Leven op straat Ontstaan, continuering en beëindiging van dakloosheid
Lia van Doorn
Werkboek Bram Schriever
u i t g e v e r ij c o u t i n h o bussum 2005
c
Opzet en inhoud van dit digitale werkboek is van de hand van Bram Schriever, als docent Social Work verbonden aan de Hogeschool van Utrecht. De casussen zijn van de hand van Lia van Doorn. Dit werkboek hoort bij Leven op straat door Lia van Doorn.
© 2005 Uitgeverij Coutinho b.v. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum
[email protected] www.coutinho.nl isbn 90 6283 456 6 nur 752 Noot van de uitgever Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 2/38
De opbouw van dit werkboek
Net als het boek bestaat het werkboek uit een inleiding, waarna de drie delen volgen waarin verschillende fasen in de ontwikkeling van dakloosheid worden geschetst, namelijk: het ontstaan, de continuering en de beëindiging van dakloosheid. Daarbij onderscheiden we verschillende categorieën daklozen: potentieel daklozen (mensen die dakloos dreigen te worden); recent daklozen (die net op straat zijn beland); langdurig daklozen (die al vele jaren aaneengesloten, of met tussenpozen, dakloos zijn), en ex-daklozen (die zich na een zwervende periode weer hebben gevestigd). Het werkboek is in eerste instantie bedoeld voor het hoger beroepsonderwijs, voor studenten van sociaalagogische opleidingen. Binnen deze opleidingen bestaat er één gemeenschappelijk opleidingsprofiel dat opgedeeld is in drie segmenten. Het gaat daarbij om: • werken met cliënten; • werken in en vanuit een organisatie; • werken aan professionaliteit. De opdrachten hebben betrekking op de competenties die zijn ondergebracht bij deze drie segmenten. Naast deze drie segmenten wordt er binnen het Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs ook gewerkt volgens de zogenoemde regulatieve cyclus. Het HSAO gaat daarbij uit van de volgende ordening: 1 2 3 4 5 6
oriëntatie en contact leggen; analyse maken van de situatie; een plan van aanpak opstellen; planmatig werken; evalueren; reflecteren als professional. Het is van belang bij het uitvoeren van de opdrachten deze cyclus steeds als uitgangspunt te hanteren.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 3/38
De drie verschillende fasen van dakloosheid
In elke van de drie fasen krijgen de betrokkenen met andere problemen te maken en hebben ze andere hulpbehoeften. Dit werkboek geeft bij ieder fase verschillende soorten opdrachten, casussen, verwijzingen enzovoort om verdere verdieping aan te brengen in de verborgen wereld van de daklozen. Daarnaast bieden de opdrachten ook de mogelijkheid om kennis te maken met interventiemogelijkheden die er zijn binnen de maatschappelijke opvang. Om je kennis te toetsen begint iedere fase met een multiplechoicetest. Door deze toets vooraf te maken krijg je een beeld van wat je al wel of nog niet weet van de wereld van de daklozen. Concrete vertalingen daarvan zijn terug te vinden in opdrachten die een meer trainingsachtig karakter hebben en die aangeleerd worden binnen werkcolleges en in de praktijk.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 4/38
1
Opdrachten bij de Inleiding
INLEIDING 1 (bespreking in de kleine groep)
Wanneer ben je voor het eerst iemand tegengekomen die dakloos is? Waar zag je deze man of vrouw? Kun je je herinneren wat je erbij dacht en voelde? Welk beeld heb je nu van daklozen? Is dat beeld veranderd of is je eerste ervaring nog steeds maatgevend? Herken je jezelf in een van de visies op de dakloosheid zoals die in hoofdstuk 2 zijn beschreven? Leg uit waarom wel/niet.
INLEIDING 2 (groepsbespreking)
Welke signalen neem je waar als het gaat om de beeldvorming van dak- en thuislozen op dit moment? Herken je daarin geluiden zoals die verwoord worden in de visies in hoofdstuk 2, of neem je ook nieuwe en/of andere signalen waar? Verantwoord je standpunt met artikelen uit kranten en tijdschriften of voorbeelden uit andere media.
