Leven op straat Ontstaan, continuering en beëindiging van dakloosheid
Lia van Doorn
Beschrijving van de onderzoeksmethode
u i t g e v e r ij c o u t i n h o bussum 2005
c
© 2005 Uitgeverij Coutinho b.v. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum
[email protected] www.coutinho.nl isbn 90 6283 456 6 nur 752 Noot van de uitgever Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 2/16
Beschrijving van de onderzoeksmethode
Inleiding In deze notitie wordt de onderzoeksaanpak beschreven van de studie naar daklozen, waarbij in de periode tussen 1993 tot 2000 tientallen (ex-)daklozen in de stad Utrecht door de jaren heen werden gevolgd. Het eerste boek over deze studie is in 2002 bij het NIZW uitgebracht onder de titel Een tijd op straat (Van Doorn 2002). In 2005 verscheen een bewerking van deze studie voor het onderwijs bij uitgeverij Coutinho, onder de titel Leven op straat. Hierna volgt een methodologische verantwoording van de wijze waarop deze volgstudie werd uitgevoerd en van de methoden en technieken die daarbij werden toegepast. Paragraaf 1 beschrijft de onderzoeksvraag. Paragraaf 2 schetst de argumentatie voor de keuze van de onderzoekslocatie. Paragraaf 3 belicht de keuze van de onderzoeksmethode. Paragraaf 4 en 5 schetsen hoe de dataverzameling heeft plaatsgevonden en op welke wijze de gegevens zijn verwerkt. Ten slotte volgt in paragraaf 6 een beschouwing over de representativiteit en generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Wat weet je aan het einde van deze bijlage? • Op welke wijze onderzoeksmethoden en technieken verantwoord kunnen worden; • Wat kwalitatief onderzoek inhoudt en hoe het uitgevoerd wordt; • Wat de begrippen representativiteit en generaliseerbaarheid inhouden.
1
Onderzoeksvraag Het doel van het onderzoek was om na te gaan op welke wijze de situatie van dakloosheid zich in de tijd ontwikkelt, toegespitst op het ontstaan, de bestendiging en beëindiging van dakloosheid. De onderzoeksvragen luiden: 1 Hoe ontstaat dakloosheid? Wat zijn kenmerken van personen die dakloos worden, welke factoren dragen ertoe bij dat zij op straat belanden en welke rol spelen instituties daarbij? 2 Hoe verloopt het proces van bestendiging van dakloosheid? Wat zijn kenmerken van personen die langdurig dakloos blijven, welke factoren dragen bij aan de bestendiging ervan en wat is de rol van instituties daarbij? 3 Hoe verloopt het proces van beëindiging van de situatie van dakloosheid? Wat zijn kenmerken van personen die er – na een periode van dakloosheid – in slagen om zich te vestigen, welke factoren dragen bij aan de beëindiging ervan en wat is de rol van instituties daarbij? 4 Wat zijn de consequenties van de bevindingen voor beleid? Daarbij werd dakloosheid opgevat als een consequentie van persoonlijke omstandigheden in relatie met bepaalde structurele ontwikkelingen in de samenleving die nadelig uitwerken voor de betrokkenen. Dat vraagt om een onderzoeksbenadering waarbij oog is voor zowel
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 3/16
biografische elementen in de levensloop van de betrokkenen als de invloed van de (institutionele) omgeving op de situatie van dakloosheid. Daar is een samenstel van onderzoeksbenaderingen voor nodig: de studie is verricht vanuit sociologisch perspectief, met gebruikmaking van inzichten uit de psychologie en de antropologie.
2
Keuze van de onderzoekslocatie Deze studie heeft om verschillende redenen plaatsgevonden in de stad Utrecht. De opzet van het onderzoek was om enerzijds daklozen volgen door de tijd, en anderzijds hun contacten met instanties te bestuderen. Dat pleit ervoor om de studie in één gemeente te lokaliseren. Dat moest dan wel een gemeente zijn met een institutioneel aanbod dat vergelijkbaar is met het aanbod dat wat men in veel andere gemeenten aantreft, anders geeft het een vertekend beeld. Daarbij leek Utrecht een geschikte locatie. Het is een relatief grote stad met tussen de 800 en 1000 daklozen. Die populatie leek groot genoeg om – zelfs bij een tegenvallende respons – een onderzoeksgroep uit te kunnen samenstellen. Wat de institutionele context betreft is het voorzieningenaanbod in de stad doorsnee. Ten aanzien van de ontwikkelingen in de daklozenzorg is Utrecht zeker geen koploper maar blijft de stad ook niet al te zeer achter. Een bijkomend voordeel is dat de daklozenpopulatie in Utrecht al enigszins in kaart gebracht was. Er zijn studies voorhanden met gegevens over het aantal daklozen in de stad en over hun demografische kenmerken. Deze informatie bleek waardevol om een onderzoeksgroep te kunnen samenstellen die een zo goed mogelijke afspiegeling vormde van de totale Utrechtse daklozenpopulatie. Ofwel: de reeds beschikbare studies boden een steekproefkader waaraan de representativiteit van de onderzoeksgroep kon worden getoetst. Kenmerkend voor de stad is de centrale ligging, een openbaarvervoersknooppunt en de aanwezigheid van het overdekte winkelcentrum Hoog Catharijne. Mede daardoor heeft Utrecht zowel rondreizende als honkvaste daklozen en voor de eerstgenoemden is de stad goed bereikbaar. Bovendien was er nog een praktisch argument, namelijk dat ik gemakkelijk toegang had tot de instellingen en de daklozenpopulatie in Utrecht. Sinds 1989 ben ik in verschillende hoedanigheden werkzaam geweest in instellingen voor daklozenzorg in deze stad. Tussen ’89 en ’92 was ik respectievelijk als vrijwilliger, nachtwaker en coördinator werkzaam in passantenverblijf De Sleep-Inn. Tussen 1994 en 2001 was ik verbonden aan De Tussenvoorziening, waaraan onder andere een woonproject voor ex-daklozen, een mobiele inloop voor buitenslapers en een maatjesproject gelieerd zijn. Deze werkzaamheden hebben het eerste contact met de informanten aanzienlijk vergemakkelijkt. Voor de vaste kern van de Utrechtse daklozen was ik een ‘oude bekende’ en dat vormde en goede basis voor de voortzetting van de contacten in het kader van deze volgstudie.
