Lokale financiën
Mei 2012
Lokale overheidsbedrijven
Editoriaal
Inhoud Lokale overheidsbedrijven Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven Kader van de financiële analyse Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven
3 3 3 6
Energiesector Context en belangrijkste actoren Kader van de financiële analyse Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren van de energiesector
11 11 12
Waterbeheer Context en belangrijkste spelers Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven voor waterbeheer
21 21
Afvalbeheer Context en belangrijkste actoren Financiële analyse van de intercommunales van de sector
28 28
13
22
29
De lokale overheidsbedrijven, een niet te verwaarlozen economische factor De lokale overheidsbedrijven komen door de diversiteit van hun activiteiten in aanraking met de meeste ondernemingen en inwoners van het land. Ze zijn actief op sterk uiteenlopende terreinen zoals elektriciteit, gas, water, afvalbeheer, economische ontwikkeling, kabeltelevisie, gezondheidszorg enz. Die sectoren zijn allemaal onderworpen aan Europese richtlijnen die in federale, gewestelijke en lokale regelgevingen werden omgezet. De lokale overheidsbedrijven leveren diensten van algemeen belang die meestal onontbeerlijk zijn voor de levenskwaliteit van de burgers en voor de goede werking van de economie. Om de burger een optimale service te kunnen bieden en gezien het specifieke, technische karakter van de materies, hebben de gemeenten zich verenigd in ondernemingen die meestal de vorm van intercommunales aannemen of van gemeentebedrijven. Om een volledig beeld te schetsen van de opgesomde sectoren van openbaar nut, behandelt deze studie ook regionale overheidsbedrijven en privéondernemingen die een sleutelrol spelen in deze domeinen. Al die ondernemingen samen vormen een belangrijke economische en financiële factor. De lokale overheidsbedrijven hechten veel belang aan duurzame ontwikkeling De lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren zijn actief in domeinen waar de Europese regelgeving geldt voor het concurrentiebeleid en duurzame ontwikkeling. Deze studie analyseert het derde boekjaar na de volledige vrijmaking van de energiesector. Om het verlies te compenseren dat de gemeenten hierbij geleden hebben, namen de intercommunales voor de energiefinanciering financiële participaties in andere bedrijven. De energiesector, evenals de sectoren waterbeheer en afvalbeheer, zijn
Lokale financiën | Editoriaal | Mei 2012
onderworpen aan de reglementering voor duurzame ontwikkeling. Voor het waterbeheer resulteerde het toepassen van de Europese richtlijnen in het aanrekenen van een drinkwaterprijs die geleidelijk rekening houdt met alle kosten van het waterverbruik. Concreet gaat het over de werkelijke kosten, zowel voor distributie als voor waterzuivering. Die kosten worden aangerekend op de waterfactuur die de verbruiker ontvangt. Voor het afvalbeheer komt het erop aan de collectieve kosten voor afval zo correct mogelijk door te rekenen volgens het principe “de vervuiler betaalt”.
Het nettoresultaat van de lokale overheidsbedrijven uit de energiesector komt voor het boekjaar 2010 uit op 948 miljoen EUR, d.i. een stijging van 14 % ten opzichte van het vorige boekjaar. De liquiditeitsratio’s zijn over 2010 globaal positief. De rentabiliteitsratio’s liggen dit boekjaar gemiddeld hoger dan het vorige boekjaar. De intercommunales die actief zijn in de energiefinanciering zien hun resultaat met 460 miljoen EUR dalen ten opzichte van het vorige boekjaar. Dit is vooral te wijten aan het feit dat de uitzonderlijke winst in verband met de doorverkoop van de Distrigaz-aandelen dit jaar wegvalt.
Een reële economische en financiële factor De in deze studie geanalyseerde steekproef telt 228 lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren op een totaal van 230. Hun balanstotaal bedraagt 57,5 miljard EUR en het resultaat van het boekjaar 2010 komt uit op 1,7 miljard EUR. Binnen de lokale overheidsbedrijven eisen de intercommunales en de gemeentebedrijven een aanzienlijk aandeel op, met een balanstotaal van 34,4 miljard EUR en een resultaat van het boekjaar van 1,1 miljard EUR. De analyse spitst zich vooral toe op de sectoren energie, waterbeheer en afvalbeheer, die samen niet minder dan 78,4 % van het balanstotaal van alle sectoren samen vertegenwoordigen. Een vergelijking met het balanstotaal van de gemeenten, dat 59,3 miljard EUR bedroeg eind 2009, toont aan hoeveel aangelegenheden door de gemeenten worden uitbesteed. In het boekjaar 2010 werd werk geboden aan maar liefst 42 315 voltijdse equivalenten (VTE).
De lokale overheidsbedrijven voor water- en afvalbeheer noteren een vrij beperkt resultaat in vergelijking met het kapitaal dat werd ingezet. In hun resultaat zit bovendien de opbrengst vervat van de werkings- en/of kapitaalsubsidies die ze genieten.
Een stabiele financiële situatie De energie- en de energiefinancieringssector vertoonden op 31 december 2010 een balanstotaal van 28,3 miljard EUR en was goed voor 49,3 % van de totale activa. Die sector draagt voor 81,8 % bij in het resultaat van het boekjaar van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren die in de studie onder de loep werden genomen. De ondernemingen uit die sectoren vertonen algemeen genomen goede gemiddelde ratio’s, waaruit blijkt dat ze over een ruime liquiditeit, een toereikende solvabiliteit en een stabiele rentabiliteit beschikken. De rentabiliteit van het eigen vermogen bedraagt 6,2 % en de operationele rentabiliteit 11,7 %. De analyse per sector toont evenwel aan dat er verschillen bestaan.
2
De sector waterbeheer kent twee grote types van activiteiten, namelijk de distributie van water, die aan de verbruiker wordt gefactureerd, en de waterzuivering. In deze sector is bovendien de rol van de regionale sleutelactoren belangrijk, aangezien ze 62,2 % van het balanstotaal voor hun rekening nemen. Wat het nettoresultaat van het boekjaar betreft, dragen de intercommunales voor 85,6 % bij aan het totale resultaat van de sector. De financiële ratio’s (liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit) scoren gewoonlijk beter voor de sleutelactoren dan voor de intercommunales en gemeentebedrijven. Voor de sector afvalbeheer geldt een regelgeving die aanstuurt op afvalpreventie en -verwerking, conform de Europese doelstellingen die in regionale plannen werden gegoten. De sector kan voor 2010 goede ratio’s voorleggen, zowel op het vlak van liquiditeit als van rentabiliteit. De schuldgraad is echter vrij hoog. Deze publicatie omvat een transversale analyse van alle sectoren en een meer gedetailleerde analyse van de sectoren energie, waterbeheer en afvalbeheer. De elektronische versie van deze tekst en van de aanvullende tabellen is beschikbaar op de website van Belfius Bank www.belfius.be/onzestudies (rubriek Public Finance) en op PubliLink, het intranet van de lokale besturen.
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2012
Lokale overheidsbedrijven
1. Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven De lokale besturen vervullen een groot aantal opdrachten met een impact op het dagelijks leven van de burger. Het betreffen zeer uiteenlopende domeinen, zoals energie- en waterbevoorrading, ruimtelijke ordening, afvalbeheer, kabeltelevisie enz. In een context van duurzame ontwikkeling ondergingen ze de jongste jaren een sterke evolutie, vooral onder invloed van de Europese doelstellingen, die in een aantal Europese richtlijnen werden omgezet. Om hun opdracht optimaal te kunnen vervullen, bundelen de lokale besturen hun krachten in gespecialiseerde structuren die voldoende tegen het technische karakter van de activiteit en de omvang van de taken bestand zijn. Die gespecialiseerde entiteiten nemen diverse rechtsvormen aan, namelijk die van een (gewoon of autonoom) gemeentebedrijf, dat actief is op het grondgebied van één gemeente, of van een intercommunale, die actief is op het grondgebied van meerdere gemeenten. Ze staan in voor de uitvoering van de overeengekomen taken en doen daarbij een beroep op andere deelnemers binnen de betrokken sector (zowel privé als publiek) om de doelstellingen te verwezenlijken. Om een globaal beeld van de geanalyseerde sectoren te krijgen, behandelt deze studie ook bepaalde regionale overheidsbedrijven en ondernemingen uit de privésector die in deze domeinen een sleutelrol spelen.
2. Kader van de financiële analyse De financiële situatie van de lokale overheidsbedrijven wordt grotendeels geanalyseerd op basis van hun jaarrekeningen, die gegroepeerd worden per sector en per gewest. Er werden evenwel enkele groeperingsregels vastgelegd: de jaarrekening van een lokaal overheids• Wanneer bedrijf per sector wordt gepubliceerd, zijn de financiële gegevens over de betrokken sectoren uitgesplitst. Bepaalde lokale overheidsbedrijven (zoals de intercommunales voor economische expansie) die actief zijn in verscheidene sectoren en geen sectorale uitsplitsing van hun jaarrekeningen publiceren, werden ondergebracht bij de sector economische expansie. Wat de financiering betreft, wordt een onderscheid gemaakt
• • •
tussen de intercommunales voor energiefinanciering en de andere. Voor de indeling van de intercommunales per gewest werd het criterium van de maatschappelijke zetel in aanmerking genomen. De sleutelactoren kunnen worden ingedeeld per gewest of, op federaal niveau, volgens hun specifieke kenmerken in de betrokken sector. Privéonderaannemers zijn niet opgenomen in de cijfers van de lokale overheidsbedrijven.
Bovendien kunnen er binnen eenzelfde sector achter de samengetelde cijfers verschillende erg uiteenlopende situaties schuilgaan. Men moet dus zeer voorzichtig zijn met de interpretatie van de resultaten. De volgende sectoren werden geanalyseerd: en energiefinanciering • energie waterbeheer • economische expansie • afvalbeheer • financiering • medisch-sociaal, dat is onderverdeeld in twee groepen • afhankelijk van het al of niet aanwezig zijn van een
• •
ziekenhuisactiviteit kabeltelevisie diversen.
De financiële gegevens van de gewone en de autonome gemeentebedrijven komen deels uit hun gepubliceerde jaarrekeningen. Enkel de gemeentebedrijven uit de sectoren energie, water, afval en economische expansie komen in deze studie aan bod. Er zijn 18 geanalyseerde sleutelactoren en er is een steekproef van 17 actoren waarvoor cijfergegevens beschikbaar zijn. De financiële situatie van de lokale overheidsbedrijven wordt beoordeeld aan de hand van ratio’s. Een eerste groep ratio’s zijn activiteitsindicatoren, d.w.z. een financiële som gedeeld door een hoeveelheid, een waarde of een personeelsbestand. Een tweede groep ratio’s, de zogenaamde financiële ratio’s of structuurratio’s, worden uitgedrukt in een percentage en vastgelegd op basis van de onderlinge verdeling van de financiële som. Ze houden voornamelijk verband met de balans en de resultatenrekening en hebben 3
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2012
Definitie van de gebruikte ratio’s Voor een bepaalde sector werden de verschillende posten van de balans en de resultatenrekening eerst samengevoegd. Vervolgens werden de ratio’s berekend op basis van de aldus getotaliseerde bedragen. De ratio’s worden als volgt bepaald: Het bedrijfskapitaal is het verschil tussen het stabiele kapitaal en de duurzame aanwendingen. Als het verschil positief is, moet het dienen voor de financiering van de Behoefte aan Bedrijfskapitaal (BBK). De Behoefte aan Bedrijfskapitaal is het deel van de kortetermijnaanwendingen (voorraden en vorderingen op klanten) dat niet wordt gefinancierd met de kortetermijnmiddelen en moet worden gefinancierd met het bedrijfskapitaal, om een thesaurietekort te vermijden. Bedrijfskapitaal (BK) = Eigen vermogen + Voorzieningen en uitgestelde belastingen + Schulden op meer dan één jaar – Vaste activa
Deze ratio hangt samen met de omvang van de balans en verwijst naar het activiteitsniveau van de onderneming. Bij een te lage ratio staat de onderneming mogelijk bloot aan financiële moeilijkheden, en als ze te hoog is, betekent dit dat de onderneming kapitaal onbenut laat, wat ten koste gaat van haar rentabiliteit. Behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK) = Voorraden + Bestellingen in uitvoering + Overlopende rekeningen van de actiefzijde – Schulden op ten hoogste één jaar – Overlopende rekeningen aan de passiefzijde
Deze ratio hangt samen met de resultatenrekening en staat in verhouding tot de omzet.
Liquiditeit ratio • Current Deze ratio is de verhouding tussen de vlottende activa zonder de vorderingen op meer dan één jaar, en de kortlopende passiva. Hoe meer de ratio boven 1 ligt, hoe groter de liquiditeit is met een positief bedrijfskapitaal. Ze verwijst naar het vermogen van de onderneming om haar kortlopende financiële verbintenissen na te komen. Vlottende activa (29/58) – Vorderingen op meer dan één jaar (29) Current ratio = Schulden op ten hoogste één jaar (42/48) + Overlopende rekeningen (492/3)
test • Acid Deze ratio is een nauwkeurigere manier om de liquiditeit te meten. Ze elimineert in de current ratio de minder liquide elementen. Hoe verder de ratio boven 1 ligt, hoe groter de liquiditeit. Vorderingen op ten hoogste één jaar (40/41) + Thesauriebeleggingen (50/53) + Liquide middelen (54/58) Acid test = Schulden op ten hoogste één jaar (42/48)
Solvabiliteit onafhankelijkheid • Financiële Deze ratio bepaalt het aandeel van het eigen vermogen in de totale middelen die ter beschikking van de onderneming worden gesteld. Een ratio van meer dan 50 % betekent dat de schulden met eigen middelen worden gedekt. Hoe hoger de ratio, hoe zwakker de schuld. Eigen vermogen (10/15) Financiële onafhankelijkheid =
*100 Totaal passief (10/49)
• Langetermijnschuld Deze ratio is de verhouding tussen enerzijds de voorzieningen, de uitgestelde belastingen en de schulden op meer dan één jaar en anderzijds het eigen vermogen. Ze geeft aan in welke mate de langetermijnschuld met eigen middelen wordt gedekt. Een ratio die kleiner is dan 100 %, betekent dat de totale langetermijnschuld gedekt wordt met eigen kapitaal. Hoe kleiner deze ratio, hoe beter de solvabiliteit. Voorzieningen en uitgestelde belastingen (16) + Schulden op meer dan één jaar (17) Langetermijnschuld =
*100 Eigen vermogen (10/15)
4
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2012
• Zelffinancieringsgraad Deze ratio is een gecumuleerde indicator van de vroegere rentabiliteit van de onderneming en haar dividendbeleid. Ze bepaalt het aandeel van de reserves en van de/het overgedragen winst/verlies in de totale passiva. Reserves (13) + Overgedragen winst (verlies) (140) Zelffinancieringsgraad =
*100 Totaal passief (10/49)
op middelen van derden • Cashflow Deze ratio meet het gedeelte van de schulden dat zou kunnen worden terugbetaald met de cashflow van het boekjaar. Een hoge dekkingsgraad geeft aan dat de onderneming in staat zou zijn een extra schuldenlast te dragen of dat ze over een veiligheidsmarge beschikt bij een eventuele verslechtering van de cashflow. Cashflow (70/67 + 630 + 631/4 + 635/7 - 9125)
Cashflow = Middelen van derden
*100 Voorzieningen en uitgestelde belastingen (16) + Schulden (17/49)
Rentabiliteit
• Rentabiliteit van het eigen vermogen Resultaat van het boekjaar (70/67) Rentabiliteit eigen vermogen =
*100 Eigen vermogen (10/15)
rentabiliteit • Operationele Deze ratio meet het bedrijfsresultaat ten opzichte van de verkoop. Bedrijfsresultaat (70/64) Operationele rentabiliteit =
*100 Verkopen en dienstprestaties (70/74)
operationele rentabiliteit • Netto Deze ratio is het resultaat van de eigenlijke activiteit ten opzichte van de totale verkoop. Omzet (70) Netto operationele rentabiliteit =
*100 Verkopen en dienstprestaties (70/74)
betrekking op het bedrijfskapitaal, de liquiditeit, de solvabiliteit en de rentabiliteit (zie kaderartikel). De verkregen ratio’s worden over een bepaalde tijdsruimte met elkaar vergeleken. Er wordt ook gekeken naar de evolutie over verscheidene jaren per sector en er wordt een geografische vergelijking gemaakt per gewest. Bij de beoordeling van de resultaten moet rekening worden gehouden met verschilfactoren die binnen éénzelfde sector (intrasectoraal) aanwezig kunnen zijn: de activiteitsperimeter, de uiteenlopende omvang van de spelers, de aanwezigheid en het belang van privépartners of onderaannemers, het aantal exploitatiezetels enz. Bij vergelijkingen tussen sectoren moet rekening worden gehouden met de verscheidenheid aan businessmodellen, het onderliggende reglementaire kader van de sector, de boekhoudkundige en financiële regels enz.
De financiële analyse heeft vooral betrekking op het boekjaar 2010. In zekere mate bevat de studie ook ontwikkelingen over diverse jaren. Gelet op de veranderende basis (overname, fusie, oprichting enz.) van de lokale overheidsbedrijven, moesten enkele principes worden vastgelegd om de cijfers coherent te kunnen maken: de voorstelling van de gegevens over een periode van twee jaar gebeurt op basis van de situatie die geldt tijdens het laatste boekjaar dat werd toegelicht. Als er de voorgaande jaren een fusie, overname of vereffening heeft plaatsgehad, en voor zover die cijfers beschikbaar zijn, worden ze vermeld in de statistische reeks van de sector van de overnemende intercommunale.
5
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2012
3. Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven
2,9 miljard EUR. De andere sectoren waren in 2010 samen goed voor 12,4 miljard EUR en vormen 26,7 % van het balanstotaal van de geanalyseerde sectoren.
3.1. Algemene kenmerken De medisch-sociale sector1, die enkel uit intercommunales bestaat, beschikt over 19 356 VTE en vertegenwoordigt 45,7 % van de VTE voor alle sectoren samen. In aantal VTE per eenheid vormen de ziekenhuisintercommunales duidelijk de grootste groep, met gemiddeld 1 748 VTE per bedrijf. De kabeltelevisiesector komt op de tweede plaats, met 304 VTE per bedrijf, gevolgd door de watersector, die 275 VTE per bedrijf in dienst heeft. Een aantal diensten, met name op het vlak van energie, wordt ook uitgevoerd door onderaannemers die niet in de studie zijn opgenomen.