Klassieke Swiebertje bestaat niet meer Interview | Directeur daklozenopvang Jaap Fransman ziet houding ten opzichte van zwervers verharden Daklozenopvang HVO-Querido bestaat een eeuw. Toch voelt directeur Jaap Fransman niets voor een feestje, want de houding ten opzichte van de dakloze verhardt. ‘Ook oudere junks en zwervers verdienen medeleven.’ Van onze verslaggever Iñaki Oñorbe Genovesi AMSTERDAM
Jaap Fransman (57) kijkt wat ongemakkelijk. Natuurlijk verheugt hij zich op het eeuwfeest van de Amsterdamse daklozenopvang HVO-Querido. Maar ja, valt er dit weekeinde wel iets te vieren? ‘De houding ten opzichte van daklozen verhardt.’ En: ‘Op straat worden ze steeds jonger.’ Hij zegt het met oprechte spijt. Het liefst had Fransman gezien dat zijn organisatie, die twee ex-Leger des Heils-soldaten in 1904 stichtten om de straatarmen te helpen, overbodig
u i t g e v e r ij cout inho
c
was geworden. ‘De realiteit is dat we meer en meer moeten bijspringen.’ Volgens schattingen zouden ruim tienduizend daklozen in de zwerfhoofdstad van Nederland wonen. Maar het vandaag verschenen rapport Daklozen in Amsterdam van de Dienst Onderzoek en Statistiek noemt geen aantallen. Ook Fransman waagt zich niet aan een cijfer. ‘Daar komt alleen maar onrust van.’ Een misverstand wil hij wel uit de wereld helpen. ‘De klassieke Swiebertje bestaat niet meer. Op straat leven daklozen, verslaafden en psychiatrische patiënten door elkaar. Die kloppen allemaal bij ons aan.’ Het gevolg: de medewerkers van HVO-Querido worden met steeds onvoorspelbaardere types geconfronteerd. ‘Bij de GGZ in de Bijlmer is een hulpverlener onlangs neergestoken. Het is een wonder dat het bij ons gaat zoals het gaat.’
Demonstratief klopt hij ter afwending van ongelukken een paar keer tegen de onderkant van de tafel. Fransman wil niet klagen. Teksten als ‘we zijn het afvoerputje van de maatschappij’ vindt hij te goedkoop. Wel ergert hij zich aan de steeds luidere roep probleemgevallen in de samenleving weg te werken. Neem het pleidooi van de Amsterdamse korpschef Jelle Kuiper om het verbod op landloperij weer in te voeren. Politici die voor een bedelverbod pleiten. Burgers die menen dat alle zwervers en junks achter slot en grendel moeten. Fransman: ‘Ik word moe van al die proefballonnetjes. Al die plannen om afwijkend gedrag te corrigeren. Hou er mee op. Mensen zijn niet makkelijk te veranderen. Bovendien, hoe wil je mensen eeuwig uit de samenleving weren?’ Volgens Fransman worden beleidsmakers en burgers te veel door angst geleid. Bange gevoelens voor hen die
Werkboek bij Leven op straat – blz. 5/38
niet doorsnee zijn. ‘Dat zie je ook bij asielzoekers en moslims. Ook zij passen niet in het plaatje van een veilig en geordend Nederland. Dus moeten ze worden aangepakt. Hiermee kweek je alleen maar frustratie en angst.’ Op straat is het niet anders. Terwijl de wereld van de ontheemden dichterbij is dan wij vaak denken. ‘Je verliest je baan, scheidt of raakt verslaafd. Voor je het weet, sta je aan de zelfkant van de maatschappij. Eenmaal dakloos is het moeilijk weer een thuis te vinden.’
Uit het rapport Daklozen in Amsterdam blijkt dat het gros van de daklozen ruim twee jaar een zwervend bestaan leidt. Bijna één op de drie zit bijna vijf jaar zonder huis. Driekwart zijn mannen van een jaar of veertig. De meesten worden niet ouder dan 54 jaar. Fransman schudt het hoofd bij de kille cijfers. Grotere zorgen maakt hij zich over de steeds jongere leeftijd waarop mensen dakloos worden. ‘Ik zie steeds meer twintigers die door gebrek aan scholing, ruzies met ouders, drugsproblemen of gokschul-
den alles kwijtraken. Zij komen in een steeds gevaarlijker en harder straatleven terecht.’ Als het aan de directeur van HVOQuerido ligt moeten politici, politie en burgers ingrijpen. Niet door de jongeren op te jagen, maar door met ze te communiceren, hen serieus te nemen. Ook oudere zwervers en junks verdienen medeleven. Waarom? ‘Omdat ze ondanks al hun problemen dromen van een normaal bestaan. Ze zijn écht gewone mensen zoals jij en ik.’ Bron: de Volkskrant, 11-09- 2004
OPDRACHT 3 (groepsopdracht voor ongeveer vier personen: vervolgens een presentatie voor de gehele groep)
Verschillende organisaties zijn al zeer lang werkzaam in de opvang van dak- en thuislozen. Bekende voorbeelden zijn het Leger de Heils en HVO-Querido in Amsterdam. Kies een organisatie uit die al minimaal 25 jaar bestaat en ga na wat haar oorspronkelijke visie was over dakloosheid en hoe deze zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. Maak hiervan een heldere beschrijving en geef aan onder invloed van welke factoren er (eventuele) veranderingen hebben plaatsgevonden.