3
Keuze van de onderzoeksmethode Ook aan de keuze van de onderzoeksmethode liggen afwegingen ten grondslag. De keus viel om een aantal redenen op de intensieve onderzoeksmethode en op de levensloop- en leefwereldbenadering.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 4/16
De meest gangbare methode van dataverzameling is om bij een groot aantal personen enquêtes af te nemen. Dan vormen bijvoorbeeld lijsten met namen en adressen of telefoonnummers in een bepaalde stad of wijk het referentiekader. Met behulp van deze lijsten worden mensen opgespoord en geënquêteerd. Dit wordt steekproefsgewijs (ofwel aselect) gedaan, bijvoorbeeld door elk 10e huis te nemen of door elke 5e persoon uit het telefoonboek te bellen. Zo wordt een onderzoekspopulatie samengesteld die een representatieve afspiegeling vormt van een grotere populatie. Deze gangbare methode werkt echter nauwelijks bij het doen van onderzoek onder daklozen. Ten eerste ontbreekt een adequaat steekproefkader op basis waarvan een selecte groep daklozen kan worden geënquêteerd. Daklozen zijn ook per definitie niet op een huisadres te vinden: ze bevinden zich bijvoorbeeld in de opvangvoorzieningen, in parken, coffeeshops en op straat. Het afnemen van enquêtes in de opvangvoorzieningen of op straat is nauwelijks werkbaar. Bovendien is de kans op non-respons groot. Daklozen vormen daklozen een privacygevoelige populatie. Ze staan niet bekend als toegankelijk. Er is een grote kans dat ze medewerking weigeren of dat ze sociaal wenselijke antwoorden geven op vragen over delicate onderwerpen, zoals verslavingen of betrokkenheid bij illegale activiteiten. Daarnaast zullen vermoedelijk velen de concentratie niet kunnen opbrengen om enquêtevragen te beantwoorden. Al met al vindt de dataverzameling onder daklozen plaats onder omstandigheden die onderzoekstechnisch lang niet optimaal zijn. En de daklozenpopulatie zal op een andere manier moeten worden samengesteld, getraceerd en bestudeerd. Bij voorkeur met een flexibele methode die ook de mogelijkheid biedt om een vertrouwensband met hen te creëren. Intensieve onderzoeksmethode Het voorgaande in aanmerking genomen, viel de keus op de intensieve – ofwel de kwalitatieve – onderzoeksmethode. Deze methode kenmerkt zich door een gedetailleerde waarneming van véél kenmerken bij een relatief klein aantal personen, waarbij de complexiteit van de sociale werkelijkheid en de dynamiek daarin voor het voetlicht wordt gebracht en stereotiepe kenmerken en reactiewijzen van de onderzochte personen in de onderzochte situatie worden beschreven. Daarmee onderscheidt de methode zich van de gangbare ‘harde’ onderzoeksbenadering die juist is gebaseerd op het verzamelen van een beperkt aantal data bij grote onderzoekspopulaties en waarin de complexiteit van de sociale werkelijkheid veeleer wordt gereduceerd. De intensieve methode leent zich goed voor het doen van onderzoek naar personen die moeilijk te benaderen zijn. Het is een flexibele methode waarbij tijd kan worden uitgetrokken om met de onderzochten een vertrouwensband te creëren. Met behulp van de methode wordt een zo gedetailleerd mogelijke, levensechte beschrijving gegeven van de bestudeerde sociale werkelijkheid, met bijzondere aandacht voor de manier waarop de onderzochten – die meestal worden aangeduid als informanten – hun situatie met hun eigen ogen zien en in hun eigen woorden weergeven. Hiermee kan een ‘insiders point of view’ voor het voetlicht worden gebracht. Dat doet tevens recht aan de weerbaarheid en veerkracht die de betrokkenen bezitten. Het toont welke strategieën ze hanteren om moeilijke omstandigheden het hoofd te bieden. Daarnaast is gekozen voor een longitudinale opzet. Dit houdt in dat onderzoeksobjecten op minimaal twee verschillende momenten in de tijd onder de loep worden genomen. Deze methode is vooral geschikt voor het analyseren van de dynamiek in veranderingsprocessen.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 5/16
Door follow-ups in te bouwen wordt meer diepgang bereikt in de interpretatie van de resultaten en ontstaat een gevarieerder beeld van de werkelijkheid. Methodologisch probleem bij het bestuderen van biografieën Om zicht te krijgen op de langetermijnontwikkeling van dakloosheid zijn levensverhalen van de informanten opgetekend. Persoonlijke biografieën worden opgevat als verhaalconstructies: definities die mensen van zichzelf hanteren vanuit de behoefte om een coherente levensgeschiedenis te creëren, waarmee ze zichzelf en anderen rekenschap geven en waarmee ze zich identificeren. Dat roept de vraag op in hoeverre biografieën waarheidsgetrouw zijn. Het klassieke methodologische probleem is dat de validiteit van biografieën empirisch niet kan worden vastgesteld. De onderzoeker verkeert in de paradoxale situatie naar het verleden te vragen, maar de actuele reconstructie ervan te horen. Want wat geïnterviewden vertellen over hun verleden, is hun huidige interpretatie van gebeurtenissen die toen hebben plaatsgevonden. De objectieve werkelijkheid is voorbij en meestal nergens vastgelegd. Bij de terugblik worden in het geheugen sommige gebeurtenissen uitvergroot en andere vergeten of verborgen gehouden, en vinden er rationaliseringen en romantiseringen plaats. Daarnaast is men doorgaans geneigd om de huidige situatie als uitgangspunt te nemen en het verhaal over het eigen leven zo te (her)formuleren dat er een opeenvolging van gebeurtenissen ontstaat met de huidige situatie als logische uitkomst. Doorgaans beschikken mensen over verschillende versies van hun persoonlijke biografie. De oriëntatie op toehoorders maakt levensverhalen variabel: ze verschillen al naar gelang het publiek dat de verteller voor zich heeft. Zo vertellen mensen een andere versie van hun levensgeschiedenis aan een psychotherapeut dan tegen een werkgever tijdens een sollicitatiegesprek. Daarnaast verschuiven perspectieven met het verstrijken van de tijd: zodra mensen in een andere levensfase terechtkomen, verandert ook hun interpretatie van de persoonlijke geschiedenis. In deze studie worden levensverhalen van (ex-)daklozen dan ook niet zozeer opgevat als een weergave van de objectieve waarheid doch veeleer van datgene wat in hun ogen doorgaat voor een plausibele, authentieke interpretatie daarvan. De levensverhalen weerspiegelen hun ervaringen en bedoelingen, hun handelingen en de gevolgen daarvan. Ze vormen een weerslag van de zelfgeconstrueerde verhalen die ze hanteren en de veranderingen die daar mettertijd in zijn opgetreden. Door de levensloop van daklozen gedurende langere tijd te volgen, te bestuderen en te analyseren, probeerde ik met name sociale patronen op te sporen die ten grondslag liggen aan het episodische karakter ervan. Ik was daarbij vooral geïnteresseerd in gelijkvormigheden die zich in hun levensloop aftekenen, zonder de diversiteit en individuele verschillen uit het oog te verliezen.
