Literatuur Geschiedenis en theorie Hoofdstuk 6 Tussen de wereldoorlogen 54
Het modernisme
Opdracht 54 a
I
modernistische schilderkunst
II
reactie van dictaturen
III jazzmuziek IV modernistische klassieke muziek/Weense School V
neoklassieke muziek
VI de film VII het begrip avant-garde b
55
–
Het expressionisme
Opdracht 55.1 algemeen
schilderkunst
letterkunde
impressionisme
expressionisme
weergave/uitbeelding
uitdrukking van
van de realiteit
gevoelens/ideeën
objectief en subjectief
subjectief
natuurgetrouw/realistisch
deformaties
pasteltinten
felle kleuren
verwante kleuren
contrasterende kleuren
vage contouren
scherpe contouren
klassieke verzen
vrije verzen
bijvoeglijke naamw.
zelfst.naamw. en werkw.
Opdracht 55.2 a
opgewektheid, levenswil, vrolijkheid, energie, jeugd, vitaliteit
b
Een boerenwagen met een os ervoor rijdt langzaam door een mistige avond terwijl de voerman indommelt. Achter de wagen hangt een lantaarn die een dunne lichtstraal geeft.
c
traagheid, rust, slaperigheid, verval, droefgeestigheid
1
56
Kubisme, futurisme en constructivisme
Opdracht 56 a
overeenkomst: hoekige vormen; verschil: statisch – dynamisch
b
Futurisme heeft ook betrekking op literatuur.
c
overeenkomst: politiek getint; verschil: rechts – links
d
Beiden zoeken naar iets dat achter de uiterlijke verschijningsvorm van de wereld ligt.
e
no. 5
f
de gezamenlijke denkbeelden van een politiek stelsel
g
visuele of concrete poëzie
Tussentoets § 53–56 1 O (eind 19e eeuw) 2 J 3 O (omgekeerd) 4 J 5 O (componisten) 6 J 7 J 8 J 9 O (Metrum en rijm zijn juist traditionele kenmerken.) 10 J 11 O (van metrum, rijm e.d.) 12 O (politiek niet) 13 O (eerder van het kubisme) 14 J 15 J
57
H. Marsman
Opdracht 57.1 (bij “Heerser”) a
I: voelt zich op zijn gemak, II: beheert de natuur, III: vernietigt alles
b
de ruimte past hem – de ruimte wijkt uiteen – de ruimte gaat kapot
c
dat betekent weinig (r. 10)
d
zijn doorzengden zucht (r. 9), in ertsen greep (r. 17)
e
atoom en kosmos beide (r. 16)
f
een koude/minachtende/harde glimlach
g
een stille jongen die machtsdromen koestert
2
Opdracht 57.2 (bij “Paradise regained”) a
de zonsopgang
b
de wind
c
r. 1-2
d
fonteinen – pleinen, zorgeloos – zingt
e
het licht krijgt een water-beeld (‘fonteinen’), het water een licht-beeld (‘stralende’)
f
het is een lied
g
omarmend
h
amfibrachys
i
r. 7, 11, 12 en 13
Opdracht 57.3 (bij “Herinnering aan Holland”) a
positief/neutraal – negatief
b
r. 8/9: natuur – mensen
c
het rijm van elke vierde regel
d
I: rivieren; II: populieren; III: boerderijen; IV: dorpen; V: lucht; VI: water
e
De twee hoofddelen worden gescheiden door een punt; deel 1 wordt in tweeën verdeeld door een puntkomma; de overige strofen eindigen met een komma.
f
grijze veelkleurige (r. 19)
g
personificatie
h
Komrij zelf: ‘Met een brede wiekslag zwieren we over Holland heen, nu eens de meanderende stroom volgend, dan duikend en laag over de weilanden scherend.’ (Trou moet blycken, p. 61)
Opdracht 57.4 –
58
F. Bordewijk
Opdracht 58 a
onopvallend
b
‘De meesten keken op hem neer’: ze zitten hoger en ze minachten hem
c
gorilla, roofvogel, gier, eventueel: monster
d
vrouw, monster, wezen
e
Hij kent de plaatsen van de leerlingen uit zijn hoofd.
