Over de ongeschreven regels rond relatievorming, seksualiteit en zwangerschap in het verleden is niet veel bekend. Jan Kok, senior onderzoeker aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, gebruikt een juridische studie uit 1955 over onwettige kinderen in Drenthe als gezinshistorische bron. Buitenechtelijke geboorten blijken een complex sociaal fenomeen te zijn.
‘Liever dood dan getrouwd’
Verbroken verkeringen en verboden verhoudingen in Drenthe, 1909-1940 In juli 1939 schreef Frederikus, een in Groningen gelegerde soldaat, aan zijn zwangere vriendin Egberdina de volgende brief waarin hij hun relatie verbrak: “Beste Dien, Bij deze wou ik jou maar eens even iets van mij laten horen. In de eerste plaats is hier alles o.k.. Bij jou ook? Nu Dien, ik zal jou nu maar precies vertellen, hoe als ik er op ‘t ogenblik over denk. Ik denk in de eerste plaats er geen ogenblik aan om te gaan trouwen, want als dat moet dan sterf ik liever. Je zult wel raar opkijken, dat ik dit schrijf, of had je het wel gedacht? Want Dien, ik heb mijn baantje liever dan jou. Want als ik met jou ga trouwen, ben ik ongelukkig, en daarom wil ik mijn leven niet verpesten bij jou. Dus Dien, ik had graag dat je me alle foto’s toestuurde enz. enz... Dus Dien, schik je hierin, want anders wordt het niet te best en ik herhaal nog eens: liever dood dan getrouwd, en ik wil jou direct niet weer zien. Nog iets, ik ben thans menagemeester en heb nu een fijn leventje... In afwachting van de foto’s enz. enz., Hartelijke groeten van F.”
Na de geboorte van het kind in januari 1940 spande Egberdina een vordering tot onderhoud tegen Frederikus aan. In mei van dat jaar werd hij door de burgemeester van zijn woonplaats onderhouden over zijn gedrag. Omdat hij door de capitulatie zijn baan was kwijtgeraakt, had hij nu veel minder bezwaar tegen een huwelijk. Nadat hij ander werk had gevonden trouwde hij met Egberdina. De slechte start wreekte zich echter spoedig, want binnen twee jaar waren ze al gescheiden. Het verhaal van Frederikus en Egberdina is beschreven in een juridische studie uit 1955 getiteld Rechtsbescherming van de feitelijke verhouding tussen het onwettige kind en zijn ouders, gezien in het licht dier verhouding in Drente.1 Auteur G. Overdiep stelde zich ten doel de juridische procedures rond het onderzoek naar het vaderschap te evalueren. Als waarnemend griffier bij de arrondissementsrechtbank te Assen had hij eenvoudig toegang tot de relevante informatie uit de burgerlijke stand en de gerechtelijke dossiers. Het begin van zijn periode, in het jaar 1909, viel samen met het weer toelaten van het onderzoek naar het vaderschap, dat een eeuw lang verboden was geweest. Dit onderzoek hield in dat wanneer bewezen kon worden dat de door de ongehuwde moeder genoemde man geslachtsgemeenschap met haar had gehad gedurende het ‘conceptietijdvak’ (ruim bemeten tussen de 179e en 301e dag voor de bevalling), hij werd veroordeeld tot een bijdrage in het onderhoud van het kind, zolang dat minderjarig was. Overdiep wilde onderzoeken hoe de bewijsvoering tot stand kwam. Als uitgangspunt nam hij alle gevallen van buitenechtelijke geboorten uit Drentse ongehuwde moeders (dus ook bevallingen in bijvoorbeeld het academisch ziekenhuis van Groningen) tot 31 december 1940. Deze einddatum stelde hem in staat eventuele procedures tussen 1940 en 1944 (het jaar waarop hij zijn onderzoek begon) nog te kunnen volgen. In totaal verzamelde Overdiep gegevens over 2907 onwettige kinderen van 2486 ongehuwde moeders. De kern van het boek wordt echter gevormd door een levendige beschrijving van 214 representatieve casussen, zoals die van Egberdina en Frederikus. Vaderschapsacties kunnen onze geringe kennis van intieme relaties in het verleden aanvullen. Dankzij de aandacht van de autoriteiten komen de ongeschreven regels rond
