Seksuele diversiteit graad 2
Liefde, voor iedereen gelijk? Lesvoorbereiding Bij ‘lesmateriaal’, bij deze les op de site, vind je het nodige lesmateriaal voor deze les: Print de verhalen 'Het geheim van Mirjam' en 'Tunde voetbalt' voor jezelf Projecteer de tekeningen bij het verhaal van Mirjam en bij het verhaal van Tunde Print 2 lege gedragspatroongrafieken voor elke leerling Print de opdrachtkaarten 1 x Verdeel de klas in 4 groepen: 2 groepen hebben een computer nodig met internetverbinding, de andere 2 groepen enkel de opdrachtkaart en schrijfgerief. Spreek af met een collega / directie of een aantal leerlingen hen een aantal vragen mogen stellen in verband met homoseksualiteit.
Verwondering 1)Tunde voetbalt Lees het verhaal 'Tunde voetbalt' voor. Projecteer hierbij de 8 tekeningen. (Bij elk blokje tekst hoort 1 tekening.) Geef de leerlingen de opdracht met hun vinger in de lucht aan te duiden hoe Tunde zich voelt: als zij denken dat Tunde heel erg blij is, gaat hun vinger hoog in de lucht. Als ze denken dat Tunde erg verdrietig is, gaat hun vinger tot op de grond. Alle hoogtes tussenin zijn mogelijk. De leerlingen hebben nu een 'luchtlijn' gemaakt. Als de leerlingen het principe van de lijn begrijpen, kan je overstappen naar het tekenen van een 'gedragspatroongrafiek': geef elk kind een lege gedragspatroongrafiek. De leerlingen tekenen op hun blad de lijn hoe Tunde zich wanneer voelt. Leg uit hoe de grafiek werkt: Teken of schrijf naast de verticale lijn (y-as) hoe Tunde zich voelt: onderaan een droevig gezichtje, in het midden een neutraal gezichtje, bovenaan een heel blij gezichtje. De horizontale lijn (x-as) geeft het chronologische verloop van het verhaal aan. Wat gebeurde er eerst? En daarna? En dan? Dit kan je het best aangeven met (een kopie van) de prenten, of laat de leerlingen zelf de gebeurtenissen uit het verhaal kort erbij noteren of tekenen. Laat de leerlingen individueel de grafiek maken: Boven elke prent tekenen ze een stip die aangeeft hoe Tunde zich op dat moment voelt.
De stippen verbinden: begin bij de stip boven de eerste prent, eindig bij de stip boven de laatste prent. (Zorg ervoor dat de leerlingen begrijpen dat ze niet moeten starten bij de laagste stip en eindigen bij de hoogste stip. Vraag aan hen bij welke stip de lijn zal beginnen. Waarom daar? Hoe weet je dat?) Overloop samen het verhaal: laat de kinderen het verhaal opnieuw vertellen aan elkaar aan de hand van hun grafiek. Wanneer gaat de lijn omhoog of omlaag? Hoe komt het dat de lijn omhoog of omlaag gaat? Laat de kinderen tekenen waarom Tunde zich (heel) blij of verdrietig voelt boven de lijn. Opmerkingen: De lijnen zullen bij de kinderen ongeveer hetzelfde zijn, maar toch kunnen er nuances zijn. Leerlingen kunnen hierover zelf uitleg geven. Stimuleer om te praten over het verhaal. De grafiek is vooral een middel om over het verhaal te praten en is geen doel op zich. 2) Het geheim van Mirjam Lees het verhaal 'Het geheim van Mirjam' voor. Projecteer hierbij de 8 tekeningen. (Bij elk blokje tekst hoort 1 tekening.) Bespreek dit kort. Mogelijke vragen die je hierbij kan stellen: Wat was het geheim van Mirjam? Hoe komt het dat Mirjam 2 mama's heeft? Waarom is het een geheim? (Hier kan je even stilstaan bij het feit dat je niet in elk land 2 mama's mag hebben. In België is dit OK, maar waar Mirjam woont, moet dat een geheim blijven.) Laat de kinderen individueel een gedragspatroongrafiek maken van het verhaal van Mirjam aan de hand van de tekeningen. Gebruik dezelfde werkwijze als voor het verhaal van Tunde. 2 verhalen vergelijken Neem de 2 gedragspatroongrafieken erbij. Laat de kinderen een antwoord formuleren op de volgende vragen: Wanneer werd Mirjam verdrietig? Waarom? Wanneer werd Tunde verdrietig? Waarom? Wat moet er gebeuren zodat ze allebei gelukkig zouden worden? Wie kan daar iets aan doen? Hoe worden mensen genoemd die verliefd worden op iemand van hetzelfde geslacht? Worden die mensen overal ter wereld gelijk behandeld? Welk verschil is er tussen het land waar Tunde woont en het land waar Mirjam woont? Hoe zou het in België zijn?
Het maken van een gedragspatroongrafiek (en een woordspin, zie onder) is een hulpmiddel voor systeemdenken om zicht te krijgen op verbanden. Smaakt dit naar meer? In de nascholing 'initiatie in systeemdenken' pas je tal van methodieken toe op prikkelende verhalen die leerlingen helpen verbanden te visualiseren. Of bekijk wat een coaching voor jou (en je team) kan betekenen. Interessante informatie over systeemdenken vind je bij de links.