OPDRACHT 4 (groepsopdracht voor ongeveer vier personen: eventueel gevolgd door een presentatie)
Bezoek een (grote) organisatie binnen de maatschappelijke opvang in je eigen omgeving. Beschrijf de doelstelling van deze organisatie en geef aan welke specifieke functies zij heeft. Geef aan wat voor soort voorzieningen er zijn, en met welke functie en welk doel.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 6/38
OPDRACHT 5 (individuele opdracht, uitmondend in groepsopdracht)
Als je het verhaal van Wouter leest komen er waarschijnlijk allerlei gedachten bij je op hoe en waarom het anders zou kunnen in zijn leven. Schrijf een brief aan Wouter waarin je hem een advies geeft hoe hij nu verder moet met zijn leven. Gebruik daarbij datgene wat je in je opleiding tot nu toe hebt meegekregen. Nadat je de brief hebt geschreven, wissel jullie elkaars brieven uit.
CASUS Wouter is 25 jaar oud. Hij heeft de leao, de technische school en nog een aantal andere opleidingen bezocht. Overal werd hij ‘afgeschopt’. Wouter zegt zich moeilijk te kunnen schikken in vaste regelmaat en niet te kunnen leven met verplichtingen. ‘Ik laat me niet inperken.’ Als hij zestien is gaat hij weg uit het ouderlijke huis: ‘’t Was best goed bij ons thuis maar ik kan zo niet leven.’ Hij vindt een kamer in Utrecht maar dat duurt niet lang: ‘Ze vonden mijn leven niet goed. Ik deed alleen waar ik zin in had. Toen hebben ze me weggestuurd.’ Vervolgens woont hij in verschillende kraakpanden. Als hij 21 is, komt hij voor het eerst in een dak- en thuislozeninstelling terecht. ‘Het is eigenlijk begonnen toen ik op straat gitaar ging spelen. Ik wilde het leven van een zigeuner leiden, lekker los allemaal. Toen ben ik er langzaam in terecht gekomen.’ Wouter is slecht te spreken over het bestaan dat hij nu leidt en over de andere dak- en thuislozen in zijn nabijheid. ‘Ik ben vaak ziek van de spanning. Het is een moeilijk leven. Ik heb de stap genomen voor de vrijheid maar nou zit ik tussen hun in. Zij zijn net als de hele wereld maar dan in het klein: ruzie maken met elkaar, het gaat alleen maar over geld en ze bestelen elkaar. In plaats van een betere wereld te maken vallen ze elkaar allemaal lastig. Ik bemoei me zo weinig mogelijk met ze.’ Wouter kan misschien, via via, een kamer krijgen maar ook dat lijkt slecht in zijn leven te passen. Trouwens, aan zijn laatste verblijf op een kamer heeft hij geen goede herinneringen. ‘Ik weet niet of ik het wel kan uithouden op een kamer. Maar dit wil ik toch ook niet meer. Ik ben hier eigenlijk al te lang gebleven. Ik had al eerder weg moeten gaan maar ik weet niet goed waar naartoe.’
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 7/38
Deel 1 (hoofdstuk 3 en 4) Ontstaan van dakloosheid
Ontstaan van dakloosheid
Interventiemogelijkheden Potentieel daklozen
• Voorkomen huisuitzettingen, bijvoorbeeld in samenwerking met woningcorporaties, AMW en geprivatiseerde nutsbedrijven. • Opzetten van signaleringsoverleggen en meldpunten voor overlast en zorg. • Bieden van schuldhulpverlening en budgettering. • Nazorg bieden aan ex-cliënten uit instituties zoals jeugdinternaten of instituten voor psychiatrische behandeling. • Onderdak en begeleiding bieden aan ex-gedetineerden die de gevangenis verlaten zonder uitzicht op stabiele woonruimte. • Voorkomen van sociaal isolement. Het creëren van sobere, betaalbare en gemakkelijk toegankelijke woonvormen aan de onderkant van de woningmarkt, zoals eenkamerwoningen, stacaravans of wooncontainers.
Recent
• Het snel traceren van recent daklozen en hun hulpverlening aanbieden.
daklozen
Hierbij is vooral een taak weggelegd voor de instellingen voor dag- en nachtopvang.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 8/38
OPDRACHT DEEL 1 – 1 (opdracht in tweetal)
Ga in tweetallen na wat het uithuiszettingsbeleid is van de gemeente waar een van jullie woont. Geef een beschrijving van het beleid. Let ook op of er bij uithuiszetting wordt samengewerkt met andere instanties. Zo ja, welke instanties zijn dat en met welk doel wordt er samengewerkt? Zo, nee waarom is dit niet het geval? Geef aan wat je van het beleid van deze gemeente vindt. Welke rol vind je dat jouw beroepsgroep kan spelen om uithuisplaatsing te voorkomen? Maak met gebruik van de gevonden gegevens zelf een plan van aanpak voor een gemeente en/of woningbouwvereniging zodat burgers uiteindelijk niet op straat belanden.