verkering en gezinsvorming aan het licht. In de processtukken werd uitgebreid beschreven hoe de verkering tot stand was gekomen, wanneer men tot seksualiteit overging en wat er na de ontdekking van de zwangerschap gebeurde. Voor de zeventiende en achttiende eeuw is dergelijk materiaal dan ook regelmatig gebruikt door gezinshistorici, ook in Nederland.2 Onderzoek naar de twintigste eeuw wordt sterk bemoeilijkt door bepalingen die de privacy beschermen. Overdieps studie is uniek omdat hij als insider wél toegang tot het geheime materiaal heeft gekregen. Opvallend is ook hoe zorgvuldig hij de informatie interpreteerde. Als jurist was hij zich terdege bewust van de tegengestelde belangen van de partijen in een rechtsgeding. Ter onderstreping van haar eerbaarheid was de vrouw geneigd te wijzen op de trouwbeloften van haar minnaar, terwijl de man juist geneigd was haar als een ‘losse meid’ af te schilderen, die met meer mannen seksuele contacten had. Overdiep ging daarom heel voorzichtig om met de rechtbankdossiers. Hij hechtte voor zijn gevalsbeschrijvingen meer waarde aan de rapporten van de voogdijraad. Voordat een aanklacht bij de kantonrechter belandde, stelde de voogdijraad een diepgaand vooronderzoek in naar de situatie. Met behulp van de plaatselijke politie, bekenden en getuigen probeerde men een beeld te krijgen van de man en de vrouw en van hun relatie. Hoewel Rechtsbescherming bedoeld is om allerlei aanbevelingen op juridisch terrein te onderbouwen, kan het boek uitstekend dienst doen als gezinshistorische bron. In veel historisch-demografische studies wordt buitenechtelijke seksualiteit in nauw verband gebracht met gezinsvorming. In perioden waarin ‘normale’ gezinsvorming niet mogelijk was, zouden dan ook meer kinderen buiten echt zijn geboren. In de volgende paragraaf bekijken we in hoeverre relaties tussen ongehuwde moeders en de verwekkers van hun kinderen inderdaad ‘huwelijksgericht’ kunnen worden genoemd. Sommige historici, zoals Edward Shorter, brengen de negentiende-eeuwse toename van ongehuwd moederschap in verband met een toegenomen seksuele vrijheid, zelfs ‘emancipatie’ van jonge vrouwen.3 Wat zeggen de Drentse casussen over de seksualiteit van plattelandsjongeren? Vervolgens bekijken we wat er gebeurde na de ontdekking van de zwangerschap: voor welke keuzen kwamen vrouw en man te staan? In de laatste paragraaf gaan we in op de vraag in hoeverre het Drentse materiaal geldig is voor de rest van Nederland. Huwelijksgerichte en andere relaties Kunnen buitenechtelijke geboorten worden toegeschreven aan gefnuikte huwelijksverwachtingen? Als veel bruiden op het moment van het trouwen al zwanger waren, kan men zich ook voorstellen dat veel kinderen ‘onwettig’ werden geboren als het huwelijk om wat voor reden dan ook niet doorging of uitgesteld werd. Historisch-demografisch onderzoek heeft laten zien dat het gedwongen huwelijk of ‘moetje’ algemeen voorkwam op het Nederlandse platteland, vooral in protestantse gebieden.4 Overdieps eigen onderzoek naar het gedwongen huwelijk in Anloo (1909-1934) suggereert dat het huwelijk in veel gevallen enige jaren vervroegd werd door een zwangerschap. Van de jonge bruiden (tussen 20 en 25 jaar) was maar liefst 62 procent zwanger, tegen 28 procent van de oudere bruiden (25-30 jaar). Overdiep kwalificeert in zijn studie een vaste verkering als een relatie met welomlijnde trouwplannen waarbij men alleen met elkáár uitgaat, de omgeving op de hoogte is van de relatie en men de wederzijdse ouders bezoekt. Dat het huwelijk volgde op een bezwangering binnen een vaste verkering stond in verreweg de meeste gevallen buiten kijf. Natuurlijk kon er een kink in de kabel komen. De man kon voor de trouwdatum overlijden of in de gevangenis komen. Werkloosheid kon ook een streep trekken door de plannen, terwijl een baan als beroepsofficier of als marechaussee met zich meebracht dat men op toestemming om te trouwen moest wachten. Ten slotte waren er diverse gevallen waarin de ouders zich tegen het voorgenomen huwelijk keerden, bijvoorbeeld vanwege een verschil in godsdienst of
sociale status. Ook rekenden de ouders vaak nog op de arbeid van hun zoon of dochter en zagen hem of haar dan ook niet graag vertrekken. Sommige huwelijksplannen strandden op het getouwtrek over de vraag bij wie het jonge paar zou gaan wonen. Een casus beschrijft hoe de 23-jarige boerendochter Johanna verkering kreeg met en zwanger werd van de 30-jarige arbeider Gerrit die bij zijn ongehuwde broer Jan inwoont: “Jan, die graag vrouwelijke verzorging in zijn huis heeft, doet [ ..]. het voorstel, dat Johanna en Gerrit bij hem zullen introuwen en dat hij hun dan ƒ 4,- per week kostgeld zal betalen. Johanna’s ouders willen haar liever niet kwijt. Haar moeder stelt voor het huwelijk uit te stellen tot de herfst. Als Johanna nu al trouwt, krijgt ze niets mee. Gerrit die definitief bericht zou sturen, laat hierna niet van zich horen.”