4
Wijze van dataverzameling De dataverzameling bestond uit drie onderdelen. In de eerste plaats werden 64 (ex-)daklozen gevolgd. Deze worden hierna kortweg aangeduid als onderzoeksgroep A. Daarnaast werden 20 voormalig daklozen gevolgd, kortweg onderzoeksgroep B. Het volgen van deze onderzoeksgroep had specifiek tot doel om aanvullende informatie te verzamelen over het integratieproces bij voormalig daklozen, aangezien het aantal daklozen uit onderzoeksgroep A dat de zwervende levenswijze gedurende de volgstudie heeft beëindigd een geringe
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 6/16
omvang had. In de derde plaats werd aanvullende informatie verzameld. Deze drie onderdelen worden afzonderlijk toegelicht.
4.1 Onderzoeksgroep A Onderzoeksgroep A bestaat uit 64 personen die in 1993 voor de eerste maal zijn geïnterviewd. Destijds waren 60 van deze personen dakloos en 4 waren ex-dakloos. Van de bevindingen van de eerste interviewrondes is reeds verslag gedaan in twee publicaties. Tussen 1999 en 2000 werden deze personen – voor zover ze konden worden getraceerd – voor de laatste maal geïnterviewd. In de tussenliggende zes à zeven jaar is ongeveer de helft van deze personen vaker dan tweemaal geïnterviewd en de helft daarvan (c.q. een kwart van de traceerbare informanten) met grote regelmaat: in totaal gemiddeld vijf à zes keer. In 1999 en 2000 konden 12 personen van deze onderzoeksgroep niet meer worden opgespoord. Daarvan is van 1 persoon bekend dat deze uit het land is gezet vanwege het ontbreken van een verblijfsstatus en van de overige 11 is niet bekend waar ze zich bevinden. Van de resterende 52 zijn er gedurende de looptijd van het onderzoek 5 overleden. Achtereenvolgens komen de vindplaatsen voor deze onderzoeksgroep, de selectie en omvang van de populatie, de wijze van contactlegging en respons, de eerste interviewronde, de interviewvergoeding en reciprociteit, de follow-up en het traceren van de informanten aan de orde. Vindplaatsen De belangrijkste vindplaats voor de informanten in deze onderzoeksgroep bestond uit een viertal laagdrempelige opvangvoorzieningen voor daklozen in Utrecht: Inloopcentrum Hoog Catharijne voor harddrugsgebruikers, Dagopvang Het Catharijnehuis, passantenverblijf De Sleep-Inn en Release, een alternatieve hulpverleningsinstelling. De keuze voor deze vier opvangvoorzieningen geeft direct al een eerste afbakening van de onderzoekspopulatie weer. De vier opvangvoorzieningen hebben een gemêleerde populatie bezoekers. Deze populatie betreft zowel daklozen die permanent in Utrecht verblijven als personen die voor een korte periode de stad aandoen en op doorreis zijn. Daarnaast betreft het personen die permanent buiten slapen maar wel de dagopvang bezoeken en ook personen die in passantenverblijven overnachten maar overdag geen gebruikmaken van dagopvang. Daklozen die nooit gebruikmaken van deze voorzieningen zijn niet in het onderzoek betrokken. In deze vier instellingen vond de eerste contactlegging met de informanten plaats (voor zover het voor mij onbekende daklozen betrof). Selectie en omvang van de populatie De eerste interviewronde in 1993 vond plaats in een tijdsbestek van drie maanden. Daarbij werden op verschillende tijdstippen – zowel in de ochtend-, middag- en avonduren als doordeweeks en in het weekend – in de genoemde vindplaatsen informanten geselecteerd. Bij de samenstelling van deze onderzoeksgroep is gepoogd om de informantkeuze een afspiegeling te laten vormen van de dwarsdoorsnede van de totale daklozenpopulatie. Daarbij is vooral gelet op kenmerken zoals leeftijd, sekse, nationaliteit, middelengebruik en psychische gezondheid van de informanten, evenals de tijdsduur van de situatie van dakloosheid. Binnen het tijdsbestek van de geplande drie maanden konden 64 informanten
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 7/16
worden geselecteerd die tezamen een acceptabele afspiegeling vormden. De omvang van deze onderzoeksgroep is enerzijds voldoende groot om er algemene uitspraken aan te kunnen ontlenen, anderzijds is dit het maximale aantal dat gedurende het tijdsbestek van deze studie kon worden gevolgd. In andere longitudinale studies waarbij een intensieve onderzoeksbenadering wordt gehanteerd, is de omvang van de onderzoekspopulaties in de regel beduidend geringer. Contactlegging en respons Van de daklozen die werden benaderd voor een eerste interview wilden vier personen geen medewerking verlenen. Redenen die ze daarvoor aanvoerden waren onder meer: ‘Ik heb mijn verhaal al zo vaak verteld aan hulpverleners’, ‘Het is te pijnlijk om alles weer op te rakelen’, ‘Dat zijn geen dingen waar ik gemakkelijk over praat’ en ‘Ik ben al bij Sonja Barend geweest en ik heb al twee keer in de krant gestaan’. Enkele informanten wilden in eerste instantie niet meewerken, maar veranderden later van mening. De overigen reageerden direct welwillend. Ze stelden het op prijs dat naar hun meningen en ideeën werd gevraagd. Het bood hun de kans om op een vrijblijvende wijze hun verhaal te vertellen, zonder dat het al bij voorbaat in twijfel werd