, omdat de activiteit over meer spelers gespreid is. Het gemiddeld balanstotaal van een intercommunale in Wallonië is meer dan viermaal hoger dan dat van de Vlaamse intercommunales, waarbij het gemiddelde gewicht van de sector dan nog onderschat is omdat drie Waalse intercommunales met meerdere activiteitsdomeinen niet in de steekproef konden worden opgenomen. De zeven Vlaamse intercommunales die over een verbrandingsoven beschikken, vertegenwoordigen met een balanstotaal van 323 miljoen EUR bijna de helft van de sector in Vlaanderen en het dubbele van de 154 miljoen EUR voor de elf Vlaamse intercommunales die alleen de basisdiensten voorzien zoals preventie, inzamelen van huisvuil en beheer van het containerpark. De zware infrastructuur die het uitbouwen van verwerkingseenheden met zich meebrengt blijkt duidelijk uit het gemiddelde balanstotaal, dat voor intercommunales met een verbrandingsoven, stortplaats of composteringseenheid ruim hoger uitkomt (46,1 miljoen EUR en 38,8 miljoen EUR) dan voor de intercommunales met basisdiensten (14,1 miljoen EUR). In Wallonië bedraagt het gewicht van de drie intercommunales met verwerkingseenheid zelfs 86,5 % binnen de sector, wat nog meer uitgesproken is. Twee van hen hadden in 2009 een nieuwe verwerkingseenheid in aanbouw, wat hun balanstotaal fors deed toenemen. De sector noteert door deze operaties in het totaal een groei van 22,1 % aan balanstotaal tegenover een eerder licht negatieve evolutie van -1,5 % in Vlaanderen. Het actief van de balans van de intercommunales voor afvalbeheer moet worden gezien in het licht van een langetermijnlogica. De vaste activa zijn doorslaggevend (tabel 2), meer bepaald de materiële vaste activa, wat de noodzaak bevestigt van een infrastructuur die het mogelijk maakt de doelstellingen van de afvalplannen te halen. Het relatieve belang van de materiële vaste activa op de actiefzijde schommelt tussen 9,9 % en 87,3 % naargelang van de betrokken intercommunale, rekening houdend met het type van activiteit en meer bepaald met het feit of de intercommunale in kwestie over afvalverwerkingsinfrastructuur beschikt. Zo vertegenwoordigen de materiële vaste activa voor de intercommunales met een verbrandingsoven gemiddeld 65 % van het balanstotaal, terwijl Tabel 2
Structuur van het actief van de intercommunales voor afvalbeheer (in % van het totaal actief) – 2009 Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Vaste activa
63,7 %
66,7 %
65,2 %
Materiële vaste activa
51,4 %
65,3 %
58,4 %
Financiële vaste activa Vlottende activa
30
6,9 %
0,4 %
3,7 %
36,3 %
33,3 %
34,8 %
dit voor de intercommunales met basisdiensten slechts 35,2 % is in Vlaanderen en 57,7 % in Wallonië. Deze materiële vaste activa bestaan voor twee derde uit terreinen, gebouwen installaties, machines en uitrusting. De immateriële vaste activa daarentegen zijn slechts een fractie. Ze vertegenwoordigen de waarde van de inbreng van het gebruik van de terreinen en gebouwen waarvan de deelnemende gemeenten eigenaar blijven. Bij de Vlaamse intercommunales gaat het om gemiddeld 5,3 % van de materiële vaste activa, bij de Waalse om 0,9 %. 