Een vrijer die de druk van het zwangere meisje en haar ouders weerstond en haar in de steek wilde laten, kon rekenen op sancties van de dorpsgemeenschap. Met name in de oude dorpen in het westen van Drenthe was de sociale controle nog onverminderd sterk. De 16-jarige Aaltje was in 1935 bezwangerd door de 43-jarige boer Jans, die in zijn vorige woonplaats ook al eens zoiets had uitgehaald. De jeugd van beide dorpen komt op een avond om elf uur bij elkaar: “Daar het bekend is, dat Jans thuis is, begeven de paar honderd jongeren zich omstreeks twaalf uur daarheen. Bij de woning gekomen kloppen zij met veel lawaai Jans uit bed. Omdat hij niet gauw genoeg komt, breekt men de banderdeur open en dringen enkele jongens de schuur binnen. Daar is Jans, die hen er met een ijzeren staf tracht uit te krijgen, maar hij wordt overmand en het gehele dorp doorgejaagd naar Aaltjes moeder. Een klein gedeelte gaat met Jans naar binnen, totdat het keukentje tot aan de nok toe vol is. In het midden van de haard wordt Jans op een stoel gezet en Aaltje gaat op zijn knieën zitten, slaat haar armen om zijn hals en geeft hem een flinke zoen. Daarna wordt hem gevraagd of hij schuldig is aan haar zwangerschap, hetgeen hij toegeeft. Hij moet vervolgens plechtig beloven, dat hij met haar zal trouwen en een genoegelijk leven zal houden en dat hij tot de trouwdag haar geregeld zal bezoeken, zoals iemand past, die vaste verkering heeft.”
Jans trouwde uiteindelijk inderdaad met Aaltje. Overigens kregen de jongens die hem hadden overmeesterd een forse boete wegens huisvredebreuk. Als de sociale controle faalde, had het zwangere meisje de mogelijkheid een vaderschapsactie te starten. Als de vaste verkering bewezen kon worden, waarvoor meestal voldoende getuigen voorhanden waren, stond haar zaak er goed voor. De gemeenschap werd dan door de rechter bewezen geacht, juist omdat dit op het platteland zo gebruikelijk was. Relatief weinig buitenechtelijke geboorten kunnen worden toegeschreven aan vaste verkeringen. In ongeveer de helft van de in aanmerking komende gevallen (1752) is een rechtsvordering tegen de vader ingesteld. Op grond van de betreffende dossiers concludeert Overdiep dat het in twintig procent van de gevallen ging om een op het huwelijk gerichte, vaste verkering.5 Het ligt voor de hand dat de gevallen waarin geen vordering is ingesteld bij voorbaat weinig kansrijk waren, dus niet voorkwamen uit een vaste verkering. Op het totaal van de buitenechtelijke geboorten is de betekenis van de vaste verkering dus nog geringer. Ongehuwd samenwonende moeders konden geen vaderschapsactie beginnen. In totaal woonden 203 of 8,2 procent van de Drentse ongehuwde moeders in een concubinaat. Zij waren verantwoordelijk voor vijftien procent van de buitenechtelijke kinderen. Sommige historici zien in het concubinaat al evenzeer een op het huwelijk gerichte relatie. Immers, de meeste samenwoners trouwden na verloop van tijd toch. Het zou vaak een kwestie zijn geweest van hinderlijke formaliteiten die tot vertraging leidden.6 In Drenthe had echter slechts een klein deel van de concubinaten een administratief probleem als aanleiding (6,4 procent). Een deel van de samenwoners zou zelfs nooit mogen trouwen, hetzij omdat één van beiden al
was getrouwd met een ander, hetzij omdat de partners in bloed- of aanverwantschap tot elkaar stonden. Een man mocht bijvoorbeeld niet trouwen met de zuster van zijn overleden vrouw. Voor de meeste samenwoners bestonden echter geen formele huwelijksbeletselen. In één geval trouwde men niet op grond van ideologische (anarchistische) overwegingen. Meestal zag men het nut van het huwelijk eenvoudig niet in en sloot men zich aan bij de gewoonte die in bepaalde families en buurtschappen bestond. Onder de paar Drentse families die zich hadden gespecialiseerd in scharenslijpen was het concubinaat heel gewoon. Men trouwde ‘onder de eikenbomen’ waarbij een collega het ‘scharenslijpersformulier’ uitsprak.7 Behalve onder de in woonwagens en schepen rondtrekkende bevolking kwam het concubinaat veelvuldig voor in de veenkoloniën, met name in de pas ontgonnen gebieden van ZuidoostDrenthe. Het kostte de overheid meestal niet veel moeite om samenwoners het ‘nut’ van het huwelijk te laten inzien. Gehuwde kostwinners kregen voorrang bij de werkverschaffing en bij de toewijzing van goedkope huurwoningen. Bovendien kon men dreigen de steun in te trekken. Een groot deel van de buitenechtelijke geboorten kwam voort uit wat Overdiep ‘losse verkering’ noemde. De man en vrouw zagen elkaar af en toe, hadden (nog) geen trouwplannen en gingen ook wel eens uit met anderen. Hoewel in deze vorm weinig seksualiteit