getrokken of erover morele oordelen werden geveld. Eerste interviewronde De eerste ronde gesprekken vonden hoofdzakelijk plaats in de vier opvangvoorzieningen, in de huiskamers of in een afgezonderde ruimte. In totaal zijn acht van de eerste interviews elders gehouden: in het Hoog Catharijne-complex, in een horecagelegenheid, een park en een kraakpand. De interviews met de vier informanten die inmiddels over een eigen woning beschikten, zijn bij hen thuis gevoerd. Steeds is ernaar gestreefd de interviews te laten plaatsvinden in een rustige omgeving, buiten gehoorafstand van anderen. Vooraf werd uitgelegd wat de aanleiding van het onderzoek was en waarvoor de gegevens dienden. Tevens werd besproken dat het in de bedoeling lag om hen in de toekomst meerdere malen te interviewen, hoe ik met hen opnieuw in contact kon treden en op welke wijze hun anonimiteit gewaarborgd werd. De openingsvragen bij de eerste interviews gingen meestal over de dagelijkse beslommeringen van de informanten: waar ze slapen en hoe ze – al dan niet zonder geld – de dag doorkomen. Dergelijke vragen doen een beroep op de vaardigheden die ze op straat hebben ontwikkeld en werden meestal aangegrepen om hun competenties daarin te benadrukken. Daarbij namen ze de rol op zich om mij als relatieve leek in te wijden in de ins en outs van het straatleven. Meer delicate onderwerpen, zoals vragen naar hun verleden, kwamen in een later stadium aan bod. Op vragen naar hun opvoedingssituatie en hun contacten met ouders of familieleden werd doorgaans terughoudend gereageerd. Deze onderwerpen riepen pijnlijke herinneringen op en dat was soms reden om er niet te lang bij stil te staan. Daarentegen werden vragen over contacten met politie en justitie en over verslavingen en psychiatrische ziektebeelden meestal zonder reserves beantwoord. De interviews waren halfgestructureerd. Dit wil zeggen dat de gespreksonderwerpen min of meer vastlagen maar dat het verloop van de interviews kon variëren. Daarbij kwam gaandeweg de levensloop van de ondervraagden en de huidige problematiek ter sprake en werden zo veel mogelijk voor het onderzoek relevante aspecten van hun heden en verleden aan de orde gesteld. De gesprekken hadden doorgaans een informeel karakter en varieer-
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 8/16
den sterk in tijdsduur, van twintig minuten tot tweeënhalf uur. De interviews zijn, mits de informanten ermee instemden en voor zover de situatie het toeliet, op band opgenomen. Vervolgens zijn de opgenomen interviews letterlijk uitgeschreven. Wanneer geen bandopname kon worden gemaakt, werd direct na afloop van het gesprek een verslag gemaakt. Het tijdstip van het interview bleek van essentieel belang te zijn. Informanten hebben het op een aantal momenten van de dag druk met het voorzien in elementaire behoeften. Pas nadat ze hun zaken voor de dag geregeld hebben, is er meer tijd en rust om een gesprek te voeren. De informanten in het passantenverblijf bleken laat op de avond meestal vermoeid, hetgeen het voeren van een intensief gesprek in de weg stond. Informanten met sterk overheersende psychische problematiek waren afwisselend redelijk aanspreekbaar of volkomen onbereikbaar. Interviews met deze informanten konden doorgaans per keer niet langer dan twintig minuten duren. Ook de aanspreekbaarheid van alcohol- en drugsgebruikers kon sterk variëren. Daarom werd het tijdstip waarop de interviews werden gehouden mede gedicteerd door de situatie waarin de informanten op dat moment verkeerden. Interviewvergoeding en reciprociteit Tijdens de interviews voorzag ik de informanten van koffie of thee en een versnapering. Na afloop kregen ze een pakje shag aangeboden. Een enkele niet-roker ontving een consumptiekaart voor de dagopvang of een deposito voor een gratis overnachting in het passantenverblijf. Deze vergoedingen hadden tezamen een waarde van 5 tot 7 euro. Er is voor een dergelijke bescheiden blijk van waardering gekozen vanuit de redenering dat informanten die gemotiveerd zijn om een gesprek te voeren zonder dat daar een financiële vergoeding tegenover staat, eerder geneigd zullen zijn waarheidsgetrouwe antwoorden te geven. De versnaperingen, shag en een luisterend oor bleken meestal voldoende beloning om aan het interview mee te werken. Bovendien beschouwden sommigen de onderzoekster als een welkome aanwinst in hun kennissenkring, die ze in tijden van nood konden aanschieten om wat kleingeld of shag te bietsen of om in te zetten om allerhande zaken geregeld te krijgen. Doordat ze wilden meewerken aan een interview stond ik bij hen in het krijt. Ik heb me geconformeerd aan het principe van ‘voor wat hoort wat’ van de straatcultuur door bij tijd en wijle dergelijke wederdiensten te leveren. Enkele informanten wilden enkel aan het eerste interview meewerken als daar een substantiëlere geldelijke vergoeding tegenover stond. Met hen heb ik onderhandelingen gevoerd. Deze hadden – zo bleek later – hoofdzakelijk een rituele betekenis. Via de onderhandelingen werd een persoonlijke band gecreëerd. Bovendien bood het de betreffende informant de mogelijkheid om in te schatten wat voor vlees hij of zij in de kuip had: is de onderzoekster iemand die zich een oor laat aannaaien of is ze gepokt en gemazeld in het straatcircuit? Wanneer dat laatste het geval bleek, toonden ze daar doorgaans waardering voor en brachten ze een hogere geldelijke vergoeding niet meer ter sprake. Voortbordurend op het dienst-wederdienstprincipe heb ik nog jarenlang straatkranten gekocht van informanten, meestal meerdere van hetzelfde nummer van verschillende verkopers. Voorts heb ik vrijwel altijd gedoneerd als ik hen ontmoette terwijl ze bedelden. Dit kreeg soms welhaast het karakter van tolheffing: ‘Van jou krijg ik wel wat.’ Daarnaast heb ik informanten – bij toevallige ontmoetingen op straat – geregeld uitgenodigd voor een café- of cafetariabezoek. Dit bood tevens een goede gelegenheid om bijgepraat te worden over de laatste ontwikkelingen in hun levenswandel, over de wederwaardigheden van andere daklozen en over het reilen en
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 9/16
zeilen in de opvangvoorzieningen. Zulke ongeplande ontmoetingen vonden met grote regelmaat plaats, mede omdat ik in het centrum woonde en me vrijwel altijd te voet verplaatste van het werk naar huis. Follow-up De follow-upinterviews hadden een meervoudig doel. Ten eerste werd zo een beeld verkregen van de ontwikkelingen die zich met het voortschrijden van de tijd hadden voorgedaan. Ten tweede konden thema’s worden besproken die tijdens het eerdere interview onderbelicht waren gebleven. In de derde plaats bood het de mogelijkheid om vragen die tijdens voorgaande interviews waren gesteld, opnieuw te stellen en zo de antwoorden op interne consistentie te controleren. Zoals gezegd zijn de informanten in 1993 gedurende een tijdsbestek van drie maanden voor de eerste maal geïnterviewd. Voor zover mogelijk zijn ze tussen 1999 en 2000 opnieuw getraceerd en voor de laatste maal geïnterviewd. In de tussenliggende zes à zeven jaar is ongeveer de helft van deze personen vaker dan tweemaal geïnterviewd en de helft daarvan (c.q. een kwart van de traceerbare informanten) met grote regelmaat: in totaal gemiddeld vijf à zes keer met tussenpozen van circa een jaar. Dit betrof vooral informanten die tot de vaste kern van de Utrechtse daklozen behoren, evenals degenen die gedurende de looptijd van de studie voor kortere of langere duur over huisvesting beschikten. Deze informanten werden het meest frequent en uitgebreid geïnterviewd. De informanten die gedurende de looptijd van de studie maximaal tweemaal zijn geïnterviewd, waren vooral die mensen die sporadisch in Utrecht te vinden waren of de stad verlaten hadden en degene die – al dan niet met tussenpozen – slecht aanspreekbaar waren vanwege verslaving of psychiatrische ziektebeelden. Al met al is ruim de helft van de traceerbare informanten van deze onderzoeksgroep in de loop der jaren zo vaak en uitgebreid geïnterviewd dat kan worden gesproken van levensloopreconstructies: de interviews leverden samen een coherent beeld op van de levensloop, waarbij – voor zover kon worden nagegaan – alle belangrijke levensfasen en life events aan bod waren gekomen. Bij de overige informanten bleef het bij globalere impressies van hun levenswandel, waarbij bepaalde onderdelen van het levensverhaal ontbraken en niet konden worden achterhaald. Het traceren Het traceren van de informanten voor follow-upinterviews verliep als volgt. Het bleek niet goed mogelijk om met informanten afspraken te maken voor op de langere termijn. Ze konden zelden voorspellen waar ze over ruwweg een halfjaar zouden zijn. Enkele dakloze informanten waren weliswaar mobiel bereikbaar, maar meestal slechts bij tijd en wijle en onder wisselende nummers. Het was dus vooral zaak om op de hoogte te blijven wie er wanneer in de stad was en dan te posten bij de opvangvoorzieningen, in Hoog Catharijne of in een park. Rondvraag bij andere daklozen of ze een bepaalde persoon onlangs nog gesignaleerd hadden, leverde soms bruikbare informatie maar bleek ook vaak onbetrouwbaar. Zo deden over sommige informanten geruchten de ronde – bijvoorbeeld dat ze in de gevangenis zaten of overleden waren -, wat later onjuist bleek. Het gros van de informanten vond ik terug door op gezette tijden de inschrijflijsten van de opvangvoorzieningen in te kijken. Daaruit kon worden opgemaakt welke informanten op dat moment in de stad aanwezig waren. Daarnaast heeft de informatie van hulpverleners, vrijwilligers en ex-
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 10/16
daklozen me nogal eens op het juiste spoor gezet. Wanneer ik met zekerheid wist dat een informant in de stad was, en ik hem of haar in de opvangvoorzieningen niet trof, gaf ik soms aan andere daklozen door dat ik naar de betreffende persoon op zoek was en waar deze mij kon treffen. Zo kwam het contact dan meestal alsnog tot stand. Wat betreft de interviewvergoeding, de bandopname en verslaglegging van de gesprekken werden tijdens de follow-upinterviews dezelfde stelregels in acht genomen als tijdens de eerste interviewronde.