2.3. Structuur van het passief Uit tabel 3 blijkt dat de Vlaamse en Waalse intercommunales in 2009 in sterke mate een beroep doen op vreemd vermogen (55,5 % en 61,4 %) om hun activa te financieren. Voor de Waalse intercommunales is de investering in nieuwe verwerkingseenheden de reden waarom deze externe financiering fors is toegenomen, met een sterke toename van de schuld voor de twee intercommunales in kwestie. De samenstelling van het eigen vermogen verschilt tussen de intercommunales van de twee gewesten. Dit heeft te maken met het verschil in zowel het financieringsmechanisme voor de investeringen als de mate waarin de werkelijke kostprijs van afval aan de gebruiker wordt doorgerekend. In Vlaanderen overwegen de reserves en het kapitaal, terwijl in Wallonië het eigen vermogen voor 47,9 % uit kapitaalsubsidies bestaat. Dit aandeel van de kapitaalsubsidies van 40 % of meer geldt voor drie van de zes geanalyseerde Waalse intercommunales. In Vlaanderen zijn de kapitaalsubsidies slechts voor een aantal intercommunales belangrijk, ze vormen namelijk de voornaamste component van het eigen vermogen voor acht van de 25 intercommunales. Voor de Vlaamse intercommunales zijn de opgebouwde reserves samen met de overgedragen winst een belangrijke troef in het eigen vermogen, vaak sterker dan het kapitaal. Voor hun Waalse tegenhangers spelen eerder de kapitaalsubsidies een belangrijke rol in de opbouw van het eigen vermogen. Wat de samenstelling van de schuld betreft, vormen de schulden op meer dan één jaar in elk van de gewesten meer dan de helft van de schuldenlast, die vooral bestaat uit financiële schulden tegenover de kredietinstellingen. Dit geldt nog sterker voor de intercommunales met een eigen verwerkingseenheid, hetzij een verbrandingsoven, hetzij een composteringseenheid en/of stortplaats. Het aandeel van de kortlopende schulden is dan weer belangrijker bij de intercommunales die slechts de basisdiensten aanbieden. De schulden op ten hoogste één jaar omvatten vooral handelsschulden.
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2011
Tabel 3
Structuur van het passief van de intercommunales voor afvalbeheer (in % van het totaal passief) – 2009
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
33,5 %
38,3 %
26,7 %
35,3 %
24,7 %
22,4 %
39,5 %
29,1 %
Kapitaal
9,8 %
9,2 %
8,8 %
12,6 %
7,3 %
6,8 %
3,0 %
8,0 %
Reserves
14,1 %
17,7 %
6,7 %
19,5 %
5,3 %
3,9 %
14,3 %
9,7 %
Overgedragen winst
3,0 %
0,0
5,4 %
-1,7 %
1,0 %
1,1 %
0,6 %
2,0 %
Kapitaalsubsidies
Eigen vermogen
3,5 %
2,3 %
5,0 %
3,4 %
13,7 %
10,3 %
21,6 %
7,7 %
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
11,0 %
7,6 %
18,4 %
5,0 %
13,9 %
13,6 %
15,9 %
12,4 %
Schulden
55,5 %
54,1 %
54,9 %
59,7 %
61,4 %
64,0 %
44,7 %
58,5 %
Schulden op meer dan één jaar
27,9 %
30,2 %
30,8 %
18,1 %
42,6 %
47,5 %
11,2 %
35,3 %
Schulden op ten hoogste één jaar
27,0 %
23,2 %
23,7 %
40,9 %
16,7 %
16,7 %
32,6 %
21,9 %
0,6 %
0,7 %
0,4 %
0,7 %
2,1 %
2,3 %
0,8 %
1,3 %
Overlopende rekeningen
Tabel 4
Bedrijfskapitaal van de intercommunales voor afvalbeheer (in % van het balanstotaal) – 2009
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
8,7 %
13,6 %
6,9 %
1,5 %
14,5 %
15,5 %
8,4 %
11,6 %
Bedrijfskapitaal