voorkwam, was de kans op een buitenechtelijke zwangerschap groot. Overdiep schat dat 49 procent van de kinderen waarvan hij de relatie van de ouders kon inschatten, waren verwekt binnen een dergelijke ‘losse verkering’. Het risico was zo groot omdat regelmatig de verkering al weer uit was vóór de zwangerschap was ontdekt. De man was vaak verbijsterd door het nieuws: “Ik kan het haast niet begrijpen, dat jij van één keer zwanger bent”.8 Meestal twijfelde hij er aan of hij de echte vader was. In zo’n situatie wilden mannen ‘de tijd afwachten’. Dat wil zeggen, wanneer het kind geboren was wilden ze zelf uitrekenen of ze de verwekker waren. Als dat het geval was, waren ze in veel gevallen alsnog bereid om met de moeder te trouwen. Het kind werd dan weliswaar onwettig geboren, maar vrij snel door het huwelijk tussen de ouders ‘gewettigd’. Er waren echter ook veel mannen die bleven twijfelen aan hun vaderschap. De door hen aangespannen vaderschapsacties vielen meestal in hun nadeel uit. De kantonrechter stelde een bijzondere vertegenwoordiger van het kind aan, bijvoorbeeld de dorpsveldwachter. Wanneer die kon aantonen dat de reputatie van de moeder niet ongunstig was en dat andere mensen wisten van haar verkering tijdens het conceptietijdvak met de door haar aangewezen verwekker besliste de rechter doorgaans in het voordeel van de moeder. De man verweerde zich dan vaak met de stelling dat een ander evengoed de verwekker kon zijn. Vervolgens werd de bewijslast bij hem gelegd, maar meestal kon hij niemand vinden die kon of wilde verklaren in de betreffende periode seks met de vrouw te hebben gehad. De boerenzoon Reinder slaagde daar wel in. Zijn ex-vriendin Dorotea beviel in maart 1934 van een dochter. Half juni 1933 had ze voor het laatst gemeenschap gehad met Reinder. Reinder ontkent dat niet, maar komt op de proppen met de getuigenissen van een landbouwer en een bakkersknecht: “De landbouwer verklaart: "Op ongeregelde tijden in 1932 en 1933 ben ik met Dorotea uitgeweest. Wel meer dan tien keer heb ik gemeenschap met haar gehad, onder meer in Augustus 1933, toen de vroege appels rijp waren...". De bakkersknecht verklaart: "Meerdere malen in 1931, 1932 en 1933 ben ik met Dorotea uitgeweest en heb ik met haar gemeenschap gehad. Zij is een meisje dat zich door iedereen laat gebruiken. Als ik zin had in gemeenschap, ging ik naar haar toe, onder meer in Juli 1933, toen de rogge lang was." “9
In zo’n geval gingen alle mannen vrijuit. Om onzedelijkheid van vrouwen tegen te gaan stond de wet geen gedeelde aansprakelijkheid van mannen toe.10 Het is zeker niet uitgesloten dat vrienden elkaar in zo’n geval met een leugen hielpen. Soms boden mannen anderen geld om een onware verklaring af te leggen.
Er werden ook vaderschapsacties aangespannen door vrouwen die zwanger waren geworden van een enkele ontmoeting. Volgens Overdieps berekening gaat het om veertien procent. Vermoedelijk kwam dit vaker voor. Als vrouwen met snel wisselende contacten al wisten wie de verwekker was, voelden ze waarschijnlijk aan dat ze weinig kans maakten met een vaderschapsactie. In veel gevallen leidde de reputatie van een meisje als ‘allemansvriend’ of ‘losse meid’ er toe dat een zaak niet ontvankelijk werd verklaard. De man kon ook makkelijk ontkennen, tenzij iemand toevallig getuige was geweest. In sommige gevallen ging te rechtbank af op flinterdun bewijs om de verwekker toch te kunnen veroordelen. De 17jarige Aaltje had op Hemelvaart 1923 op het bosfeest in Ter Apel kennisgemaakt met ene Feiko. Volgens haar werd ze door hem die avond verkracht en was ze zwanger geworden. Na haar bevalling zijn haar vader en broer op zoek gegaan naar Feiko. Uiteindelijk vonden ze zijn adres. De vader verklaarde: “Wij troffen hem bij de woning aan en hij verschoot van kleur bij het bericht, terwijl hij mij niet recht in de ogen dorst te zien”.11 De rechter oordeelde Feiko’s lichaamstaal voldoende aanvullend bewijs bij Aaltjes verklaring en hij werd veroordeeld tot onderhoud van het kind. Een stereotiep beeld van de ongehuwde moeder is dat van de dienstbode die zich, ver van huis en in een kwetsbare positie, niet kan verweren tegen de avances van haar werkgever of diens zoon. Ook kon een relatie ontstaan met een inwonende knecht. In alle gevallen was het probleem voor de dienstbode dat alles in het geheim moest geschieden; bij ontdekking kon ze op staande voet ontslagen worden. Door die geheimhouding waren er meestal geen mensen die voor haar konden getuigen in een vaderschapsactie. Veel Drentse ongehuwde moeders waren dienstbode, zoals ook elders in Nederland.12 Mogelijk was dit beroep ‘riskanter’ dan andere vrouwenberoepen. Waarschijnlijk