Lokale besturen moeten tering naar de nering zetten Voka-memorandum lokale verkiezingen
Executive Summary
Op 14 oktober 2012 verkiezen we onze vertegenwoordigers in de 308 gemeenten en 5 provincies. Die verkiezingen doen er toe. Gemeenten en provincies oefenen een aanzienlijke invloed uit op het ondernemingsklimaat. Een lokaal bestuur kan zich onderscheiden door regulitis te bannen, rekeningen tijdig te betalen, inspraak te geven bij de beleidsontwikkeling en vooral door oplossingsgericht mee te denken bij aanvragen voor vergunningen en door voldoende ruimte om te ondernemen te voorzien. Zo scheppen ze een vertrouwensband met ondernemers en burgers. Net zoals de andere overheden staan de lokale besturen voor belangrijke uitdagingen. Er is geen ruimte meer voor extra lasten. Het is ook niet wenselijk om de overheidsinvesteringen verder terug te schroeven. Dat zijn immers bij uitstek groeibevorderende uitgaven. Het investeringspeil van onze overheden ligt bovendien relatief laag in internationaal perspectief.
Ondanks de torenhoge belastingdruk en het relatief bescheiden investeringsniveau keurden toch steeds meer Vlaamse gemeenten de jongste jaren een deficitaire ‘begroting eigen dienstjaar’ goed. In 2011 ging het om zeven op de tien Vlaamse gemeenten. De courante uitgaven stegen de voorbije jaren gemiddeld dan ook sterker dan de ontvangsten. Lokale besturen zullen dan ook de tering naar de nering moeten zetten. Er is nog ruimte daarvoor. Op het lokale beleidsniveau steeg het personeelseffectief de jongste tien jaar aanzienlijk. Door een doorgedreven, transparante benchmarking van uitgaven en geleverde prestaties kunnen ze nog heel wat auditeerbare efficiëntiewinsten realiseren. Ervaringen in andere landen bewijzen dat. Heel wat gemeenten ontberen ook de nodige schaal om kwaliteitsvolle dienstverlening aan te bieden. Dat leidt tot heel wat dubbelwerk en een lappendeken van intermediaire bestuursvormen. De baten van fusies van kleinere gemeenten zijn evident. En ook de verbrokkeling van het beleid tussen de verschillende beleidsniveaus moet stoppen. Dit memorandum onderbouwt de noodzaak om volgende vijf belangrijke doorbraken te verwezenlijken in de volgende legislatuur:
1. Meetbare en geauditeerde efficiëntiewinsten realiseren van minstens 3% per jaar op de lopende uitgaven. Dat kan onder meer via: - doorgedreven benchmarking van de lokale dienstverlening en de kostprijs ervan; - fusies van kleine gemeenten; - halt aan de verbrokkeling van het beleid; - vermindering (interne) administratieve lasten. 2. Fiscale stop bedrijfsbelastingen. 3. Niet besparen op overheidsinvesteringen. 4. Versnelling van toekenning vergunningen door een oplossingsgerichte administratie. Werk maken van een geïntegreerde adviesverlening. 5. Permanente buffer van minimaal 1.400 ha bedrijventerreinen, bestemd en gebruiksklaar. Verkorting doorlooptijd bestemmingsprocedures en gedegen monitoring.
2
1
Een efficiënte lokale overheid Ook de lokale besturen moeten werk maken van efficiëntieverbeteringen. Meer nog, het is de belangrijkste uitdaging voor de volgende legislatuur. Daar zijn verschillende redenen voor. Aan inkomstenzijde is er geen ruimte meer: burgers en ondernemingen worden in België al zwaar genoeg belast. Het is ook niet wenselijk om de investeringen terug te schroeven. Het betreft hier immers bij uitstek groeibevorderende uitgaven. Internationaal vergeleken ligt het Belgische investeringspeil bovendien relatief laag. Ondanks de hoge belastingdruk en het relatief bescheiden investeringsniveau keurden steeds meer Vlaamse gemeenten de jongste jaren een ‘begroting eigen dienstjaar’ met een tekort goed. In 2011 ging het om zeven op tien van de Vlaamse gemeenten. De courante uitgaven stegen gemiddeld gesproken de voorbije jaren dan ook sterker dan de ontvangsten.
Ondanks hoge belastingen en lage investeringen, toch steeds meer Vlaamse gemeenten met oplopend tekort! 7 op 10 gemeenten met tekort eigen dienstjaar…
…tekort verviervoudigd in 2011
in %
in MIO euro
3
Bron: Belfius: gemeentefinanciën 2011
Op zich zijn dat al redenen genoeg om de tering naar de nering te zetten aan uitgavenzijde. Maar er is meer. De lokale besturen moeten de volgende jaren ook een bijdrage leveren voor de sanering van de globale overheidsfinanciën. Daarnaast stellen zich nog andere budgettaire uitdagingen, zoals - aan ontvangstenzijde - de aanzienlijke vermindering van financiële opbrengsten en - aan uitgavenzijde - de financiering van noodzakelijke overheidsinvesteringen zoals de rioleringsinfrastructuur. Komt daarbij ten slotte dat de Vlaamse regering de volgende jaren, in het kader van de zogenaamde Interne Staatshervorming, heel wat extra taken voorziet voor de gemeenten. Dat gaat dan onder meer over extra taken op het vlak van het kleinhandelsbeleid, het bedrijfshuisvestingsbeleid, het lokaal werkgelegenheidsbeleid, sociale economie, zorgstrategische planning, toezicht op welzijnsvoorzieningen en kinderopvang.
kwam in juli 2010 tot conclusies die vooral de klemtoon leggen op de noodzakelijke randvoorwaarden om efficiëntiewinsten te realiseren. Zo willen ze een vertrouwensrelatie met de lokale besturen, waarbij de rol van de Vlaamse overheid evolueert van controlerend naar coachend. Sectorale planlasten moeten worden teruggedrongen, alsook de specifieke controles vanwege de hogere overheid. In de plaats daarvan drong de commissie aan op een realistische externe audit. Tevens bepleitte ze regelgevende aanpassingen om de samenwerking tussen de gemeenten en de OCMW’s te bevorderen.
De Vlaamse overheid richtte in het verleden reeds een Commissie ‘Efficiëntie van de Lokale Besturen’ op. Die
De weg is gebaand. Nu is het aan de lokale besturen.
Dat zijn allemaal noodzakelijke bouwstenen op de weg naar een efficiënter lokaal bestuur. De Vlaamse regering is ze ook aan het implementeren. Het moet de lokale besturen toelaten zelf hun bedrijfsvoering te verbeteren.
1
Een efficiënte lokale overheid 1.1 Ruimte voor efficiëntiewinsten Er is wel degelijk nog heel wat ruimte voor efficiëntiewinsten. Een efficiëntieprogramma vereist uiteraard stevig onderbouwend cijfermateriaal: onder meer over de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering zoals personeels- en werkingskosten, verrichte investeringen, bijdragen voor op afstand geplaatste overheidsorganen zoals het OCMW, de politiezones, de openbare ziekenhuizen, allerhande VZW’s en de verschillende geloofsgemeenschappen. Om het eenvoudig te maken gaan we er daarbij van uit dat burgers en ondernemingen in de verschillende lokale besturen een gelijkaardige dienstverlening verwachten en bekomen. Dat vergelijkingsmateriaal kan dan als basis dienen voor een discussie ten gronde.
Het bepalen van het efficiëntieniveau vergt echter niet enkel een meting van de inputzijde, maar ook van de bereikte resultaten, de output en outcome. Daarvoor ontbreekt het onze regio spijtig genoeg nog aan veel betrouwbare, actuele resultaten per gemeente. De Vlaamse overheid heeft wel een interessant statistisch raamwerk opgezet, ‘lokale statistieken1. Maar meestal ontbreken degelijke performantiemetingen of bevragingen, laat staan de opvolging ervan in de tijd. Jammer genoeg geldt dat ook voor heel wat van de statistieken die de website van ‘lokale statistieken’ nog aankondigt. Bij gebrek aan outputmeting focussen we ons noodgedwongen op enkele benchmarks aan de inputzijde. Ze nodigen uit tot discussie over de mogelijkheden om nog efficiëntiewinsten te boeken.
Open Comparisons in Zweden Vlaamse gemeenten en provincies kunnen leren van het interessante benchmark initiatief ‘Open Comparisons’ ontwikkeld door de Zweedse Vereniging van Steden en Gemeenten. Sinds 2006 rangschikt deze organisatie de performantie van de 290 Zweedse gemeenten en 21 counties (provincies). Dat gebeurt op basis van een ruim gamma aan relevante performantie-indicatoren voor die beleidsdomeinen die tot de bevoegdheid van de lokale besturen behoren. Daarbij slaat men drie vliegen in één klap: - Belastingplichtigen informeren over de bereikte maatschappelijke resultaten. - Incentives geven aan relatief slecht presterende lokale besturen om tot betere prestaties te komen. In een niet-marktcontext is benchmarking daartoe een nuttige tool. - Beste praktijken aanreiken waar andere besturen van kunnen leren. Het project exploreert reeds bestaande performantiedata. De Zweedse regering heeft in het verleden bewust geïnvesteerd in dat bronnenmateriaal. Het project heeft een open debatcultuur mogelijk gemaakt waarin onderlinge verschillen bespreekbaar werden gemaakt.
1 http://aps.vlaanderen.be/lokaal/lokale_statistieken.htm
4
1
Een efficiënte lokale overheid 1.1.1 Evolutie personeelsaantallen Terug naar ons cijfermateriaal. Ongeveer 35% van de tewerkstelling bij de overheid situeert zich bij de lokale besturen: de provincies, de gemeenten, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, de politiezones,…
Overheidstewerkstelling voor 35% bij lokale besturen 2009 Totaal 828.000 139 294
16,8%
30
35,5%
Federale overheid Sociale zekerheid Gemeenschappen/gewesten
365
Lokale besturen
44,1% Bron: Planbureau, 2010
Jaarlijkse groei personeel meest uitgesproken bij lokale besturen
Bron: Planbureau, 2010
5
1
Een efficiënte lokale overheid Tussen 1995 en 2009 steeg de werkgelegenheid in de globale overheidssector met 100.000 eenheden, wat neerkomt op een gemiddelde jaarlijkse aangroei van 0,9%. Op federaal niveau bleef de werkgelegenheid stabiel. De toename situeerde zich vooral bij de lokale besturen (+58.000 eenheden, +1,6% per jaar); in mindere mate bij de gemeenschappen en gewesten (+38.000 eenheden, +0,8% per jaar) en de sociale zekerheid (+5.000 eenheden, +1,2% per jaar). Kortom, ongeveer de helft van de aangroei van het personeel vond de voorbije 15 jaar plaats bij de lokale besturen2 . De gegevens van het Planbureau beperken zich spijtig genoeg tot de Belgische lokale besturen. Op basis van gegevens van de RSZPPO (Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheden) kunnen we de personeelsevolutie wel gewestelijk uitsplitsen. Dan blijkt dat de aanzienlijke stijging van de personeelsaantallen op het lokale niveau zich zowel voordoet in Vlaanderen, Wallonië als Brussel. Volgende vaststellingen kunnen gemaakt worden: • In Wallonië ligt het aantal personeelsleden bij de lokale besturen traditioneel hoog: ongeveer 100.000 werknemers (VTE), wat neerkomt op 36,3% van het totaal aantal werknemers bij de lokale besturen. • Alle drie de gewesten kennen een uitgesproken groei van het aantal personeelsleden tussen 1995 en 2010. Procentueel steeg het aantal personeelsleden het sterkst in Wallonië (+ 1,9% gemiddeld per jaar) en Brussel (+2,2% gemiddeld per jaar). Dat neemt niet weg dat ook bij de Vlaamse lokale besturen de gemiddelde jaarlijkse aangroei van 1,4% aanzienlijk was. In Vlaanderen werken in 2010 ongeveer 136.000 VTE’s bij de lokale besturen, 26.000 meer dan in 1995.