De analyse heeft betrekking op een steekproef van 228 lokale overheidsbedrijven op een totaal van 230 die in de studie aan bod komen. Voor het boekjaar 2010 vertegenwoordigen die lokale overheidsbedrijven in totaal 57,5 miljard EUR aan activa en leveren voor het boekjaar een resultaat van 1,7 miljard EUR op (tabel 1). Het aandeel van de intercommunales en gemeentebedrijven in de totale activa bedraagt 34,5 miljard EUR. Een vergelijking met het balanstotaal van de gemeenten eind 2009, dat 59,3 miljard EUR bedraagt, wijst erop hoeveel aangelegenheden door de gemeenten werden uitbesteed. Het aantal voltijdse equivalenten (VTE) die bij de lokale overheidsbedrijven werken, komt uit op 42 315 voor het boekjaar 2010.
3.2. Balans De vaste activa vormen in volume verreweg de grootste balansrubriek. Ze nemen 75,2 % van de totale activa voor hun rekening en zijn geconcentreerd in sectoren die heel wat infrastructuur vergen, zoals energie, water, afval en kabeltelevisie. Bij de vaste activa vertegenwoordigen de materiële vaste activa ongeveer 94,7 %. Ze bestaan in hoofdzaak (94,8 %) uit terreinen, installaties en machines. De energiesector, die het grootste gewicht heeft, beschikt
Tabel 2 geeft een gedetailleerd overzicht per sector. Energie en energiefinanciering overwegen met een balanstotaal van 28,4 miljard EUR, d.i. 49,3 % van het totaal van de betrokken sectoren (grafiek 1), dus iets minder dan de helft. Met totale activa van 13,8 miljard EUR is de watersector (distributie en zuivering) de tweede grootste qua balanstotaal en het vertegenwoordigt nagenoeg een kwart van het balanstotaal van de bestudeerde sectoren. De sector economische expansie komt op de derde plaats met
1
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen intercommunales met een ziekenhuisactiviteit en die zonder een ziekenhuisactiviteit.
Tabel 1 – Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren – 2010
Intercommunales Gemeentebedrijven* Andere belangrijke spelers in de sector** Totaal
Aantal
Aantal (steekproef)
Aantal VTE
Totaal actief (in miljoen EUR)
Resultaat van het boekjaar (in miljoen EUR)
205
205
34 362
34 335
1 144
7
6
73
146
3
18
17
7 880
23 026
574
230
228
42 315
57 508
1 721
* Met zes van de zeven jaarrekeningen. ** Met zeventien van de achttien jaarrekeningen beschikbaar.
Tabel 2 – Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren per sector – 2010
EnergieEnergie financiering
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
Medischsociaal met ziekenhuisactiviteit
Medischsociaal Financiering (behalve zonder energie) ziekenhuisactiviteit
Kabeltelevisie
Diversen
Totaal
Aantal
34
18
32
26
38
10
14
5
8
45
230
Aantal VTE/bedrijf
92
0
275
85
111
1 748
134
1
304
48
184
25 257
3 112
13 815
2 945
2 921
2 006
144
791
5 716
800
57 508
948
460
104
54
126
6
1
11
38
-27
1 721
Totaal actief (in miljoen EUR) Resultaat van het boekjaar (in miljoen EUR)
6
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2012
over vaste activa ten belope van 83 % van het balanstotaal (tabel 3a). Die verhoudingen vaste activa komen zowel voor bij intercommunale structuren als bij autonome gemeentebedrijven of sleutelactoren en beantwoorden in feite aan de behoeften die verband houden met de activiteit van de sector. Aan de passiefzijde bedraagt het eigen vermogen 48,5 % van de totale passiva (d.i. iets minder dan de helft van het totaal), terwijl de schulden 48,2 % belopen. De post voorzieningen en uitgestelde belastingen vertegenwoordigt minder dan 5 %. Het eigen vermogen, dat bestaat uit het beginkapitaal en de overgedragen winst, is groter dan of gelijk aan 50 % voor de sectoren energie en energiefinanciering, water, economische expansie en diversen. De schulden bestaan uit leningen en kredieten op lange termijn, alsook uit kortlopende leningen en kredieten, schulden aan leveranciers, personeel en openbare besturen die op korte termijn opvraagbaar zijn. Op grond van een analyse van de structurele behoeften aan bedrijfskapitaal kunnen de krachtlijnen op halflange termijn en de kortetermijnbehoeften, die respectievelijk in het financieel plan en in het thesaurieplan concrete vorm kregen, worden gevalideerd. Het bedrijfskapitaal is het verschil tussen het stabiele kapitaal en de duurzame aanwendingen. Als het resultaat positief is, kunnen met het bedrijfskapitaal de voorraden en de vorderingen van de klanten worden gefinancierd. De lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren uit de steekproef bezitten een posi-
Grafiek 1 – Aandeel van de totale activa van elke sector (in % van het algemeen totaal) – 2010
Kabeltelevisie 9,9 % Financiering (behalve energie) 1,4 %
Diversen 1,4 %
Medisch-sociaal zonder ziekenhuisactiviteit 0,3 % Medisch-sociaal met ziekenhuisactiviteit 3,5 % Afvalbeheer 5,1 % Economische expansie 5,1 %
Energie 43,9 %
Waterbeheer 24,0 % Energiefinanciering 5,4 %
tief bedrijfskapitaal van gemiddeld 9,1 % van het balanstotaal (tabel 3b), d.i. een lichte stijging ten opzichte van het vorige boekjaar (8,9 %). Het biedt de mogelijkheid om eventuele schommelingen in de thesauriebehoeften op korte termijn op te vangen. Een analyse per sector wijst echter op sterk contrasterende situaties. Terwijl de sectoren energiefinanciering, financieringen (behalve energie) en economische expansie duidelijk boven 20 % uitkomen, blijven de sectoren energie en water onder 10 %.
Tabel 3a – Gewicht van de voornaamste balansposten per sector (in % van het balanstotaal) – 2010
Vaste activa Vlottende activa Totaal actief Eigen vermogen Voorzieningen en uitgestelde belastingen Schulden Totaal passief
EnergieEnergie financiering
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
Medischsociaal met ziekenhuisactiviteit
83,0 %
80,5 %
49,6 %
65,3 %
51,9 %
58,8 %
Medischsociaal Financiering (behalve zonder energie) ziekenhuisactiviteit 43,6 %
16,1 %
Kabeltelevisie
Diversen
Totaal
74,5 %
70,1 %
75,2 %
17,0 %
41,2 %
19,5 %
50,4 %
34,7 %
48,1 %
56,4 %
83,9 %
25,5 %
29,9 %
24,8 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
51,8 %
70,9 %
50,0 %
56,9 %
36,8 %
33,5 %
41,3 %
34,2 %
17,0 %
67,3 %
48,5 %
2,1 %
0,4 %
4,6 %
7,7 %
7,4 %
7,7 %
0,8 %
1,0 %
1,1 %
5,6 %
3,4 %
46,1 %
28,7 %
45,4 %
35,5 %
55,8 %
58,8 %
57,9 %
64,8 %
81,9 %
27,1 %
48,2 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
Medischsociaal met ziekenhuisactiviteit
Medischsociaal Financiering (behalve zonder energie) ziekenhuisactiviteit
Kabeltelevisie
Diversen
Totaal
4,6 %
33,4 %
4,7 %
2,6 %
18,5 %
9,1 %
Tabel 3b – Bedrijfskapitaal per sector (in % van het balanstotaal) – 2010
Energie
Bedrijfskapitaal
5,1 %
Energiefinanciering
23,3 %
15,8 %
17,2 %
76,5 %
7
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2012
3.3. Resultatenrekening2
Het financieel resultaat in verscheidene sectoren wordt beïnvloed door specifieke transacties van enkele grote actoren. Het uitzonderlijk resultaat draagt globaal voor 19,1 % bij in het totale resultaat van het boekjaar 2010.
Het nettoresultaat voor het boekjaar 2010 bedraagt 1,7 miljard EUR, waarin de intercommunales de grootste bijdrage (66,5 %) leveren. Het aandeel van de sleutelactoren beloopt 33,4 %, terwijl dat van de gemeentebedrijven, die beperkt in aantal en omvang zijn, marginaal blijft met 0,2 % (tabel 4a).
3.4. Financiële ratio’s De financiële ratio’s worden enerzijds per rechtsvorm en anderzijds per sector voorgesteld. De analyse omvat drie soorten ratio’s, die de liquiditeit, de solvabiliteit en de rentabiliteit uitdrukken. Er bestaan verschillen tussen de sectoren en qua rechtsvorm.
Het nettoresultaat bleef tussen 2009 en 2010 statusquo, hoewel er tussen de rubrieken van dit resultaat grote verschillen bestaan. Het bedrijfsresultaat, dat verband houdt met de operationele activiteit van de sector, steeg met 17 %, terwijl het financieel en uitzonderlijk resultaat fors daalde. Dat is met name toe te schrijven aan de aanzienlijke meerwaarden die tijdens het vorige boekjaar werden geregistreerd door de verkoop van de Distrigaz-aandelen via Publigaz, een prestatie die in het boekjaar 2010 uiteraard niet kon worden overgedaan. De sectoren energie en energiefinanciering leveren de grootste bijdrage aan het totale resultaat, met 1,4 miljard EUR (81,8 %). De overige sectoren dragen samen voor 314 miljoen EUR bij, wat neerkomt op een beperkter aandeel van 18,2 % in het totale resultaat.
Liquiditeitsratio’s De liquiditeit stemt niet overeen met het beschikbare bedrag, maar wel met de thesaurie, d.w.z. het verschil tussen het bedrijfskapitaal en de behoefte aan bedrijfskapitaal. Ze geeft aan hoe en in welke mate de financiering op korte termijn van de activiteit verzekerd is. De liquiditeitsratio’s liggen gemiddeld hoger dan 1 en wijzen dus op een structureel degelijk financieringsbeleid voor het dekken van de kortlopende schulden en de financiering van de activiteit (onbetaalde facturen, waarde van de voorraden enz.). De “acid test”-ratio, die strikter is dan de “current
Ondanks grote verschillen binnen de sectoren is het bedrijfsresultaat gemiddeld de belangrijkste component van het resultaat van het boekjaar, met 96,7 % (tabel 4b).
2
De hoofdcomponenten van de resultatenrekening zijn in xls-formaat beschikbaar op de website van Belfius Bank www.belfius.be/onzestudies en op PubliLink, het intranet van de openbare besturen.
Tabel 4a – Componenten van het resultaat van het boekjaar per type van entiteit Boekjaar 2010 (in miljoen EUR) Intercommunales
Gemeentebedrijven
901 92
Uitzonderlijk resultaat
165
4
Belastingen (-)
-14
0
1 144
3
574
Bedrijfsresultaat Financieel resultaat
Resultaat van het boekjaar
Evolutie 2009-2010 (in %)
Sleutelactoren
Totaal
Intercommunales
Gemeentebedrijven
-1
765
0
-247
Sleutelactoren
1 666
-4 %
205 %
55 %
17 %
-155
-83 %
-83 %
79 %
-138 %
159
329
-614 %
232 %
638 %
-3 642 %
-103
-117
-12 %
96 %
10 %
7%
1 721
-20 %
192 %
102 %
0%
Diversen
Totaal
Totaal
Tabel 4b – Samenstelling van het resultaat van het boekjaar per sector (in miljoen EUR) – 2010
EnergieEnergie financiering
Bedrijfsresultaat
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
Medischsociaal met ziekenhuisactiviteit
Medischsociaal Financiering (behalve zonder energie) ziekenhuisactiviteit
Kabeltelevisie
1 152
66
215
7
96
5
-1
3
162
-39
1 666
-264
257
-127
43
48
1
2
9
-134
9
-155
Uitzonderlijk resultaat
156
137
18
3
-4
0
0
0
14
3
329
Belastingen (-)
-96
-1
-1
0
-15
0
0
-1
-3
0
-117
Resultaat van het boekjaar
948
460
104
54
126
6
1
11
38
-26
1 722
Financieel resultaat
8
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2012
Tabel 5a – Voornaamste financiële ratio’s van de lokale overheidsbedrijven per rechtsvorm – 2010 Solvabiliteit
Liquiditeit
Current ratio
Acid test
Financiële Langetermijnonafhankeschuldratio lijkheid
Rentabiliteit
Zelffinancieringsgraad
Cashflow/ Rentabiliteit vreemd van het eigen vermogen vermogen
Rentabiliteit van het actief
Operationele rentabiliteit
Netto operationele rentabiliteit
Intercommunales
1,4 %
1,1 %
52,5 %
60,4 %
15,3 %
14,0 %
6,3 %
3,3 %
9,4 %
86,9 %
Gemeentebedrijven
1,9 %
1,8 %
60,0 %
42,4 %
25,7 %
19,1 %
3,5 %
2,1 %
-3,0 %
78,8 %
Sleutelactoren
1,1 %
1,1 %
40,2 %
108,5 %
4,7 %
10,6 %
6,2 %
2,5 %
16,1 %
93,1 %
Algemeen gemiddelde
1,3 %
1,1 %
48,5 %
73,9 %
11,5 %
12,6 %
6,2 %
3,0 %
11,7 %
88,7 %
Kabeltelevisie
Diversen
Tabel 5b – Voornaamste financiële ratio’s van de lokale overheidsbedrijven per sector – 2010
Energie
Energiefinanciering
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
MedischMedischsociaal Financiering sociaal met zonder (behalve ziekenhuisziekenhuisenergie) activiteit activiteit
Totaal
Liquiditeit Current ratio
1,3 %
1,5 %
1,0 %
2,7 %
1,1 %
1,4 %
1,4 %
5,9 %
1,0 %
2,6 %
1,3 %
Acid test
0,9 %
1,5 %
0,7 %
1,5 %
1,2 %
1,4 %
1,4 %
6,1 %
1,1 %
2,7 %
1,1 %
51,8 %
70,9 %
50,0 %
56,9 %
36,8 %
33,5 %
41,3 %
34,2 %
17,0 %
55,9 %
48,5 %
Solvabiliteit Financiële onafhankelijkheid Langetermijnschuldratio
70,2 %
15,8 %
70,3 %
46,1 %
90,3 %
102,1 %
47,0 %
171,2 %
353,7 %
51,8 %
73,9 %
Zelffinancieringsgraad
10,6 %
40,6 %
4,7 %
22,2 %
15,9 %
9,6 %
8,3 %
2,0 %
3,5 %
31,2 %
11,5 %
Cashflow/vreemd vermogen
14,1 %
50,6 %
8,1 %
7,3 %
14,4 %
7,2 %
4,7 %
3,3 %
11,5 %
-2,8 %
12,6 %
Rentabiliteit van het eigen vermogen
7,2 %
20,8 %
1,5 %
3,2 %
11,7 %
0,9 %
2,4 %
4,0 %
3,9 %
-6,0 %
6,2 %
Rentabiliteit van het actief
3,8 %
14,8 %
0,8 %
1,8 %
4,3 %
0,3 %
1,0 %
1,4 %
0,7 %
-3,3 %
3,0 %
Operationele rentabiliteit
20,2 %
88,2 %
6,7 %
1,4 %
8,5 %
0,3 %
-0,8 %
13,0 %
9,3 %
-16,6 %
11,7 %
Netto operationele rentabiliteit
93,2 %
30,9 %
86,8 %
65,7 %
78,4 %
92,2 %
80,1 %
23,6 %
92,9 %
9,4 %
88,7 %
Rentabiliteit
ratio”, bevestigt de gemiddeld goede liquiditeit. De rechtsvorm van het type gemeentebedrijf vertoont in 2010 de hoogste liquiditeit, zowel in ruime (“current ratio”) als in enge zin (“acid test”). Toch vertegenwoordigen ze een tamelijk klein marktaandeel. De intercommunales hebben gemiddeld een overvloedige liquiditeit van meer dan 1. Uit een grondige analyse blijkt dat alle sectoren in het algemeen een goede liquiditeit vertonen. De ratio’s van de sector financiering (behalve energie) liggen echter duidelijk hoger dan 1. De “acid test”-ratio heeft voor de energie- en de watersector waarden die kleiner zijn dan 1. Solvabiliteitsratio’s De solvabiliteit wordt gemeten via diverse ratio’s waarmee de algemene financiële gezondheid op lange termijn kan worden bepaald. De gebruikte ratio’s meten de verhoudingen tussen het eigen vermogen en de verbintenissen, d.w.z. de schulden op meer dan één jaar en die op minder dan één jaar.