OPDRACHT DEEL 1 – 2 (opdracht in tweetal)
Totaalarrangementen van zorg, waarbij bepaalde groepen cliënten hun leven lang binnen een instelling, liefst ver weg van de maatschappij wonen, kennen we niet meer. Begeleiding en/of hulpverlening is nu kort, snel, zo veel mogelijk in de eigen omgeving. Het thema ‘vermaatschappelijking’ heeft in zorg- en welzijnsland zijn intrede gedaan. Ga na wat het thema vermaatschappelijking inhoudt. Geef hiervan een goede beschrijving die is toegespitst op dak- en thuislozen. Geef consequenties aan die vermaatschappelijking heeft voor: • woonvoorzieningen voor dak- en thuislozen; • de werkwijze van werkers binnen de dak- en thuislozenzorg. Denk daarbij aan je eigen beroepsgroep.
OPDRACHT DEEL 1 – 3 (individuele opdracht)
CASUS Jasper is 37 jaar oud. Hij vertelt dat hij de baas is van Hoog Catharijne, maar dat is een geheim. ‘Eigenlijk ben ik God, ze willen mij niet dopen omdat ik te godsdienstig ben’. Jasper gaat af en toe terug naar de poliklinische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis waar hij opgenomen is geweest. Dan krijgt hij zijn medicatie. Hij laat een doosje pillen zien, voor elk dagdeel een apart vakje, ieder vakje gevuld met minstens vijf pillen. ‘Vroeger moest ik er nog veel meer slikken. Ze zijn ook voor epilepsie. Als ik bedreigd wordt dan slik ik ze niet.’ Soms, als hij geen geld heeft om eten te kopen of om een overnachting in een passantenverblijf te kunnen betalen, verkoopt hij zijn medicatie op Hoog Catharijne. Vanaf zijn negentiende jaar brengt Jasper, met enige onderbrekingen, door in psychiatrische inrichtingen, crisisopvang, begeleid-wonen-projecten, de gevangenis en wegloophuizen voor de psychiatrie. In één psychiatrisch ziekenhuis heeft hij in totaal acht jaar gewoond. Aan u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 9/38
deze opnameperiode komt een abrupt einde: ‘Ik moest steeds in de isoleer. Je mag maar 24 uur in de time-out maar mij deden ze er drie dagen in. Een verpleger die drukte mijn keel dicht en toen heb ik me losgerukt. Toen zeiden ze dat ik hem had bedreigd met moord, maar dat is niet waar. Er is een rechtszaak van. Toen hebben ze mij eruit gegooid. Zo gaat dat overal, ze vinden mij onhandelbaar.’ Sinds vijf jaar maakt Jasper deel uit van het daklozencircuit. Zijn situatie is instabiel en hij kan zichzelf nauwelijks verzorgen.
Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw zou Jasper waarschijnlijk iemand zijn die gebruik maakt van de zogenoemde totaalarrangementen. Nu wordt hij echter alleen opgenomen wanneer het echt uit de hand dreigt te lopen. Wat moet vanuit sociaalagogisch of verpleegkundig opzicht nu gebeuren om Jasper uit de neerwaartse spiraal te halen waarin hij zich bevindt? Van welke disciplines/beroepsgroepen en/of instellingen wordt er wat verwacht? Geef ook aan op welke wijze er vervolgens afgestemd moet worden. Maak een plan van aanpak aan de hand van bovenstaande vragen en geef daarbij aan wat jouw positie is vanuit jouw discipline. Geef ook aan van welke methodieken je gebruik maakt en op welke manier je dat doet,
OPDRACHT DEEL 1 – 4 (groepsopdracht: Het debat)
De stelling luidt: Iedereen zorgt voor zichzelf en de overheid moet zich steeds verder terugtrekken! Vijf tweetallen bereiden deze stelling voor, elk vanuit de visie van een politieke partij. Een van de twee neemt vervolgens zitting in het forum. In totaal zijn er dus vijf forumleden. Daarnaast moer er één forum/gespreksleider zijn. De ‘vertegenwoordigers’ van de politieke partijen geven in maximaal vijf minuten het standpunt weer van hun partij gericht op de stelling in relatie tot dak- en thuislozen. Vervolgens kan het debat beginnen.