4.2 Onderzoeksgroep B Vervolgens is een onderzoeksgroep van 20 ex-daklozen gevolgd gedurende de periode van 1997 tot en met 2000. Deze onderzoeksgroep betreft personen die onder andere in Utrecht hebben gezworven en inmiddels over zelfstandige woonruimte beschik(k)(t)en. Deze personen zijn eveneens minimaal tweemaal geïnterviewd. Met hen vond de eerste interviewronde plaats in 1997 en de laatste in 2000. In de tussenliggende drie jaar zijn 8 van de 20 informanten vaker dan tweemaal geïnterviewd. Met hen is gemiddeld vier keer gesproken. Hierna staan we stil bij de wijze waarop de selectie van en het contact met deze onderzoeksgroep plaatsvond, de respons en de interviews. Tot slot zijn de kenmerken van de informanten uit beide onderzoeksgroepen tijdens het eerste interview in schema samengevat. Selectie en contactlegging Een complicerende factor bij het samenstellen van deze onderzoeksgroep is dat er in de literatuur geen gegevens voorhanden zijn over de kenmerken van ex-daklozen. Er is geen referentiekader beschikbaar voor de verdeling wat betreft leeftijd, sekse en nationaliteit. Om tot een zo adequaat mogelijke afspiegeling te komen, zijn de 20 ex-dakloze informanten op tweeërlei wijze opgespoord. In de eerste plaats werd aan medewerkers van uiteenlopende instanties, zoals AMW, RIAGG, GGZ, politie, straathoekwerk, opvangvoorzieningen, internaten, afkickklinieken, reclassering en begeleidwonenprojecten, gevraagd om ex-dakloze informanten aan te dragen. Op deze wijze werden informanten geselecteerd die contacten onderhielden met hulpverleners uit uiteenlopende disciplines. De selectie van de door hulpverleners aangedragen informanten heb ik enkel beïnvloed door aan te geven dat ik vooral op zoek was naar allochtonen, ervan uitgaande dat deze categorie in steekproeven vrijwel standaard ondervertegenwoordigd is. Wanneer de benaderde ex-daklozen ermee instemden, maakte ik – meestal via de bemiddelaar – zo spoedig mogelijk een afspraak voor een eerste interview. In de tweede plaats werd gebruikgemaakt van de ‘sneeuwbalmethode’. Het principe van de sneeuwbalsteekproef is dat aselect gekozen ‘begininformanten’ wordt gevraagd namen van andere ex-daklozen te noemen. Vervolgens wordt aan de genoemden gevraagd namen te noemen van anderen. Zo ontstaat een keten waarbij de volgende informanten in de keten telkens op dezelfde wijze worden opgespoord. Op deze wijze werden ook exdaklozen getraceerd die geen contacten onderhielden met de hulpverlening. Daarnaast gaf de sneeuwbalmethode inzicht in het netwerk van onderlinge contacten tussen ex-daklozen. Voor het samenstellen van deze onderzoeksgroep is eveneens een periode van drie maanden uitgetrokken. Aan het einde van deze periode waren 20 informanten geselecteerd.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 11/16
Respons Aangezien de eerste contactlegging met de (potentiële) informanten bij beide selectiemethoden via tussenpersonen verliep, kon ik geen goed zicht krijgen op de mate van nonrespons en de redenen die daarvoor werden aangevoerd. Een minpunt van de genoemde selectiemethoden is dat ex-daklozen die voor de buitenwereld verborgen houden dat ze dakloos zijn geweest of niet meer aan hun zwerversleven herinnerd willen worden, wellicht buiten de onderzoekspopulatie zijn gevallen. Gedurende het eerste interview werd aan de informanten gevraagd of ze bereid waren om mee te werken aan vervolginterviews. Daarop werd in alle gevallen instemmend gereageerd. Het gros stelde de interesse in hun wederwaardigheden op prijs. Vooral als hun leven intussen een gunstiger verloop had gekregen, wilden ze graag hun succesverhaal vertellen. Ex-daklozen die terugvielen naar de straat wilden meestal op dat moment niet spreken over de omstandigheden waaronder die terugval had plaatsgevonden of ze verdwenen voor kortere of langere tijd uit beeld. Doorgaans was de aanleiding voor de terugval na verloop van tijd wel weer (enigszins) bespreekbaar. Interviews De interviews zijn – voor zover mogelijk – bij de informanten thuis gehouden. Dat had twee redenen. Ten eerste omdat het een rustige omgeving bood om gesprekken te voeren. Ten tweede omdat een blik werpen in hun woonomgeving bruikbare informatie verschafte over de wijze waarop ze vormgaven aan het wonen. Vooral met informanten die zich nog maar kort tevoren hadden gevestigd, was het doorgaans niet eenvoudig om afspraken te maken. De meeste waren telefonisch niet bereikbaar of hadden wisselende mobiele nummers. Ik heb geregeld tevergeefs aangebeld of met de brievenbus gerammeld terwijl er niet werd opengedaan of de informant op het afgesproken tijdstip niet thuis was. Enkelen bleken inmiddels verhuisd of stonden weer op straat. De voortzetting van het contact verliep dan via in de brievenbus achtergelaten briefjes met het verzoek of ze contact met mij wilden opnemen, of ik trof hen naderhand in een van de opvangvoorzieningen of elders in de stad, waarna een nieuwe afspraak werd gemaakt. Naarmate informanten gedurende langere tijd woonden, werd het eenvoudiger om afspraken met hen te