Een onafhankelijkheidsratio die voor het boekjaar 2010 gemiddeld 48,5 % bedraagt, betekent dat het eigen vermogen van de lokale overheidsbedrijven niet al hun schulden kan dekken. Er bestaan echter grote verschillen tussen de rechtsvormen. Zo dekt het eigen vermogen van de gemeentebedrijven 60 % van hun schulden, terwijl het aandeel van de schulden van de sleutelactoren groter is dan hun eigen vermogen. Uit een analyse per sector blijkt dat de sectoren afval, medisch-sociaal, financiering (behalve energie) en kabeltelevisie een zwakke onafhankelijkheidsratio vertonen. De ratio van de langetermijnschuld meet de verhouding tussen de voorzieningen, de uitgestelde belastingen en de schulden op meer dan één jaar enerzijds, en het eigen vermogen anderzijds. Deze ratio kwam voor het boekjaar 2010 uit op gemiddeld 73,9 % en wijst erop dat het eigen vermogen een aanzienlijke proportie aanneemt en 9
Lokale financiën | Lokale overheidsbedrijven | Mei 2012
ruimschoots toereikend is om de langetermijnschuld op te vangen. De sleutelactoren, gevolgd door de intercommunales, kunnen de beste ratio’s voorleggen. Een uitsplitsing per sector levert grote verschillen op. De sectoren economische expansie en medisch-sociaal (zonder ziekenhuisactiviteit) hebben een langetermijnschuld die lager ligt dan het eigen vermogen. De zelffinancieringsgraad bepaalt het vermogen van de onderneming om zich met eigen vermogen te financieren via de reserves en de overgedragen winst. Voor alle lokale overheidsbedrijven samen is deze ratio van 11,5 % vrij laag maar beter dan het vorige boekjaar. De standaardnormen ter zake schrijven een ratio tussen 20 en 25 % voor. In de energiesector wordt de gemiddelde ratio beïnvloed door de sleutelactoren, die een atypische situatie kennen die vooral te maken heeft met de specifieke balansstructuur van de transportnetbeheerders. De ratio cashflow op vreemd vermogen, die gemiddeld 12,6 % bedraagt, verwijst naar het aandeel van de schulden dat zou kunnen worden terugbetaald met de cashflow van het boekjaar. Deze ratio verschilt aanzienlijk van sector tot sector, namelijk van -2,8 % voor de diversen tot +50,6 % voor de energiefinanciering. Rentabiliteitsratio’s De rentabiliteit wordt gemeten aan de hand van vier ratio’s. De eerste twee hebben betrekking op de balansstructuur, terwijl de andere twee de rentabiliteit meten op basis van de activiteit. De rentabiliteit van het eigen vermogen bedraagt gemiddeld 6,2 %. De rechtsvorm van het type intercommunale doet het, met een ratio van 6,3 %, iets beter dan de ove-
10
rige structuren. Uit een analyse van de ratio’s per sector blijkt dat de energiefinanciering een hoge ratio vertoont (20,8 %). Deze sector omvat de zuivere intercommunales voor energiefinanciering, die een hoog rendement willen behouden, met name via belangen in de energiesector. De sector diversen, waarin erg verscheiden intercommunales zitten, laat een negatieve rentabiliteit van gemiddeld -6 % optekenen. De rentabiliteit van het actief bedraagt 3 % en is het grootst voor de rechtsvorm van het type intercommunale (3,3 %). De sector energiefinanciering scoort het best (14,8 %). De operationele rentabiliteit beloopt gemiddeld 11,7 % voor alle lokale overheidsbedrijven samen, met evenwel grote verschillen tussen de sectoren. De energiesector vertoont een zeer gunstige situatie, met een ratio van 20,2 %. De hoogste operationele rentabiliteit gaat echter naar de sector energiefinanciering, gezien de dividenden op deelnemingen in deze sector (88,2 %). Medisch-sociaal (zonder ziekenhuisactiviteit) en diversen hebben voor het boekjaar 2010 een negatieve ratio van respectievelijk -0,8 % en -16,6 %. De netto operationele rentabiliteit is de verhouding tussen de omzet en de totale verkoop, waardoor onmiddellijk duidelijk wordt welk aandeel de activiteit oplevert. De ratio bedraagt gemiddeld 88,7 %, maar de sleutelactoren halen gemiddeld het hoogste niveau (93,1 %), gevolgd door de intercommunales (86,9 %). Uit een analyse per sector blijkt dat de sectoren financiering (behalve energie) en diversen de zwakste percentages vertonen. Doordat de sectoren energiefinanciering en financiering (behalve energie) geen intrinsieke operationele activiteit uitoefenen, is het logisch dat ze veel minder hoge ratio’s halen.
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Energiesector
1. Context en belangrijkste actoren
opzichte van de inkomsten van het eerste jaar, met toepassing van regels voor de evolutie van de inkomsten van de volgende jaren. De bekomen inkomsten worden gedeeld door het aantal getransporteerde eenheden om eenheidstarieven te verkrijgen die over de hele periode constant zijn, tenzij zich uitzonderlijke situaties voordoen. Tussen de DNB’s geeft dit echter verschillen op het vlak van tarifering. Die zijn vooral te verklaren door topografische factoren, de bevolkingsdichtheid, de omvang van de sociale openbaredienstverplichtingen (ODV’s) en het al of niet aanrekenen van de heffing voor het gebruik van de gemeentewegen. Voor de drie gewesten van het land gaan de sociale ODV’s voortdurend in stijgende lijn en eisen ze een steeds groter deel van de budgetten van de DNB’s op. Andere mechanismen, zoals de overdracht van de saldi van de vorige jaren in de vorm van bonus-malus, kunnen eveneens de tarieven van de betrokken periode beïnvloeden.
Een aantal opvallende feiten op het vlak van energie1 waren belangrijk in 2010. Op Europees niveau trad op 3 september 2009 het • derde pakket energiewetten in werking voor de binnenlandse gas- en elektriciteitsmarkt, dat op 25 juni 2009 door de Europese Raad werd aanvaard. Die wetteksten (twee richtlijnen en drie verordeningen) hebben tot doel een regelgevend kader te creëren om de gas- en elektriciteitsmarkt volledig open te stellen en beter op elkaar af te stemmen. Dit pakket beoogt vooral een scheiding van het vermogen tussen de productie-, leverings- en transportactiviteit. De Europese Commissie heeft in het kader van haar communicatiebeleid een document “Energie-infrastructuur” uitgewerkt waarin de prioriteiten voor 2020 en later zijn vastgelegd. Dit document bevat eveneens een richtschema voor een geïntegreerd energienet. Bovendien vereist de toepassing van het politieke en juridische kader ter bevordering van hernieuwbare energie dat er initiatieven worden genomen, vooral op het vlak van de netinfrastructuur en de aanwending van tools, zoals slimme meters en netten.
In het Vlaams Gewest bestaat er een akkoord van de • Vlaamse regering voor de periode 2009-2014 over de prioriteiten op het vlak van energie. Naast het energiedecreet van 8 mei 2009 werden de verschillende besluiten op het vlak van energie, de sociale ODV’s inbegrepen, in de loop van 2010 in één enkel energiedecreet gebundeld. Het ging in totaal om 7 decreten en 24 besluiten. Het energiedecreet en -besluit traden op 1 januari 2011 in werking, met uitzondering van enkele bepalingen. In het kader van de ODV’s werden een aantal concrete krachtlijnen uitgewerkt, zoals het aansluiten van budgetmeters om de schuldenlast te beperken, het rationele energieverbruik, de specifieke initiatieven met groene elektriciteit, de installaties voor kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, het toekennen van waarborgen voor de leningen in het kader van het fonds voor de vermindering van de globale energiekosten en de realisatie van gesloten netten in industriële vestigingen. Bovendien is het oprichten van het platform SmartGrids Flanders in het kader van het plan “Vlaanderen in Actie” bedoeld om het beheer van slimme netten en systemen van slimme meters op elkaar af te stemmen.
Op federaal niveau moesten de bepalingen van het • derde pakket wetten uiterlijk 3 maart 2011 in nationale wetten zijn omgezet. België diende bij de Europese Commissie zijn actieplan in met het oog op de ontwikkeling van hernieuwbare energie tegen 2020. De CREG heeft gevraagd een duidelijk onderscheid te maken tussen de activiteiten die in België gereguleerd zijn en welke niet of enkel in het buitenland. De bedoeling hiervan is een impact te vermijden op de tarieven voor de verrichtingen buiten het gereguleerde kader. Sinds 2008 en 2009 werd respectievelijk voor de transportnetbeheerders (TNB’s) en de distributienetbeheerders (DNB’s) een methode ingevoerd die gebaseerd is op een meerjarentarifering. Het is een normatieve methode van het type “secured revenu”. Ze garandeert de TNB’s en DNB’s gedurende een hele periode inkomsten2 die toereikend zijn om hun opdrachten uit te voeren en een billijke marge als vergoeding voor het kapitaal dat in hun net wordt geïnvesteerd. Daarbij worden de totale inkomsten voor de periode berekend ten
1
2
CREG – Jaarverslag 2010; INTER-REGIES – Jaarverslag 2010; Intermixt – Jaarverslag 2010. De inkomsten bestaan uit directe kosten die door de TNB’s en DNB’s rechtstreeks kunnen worden beheerd en uit niet-beheerbare kosten die bij koninklijk besluit worden bepaald.
11
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Waals Gewest hecht de regionale beleidsverkla• Inringhet2009-2014 veel aandacht aan energiebesparing en de ontwikkeling van gedecentraliseerde productie. In 2010 werden een aantal initiatieven genomen, zoals het zoeken naar een mechanisme van progressieve tarifering in de woningsector, het herzien van de quota voor groene certificaten, het opstarten van een denkoefening over de ontwikkeling van duurzame en slimme elektriciteitsnetten, dat zowel een aspect “meting” omvat als een aspect “netten”. Daarnaast werden allerlei initiatieven genomen met betrekking tot de sociale aspecten die verband houden met de energiekosten, met name de mogelijkheid om het statuut van beschermde klant uit te breiden, en een evaluatie van de reeds genomen sociale maatregelen. Krachtens een eind 2010 gewijzigd besluit werden de gemeenten vrijgesteld van de betaling van de vergoeding voor het gebruik van de gemeentewegen en werd er voor deze heffing een indexering vastgelegd. Het gasdecreet, dat eind 2009 werd gewijzigd, bepaalt dat de DNB aan de gemeenten, provincies en het gewest een heffing moet betalen voor het gebruik van het openbaar domein door het gasnet. Het besluit van 10 juli 2010 schrijft voor dat die maatregel met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 moet worden uitgevoerd. Deze heffing wordt in de loop van het jaar N+1 aan de leveranciers gefactureerd. in 2010 onderging de Belgische energiemarkt • Ook wijzigingen. Zo verkocht GDF Suez zijn participatie van 12,5 % in het kapitaal van Elia aan Publi-T, dat op die manier zijn belang in Elia tot 45,37 % kon optrekken. Bovendien werd Elia een internationale speler via deelneming in de acquisitie van Vattenfall Europe, het Duitse transportnet 50Hertz. Dat gebeurde door een kapitaalverhoging van 300 miljoen EUR, waarop Publi-T als aandeelhouder heeft ingeschreven. In de gassector verhoogde de Publigaz-holding zijn belang in Fluxys tot 90 % door de aankoop van 38,5 % van de aandelen die tot dan toe in handen van GDF Suez waren. Naast zijn activiteiten in de stookoliedistributie werd Octa+ elektriciteits- en gasleverancier. De intercommunale ALG werd overgenomen door Tecteo. De haven van Antwerpen verkocht haar elektriciteitsnet aan IVEG (Infrax). In de loop van 2010 werd tussen Electrabel en de intercommunale Interfin een overeenkomst gesloten over de financiering van Sibelga via een kapitaalverlaging (belichaamd door A-aandelen) en een grotere investering van Interfin via inschrijving op E-aandelen. In 2010 werd gestart met een optimalisering3 van de kapitaalstructuur van de gemengde DNB’s in Vlaanderen met het oog op een bijsturing van het evenwicht tussen de publieke sector en de privéaandeelhouder, met dien 12
verstande dat het belang van deze laatste geleidelijk zal afnemen. Dit bijsturen van het evenwicht veronderstelt enerzijds een geleidelijke verhoging van het gereguleerde actief (RAB) voor de publieke sector tijdens de komende jaren en anderzijds een verhoogd rendement voor de publieke aandeelhouders. economische crisis en de weerslag ervan op de • De grondstoffenmarkten hadden een doorslaggevende invloed op de schommelingen van de elektriciteitsprijzen. Na een sterke stijging van de elektriciteitsprijzen in 2008 en een gevoelige daling in 2009, gingen ze in 2010, voor alle klanten samen, weer de hoogte in. Die stijging was vooral toe te schrijven aan de evolutie van de prijsindexen van de leveranciers. Anderzijds is de eenheidsprijs voor het gratis kilowattuur gedaald, wat een minder belangrijke verlaging is voor de Vlaamse klanten. Dat de bijdrage voor hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling gestegen is, is toe te schrijven aan het feit dat er meer certificaten werden afgeleverd. De federale bijdrage4, ten slotte, is met 1,6 EUR per megawattuur toegenomen. Net als de elektriciteitsprijzen zijn de gasprijzen in 2009 sterk gedaald na de forse stijging in 2008. In een context van economische crisis was er op de internationale markten een overaanbod aan aardgas als gevolg van de ontdekking van schaliegas en de overcapaciteit van autogas (lpg). Ook in 2010 steeg de prijs van aardgas, maar het peil van 2008 werd niet meer bereikt. In 2009-2010 werden de aardgasprijzen losgekoppeld van de olieprijzen. De stijging tussen 2009 en 2010 zou in de eerste plaats te verklaren zijn door de evolutie van de prijs van de leveranciers, die echter van leverancier tot leverancier verschilt. Die stijging werd evenwel gedeeltelijk gecompenseerd door de verlaging van de tarieven van het transportnet en de daling van de afgenomen hoeveelheden. Het tarief van het transportnet lag 15 % lager ten opzichte van 2009. De heffingen “federale bijdrage” en “toeslag beschermde klanten” daalden lichtjes met 0,06 EUR per megawattuur.
2. Kader van de financiële analyse De analyse neemt de actoren op waarvoor de gereglementeerde tarieven van de energiemarkt gelden, namelijk de transportnetbeheerders (TNB’s) en de distributienet beheerders (DNB’s), en die door de regulatoren zijn erkend, 3
4
Deze bijsturing bestaat uit een verlaging van het kapitaal van de intercommunale zodat de verhouding 70/30 tussen de publieke sector en de privéaandeelhouder ongewijzigd blijft, gevolgd door een kapitaalverhoging via een nieuwe investering van hun belang in het verlaagde kapitaal. De federale bijdrage is een toeslag die wordt aangerekend op de verbruikte hoeveelheden elektriciteit en aardgas. Ze dient om de door de CREG beheerde fondsen te stijven, die 417,8 miljoen EUR beliepen in het boekjaar 2010.
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Tabel 1 – Kenmerken van de lokale overheidsbedrijven en sleutelactoren voor de sectoren energie en energiefinanciering – 2010 Energiefinanciering
Energie Type onderneming Aantal
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Federaal Totaal
Balanstotaal (in miljoen EUR)
Aandeel (%)
Aandeel van de intercommunales (%)
Aantal
Balanstotaal (in miljoen EUR)
Aandeel (%)
18,3 %
Zuivere intercommunales
5
2 449
9,7 %
14,3 %
6
571
Gemengde intercommunales
9
8 065
31,9 %
47,0 %
-
-
-
Gemeentebedrijven
2
26
0,1 %
-
-
-
52,1 %
Zuivere intercommunales
4
1 694
6,7 %
9,9 %
9
1 621
Gemengde intercommunales
8
3 600
14,3 %
21,0 %
-
-
-
Gemeentebedrijven
1
65
0,3 %
-
-
-
-
Zuivere intercommunales
0
0
-
-
-
-
29,6 %
Gemengde intercommunales
1
1 367
5,4 %
8,0 %
3
920
Andere sleutelactoren in de sector
4
7 991
31,6 %
-
-
-
-
34
25 257
100,0 %
-
18
3 112
100,0 %
ongeacht hun rechtsvorm. Het gaat om lokale overheidsbedrijven die actief zijn in de elektriciteits- en gasdistributie, namelijk de intercommunales en de gemeentebedrijven, plus enkele privéondernemingen die sleutelactoren van de sector zijn en deel uitmaken van de gereguleerde markt. Er zijn 34 spelers op de Belgische energiemarkt (tabel 1), verdeeld over 27 DNB-intercommunales, waarvan 14 in Vlaanderen, 12 in Wallonië en 1 in Brussel. Er zijn 3 gemeentebedrijven, waarvan 2 in Vlaanderen en 1 in Wallonië. De sector telt 4 sleutelactoren, waaronder 3 TNB’s en 1 DNB. Naast de lokale overheidsbedrijven voor energie zijn er 18 intercommunales actief op het terrein van de energiefinanciering. Ze hebben participaties in de ondernemingen die verbonden zijn met de energiesector: er zijn er 6 in Vlaanderen, 9 in Wallonië en 3 in Brussel.
3. Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren van de energiesector 3.1. De lokale overheidsbedrijven die het energietransport/distributienetwerk beheren Balans De totale activa van de energiesector vertegenwoordigen voor het boekjaar 2010 een bedrag van 25,3 miljard EUR, waarvan 68 % voor de intercommunales, 31,6 % voor de sleutelactoren en 0,4 % voor de autonome gemeentebedrijven. Bij de intercommunales hebben de gemengde intercommunales een meerderheidsaandeel van 75,9 % in het balanstotaal, tegenover 24,1 % voor de zuivere intercommunales. De Vlaamse intercommunales vertegen-
woordigen 61,2 % van het balanstotaal, tegenover 30,8 % voor de Waalse en 8 % voor de Brusselse. In 2010 werkten bij de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren voor energie 3 128 VTE’s. Daarbij komen nog 7 223 VTE’s die in de operationele dochterondernemingen van de sector actief zijn. De vrijmaking van de energiemarkt heeft immers de rol van de lokale overheidsbedrijven van de energiesector beperkt tot die van DNB. Om de exploitatie en het onderhoud van de netwerken te garanderen, hebben de DNB’s bepaalde activiteiten toevertrouwd aan gemeenschappelijke operationele entiteiten, die volle dochterondernemingen van de DNB’s zijn. In Vlaanderen werden twee vennootschappen opgericht, namelijk InfraX (vandaag Infrax West), dat op 7 juli 2006 werd opgericht en de zuivere intercommunales omvat, en Eandis, dat op 30 maart 2006 in het leven werd geroepen en uit de gemengde intercommunales bestaat. In Brussel werd Brussels Network Operations (BNO) opgericht met aandelen die toebehoorden aan de DNB en aan een financieringsintercommunale. In Wallonië overkoepelt ORES, opgericht op 6 februari 2009, de gemengde energie-intercommunales, terwijl de zuivere intercommunales geen operationele dochteronderneming hebben opgericht. Sinds 2009 is Indexis bovendien een technische dochteronderneming van Eandis (70 %) en Ores (30 %). Aan de actiefzijde vertegenwoordigen de vaste activa gemiddeld 83 % van het balanstotaal van de sector voor het boekjaar 2010 (tabel 2). In de energiesector overwegen de materiële vaste activa met 65,7 % van het balanstotaal. Dat is de waarde van de distributienetten voor energie die deze intercommunales bezitten. Voor de overige actoren (sleutelactoren en gemeentebedrijven) beloopt het aandeel van de materiële activa slechts 30,8 %. Dat heeft te maken met de specifieke deelnemingsstructuur van de TNB voor elektriciteit, 13
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Tabel 2 – Structuur van de voornaamste balansrubrieken van de energie-intercommunales en andere actoren (in % van het balanstotaal) – 2010 Vlaanderen Zuivere intercom.
Wallonië
Gemengde intercom.