OPDRACHT DEEL 1 – 4.1 (vervolgopdracht: individueel voor iedereen)
Maak een reflectieverslag over het debat. Wat vond je goed, wat maakte je kwaad, wat raakte je verder? Geef op bovengenoemde stelling je eigen visie weer en verantwoord je daarin nadrukkelijk.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 10/38
OPDRACHT DEEL 1 – 4.2 (discussieopdracht voor grote groep)
Vind je dat je vanuit jouw positie als (toekomstig) werker met dak- en thuislozen een stelling in moet nemen in het maatschappelijk en politiek debat rondom dak- en thuisloosheid (en natuurlijk ook bij andere onderwerpen)? Waarom wel of waarom niet?
OPDRACHT DEEL 1 – 5 (groepsopdracht)
Op welke manier denk jij preventief te werk te kunnen gaan als het gaat om thema’s als vereenzaming, verstoorde relaties enzovoort die uiteindelijkheid dakloosheid tot gevolg hebben? Werk allereerst voor jezelf uit wat preventie is vanuit jullie eigen beroepsgroep. Welke theorieën en methodieken zijn er? Kies een situatie uit vanuit je omgeving en maak een preventieplan met het oog op voorkoming van dakloosheid. Geef een uitvoerige beschrijving van het plan van aanpak en geef daarbij nadrukkelijk aan wat jouw rol daarin zou moeten zijn.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 11/38
Deel 2 (hoofdstuk 5, 6, 7 en 8) Continuering van dakloosheid
Continuering van dakloosheid
Interventiemogelijkheden Recent
• Het snel traceren van recent daklozen en hun hulpverlening aanbieden.
daklozen
Hierbij is vooral een taak weggelegd voor de instellingen voor dag- en nachtopvang.
Langdurig daklozen
• Daklozen informatie verschaffen over het voorzieningenaanbod en toeleiden naar de juiste instanties en voorzieningen. • Daklozen, via cliëntenparticipatie en andere vormen van inspraak, consulteren over het instellingsbeleid om zo het institutionele aanbod te toetsen aan de realiteit van de straat. • Creëren van sociale-steunsystemen, bijvoorbeeld via maatjesprojecten. • Aanbieden van activeringsprojecten en betaalde arbeid, bijvoorbeeld op basis van dagloon). • Bieden van schuldsanering en geldbeheer. • Activiteiten aanbieden die het zelfrespect van daklozen versterken. • Contact blijven houden met langdurig daklozen en gerichte interventies inzetten op het op momenten waarop zich potentiële omslagpunten voordoen.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 12/38
OPDRACHT DEEL 2 – 1 (discussieopdracht)
CASUS Ronnie is een Surinaamse man van 42 jaar oud. Sinds tweeënhalve maand is hij dakloos. Hij zegt: ‘Ik ben geen zwerver, ik wil gewoon werken en een huis. Als ik in Suriname was gebleven dan had ik zulke problemen niet gehad. Daar heb ik allemaal vrienden, hier ken ik niemand’. In Suriname werkte hij als vrachtwagenchauffeur en hij hield wat koeien op en veldje. ‘De koeien werden vergiftigd, ze werden allemaal ziek. Ik weet niet wie dat gedaan had maar het was een teken voor mij. Ik werd bang.’ Hij laat zijn kinderen bij zijn ex-vrouw achter in Suriname en gaat naar Nederland, min of meer op de vlucht. Vier jaar geleden is hij in het zuiden van het land komen wonen. Hij vindt weer werk als vrachtwagenchauffeur, leert een Surinaamse vrouw kennen en trouwt met haar. Ronnie vertelt dat hij op een dag achter het dressoir een stapel onbetaalde rekeningen en brieven van incassobureaus heeft gevonden. Hij zegt dat zijn vrouw schulden heeft gemaakt, zonder dat hij het wist. Er ontstaan problemen waarbij een familielid van zijn vrouw hem bedreigt met een mes. Dat is het moment waarop hij weggaat. Hij neemt van de ene op de andere dag ontslag en kan niets meenemen. Hij vindt een paar weken onderdak bij een kennis in Utrecht. Daar kan hij echter niet lang blijven. Inmiddels heeft hij weer werk gevonden via een uitzendbureau. Als de kennis aangeeft dat hij weg moet, gaat hij naar een internaat van het Leger des Heils. ‘Ze konden me helemaal verzorgen maar dan mocht ik niet blijven werken voor het uitzendbureau. Ik moest bij hun op de werkplaats werken en dan kreeg ik zakgeld. Dat kan ik niet, want ik moet geld sturen naar mijn kinderen in Suriname. Als ik ze niks stuur dan hebben ze niks. Het gaat daar slecht.’ Ronnie maakt zijn afwegingen en verlaat na korte tijd het internaat. Sinds twee maanden slaapt hij nu in passantenverblijven. Overdag werkt hij en tussendoor probeert hij zijn problemen op te lossen. ‘Ik ben bij een maatschappelijk werker geweest maar die kon niks doen. Ik ben bij een advocaat geweest, ik kijk elke dag in de krant naar huizen en ik ben bij het huisvestingsbureau geweest. Maar ze kunnen allemaal niks doen.’ Hij probeert het werken vol te houden maar dat valt moeilijk te combineren met een dakloos bestaan. ‘In de Sleep-Inn slaap ik slecht. Ik moet elke ochtend om 6 uur opstaan voor mijn werk. Het is altijd lawaai, altijd mensen die ’s nachts rondlopen en praten. Als mijn wekker afloopt, dan worden ze wakker en dan gaan ze schelden. Mijn probleem is alleen maar een huis, als ik dat heb dan gaat alles weer goed.’