f
omdat hij zelf ‘onder’ zit (zie vraag 2)
3
59
Het dadaïsme
Opdracht 59.1 a
b
dogma
leerstuk, geloofsartikel
conventie
gebruik, norm, sleur
representeren
weergeven
simultaan
gelijktijdig
dramaturg
hier: iemand die te spelen stukken uitzoekt; toneelkenner
provoceren
uitdagen
fameus
beroemd
ritueel
(godsdienstige) ceremonie
ordentelijk
fatsoenlijk, netjes
I
de term dada
II
het begrip antikunst
III dada in Zürich IV dada in Berlijn V c
het einde van dada/ de betekenis van dada
–
Opdracht 59.2 een kunstvoorwerp waarvan wordt gedaan alsof het een gewoon gebruiksartikel is (Duchamp bekleedde ooit een strijkplank met een reproductie van Rembrandt!)
60
Paul van Ostaijen
Opdracht 60.1 (bij “Berceuse no. 2”) a
de sprekers: ouders, kind
b
het is een liedje
c
r. 6: dactylus, r. 7: trochee
d
Na het zingen geven de ouders in r. 7 een bevel.
e
Het kindje moet de ogen sluiten.
f
r. 2 is de themaregel; r. 1 is een variant via andere uitdrukkingen (bijv. ‘zo sterk als een reus’); r. 3 is een combinatie van thema en variant, waardoor een nieuwe betekenis ontstaat: héél goed slapen; r. 4 en 5 zijn kooswoordjes afgeleid van woorden uit 1 en 2
4
Opdracht 60.2 (bij “Marc groet ’s morgens de dingen”) a
een afbeelding op een vaas, de stoel, het brood, een beeldje, de vis
b
plons
c
meer nadruk en gevoeliger, intiemer
d
haastig-nonchalant tegenover langzaam, aandachtig, innig
Opdracht 60.3 (bij “Melopee”) a
de herhalingen
b
traagheid: schuiven, lang, moede; droefgeestigheid: moede, gedwee
c
aa (17x); a, ee, ie, oo, ui (elk 7x)
d
dactylus
e
assonanties: r.3, 6, 7, 8, 9; alliteraties: r. 2, 5, 7, 8, 9
f
de regellengte in strofe II; de verschuivingen van de assonerende klanken in de regels
Tussentoets § 57–60 1 J 2 O (in de jaren ’30 traditioneler en realistischer) 3 J 4 J 5 J 6 J 7 O (in de jaren ’10) 8 J 9 O (omgekeerd; ‘dadaïsme’ is gevormd naar ‘dada’) 10 J 11 O (eerder omgekeerd; het ontstaat na het expressionisme) 12 J 13 O (ook naar de inhoud) 14 J
61
Martinus Nijhoff
Opdracht 61.1 (bij “De wolken”) a
vroeger – later – nu
b
de kinderlijke fantasie
c
om het verlies van de jeugd
d
de toekomst
5
Opdracht 61.2 (bij “Het lied der dwaze bijen”) a
aba – bcb – cdc enz. De middelste regel van elke strofe levert het rijmwoord van de volgende strofe.
b
Ze ruiken een ‘hogere’ honing.
c
niet-noemen (r. 8), raadselige (r. 12)
d
het ontwijkend teken (r. 24)
e
roekelozen (r. 9)
f
De werkwoorden staan in de o.t.t. en in de v.t.t.; de rest van het gedicht (behalve strofe V) grotendeels in de o.v.t.
g
het gedachtestreepje achter de voorlaatste strofe
h
strofe V: algemeen, in de o.t.t.