Brussel
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Andere spelers
Totaal
Activa Vaste activa
87,1 %
86,2 %
74,5 %
85,4 %
78,2 %
80,1 %
83,0 %
Materiële activa
76,7 %
85,7 %
70,4 %
85,2 %
77,9 %
30,8 %
65,7 %
Financiële activa
10,1 %
0,2 %
3,6 %
0,3 %
0,3 %
46,8 %
16,3 %
Vlottende activa
12,9 %
13,8 %
25,5 %
14,6 %
21,8 %
19,9 %
17,0 %
5,6 %
4,6 %
8,6 %
5,6 %
9,5 %
16,8 %
9,3 %
Eigen vermogen
71,3 %
50,1 %
79,7 %
48,9 %
66,7 %
40,5 %
51,8 %
Reserves
24,4 %
4,9 %
35,7 %
6,6 %
6,7 %
6,7 %
9,8 %
3,7 %
0,4 %
1,3 %
0,5 %
8,3 %
3,0 %
2,1 %
24,9 %
49,5 %
19,0 %
50,6 %
24,9 %
56,5 %
46,1 %
KT-vorderingen, geldbeleggingen en liquide middelen Passiva
Voorzieningen en uitgestelde belastingen Schulden Schulden op meer dan één jaar Totaal
10,9 %
39,2 %
9,4 %
40,2 %
9,5 %
43,2 %
34,3 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
waarvan een belangrijk deel van de vaste activa gerealiseerd wordt via financiële deelnemingen in dochter ondernemingen, wat bevestigd wordt door het relatief grote aandeel van de financiële vaste activa. De financiële vaste activa vertegenwoordigen gemiddeld 16,3 % van de totale activa van de sector. Verhoudingsgewijs zijn ze belangrijker in het segment van de zuivere intercommunales in Vlaanderen en Wallonië, omdat sommige ervan belangen hebben in andere vennootschappen van de energiesector (bijvoorbeeld Publi-T). De vlottende activa bedragen 17 % van de totale activa voor de geanalyseerde ondernemingen van de energiesector, die zich op een hoog peil bevinden in Wallonië en Brussel, wat nog gedeeltelijk een gevolg is van de volledige vrijmaking van de energiemarkt, handelsvorderingen op vroegere gebonden afnemers en het feit dat facturen soms met enige vertraging worden vereffend. De TNB’s/DNB’s voor energie hebben verhoudingsgewijs een vrij hoog eigen vermogen binnen de totale passiva (gemiddeld 51,8 % voor het boekjaar 2010, tegenover 52,7 % voor het vorige boekjaar). Het aandeel van het eigen vermogen in de totale passiva is het grootst voor de zuivere intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië. Ten opzichte van de gemengde intercommunales zouden de verschillende verhoudingen van het eigen vermogen kunnen worden verklaard doordat het dividendbeleid en het reserveren meer uitgesproken zijn bij de zuivere financieringsintercommunales die aan de DNB zijn gelinkt. De herstructurering van het kapitaal (cf. supra, punt 1) die in 2010 in de gemengde intercommunales in Vlaanderen 14
en Brussel werd doorgevoerd, heeft een vrij geringe impact op het aandeel van dit kapitaal in het balanstotaal. Het aandeel van de voorzieningen en uitgestelde belastingen ligt laag voor het boekjaar 2010, namelijk 2,1 % van de totale passiva. De verhouding van de schulden tot het balanstotaal bedraagt iets minder dan de helft van de passiva (46,1 %), dus ongeveer hetzelfde peil als vorig boekjaar (45,5 %). Resultaat van het boekjaar Het resultaat van het boekjaar 2010 na belastingen beloopt 948 miljoen EUR (tabel 3a). Het aandeel van de intercommunales bedraagt 587 miljoen EUR, d.i. 61,9 % van het resultaat van de hele sector. De Vlaamse intercommunales leveren een bijdrage van 37,9 % aan het resultaat, tegenover 17,9 % voor de Waalse en 6,1 % voor de Brusselse. Uit een analyse van de componenten van het resultaat blijkt dat het bedrijfsresultaat gemiddeld verreweg het sterkst bijdraagt in het resultaat van het boekjaar (121,5 %). 2010 was het jaar dat volgt op de volledige vrijmaking voor alle segmenten, zodat het bedrijfsresultaat het bedrag van de geraamde billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal weerspiegelt. Omdat de tarieven 2010 tijdens het eerste deel van het boekjaar niet konden worden toegepast, werd de winstderving van de DNB’s voor het boekjaar 2010 aan de actiefzijde bijgestuurd. Het aandeel van het bedrijfsresultaat is het grootst voor het segment van de gemengde intercommunales in Vlaanderen (+ 149,3 %), gevolgd door dat van de gemengde intercommunales in Wallonië (+144,9 %). Het financieel resultaat vertoont een tekort van 264 miljoen EUR, dat in
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Tabel 3a – Structuur van het resultaat van de energiesector per segment – 2010 Vlaanderen
Bedrijfsresultaat Financieel resultaat Uitzonderlijk resultaat Belastingen
Resultaat van het boekjaar (in miljoen EUR)
Brussel
Wallonië
Andere spelers
Totaal
125,5 %
99,6 %
121,5 %
-7,1 %
-22,4 %
-27,8 %
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
114,5 %
149,3 %
81,1 %
144,9 %
-0,2 %
-47,5 %
3,5 %
-43,2 %
-14,3 %
-0,1 %
15,5 %
0,0 %
-11,3 %
46,6 %
16,5 %
0,0 %
-1,7 %
-0,1 %
-1,8 %
-7,0 %
-23,6 %
-10,2 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
90
269
48
122
58
361
948
mindering moet worden gebracht op het bedrijfsresultaat (-27,8 %). Het vloeit vooral voort uit de stijging van de lasten in verband met de financiële schuld van de intercommunales als gevolg van de investeringen van de sector. Het uitzonderlijk resultaat komt bij het bedrijfsresultaat met een aandeel van gemiddeld 16,5 % voor de energiesector. Het negatieve uitzonderlijk resultaat is evenwel het grootst voor de zuivere intercommunales in Vlaanderen, wat door de aanzienlijke kosten voor pensioenbijdragen zou kunnen worden verklaard. Tabel 3b geeft een uitsplitsing van het bedrijfsresultaat van de energiesector per segment, met een positieve brutomarge van 2,4 miljard EUR voor het boekjaar 2010. Het bedrag van de bezoldigingen van 342 miljoen EUR houdt verband met het aantal VTE’s die actief zijn in de intercommunales, de gemeentebedrijven en de sleutelactoren, met uitzondering van de VTE’s van de operationele dochterondernemingen, die niet in deze bedragen zijn opgenomen. De afschrijvingen belopen 653 miljoen EUR en zijn vooral in de gemengde intercommunales te situ-
eren, met 267 miljoen EUR in Vlaanderen, 113 miljoen EUR in Wallonië en 40 miljoen EUR in Brussel. Het verschil tussen de aanvankelijke Regulatory Asset Base (RAB of waarde van het net) en de boekwaarde van de materiële vaste activa wordt geneutraliseerd in de rubriek afschrijvingen ten belope van 2 % per jaar op basis van het Koninklijk Besluit van 2 september 2008. Het resultaat van de energie-intercommunales is voortdurend blijven dalen tussen 2003 en 2007. Voor het boekjaar 2007 bedroeg de daling van het resultaat 29,2 %. Het boekjaar 2008 vormt een breuk met de vorige boekjaren en vertoont een nettogroei van het resultaat met 25,3 % als gevolg van uitzonderlijke verrichtingen. Over het boekjaar 2009 liep het resultaat dan weer terug, en het daalde verder tijdens het boekjaar 2010 (grafiek 1). Die daling geldt vooral voor Wallonië, waar de vrijmaking van de sector blijft nawerken. De laatste twee boekjaren blijven de gemengde intercommunales, zowel de Vlaamse als de Waalse, sterk doorwegen in de cijfers.
Tabel 3b – Componenten van het bedrijfsresultaat van de energiesector per segment (in miljoen EUR) – 2010 Vlaanderen Zuivere intercom.
Brussel
Wallonië
Gemengde intercom.
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Sleutelactoren
Gemeentebedrijven
Totaal
Bedrijfsopbrengsten
614
2 019
259
937
382
1 464
16
5 692
> Omzet
560
1 927
214
914
313
1 365
10
5 304
> Andere bedrijfsopbrengsten
-54
-91
-45
-23
-69
-106
-394
-782
Aankoop handelsgoederen en diverse diensten
-274
-1 283
-99
-615
-241
-818
-9
-3 339
340
735
160
322
141
647
8
2 352
-120
-2
-67
0
0
-150
-3
-342
Afschrijvingen en waardeverminderingen
-71
-267
-40
-113
-40
-121
-2
-653
Waardeverminderingen en voorzieningen voor risico’s en kosten
-46
-15
-6
-24
-18
-4
-4
-118
Brutomarge Bezoldigingen
Andere bedrijfskosten Bedrijfsresultaat Relatief aandeel (in %) in het totale resultaat van de sector
0
-51
-8
-9
-10
-10
0
-88
104
401
39
176
73
362
-2
1 152
9,0 %
34,8 %
3,4 %
15,3 %
6,3 %
31,4 %
-0,2 %
100,0 %
15
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Grafiek 1 – Evolutie en verdeling van het resultaat van het boekjaar voor de energie-intercommunales (in miljoen EUR) – 2001-2010
1 800 1 600 134
134
200
187
112
93
1 400 1 200
187
1 000
107
800 600
835
1 006 697
400 200
180
149
130
171
173
146 375
290
0 2001
155
146
72
2002
2003
2004
Vlaanderen zuivere
Vlaanderen gemengde
165 167
182 2005 Wallonië zuivere
Financiële ratio’s Dankzij de gemiddelde financiële ratio’s voor het boekjaar 2010 van de ondernemingen uit de energiesector hebben we een beeld van de thesaurie (liquiditeit), het terug betalingsvermogen (solvabiliteit) en de prestatie (rentabiliteit) van de lokale overheidsbedrijven en de sleutelactoren (tabel 4). De liquiditeitsratio’s in de ruime zin (current ratio) vertonen gemiddeld resultaten boven 1 voor het boekjaar 2010, met uitzondering van de zuivere intercommunales in Vlaanderen. De restrictievere ratio van de acid test is gemiddeld echter kleiner dan 1 en blijft er enkel boven voor de gemeentebedrijven en de sleutelactoren. Ten
57 178 47
43 192
58
150
103 148 21
267
178
63
83
131
81
90
2006
2007
2008
2009
2010
212
Over het boekjaar 2010 stijgt het resultaat van de zuivere intercommunales voor Vlaanderen met 12,2 % ten opzichte van het vorige boekjaar, terwijl het resultaat van de gemengde intercommunales tussen 2009 en 2010 vrijwel stabiel bleef. Voor Wallonië daalde het resultaat met 34,4 % bij de zuivere intercommunales en met 36,5 % bij de gemengde intercommunales. De trend is omgekeerd voor Brussel, waar het resultaat een forse groei van 34,4 % vertoont. In de toegepaste methode moeten de behoeften voor energie, de investeringen en de daarmee gepaard gaande werkingskosten één jaar vooraf worden ingeschreven (exante) en zijn ze bepalend voor de tarieven die in de loop van het jaar moeten worden toegepast. De CREG doet een controle ex-post na afsluiting van het boekjaar, met een boekhoudkundige verrekening van de verschillen. Die controle ex-post kan dus het verwachte resultaat positief of negatief beïnvloeden.
16
107
Wallonië gemengde
255
73 268
122 48 269
Brussel gemengde
opzichte van het vorige boekjaar is de liquiditeitssituatie ietwat verslechterd. In Vlaanderen vertonen de ratio’s van de zuivere en de gemengde intercommunales de zwakste liquiditeit voor de acid test. Dit betekent dat de kortlopende schuld groter is dan de som van de vorderingen op ten hoogste één jaar, de beleggingen en de thesaurie, wat erop wijst dat er gemiddeld een thesauriebehoefte bestaat. Achter het gemiddelde van elk segment kunnen echter individuele situaties schuilgaan die sterk verschillen van de ene intercommunale tot de andere. De liquiditeitsratio’s (acid test) voor Wallonië liggen eveneens onder 1 voor het boekjaar 2010, zowel voor de zuivere als de gemengde intercommunales. Ten opzichte van het vorige boekjaar zijn de ratio’s kleiner en ze weerspiegelen de inkrimping van de vorderingen op korte termijn na de volledige vrijmaking van de sector in 2007. De situatie van de ratio’s voor Brussel vertoont gelijkenissen met de trend die voor Wallonië werd vastgesteld en kan op dezelfde manier worden verklaard. De gemeentebedrijven hebben hoge liquiditeitsratio’s voor het boekjaar 2010 en blijven stabiel in vergelijking met het vorige boekjaar. De liquiditeitsratio’s van de sleutelactoren van de sector, ten slotte, tonen een aanzienlijke thesaurie. De gemiddelde solvabiliteitsratio’s, die een beeld op langere termijn geven van de onderneming, laten voor 2010 een globaal positieve situatie van de sector zien, met evenwel verschillen afhankelijk van het soort ratio en het geanalyseerde segment. De ratio van de financiële onafhankelijkheid komt voor alle segmenten boven 50 % uit, behalve voor het segment van de sleutelactoren en dat van de gemengde intercommu-
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
Tabel 4 – Ratio’s van de energiesector per segment – 2009-2010 Vlaanderen
Wallonië
Brussel Gemeentebedrijven
Sleutelactoren
Energiesector
1,4
2,1
1,4
1,3
0,6
0,7
1,6
1,8
0,9
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Zuivere intercom.
Gemengde intercom.
Gemengde intercom.
Current ratio
0,7
1,3
1,4
1,4
Acid test
0,5
0,5
0,9
Boekjaar 2010 Liquiditeit
Solvabiliteit Financiële onafhankelijkheid
71,3 %
50,1 %
79,7 %
48,9 %
66,7 %
73,6 %
40,1 %
51,8 %
Langetermijnschuldratio
20,6 %
79,1 %
13,5 %
83,4 %
26,7 %
18,0 %
116,2 %
70,2 %
Zelffinancieringsgraad
24,5 %
6,2 %
38,5 %
6,7 %
6,7 %
31,9 %
7,2 %
10,6 %
Cashflow/vreemd vermogen
29,4 %
13,7 %
27,4 %
14,0 %
25,5 %
34,3 %
10,1 %
14,1 %
Rentabiliteit van het eigen vermogen
5,2 %
6,6 %
3,5 %
6,9 %
6,4 %
3,5 %
11,2 %
7,2 %
Rentabiliteit van het actief
3,7 %
3,3 %
2,8 %
3,4 %
4,2 %
2,6 %
4,5 %
3,8 %
Operationele rentabiliteit
16,9 %
19,9 %
15,0 %
18,8 %
19,0 %
-11,8 %
24,7 %
20,2 %
Netto operationele rentabiliteit
91,2 %
95,5 %
82,7 %
97,5 %
82,0 %
63,6 %
93,2 %
93,2 %
Current ratio
0,6
1,2
1,2
1,9
1,6
1,7
1,7
1,4
Acid test
0,6
0,4
1,0
0,9
0,6
1,6
2,4
1,0
Rentabiliteit
Boekjaar 2009 Liquiditeit
Solvabiliteit Financiële onafhankelijkheid
72,0 %
52,2 %
78,8 %
49,6 %
61,6 %
79,7 %
40,4 %
52,7 %
Langetermijnschuldratio
18,8 %
70,3 %
3,8 %
83,0 %
35,3 %
5,0 %
120,6 %
67,2 %
Zelffinancieringsgraad
22,8 %
5,6 %
39,2 %
6,1 %
18,5 %
36,7 %
8,6 %
11,6 %
Cashflow/vreemd vermogen
22,0 %
14,3 %
31,8 %
14,8 %
26,0 %
27,3 %
7,0 %
13,0 %
Rentabiliteit van het eigen vermogen
4,5 %
6,7 %
5,1 %
10,7 %
6,4 %
1,9 %
5,7 %
6,5 %
Rentabiliteit van het actief
3,2 %
3,5 %
4,0 %
5,3 %
3,9 %
1,5 %
2,3 %
3,4 %
Rentabiliteit
Operationele rentabiliteit
17,5 %
23,5 %
14,2 %
25,2 %
14,4 %
-0,9 %
22,2 %
21,7 %
Netto operationele rentabiliteit
93,5 %
95,8 %
83,1 %
96,9 %
88,4 %
75,7 %
93,4 %
93,9 %
nales in Wallonië. Er bestaan evenwel grote verschillen tussen de segmenten, die te maken hebben met de rechtsvorm van de onderneming. De ratio’s liggen hoog voor de zuivere intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië, alsook voor de gemeentebedrijven, doordat het eigen vermogen, en in het bijzonder de reserves, doorwegen in deze structuren. Die situatie druist in tegen de regel dat het eigen vermogen 1/3 van de totale passiva moet bedragen, zoals door de CREG wordt voorgestaan. Het aanzienlijke eigen vermogen bestaat voor bijna de helft uit reserves die in deze intercommunales worden aangehouden. In tegenstelling tot de zuivere intercommunales hanteren de gemengde intercommunales, met deelneming van de privépartner en de financieringsintercommunales van de energiesector in het kapitaal, een andere logica wat de verdeling van de resultaten betreft.
De langetermijnschuldratio bedraagt over 2010 gemiddeld 70,2 % voor de energiesector, wat neerkomt op een groei ten opzichte van het vorige boekjaar, toen de ratio gemiddeld op 67,2 % uitkwam. Een analyse per segment wijst op verschillen tussen de zuivere en de gemengde intercommunales, waarbij die laatste een grotere ratio hebben dan de eerste, die zich veeleer met eigen middelen financieren. Dit is toe te schrijven aan het feit dat er, naast de energie-intercommunales (DNB), intercommunales voor de financiering van de energiesector bestaan. De gemengde intercommunales in Brussel vertonen een langetermijnschuldratio die vrij zwak is en lager ligt dan de schuldratio’s van de gemengde intercommunales, zowel in Vlaanderen als Wallonië. De gemengde intercommunales in Wallonië behouden voor het boekjaar 2010 een zeer hoge langetermijnschuldratio (83,4 %). 17
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
De zelffinancieringsgraad van de energiesector bedraagt gemiddeld 10,6 % voor het boekjaar 2010. Deze ratio, die het dividendbeleid van de onderneming weerspiegelt, weegt door voor de zuivere intercommunales in Wallonië (38,5 %), alsook voor de gemeentebedrijven (31,9 %) en de zuivere intercommunales in Vlaanderen (24,5 %). Die intercommunales en gemeentebedrijven beschikken gemiddeld over meer reserves en overgedragen winsten dan de gemengde intercommunales en de sleutelactoren. De ratio van de cashflow op het vreemd vermogen over het boekjaar 2010 bedraagt voor de energiesector gemiddeld 14,1 %. Deze ratio blijft vrij stabiel ten opzichte van het vorige boekjaar, toen ze 13 % beliep. Ze geeft aan dat het schuldniveau alsook de voorzieningen en uitgestelde belastingen gestegen zijn. De rentabiliteitsratio’s geven goede resultaten voor het boekjaar 2010 die aansluiten bij die van het vorige boekjaar. De rentabiliteit van het eigen vermogen, die de return on investment voor de aandeelhouders weergeeft, bedraagt gemiddeld 7,2 % voor het boekjaar 2010, d.i. een stijging ten opzichte van de ratio die voor het vorige boekjaar werd berekend. De rentabiliteit van het actief bedraagt 3,8 % voor het boekjaar 2010, wat iets meer is dan het vorige boekjaar (3,4 %). Deze ratio vertoont een tegengestelde ontwikkeling tussen de zuivere intercommunales in Vlaanderen, waar ze stijgt, en die in Wallonië, waar ze daalt.