De berekening van het bedrijfskapitaal (11,6 %) leert in welke mate de intercommunales een overschot hebben aan stabiel kapitaal ten opzichte van de duurzame aanwendingen op de actiefzijde (tabel 4). Uitgedrukt als percentage van het balanstotaal is het bedrijfskapitaal gemiddeld hoger in de Waalse intercommunales. In zekere zin blijft er zo echter meer kapitaal onderbenut, wat ten koste kan gaan van de rentabiliteit. Binnen de sector is er een grote spreiding van deze indicator. Zo zijn er enerzijds acht Vlaamse intercommunales met een negatief bedrijfskapitaal en komen anderzijds zestien van de zeventien overige boven het gemiddelde van 8,7 % uit. In deze regio loopt de indicator op van 3,6 % tot 50,5 % terwijl aan Waalse kant slechts 2 intercommunales een negatief bedrijfskapitaal noteren en de overige een indicator hebben tussen 4,4 % en 82,5 %. Voor beide gewesten is het bedrijfskapitaal gemiddeld opnieuw kleiner geworden ten opzichte van de vorige jaren. 2.4. Resultaat van het boekjaar In 2009 beloopt het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor afvalbeheer 29,3 miljoen EUR (tabel 5), wat 10,1 miljoen EUR minder is dan in 2008. Het resultaat wordt gerealiseerd door 26 intercommunales die het
boekjaar positief afsluiten voor een gecumuleerd bedrag van 35,2 miljoen EUR en vijf intercommunales die een verlies noteren van samen 5,9 miljoen EUR. Het resultaat wordt in hoge mate beïnvloed door de wereldwijde economische crisis. De verminderde economische activiteit bracht tegelijk een daling van de afvalproductie met zich mee, waardoor de afvalaanvoer terugliep. Bovendien veroorzaakten de dalende grondstofprijzen een daling van de omzet uit recyclageprocessen. Ook dreef de sterke inflatie van 2009 de loonkosten omhoog. Ondanks vijf verlieslatende afvalintercommunales in Vlaanderen dragen de Vlaamse intercommunales samen het meeste bij aan het positieve resultaat van de sector. Vijf intercommunales voor afvalverbranding noteren een positief resultaat in 2009, twee geven een negatief resultaat aan. Ze noteren de helft van het resultaat van de sector in Vlaanderen en samen met de intercommunales die over een composteringseenheid beschikken realiseren ze twee derde van het resultaat. In Wallonïe zijn er in elk segment twee intercommunales die samen instaan voor zo goed als de volledige winst per segment van de sector. De analyse van de samenstelling van het resultaat van het boekjaar toont dat er uitgesproken verschillen bestaan 31
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2011
tussen de twee gewesten. Het positief resultaat van het boekjaar van de Vlaamse intercommunales is vooral te danken aan het bedrijfsresultaat terwijl dit in Wallonië negatief is en daar voornamelijk het uitzonderlijk en financieel resultaat een positieve bijdrage leveren. Voor de intercommunales van de twee gewesten zijn de bedrijfsopbrengsten en -kosten de belangrijkste elementen van de resultatenrekening. De bedrijfsopbrengsten omvatten onder meer de bijdrage van de deelnemende gemeenten5 voor de geleverde prestaties. Het bedrijfsresultaat levert in verhouding tot de bedrijfsopbrengsten voor de Vlaamse intercommunales 3,7 % op. In drie van de zes Waalse intercommunales voor afvalbeheer en in acht Vlaamse intercommunales kunnen de bedrijfsopbrengsten in 2009 de bedrijfskosten niet dekken, ondanks de exploitatiebijdrage van de gemeenten. De drie andere Waalse intercommunales en de zeventien Vlaamse intercommunales met een positief bedrijfsresultaat halen een gemiddelde marge van respectievelijk 3,6 % en 8,9 %. Het zijn de intercommunales met een verbrandingsoven die samen het grootste deel van het bedrijfsresultaat neerzetten, met een marge van 7,6 % in Vlaanderen en 0,6 % in Wallonië.