i
te hoog gesteld idealisme, het steeds iets anders willen zonder precies te weten wat, onvrede met het bestaande
j
–
Opdracht 61.3 (bij “De moeder de vrouw”) a
‘twee’: een (overbodig) pleonasme ‘schenen’: alsof het in werkelijkheid niet zo is ‘vermijden’: alsof er opzet in het spel is ‘weer’: alsof ze vroeger al eens contact hadden
b
r. 4-5 en 7
c
r. 12 en vooral 14
d
aarde – hemel – dood
e
geboorte
62
J. Slauerhoff
Opdracht 62.1 (bij “Woningloze”) a
r. 8/9: de overgang tussen nu en later, volwassenheid en ouderdom, kracht en zwakte
b
omarmend en gekruist
c
r. 13; terwille van het rijm
d
de derde
e
d’eigen, gevoeld’ ik
f
d’oude
g
zorgen
h
het vermogen om te dichten/schrijven
i
lijfsbehoud
j
strofe I: wonen – meegenomen, strofe II: wonen – onderkomen; ‘wildernis’ en ‘bekommernis’ rijmen eigenlijk helemaal niet
6
Opdracht 62.2 (bij “Het einde”) a
De ik-persoon verlangt naar zee als hij op het land is en omgekeerd, totdat hij beseft dat hij pas rust zal vinden in de dood.
b
onrust
c
eilanden (of – louter op grond van de tekst – hoge bergpieken aan een kust)
d
–
e
de puntkomma van r. 2 moet een komma zijn; de komma van r. 3 zou beter een puntkomma kunnen zijn omdat daar een groter onderscheid is.
Opdracht 62.3 –
63
Het surrealisme
Opdracht 63 a
I
het begrip surrealisme
II
surrealistische technieken
III bedoeling van de surrealisten IV vertegenwoordigers V b
64
Nederland
–
De nieuwe zakelijkheid
Opdracht 64 a
kunstacademie
b
functionalisme
c
the poetry he invented was easy to understand
d
vorm – vent
7
Tussentoets § 61–64 1 J 2 J 3 O (zijn taal werd zakelijker) 4 J 5 O (Nijhoff was nauwelijks een neoromanticus.) 6 J 7 J 8 J 9 O (ook in de schilderkunst) 10 O (eerder een voortzetting) 11 J 12 J 13 J 14 O (Bloem niet) 15 O (integendeel)
65
Nescio
Opdracht 65 a
zich te druk maken
b
stoïcisme
c
fatalisme
d
‘afstappen’ klinkt berustender, minder actief
66
Willem Elsschot
Opdracht 66.1 Overeenkomsten: beiden aanvankelijk weinig waardering; bewonderd door Forum; zakenman en kunstenaar onder pseudoniem; hetzelfde thema. Verschillen: Nescio tragischer en veel kleiner oeuvre.
Opdracht 66.2 De uitvreter
iemand die anderen ‘uitvreet’ en iemand die van alles ‘uitvreet’
Titaantjes
kleine reuzen
Mene tekel
geteld (en) gewogen (Daniël 5:25)
Een ontgoocheling
een teleurstelling
Lijmen
iemand iets aansmeren, met mooie praatjes iemand overhalen
Het dwaallicht
lett. blauw bewegend vlammetje boven moeras, fig. verkeerde leidsman
8
Opdracht 66.3 (bij “Het huwelijk”) a
enkele jaren; in de slotstrofe staat: op die manier gingen de jaren voorbij en werden de kinderen groot
b
het met elkaar naar bed gaan
c
Ondanks zijn hatelijkheden houdt zij zich staande.
d
het bloed onder de nagels uit halen (vgl. het populaire ‘zuigen’); door merg en been gaan
e
het is in strijd met de wet; het is onhandig i.v.m. het huishouden e.d.; hij heeft toch nog tedere gevoelens voor haar
f
Hij wordt een norse zwijgende man die verteerd wordt door innerlijke woede.
g
‘heetten’ betekent hier: noemden; hij is geen vader in de echte betekenis van het woord, zij noemen hem alleen zo
h
door God verlaten; God vergetend; boos, woedend
i
cynisch
j
jambe
k
omarmend
l
Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren
68
Drie dichters
Opdracht 68.1 (bij “Thebe”) a
om haar weer tot leven te brengen
b
in een piramide/graftempel o.i.d.
c
om haar te beschermen
d
het kloppen van het hart
e
dat hij bij haar blijft
f
God blaast Adam met zijn adem leven in.