kwam dit vooral doordat dienstboden relaties aanknoopten met mannen buiten hun vertrouwde leefomgeving, waar de sociale controle minder vat op had. De (geheime) betrekkingen met mannen in het diensthuis lijkt van minder belang te zijn geweest. Althans, het aandeel vaderschapsacties met deze specifieke achtergrond was beperkt.13 Overdiep kon ook vaststellen dat seksueel misbruik van zwakzinnige meisjes regelmatig voorkwam. Volgens hem waren 86 moeders (van 109 kinderen) geestelijk onvolwaardig. Voor sommige mannen waren zulke meisjes extra aantrekkelijk. Immers, een eventuele aanklacht van het meisjes zou waarschijnlijk niet serieus worden genomen. Het enige risico was betrapt te worden. Dat laatste overkwam de 21-jarige schildersknecht Oene. De zuster van de door hem bezwangerde Alida verklaarde: “Op de laatste zondag voor Pasen 1932 kwam ik om elf uur thuis. Ik zag achter het huis Alida met een man op de grond liggen. Ik ben niet dichtbij gegaan, want ik vermoedde dat zij gemeenschap hadden, en ik wilde er niets van zien. Toen ik den man van het erf zag weglopen, bleek mij, dat het Oene was. Ik zeide tegen hem: "Wat ben jij een jongen, niet?" Ik zeide dat, omdat hij mijn zuster, die wat achterlijk is, had gebruikt. Hij zweeg en liep weg. Ik vroeg aan Alida, waarom zij dat had gedaan. Zij zeide: "Hij heeft me thuisgebracht".”14
Overdieps materiaal bevat nog tal van andere achtergronden, die allen even weinig passen in het klassieke beeld van de huwelijksgerichte relatie. Verschillende mannen hadden verkering met meerdere meisjes tegelijk, die dat niet wisten. Wanneer beiden zwanger van hem werden, kon hij uiteraard maar met één van hen trouwen. Andere meisjes dachten te zullen trouwen met een man, die later bleek al lang gehuwd te zijn. Diverse meisjes gaven aan verkracht te zijn door hun gehuwde werkgever. Er zijn ook voorbeelden van incestueuze relaties, vaak in combinatie met zwakzinnigheid. Ten slotte werkte een aantal ongehuwde moeders als prostituée. Als zij als zodanig bekend stonden, maakten ze geen schijn van kans met een aanklacht tegen de verwekker. Uit de beschrijvingen van enkele casussen komt het beeld naar voren van een aantal onderling verwante families waarin op seksueel gebied totaal afwijkende
normen bestaan. In sommige ‘onmaatschappelijke’ families was seksueel misbruik van kinderen, prostitutie en misdaad schering en inslag. Dergelijke milieus doen denken aan wat Peter Laslett de bastardy prone sub-society heeft genoemd, netwerken van (seksueel) deviante families.15 Overigens is het voor historici uiterst lastig gebleken om zulke netwerken aan te tonen.16 Seksuele dilemma’s Seks vóór het huwelijk was in het vooroorlogse Drenthe zeer gebruikelijk. Maar wil dat ook zeggen dat Drentse meisjes vrijgevochten waren en over hun eigen doen en laten konden beschikken? Bij nader inzien blijkt die vrijheid maar heel betrekkelijk. Ze liepen grote risico’s, omdat voorbehoedsmiddelen niet bekend waren of niet gebruikt werden. Overdiep merkt op dat er in de dossiers pas vanaf 1934 sporadisch melding van wordt gemaakt. De meest gebruikte methode was dan ook ‘onderbreking’ van de gemeenschap (coïtus interruptus), waarbij de vrouw moest vertrouwen op haar partner. Die werkte lang niet altijd mee, zoals bijvoorbeeld in de beschrijving van het volgende geval: “In tegenstelling tot vroeger onderbreekt Egbert deze keer niet. Geertje is daarover vreselijk kwaad zodat Egbert zegt: "Nou, je zult voor het eerst van mij geen last meer hebben." Sindsdien komt hij niet meer bij haar.”17
Het was voor meisjes ook heel belangrijk om een toezegging te krijgen van de partner dat hij in ieder geval deelde in de consequenties, ook al was trouwen voorlopig niet aan de orde. De 16-jarige arbeidersdochter Trijntje werd zondagsavonds na de evangelisatie steeds thuisgebracht door de 18-jarige boerenzoon Jan. Haar ouders vonden haar nog te jong voor verkering dus ging ze met Jan heimelijk de schuur in. Op de vierde of vijfde zondag wilde Jan een stap verder gaan: “Trijntje zegt: "Doe het niet, Jan. Als er wat van komt, zit ik er mee." Hij zegt: “Als er wat van komt, dan is het later voor mij. Alle jongens en meisjes doen het toch." Ten slotte laat zij het toe. Na afloop zegt Jan: "Er komt toch niets van."”18