De regionale verschillen in de bijdrage van het financieel resultaat zijn grotendeels te verklaren door de sterkere verhouding van kapitaalsubsidies die de Waalse intercommunales genieten. Deze kapitaalsubsidies leveren een belangrijke component aan de financiële opbrengstenzijde. Ze worden op de resultatenrekening ingebracht tegen hetzelfde ritme van de afschrijvingen van de materiële activa die ze financieren. Het uitzonderlijk resultaat is in 2009 in beide gewesten positief. Hoge uitzonderlijke opbrengsten en kosten worden vooral genoteerd door enkele intercommunales die in de loop van het boekjaar uitzonderlijke verrichtingen realiseerden (terugname van voorzieningen, uitzonderlijke afschrijvingen, uitzonderlijke meerwaarden enz.). Tabel 6 geeft een beeld van de bijdrage die de kapitaal- en exploitatiesubsidies leveren in het resultaat van het boekjaar. In 2009 ontvingen de intercommunales voor een bedrag van 43 miljoen EUR subsidies, d.i. een bedrag dat groter is dan het resultaat van het boekjaar van de sector. Uit de 5
Deze bijdrage is afhankelijk van de hoeveelheid afval die door de deelnemende gemeente wordt geproduceerd.
Tabel 5
Samenvatting van de resultatenrekening van de intercommunales voor afvalbeheer (in miljoen EUR) – 2008
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
Bedrijfsopbrengsten
500,0
184,7
163,6
151,8
216,7
154,2
62,6
716,8
Bedrijfskosten
481,8
170,6
162,1
149,0
217,1
153,2
63,9
698,9
18,3
14,0
1,5
2,8
-0,4
1,0
-1,3
17,9
Financieel resultaat
0,9
-2,2
2,1
1,1
2,1
1,1
1,1
3,1
Uitzonderlijk resultaat
3,8
0,0
0,4
3,4
5,7
3,4
2,3
9,5
Belastingen
0,6
0,3
0,0
0,3
0,6
0,6
0,0
1,2
22,4
11,5
3,9
7,0
6,9
4,9
2,0
29,3
Bedrijfsresultaat
Resultaat van het boekjaar
Tabel 6
Bijdrage van de subsidies* in het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor afvalbeheer (in miljoen EUR) – 2009
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
Exploitatiesubsidies
6,7
0,2
1,3
5,2
24,8
7,7
17,1
31,5
Kapitaalsubsidies
4,7
1,3
2,7
0,7
6,6
5,4
1,1
11,3
Interestsubsidies
0,0
0,0
0,0
0,0
0,2
0,2
0,0
0,2
Totale subsidies
11,5
1,6
4,0
5,9
31,5
13,3
18,2
43,0
Resultaat van het boekjaar
22,4
11,5
3,9
7,0
6,9
4,9
2,0
29,3
* Enkele intercommunales hebben de bijdrage van de aangesloten gemeenten ondergebracht bij de exploitatiesubsidies. Om met vergelijkbare gegevens te kunnen werken hebben we deze bijdrage in mindering gebracht van de exploitatiesubsidies.