Personeelsgroei tussen 1995 en 2010 ook aanzienlijk bij de Vlaamse lokale besturen
Gemiddelde jaarlijkse groei VTE’s (in %)
Lokale besturen Brussel
+ 2,2%
Lokale besturen Vlaanderen
+ 1,4 %
Lokale besturen Wallonië
+ 1,9 %
Lokale besturen Totaal
+ 1,7 % Bron: RSZPPO, 2010, Contractuele en statutaire tewerkstelling; evolutie in de lokale sector
2 Op te merken valt dat hierbij al gecorrigeerd werd voor de overgang van 8.500 politie-agenten van het federale naar het lokale niveau n.a.v de politiehervorming van 2003.
6
1
Een efficiënte lokale overheid En dat geldt ook voor het politieke personeel. Niet alleen op de lokale niveaus is het personeelseffectief vrij omvangrijk. Dat geldt tevens voor het politieke personeel. De volgende tabel vergelijkt de situatie in Vlaanderen met die in Nederland. Voor alle categorieën van ‘bewindvoerders’ blijken er in Vlaanderen beduidend meer lokale mandatarissen aanwezig dan in Nederland. Hierbij is nog geen rekening gehouden met bijvoorbeeld het aantal mandaten in intercommunale samenwerkingsverbanden. Reeds in 2001 (naar aanleiding van de significante verbetering van het statuut van de uitvoerende lokale mandatarissen3) werd een vermindering van het aantal mandatarissen afgesproken. Deze afspraak werd echter nooit gehonoreerd. Slechts vijf gemeenten maakten van de mogelijkheid gebruik om het aantal schepenen te verminderen4.
Vlaanderen kent verhoudingsgewijs veel meer lokale bestuurders dan Nederland Aantal lokale bestuurders per 100.000 inwoners
Nederland Vlaanderen
Gemeenteraadsleden
57,6
118,5
OCMW-raadsleden
0
44,3
Schepenen
9,1
25,5
Burgemeesters
2,7
5,0
Provincieraadsleden
3,4
6,6
Gedeputeerden
0,4
0,5
Provinciegouverneurs
0,1
0,1
7
Bron: Rijksoverheid en VVSG
Het Witboek Interne Staatshervorming voorziet een vermindering met één schepen per gemeente. Maar dat gaat pas in vanaf 2019, dus pas na de volgende legislatuur. Een ‘code democratisch bestuur’ beoogt een vermindering van de bestuursleden van intercommunales.
3 Het statuut werd ook recent nog verbeterd: vanaf 2019 hebben uitvoerende mandatarissen recht op een uittredingsvergoeding van één maand per gepresteerd jaar indien niet herverkozen. 4 Witboek Interne Staatshervorming (2011)
1
Een efficiënte lokale overheid 1.1.2 Uitgaven groeien sterker dan inkomsten. Ook sterkere uitgavengroei in Vlaanderen dan in andere gewesten De courante uitgaven in de Vlaamse gemeenten stegen in de periode 2007-2011 met gemiddeld 3,4% per jaar. Dat is beduidend sneller dan de ontvangsten (+3,1%)5. Ook in vergelijking met de gemeenten in de andere gewesten bleek het groeiritme in Vlaanderen aanzienlijk hoger. Het staat vast dat de uitgaven in de volgende gemeentelijke legislatuur beduidend minder snel zullen kunnen groeien.
Uitgaven stegen continu sneller dan ontvangsten. En dit enkel in Vlaanderen! Gemiddelde jaarlijkse groei courante uitgaven en ontvangsten eigen dienstjaar (2007-2011)
8
Bron: Belfius: Gemeentefinanciën 2011, statistische annex
In dezelfde periode stegen ook de personeels- en werkingskredieten aanzienlijk sneller in de Vlaamse gemeenten (jaarlijks gemiddeld +4%) vergeleken met de Waalse (+3,6%) en Brusselse (+2,3%) gemeenten. Ook de overdrachtsuitgaven stegen in deze periode met 4,8% per jaar gemiddeld sterker in de Vlaamse gemeenten dan in de Waalse (+4,6%) of Brusselse (+4,4%).
5 Dexia (2011)
1
Een efficiënte lokale overheid Gemeentelijke personeels- en werkingsuitgaven stegen jaarlijks beduidend sterker in vlaamse gemeenten in %
Gemiddelde jaarlijkse groei 2007-2011 in %
België
Vlaanderen
Wallonië
Brussel Bron: Dexia, 2011
1.1.3 Ook tussen de (centrum)steden duidelijke veel verschillen De gemeentelijke uitgaven per inwoner worden in sterke mate beïnvloed door de schaal van de gemeente. Zo besteden gemeenten met een groter inwonersaantal relatief meer per inwoner aan de politie- en OCMW-werking. In kleinere gemeenten – met tal van parochies – liggen de overdrachten aan kerkfabrieken per inwoner in de regel dan weer wat hoger.
Sterke verschillen qua personeels- en werkingskosten tussen vergelijkbare gemeenten. In euro per inwoner, 2009
Bron: APS, 2012, gemeentelijke profielschetsen
9
1
Een efficiënte lokale overheid Bij de vergelijking van gemeenten houdt men dus best rekening met schaal en functie van de gemeente. In de volgende grafiek benchmarken we bij wijze van voorbeeld de personeels- en werkingskredieten van de centrumsteden per inwoner op basis van de jaarrekeningen uit 2009. Hieruit blijken aanzienlijke onderlinge verschillen. De hoogste personeels- en werkingskosten per inwoner treffen we in Antwerpen en Gent aan. Deze twee steden vervullen echter meer publieke taken dan de andere en vormen daarom een categorie apart. Het valt wel op dat de personeels- en werkingskosten per inwoner in Gent ongeveer 15% hoger liggen dan in Antwerpen. Maar ook tussen de andere, meer vergelijkbare, centrumsteden bestaan aanzienlijke verschillen qua kostenstructuur. In Turnhout liggen de personeels- en werkingskosten per inwoner ongeveer 43% hoger dan in Roeselare. Dergelijke verschillen vragen om verder analysewerk. Maar zelfs rekening houdend met objectiveerbare verschillen, zijn er zeker in steden met een relatief hoge kostenstructuur aanzienlijke efficiëntiewinsten mogelijk. Deze illustratie leert ons dat vergelijkbare gemeenten wellicht van elkaars bedrijfsvoering kunnen leren.
1.1.4 Vrij kleine schaal lokale besturen De bestuurskracht van nogal wat Vlaamse gemeenten is eerder beperkt. Heel wat gemeenten hebben te weinig geld of personeel om de maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. Het gemiddeld inwonersaantal per gemeente is daartoe indicatief. In vergelijking met Nederland en Denemarken ligt dat kengetal in de Vlaamse gemeenten vrij laag. De volgende grafiek verduidelijkt dat ongeveer 29% van de Vlaamse gemeenten minder dan 10.000 inwoners telt tegenover slechts 10% van de Nederlandse gemeenten en amper 5% van de Deense gemeenten. Ook het relatief aandeel van gemeenten met een inwonersaantal tussen de 10.000 en 20.000 inwoners ligt in Vlaanderen met 44% relatief hoog in vergelijking met Nederland en Denemarken. Dus in de meerderheid van de Vlaamse gemeenten financiert een relatief beperkt aantal inwoners allerlei vaste kosten zoals de gemeentelijke loketfunctie of de inning van eigen lokale belastingen. De gemiddelde kost ligt dus vrij hoog.
10
1
Een efficiënte lokale overheid De te kleine schaal vertaalt zich ook in gemiddeld hogere belastingtarieven in kleine gemeenten. Zo ligt het gemiddelde tarief aanvullende personenbelasting in kleine gemeenten met 7,4% significant hoger dan in middelgrote gemeenten (7,07%). Ook de aanvullende opcentiemen liggen met 1.396 aanzienlijk hoger in kleine gemeenten in vergelijking met de middelgrote (1.306).
Vlaamse gemeenten hebben te kleine schaal
11 Bron: Witboek Vlaamse hervorming. 2011
Het gebrek aan draagkracht doet zich meer en meer voelen. Lokale besturen kapen met complexere beleidsproblemen waarbij van hen maatwerk verlangd wordt. Het Witboek Interne Staatshervorming verruimt in aanzienlijke mate het takenpakket van de gemeenten. Ze krijgen meer bevoegdheden op het vlak van onder meer kleinhandelsbeleid, bedrijfshuisvestingsbeleid, lokaal werkgelegenheidsbeleid, sociale economie, zorgstrategische planning, toezicht op welzijnsvoorzieningen en (buitenschoolse) kinderopvang. Ze krijgen bovendien uitdagende regietaken, waarbij ze vlot zullen moeten kunnen samenwerken met andere actoren. Dat vergt een toenemende professionalisering. Want ook in andere segmenten van de samenleving – zoals bijvoorbeeld de ziekenzorg en het bedrijfsleven – zien we meer en meer schaalvergroting optreden. Zo krijgen gemeenten van langsom meer te maken met grotere tegenpartijen. De schaal van het maatschappelijk functioneren is steeds minder afgestemd op de schaal van het lokale bestuur. Het structureel capaciteitsprobleem van de gemeenten zal dus alleen maar groter worden. De ad hoc oplossingen om gemeenten voor bepaalde zaken formeel of informeel onderling te laten samenwerken, hebben geleid tot een panoplie van intransparante samenwerkingsvormen per beleidsdomein. Dat werd gestimuleerd door zowel de Vlaamse overheid (met de onder meer de Logo’s7 , RESOC’s, en Bosgroepen 8), de provincies (met hun gebiedsgerichte werking sinds de jaren negentig9) en de federale overheid (politiezones en hulpverleningszones10). Daarnaast ontstonden ook bottom-up los van elkaar tal van intergemeentelijke en feitelijke samenwerkingsverbanden. En of dat nog niet genoeg is, maakt het Witboek Interne Staatshervorming gewag van nog meer nieuwe samenwerkingsverbanden. Zo is er onder meer sprake van een lokaal loket kinderopvang, meer samenwerking inzake sociale economie en intergemeentelijke mobiliteitsplannen.