De operationele rentabiliteit meet de efficiëntie van de bedrijfsvoering. Over 2010 bedraagt ze voor de sector gemiddeld 20,2 %, d.i. een lichte daling ten opzichte van het vorige boekjaar (21,7 %). De netto operationele rentabiliteit, die de verhouding van de omzet tot de totale verkoop uitdrukt, komt over 2010 uit op 93,2 %, wat vrijwel hetzelfde resultaat is als het vorige boekjaar (93,9 %).
3.2. Financiële analyse van de financieringsintercommunales uit de energiesector Balans Voor het boekjaar 2010 belopen de totale activa van de financieringsintercommunales 3,1 miljard EUR (tabel 1). Het aandeel van de totale activa van de intercommunales in Wallonië weegt door met 52,1 %, tegenover 18,3 % voor de intercommunales in Vlaanderen en 29,6 % voor de Brusselse intercommunales. Die verschillen zijn voornamelijk te verklaren doordat in Wallonië en Brussel de intercommunales zelf participaties nemen in naam van de gemeenten in de energiesector, wat minder het geval is in Vlaanderen, waar de gemeenten rechtstreeks participaties nemen. Het gemiddelde aandeel van de vaste activa voor alle segmenten samen bedraagt 58,8 % (tabel 5). De vaste activa bestaan bijna uitsluitend uit financiële vaste activa. Ze omvatten gediversifieerde belangen in ondernemingen uit de energiesector om, via aan de gemeenten uitgekeerde dividenden, een financiële stroom te behouden die vol-
Tabel 5 – Structuur van de voornaamste balansposten van de financieringsintercommunales (in % van het balanstotaal) – 2009-2010 2010
2009 Vlaanderen Activa
Wallonië
Brussel
Totaal
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
1,5 %
1,2 %
54,4 %
51,7 %
14,6 %
14,5 %
7,6 %
29,5 %
54,7 %
63,2 %
52,5 %
34,2 %
53,7 %
83,0 %
58,8 %
Financiële activa
29,5 %
54,7 %
63,2 %
52,4 %
34,2 %
53,6 %
83,0 %
58,7 %
Vlottende activa
70,5 %
45,3 %
36,8 %
47,5 %
65,8 %
46,3 %
17,0 %
41,2 %
KT-vorderingen,geldbeleggingen en liquide middelen
44,8 %
38,7 %
36,8 %
39,3 %
30,5 %
31,3 %
17,0 %
26,9 %
Eigen vermogen
42,5 %
62,3 %
90,0 %
66,6 %
46,5 %
66,4 %
94,1 %
70,9 %
Reserves
20,6 %
27,2 %
50,3 %
32,6 %
21,7 %
28,0 %
56,7 %
35,3 %
0,0 %
0,8 %
0,0 %
0,4 %
0,0 %
0,7 %
0,0 %
0,4 %
Schulden
57,5 %
36,8 %
10,0 %
33,0 %
53,5 %
32,9 %
5,9 %
28,7 %
Schulden op meer dan één jaar
16,7 %
20,2 %
0,0 %
13,7 %
4,1 %
19,3 %
0,0 %
10,8 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Vaste activa
Passiva
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Totaal
18
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
staat teneinde de gevolgen van de vrijmaking tegen te gaan. Er werden onder meer belangen genomen in TNB’s (Elia, Fluxys) via Publi-T, Publigaz, Suez en energieleveranciers. Bovendien zijn de financieringsintercommunales aanzienlijk versterkt door de volledige vrijmaking van de energiesector. Het aandeel van de financiële vaste activa bedraagt 58,7 % over 2010, d.i. een groei ten opzichte van 2009 (52,4 %). In Vlaanderen stijgt het aandeel van de vaste activa van 29,5 % in 2009 naar 34,2 % voor het boekjaar 2010, wat kan worden toegeschreven aan een herstructurering van het kapitaal van de DNB’s tussen de privé- en de overheidssector (cf. supra). In Wallonië daalt het aandeel van de financiële vaste activa lichtjes van 54,7 % in 2009 naar 53,6 % in 2010. In Brussel bedraagt het aandeel van de financiële vaste activa 83 % in 2010, tegenover 63,2 % in 2009, wat op dezelfde manier kan worden verklaard als in Vlaanderen. Aan de passiefzijde verschillen de bronnen van middelen fundamenteel tussen de gewesten. Het eigen vermogen vertegenwoordigt 46,5 % van de totale passiva in Vlaanderen, terwijl het 66,4 % bedraagt voor Wallonië en piekt op 94,1 % voor Brussel. Het eigen vermogen bestaat er voor ongeveer de helft uit reserves. Het aandeel van de schuld is omgekeerd evenredig aan het aandeel van het
eigen vermogen. Zo bedraagt de schuld in Vlaanderen 53,5 %, tegenover 32,9 % in Wallonië en slechts 5,9 % in Brussel. Resultaat van het boekjaar Het resultaat van het boekjaar 2010 komt uit op 460 miljoen EUR. Het financieel resultaat (56 %), dat vooral uit dividenden van participaties bestaat, draagt het meest bij tot het resultaat van het boekjaar (tabel 6). Het bedrijfsresultaat over 2010 beloopt 66 miljoen EUR (tegenover 54 miljoen EUR het vorige boekjaar) en draagt slechts voor 14,4 % bij in het eindresultaat. Het financieel resultaat over het boekjaar 2010 bedraagt 257 miljoen EUR, wat duidelijk minder is dan het vorige boekjaar. Verklaring hiervoor is dat de impact van de verkoop van het Publigaz-belang in Distrigas aan ENI op de resultaten verdwijnt. Het uitzonderlijk resultaat is fors gestegen over 2010 (29,8 %) ten opzichte van het vorige boekjaar, toen het slechts 0,2 % bedroeg. Die gevoelige toename is te danken aan de resultaten van de financieringsintercommunales in Vlaanderen als gevolg van de herstructurering van de aandeelhoudersstructuur tussen de overheids- en de privésector en aan de aanvullende inkomsten uit een grotere participatie. Ook Wallonië heeft zijn inbreng in die
Tabel 6 – Structuur van het resultaat van de financieringsintercommunales (in % van het totale resultaat) – 2009-2010 2010
2009 Vlaanderen Bedrijfsresultaat Financieel resultaat Uitzonderlijk resultaat Belastingen Totaal
Wallonië
Brussel
Totaal
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
2,1 %
26,9 %
-0,4 %
7,8 %
25,9 %
19,5 %
-0,5 %
14,4 %
97,5 %
73,1 %
100,8 %
92,1 %
48,9 %
34,5 %
100,8 %
56,0 %
0,4 %
0,2 %
-0,3 %
0,2 %
25,3 %
46,2 %
-0,2 %
29,8 %
0,0 %
0,1 %
0,0 %
0,0 %
0,1 %
0,2 %
0,0 %
0,1 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Grafiek 2 – Evolutie en uitsplitsing van het resultaat van het boekjaar van de financieringsintercommunales (in miljoen EUR) – 2001-2010
1 200 1 000 137 800 413
600
173
400 200 0
25 75 21 2001
26 100 25 2002
Vlaanderen
28
38
130
128
29 2003
59 2004
Wallonië
52 442
2005
133 92 2006
178
197 140 134 2007
137
70 108 62 2008
347
265
2009
58 2010
Brussel
19
Lokale financiën | Energiesector | Mei 2012
toename, namelijk door de strategische versterking van een intercommunale in de elektriciteitssector via Publi-T. Wat de laatste negen jaar betreft, stellen we vast dat het resultaat van het boekjaar van de financieringsintercommunales is toegenomen tussen 2001 en 2005, met een uitzonderlijke piek in 2005, toen Suez de aandelen van Electrabel overnam (grafiek 2). Die uitzonderlijke piek buiten beschouwing gelaten, blijft het resultaat stijgen tot in 2007. In 2008 daalt het resultaat, wat gedeeltelijk kan worden verklaard door het tijdsverschil met het boekjaar waarin de volledige vrijmaking van de energiemarkt in Wallonië en Brussel plaatsvond. De nieuwe piek in het boekjaar 2009 is deels het gevolg van de ontvangsten uit de verkoop van de Distrigas-aandelen. Door het nemen van belangen in vennootschappen uit de energiesector realiseren de financieringsintercommunales hun doelstelling om de gemeenten zo stabiel mogelijke inkomsten te garan-
20
deren. Het resultaat van het boekjaar 2010 daalt ten opzichte van het vorige boekjaar, maar ligt duidelijk hoger dan in 2008. Het resultaat 2010 werd uitgesplitst per gewest. Hieruit blijkt dat 12,6 % afkomstig is van de Vlaamse financieringsintercommunales, tegenover 57,7 % voor de Waalse en 29,7 % voor de Brusselse. De rentabiliteit van het eigen vermogen, d.w.z. het resultaat van het boekjaar ten opzichte van het eigen vermogen, bedraagt gemiddeld 20,8 % voor de financieringsintercommunales in hun geheel. De Waalse financieringsintercommunales hebben de hoogste rentabiliteitsratio’s (24,6 %), gevolgd door de Vlaamse (21,8 %). De Brusselse financieringsintercommunales vertonen een ratio van 15,8 %. De hoge percentages zijn het gevolg van de resultaten van de financiële verrichtingen op hun participatieportefeuille voor het boekjaar 2010.
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2012
Waterbeheer
1. Context en belangrijkste spelers Het waterbeheer is een domein waarop de lokale overheden een belangrijke rol vervullen. Ze zorgen voor de distributie van drinkwater via het netwerk van leidingen, sommige ook voor de productie (winning) van drinkwater en ze voeren zowel regenwater als afvalwater af via een netwerk van rioleringen en kleinschalige waterzuiveringsinstallaties. Het waterbeheer gebeurt in nauwe samenwerking met de regionale overheden. Om de organisatie van het waterbeheer af te stemmen op de Europese wetgeving is de watersector continu in evolutie. Het technische karakter van het metier samen met de complexiteit van de wetgeving maakt onder meer zware investeringen nodig voor sanering. De waterbedrijven blijven dan ook hun activiteiten herschikken door het uitbreiden van hun dienstenaanbod en het organiseren van samenwerkingsverbanden met zicht op de toekomst. Omdat het waterbeheer een gewestelijke bevoegdheid is, werd de Europese wetgeving concreet uitgewerkt via verschillende regionale decreten. In Vlaanderen zijn zowel regionale als lokale spelers actief in de drinkwaterproductie en -distributie. Voor de waterzuivering en de riolering gaf de Vlaamse overheid de naamloze vennootschap Aquafin de decretale bevoegdheid om het gewestelijke programma van bovengemeentelijke rioleringsinfrastructuur te realiseren. Het grootste drinkwaterbedrijf is de regionale Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) die opereert naast negen intercommunales waarvan de Tussengemeentelijke Maatschappij der Vlaanderen voor Watervoorziening (TMVW) de grootste is. Beide waterbedrijven namen enkele lokale gemeentebedrijven voor water over, waardoor het aantal gemeentebedrijven voor water werd afgebouwd tot drie. Sinds de drinkwatermaatschappijen in 2005 de bijkomende opdracht kregen om in te staan voor de sanering van afvalwater blijft de sector zijn reorganisatie hertekenen. Er zijn immers enorme investeringen nodig om al het afvalwater te kunnen afleiden naar een zuiveringseenheid. Daarom werden voor hun klanten, de gemeenten, nieuwe activiteiten ontwikkeld rond rioolbeheer en waterzuivering. Specifieke servicelijnen zien het licht en belangrijke samenwerkingsverbanden tussen waterbedrijven komen tot stand om schaalvergroting en efficiëntiewinst te kunnen realiseren. Zo bundelen AWW en TMVW sinds 2010
hun krachten in een managementvennootschap Waterlink. Onder die naam bedienen ze hun gemeenten en inwoners verder. De noden van de industriële klanten worden op hun beurt opgevangen door een private dochteronderneming Induss. Het gezamenlijke saneringsbeleid krijgt vorm via een operationele eenheid, Rio-link, waarin progressief de operationele taken van de gemeentelijke en stedelijke afvalwateractiviteiten van beide waterbedrijven worden ondergebracht. In 2011 stapt ook Aquafin in deze operationele saneringseenheid met een aandeel van 33 %. Samen met VMW start een heel ander samenwerkingsproject op met de naam AquaDuct, dat op termijn de controle van de waterproductie en distributiezekerheid van water moet garanderen. Met dit samenwerkingsverband willen AWW, TMVW en VMW water (tegen een stabielere prijs) kunnen leveren via een uitgebouwd ringnetwerk. Naast de praktische reorganisatie van de drinkwatersector voorzag de regelgeving een ander belangrijk gevolg voor de drinkwatermaatschappijen, namelijk dat ze de werkelijke kost van water kunnen recupereren bij de gebruiker via de drinkwaterfactuur. Op deze factuur wordt geleidelijk aan dan ook meer en meer de gemeentelijke en de bovengemeentelijke saneringsbijdrage aangerekend. In Wallonië omvat de waterbeheercyclus drie aspecten. Een eerste aspect is dat van de productie en de distributie van water, een activiteit waarvoor zowel lokale als regionale bedrijven instaan. Onder hen onder meer de Société Wallonne des Eaux (SWDE) die 68,8 %1 van de Waalse bevolking bedient. Naast de SWDE zijn er acht intercommunales actief op het vlak van productie en distributie, twee gemeentebedrijven en een hele reeks gemeentediensten voor water. Een tweede aspect houdt verband met de coördinatie en de financiering van het waterbeleid, die taken zijn van de Société Publique de la Gestion de l’Eau (SPGE), een onderneming van publiek recht opgericht door het Waalse Gewest. Het derde aspect is dat van de waterzuivering. Dit beleidsdomein wordt aangestuurd door de SPGE, die op haar beurt de uitvoering ervan en het uitbaten van de infrastructuur overlaat aan zeven intercommunales die ze erkend heeft als zuiveringsinstellingen (EZI)2. Ze zijn actief op het vlak van de openbare waterzuivering. Meer in het bijzonder staan ze in voor de bouw van 1 2
Aquawal, Chiffres-clés du secteur de l’eau en Région wallonne – 2010. De erkende zuiveringsinstellingen zijn intercommunales, actief op het domein van de zuivering van afvalwater in het Waalse gewest. Er zijn er acht: AIDE, AIVE, INASEP, IDELUX, IDEA, IPALLE, IBW et IGRETEC.
21
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2012
zuiveringsinstallaties zoals collectoren en zuiveringsstations, evenals voor de uitbating van deze installaties (via een contract van onroerende leasing). Elke intercommunale is actief in een of meerdere geografische zones onderverdeeld in hydrografische waterbekkens. Waterzuivering maakt deel uit van een Planification d’Assainissement par Sous-bassins Hydrographiques (PASH). De omzetting van de Europese richtlijn water (2000/60/CE) in het Waalse Gewest voorziet de toepassing van de werkelijke kostprijs van water, die uit twee componenten bestaat: de CoûtVérité de la Distribution (CVD), de component van de waterprijs die de productie en verdeling van drinkwater financiert, en de Coût-Vérité de l’Assainissement (CVA), alle kosten verbonden aan waterzuivering die teruggevorderd moeten worden via de waterfactuur. In Brussel zijn er nog twee intercommunales actief in de sector, namelijk een voor waterdistributie (Hydrobru) en een voor productie, aanvoer en sanering van water (Vivaqua, ook actief in Vlaanderen). Daarnaast staat de eind 2006 opgerichte regionale Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer (BMWB) in voor de openbare sanering van het stedelijke afvalwater op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het kader van die opdracht heeft Hydrobru een dienstencontract afgesloten met de BMWB voor de sanering van het water dat Hydrobru verdeelt. De eengemaakte factuur voor water rekent de verbruiker de volledige kostprijs aan van water, van productie en distributie tot sanering.
2. Financiële analyse van de lokale overheidsbedrijven voor waterbeheer 2.1. Financieel gewicht van de spelers Bij het waterbeheer zijn heel wat publieke actoren betrokken. We analyseerden de jaarrekening 2010 van zowel intercommunales als publieke ondernemingen. Die spelers in de sector voor waterbeheer zijn ofwel actief in de productie en distributie van water ofwel in de waterzuivering. De analyse baseert zich op cijfers uit de gepubliceerde jaarrekening en balans. Omdat in de werking van veel Vlaamse intercommunales de distributie, productie en sanering van water sterk verweven zijn in de cijfers en een uitsplitsing per activiteitstak niet volledig beschikbaar is, maken we geen onderscheid qua activiteit. Voor Wallonië biedt de lijst van erkende zuiveringsinstellingen de mogelijkheid om een onderscheid te maken tussen het segment van sanering van afvalwater en het segment van de waterproductie en -distributie, hoewel in dit laatste segment sinds 2005 ook servicelijnen werden opgestart voor rioolbeheer. Verder ontbreken er cijfers van drie Waalse intercommunales3 die in meerdere sectoren actief zijn, waaronder de watersector (zuivering of distributie), maar de waterbeheersactiviteit niet apart in hun jaarrekening publiceren. Ook in Vlaanderen is dit in beperkte mate het geval omdat bepaalde intercommunales ook rioleringsdiensten aanbieden, terwijl ze niet in hoofdzaak operationeel zijn in de watersector. Evenmin konden cijfers van een veertigtal gemeentelijke waterdiensten in Wallonië worden ingezameld. 3
IDEA, IBW en IGRETEC.