32
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2011
individuele gegevens blijkt dat dit het geval is voor vijf van de zes Waalse intercommunales en voor elf Vlaamse. 2.5. Financiële ratio’s Liquiditeit Om na te gaan of de kortetermijnfinanciering van de activiteiten verzekerd is, volstaat het de liquiditeit te berekenen. De intercommunales voor afvalbeheer hebben een gunstige liquiditeit, met ratio’s die hoger liggen dan 1 (tabel 7). De Waalse intercommunales doen het qua liquiditeit beter dan hun Vlaamse tegenhangers. Ze noteren echter geen ratio meer die opklimt tot 2 en hoger zoals de jaren voordien. Voor sommige Waalse intercommunales groeien de handelsschulden in 2009 sterk aan, maar ook de vorderingen op ten hoogste één jaar namen in 2009 toe door het nieuwe afvalbeleid in Wallonië. De intercommunales stortten immers hogere voorschotten aan de Waalse overheid bij wijze van belastingen, die achteraf worden teruggevorderd bij de gemeenten. De current ratio verbergt grote verschillen binnen de steekproef. Zo is voor tien intercommunales de liquiditeit in strikte zin onvoldoende (ratio kleiner dan 1) terwijl zes intercommunales een ratio hebben die groter is dan drie. Solvabiliteit De solvabiliteit meet via verschillende ratio’s in welke mate de globale financieringsstructuur op lange termijn stevig is. De intercommunales voor afvalbeheer hebben een vrij zwakke solvabiliteit (tabel 8). De verschillende ratio’s wij-
zen bovendien op heel wat contrasten tussen de twee gewesten. Omdat het om gemiddelde cijfers gaat, ligt het voor de hand dat er ook verschillen bestaan tussen de intercommunales onderling. In Vlaanderen noteren de intercommunales met eigen verwerkingseenheid globaal genomen een betere solvabiliteit dan de andere. In Wallonië geldt de omgekeerde vaststelling. De langetermijnschuld is er in verhouding belangrijker. Uit de ratio van de financiële onafhankelijkheid blijkt dat het eigen vermogen niet volstaat om het vreemd vermogen volledig te dekken. Heel wat Vlaamse intercommunales vertonen een zwakke ratio (< 50 %). Ze maken immers voor de financiering van hun activiteiten veeleer schulden. Slechts één Waalse en zes Vlaamse intercommunales hebben een ratio groter dan 50 % en dus een grotere financiële onafhankelijkheid (grafiek 1). Ook de ratio van de langetermijnschuld bevestigt de mate van financiële onafhankelijkheid en wijst duidelijk uit dat investeringen in de sector eerder gefinancierd worden via langetermijnschulden. Bijna de helft van de 31 intercommunales hebben langetermijnverbintenissen die groter zijn dan hun eigen vermogen, namelijk vier Waalse en elf Vlaamse intercommunales. Bij sommige van deze intercommunales weegt de langetermijnschuld dan ook sterk door in het balanstotaal. Over het algemeen zijn deze beide solvabiliteitsratio’s in 2009 gunstiger voor de Vlaamse intercommunales dan voor de Waalse en zagen deze laatste hun ratio’s achteruitgaan ten opzichte van het vorige jaar terwijl die voor de Vlaamse intercommunales lichtjes verbeterden. De bijkomende schulden die de Tabel 7
Liquiditeitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2009
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
Current ratio
1,3
1,6
1,3
1,0
1,7
1,9
1,0
1,5
Acid test
1,1
1,4
1,0
1,0
1,9
2,2
1,0
1,4
Tabel 8
Solvabiliteitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2009
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
33,5%
38,3%
26,7%
35,3%
24,7%
22,4%
39,5%
29,1%
116,1%
98,6%
184,2%
65,5%
228,3%
272,4%
68,7%
163,9%
Zelffinancieringsgraad
17,1%
21,1%
12,0%
17,8%
6,3%
5,0%
14,8%
11,7%
Cashflow / vreemd vermogen
14,7%
18,4%
11,1%
14,5%
7,5%
6,4%
16,2%
10,8%
Financiële onafhankelijkheid Langetermijnschuld
33
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2011
Grafiek 1
Spreiding van de ratio van de financiële onafhankelijkheid en de langetermijnschuld voor de intercommunales voor afvalbeheer – 2009
Financiële onafhankelijkheid
80 % 70 % 60 % 50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 0% 0%
100 %
200 %
300 %
400 %
500 %
600 %
700 %
800 %
900 %
1000 %
Langetermijnschuldratio
Waalse intercommunales
Vlaamse intercommunales
Waalse intercommunales maakten voor de bouw van nieuwe verwerkingseenheden zijn de belangrijkste oorzaak voor het oplopen van de langtermijnschuld en het afzwakken van de financiële onafhankelijkheid van het eigen vermogen. De zelffinancieringsgraad ging er voor de Vlaamse intercommunales op vooruit en blijft meer dan dubbel zo hoog als voor de Waalse, die hun ratio’s zagen afnemen. In Vlaanderen scoren hier vooral de intercommunales met een verbrandingsoven hoog, in Wallonië eerder de andere. Reserves en overgedragen resultaat vertegenwoordigen over de jaren heen een groeiend aandeel in het passief (tabel 3). Ten slotte noteren de intercommunales van de twee gewesten een positieve ratio voor de cashflow op het vreemd vermogen. De Waalse intercommunales genereren een lagere cashflowratio dan hun Vlaamse tegenhangers. Deze ratio bewijst dat er potentiële marge is om schulden aan te gaan.