1
Een efficiënte lokale overheid Huidige intergemeentelijke samenwerkingsverbanden leiden tot verrommeling Vlaamse overheid
- Logo’s - RESOC’s - Bosgroepen - ...
Knelpunten - Democratische controle? - Versterking verkokering
Provincies
- Gebiedsgerichte werking
Intergemeentelijke samenwerking
- Aantal samenwerkings verbanden onbekend - Aanzienlijke overhead
Federale overheid
- Politiezones - Hulpverleningszones
- Coördinatie-explosie - Gebrek bestuurscapaciteit
Bottom-up
- Intercommunales - ...
>>> VERROMMELING
Het is duidelijk dat de grenzen van de coördinatie thans bereikt zijn. Deze intermediaire samenwerkingsverbanden doen tal van vragen rijzen. Vaak schort het bijvoorbeeld aan de automatische terugkoppeling van informatie uit de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden naar de gemeenteraad11. Vele samenwerkingsverbanden zijn bovendien opgelegd door sectorale decreten. Ze versterken aldus de verkokering waarbij beleidsvraagstukken opgelost worden vanuit één invalshoek, terwijl men veel beterbeleidsdomeinoverschrijdend te werk zou gaan. Er is ook geen overzicht meer. Tekenend hiervoor is dat verschillende onderzoeken tot andere berekeningen komen van het aantal bestaande intermediaire structuren12. Het is duidelijk dat deze wirwar aan overlappende intermediaire structuren – elk met zijn eigen overhead – een aanzienlijk efficiëntieverlies veroorzaakt. De opeenstapeling van coördinatievergaderingen komt daar bovenop. De aanwas van intermediaire structuren valt moeilijk te managen door de lokale besturen. Net door het gebrek aan voldoende bestuurscapaciteit.
11 Een evaluatie uit 2008 bevestigde dat de doelstelling om de democratische legitimiteit van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te verbeteren tot op heden niet bereikt werd. (Verhoest en De Meu: bestuurskundige evaluatie van het decreet intergemeentelijke samenwerking, 2008) 12 Het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV) telde in 2008: 372 interbestuurlijke samenwerkingsverbanden in Vlaanderen. De Vlaamse Vereniging voor Provincies kwam in 2009 uit op 592 intermediaire structuren naast de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Een onderzoek van Professor De Rynck inventariseerde in 2010 150 samenwerkingsverbanden, enkel in de regio Kortrijk. De helft daarvan zag bovendien het levenslicht de voorbije zes jaar.
12
1
Een efficiënte lokale overheid Een andere vorm van schaalvergroting dringt zich dan ook op. De huidige ‘ad hoc’ aanpak heeft tot bestuurlijke verrommeling geleid. Dat verergert alleen maar de situatie. De schaalproblemen zullen de volgende jaren ook enkel maar toenemen. Deze schaalvergroting kan verschillende vormen aannemen. Zo moeten OCMW’s en gemeenten veel beter geïntegreerd worden, zeker wat hun ondersteunende diensten betreft13. Maar ook fusies tussen gemeenten zijn opnieuw aan de orde. Ze verhogen immers de bestuurskracht en de dienstverlening van gemeenten door meer professionaliteit van het ambtelijk apparaat, en meer kwaliteit van de bestuurders (en de controle erop). Ze maken de gemeente ook een betere gesprekspartner voor andere overheden. Onderzoek toont ten slotte aan dat de schaalgrootte van een gemeente veel minder negatief gecorreleerd is met het democratisch gehalte ervan dan vaak wordt verondersteld14. Een grotere schaal bevordert bovendien het vertrouwen tussen beleidsniveaus, wat op zich kan leiden tot nog meer efficiëntiewinsten. Want wanneer er meer vertrouwen is, dan zal men de besturen eerder beoordelen op basis van hun output, dan op basis van planlasten en gedetailleerde verantwoordingen. De voorbije jaren heeft de Vlaamse overheid vooral geprobeerd om vrijwillige fusies aan te moedigen. Gemeenten die op 1 januari 2013 willen fuseren, zullen kunnen rekenen op zowel financiële15 als inhoudelijke ondersteuning16. Maar deze aanpak blijkt tevergeefs. Vooralsnog ging geen enkele gemeenten in op het aanbod17. Een meer doortastend optreden is aan de orde. De Vlaamse overheid kan bijvoorbeeld, zoals in Denemarken, een absolute benedengrens voor het inwonersaantal opleggen. Zo zou ze gemeenten met bijvoorbeeld minder dan 20.000 inwoners kunnen verplichten om binnen enkele jaren te fusioneren. Het is dan aan de lokale besturen om bottom-up concrete oplossingen voor te stellen18.
13 Op het veld is er de voorbije jaren wel al aanzienlijk vooruitgang geboekt. Het decreet Lokaal Sociaal Beleid heeft de oprichting mogelijk gemaakt van een uniek loket voor de onderlinge dienstverlening, een Sociaal Huis. Vanaf 2013 moet de voorzitter van het OCMW ook verplicht worden opgenomen in het schepencollege. Het Regeerakkoord bepaalt dat een vrijwillige fusie van de gemeente en het OCMW mogelijk moet worden gemaakt en dat de Vlaamse overheid daarbij voorziet in een eenmalige fusiebonus. 14 Witboek Interne Staatshervorming (2011) 15 Er werd een fusiebonus voorzien om de transitiekosten verbonden aan het fusieproces te financieren. Ook een garantieregeling werd opgezet dat gefusioneerde gemeenten na de fusie gezamenlijk minstens een even groot aandeel van de middelen uit het gemeentefonds zouden bekomen. En dit gedurende de eerste 6 jaar na de fusie. 16 De inhoudelijke ondersteuning bestond uit een ondersteuningsteam van experten van het Agentschap Binnenlands Bestuur, de provinciegouverneur en de VVSG die fusies zouden begeleiden. 17 Er zijn enkel verkennende gesprekken gevoerd tussen Kruibeke en Beveren. Deze strategie heeft in Denemarken zijn doel bereikt. Initieel was het de bedoeling de gemiddelde schaal van de Deense gemeenten te verhogen tot 30.000 inwoners. 18 Uiteindelijk bedraagt de gemiddelde schaalgrootte er thans 56.000.
13
1
Een efficiënte lokale overheid 1.1.5 De gemeente is geen melkkoe Gemeenten en steden zijn geen melkkoe. Toch lijkt het daar soms op. Vaak gaan organisaties ervan uit dat ze op het lokale niveau automatisch recht hebben op een subsidie om hun werking te organiseren19. Zo is een verwachtingspatroon gegroeid dat de gemeente altijd meebetaalt. Met steeds als ‘doorslaggevend’ argument dat het slechts gaat om een ‘fractie van het totale budget’. Dat verwachtingspatroon vertaalt zich in een wirwar van gemeentelijke subsidiereglementen. Een bezinning dringt zich op. Deze subsidiestroom kan veel efficiënter door ze te beperken tot echt publieke taken en door ze transparanter te maken. Zoals bijvoorbeeld in de Nederlandse provincie Zuid-Holland, waar de organisaties die subsidies krijgen sinds kort vermeld worden op de website20. De mening van de Voka-leden Ook de leden van Voka menen dat de lokale besturen nog heel wat performantiewinsten kunnen boeken. Dat blijkt uit een recente Voka-bevraging. Substantieel meer ondernemers vinden dat er onvoldoende evenwicht bestaat tussen de lokale personeelsomvang en de daaraan verbonden dienstverlening. Wat echter vooral opvalt is het hoge percentage (41%) ondernemers dat zich hierover geen mening kan vormen. Dit resultaat verwondert niet. De burger en de ondernemer weet immers relatief weinig over de evolutie van de personeelsomvang op het lokale niveau, laat staan over de performantie daarvan. Het antwoord op deze vraag illustreert treffend de nood aan een objectieve, consistente en vooral transparante communicatie. De communicatie van lokale besturen over op til staande festiviteiten en acties is helder. Maar ook over de realisaties in de bedrijfsvoering is duidelijk betere informatie wenselijk.
Vindt u dat de verhouding tussen het aantal ambtenaren en de dienstverlening die de gemeente levert in evenwicht is?
Bron: Voka-bevraging bedrijfsvriendelijke gemeente - 2011
19 Het Laatste Nieuws, 2011 20 http://www.zuid-holland.nl/loket/c_content-alle_subsidieregelingen.htm
14
1
Een efficiënte lokale overheid 1.1.6 Te veel beleidsniveaus? De discussie over het te veel aan bestuursniveaus in ons land borrelt steeds vaker op. De voorbije decennia zijn er alleen maar bestuursniveaus bijgekomen (het Europese niveau, de gewesten/ gemeenschappen, tal van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden,…). Daarnaast bleven de bestaande, traditionele bestuurslagen (gemeenten, provincies en federale overheid) gewoon bestaan. De nieuwe bestuursniveaus ontwikkelden uiteraard ook heel wat nieuwe regelgeving, zonder daarbij de bestaande regelgeving in vraag te stellen. Bovendien zijn de taken en bevoegdheden van de beleidsniveaus onvoldoende op elkaar afgestemd. Zowel het gewest, de provincies als de gemeenten kennen een ‘open taakstelling’. Dat betekent dat zij elk ongelimiteerd en los van elkaar initiatieven kunnen nemen binnen tal van beleidsdomeinen, zolang het maar relevant is op gemeentelijk, provinciaal of Vlaams niveau. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillende bestuursniveaus die subsidies voor energiezuinige woningen geven. Geen wonder dat ze elkaar geregeld voor de voeten lopen. De open taakstelling op verschillende beleidsniveaus leidt tot inefficiëntie, dubbel werk of – nog erger – tegengesteld beleid. Op hun beurt vergroten al die verschillende initiatieven de onduidelijkheid voor burgers en bedrijven. Het tast ook de verantwoordelijkheidszin aan. Het afwentelen van verantwoordelijkheden tussen verschillende beleidsniveaus (wat heel duidelijk naar boven komt bij calamiteiten zoals wateroverlast) is helaas een regelmatig voorkomend fenomeen. De provincies in het vizier? De optimale schaal van een gemeente bestaat niet. Ze verschilt naargelang de maatschappelijke functie. Er zal dan ook steeds nood blijven aan vormen van intergemeentelijke en regionale samenwerking. Zelfs indien de schaal van de gemeenten aanzienlijk wordt verhoogd. Denk daarbij aan grensoverschrijdende thema’s als regionale mobiliteit, economie, woningaanbod,… Deze maatschappelijke realiteit dwingt er ons echter toe de rol van de provincies – het traditionele intermediaire bestuur – des te kritisch te bekijken. In de mate dat coherente, (stads) regionale samenwerkingsverbanden actief worden, moet het provinciale niveau automatisch terugtreden. Dat is in overeenstemming met wat enkele commissies in het verleden reeds aanbevolen21. Ook een gesloten taakstelling voor de provincies is aangewezen om ongezonde beleidsconcurrentie met het Vlaamse en lokale beleidsniveau te vermijden. Dit principe vond ook zijn vertaling in het Vlaams regeerakkoord. Provincies krijgen een sluitende lijst van grondgebonden bevoegdheden22, zoals het toekennen van vergunningen op bovenlokaal niveau. Naderhand is dit principe van een strikte provinciale taakomschrijving in Vlaanderen echter uitgehold. Het Witboek Interne Staatshervorming breidt de lijst van provinciale taken weer uit “gebaseerd op de historisch gegroeide situatie per provincie (maatwerk)”. De provincies leveren volgens het witboek enkel bevoegdheden in op het vlak van cultuurbeleid (overheveling van de middelen naar de gemeenten). Maar zelfs dan behouden ze nog een taak indien er “een meerwaarde” is en “indien het Vlaamse niveau te veraf staat”. Bijvoorbeeld op het gebied van streekgericht bibliotheekbeleid. Dat de open taakstelling van de provincies nog springlevend is, blijkt uit een illustratieve bloemlezing van recente artikels (zie verder). De in het Regeerakkoord geformuleerde beleidsintenties over de rol van de provincies werden en cours de route afgezwakt. 21 Zie Commissie Bestuurlijke Organisatie, 1997 en College van Secretarissen-Generaal, 1997. 22 Ook de Nederlandse Commissie Lodders stelde een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten voorop als essentiële voorwaarde voor een goed functionerende overheid. De Nederlandse provincies concentreren zich voortaan op het ruimtelijk economisch beleid (ruimtelijke ordening, water, milieu, mobiliteit en economische zaken) en cultuur.