maken. Eenmaal binnen, gaven de informanten meestal met gepaste trots een rondleiding door de woning. De gesprekken zijn – voor zover mogelijk – op band opgenomen en letterlijk uitgeschreven. De vergoeding bestond meestal uit een pakje shag of sigaretten. Met elke informant uit deze onderzoeksgroep zijn tussen 1997 en 2000 minimaal twee interviews gehouden. En zoals gezegd zijn 8 van de 20 informanten vaker geïnterviewd: tussen de drie en negen keer met een gemiddelde van vier keer. De interviews met deze informanten verschilden op een aantal punten van de interviews met onderzoeksgroep A. Ten eerste was de gemiddelde tijdsduur beduidend langer: tussen de twee en vier uur. Daarnaast was de kwaliteit van de interviews hoger. De informanten hadden tijd en rust gevonden om terug te blikken op hun leven. Introspectie en recapitulatie van de levensloop, hetgeen onderdeel uitmaakt van het herstelproces, evenals gesprekken met hulpverleners hadden hun doorgaans enig inzicht verschaft in de aard en volgorde van de gebeurtenissen die hen naar de straat hadden gedreven en ertoe hadden geleid dat ze zich weer gingen vestigen. De levensgeschiedenissen van deze informanten kenmerkten zich dan ook door een grotere interne consistentie. Daarbij blijft het natuurlijk de vraag in hoeverre zij hun levensgeschiedenissen achteraf hebben ‘herschreven’. In ieder geval hebben ze – nu ze weer wonen – minder reden om zichzelf en buitenstaanders om de
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 12/16
tuin te leiden door sociale leugens te vertellen. Daarom kan worden aangenomen dat de informatie die zij verstrekten relatief betrouwbaar is. Een aantal informanten gaf aan dat het spiegelende karakter van het interviewgesprek – uitnodigen tot terugblikken, in chronologische volgorde plaatsen van gebeurtenissen, trachten te achterhalen wat oorzaak is en gevolg, evenals het structureren en samenvatten – bijdroeg aan hun verwerkingsproces. De informanten in deze onderzoeksgroep zijn vrijwel allemaal zo uitgebreid geïnterviewd dat kan worden gesproken van levensloopreconstructies. OVERZICHT VAN KENMERKEN VAN DE INFORMANTEN
Onderzoeksgroep A (n=64)
Onderzoeksgroep B (n=20)
Sekse vrouw man
11% 89%
(7) (57)
20% 80%
(4) (16)
Totaal
100%
(64)
100%
(20)
3% 16% 16% 45% 13% 5% 2%
(2) (10) (10) (30) (8) (3) (1)
5% 20% 45% 10% 20%
(1) (4) (9) (2) (4)
100%
(64)
100%
(20)
80% 6% 6% 8%
(51) (4) (4) (5)
85% 5% 5% 5%
(17) (1) (1) (1)
100%
(64)
100%
(20)
21% 26% 29% 19% 5%
(12) (15) (17) (11) (3)
15% 30% 40% 10% 5%
(3) (6) (8) (2) (1)
100%
(58)
100%
(20)
Leeftijd ≤ 19 jaar 20-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 65 ≥ jaar Totaal Etniciteit Nederland Suriname en de Antillen Marokko elders Totaal Hoogst genoten opleiding basisschool lager beroepsonderwijs middelbaar beroepsonderwijs hoger beroepsonderwijs universitair onderwijs Totaal
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 13/16
OVERZICHT VAN KENMERKEN VAN DE INFORMANTEN
(vervolg)
Onderzoeksgroep A (n=64) Tijdsduur verblijf op straat minder dan 3 mnd. 3 tot 6 mnd. 6 tot 12 mnd. 1 tot 2 jaar 2 tot 3 jaar 3 tot 5 jaar 5 tot 10 jaar 10 tot 15 jaar 15 tot 20 jaar meer dan 20 jaar Totaal Woonduur na verblijf op straat minder dan 3 mnd. 3 tot 6 mnd. 6 tot 12 mnd. 1 tot 2 jaar 2 tot 3 jaar 3 tot 5 jaar Totaal
7% 8% 18% 7% 12% 18% 15% 10% 5%
(4) (5) (11) (4) (7) (11) (9) (6) (3)
100%
Onderzoeksgroep B (n=20)
5% 5% 15% 15% 5% 30% 15% 5% 5%
(1) (1) (3) (3) (1) (6) (3) (1) (1)
(60)
100 %
(20)
25%
(1)
50% 25%
(2) (1)
10% 15% 15% 25% 20% 15%
(2) (3) (3) (5) (4) (3)
100%
(4)
100%
(20)
Dit overzicht geeft de situatie weer tijdens het eerste interview dat met de informanten is gehouden. Voor onderzoeksgroep A hebben de data betrekking op de situatie in 1993 en voor onderzoeksgroep B op de situatie in 1997.
4.3 Aanvullende dataverzameling Daarnaast is tussen 1993 en 2000 aanvullend datamateriaal verzameld. Dit bestond uit drie onderdelen. In de eerste plaats is gedurende verschillende perioden participerende observatie verricht op verscheidene locaties in Utrecht: zowel in de opvangvoorzieningen als in winkelcentrum Hoog Catharijne, parken, coffeeshops en op straat. Daarbij zijn door de jaren heen eenmalige gesprekken gevoerd met ruim 50 verschillende daklozen en ex-daklozen. Dat resulteerde in drie schriften met aantekeningen van observaties en verslaglegging van ontmoetingen met daklozen. In de tweede plaats zijn ruim 30 personen geïnterviewd die deel uitmaken van het persoonlijke en institutionele netwerk van de (ex-)dakloze informanten, zoals familieleden en oude of nieuwe buren van (ex-)daklozen, hulpverleners, politieagenten, huisvesters,
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 14/16
bijstandmaatschappelijk werkers enzovoort. Daarnaast werden in de loop van de jaren vele tientallen professionele hulpverleners geïnterviewd die werkzaam zijn in de daklozenzorg en aangrenzende sectoren, in Utrecht, elders in het land en in het buitenland. In de derde plaats is vanzelfsprekend gebruikgemaakt van de sociaal-wetenschappelijke literatuur.