Tabel 1 – Financieel gewicht van de belangrijkste spelers in de watersector – 2010 Balanstotaal Type onderneming
In miljoen EUR Vlaanderen
Wallonië
Aandeel (%)
In miljoen EUR
Aandeel (%)
Intercommunales
10
2 826,3
20,5 %
930,3
Gemeentelijke waterbedrijven *
2
46,3
0,3 %
19,7
0,6 %
Andere belangrijke spelers in de sector
2
4 143,1
30,1 %
853,2
26,7 %
Intercommunales waterproductie en -distributie
8
504,9
3,7 %
145,1
4,5 %
Intercommunales waterzuivering
3
638,2
4,6 %
172,4
5,4 % 9,9 %
29,1 %
Intercommunales
12
1 143,1
8,3 %
317,5
Gemeentelijke waterbedrijven **
1
8,7
0,1 %
1,5
0,0 %
Andere belangrijke spelers in de sector
2
4 451,1
32,3 %
671,2
21,0 %
Brussel
Intercommunales
2
1 196,2
8,7 %
411,2
12,8 %
Totaal
Publieke spelers in de watersector
31
13 814,8
100,0 %
3 204,6
100,0 %
Totaal
Intercommunales
24
5 165,6
37,4 %
1 659,0
51,8 %
* Met 2 van de 3 jaarrekeningen beschikbaar. ** Geen cijfers beschikbaar over 1 gemeentebedrijf en 45 waterdiensten.
22
Bedrijfsopbrengsten
Aantal
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2012
De regionale spelers hebben, gemeten aan de hand van het balanstotaal, een duidelijk overwicht in de watersector (62,2 %). De intercommunales vertegenwoordigen over alle regio’s samen 37,4 %, maar realiseren meer dan de helft (51,8 %) van de totale bedrijfsopbrengsten (tabel 1). De gemeentelijke waterbedrijven voor distributie vertegenwoordigen minder dan 1 %. Het gewicht van de intercommunales neemt in 2010 sterk toe gemeten in balanstotaal (+6,3 %) en lichter qua bedrijfsopbrengsten (+4,8 %). Ook de regionale spelers noteren een sterke toename van hun balanstotaal (+8,2 %) en een lichte toename van de bedrijfsopbrengsten (+1,5 %). De overzichtstabel 1 levert een goede benadering van het financiële gewicht van de (inter)gemeentelijke bedrijven die in de plaats van de gemeentebesturen opereren in de nutssector water. Hun gewicht benadert een balanstotaal van 5,2 miljard EUR.
Grafiek 1 – Balansstructuur van de intercommunales voor waterbeheer – 2010
100 % 90 % 80 % 52,1 %
70 %
Vaste activa 60 %
80,1 %
50 %
Vlottende activa 4,3 %
40 % Eigen vermogen
30 % 43,7 %
20 % 10 %
19,9 % Schulden
0% Actief
Het balanstotaal van de intercommunales kent in 2010 een sterke toename onder impuls van de investeringen die de watersector uitvoert om aan de Europese regelgeving te voldoen. Verdere expansie vertaalt zich ook in de continue overnames van rioleringsnetwerken van gemeenten, naast de niet-onbelangrijke boekhoudtechnische groei door herwaardering van ingebrachte gebruiksrechten van netwerken en door kapitaalverhoging. De structuur van de balans weerspiegelt alleszins de zeer infrastructuurgebonden activiteit van de intercommunales voor waterbeheer. Het gewicht van de vaste activa blijft in 2010 op 80,1 % van het balanstotaal. Dit percentage ligt echter lager in het segment van de Waalse waterzuiveringsintercommu-
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
Passief
nales en hoger bij de Brusselse intercommunales. De eerder evenwichtige verhouding 52/44 tussen eigen vermogen en schulden zoals weergegeven in grafiek 1, wordt evenmin in alle segmenten bereikt. Zo wegen de schulden sterker door bij de Waalse zuiveringsintercommunales en de Brusselse intercommunales, in een verhouding van 36/61 voor eigen vermogen en schulden. Een andere benadering van de balansstructuur bestaat erin het bedrijfskapitaal te berekenen en de evolutie ervan onder de loep te nemen. Het bedrijfskapitaal is een
Grafiek 2 – Evolutie van de behoefte aan bedrijfskapitaal voor de watersector (in % van het balanstotaal) – 2009-2010
Behoefte aan bedrijfskapitaal 2010
50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 0% -10 % -20 % -30 % -20 %
-10 %
0%
10 %
20 %
30 %
40 %
50 %
Behoefte aan bedrijfskapitaal 2009
Regionale spelers
Intercommunales
23
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2012
parameter die het permanent vermogen ten opzichte van de vaste activa plaatst. Een positief bedrag aan bedrijfskapitaal betekent dat er een overschot is aan permanent vermogen nadat hiermee de vaste activa werden gefinancierd. Een negatief bedrag kan wijzen op mogelijke liquiditeitsproblemen. De behoefte aan bedrijfskapitaal drukt uit wat de onderneming nodig heeft aan permanent vermogen om de vlottende activa te financieren omdat het kortlopend vreemd vermogen niet volstaat. Voor de hele sector bedraagt het bedrijfskapitaal in verhouding tot het balanstotaal 5 % in 2010, een verhouding die stabiel blijft over de jaren heen. Algemeen genomen is de behoefte aan bedrijfskapitaal groter voor de regionale spelers, namelijk gemiddeld 6,5 %, en lager voor de intercommunales, gemiddeld 2,6 %. Grafiek 2 herneemt de evolutie van de individuele waarden voor alle spelers in de watersector, waarbij de grootte van het punt de omvang van het balanstotaal voorstelt (vanaf 10 miljoen EUR balanstotaal). Elk punt stelt een speler voor, gegroepeerd per kleur volgens type (intercommunales en regionale spelers). Wanneer het middelpunt van de bol zich eerder onder de bissectrice bevindt, is de behoefte aan bedrijfskapitaal voor deze onderneming afgenomen in 2010. Een punt dat zich verwijdert van de bissectrice vertaalt in feite de evolutie van deze indicator voor een onderneming. De meeste waarden liggen echter dichtbij of op de bissectrice, wat de stabiliteit van de sector onderlijnt. Alle spelers die zich boven de X-as bevinden, noteren een positief bedrijfskapitaal in 2010. Een vijftal bedrijven die zich in het kwadrant links onderaan bevinden, waaronder twee regionale spelers, noteren voor beide jaren een negatief bedrijfskapitaal.
2.2. Resultaat van het boekjaar Het goede resultaat van het boekjaar 2010 dat de publieke spelers van de sector neerzetten (104,3 miljoen EUR), is bijna viermaal groter dan dat van 2009 en volgt op twee boekjaren van sterke daling. De forse toename van het bedrijfsresultaat van intercommunales voor waterproductie en -distributie in zowel Vlaanderen als Brussel en Wallonië maakt dat het resultaat van het boekjaar voor de intercommunales in de sector meer dan verdubbelt tot 88,8 miljoen EUR. Ook de regionale spelers in Vlaanderen en Wallonië dragen bij in het resultaat van het boekjaar dankzij hun fors hogere bedrijfsresultaat in 2010. Tegelijk wordt het negatieve resultaat van het boekjaar 2009 van de Waalse regionale spelers omgebogen tot een winst van 0,2 miljoen EUR door een verdubbeling van het bedrijfsresultaat. In tegenstelling tot de vorige jaren wordt hun bedrijfsresultaat niet volledig opgeknabbeld door het negatief financieel resultaat. Ook bij de Vlaamse regionale spelers en bij de Brusselse intercommunales is het bedrijfsresultaat in 2010 sterker dan het financieel verlies dat samengaat met de hoge financiële schuldenlast, vooral voor de regionale spelers in het domein van waterzuivering (tabel 2). In de nasleep van de economische crisis van eind 2008 voelden de waterbedrijven in 2009 aanvankelijk een sterke terugval in het waterverbruik, onder meer door de verminderde industriële activiteit. Maar geleidelijk aan ging het verbruik van water door particuliere klanten en vooral de industrie weer de hoogte in. Dit verbruik is een belangrijke component voor het behalen van bedrijfsopbrengsten. Ondanks de uitbreiding van het werkingsgebied in de rioleringsactiviteit en lichte tariefaanpassingen noteren de Vlaamse intercommunales in 2010 stagnerende
Tabel 2 – Structuur van het resultaat van het boekjaar van de sector waterbeheer (in miljoen EUR) – 2010 Resultaat Type onderneming
Vlaanderen
Wallonië
24
Aantal Bedrijfs-
Financieel
Uitzonderlijk
Belastingen
Resultaat van het boekjaar
Intercommunales
10
39,6
-4,1
1,2
0,1
36,6
Gemeentelijke waterbedrijven
2
0,0
-0,2
0,2
0,0
0,0
Andere belangrijke spelers in de sector
2
52,2
-58,3
16,9
0,3
10,5
Intercommunales waterproductie en -distributie
8
1,9
1,7
-1,3
0,1
2,3
Intercommunales waterzuivering
4
-1,8
-1,0
0,9
0,0
-2,0
Intercommunales
12
0,1
0,7
-0,4
0,1
0,2
Gemeentelijke waterbedrijven
1
-0,2
0,1
0,0
0,0
-0,1
Andere belangrijke spelers in de sector
2
26,1
-42,0
4,0
0,0
-11,9
Brussel
Intercommunales
2
14,7
-17,5
20,3
0,0
17,5
Totaal
Publieke spelers in de watersector
32
214,7
-127,3
18,2
1,3
104,3
Totaal
Intercommunales
24
89,9
-20,7
20,0
0,3
88,8
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2012
bedrijfsopbrengsten en een gelijkblijvend omzetcijfer ten opzichte van het vorige boekjaar. Vooral de Andere bedrijfsopbrengsten gaan achteruit, wat een onmiddellijke impact heeft op de totale bedrijfsopbrengsten. Onder deze rubriek hoort onder meer de tussenkomst van het Vlaams Gewest via het Minafonds.
belopen, liggen net als vorig jaar hoger dan de financiële opbrengst van kapitaalsubsidies (2,6 miljoen EUR) van de waterzuiveringsintercommunale.
De omzet wordt gegenereerd via de eengemaakte factuur waarop, naast het verbruik, aan de klanten ook de gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsbijdragen worden aangerekend. Omdat deze bijdragen van de abonnees ontoereikend zijn om de exploitatiekosten van de bovengemeentelijke sanering te dragen voorziet het Vlaams Gewest de tussenkomst via het Minafonds. Aan de kostenzijde neemt het volume van de bedrijfskosten eveneens af (-3,8 %), met de rubriek Handelsgoederen, waarop de bovengemeentelijke saneringskosten worden geboekt die Aquafin aanrekent aan de waterbedrijven.
Dankzij de liquiditeitsratio’s kan worden ingeschat in welke mate de intercommunales kunnen voldoen aan hun kortetermijnverbintenissen. Dit is het geval bij een liquiditeit gelijk aan 1 of hoger. De current ratio en de acid test zijn in 2010 voor de publieke spelers in de watersector respectievelijk gelijk aan 1 en 0,7 (tabel 3). Met een current ratio van 1,1 en een acid test gelijk aan 1 beschikken de intercommunales net over voldoende liquide middelen. Een regionale vergelijking wijst op een hoger liquiditeitsniveau bij de Waalse intercommunales voor beide ratio’s (1,4 en 1,6) dan voor de Vlaamse (1,1 en 0,9) waarvoor de strengere acid test zelfs onder de limiet duikt. Net zoals voor de Brusselse intercommunales (acid test 0,7) blijkt daarmee dat de vorderingen op korte termijn niet volledig volstaan om de kortetermijnverbintenissen te dekken. De overige publieke spelers in de watersector geven erg uiteenlopende situaties te zien en bepalen zo de eerder lage gemiddelde score van de sector op de acid test.
De Waalse intercommunales zien hun resultaat van het boekjaar in 2010 uitgroeien tot 0,2 miljoen EUR. Enerzijds zien de intercommunales voor waterdistributie hun positief bedrijfsresultaat nagenoeg verdubbelen. Anderzijds noteren de waterzuiveringsintercommunales in 2010 een positief resultaat van het boekjaar dat niet alleen wordt opgebouwd uit financieel resultaat (door het in rekening brengen van kapitaalsubsidies), maar ook uit bedrijfs- en uitzonderlijk resultaat. Samen slagen ze erin de negatieve evolutie van het vorige jaar om te buigen. Ook de Brusselse intercommunales noteren opnieuw een positief resultaat van het boekjaar (17,5 miljoen EUR), dankzij het verdubbelde bedrijfsresultaat dat 14,7 miljoen EUR bedraagt en een nog forser uitzonderlijk resultaat van 20,3 miljoen EUR. De financiële kosten van schulden, die 21,3 miljoen EUR
2.3. Financiële ratio’s
De solvabiliteitsratio’s vormen meer een maatstaf van de financiële structuur van het overheidsbedrijf op lange termijn. Globaal genomen vertonen de publieke spelers van de watersector een goede solvabiliteit. De intercommunales beschikken over een grotere solvabiliteit dan de andere actoren uit de watersector, op de gemeentebedrijven na.
Tabel 3 – Ratio’s voor liquiditeit en solvabiliteit van de spelers in de sector waterbeheer – 2010 Solvabiliteit
Liquiditeit Type onderneming Current ratio
Vlaanderen
Wallonië
Intercommunales
1,1
Acid test
0,9
Financiële ZelffinanLangetermijnonafhankeschuldratio cieringsgraad lijkheid 58,2 %
42,4 %
11,7 %
Cashflow/ vreemd vermogen 11,7 %
Gemeentelijke waterbedrijven
-
-
-
-
-
-
Andere belangrijke spelers in de sector
0,3
0,2
43,6 %
95,4 %
2,5 %
6,7 %
Intercommunales waterproductie en -distributie
2,1
1,7
76,9 %
16,9 %
21,7 %
22,8 %
Intercommunales waterzuivering
1,2
1,5
36,4 %
110,7 %
7,2 %
8,5 %
Intercommunales
1,4
1,6
54,3 %
52,0 %
13,6 %
11,7 %
-
-
-
-
-
Gemeentelijke waterbedrijven
-
Andere belangrijke spelers in de sector
1,5
0,8
54,4 %
60,7 %
0,6 %
6,9 %
Brussel
Intercommunales
0,8
0,7
33,3 %
155,3 %
2,6 %
7,0 %
Totaal
Publieke spelers in de watersector
1,0
0,7
50,0 %
70,3 %
4,7 %
8,1 %
Totaal
Intercommunales
1,1
1,0
51,6 %
61,5 %
10,0 %
10,2 %
25
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2012
Een ratio van de financiële onafhankelijkheid die hoger ligt dan of gelijk is aan 50 % geeft aan dat de schulden gedekt zijn door het eigen vermogen. Dat geldt al enkele jaren voor het geheel van publieke spelers in de watersector, met een ratio die in 2010 juist uitkomt op 50 %, terwijl de intercommunales als groep erin slagen hier net boven te blijven (51,6 %). Die vaststelling verschilt tussen de gewesten. In Vlaanderen hebben de intercommunales de hoogste onafhankelijkheidsratio van 58,2 %, terwijl die in Wallonië uitkomt op 54,3 % en in Brussel op 33,3 %. Voor de Brusselse intercommunales vormt het aangaan van financiële schulden een belangrijke manier van financiering. De ratio van de financiële onafhankelijkheid verslechtert voor hen dan ook jaar na jaar. Uit de langetermijnschuldratio blijkt dat het eigen vermogen alle langetermijnverbintenissen dekt, namelijk de voorzieningen, de uitgestelde belastingen en de schulden op meer dan één jaar. Deze ratio noteert in 2010 over de hele lijn hoger dan in de twee vorige boekjaren. Voor de publieke spelers van de watersector gaat het om 70,3 % in 2010, terwijl de intercommunales als groep iets minder langetermijnschulden torsen (61,5 %). Opnieuw stellen we grote verschillen vast tussen de gewesten. De Brusselse intercommunales hebben de hoogste langetermijnschuld met 155,3 %, wat wil zeggen dat het eigen vermogen de langetermijnverbintenissen niet volledig dekt. De schuldratio van de Vlaamse intercommunales is de laagste met 42,4 %, terwijl in Wallonië de intercommunales een ratio te zien geven van 52 %. Uit de evolutie van de voorbije drie boekjaren blijkt dat de langetermijnschuldratio van de intercommunales in 2009 afnam, namelijk van 63,8 % in 2008 naar 58,8 % in 2009 en opnieuw toenam tot 61,5 % in het boekjaar 2010. De zelffinancieringsgraad van 4,7 % voor de publieke spelers van de watersector ligt in 2010 gemiddeld lager
dan de ratio voor de groep van de intercommunales, die 10 % bedraagt. De Waalse intercommunales hebben de hoogste zelffinancieringsgraad (13,6 %), meer bepaald onder invloed van de cijfers van de intercommunales actief in de waterproductie en -distributie (21,7 %). Dezelfde ratio bedraagt 11,7 % bij de Vlaamse intercommunales en ligt een heel pak lager bij de Brusselse (2,6 %). Over de hele lijn noteren de publieke spelers van de watersector in 2010 een hogere zelffinancieringsgraad dan in het vorige boekjaar. De verhouding van de cashflow tot het vreemd vermogen geeft aan dat voor het boekjaar 2010 slechts 8,1 % van het vreemd vermogen (voorzieningen + schulden) zouden kunnen worden terugbetaald met de cashflow van de publieke spelers in de watersector. Die ratio is hoger voor de groep van de intercommunales (10,2 %), waarbij vooral de verbeterde ratio van de Waalse watersaneringsintercommunales het percentage de hoogte doet ingaan. Naar analogie met de zelffinancieringsgraad ligt deze ratio in 2010 globaal genomen hoger bij de Vlaamse en de Waalse intercommunales dan bij de Brusselse. De rentabiliteit van de publieke spelers die actief zijn in de watersector is vrij laag (tabel 4). Verklaring hiervoor is het beperkte resultaat in verhouding tot het aangewende kapitaal. Er valt echter een onderscheid te maken tussen de twee activiteitsdomeinen, omdat ze een verschillende benadering hebben op het vlak van hun businessmodel. Enerzijds is er de waterdistributie, waarbij water wordt verkocht volgens verbruik per kubieke meter. Anderzijds is er de waterzuivering (en riolering), die een reeks noodzakelijke kosten voor de gemeenschap inhoudt ten laste van het lokale overheidsbedrijf, zonder dat er een individuele vraag aan de basis ligt. Die saneringskosten worden in de eerste plaats gefinancierd met openbare middelen, maar worden daarna via de individuele waterfactuur aan
Tabel 4 – Rentabiliteitsratio’s van de spelers in de sector waterbeheer – 2010
Vlaanderen
Wallonië
26
Type onderneming
Rentabiliteit van het eigen vermogen
Rentabiliteit van het actief
Operationele rentabiliteit
Intercommunales
3,5 %
2,0 %
7,3 %
Gemeentelijke waterbedrijven
5,7 %
1,7 %
5,1 %
Andere belangrijke spelers in de sector
0,1 %
0,1 %
8,1 %
Intercommunales waterproductie en -distributie
1,1 %
0,9 %
2,2 %
Intercommunales waterzuivering
4,2 %
1,5 %
2,6 %
Intercommunales
2,3 %
1,2 %
2,4 %
Gemeentelijke waterbedrijven
-1,5 %
-1,1 %
-12,4 %
Andere belangrijke spelers in de sector
0,5 %
0,3 %
8,2 %
Brussel
Intercommunales
4,4 %
1,5 %
3,6 %
Totaal
Publieke spelers in de watersector
1,5 %
0,8 %
6,7 %
Totaal
Intercommunales
3,3 %
1,7 %
5,4 %
Lokale financiën | Waterbeheer | Mei 2012
de consument van drinkwater doorgerekend tegen de werkelijke prijs. De rentabiliteit van het eigen vermogen bedraagt 1,5 % voor alle publieke spelers samen en 3,3 % voor de groep van intercommunales. Deze cijfers liggen hoger dan in de twee vorige boekjaren omdat het eigen vermogen in volume toenam, maar ook het resultaat fors hoger klom in 2010. In Brussel en Vlaanderen ligt de rentabiliteit van het eigen vermogen het hoogst, met een cijfer dat voornamelijk de intercommunales leveren.