15
1
Een efficiënte lokale overheid
1.2 Efficiëntie verbeteren op het lokale beleidsniveau is mogelijk 1.2.1 Leren van ondernemingen…. Van alle overheidsniveaus staan de lokale besturen per definitie het dichtst bij burgers en ondernemingen. Hun taken zijn vooral dienstverlenend, zoals het aanbieden van vrijetijdsvoorzieningen, openbare parken, vuilnisophaling, netheid op de straat, straatverlichting,… Net zoals bedrijven moeten lokale besturen hun klanten – de burgers en bedrijven – centraal stellen om het verschil te maken. De lokale overheid kan veel leren van de bedrijfspraktijk om zich zo efficiënt mogelijk te organiseren. Lokale besturen moeten als het ware ondernemender worden. Als een ondernemer zijn inkomsten ziet dalen, komt zijn winstgevendheid in gevaar en kan de continuïteit in het gedrang komen. Het komt er dan op aan om snel en efficiënt te reageren. De reactie kan erin bestaan om bijvoorbeeld scherper in te kopen, te besparen, meer aandacht te schenken aan marketing, zich toe te spitsen op de kerntaken, te kiezen voor schaalvergroting of een performant ICT management in te voeren. Ook de lokale besturen kunnen deze opties toepassen. De kernvraag is hoe met minder middelen meer value for money voor ondernemingen en burgers te realiseren. Hieronder sommen we ter illustratie een aantal mogelijkheden op hoe de lokale besturen zich efficiënter kunnen organiseren: - Niet alles zelf doen, maar wel kostenefficiënt taken uitbesteden aan het bedrijfsleven of ermee samenwerken. Bijvoorbeeld op vlak van afvalverwerking of kinderopvang. - Efficiëntiewinsten nastreven door bijvoorbeeld via groepsaankopen lagere prijzen af te dingen. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld besparen op ICT. In plaats van apart software aan te kopen zou een groepsaankoop de eenheidsprijs kunnen doen dalen.
16
1
Een efficiënte lokale overheid - ICT en informatiemanagement vormen een cruciale katalysator voor een efficiënt bestuur. Een recent memorandum ‘ICT en informatiemanagement’23 verduidelijkt dat er op dat vlak nog veel ruimte tot efficiëntiewinsten op het lokale niveau bestaan. Zeven strategische projecten, die reeds in 2007 werden geformuleerd, blijven volgens de Vlaamse administratie prioritair24. ICT moet ook tastbare voordelen opleveren voor de klanten. Zo vragen ondernemers transparantie over de voor hen bedoelde diensten en producten op de verschillende beleidsniveaus. De ondernemer wenst een geïntegreerde benadering over alle beleidsdomeinen heen. - De lokale besturen moeten ook aanzienlijke efficiëntiewinsten kunnen boeken door de – terechte – afbouw van gedetailleerde, niet op elkaar afgestemde, beleidsdomeinspecifieke planen verantwoordingslasten. Die worden opgelegd door de Vlaamse overheid in het kader van een Vlaams impulsbeleid25. Hierdoor daalt de bureaucratische kost. Ook in sterke ondernemingen wordt op basis van outputs en outcomes gewerkt, eerder dan op basis van inputs. - Door hun schaal te vergroten realiseren ondernemingen consolidatiewinsten. Overlappende taken worden geëlimineerd waardoor de efficiëntie van de bedrijfsvoering en dus de concurrentiepositie verbetert. De toegenomen specialisatiemogelijkheid stelt ondernemingen in staat hun dienstverlening te verbeteren. De verhoging van de schaal stelt hen tevens in staat te produceren tegen een lagere gemiddelde kost. De consument geniet daardoor van kwaliteitsvolle producten tegen een lagere prijs. Kunnen de lokale besturen deze succesformule ook toepassen? Wij denken van wel. Een nieuwe fusie-operatie is aan de orde. Idealiter zou dat zelfs een continu proces moeten zijn waarbij nieuwe of andere fusies mogelijk zijn wanneer aangewezen. Zoals in het bedrijfsleven. Daarbij moet oog zijn voor het draagvlak bij de bevolking (via raadplegingen) en de bestuurskracht. De Vlaamse overheid kan wel een aantal criteria (bijvoorbeeld een minimale schaalgrootte) vastleggen waaraan lokale besturen moeten voldoen. Ook de integratie van het OCMW en de gemeente moet verdergezet worden. In eerste instantie wat de ondersteunende dienstverlening betreft (terbeschikkingstelling personeel, gemeenschappelijke managementteams, gemeenschappelijke secretaris/financieel beheerder). Ook de beperking van het aantal gemeenteraadsleden (met één derde) waaruit de OCMW-raad kan bestaan moet verminderen. In het bedrijfsleven leidt de toepassing van creatieve destructie tot vooruitgang. Dat principe zou ook in het politieke bestuur toepasselijk moeten worden. De provincies krijgen, zoals ook aangegeven in het Regeerakkoord, best een gesloten taakstelling. Met klemtoon op het ruimtelijk-economische beleid. Dus niet op het vlak van persoonsgebonden domeinen als onderwijs, cultuur, jeugdbeleid en sport. In de mate dat intergemeentelijke samenwerking goed werkt wordt op termijn hun rol ook op dat vlak best verder afgebouwd. De provinciegouverneur kan een rol blijven spelen als bemiddelaar26.
23 Memorandum ICT en Informatiemanagement, Victor, ECG, Corve, Kortom, april 2012 24 Het betreft de aanmaak van een gezamenlijke producten-en dienstencatalogus, een e-government competentiecentrum, het uitwisselen van authentieke gegevens met de gemeenten, de uitbreiding van het Magda-platform t.v.v. de gemeenten , identificatie, authentificatie en autorisatie, open standaarden voor e-government en de financiële ondersteuning van goede ideeën bij gemeenten. 25 Er werd een kaderdecreet planlastvermindering goedgekeurd, in voege getreden vanaf 15 juli 2011. De beleidsdomeinspecifieke plannen vervat in 15 decreten/besluiten werden daarin afgeschaft (bvb cultuurbeleidsplan,….). Vanaf 2013 wordt gewerkt op basis van de bestaande strategische meerjarenplanning van de lokale besturen. De Vlaamse overheid maakt een subsidiebedrag bekend voor de volledige gemeentelijke legislatuur. 26 Bijvoorbeeld bij de vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid van een gemeente kan de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden een opdracht geven aan de gouverneur om te bemiddelen.
17
1
Een efficiënte lokale overheid 1.2.2 … en ervaringen in andere landen Andere landen hebben bij de realisatie van efficiëntiewinsten al een succesvol parcours afgelegd. In onderstaande box bespreken we de recente ervaring in het Verenigd Koninkrijk. Reeds voor de financiële crisis legde het VK efficiëntiewinsten op aan de lokale besturen. We bespreken kort de opzet, de concrete doelstellingen en de realisaties. Het Britse efficiëntieprogramma voor lokale besturen De Britse overheid kent reeds sinds het begrotingsjaar 2004/2005 een efficiëntieprogramma voor lokale besturen. Dat moest resulteren in jaarlijks te realiseren, meetbare efficiëntiewinsten van 2,5%. Drie jaar later, in 2007/2008, dienden die op kruissnelheid 6,45 miljard pond op te leveren. Een winst van 7,5% in vergelijking met het uitgavenniveau in 2004/2005 (zie tabel). Baseline uitgaven 2004/2005 =86 miljard pond
Jaarlijkse In % extra baseline efficiëntiewinst 2004/5 (in miljard pond)
…waarvan financieel (in mia pond)
Efficiëntiewinst t.o.v 2004/5 (miljard pond)
2005/6
2,15
2,5 %
> 1,07
2,15
2006/7
2,15
2,5 %
> 1,07
2,15 +2,15 = 4,3
2007/8
2,15
2,5 %
> 1,07
4,3 + 2,15 = 6,45
Bron: Efficiency Technical Note (ETN) for Local Government, Office of the Deputy Prime Minister.