g
vervaald: het gedicht steekt bleek af bij het licht van de eeuwigheid/bij de taal die hij in de voorlaatste strofe even verstond; te vroeg: pas na de dood kan de eeuwigheid/de geliefde bereikt worden
h
Orpheus en Euridyce
Opdracht 68.2 (bij “Code”) a
namen voor God
b
formatie, serie, schakeling
c
bijv. Dieu of Allah
d
de juiste lettercombinatie
e
naar de dood / het hiernamaals
f
om de dode te bereiken
9
Opdracht 68.3 (bij “Werkster”) a
dat ze zich helemaal overgegeven heeft aan de vloer, a.h.w. een deel ervan is geworden
b
dichters, predikanten en kruideniers
c
r. 8/9: aarde – hemel
d
stoffer en blik
e
om haar lot te bespotten
f
op de troon van God
g
de traditioneel-christelijke opvatting is dat in de hemel iedereen gelijk is, maar hier blijven de standsverschillen bestaan
Opdracht 68.4 (bij “De idioot in het bad”) a
de herinnering aan het bestaan in de moederschoot
b
toen hij voor het eerst bij zijn moeder dronk
c
Zoals de witte berkenstammen door het groen van een bos heen te zien zijn, zo zijn de benen te zien in het water dat een groenachtige schijn heeft.
d
lichaam – geest
e
het vruchtwater waarin hij als ongeboren baby zat
f
zijn benen ‘verdorden’ al
g
in strofe V: in het water hij weet ‘nog’ niet dat hij niet in orde is; als hij eruit komt beseft hij het wel enigszins
Tussentoets § 65–68 1 romantisch, kunstenaarsmilieu, fatalistisch 2 Het gaat over andere personen. 3 Het taalgebruik paste niet in die tijd; de inhoud vond men niet gepast. 4 zakelijke stijl al lang vóór de nieuwe zakelijkheid, te simpele onderwerpen 5 dezelfde personages 6 Lijmen 7 Het heeft een ‘diepere’ betekenis. 8 romans, essays/studies, poëzie 9 het symbolistische karakter 10 het religieuze karakter
69
De literatuur tijdens de oorlog
Opdracht 69 –
10
Eindtoets hoofdstuk 6 a
1 Kultuurkamer 2 surrealisme 3 Weense School 4 modernisme 5 constructivisme 6 futurisme 7 Blut und Boden-literatuur 8 rijmprent 9 klankgedicht 10 cadavre exquis 11 concrete/visuele poëzie/tekst 12 parlandopoëzie/poésie parlante 13 vrije verzen 14 Bauhaus 15 Forum 16 De Stijl 17 functionalisme 18 écriture automatique 19 dada(ïsme) of antikunst 20 entartete Kunst 21 abstracte/non-figuratieve kunst 22 readymades 23 ventisme 24 fotomontage 25 deformaties 26 belle époque 27 avant-garde 28 fauvisme 29 poésie pure 30 vitalisme
b
1909 “Futuristisch manifest” 1913 debuut Elsschot 1914 begin WO I 1916 begin dada; debuut Nijhoff 1917 Russische Revolutie; De Stijl 1918 debuut Nescio in boekvorm 1919 oprichting Bauhaus 1923 debuut Marsman en Slauerhoff 1924 Surrealistisch manifest
11
1932 Forum 1933 nazi’s aan de macht 1934 Bint 1943 “De achttien doden”
70
Buitenlandse literatuur
Opdracht 70.1 a
onderwerpen ontleend aan de moderne techniek
b
de beeldende typografie
c
surrealisme: toeval, onderbewustzijn; OuLiPo: wiskunde, ratio
d
in Engeland en Amerika minder uitgesproken stromingen
e
het verwerken van gegevens uit geschiedenis en cultuur
f
zijn antifascisme
g
modernisme: Kafka, Joyce, Faulkner, Céline nieuwe zakelijkheid: Lawrence, Huxley, Orwell, Hemingway Fitzgerald
Opdracht 70.2 masochisme
het verschijnsel dat seksuele bevrediging wordt verkregen door pijn en/of vernedering
homerisch
onbedaarlijk, schaterend
dantesk
afgrijselijk, huiveringwekkend
kafkaiaans/kafkaesk
beklemmend, onheilspellend, sinister
12