5
Verwerking van de data De drie typen dataverzameling hebben een veelheid aan onderzoeksmateriaal opgeleverd, variërend van stapels woordelijk uitgeschreven interviewverslagen tot schriften vol met verslagleggingen van observaties en andere aantekeningen. Op basis van die gegevens is een mental mapping gemaakt: een rubricering van stereotiepe kenmerken en reactiewijzen van de informanten in de onderzochte situatie. Zo werden op systematische wijze verschillende vormen van denken en handelen van (ex-)daklozen in kaart gebracht. De werkwijze daarbij was als volgt. Na elke interviewronde is het datamateriaal gescreend op de thema’s waarop al bij aanvang van het onderzoek de focus gericht was: redenen van verlies van huisvesting, sociale netwerken van daklozen, contacten met instanties, strategieën om inkomen te verwerven enzovoort. Alle interviewfragmenten en aantekeningen die betrekking hadden op deze thema’s werden geselecteerd en in de desbetreffende rubriek bijeengebracht. Nieuw datamateriaal werd op dezelfde wijze geanalyseerd en gerubriceerd. Bij het ordenen van gedigitaliseerde teksten werden de gemakken van de computer benut door de thema’s in de tekst van een steekwoord te voorzien dat met de desbetreffende rubriek correspondeert en via zoekopdrachten alle tekstbestanden met hetzelfde steekwoord bijeen te zetten. Het handgeschreven datamateriaal werd volgens eenzelfde principe gerubriceerd met behulp van ambachtelijk kopiëren, knippen en plakken. Gaandeweg de studie werden nieuwe rubrieken toegevoegd van thema’s waarvan het vermoeden bestond dat ze eveneens van belang konden zijn voor het beantwoorden van de vragen die deel uitmaken van de probleemstelling. Deze thema’s hadden voornamelijk betrekking op de vertogen die (ex-) daklozen hanteren, de betekenis die zij aan hun omstandigheden geven en noties over ontwikkelingen in het tijdsverloop. In een cyclisch proces van analyseren en rubriceren zijn in de loop van het onderzoek verfijningen aangebracht door rubrieken uit te splitsen en onderverdelingen aan te brengen. Zo werden dwarsverbanden tussen verschillende rubrieken zichtbaar. Van de tussentijdse analyses van dit gerubriceerde datamateriaal werden schriftelijke verslagen gemaakt. Deze tussentijdse analyses gaven op zich weer aanleiding om tijdens nieuwe interviewrondes gericht te vragen naar bepaalde thema’s waarover nog te weinig informatie beschikbaar was. Ze brachten tevens aan het licht welke specifieke informatie nog verzameld moest worden om bepaalde vermoede verbanden te kunnen bevestigen of weerleggen. Daarnaast gaven ze aanleiding voor gerichte literatuurverkenningen, zodat verbindingen met de theorie konden worden gelegd.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 15/16
6
Representativiteit en generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten De samenstelling van de onderzoekspopulatie komt bij benadering overeen met de gegevens die bekend zijn over de gehele Utrechtse en Nederlandse daklozenpopulaties die de instellingen voor dag- en nachtopvang bezoeken. Het vormt er echter geen exacte afspiegeling van. Wat betekent dit voor de bruikbaarheid van de gegevens uit dit onderzoek? Voor de cijfermatige gegevens van de informanten betekent het dat deze eerder globale trends aangeven dan exacte verdelingen. In deze studie ligt het zwaartepunt bij de intensieve onderzoeksmethode. De vraag of een onderzoekspopulatie representatief is, speelt daarbij in mindere mate een rol. Het gaat vooral om een gedetailleerde waarneming van véél kenmerken bij een relatief klein aantal personen. Daarbij worden voornamelijk stereotiepe kenmerken en reactiewijzen van de onderzochte personen in de onderzochte situatie beschreven. Vervolgens gaat het erom deze te verklaren vanuit een begrijpelijke redengeving van het gedrag. De problemen die daklozen ondervinden in het leven van alledag zijn voor veel van hen identiek. Een gedetailleerde beschrijving van de situatie en van de wijze waarop zij hun problemen trachten op te lossen kan als representatief worden beschouwd voor daklozen in het algemeen. De geconstateerde overeenkomsten tussen enerzijds de levensverhalen van de informanten en anderzijds de interviews met, en egodocumenten van de hand van, (ex-)daklozen in Nederland en het buitenland bevestigen dit. Bovendien is de representativiteit in deze studie minder in het geding, aangezien de onderzoekspopulatie, vergeleken met wat gebruikelijk is bij volgstudies met een intensieve onderzoeksmethode, tamelijk omvangrijk is en omdat de informanten relatief veelvuldig zijn geïnterviewd. Bij een dergelijke werkwijze, gestoeld op de intensieve methode, is de betrouwbaarheid van de informatie van essentieel belang. Wat iemand vertelt over wat hij of zij doet, kan verschillen met wat hij of zij werkelijk doet. Gedeeltelijk is dit ondervangen door gericht naar activiteiten te vragen en in follow-upinterviews terug te komen op uitspraken, plannen en de realisering daarvan. Ook door middel van observaties kon het spanningsveld tussen ‘willen’ en ‘handelen’ van informanten enigszins worden ingeschat. Daklozen zullen onder sommige omstandigheden geneigd zijn sociaal wenselijke antwoorden te geven uit schaamte voor hun situatie. Soms zullen ze antwoorden geven die hun op een bepaald moment het meeste perspectief lijken te bieden. De meerderheid van de informanten had evenwel zelf de behoefte om hun verhaal te vertellen. Voor zover dit kon worden ingeschat was er meestal geen aanleiding om uitspraken van informanten in twijfel te trekken. Wanneer daar wel aanleiding toe was, ging het in de regel om vertogen die zij hanteerden om hun situatie van dakloosheid voor zichzelf en anderen te verantwoorden. Deze vertogen gaven cruciale informatie prijs over de wijze waarop zij hun omstandigheden ervaren en welke betekenis ze eraan geven.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Beschrijving van de onderzoeksmethode bij Leven op straat – blz. 16/16