Die efficiëntiewinsten konden initieel op verschillende manieren worden gerealiseerd: • via een vermindering van de input (personeel, uitrustingsgoederen,…) voor eenzelfde maatschappelijke prestatie. • via een verlaging van het prijspeil voor eenzelfde maatschappelijke prestatie (bijvoorbeeld via efficiëntere aanbestedingen) en • ten slotte, via een verbetering van de productiviteit (meer output voor eenzelfde niveau aan input). In de periode 2004/2005 – 2007/2008 moest minstens de helft (3,225 miljard) leiden tot financiële winsten voor de lokale besturen. Efficiëntiewinsten konden zowel gezocht worden in thematische programma’s zoals het onderwijs en de ouderenzorg. Er werden ook domeingrensoverschrijdende programma’s opgezet m.b.t de aankoop van goederen en diensten (bijvoorbeeld gezamenlijk aankopen) en de stroomlijning van ‘transacties’ met de eindklant (bijvoorbeeld de gezamenlijke afhandeling van lokale belastingen of woonsubsidies). Ieder lokaal bestuur besliste zelf waar efficiëntiewinsten te zoeken. De voorop gestelde doelstellingen werden gerealiseerd. De cashgenererende besparingen over deze periode bedroegen ongeveer 3,3 miljard pond, gemeten via een vooraf gevalideerde en uniform toegepaste methodologie28 door de nationale Auditcommissie. Het aantal gemeenten dat beter presteerde dan minimaal vereist steeg ook jaarlijks. In 2005 deed iets minder dan de helft van de gemeenten beter dan de minimumvereisten. In 2006 bleken twee derde van de lokale besturen reeds beter te presteren. 28 Efficiency Technical Note (ETN) for Local Government, Februari 2005 ; Measuring and Reporting Efficiency Gains - A Guide to Completing Annual Efficiency Statements
18
1
Een efficiënte lokale overheid De efficiëntiedoelstellingen werden in de periode 2008-2011 aangescherpt. De Britse lokale besturen verbonden er zich toe om jaarlijks, in nettotermen29, 3% efficiëntiewinst te boeken. Het betreft hier bovendien voor het volle pond efficiëntiewinsten die zich vertalen in zuivere financiële winst voor de lokale besturen. Productiviteitswinsten werden dus niet langer meegerekend. Tegen 2011 zou aldus, ten opzichte van 2008, een gecumuleerde winst van 4,9 miljard pond moeten bereikt worden. Ieder jaar werd de te realiseren efficiëntiewinst per lokaal bestuur vastgelegd en toegelicht op drie momenten van het jaar: in een document dat het begrotingsjaar voorafgaat, de ‘Efficiency Statement’; bij de actualisering halfweg het begrotingsjaar en, ten slotte, twee maanden na het begrotingsjaar. Deze documenten zijn vrij raadpleegbaar via de gemeentelijke website30. De volgende grafiek geeft voor ieder begrotingsjaar tussen 2004/2005 en 2007/2008 de verwachte en de effectief gerealiseerde efficiëntiewinsten weer voor een willekeurige gemeente, met name North Tyneside Council.
Jaarlijkse efficiëntenwinsten in North Tyneside Counsil
19
Een van de domeinen waar substantiële efficiëntiewinsten geboekt werden, was de backoffice (financiële diensten, HR, management van activa, aankoopdiensten, marketing en communicatie, IT...) . De publieke sector is immers zeer gefragmenteerd, gekenmerkt door een wirwar aan bestuurslagen en organisaties, elk met hun eigen backoffice en IT-systemen. Vaak ontbreekt consistente managementinformatie over de kost en de effectiviteit hiervan, hetgeen de opvolging van trends bemoeilijkt. Zo blijven slechte prakijken bestaan. Vandaar dat het UK een landelijke, geüniformiseerde benchmark van de backofficefunctie in 1.300 organisaties – centraal en decentraal – en 25.000 scholen doorvoerde. Die leerde dat ongeveer 5% van het budget opgaat aan backoffice kosten, exclusief IT31. Slechts ongeveer 10 à 15% daarvan werd gedeeld tussen verschillende organisaties.
29 Dit is na aftrek van eventuele uitgaven, vereist om de efficiëntiewinsten te kunnen realiseren. 30 Zie bijvoorbeeld http://www.lewes.gov.uk/council/10088.asp 31 18 miljard pond op een totaal aan departementele uitgaven van 345 miljard
1
Een efficiënte lokale overheid Een vergelijking – per organisatie – van het aandeel van de backofficekosten in het totaal van de lopende uitgaven leverde per categorie van organisaties (scholen, politiezones,...) nuttig vergelijkingsmateriaal op. Die ranking liet toe om gericht – dus niet kaasschaafgewijs – efficiëntiedoelstellingen voor te stellen. Door bijvoorbeeld de slechtst presterende organisaties te dwingen hun aandeel backofficekosten in het totaal van het budget te reduceren tot het gemiddelde in een periode van 3 jaar bleek een efficiëntiewinst van 25% mogelijk. Doelstellingen werden ook geformuleerd door te vergelijken met beste praktijken in publieke én private organisaties. Uit evaluaties van dit programma bleek dat de lokale besturen voldoende handvaten hebben om de beoogde winsten te realiseren: slimmer en gezamenlijk aankopen, actief management (bijvoorbeeld van absenteïsme), automatisering van processen, consequent afbouwen van dubbelwerk, business proces re-engineering, shared services, intergemeentelijke benchmark van backofficekosten … Lokale besturen stonden er ook niet alleen voor. Ze konden leren van elkaars wedervaren via regionale efficiëntiepartnerschappen (RIEP’s). De centrale overheid ondersteunde het proces door verspreiding van beste praktijken en het remediëren van structurele bottlenecks (bvb een gebrek aan skills).
Voka vraagt Voka vraagt van de lokale besturen in samenwerking met de Vlaamse overheid in de volgende legislatuur: - Een betere benchmarking van de bedrijfsvoering en de performantie van het lokale beleid en dit per beleidsdomein (cfr Zweden); - Een efficiëntieprogramma waarbij jaarlijks per lokaal bestuur een nettowinst in financiële termen van 3% wordt gerealiseerd (cfr VK); - Afbouw van het personeelsbestand op het lokale beleidsniveau met 2% per jaar; - Een vergelijkende doorlichting van bedrijfsstromen zoals de back-office, het aankoopbeleid, de valorisering van activa,… om zodoende gerichte efficiëntiewinsten op te sporen; - Een doeltreffend ICT- en informatiemanagement. Uitvoering van de zeven strategische projecten die prioritair moeten uitgevoerd worden om een geïntegreerd e-goverment mogelijk te maken. - Een ondersteunend beleid door de Vlaamse overheid: ontwikkelen van performantie-indicatoren, een handleiding om efficiëntiewinsten uniform te meten,… - Meer centrale sturing op output- en effectenindicatoren in plaats van op input en activiteitenindicatoren; - Een fusie van gemeenten. De Vlaamse overheid stelt criteria inzake minimale bestuurskracht voor (bijvoorbeeld inwonersaantal van minimaal 20.000 inwoners) waaraan gemeenten binnen een bepaalde termijn moeten voldoen. De lokale besturen zijn zelf verantwoordelijk om daartoe te komen. - Screening en (stads) regionale clustering van intermediaire intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Veel betere aansturing vanuit de gemeente, hetgeen de nood aan voldoende bestuurskracht herbevestigt. - Een gesloten taakstelling voor provincies, met klemtoon op het ruimtelijk-economische beleid. Dus niet op het vlak van persoonsgebonden domeinen als onderwijs, cultuur, jeugdbeleid en sport. - Afbouw van beleidsdomeinspecifieke planlastverplichtingen en specifiek toezicht. - Doorlichting van de wirwar aan subsidies: zijn ze maatschappelijk relevant? - Een drastische vermindering van het politieke personeel, met als streefdoel om tot het Nederlandse niveau aan lokale mandatarissen per 100.000 inwoners te komen.
20
2
Lokale bedrijfsbelastingen 2.1 Een fiscale stop, ook voor de lokale besturen. Vele ondernemingen beleven thans moeilijke tijden. De licht negatieve economische groei vormt een rem op hun rendabiliteit en overlevingskansen. Bovendien kampen heel wat bedrijven met een dalende concurrentiekracht. Ondernemingen in België betalen wel degelijk veel belastingen. De jaarlijkse studie ‘Paying Taxes’, in opdracht van de Wereldbank, toont dat aan. Na Frankrijk en Italië wordt een typebedrijf bij ons het zwaarst belast: 57,3% van zijn winst voor belastingen dient ter financiering van de overheidswerking32. Het totale belastingniveau ligt dus substantieel hoger dan elders. De overheidsperformantie niet. Ook de lokale besturen beschikken – meer nog dan de regionale overheid – over fiscale autonomie om bedrijven te belasten. Dat doen ze via de onroerende voorheffing (OV) en een uitgebreide lijst eigen belastingen. De volgende figuur fotografeert het lokale fiscale landschap vanuit bedrijfsoogpunt.
Internationale vergelijking totale belastingsdruk op ondernemingen (Bedrijfsbelasting in % winst voor belastingen) Total Tax Rate
21
Luxemburg Ierland Denemarken VK Spanje Finland Nederland Portugal Duitsland Zweden Oostenrijk België Frankrijk Italië
0 20 40 60 80 Bron: Paying Taxes - 2012
32 Hierbij worden die belastingen in rekening genomen die rechtstreeks door bedrijven worden betaald aan de overheid (vennootschapsbelasting, werkgeversbijdragen, resultaatsonafhankelijke belastingen,….).
2
Lokale bedrijfsbelastingen Overzicht van de lokale bedrijfsbelastingen. Jaarlijks onderzoekt Voka de begrotingen van de 308 gemeenten in het Vlaams gewest en de vijf provincies om inzicht te verwerven in hun fiscaal beleid. Het stelt ons in staat een overzicht te bekomen van het bedrag aan belastingen, rechtstreeks afgedragen door ondernemingen aan de lokale besturen. Hieruit blijkt dat ondernemingen in het Vlaams gewest in 2010 ongeveer 195 miljoen euro aan specifieke gemeentelijke bedrijfsbelastingen betalen. Het gaat meer bepaald om 37 eigen belastingen uitsluitend betaald door bedrijven, niet door natuurlijke personen. Eigen belastingen zijn belastingen waarvan de lokale besturen zowel de belastbare grondslag, het tarief als de eventuele belastingvrijstellingen en -verminderingen vaststellen. Daaronder vallen onder meer de belasting op drijfkracht, op reclamedrukwerk en op oppervlakte. Sommige eigen belastingen worden zowel door burgers als door ondernemingen betaald, waaronder de algemene gemeentebelasting, ‘andere’ gemeentebelastingen en de milieubelasting. In totaal onderscheiden we zeven belastingen, vaak met als belastbare grondslag de oppervlakte. Ze brengen de gemeenten 91 miljoen euro op. We veronderstellen dat bedrijven hiervan ongeveer 40%, dus 35 miljoen euro, bijdragen. Samen innen de gemeenten dus ongeveer 230 miljoen euro eigen belastingen bij de bedrijven. Daarnaast betalen ondernemingen ongeveer 40% van de belangrijkste aanvullende belasting33: de onroerende voorheffing. Dat leverde hen in 2010 afgerond 700 miljoen euro op. Samen betalen de ondernemingen dus ongeveer 930 miljoen euro aan gemeentelijke belastingen. Ook de provincies belasten ondernemingen. Enerzijds via een ‘eigen belasting’ op oppervlakte, de zogenaamde algemene provinciebelasting. Daarvan betalen ondernemingen in de provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen ongeveer 60 miljoen euro. De provincie VlaamsBrabant kent een belasting op vergunningsplichtige bedrijven (1,5 miljoen euro). Anderzijds dragen ondernemingen bij via provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing. In 2011 schatten we dat ondernemingen ongeveer 176 miljoen euro provinciale opcentiemen zullen betalen. Samen betalen bedrijven dus ongeveer 240 miljoen aan provinciale belastingen. In totaal betalen bedrijven aldus rechtstreeks iets meer dan 1,1 miljard euro aan de lokale besturen (gemeenten + provincies). Dankzij de bedrijfsactiviteit verwerven natuurlijke personen ook een inkomen waarvan een belangrijk deel ook afgedragen wordt aan de fiscus. Die fiscale opbrengsten zijn hier niet in vervat.