Kennis Maak samen met de kinderen een woordspin over “homo of lesbi in België”. Het is geen probleem als de kinderen hier nog niet veel over weten. Deel de leerlingen in 4 groepen in. Geef hen per groep een opdrachtkaart. Voorzie voldoende tijd voor de leerlingen om aan de hand van de opdrachten meer te weten komen over het thema. Laat de kinderen hun bevindingen voorstellen aan elkaar. Na elke presentatie van een groepje, kunnen de kinderen de woordspin uitbreiden. Op het einde van deze les staat een uitgebreide woordspin aan bord!
Filosoferen Maak van je leerlingen veerkrachtige en kritische wereldburgers door met hen te filosoferen. Zet je samen met de leerlingen in een kring. Zorg dat je elkaar in de ogen kan kijken. Vertel hen dat je gaat nadenken over één vraag (zie voorbeeld). Hoe meer vragen die ene vraag oproept, hoe beter. Het is helemaal niet erg als de leerlingen geen pasklare antwoorden vinden. Er zijn slechts drie regels: 1) Ze mogen allerlei opmerkingen maken als ze bereid zijn het uit te leggen. 2) Ze luisteren naar elkaar. 3) Alles wordt in vertrouwen gezegd. Voorbereiding: Je bereidt een filosofisch gesprek voor door een discussieplan op te stellen (zie hieronder). Je start met één thema uit de les als concept. Daaruit leid je opnieuw verschillende concepten af. Deze concepten helpen je om de hoofdvraag en bijvragen te formuleren. De bijvragen kunnen aan bod komen om een antwoord te vinden op de hoofdvraag. Let wel, het is niet de bedoeling om tijdens het filosofisch gesprek het discussieplan letterlijk te volgen. Laat ruimte voor de inbreng van de leerlingen. Het discussieplan is als een kompas dat je door het gesprek kan leiden.
Gemeenschappelijke beleving: Vraag klassikaal aan de leerlingen over welke rechten het in deze les ging. Ze vullen de volgende zin aan: Iedereen heeft het recht om … (Of 'Iedereen mag … / Iedereen moet kunnen…'). Verzamel de antwoorden op het bord. Enkele mogelijkheden: Iedereen heeft het recht om verliefd te worden op wie hij wil. Iedereen heeft het recht om te trouwen (met wie hij wil). Iedereen heeft het recht om gelijk behandeld te worden.
recht op liefde kiezen
zelf
innerlijk
iedereen
iemand anders
gelijk
ongelijk
uiterlijk
Hoofdvraag:
Mag iedereen kiezen op wie hij/zij verliefd wordt? Subvragen: Kan je op iedereen verliefd worden? Kan je zelf kiezen op wie je verliefd wordt? Mag iemand anders dat voor jou kiezen? Wanneer word je verliefd op iemand? Is iedereen gelijk? Heeft iedereen dezelfde rechten? Welke rechten? (Wat moet iedereen ter wereld mogen/hebben/kunnen doen…?) Houden rechten ook plichten in?
Welke plicht gaat samen met het 'recht op liefde'? Smaakt dit naar meer? In de nascholing 'initiatie in filosoferen met kinderen' reiken we een houvast aan om een filosofisch gesprek te begeleiden aan de hand van inspirerende vragen. Of bekijk wat een coaching voor jou (en je team) kan betekenen. Interessante informatie over filosoferen met kinderen vind je bij de links.
Actie Lees het verhaal van Mirjam opnieuw. Bevraag de kinderen over de reactie van Aziz toen Mirjam vertelde dat ze een mama en een moeki had. Geef de leerlingen de opdracht een briefje naar Mirjam te schrijven om haar gerust te stellen. Dit kan helpen om het briefje te schrijven: 1. Stel jezelf en je gezin kort voor. (Je kan ook een tekening maken.) 2. Zeg wat jij vindt van de mama en moeki van Mirjam. 3. Eindig met een wens die je hebt voor Mirjam: "Ik wens dat... " Opmerking: Kinderen kunnen voor deze opdracht ook het verhaal van Tunde kiezen!
Reflectie Geef de opdracht om een strook papier (ter grootte van 1/6de van een A4 blad) te kiezen van een kleur naar keuze. De kleuren zijn: rood, oranje, geel, groen, blauw paars. Dit zijn van boven naar onder de kleuren van de regenboogvlag. Leg uit dat een regenboogvlag het meest gebruikte symbool is voor homoseksualiteit. Nu kunnen de kinderen hun hart luchten over de voorbije lessen. Ze kunnen op hun strook één van deze zinnen aanvullen 1. Ik wist niet dat ... 2. Ik vond het leuk / niet leuk om ... 3. Met wat ik nu weet, zal ik ... Telkens iemand aan bod gekomen is, mag die zijn strookje (volgens de kleuren van de regenboogvlag) opkleven op een blad papier. Kinderen mogen meerdere stroken kleven als ze meer willen vertellen. We gaan zoveel mogelijk regenboogvlaggen proberen te maken en hangen die dan uit!