Meisjes die vaste verkering wilden, worstelden met een lastig dilemma. Hoe bevreesd ook voor de gevolgen, de neiging om op een gegeven moment aan de jongen toe te geven was groot, omdat hij haar anders de bons zou kunnen geven. Een 17-jarige boerenknecht uit Vries verklaarde: “Als ik een keer of zeven of acht met een meisje ga en ik kan er niets beleven, dan scheid ik er mee uit. Ik reken, dat alle jongens hierin gelijk zijn”.19. De 18-jarige boerenzoon Jan en de 17-jarige boerendochter Geesje hadden ruim een jaar verkering gehad, toen Jan het uitmaakte met de woorden: “Je laat te weinig toe, daarom houd je de jongens niet vast”.20 Aan de andere kant mocht ze ook niet te snel toegeven. Jongens hadden geen respect voor ‘losse meiden’ en zagen ze zeker niet als huwelijkspartner. Egbert ging al bij zijn tweede bezoek aan Grietje, een boerendochter van 21 jaar, met haar naar bed. Daarna bezocht hij haar niet meer. Grietje diende na de bevalling een onderhoudsvordering in. Toen Egbert door de politie werd ondervraagd, verklaarde hij: “De gemeenschap kostte niets geen moeite. Daarom ben ik weggebleven en wil ik haar niet trouwen, hoewel het kind wel van mij kan zijn”.21 Voor veel jongens was het een sport een meisje tot seks te bewegen. Ze schepten er over op tegen hun vrienden. Zo zegt Jakob tegen zijn maat: “Ik heb Dina gisteravond de oren gezoomd en nagels op de tonen gezet”, wat blijkens het politieverhoor de “onder de boerenstand ter plaatse in de zin van gemeenschap gebruikelijke spreekwijze” is.22 We kunnen gerust stellen dat voor mannen en vrouwen verschillende normen bestonden op seksueel gebied. Jongens mochten van alles uithalen, meisjes dienden weerstand te bieden,
maar ook weer niet teveel. Overigens ontkwam ook Overdiep niet aan deze dubbele moraal. Een man heeft in zijn visie permanent seksuele aandrang. Dit kan tot problemen leiden wanneer bijvoorbeeld zijn echtgenote langdurig ziek wordt, dan “kan hij in geslachtelijk opzicht onder een geweldige spanning komen te staan”.23 Het is dan niet vreemd dat hij toenadering zoekt tot zijn dienstbode of zelfs tot een familielid. Het is afhankelijk van het normbesef van de vrouw hoe ze hiermee omgaat. Er was geen sprake van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, noch wat betreft de beleving van seksualiteit, noch wat betreft het dragen van de risico’s. George Alter lijkt volledig gelijk te hebben wanneer hij, stelling nemend tegen Edward Shorter’s ‘seksuele revolutie’, schrijft: “ I see illegitimacy and bridal pregnancy as the result of one of the least "modern" aspects of European culture”.24 Na de ontdekking Voor vrouwen zonder huwelijksplannen was de ontdekking van de zwangerschap niets minder dan een ramp. In eerste instantie deden veel meisjes niets. De bovengenoemde Trijntje “durft het aan niemand te vertellen en hoopt maar dat het zal overgaan”.25 Maar onherroepelijk kwam het moment dat ze actie moesten ondernemen en de verwekker met de zwangerschap confronteren, ook al was de relatie nog zo broos. De beste optie was te trouwen, liefst vóór de geboorte van het kind. Het is opvallend hoeveel vrouwen, zelfs als de relatie door (seksueel) geweld en ruzie was gekenmerkt toch naar een huwelijk streefden. Hoe reageerden de mannen? Een deel van hen wilde het probleem uit de wereld helpen door een miskraam op te wekken. Ze boden hun vriendinnen allerlei middeltjes aan, zoals Haarlemmerolie (een mengsel van kruiden en zwavel) of terpentijn. De zwangere Geessien kreeg “een fles...met blauw vocht, op welke fles "vergif" stond. Met dit vocht moest ik mij inspuiten maar dat heb ik niet gedaan, omdat ik vreesde dan te moeten sterven”.26 Andere oplossingen waren onschuldiger. Zwaantje krijgt van haar vriend Marten de tip om “een paar keer een voetbad te nemen in heet water, cognac, zout, mosterd en nog een paar dingen die ik voor je zal opschrijven.” Een aantal gehuwde mannen bood flinke bedragen wanneer hun zwangere dienstbode zich in Amsterdam of Groningen wilde laten aborteren. De meeste mannen reageerden echter met de geruststellende mededeling dat ze wel wilden trouwen, in ieder geval als ze overtuigd konden worden van hun vaderschap. De vaderschapsacties laten zien dat velen daar later toch weer op terugkwamen. Het opgeven van hun vrije leven en het moeten zorgen voor een gezin en huisvesting leverden zulke grote problemen op, dat ze hoopten er nog onderuit te komen. Wanneer ze de rechtszaak verloren, betekende dit een veroordeling tot de bevallingskosten en zes weken onderhoud van de moeder alsmede een verplichting tot onderhoud van het kind tot zijn achttiende. De alimentatie was gebaseerd was op het inkomen van de man en was meestal zo’n drie tot vijf gulden per week. Dit kwam neer op ongeveer tien tot twintig procent van het loon. Deze zware aanslag betekende voor een aantal mannen dat ze toch maar besloten het kind te erkennen en met de moeder te trouwen. Enkele mannen namen zelfs de wijk naar het buitenland om de financiële aansprakelijkheid te ontlopen. Ongehuwd moederschap betekende niet alleen tal van praktische problemen. Het verlies van reputatie woog misschien nog wel het zwaarst. Toen de 22-jarige Margje door haar gehuwde werkgever was verkracht en bezwangerd, zei ze tegen hem: “(...) ik mis mijn eer en dat is jouw schuld”.27 De verloren eer betekende dat ongehuwde moeders, zelfs als hun kind was overleden, de rest van hun leven op de huwelijksmarkt achteraan kwamen. Ofwel ze bleven ongetrouwd, of ze moesten genoegen nemen met mannen die zelf dreigden over te schieten: oudere mannen met weinig inkomen (veelal keuterboeren), weduwnaars en invaliden. Een schrijnend geval is dat van de ongehuwde moeder Jantien, die trouwt met de landarbeider Harm:
“Harm is een onogelijke, viezige, drankzuchtige en diefachtige man, die graag aan de kant wil komen maar met wien geen meisje wil. Begin mei 1921 trouwt Jantien met hem, waarbij hij haar kind wettigt...Harm is van de eerste dag van het huwelijk af slecht voor het kind en mishandelt het veel.”28
Drenthe en Nederland Ongehuwd moederschap was in Drenthe getalsmatig al even marginaal als elders in Nederland. De combinatie van sociale controle rond verkeringen, bestrijding van concubinaten en voldoende huwelijksmogelijkheden zorgde ervoor dat het percentage buitenechtelijke geboorten over het algemeen laag was, minder dan vijf procent in de eerste helft van de twintigste eeuw. De Historische Steekproef Nederlandse Bevolking, die 77.000 geboorteakten uit de periode 1812-1922 bevat, laat zien dat Drenthe in de eerste helft van de negentiende eeuw de laagste percentages van heel Nederland had.29 In het tijdvak 1823-1832 was maar 0,7 procent van de Drentse kinderen ‘onwettig’ tegen zes à zeven procent van de kinderen in het westen van het land. De sociale verhoudingen in Drenthe veranderden radicaal door de trek naar de grote ontginningen in het noorden (Smilde en Hoogeveen) en later naar het zuidoosten (Emmen). De grote mobiliteit, de lage verdiensten en de neiging tot concubinaat dreven het percentage buitenechtelijke geboorten snel op. Gedurende de jaren zestig van de negentiende eeuw was Drenthe zelfs de nationale koploper geworden. In de onlangs verschenen Bevolkingsatlas van Nederland is te zien dat de noordelijke en oostelijke gemeenten van Drenthe eruit sprongen qua percentages buitenechtelijke geboorten, zowel in 1880 als in 1930.30 In de eerste helft van de twintigste eeuw nam Drenthe in de provinciale ranglijst overigens een middenpositie in. De toestanden in de veenkoloniën bevorderden waarschijnlijk het voortduren van concubinaten waaruit soms veel kinderen werden geboren. Zoals we hebben gezien, woonde acht procent van de Drentse ongehuwde moeders samen. Op het Noord-Hollandse platteland kwam dit gedurende de negentiende eeuw minder vaak voor (circa drie procent). In de grote steden was het concubinaat algemener. Blijkens een onderzoek woonde 9,5 procent van de ongehuwde moeders in Amsterdam zelfs tien jaar na de bevalling (die plaatsvond in 1911 of 1912) nog steeds samen met de verwekker van hun kind.31 De Drentse stadjes en het platteland buiten de veenkoloniën weken niet af van het algemene Nederlandse beeld. Seksuele omgang binnen de vaste verkering kwam zeker vaker voor dan op de katholieke zandgronden, maar dit leidde zelden tot problemen. Dankzij de kleinschaligheid van de Drentse landbouw fungeerde de sociale controle hier beter dan in gebieden met grote concentraties ongehuwde (land)arbeiders, zoals in Noord-Groningen. Al met al leveren de Drentse casussen uit de studie van Overdiep een goed beeld op van (seksuele) relaties van de Nederlandse plattelandsjongeren. Dat beeld leert ons in de eerste plaats dat buitenechtelijkheid geen ‘communicerend vat’ vormde met huwelijksgerichtheid. Relatief weinig buitenechtelijke geboorten konden worden toegeschreven aan het mislukken van vastomlijnde huwelijksplannen. In de tweede plaats blijken buitenechtelijke geboorten een uiterst complex sociaal fenomeen te zijn. Immers, seksualiteit van verloofden laat zich niet met concubinaat, overspel, incest en verkrachting samenvoegen tot (statistische) generalisaties. Ten slotte heeft de studie van de Drentse casussen laten zien dat jongeren weliswaar veel vrijheid hadden op seksueel gebied, maar dat dit nog geen gelijkheid inhield. Ook na 1909, toen het onderzoek naar het vaderschap weer werd ingesteld, vormden de risico’s van een zwangerschap een ongelijke last voor man en vrouw. Dat vrouwen toch die risico’s namen hing in veel gevallen samen met de dubbele moraal op seksueel gebied. Mannen moesten zich bewijzen en vrouwen moesten, paradoxaal genoeg, hun eer zien te bewaren en tóch aan de man zien te komen.