33 Bij een aanvullende belasting kunnen de lokale besturen enkel de aanslagvoet (het tarief) autonoom vaststellen. Ze beschikken met andere woorden niet over fiscale autonomie om de belastbare grondslag, de vrijstellingen of verminderingen te bepalen. Die determinanten worden bepaald door een hogere overheid. Vandaar de benaming ‘aanvullend’.
22
2
Lokale bedrijfsbelastingen Lokale besturen belasten ondernemingen zwaar via OV en resem “eigen” belastingen in MIO euro
Eigen belastingen
Lokale besturen
OV
Totaal
291,5 876 1.167
waarvan gemeenten
230
700
930
waarvan provincies
61
176
237
Bron: Voka fiscale barometer, 2011; Analyse provinciale begrotingen 2011
Lappendeken gemeentelijke belastingsreglementen
23
Analyse op basis van gemeentebegrotingen
2
Lokale bedrijfsbelastingen De lokale belastingen zijn de voorbije twee beleidsperioden fors gestegen. Met name in de periode 2000-2006. Toen verhoogde de meerderheid van de Vlaamse gemeenten de aanslagvoeten van hun twee belangrijkste belastingen, met name de onroerende voorheffing en de aanvullende personenbelasting (APB), fors. Respectievelijk met 20% (OV) en 8% (APB). De voorbije legislatuur zag gelukkig een beduidend minder uitgesproken stijging (OV: +3,4%; APB +0,6%), hoewel de tendens nog steeds opwaarts gericht bleef. Met name de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing, veruit de belangrijkste lokale belasting voor ondernemingen, nam de voorbije 12 jaar dus fors toe.
Voorbije legislaturen stegen belangrijkste gemeentelijke belastingen aanzienlijk Opcentiemen OV
Aanvullende PB
24
Voka fiscale barometer 2011
Als de verschillende overheden de reeds hoge lastendruk verder zouden verhogen tasten ze het al fel verzwakte concurrentievermogen verder aan. Dat zou op zijn beurt een economische relance en de daaraan verbonden duurzame jobcreatie belemmeren. Daarom de dringende vraag om in de volgende legislatuur de fiscale druk niet nog verder te verhogen. Met een ambitieus efficiëntieprogramma moet het mogelijk zijn de reeds torenhoge fiscale druk niet nog verder te verhogen.
2
Lokale bedrijfsbelastingen 2.2 Een bijdrage aan een industrievriendelijk beleid De samenleving is gebaat met een investeringsvriendelijk klimaat. Investeringen vandaag vormen immers de voorbode van tewerkstelling en welvaartscreatie morgen en overmorgen. Investeringen zullen des te gemakkelijker tot stand komen als ondernemers ze sneller rendabel achten. Lees: als de investeringskosten niet te hoog liggen. De verschillende overheden in ons land kunnen helpen die kost te verlagen. Zij belasten immers bedrijven en oefenen zo invloed uit op het investeringsgedrag in de private sector. Dat geldt dus ook voor de lokale besturen. Met name industriële ondernemingen betalen een niet onaanzienlijk deel van hun bedrijfsbelastingen aan de lokale overheden. Ze worden belast op basis van het vermogen van motoren, oppervlakte, tanks en vergaarbakken. Dat zijn stuk voor stuk zaken die wijzen op een vorm van industriële activiteit. Dat soort van taksen kent ook zijn oorsprong in het industriële tijdperk. Eén van de belangrijkste is de belasting op drijfkracht van motoren. Die wordt in iets minder dan honderd Vlaamse gemeenten geheven en brengt afgerond 90 miljoen euro op. Het is een contraproductieve belasting die de investeringskost voor de onderneming rechtsreeks verhoogt. Dit staat uiteraard haaks op een industriebeleid dat dergelijke investeringen net wil aanmoedigen. Uitdoving van de belasting op drijfkracht in Wallonië Ook in Wallonië heffen de lokale besturen dezelfde ‘anti-economische’ belastingen . In het kader van het eerste Marshallplan (2006) werden een aantal daarvan echter in een uitdoofscenario geplaatst volgens verschillende modaliteiten. Sommigen werden meteen afgeschaft. Het ging meer bepaald om de gemeentelijke en provinciale belasting op drijfkracht, de provinciale oppervlaktebelasting (afgeschaft in Henegouwen) en de provinciale en gemeentelijke compenserende industriële belasting (een belasting geheven op basis van het kadastraal inkomen). De gemeentelijke drijfkrachttaks – in 2006 nog in 150 op de 262 Waalse gemeenten geheven – wordt vanaf begin 2006 afgebouwd a rato van de bedrijfsinvesteringen in nieuwe vervangingsmotoren. Hoe meer de onderneming investeert, hoe minder drijfkrachtbelasting ze vanaf dan betaalt. Hiertoe werd aan het belastingreglement op drijfkracht in elke gemeente een artikel toegevoegd: “Is vrijgesteld van de belasting op drijfkracht vanaf 1 januari 2006, elke investering (in een motor) in nieuwe staat, zowel door aankoop als door eigen vervaardiging”. Het is een interessante denkpiste. Waarom ondernemingen eerst belasten om vervolgens hun investeringen te subsidiëren? Het lijkt inderdaad veel logischer en administratief minder complex om bedrijven die investeren rechtstreeks langs fiscale weg te belonen. De Waalse overheid heeft dat principe erkend in zijn Marshallplan. De budgettaire mogelijkheden in 2006 waren florissanter. Dit liet het Waals gewest toe de gemeenten te compenseren voor de gederfde opbrengst. De gemeenten dienen voor 15 augustus van ieder jaar via een eenvoudig standaardformulier een compensatieaanvraag in bij het Waals gewest . We stellen voor om, zoals in Wallonië, deze belasting investeringsvriendelijker te maken door een vrijstelling te voorzien voor nieuwe motoren die men aankoopt of zelf vervaardigt. Zodoende vermindert men gericht de investeringskost, terwijl het verlies in budgettaire termen voor de lokale besturen in de tijd gespreid wordt. Bestaande motoren blijven immers belast zolang ze niet vervangen worden. Extra investeringen wijzen ook op de verankering van een productievestiging in de streek. En daar is de ganse lokale gemeenschap mee gebaat. Ten slotte versterkt de gemeente hiermee het Vlaamse industriebeleid. Van een bedrijfsvriendelijke gemeente mag dat verwacht worden.
25
2
Lokale bedrijfsbelastingen De mening van de Voka-leden Uit onze Voka-bevraging blijkt dat ongeveer de helft van de Voka-leden de lokale belastingdruk als te hoog inschat; 40% meent een faire prijs te betalen voor de lokale dienstverlening. Quasi niemand vindt dat het gemeentebestuur over onvoldoende middelen beschikt.
Hoe beoordeelt u de lokale belastingen in uw gemeente? 60% De belastingen zijn te hoog
50% 40%
De belastingen zijn op een rechtvaardig niveau
30% 20%
De belastingen zijn te laag (gemeentebestuur beschikt over onvoldoende middelen)
10% Geen mening
0%
Vlaanderen Voka bevraging Bedrijfsvriendelijke Gemeente (2011)
Uit de enquête blijkt tevens dat iets meer dan de helft van de ondervraagde leden vindt dat er te veel lokale belastingreglementen bestaan. Een vermindering van de administratieve lasten verbonden aan de verscheidenheid van lokale belastingreglementen dringt zich op. De belasting op reclamedrukwerk vormt daarvan een tekenend voorbeeld.
26
2
Lokale bedrijfsbelastingen Ons bedrijf betaalt te veel verschillende soorten lokale belastingen
Voka bevraging Bedrijfsvriendelijke Gemeente (2011)
27 Voka vraagt: - Een fiscale stop. Geen verdere belastingverhogingen voor ondernemingen. - Een vrijstelling van de belasting op drijfkracht à rato van vervangingsinvesteringen in nieuwe staat, zoals in Wallonië. - Vereenvoudiging van het aantal belastingreglementen. Een homogenisering van de belastbare grondslag en vrijstellingen door de implementatie van modelreglementen.
3
Niet verder besparen op overheidsinvesteringen Lokale besturen zijn goed voor ongeveer de helft van de globale overheidsinvesteringen. Denk daarbij aan investeringen in onder andere wegeninfrastructuur, sociale woningbouw en waterzuiveringsinfrastructuur. Het relatief belang van de overheidsinvesteringen in de lokale uitgaven bedraagt ongeveer 10,5%. Dat is beduidend meer dan bij de deelstaten (4,6%) en de centrale overheid (0,65%). Deze investeringen staan volgens de VVSG, de koepel van Vlaamse Steden en Gemeenten, onder druk. Een recente bevraging van de VVSG bij de Vlaamse burgemeesters toont aan dat 64% van hen de overheidsinvesteringen wenst terug te dringen . Daarbij verwijst men naar de “gigantische financiële uitdagingen” waar de lokale besturen mee geconfronteerd worden: de toenemende kosten verbonden aan de statutaire ambtenarenpensioenen, de dreigende daling van de energiedividenden, de zekere afname van de dividenden van de Gemeentelijke Holding, de negatieve effecten van de economische crisis op de aanvullende personenbelasting, de extra eenmalige en recurrente lasten ten gevolge van de invoering van de Salduz-wet , extra investeringen in waterzuivering,… Daarom roept de VVSG de federale overheid op extra financiering ter beschikking te stellen. “Als er niets gebeurt, zullen de lokale investeringen wellicht het eerste slachtoffer worden” , zo luidt het. We nemen deze boodschap ernstig, maar verschillen van mening over de voorgestelde oplossing. De traditionele ‘oplossing’ om extra financiering te vragen vanwege andere overheden of, wat uiteindelijk op hetzelfde neerkomt, van burgers en ondernemingen via belastingverhogingen, heeft zijn beste tijd gehad. Ook de federale (en de Vlaamse) overheid kampen bovendien met aanzienlijke budgettaire uitdagingen, zoals de opeenvolgende begrotingsrondes duidelijk maken. De lokale besturen zullen dus in eerste instantie zelf hun budgettaire uitdagingen moeten aanpakken. Net zoals andere actoren – of het nu bedrijven, burgers of andere overheden zijn – zullen ook de lokale besturen in de nasleep van de financiële en economische crisis de tering naar de nering moeten zetten en de juiste keuzes moeten maken. Daarbij mogen de overheidsinvesteringen wel niet verder aangetast worden. In vergelijking met andere landen ligt het niveau aan bruto-investeringen in België met 1,8% van het BBP immers structureel laag. België blijft ver achter ten opzichte van het gemiddelde van 2,5% van het BBP in de EU. Ook de verschillen met de buurlanden Luxemburg, Frankrijk en Nederland zijn groot. Bovendien groeiden de kapitaaluitgaven (+0,9% reële groei per jaar) het voorbije decennium beduidend minder snel dan de anders uitgavencategorieën. Ter vergelijking, de overige uitgaven stegen het voorbije decennium jaarlijks met gemiddeld 2,3% in reële termen. Een blijvend verschil ten opzichte van de voornaamste concurrenten ondermijnt op termijn het groeipotentieel van onze economie. Ons land kan de natuurlijke voordelen van zijn gunstige geografische ligging, midden in de eengemaakte Europese markt, slechts ten volle benutten dankzij een voldoende sterk ontwikkelde openbare infrastructuur. Voka vraagt - De lokale besturen besparen de volgende jaren niet op hun investeringskredieten.