De rentabiliteit van het actief ligt zeer laag, namelijk 0,8 % voor de totale sector en 1,7 % voor de groep van intercommunales. Deze ratio stijgt alleen voor de intercommunales boven 1 % uit. De operationele rentabiliteit meet dan op zijn beurt specifiek het effect van de activiteit. Voor het boekjaar 2010 bedraagt dit 6,7 % voor alle publieke spelers van de watersector samen, terwijl de groep van de intercommunales net iets lager scoort (5,4 %). Over de hele lijn ligt de operationele rentabiliteit hoger dan in de twee vorige boekjaren.
27
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2012
Afvalbeheer
1. Context en belangrijkste actoren Afvalbeheer door lokale besturen schrijft zich in in een Europees kader van milieubescherming en duurzame ontwikkeling. De Europese Unie legt de lidstaten de krachtlijnen op voor het afvalbeleid. Elke lidstaat dient dan ook een programma voor afvalbeheer uit te werken, waarbij de producent van afval als uitgangspunt geldt. Preventie van afval is de eerste stap in de Europese prioriteitenhiërarchie. Daarna komen in dalende volgorde: hergebruik, recycling, energievalorisatie, verbranding met energierecuperatie, eliminatie door verbranding of een andere techniek en, op de laatste plaats, storten. Om het geproduceerde afvalvolume te verminderen wordt het accent vooral gelegd op recycling en energievalorisatie, terwijl storten zoveel mogelijk moet worden vermeden. De Europese Unie legt dan ook een aantal dwingende normen voor afvalproductie en -beheer vast. Zo zijn het verwerken van afval in stortplaatsen en de emissies die mogen ontstaan bij afvalverbranding streng geregeld door richtlijnen. De nieuwe kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) die dateert van juni 2008 legt de nadruk meer op preventie, hergebruik en recyclage. Ten slotte stimuleert de Europese Unie ook de invoering van een werkelijke prijs1 voor het afvalbeleid volgens het principe “de vervuiler betaalt”. In België zijn de bevoegdheden zo verdeeld, dat de gewesten het afvalbeleid bepalen, conform de Europese richtlijnen. Een aantal bevoegdheden bleven federaal, zoals de bepaling van de normen voor de producten die op de markt worden gebracht en de maatregelen voor de bescherming tegen ioniserende stralen, met inbegrip van het radioactief afval. De gewestregeringen hebben aan regionale instanties opdracht gegeven om plannen voor afvalbeheer op te stellen met te halen streefcijfers en controlemechanismen voor de beheersing van de volumes, de afvalkosten en de gevolgen voor het leefmilieu. In Vlaanderen werden deze opdrachten toevertrouwd aan de Vlaamse overheidsdienst Leefmilieu, Natuur en Energie/Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (LNE/OVAM), in Wallonië aan de Direction générale des Ressources naturelles et de l’Environnement/Office Wallon des Déchets (DGRNE/OWD) en 28
voor Brussel aan het Brussels Instituut voor Milieubeheer (Leefmilieu Brussel – BIM)2. Al jarenlang sleutelen alle niveaus van de overheid aan het complexe proces van afvalbeleid, een domein waarop ze intussen ook veel knowhow opbouwden. De beleidsmatige omkadering voor deze materie is strikt en tegelijk vrij volledig uitgewerkt. De gemeenten vormen een essentiële schakel in de uitvoering van het afvalbeleid binnen de context van hun opdracht rond openbare netheid. Om de investeringskosten van het afvalbeheer te optimaliseren, verenigden de gemeenten zich in intercommunales waaraan ze een ruime waaier van activiteiten toevertrouwden. Bijna alle intercommunales in deze sector leggen zich toe op de huisvuilophaling bij de gezinnen, het beheer van containerparken en afvalpreventie, terwijl ongeveer de helft van hen zich eveneens specialiseert in afvalverwerking en -valorisatie. Hierbij zijn meerdere technologische processen mogelijk die toelaten om op een ecologische manier vrijgekomen energie te recupereren. Dit is het geval bij composteringstechnieken, storten en mechanischbiologische scheidingsprocessen, maar wordt eveneens toegepast bij het uitbouwen van verwerkingseenheden zoals verbrandingsinstallaties. Bij een aantal technieken is ook watersanering aan de orde om de impact op het milieu te vermijden. De sector van het afvalbeheer kent hiermee een activiteit die sterk inzet op sectoroverschrijdende technieken in het kader van ecologisch beheer. De gemeentelijke samenwerkingsverbanden zijn hoofdzakelijk actief op de markt van het huishoudelijk afval. Omdat deze activiteiten een zekere infrastructuur vergen, doen gemeenten een beroep op onderaannemers om heel wat van deze taken uit te voeren. Zowel voor de inzameling als voor de verwerkingsketen voor gesorteerd afval aangeboden voor recyclage zijn er tal van gespecialiseerde firma’s, vaak uit internationale groepen, die complexe processen toepassen. Een recente ontwikkeling in de regionale reglementering is de nieuwe strategie voor het beleid rond huishoudelijk 1
2
De werkelijke prijs is een concept ingesteld door de Europese Unie, waarbij alle kosten van het afvalbeheer in een integrale prijs worden verwerkt met de bedoeling dit aan te rekenen aan degene die het afval produceert volgens het principe “de vervuiler betaalt”. Voor meer informatie over het afvalbeheer en de rol van deze instanties, zie de analyse van de Financiële uitdagingen van de gemeentebesturen op de website van Belfius Bank www.belfius.be/onzestudies.
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2012
afval, bepaald door de Waalse Regering op 5 maart 2008. Die werkt het principe uit van “de vervuiler betaalt de werkelijke prijs van het afval” en introduceert het element van voorheffing-sanctie3. Het is de bedoeling afval te voorkomen en afvalverwerking te stimuleren in het gewest. Er is daarom een reeks belastingen voorzien die de verwerking in een afvalketen zo goed mogelijk zullen sturen. De belastingen slaan op het technisch ingraven, op afval verbranden en afval ophalen in Wallonië, op de terugnameplicht en op het selectief ophalen van huisvuil. Vermindering en vrijstelling van belasting is voorzien voor producenten die de norm voor voorkoming van afval halen. Deze hervorming van het afvalbeleid zal in praktijk pas tegen 2013 duidelijk zichtbaar worden in de boekhouding van de actieve intercommunales voor afvalbeheer, met een impact op de aangesloten gemeenten. Brussel heeft geen intercommunale voor afvalbeheer. Het afvalbeheer werd er toevertrouwd aan een gewestelijke instelling (Agentschap Net Brussel), die belast is met de ophaling en de verwerking van het huishoudelijk afval en daarnaast ook uitgerust is met containerparken, een sorteer- en composteercentrum en een verbrandingsinstallatie met energievalorisatie.
2. Financiële analyse van de intercommunales van de sector 2.1. Analyse van de sector In 2010 waren er 31 intercommunales actief op het gebied van afvalverwerking, waarvan 25 in Vlaanderen en zes in Wallonië. Een tiental intercommunales beschikken over een verbrandingsinstallatie, andere over een composteringseenheid, een biogasproductie-eenheid of een mechanischbiologische scheidingsinstallatie en enkele over een stortplaats. Een drietal grote Waalse intercommunales voor economische expansie die ook actief zijn rond afval konden helaas niet in deze analyse worden opgenomen omdat ze in hun jaarverslag geen cijfers per activiteit publiceren. Daardoor is het belang van de Waalse intercommunales uit de sector in zekere mate onderschat. De indeling voor de Waalse intercommunales gebeurt op basis van hun activiteiten: hebben ze een verbrandingsoven of niet. Van de drie Waalse intercommunales zonder verbrandingsoven is er één die over een stortplaats met biogaseenheid beschikt, de twee andere zijn intercommunales die huisvuil ophalen en het containerpark uitbaten. Om de analyse van de Vlaamse intercommunales te verfijnen delen we ze verder op in drie groepen volgens hoofdactiviteit. Hierbij valt te vermelden dat bijna alle intercom-
munales de ophaling van huisvuil verzorgen en containerparken uitbaten, behalve de Antwerpse intercommunales ISVAG en de Hooge Maay. Een eerste groep van een zevental Vlaamse intercommunales van verschillende grootte beschikt over een afvalverbrandingsinstallatie voor brandbaar huishoudelijk afval met energierecuperatie. Drie van hen beschikken ook over een groencomposteringseenheid, al dan niet in eigen beheer. Een tweede groep bestaat uit elf Vlaamse intercommunales die als activiteit uitsluitend huisvuil inzamelen, containerparken uitbaten en afvalpreventie verzorgen. De overige groep van zeven Vlaamse intercommunales beschikt naast deze basisactiviteiten (inzameling en containerparkbeheer) over een composteringseenheid of baat een stortplaats uit. Ook IOK wordt met haar mechanisch-biologische scheidingsinstallatie tot deze derde groep gerekend. Om het volledige financiële plaatje en de rentabiliteit van de lokale overheidsbedrijven in de sector afvalbeheer te belichten moet ook Bionerga worden vermeld, een bedrijf waarin de Limburgse intercommunales voor afval participeren en dat het huishoudelijk afval van de gemeenten uit de provincie Limburg verwerkt. Omdat het hier om slechts één publieke speler van betekenis gaat, nemen we het individuele cijfer niet op in onze analyse van de sector. Schema 1 illustreert de voornaamste financiële stromen tussen de verschillende actoren op het vlak van afvalbeheer. Er zijn twee grote circuits: het eerste voor het luik “infrastructuur” (in het paars), het tweede voor het luik “afvalvolume en -kwaliteit” (in het grijs). Infrastructuur voor afvalverwerking De aangewende middelen nemen toe met het belang van de opdrachten die de intercommunale vervult in de afvalverwerking 1 . De toepassing van industriële processen vergt immers aanzienlijke financiële middelen. De intercommunales gebruiken daarvoor hun eigen vermogen en langlopende schulden, naast subsidies van de gewestelijke instantie 2 die jaarlijks worden afgeschreven 3 via de resultatenrekening. Afhankelijk van de grootte van de afvalverwerkingsites kunnen partnerships worden gecreëerd via deelnemingen in het kapitaal van onderaannemers 4 of via specifieke contracten. Om het afvalbeleid te financieren, kan de gewestregering belastingen heffen bij de afvalproducent 5 . Afvalvolume en -kwaliteit Een belangrijke rubriek van de resultatenrekening bestaat uit bijdragen 6 van de gemeenten4 die deel uitmaken van de intercommunale. De gewestplannen stippelen de grote lijnen uit voor de realisatie van het afvalbeleid door de 3 4
Voor meer details over het nieuwe beleid, zie voetnoot 2. Behalve gemeenten kunnen ook provincies, gewesten en privépartners deelnemen.
29
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2012
Schema 1 – Voornaamste financiële stromen tussen de intercommunales en de andere actoren voor afvalverwerking
Gewestregeringen Belasting als sanctie
OVAM / ABP / OWD Subsidies voor Preventie
Subsidies voor infrastructuur (Mat. vaste activa)
Afvalstoffen plan
2
8 5
Regels (quota, werkelijke prijs ...)
Strategisch plan Gemeente Gewestbelasting
9
Bijdragen
6
Intercommunale
4
Gemeente-
(Fin. vaste activa verkoop)
(Afschrijvingen)
7 belasting 3
(Contracten)
Gezin / Onderneming
Onderneming
Onderaannemer
Preventie Ophaling
Verwerking: Recycling / Energievalorisatie / Verbranding
1 Opslag
Afvalketen
gemeenten. Een voorbeeld hiervan is het principe “de vervuiler betaalt”, waarbij de gemeente een gedeelte van de afvalkosten op de bevolking verhaalt via belastingheffing 7 . Bij het overschrijden van quota treedt een sanctionerend mechanisme in werking. Ten slotte krijgt het preventiebeleid gewestelijke steun onder de vorm van subsidies die hetzij rechtstreeks bij de gemeenten terechtkomen 8 , hetzij via de intercommunale doorgestort worden. De gewestelijke instanties stimuleren het uitwerken van een strategisch plan voor elke intercommunale in overeenkomst met het gewestelijke afvalstoffenplan 9 .
2.2. Structuur van het actief Eind 2010 noteren de intercommunales voor afvalbeheer in totaal 1,5 miljard EUR aan activa op de balans (tabel 1). De 25 Vlaamse intercommunales, die ook het grootste aantal inwoners bedienen, nemen hiervan het grootste deel voor hun rekening, namelijk 0,75 miljard EUR. Het gemiddelde balanstotaal van een intercommunale in Wallonië is viermaal hoger dan dat van de Vlaamse intercom30
munales, waarbij het gemiddelde gewicht van de sector onderschat is omdat drie Waalse intercommunales met meerdere activiteitsdomeinen niet in de steekproef konden worden opgenomen. Het gemiddelde balanstotaal per intercommunale is zwakker in Vlaanderen, omdat de activiteit over meer spelers gespreid is. De zeven Vlaamse intercommunales die over een verbrandingsoven beschikken, vertegenwoordigen met een balanstotaal van 315,5 miljoen EUR bijna de helft van de sector in Vlaanderen en bijna het dubbele van de 165,5 miljoen EUR voor de elf Vlaamse intercommunales die alleen de basisdiensten voorzien, zoals preventie, inzamelen van huisvuil en beheer van het containerpark. De zware infrastructuur die het uitbouwen van verwerkingseenheden met zich meebrengt, blijkt ook duidelijk uit het gemiddelde balanstotaal, dat voor intercommunales met een verbrandingsoven, stortplaats of composteringseenheid ruim hoger uitkomt (45,1 miljoen EUR en 38,7 miljoen EUR) dan voor de intercommunales met basisdiensten (15 miljoen EUR). In Wallonië bedraagt het gewicht van de drie intercommunales met verwerkingseenheid zelfs 84,9 % binnen de sector, wat nog meer uitgesproken is. De sector noteert in Wallonië in zijn geheel een groei van 2,6 % aan balanstotaal tegenover een stabilisatie in Vlaanderen.
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2012
Tabel 1 – Kenmerken van de geanalyseerde intercommunales voor afvalbeheer (in miljoen EUR) – 2010 Balanstotaal
Aantal
Vlaanderen Wallonië Totaal
Met verbrandingsoven
Totaal
Gemiddeld balanstotaal per intercommunale
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en Gemiddeld containerpark
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
25
751,7
7
315,5
7
270,7
11
165,5
30,1
45,1
38,7
15,0
6
773,7
3
656,8
-
-
3
116,9
129,0
218,9
-
39,0
31
1 525,4
10
972,3
7
270,7
14
282,4
49,2
152,5
38,7
20,2
Het actief van de balans van de intercommunales voor afvalbeheer moet worden gezien in het licht van een langetermijnlogica. De vaste activa zijn doorslaggevend (tabel 2), meer bepaald de materiële vaste activa, wat de noodzaak bevestigt van een infrastructuur die het mogelijk maakt de doelstellingen van de afvalplannen te halen. Het relatieve belang van de materiële vaste activa op de actiefzijde schommelt tussen 23 % en 87,7 % naargelang van de betrokken intercommunale, rekening houdend met het type van activiteit en meer bepaald met het feit of de intercommunale in kwestie over afvalverwerkingsinfrastructuur beschikt. Zo vertegenwoordigen de materiële vaste activa voor de intercommunales met een verbrandingsoven gemiddeld 64 % van het balanstotaal, terwijl dit voor de intercommunales met basisdiensten slechts 34,1 % is in Vlaanderen en 56,9 % in Wallonië. Deze materiële vaste activa bestaan voor twee derde uit terreinen, gebouwen, installaties, machines en uitrusting. De immateriële vaste activa daarentegen zijn slechts een fractie. Ze vertegenwoordigen de waarde van de inbreng van het gebruik van de terreinen en gebouwen, waarvan de deelnemende gemeenten eigenaar blijven. Bij de Vlaamse intercommunales gaat het om gemiddeld 8,3 % van de materiële vaste activa, bij de Waalse om 1,3 %.