Wat herken je in het verhaal van Ronnie uit de theorie van hoofdstuk 4 uit het boek? Schrijf dat eerst voor jezelf op. Ideeën ter bespreking met de groep: Wat roept het verhaal van Ronnie bij je op als je het leest? Probeer dat zo helder mogelijk uit te leggen. Waar zie je aanknopingspunten in de huidige situatie van Ronnie om zijn leven weer op de rails te krijgen? Welke knelpunten denk je daarbij tegen te komen?
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 13/38
OPDRACHT DEEL 2 – 2 (individuele opdracht)
In hoofdstuk 2 heb je een beeld gekregen van een instelling binnen de maatschappelijke opvang. De meeste organisaties kennen ook de zogenoemde laagdrempelige opvang. Geef een beschrijving van een laagdrempelige opvang: • Is er een methodiek van werken, zo ja welke? • Wat is het beleid ten aanzien van het aantal nachten verblijf? • Is er speciaal beleid voor nieuwkomers? Geef aan welke mogelijkheden de laagdrempelige opvang moet bieden voor recent daklozen.
OPDRACHT DEEL 2 – 3 (groepsopdracht)
In Nederland kennen we de methodieken van bemoeizorg, groeizorg, zorgcoördinatie, outreachende hulpverlening enzovoort. Onderzoek met elkaar wat deze methodieken inhouden en welke betekenis ze kunnen hebben voor recent en/of langdurig daklozen. Kies als groep in onderling overleg een bepaalde methodiek en werk deze uit. Maak duidelijk voor welke doelgroep deze methodiek ook iets te bieden heeft, naast de doelgroep van de dak- en thuislozen. Mogelijkheid: • Je kunt de methodieken presenteren aan de gehele groep. • Je kunt de uitwerkingen aan elkaar geven zodat er een methodiekenboek kan worden samengesteld. • Als je deze opdracht als ouderejaars doet, dan kun je een lespresentatie geven aan jongerejaars.
OPDRACHT DEEL 2 – 4 (individuele opdracht)
CASUS Straatnieuwsverkoper Bram (31) belandde voor het eerst op straat toen hij achttien jaar was. Het ging thuis niet goed en hulp vragen was hij niet gewend. Zijn eerste nacht buiten herinnert hij zich nog goed. ‘Thuis ging het niet goed. Ik was een probleemkind, vroeg aandacht op een negatieve manier door in te breken of te stelen. Toen ik achttien jaar was, heb ik me laten oppakken om thuis weg te komen. Ik kon niet gewoon om hulp vragen, want mijn stiefvader is een Schot. Schotten zijn trots en dan hang je geen vuile was buiten. In plaats van uit huis geplaatst te worden, kwam ik in gevangenis.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 14/38
Na 41 dagen mocht ik weer naar huis. Ik zei dat ik weer zou stelen als ze me vrijlieten, maar de rechter zei dat hij me niet gevangen kon houden alleen omdat ik niet naar huis wilde. Ik ben die nacht in Cuyk in een open treinhokje gaan liggen. Ik deed geen oog dicht, het sneeuwde en het was koud. Ik heb toen een tuinhuisje opengebroken achter het station. Daar ben ik twee nachten gebleven, maar daar kon ik ook niet slapen. Overal lag gereedschap, er was geen plek om te liggen. Ik voelde me ellendig en dacht: als dit langer duurt, neem ik de trein naar Frankrijk en ga ik het Vreemdelingenlegioen in. Dat denk ik nog steeds wel eens, maar ik word er langzamerhand te oud voor. Na een telefoontje met de crisisopvang in Nijmegen, kwam ik terecht in de jeugd- en gezinshulp. Afwisselend woonde ik begeleid en bij mijn ouders. Toen ik 23 jaar was, ging het bergafwaarts. Ik begon met speed en xtc en had geen zin in de regels van de begeleiding. Al snel stond ik weer op straat. Deze keer belandde ik samen met mijn beste vriend in de kelder van een Marokkaanse vriend. Zijn vader schrok