28
4
Geïntegreerde adviesverlening in de vergunningsprocedure De integratie en vereenvoudiging van bestaande procedures (bijvoorbeeld voor de milieu- en stedenbouwkundige vergunning) zijn actuele thema’s. Om de integratie tussen de bouw- en milieuvergunning te bevorderen, is echter niet steeds een wijziging in de procedures zelf nodig. Geen enkele wettekst verbiedt de verschillende overheden en administraties om meer met elkaar te overleggen. Nog te vaak wordt vanuit milieutechnisch oogpunt een gunstig advies verleend, terwijl uit stedenbouwkundig perspectief ongunstig wordt geadviseerd. Maar ook wanneer beide adviezen gunstig zijn, bestaan er soms tegenstrijdigheden inzake de opgelegde voorwaarden. Zo kan de bijzondere voorwaarde in de milieuvergunning afwijken, strenger, of zelfs tegenstrijdig zijn aan deze in de stedenbouwkundige vergunning. Afzonderlijke, soms tegenstrijdige, adviezen van diverse Vlaamse departementen dragen niet bij tot een snelle en adequate besluitvorming. Er bestaan voor de ambtenaren geen algemene procedures om bij uiteenlopende adviezen eerst op een gestructureerde wijze onderling te overleggen. Dat gebeurt vandaag niet, noch tijdens de voorbereiding van een project, noch tijdens de officiële procedure39 Daarom vragen we werk te maken van een geïntegreerde adviesverlening in de vergunningsprocedure. Zoals de Commissie Berx aangaf, moet de hele administratie zich mee verantwoordelijk voelen voor het welslagen van een investeringsproject. Dit brengt mee dat medewerkers van de Vlaamse, provinciale of de gemeentelijke overheid steeds oplossingsgericht moeten handelen. Ze moeten al in een vroeg stadium zelf aangeven waar zich problemen zouden kunnen voordoen - zodat er nog tijdig aan geremedieerd kan worden. Dat zou een enorme tijdsbesparing opleveren. De vergunningsregelgeving bevat tal van maximumtermijnen, termijnen waarbinnen aanvragen uiterlijk beoordeeld moeten zijn. Maar het mag ook minder lang duren natuurlijk. De civil servants moeten oordelen vanuit een ingesteldheid dat geen deelbelangen absoluut zijn, waardoor al de rest a priori moet wijken. Dat alles vergt van de lokale administratie de nodige empathie en de capaciteit om constructief mee te denken met de ondernemer om zijn investeringsproject te doen slagen. De uiteindelijke belangenafweging mag niet binnen de administratie gebeuren, maar moet op het daartoe democratisch gelegitimeerde politiek niveau plaats vinden (College van Burgemeester en Schepenen / Deputatie / Vlaamse Regering). Voka vraagt: - Geïntegreerde, oplossingsgerichte adviezen op basis van overleg. - Oplossingsgerichte, empathische administratie.
39 Momenteel bestaat dergelijk overleg enkel bij milieuvergunningen (PMVC) en integraal waterbeleid (CIW) Zie dienaangaande het Verslag van de Commissie Investeringsprojecten (Commissie Berx), hoofdstuk ‘Oplossingsgerichte inter- en intrabestuurlijke samenwerking’, p. 45 e.v.
29
5
Voorziening van lokale bedrijventerreinen Voka verwacht dat de overheid blijvend werk maakt van de realisatie van bijkomende bedrijventerreinen zoals aangegeven in het addendum bij het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Achtergrond: het RSV en de taakstelling aan bedrijventerreinen Sinds 1997 vormt het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen (RSV) het kader voor het Vlaamse ruimtelijk beleid. In het RSV wordt een visie ontwikkeld om te voldoen aan de behoefte naar een voldoende aanbod goed uitgeruste bedrijventerreinen voor nieuwe economische activiteiten en de garantie van groeimogelijkheden voor bestaande economische activiteiten. In het RSV wordt een ruimtebalans voorgesteld die zoals elke balans in evenwicht dient te zijn. De linkerschaal bevat de behoefte aan extra bedrijventerreinen. Die werd voor de periode 19922007 vastgesteld op 10.000 ha, waarvan 6.000 ha af te bakenen bedrijventerreinen en 4.000 ha reserve. De rechterschaal van de balans bevat het beschikbare aanbod aan bedrijventerreinen. Uit een inventarisatie bleek dat in 1992 in Vlaanderen 37.000 ha bestemd was als industriegebied. Daarvan was toen nog 4.000 ha effectief beschikbaar voor bijkomende bedrijventerreinen. Op de rechterschaal ligt dus 4.000 ha. Om de ruimtebalans in evenwicht te krijgen was er dus nood aan ongeveer 6.000 ha bijkomende bedrijventerreinen tegen 2007: de doelstelling van het RSV in 1997. Om te vermijden dat de ‘duurzaamheid’ van de ruimtelijke ontwikkeling in het gedrangkomt, werd bij de effectieve ontwikkeling van bijkomende bedrijventerreinen een fasering ingebouwd. Zo worden de effecten van een mogelijke over- of onderschatting ondervangen. Bij fasering wordt rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de aanvang van de procedure tot vastlegging van de bestemming en het op de markt kunnen brengen van de nieuwe terreinen. In het RSV is tevens een verdelingsmechanisme (taakstelling) ingebouwd die garandeert dat bijkomende bedrijventerreinen worden gelokaliseerd volgens de bestaande bundeling van economische knooppunten. De geselecteerde economische knooppunten, dit zijn meer dan de helft van de Vlaamse gemeenten, krijgen ongeveer 80-85 percent van de bijkomende bedrijventerreinen toebedeeld. Zij zijn daarvoor dus ook verantwoordelijk. Gemeenten die omwille van hun kleiner economisch belang niet werden geselecteerd, krijgen de mogelijkheid om ongeveer 15-20 percent van de taakstelling in te vullen. De eerste herziening van het RSV in december 2003 bepaalde dat de oppervlakte aan bestemde industrieterreinen in plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen ten opzichte van de in de plannen van aanleg op 1/1/1994 bestemde industrieterreinen kon toenemen met een maximum van 7.000 ha. Voor Voka mocht deze doelstelling ambitieuzer. Uit een studie (2006) was immers gebleken dat er in Vlaanderen tegen 2020 nood is aan 11.000 ha bijkomende bedrijventerreinen.40 Bij de tweede en voorlopig laatste herziening in december 2010 werd de planhorizon (slechts) verlengd tot 2012 en werd gesteld dat de Vlaamse overheid op dat ogenblik voorstellen ter beschikking had voor ruim 3.400 ha van de 4.100 ha vooropgestelde bijkomende bedrijventerreinen (ofwel reeds vastgelegd in een ruimtelijk uitvoeringsplan ofwel in voorbereiding/in onderzoek). Het was nu vooral zaak om de provincies en gemeenten er toe te stimuleren hun overblijvend aandeel van de totale taakstelling van ca. 7.000 ha te plannen41
40 P. Cabus & W. Vanhaverbeke, “Ruimte om te ondernemen. Model voor implementatie van de IJzeren voorraad en Lange termijn behoefteraming 2006-2021”). 41 Zie RSV II, hoofdstuk “Actualisatie prognoses voor de periode 2007-2012”, p.38
30
5
Voorziening van lokale bedrijventerreinen Door toepassing van het subsidiariteitsbeginsel krijgen de gemeenten meer autonomie om bedrijventerreinen te realiseren. Om voor voldoende aanbod aan bedrijventerreinen te zorgen kunnen de gemeenten in het buitengebied meer dan 5 hectare ontwikkelen. Dat gebeurt dan wel onder bepaalde voorwaarden voor duurzaamheid, draagkracht en ruimtelijke kwaliteit. En met respect voor de taakstellingen en de ruimtebalans42. Het loslaten van de grens van 5 ha (2de herziening van het RSV) impliceert dat terreinen voor meerdere gemeenten tegelijkertijd kunnen functioneren zodat een betere inrichting en beheer van bedrijventerreinen mogelijk wordt43 De strikte scheiding tussen stedelijk gebied en buitengebied moet worden herbekeken in functie van de potentie van bepaalde zones voor economische ontwikkeling44. Belangrijke randvoorwaarden voor nieuwe industrieterreinen zijn een goede ontsluiting en een professionele omkadering45. Bestemming van een industrieterrein is maar een eerste stap, ook het gebruiksklaar maken van de nieuw bestemde industrieterreinen moet een blijvend aandachtspunt zijn. Doelstelling moet zijn dat permanent een voldoende oppervlakte geschikt en gebruiksklaar industrieterrein beschikbaar is. Zo zal Vlaanderen in de toekomst geen economische ontwikkeling mislopen door een gebrekkige ruimtelijke flexibiliteit46. Daarvoor is een permanente buffer van minimaal 1.400 ha is nodig, om ten allen tijde aan de vraag te kunnen voldoen47. Het gaat niet enkel om een voorraad van bestemde terreinen, maar ook van terreinen die klaar zijn voor onmiddellijke ingebruikname. Het regeerakkoord 2009-2014 voorziet een nog grotere rol voor de lokale besturen, meer specifiek voor de planning van lokale bedrijventerreinen. Het voorontwerp van decreet ruimtelijke economie, dat momenteel ter advisering voorligt, moet bijdragen om de initiatieven van lokale besturen op vlak van het bedrijfshuisvestingsbeleid te ondersteunen en hun beleidscapaciteit versterken. Om het systeem van een ijzeren voorraad operationeel te maken is een gedegen monitoring van het aantal industrieterreinen noodzakelijk (rol van signaalfunctie voor vraag en aanbod bedrijventerreinen). Het is essentieel dat dit monitoringsysteem duidelijk aangeeft om welke types48 van beschikbare oppervlakte het gaat. Hieruit zal blijken aan welk type aanbod subregionaal een nood bestaat. Correct cijfermateriaal is in deze essentieel49. Een decreet ruimtelijke economie lijkt een geschikt instrument om bovenstaande doelstellingen te concretiseren.