1- Uitgave te Groningen en Djakarta 1955. Hierna genoemd: Overdiep. Alle namen in deze studie zijn fictief. 2- Zie bijvoorbeeld: J. Depauw, ‘Amour illégitime et société à Nantes au XVIIIe siècle’, Annales E.S.C. 27 (1972) 1155-1181; C. Fairchilds, ‘Female sexual attitudes and the rise of illegitimacy: a case study’, Journal of Interdisciplinary History 4 (1978) 627-667; D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw (Utrecht 1985) en F. Koorn, ‘Illegitimiteit en eergevoel. Ongehuwde moeders in Twente in de achttiende eeuw’, Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 8 (1987) 74-98. 3- Zie E. Shorter, ‘Illegitimacy, sexual revolution and social change in modern Europe’, Journal of Interdisciplinary History 2 (1971) 237-272 en J.M. Phayer, Sexual liberation and religion in nineteenth century Europe (London 1977). 4- Th.L.M. Engelen en M.M.Meijer, ‘Gedwongen huwelijken op het Nederlandse platteland 1812-1862’, AAG Bijdragen XXII (1979) 190-211; J. Kok, ‘"Ontijdige liefde". De ontwikkeling in het vóórkomen van gedwongen huwelijken, Noord-Holland 17e-20e eeuw’, Holland 23 (1991) 73-93; G.A. Kooy en M. Keuls, Enforced marriage in the Netherlands. A statistical analysis in order to test some sociological hypotheses (Wageningen 1967). 5- Overdiep, 217. 6- L.R. Berlanstein, ‘Illegitimacy, concubinage and proletarianization in a French town, 1760-1914’, Journal of Family History 4 (1980) 360-374; M. Frey, ‘Du mariage et du concubinage dans les classes populaires à Paris (1846-1847)’, Annales E.S.C. 33 (1978) 803-829; B.M. Ratcliffe, ‘Popular classes and cohabitation in midnineteenth-century Paris’, Journal of Family History 21 (1996) 316-350 7- Overdiep, 35. 8- Overdiep, casus 69. 9- Overdiep, casus 175. 10- Overdiep, 234. 11- Overdiep, casus 170. 12- J. Kok, Langs verboden wegen. De achtergronden van buitenechtelijke geboorten in Noord-Holland 18121914 (Hilversum 1991) 103. 13- Namelijk vijf procent. 14- Overdiep, casus 188. 15- P. Laslett, ‘The bastardy prone sub-society’, in: in: P.Laslett, K. Oosterveen and R.M. Smith (eds.), Bastardy and its comparative history. Studies in the history of illegitimacy and marital nonconformism in Britain, France, Germany, Sweden, North America, Jamaica and Japan (London 1980) 217-248. 16- Zie voor een poging A. Blaikie, Illegitimacy, sex, and society: northeast Scotland, 1750-1900 (Oxford 1993). 17- Overdiep, casus 69. 18- Overdiep, casus 68. 19- Overdiep, 102. 20- Overdiep, casus 53. 21- Overdiep, casus 204. 22- Overdiep, casus 173. 23- Overdiep, 158. 24- G. Alter, Family and the female life course: the women of Verviers, Belgium, 1849-1880 (Madison 1988) 115. 25- Overdiep, casus 68. 26- Overdiep, casus 103. 27- Overdiep, casus 191. 28- Overdiep, casus 208. 29- Voor informatie: www.iisg.nl. 30- Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, Bevolkingsatlas van Nederland. Demografische ontwikkelingen van 1850 tot heden (Den Haag 2003) 70, 71. 31- Onderzoekingen naar de levensomstandigheden der in 1911 en 1912 te Amsterdam buiten echt geboren kinderen en hunne moeders. Geschriften van den Armenraad te Amsterdam VII (Amsterdam 1923) 50, 69.