Grafiek 1 toont dat er erg uiteenlopende situaties bestaan, met zowel aan de ene kant intercommunales die financieel onafhankelijk zijn (> 50%) en in verhouding tot het eigen vermogen een beperkte langetermijnschuld hebben, als aan de andere kant van het spectrum intercommunales met exuberante percentages voor de langetermijnschuld. Op kortere termijn bieden de opgebouwde reserves, de overgedragen winst en de cashflow wel uitzicht op een goede solvabiliteitspositie. Rentabiliteit De rentabiliteit geeft de verhouding weer tussen de inkomsten en de ingezette middelen. De intercommunales voor afvalbeheer hebben goede rentabiliteitsratio’s voor het eigen vermogen (tabel 9), parallel met de resultaten die ze neerzetten (tabel 5). De ratio’s zijn in 2009 dan ook minder goed dan het jaar voordien. Alleen de operationele rentabiliteit is lichtjes verbeterd voor de Waalse intercommunales ten opzichte van vorige boekjaren. De ren-
Tabel 9
Rentabiliteitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2009
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
Rentabiliteit van het eigen vermogen
8,9 %
9,3 %
5,4 %
12,8 %
3,7 %
3,4 %
4,9 %
6,7 %
Rentabiliteit van het actief
3,0 %
3,5 %
1,5 %
4,5 %
0,9 %
0,8 %
1,9 %
1,9 %
Operationele rentabiliteit
3,7 %
7,6 %
0,9 %
1,8 %
-0,2 %
0,6 %
-2,2 %
2,5 %
34
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2011
tabiliteit van de sector houdt verband met het omzetcijfer en de bijdragen van de gemeenten, alsook met een continue toename van de overige bedrijfsopbrengsten. Uitgedrukt ten opzichte van het balanstotaal blijft de rentabiliteit eerder beperkt. De operationele rentabiliteit blijkt
voor de Vlaamse intercommunales met verbrandingsoven een pak hoger te liggen dan voor de andere segmenten, omdat ze ook een hoger bedrijfsresultaat kunnen voorleggen. De Waalse intercommunales met verbrandingsoven scoren hier eveneens positief.
Deze studie werd gerealiseerd door de Directie Research van Dexia Bank België met de medewerking van Arnaud Dessoy, Anne-Leen Erauw en Philippe Lafontaine Pachecolaan 44 – 1000 Brussel Bijkomende informatie In verband met de verspreiding van deze brochure: Directie Communicatie – Tel.: 02 222 45 50 In verband met de inhoud: Directie Research – Tel.: 02 222 56 10 De trimestriële studie “Lokale financiën” alsook de bijbehorende statistieken kunnen geraadpleegd worden op PubliLink en op
het internet: www.dexia.be/onzestudies Volgend nummer “Lokale financiën”: Gemeenten en provincies Uitgave voorzien juni 2011 Concept en opmaak Plume Production – Brussel Druk Roprint – Brussel 35
Verantwoordelijke uitgever: Dirk Smet, Dexia Bank, Pachecolaan 44, 1000 Brussel – RPR Brussel BTW BE 0403.201.185 – SDRA0925-2 – MEI 2011