zich rot toen hij ons ontdekte en we moesten weg. Inmiddels had ik een vriendin met wie ik ben gaan samenwonen. Ik heb dat vijfenhalf jaar volgehouden: samenwonen en een baan als lasser. Op een gegeven moment had ik er genoeg van. Ik heb alles achtergelaten en ben gaan kraken. Door mijn ex-vriendin was ik van de xtc af, nu was ik er weer zwaar aan, ook aan de speed en de lsd. Ik had alles opgezegd: mijn baan, mijn huis, mijn vriendin. Ik wilde een zwerversleven, als het maar geen sleur werd. Vorig jaar werd ik opgepakt. Ik mocht vierenhalve maand zitten op het Wolvenplein in Utrecht, omdat ik voor 9000 euro boetes had staan. In oktober kwam ik vrij en ik had geen onderdak. Ik sliep tussen de struiken of in tunnels. Zonder dekens, dat was erg koud. Van drinken krijg je het dan nog wel warm en ook van drugs ga je op een gegeven moment wel out, maar als dat om vijf uur ’s ochtends is uitgewerkt, word je weer wakker van de kou. Uitslapen is er niet bij. Tegenwoordig heb ik praktisch elke nacht onderdak, in Utrecht is de opvang best goed geregeld. Maar ik heb genoeg van dit soort leven, ik wil er vanaf. Ik sta op de wachtlijst voor een woon-/werkproject waar je vier dagen per week bezig bent en twee keer per week urinecontrole krijgt. Ik wil stoppen met drugs. Als je het een jaar volhoudt, krijg je een huis. Ik wil een toekomst, ben niet meer bang dat het een sleur wordt. Ik ben nu ouder en kan er zelf voor zorgen dat dat niet gebeurt. Als de baan of vriendin een sleur wordt, verander ik gewoon van baan of vriendin. Maar ik denk dat als je kinderen hebt, het leven nooit saai wordt. Elke dag is dan weer anders.’
Wat denk jij dat de belangrijkste begeleidingsvraag is van Bram? Waarmee wil hij geholpen worden en hoe zou je dat kunnen aanpakken? Er zitten verschillende breukmomenten in het leven van Bram. Geef vanuit de casus aan welke breukmomenten je ziet. Geef bij elk moment aan waar begeleiding en/of hulp geboden had moeten worden en in welke vorm. Waar heeft volgens jou de begeleiding/hulpverlening gefaald?
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 15/38
OPDRACHT DEEL 2 – 5 (individuele opdracht)
Denk aan je eigen beroep waarvoor je wordt opgeleid en kies daarbij een bepaalde instelling. Te denken valt aan het algemeen maatschappelijk werk, club- en buurthuiswerk, een woonvoorziening voor chronische psychiatrie enzovoort. Geef een beschrijving van de werkwijze en laat daarbij zien welke mogelijke belemmeringen er zijn voor daklozen die gebruik willen maken van jullie diensten. Gebruik hiervoor nadrukkelijk de theorie van hoofdstuk 5.
OPDRACHT DEEL 2 – 5.1 (groepsopdracht)
Bespreek in kleine groep met elkaar wat er uit jullie individuele bevindingen naar voren komt. Kies vervolgens één probleemsituatie uit die een dakloze tegenkomt met de desbetreffende instelling. Maak met elkaar een realistisch plan van aanpak in de vorm van een aanbeveling naar de betreffende instelling toe.
OPDRACHT DEEL 2 – 6 (groepsopdracht)
Inmiddels heb je een beeld gekregen van de maatschappelijke opvang in zijn totaliteit. Maak met een aantal medestudenten een ideale opvang voor daklozen, die én goed is voor de daklozen zelf én goed is voor de werkers. Maak hierbij een duidelijke verantwoording. Welke uitgangspunten hanteer je in wat goed is voor de cliënt en voor jou als werker? Maak hierbij ook gebruik van andere diensten en instellingen. Het doel van de opvang is dat daklozen uiteindelijk weer onderdak vinden. Wat is er voor de daklozen en voor de werkers nodig om dat te realiseren?