Tabel 2 – Structuur van het actief van de intercommunales voor afvalbeheer (in % van het totale actief) – 2010 Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Vaste activa
61,5 %
65,6 %
63,6 %
Materiële vaste activa
49,7 %
64,0 %
57,0 %
Financiële vaste activa
6,7 %
0,7 %
3,7 %
38,5 %
34,4 %
36,4 %
Vlottende activa
2.3. Structuur van het passief Uit tabel 3 blijkt dat de Vlaamse en Waalse intercommunales in 2010 in sterke mate een beroep doen op vreemd vermogen (53,5 % en 60 %) om hun activa te financieren. Door investeringen in nieuwe verwerkingseenheden via externe financiering nemen de schulden toe. De samenstelling van het eigen vermogen verschilt tussen de intercommunales van de twee gewesten. Dit heeft te maken met het verschil in zowel het financieringsmechanisme voor de investeringen als de mate waarin de werkelijke kostprijs van afval aan de gebruiker wordt doorgerekend. In Vlaanderen overwegen de reserves en het kapitaal, terwijl in Wallonië het eigen vermogen voor 41,3 % uit kapitaalsubsidies bestaat. Dit aandeel van de kapitaalsubsidies van 40 % of meer geldt voor drie van
Tabel 3 – Structuur van het passief van de intercommunales voor afvalbeheer (in % van het totale passief) – 2010
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
30,4 %
34,9 %
40,3 %
28,7 %
34,9 %
26,0 %
23,3 %
41,6 %
Kapitaal
9,7 %
9,4 %
8,8 %
11,8 %
6,3 %
7,1 %
1,9 %
8,0 %
Reserves
16,2 %
20,7 %
9,2 %
19,2 %
7,1 %
5,1 %
18,2 %
11,6 %
Overgedragen winst
3,0 %
3,2 %
5,4 %
-1,4 %
1,6 %
1,4 %
2,7 %
2,3 %
Kapitaalsubsidies
Eigen vermogen
3,3 %
2,1 %
4,7 %
3,5 %
10,8 %
9,3 %
18,8 %
7,1 %
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
11,6 %
8,6 %
19,1 %
4,9 %
14,0 %
14,4 %
11,6 %
12,8 %
Schulden
53,5 %
51,1 %
52,2 %
60,1 %
60,0 %
62,3 %
46,8 %
56,8 %
Schulden op meer dan één jaar
27,2 %
28,1 %
27,4 %
25,0 %
46,2 %
48,9 %
31,1 %
36,8 %
Schulden op ten hoogste één jaar
25,9 %
22,6 %
24,4 %
34,4 %
11,7 %
11,1 %
15,0 %
18,7 %
0,5 %
0,4 %
0,4 %
0,7 %
2,0 %
2,2 %
0,7 %
1,2 %
Overlopende rekeningen
31
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2012
Tabel 4 – Bedrijfskapitaal van de intercommunales voor afvalbeheer (in % van het balanstotaal) – 2010
Bedrijfskapitaal
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
12,2 %
15,1 %
8,7 %
12,2 %
20,7 %
10,5 %
0,0 %
10,5 %
de zes geanalyseerde Waalse intercommunales. In Vlaanderen vormen de kapitaalsubsidies slechts voor een aantal intercommunales de voornaamste component van het eigen vermogen. Over het algemeen vormen de opgebouwde reserves samen met de overgedragen winst een belangrijke troef in het eigen vermogen, samen vaak sterker dan het kapitaal.
bedrijfskapitaal en komen anderzijds twaalf van de zeventien overige intercommunales boven het gemiddelde van 12,2 % uit. In deze regio loopt de indicator op van 0,7 % tot 57,8 %, terwijl de intercommunales aan Waalse kant alle een positief bedrijfskapitaal noteren met een indicator tussen 6,3 % en 69,7 %.
Wat de samenstelling van de schuld betreft, vormen de schulden op meer dan één jaar in elk van de gewesten meer dan de helft van de schuldenlast, die vooral bestaat uit financiële schulden tegenover kredietinstellingen. Dit geldt nog sterker voor de Waalse intercommunales met een eigen verwerkingseenheid, hetzij een verbrandingsoven, hetzij een composteringseenheid en/of stortplaats. Het aandeel van de kortlopende schulden is dan weer belangrijker bij de Vlaamse intercommunales die slechts de basisdiensten aanbieden. De schulden op ten hoogste één jaar omvatten vooral handelsschulden.
2.4. Resultaat van het boekjaar
De berekening van het bedrijfskapitaal (10,5 %) leert in welke mate de intercommunales een overschot hebben aan stabiel kapitaal ten opzichte van de duurzame aanwendingen op de actiefzijde (tabel 4). Uitgedrukt als percentage van het balanstotaal is het bedrijfskapitaal gemiddeld hoger in de Waalse intercommunales (20,7 %). In zekere zin blijft er zo echter meer kapitaal onderbenut, wat ten koste kan gaan van de rentabiliteit. Voor beide gewesten is het bedrijfskapitaal gemiddeld groter geworden ten opzichte van het vorige boekjaar. Binnen de sector is er wel een grote spreiding van deze indicator. Zo zijn er enerzijds acht Vlaamse intercommunales met een negatief
In 2010 verbetert het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor afvalbeheer tot 42,3 miljoen EUR (tabel 5). Het klimt 13,1 miljoen EUR hoger dan in 2009, een jaar waarin de impact van de wereldwijde economische crisis zich liet voelen in de productie van afval. Tegelijk liep de omzet uit recyclageprocessen terug door de dalende grondstofprijzen. Het resultaat van 2010 wordt gerealiseerd door 28 intercommunales die het boekjaar positief afsluiten voor een gecumuleerd bedrag van 44,1 miljoen EUR en drie intercommunales die een verlies noteren van samen 1,8 miljoen EUR. Ondanks twee verlieslatende afvalintercommunales in Vlaanderen dragen de Vlaamse intercommunales samen het meeste bij aan het positieve resultaat van de sector. Alle zeven intercommunales voor afvalverbranding noteren een positief resultaat in 2010. Samen met de intercommunales die over een composteringseenheid beschikken, realiseren ze de helft van het resultaat van de sector in Vlaanderen. In Wallonië is het resultaat gespreid over beide segmenten, met een licht overwicht voor de intercommunales die basisdiensten aanbieden en die alledrie
Tabel 5 – Samenvatting van de resultatenrekening van de intercommunales voor afvalbeheer (in miljoen EUR) – 2010
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
Bedrijfsopbrengsten
515,6
182,7
172,0
160,9
239,3
180,1
59,2
754,9
Bedrijfskosten
494,3
171,3
167,6
155,5
219,8
165,9
53,9
714,1
21,3
11,4
4,5
5,4
19,5
14,2
5,3
40,7
Financieel resultaat
0,7
-1,5
2,0
0,2
-5,9
-6,8
0,9
-5,2
Uitzonderlijk resultaat
5,3
0,7
1,5
3,0
2,7
0,4
2,3
7,9
Belastingen
0,7
0,4
0,0
0,3
0,5
0,4
0,0
1,2
26,5
10,2
7,9
8,3
15,9
7,4
8,4
42,3
Bedrijfsresultaat
Resultaat van het boekjaar
32
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2012
Tabel 6 – Bijdrage van de subsidies* in het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor afvalbeheer (in miljoen EUR) – 2010
Exploitatiesubsidies
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
6,7
0,3
Met composteringseenheid en/of stortplaats 1,2
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
5,2
34,1
16,1
18,0
40,8
Kapitaalsubsidies
4,2
1,0
2,5
0,6
3,8
2,9
0,9
7,9
Interestsubsidies
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totale subsidies
10,9
1,3
3,7
5,9
37,9
19,0
18,9
48,8
Resultaat van het boekjaar
26,5
10,2
7,9
8,3
15,9
7,4
8,4
42,3
* Enkele intercommunales hebben de bijdrage van de aangesloten gemeenten ondergebracht bij de exploitatiesubsidies. Om met vergelijkbare gegevens te kunnen werken hebben we deze bijdrage in mindering gebracht van de exploitatiesubsidies.
een goed resultaat neerzetten tegenover slechts één verbrandingsintercommunale die de volledige winst van het segment neerzet. De analyse van de samenstelling van het resultaat van het boekjaar toont dat in beide gewesten het positieve resultaat van het boekjaar vooral te danken is aan het bedrijfsresultaat, terwijl het uitzonderlijk en financieel resultaat een kleinere of negatieve bijdrage leveren. Voor de intercommunales zijn de bedrijfsopbrengsten en -kosten de belangrijkste elementen van de resultatenrekening. De bedrijfsopbrengsten omvatten onder meer de bijdrage van de deelnemende gemeenten5 voor de geleverde prestaties. Het bedrijfsresultaat bedraagt in verhouding tot de bedrijfsopbrengsten voor de Vlaamse intercommunales 4,1 % en 8,1 % voor de Waalse. In drie Vlaamse intercommunales voor afvalbeheer kunnen de bedrijfsopbrengsten in 2010 de bedrijfskosten niet dekken, ondanks de exploitatiebijdrage van de gemeenten. De overige Vlaamse intercommunales met een positief bedrijfsresultaat halen een gemiddelde marge van 5,9 %. Het zijn de intercommunales met een verbrandingsoven die samen het grootste deel van het positieve bedrijfsresultaat neerzetten, met een marge van 6,2 % in Vlaanderen en 7,9 % in Wallonië. De regionale verschillen in de bijdrage van het financieel resultaat zijn grotendeels te verklaren door de sterkere verhouding van kapitaalsubsidies die de Waalse intercommunales genieten. Die kapitaalsubsidies leveren een belangrijke component aan de zijde van de financiële opbrengsten. Ze worden op de resultatenrekening inge-
bracht tegen hetzelfde ritme van de afschrijvingen van de materiële activa die ze financieren. Het uitzonderlijk resultaat is in 2010 in beide gewesten positief. Hoge uitzonderlijke opbrengsten en kosten worden vooral genoteerd door enkele intercommunales die in de loop van het boekjaar uitzonderlijke verrichtingen realiseerden (terugname van voorzieningen, uitzonderlijke afschrijvingen, uitzonderlijke meerwaarden enz.). Tabel 6 geeft een beeld van de bijdrage die de kapitaal- en exploitatiesubsidies leveren in het resultaat van het boekjaar. In 2010 ontvingen de intercommunales voor een bedrag van 48,8 miljoen EUR aan subsidies, d.i. een bedrag dat groter is dan het resultaat van het boekjaar van de sector. Uit de individuele gegevens blijkt dat dit het geval is voor zes Vlaamse intercommunales en drie Waalse.
2.5. Financiële ratio’s Liquiditeit Om na te gaan of de kortetermijnfinanciering van de activiteiten verzekerd is, volstaat het de liquiditeit te berekenen. De intercommunales voor afvalbeheer hebben een gunstige liquiditeit, met ratio’s die hoger liggen dan 1 (tabel 7). De Waalse intercommunales doen het qua liquiditeit beter dan hun Vlaamse tegenhangers met liquiditeitsratio’s van opnieuw meer dan 2, na een lichte terugval in 5
Deze bijdrage is afhankelijk van de hoeveelheid afval die de deelnemende gemeente geproduceert.
Tabel 7 – Liquiditeitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2010
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Current ratio
1,4
1,7
1,4
1,3
Acid test
1,3
1,5
1,1
1,3
Met verbrandingsoven
Andere
2,4
2,5
2,0
1,8
2,6
2,7
2,1
1,7
Totaal
33
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2012
Tabel 8 – Solvabiliteitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2010
Vlaanderen
Financiële onafhankelijkheid Langetermijnschuld
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Totaal
Andere
34,9 %
40,3 %
28,7 %
34,9 %
26,0 %
23,3 %
41,6 %
30,4 %
110,9 %
91,3 %
161,9 %
85,6 %
231,2 %
272,1 %
102,6 %
163,1 %
Zelffinancieringsgraad
19,2 %
23,9 %
14,6 %
17,8 %
8,7 %
6,5 %
20,9 %
13,9 %
Cashflow / vreemd vermogen
17,0 %
19,4 %
14,7 %
16,7 %
9,5 %
7,4 %
25,3 %
12,9 %
2009. Voor de Waalse intercommunales brengt het nieuwe afvalbeleid sinds 2009 een groei mee van de handelsschulden, maar ook de vorderingen op ten hoogste één jaar. De intercommunales stortten immers hogere voorschotten aan de Waalse overheid bij wijze van belastingen, die achteraf worden teruggevorderd bij de gemeenten.
voor de hand dat er ook verschillen bestaan tussen de intercommunales onderling. In Vlaanderen noteren de intercommunales met verbrandingsoven globaal genomen een betere solvabiliteit dan de andere. In Wallonië geldt de omgekeerde vaststelling. De langetermijnschuld is er in verhouding belangrijker.
De current ratio verbergt grote verschillen binnen de steekproef. Zo is voor acht Vlaamse intercommunales de liquiditeit in strikte zin onvoldoende (ratio kleiner dan 1), terwijl twee Waalse intercommunales en zeven Vlaamse een ratio hebben die groter is dan drie.
Uit de ratio van de financiële onafhankelijkheid blijkt dat het eigen vermogen niet volstaat om het vreemd vermogen volledig te dekken. Heel wat Vlaamse intercommunales vertonen een zwakke ratio (< 50 %). Ze maken immers voor de financiering van hun activiteiten veeleer schulden. Slechts één Waalse en negen Vlaamse intercommunales hebben een ratio groter dan 50 % en dus een grotere financiële onafhankelijkheid (grafiek 1). Ook de ratio van de langetermijnschuld bevestigt de mate van financiële onafhankelijkheid en wijst duidelijk uit dat investeringen in de sector eerder gefinancierd worden via langetermijnschulden. Bijna de helft van de 31 intercommunales hebben langetermijnverbintenissen die groter zijn dan hun
Solvabiliteit De solvabiliteit meet via verschillende ratio’s in welke mate de globale financieringsstructuur op lange termijn stevig is. De intercommunales voor afvalbeheer hebben een vrij zwakke solvabiliteit (tabel 8). De verschillende ratio’s wijzen bovendien op heel wat contrasten tussen de twee gewesten. Omdat het om gemiddelde cijfers gaat, ligt het
Grafiek 1 – Spreiding van de ratio van de financiële onafhankelijkheid en de langetermijnschuld voor de intercommunales voor afvalbeheer – 2010
80 %
Financiële onafhankelijkheid
70 % 60 % 50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 0% 0%
100 %
200 %
300 %
400 %
500 %
600 %
Langetermijnschuldratio
Waalse intercommunales
34
Vlaamse intercommunales
700 %
800 %
900 %
1000 %
Lokale financiën | Afvalbeheer | Mei 2012
Tabel 9 – Rentabiliteitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2010
Vlaanderen
Met verbrandingsoven
Met composteringseenheid en/of stortplaats
Alleen inzameling en containerpark
Wallonië
Met verbrandingsoven
Andere
Totaal
9,1 %
10,1 %
8,0 %
10,2 %
14,4 %
7,9 %
4,9 %
17,3 %
Rentabiliteit van het actief
3,5 %
3,2 %
2,9 %
5,0 %
2,0 %
1,1 %
7,2 %
2,8 %
Operationele rentabiliteit
4,1 %
6,2 %
2,6 %
3,4 %
8,1 %
7,9 %
8,9 %
5,4 %
Rentabiliteit van het eigen vermogen
eigen vermogen, namelijk vijf Waalse en negen Vlaamse intercommunales. Bij sommige van deze intercommunales weegt de langetermijnschuld dan ook sterk door in het balanstotaal. Over het algemeen zijn deze beide solvabiliteitsratio’s in 2010 gunstiger voor de Vlaamse intercommunales dan voor de Waalse en zagen deze laatste hun ratio’s lichtjes achteruitgaan ten opzichte van het vorige boekjaar, terwijl die voor de Vlaamse intercommunales opnieuw verbeterden. Ook de zelffinancieringsgraad ging er voor de Vlaamse intercommunales op vooruit en blijft meer dan dubbel zo hoog als voor de Waalse, ook al verbeterden hun ratio’s. In Vlaanderen scoren hier vooral de intercommunales met een verbrandingsoven of een andere verwerkingseenheid hoog, in Wallonië eerder de intercommunales die basisdiensten aanbieden. Reserves en overgedragen resultaat vertegenwoordigen over de jaren heen een groeiend aandeel in het passief (tabel 3). Ten slotte noteren de intercommunales van de twee gewesten een positieve ratio voor de cashflow op het vreemd vermogen die in 2010 hoger ligt dan het jaar ervoor. De Waalse intercommunales genereren een lagere cashflowratio dan hun Vlaamse tegenhangers. Deze ratio bewijst dat er een potentiële marge is om schulden aan te gaan. Grafiek 1 toont dat er erg uiteenlopende situaties bestaan, met zowel aan de ene kant intercommunales die financieel
onafhankelijk zijn (> 50 %) en in verhouding tot het eigen vermogen een beperkte langetermijnschuld hebben, als aan de andere kant van het spectrum intercommunales met exuberante percentages voor de langetermijnschuld. Op kortere termijn bieden de opgebouwde reserves, de overgedragen winst en de cashflow wel uitzicht op een goede solvabiliteitspositie. Rentabiliteit De rentabiliteit geeft de verhouding weer tussen de inkomsten en de ingezette middelen. De intercommunales voor afvalbeheer hebben goede rentabiliteitsratio’s voor het eigen vermogen (tabel 9), parallel met de resultaten die ze neerzetten (tabel 5). De ratio’s zijn in 2010 dan ook beduidend beter dan het jaar voordien. De sterkste verbetering van de rentabiliteitsratio’s ten opzichte van de vorige boekjaren noteren de Waalse intercommunales. De rentabiliteit van de sector houdt verband met het omzetcijfer en de bijdragen van de gemeenten, alsook met een continue toename van de overige bedrijfsopbrengsten. Uitgedrukt ten opzichte van het balanstotaal blijft de rentabiliteit eerder beperkt. De operationele rentabiliteit blijkt voor de Vlaamse intercommunales met verbrandingsoven een pak hoger te liggen dan voor de andere segmenten, omdat ze ook een hoger bedrijfsresultaat kunnen voorleggen. De Waalse intercommunales scoren hier eveneens positief.
35
Deze studie werd gerealiseerd door de Directie Research van Belfius Bank met de medewerking van Arnaud Dessoy, Anne-Leen Erauw en Philippe Lafontaine Pachecolaan 44 – 1000 Brussel Bijkomende informatie In verband met de verspreiding van deze brochure: Directie Communicatie – Tel.: 02 222 45 50 In verband met de inhoud: Directie Research – Tel.: 02 222 56 10
Verantwoordelijke uitgever: Dirk Smet, Dexia Bank (Belfius Bank vanaf 11-06-2012), Pachecolaan 44, 1000 Brussel RPR Brussel BTW BE 0403.201.185 – SDRA0928-2 – MEI 2012
De trimestriële studie “Lokale financiën” alsook de bijbehorende statistieken kunnen geraadpleegd worden op PubliLink en op
het internet: www.belfius.be/onzestudies. Volgend nummer “Lokale financiën”: Gemeenten en provincies Uitgave voorzien juni 2012 Concept en opmaak Plume Production – Brussel Druk Roprint – Brussel