42 De ruimtebalans impliceert een evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen. 43 Dit biedt bedrijven en overheden de mogelijkheid om samen te werken rond bedrijfsprocessen (hergebruik, uitwisseling van stoffen, gezamenlijke utilities,...), ruimtegebruik (collectieve functies zoals opslag, parkings,...), mobiliteit (gezamenlijke organisatie van woon-werk- en/of vrachtverkeer,...), ruimtelijke inpassing groenonderhoud,...), communicatie en promotie, enz. 44 Bijvoorbeeld nabijheid van autosnelwegen, waterwegen, treinstation, lucht- of zeehaven, … 45 Een professionele omkadering (bedrijventerreinmanagement) heeft betrekking op het beheer en organisatie van mobiliteit, infrastructuur, veiligheid, vuilophaling, energie, sociale voorzieningen, onderhoud van private en publieke ruimten, enz. 46 Met gebrekkige ruimtelijke flexibiliteit wordt bedoeld dat de looptijd om een bestemmingswijziging door te voeren meestal jaren in beslag neemt (opmaak plannen, opmaak MER, organisatie publieke consultatie, beroepsmogelijkheden, enz.), waardoor de procedure als weinig flexibel beschouwd wordt. Dit maakt dat wanneer we geen onmiddellijk aan te snijden voorraad bedrijventerreinen hebben klaarliggen, we onmogelijk tijdig kunnen reageren op economische noden. 47 Het Vlaams gewest bakent de regionale bedrijventerreinen af in de grootsteden, de regionale steden en het economisch netwerk van het Albertkanaal in ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). In overleg met de betrokken provincie en gemeente bakent het Vlaams gewest ook de terreinen af voor historisch gegroeide bedrijven. De provincie bakent in RUP’s de regionale bedrijventerreinen af in de structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden, de kleinstedelijke gebieden van provinciaal belang en de specifieke economische knooppunten. De gemeente bakent de lokale bedrijventerreinen af. 48 Gedeeltelijke/volledige leegstand, te koop of te huur; werf bedrijfsgebruik; Werf bedrijfsgebouw, te koop of te huur; Gebouw met afwijkend gebruik, te koop of te huur; Realiseerbare vrijliggende gronden in eigendom van particulieren, overheids¬instan¬ties, bedrijven, projectontwikkelaars, vastgoedmakelaars of vervat in consortia, die actief op de vastgoedmarkt beschikbaar zijn; Realiseerbaar perceel, te koop of te huur maar met project op maat of louter gereserveerd voor specifieke bedrijfscategorie; Realiseerbaar perceel waarvan eigenaar(s) bereid tot verkoop (onder bepaalde voorwaarden) maar die niet actief worden aangeboden o/d markt. 49 Correct cijfermateriaal ontbreekt nu. Regelmatig worden er berichten gelanceerd waaruit moet blijken dat de verschillende Vlaamse provincies nog een zeker aanbod hebben aan onmiddellijk beschikbare bedrijfsruimtes. Er is echter iets vreemds aan de hand met deze cijfers. Vooreerst is de perceptie bij het bedrijfsleven geheel anders. Op heel wat plaatsen voelen bedrijfsleiders een (groot) tekort aan onmiddellijk beschikbare en ontwikkelbare ruimte om te ondernemen. Wanneer de cijfers nader worden bestudeerd, wordt vastgesteld dat slechts een beperkt percentage ook daadwerkelijk ‘onmiddellijk” beschikbare bedrijfsruimtes omvat.
31
5
Voorziening van lokale bedrijventerreinen Een bijkomende piste om het tekort aan bedrijventerreinen op langere termijn op te vangen, is de (her)ontwikkeling van brownfields. Vlaanderen stimuleert dat vandaag al via het brownfielddecreet, iets waar het bedrijfsleven volledig achter staat. Deze mogelijkheid wordt vaak aangehaald in discussies rond zuinig ruimtegebruik. De praktijk leert echter dat slechts een beperkt deel van deze (her)ontwikkelde brownfields terug beschikbaar komt als bedrijfsruimte. Hierin speelt de rendabiliteit van de herontwikkeling een belangrijke rol. Opdat een project rendabel zou zijn, is vaak een (gedeeltelijke) ontwikkeling tot woonfunctie noodzakelijk. Op dit moment is de bijdrage van brownfieldontwikkeling als oplossing voor het tekort aan bedrijventerreinen dan ook beperkt. Het is belangrijk dat bedrijven zich werkelijk kunnen vestigen op de gesaneerde stedelijke brownfields, als onderdeel van een actief verwevingsbeleid. Het is essentieel dat een flankerend beleid wordt gevoerd dat verweving ondersteunt. Naast de milieuaspecten is ook het mobiliteitsbeleid hiervan een belangrijk onderdeel. De regionale sociale partners moeten via het RESOC betrokken worden bij de informatieverspreiding omtrent brownfieldontwikkeling. Zij moeten op de hoogte gebracht worden van de voorlopige goedkeuring van een brownfieldconvenant wanneer de decretaal voorziene publieke consultatie van start gaat. In dat verband adviseerde de SERV in haar advies van 13 april 2011 over de Procesnota Ruimtelijke Economie: “Een betere doorstroming van gegevens van het provinciale en het gemeentelijke niveau naar het gewest is in dat opzicht van primordiaal belang (bv. het opmaken van RUP’s voor regularisaties van zonevreemde bedrijven, hergebruik oude sites, saneringen brownfields). Maar ook andersom dient cruciale informatie over de nood aan (bepaalde typen van) bedrijventerreinen op een vlotte manier toegang te vinden tot verschillende betrokken actoren (RESOC’s, steden en gemeenten, ontwikkelaars) zodat er bij planningsprocessen hier ook rekening kan mee gehouden worden”. Ook de monitoring van gemeentelijke en provinciale planningsprocessen moet dus transparanter. Een vlottere doorstroming van deze gegevens tussen overheden en overheidsdiensten is noodzakelijk. Dit monitoringsysteem zou op elk ogenblik een volledig actueel overzicht moeten kunnen geven over de stand van zaken van de uitvoering van de taakstelling.
32
5
Voorziening van lokale bedrijventerreinen Wat vinden onze leden? De meeste Voka-leden stellen ofwel een gebrek aan industriegrond vast (32%) ofwel vinden ze dat de prijs te hoog is (22%). Vele bedrijven kunnen zich hierover geen mening vormen (29%), wellicht omdat ze niet met een uitbreidingsproblematiek worden geconfronteerd. Het is dan ook duidelijk dat het gebrek aan (betaalbare) bedrijventerreinen wel degelijk problematisch is voor een relatief groot gedeelte van de Voka-leden. Slechts 18% ziet geen problemen op dit gebied. w Wanneer men er in slaagt om de doorlooptijd van de procedures voor de bestemming van bijkomende bedrijventerreinen te verkorten, is het logische gevolg dat de buffer (ijzeren voorraad) minder groot moet zijn en vice versa. Voka vraagt ook dat de procedures die momenteel in de ruimtelijke ordening gehanteerd worden voor het bestemmen van terreinen vereenvoudigd en versneld worden. Men moet echter niet wachten op deze herziening om een aantal zaken te verbeteren. Net zoals bij de advies- en vergunningverlening, is de boodschap hier dat samenwerking tussen initiatiefnemers, overheden en overheidsdiensten gestimuleerd moet worden. De overheid en de ambtenaren moeten oplossingsgericht samenwerken met de initiatiefnemers van plannen en projecten. Samen kunnen ze betere beslissingen nemen over wat men nu precies verder wil uitwerken en onderwerpen aan de noodzakelijke procedures.
33 In welke mate is er betaalbare industriegrond in uw gemeente?
Voka bevraging Bedrijfsvriendelijke Gemeente (2011)
5
Voorziening van lokale bedrijventerreinen Voka vraagt - buffer van minimaal 1.400 ha bedrijventerreinen, bestemd en gebruiksklaar; - Verkorting doorlooptijd bestemmingsprocedures; Vereenvoudiging procedures bestemming; - Gedegen monitoring van het aantal bedrijventerreinen op basis van correct cijfermateriaal dat thans ontbreekt; - De strikte scheiding tussen stedelijk gebied en buitengebied herbekijken in functie van de potentie van bepaalde zones voor economische ontwikkeling; - Regionale sociale partners via het RESOC betrekken bij de informatieverspreiding rond brownfieldontwikkeling; - Vlottere doorstroming van planningsprocessen tussen overheden. Continue stand van zaken uitvoering taakstelling.
34
Bibliografie Agentschap Binnenlands Bestuur, Binnenband (2011) Denemarken geeft voorrang aan het lokaal bestuur. APS (2012), Gemeentelijke profielschetsen. Cabus en Vanhaverbeke (2006), “Ruimte om te ondernemen. Model voor implementatie van de IJzeren voorraad en lange termijn behoefteraming 2006-2021”. College van Secretarissen-Generaal, (1997). Commissie Berx en Sauwens (2011) Verslag van de Commissie Investeringsprojecten, hoofdstuk ‘Oplossingsgerichte inter- en intrabestuurlijke samenwerking’. Commissie Bestuurlijke Organisatie (1997). Commissie Lodders (2008), Ruimte, regie en rekenschap. De Rynck et al (2011) Regioscreening als instrument voor bestuurlijke evaluatie. Dexia (2011), Lokale Financiën – Gemeenten en Provincies. Efficiency Technical Note (ETN) for Local Government (2005), Office of the Deputy Prime Minister. Het Laatste Nieuws (27/8/2011), de stad is geen melkkoe. HRF (oktober 2011) Bijwerking van het advies van maart 2011 ten gevolge van de gewijzigde economische context. Lokaal (oktober 2011) Financiële situatie van de lokale besturen snel achteruit. NBB (2006 en 2010) jaarverslag van de Nationale Bank. Planbureau (2010), Structure et évolution de l’emploi public Belge. RSV II (2003) hoofdstuk “Actualisatie prognoses voor de periode 2007-2012”. RSZPPO (2011), Contractuele en Statutaire Tewerkstelling, Evolutie in de Lokale Sector 1995-2010. Verhoest en De Meu (2008) Bestuurskundige evaluatie van het decreet intergemeentelijke samenwerking. Victor, ECG, Corve, Kortom, (april 2012) Memorandum ICT en Informatiemanagement. Vlaams Parlement (2010), Gedachtewisseling over de Vlaamse interne staatshervorming met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de Vereniging van de Vlaamse Provincies. VVSG (maart 2012) Vlaamse burgemeesters somber over toekomst gemeentefinanciën. Wereldbank (2012), Paying Taxes. Witboek Interne Staatshervorming (2011).
35
Voka, Vlaams netwerk van ondernemingen Koningsstraat 154-158 I 1000 Brussel T 02 229 81 11 I F 02 229 81 00
[email protected] I www.voka.be