OPDRACHT DEEL 2 – 7 (individuele opdracht)
Binnen de opvang wordt er regelmatig gewerkt met de zogenoemde maatjesprojecten en vriendendiensten. Beschrijf hoe deze projecten zijn opgezet en ga daarbij voor jezelf ook na of je het een professionele manier van begeleiden vindt. Interview vervolgens met een studiegenoot een ‘maatje’ of ‘vriend’ en een dakloze die van deze dienst gebruikmaakt. Je kunt de uitkomst presenteren voor je groep of bespreken met een aantal studenten.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 16/38
OPDRACHT DEEL 2 – 8 (individuele opdracht)
Kruip in de huid van een dakloze. Maak een aantal vragen die betrekking hebben op de netwerken en de cultuur van de straat. Probeer door middel van je vragen zo veel mogelijk een beeld te krijgen van het leven van de daklozen op straat. Ga daarbij uit van de thema’s zoals die in hoofdstuk 6 aan bod komen. Ga vervolgens met een of twee medestudenten de straat op, en probeer in contact te komen met een dakloze man of vrouw en probeer aan de hand van je vragen met hem of haar in gesprek te komen. (Het is wel goed om te vertellen dat je vanwege je studie een gesprek met hem of haar wilt hebben en niet te doen alsof je ‘zomaar’ geïnteresseerd bent.) Vergelijk na afloop met andere groepen wat deze verkenning jullie heeft opgeleverd.
OPDRACHT DEEL 2 – 9 (individuele opdracht)
Een andere mogelijkheid is dat je een (ex-)dakloze uitnodigt op de opleiding in het kader van een les/college. Dit zou je zelf kunnen organiseren, maar je zou dat ook kunnen doen via een organisatie. Zo is er in Utrecht bijvoorbeeld het ProjectImagoverbetering (zie www.tussenvoorziening.nl).
OPDRACHT DEEL 2 – 10 (opdracht in twee- of drietal)
Ga na in je eigen stad of omgeving na welke organisaties er zijn waar dak- en thuislozen mee te maken kunnen krijgen op het terrein van inkomsten, uitkeringen en financiën. Denk bijvoorbeeld aan de sociale dienst, de kredietbank. Verdeel deze instellingen en ga vervolgend op onderzoek uit. Maak daarbij een beschrijving van de organisaties. Beantwoord daarbij de volgende vragen: Naam: Doelstelling: Doelgroep(en): Werkwijze: Speciale regels/regelgeving voor daklozen: Je informatie moet als een pakket worden samengesteld. Je maakt daarbij ook een exemplaar voor de andere groepen en de andere groepen doen dat voor jullie. Het doel is dat jullie een totaaloverzicht krijgen van alle organisaties waar dak- en thuislozen op financieel gebied mee te maken krijgen.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 17/38
OPDRACHT DEEL 2 – 11 (discussieopdracht)
Tien jaar geleden is het, dat de toenmalige Hervormde diaconie het idee van diaconaal consulent Constand de Jonge wel zag zitten: een krant van en voor daklozen uitgeven. Een visionair standpunt, zo bleek al snel. ‘Straatnieuws, een landelijke primeur, bereikte een maandelijkse oplage van 35 000 exemplaren. De media uit alle hoeken en gaten van het land doken er op. Het nieuws lag – en ligt – op straat, zeggen journalisten toch altijd? Een terugblik met de man van het eerste uur.
Straatnieuws destijds primeur voor de stad Utrecht Daklozen tien jaar met eigen krant door PETER
VAN DER
ROS
‘Het was puur vooruitstrevend van de Hervormde gemeente Utrecht in 1994,’ begint Constand de Jonge zijn relaas over Straatnieuws. ‘We hadden als bestuur van de dagopvang voor dak- en thuislozen het Catharijnehuis dat toen vijf jaar bestond, wat geld over van de lustrumviering. Naar voorbeelden uit Duitsland en Engeland, waar soortgelijke projecten goed liepen, besloot ik toen tot de oprichting van een straatkrant, puur voor daklozen. Het doel was vierledig: deze mensen uit hun isolement halen, ze een zinnige dagbesteding geven, in hun eigen onderhoud laten voorzien en, last but not least, niet-daklozen confronteren met hun stadgenoten waar ze tot dan toe alleen maar met een boog omheen liepen.’ Straatnieuws was geboren. Weliswaar naar voorbeeld uit grote steden van onze buurlanden, maar toch als eerste daklozenkrant in Nederland. ‘Utrecht’ was landelijk voorpaginanieuws van dagbladen, kwam op het 8 uur Journaal, in Achter het Nieuws [nu Nova, PvdR] en herhaaldelijk bij de commerciële omroepen. De Jonge: ‘Alle media vielen over ons heen. RTL, Veronica, het Journaal, de grote dagbladen. Het was prachtig, al die aandacht. Strelend, dat ook, maar toch. Ach, op een gegeven moment
u i t g e v e r ij cout inho
c
benader je de media routinematig. Je gaat zelf je nieuws maken en zo de daklozenproblematiek in de schijnwerpers zetten. Zoals die keer dat we de NS voor de rechter sleepten omdat ze op grote reclameposters op stations, daklozen afschilderden als nutteloze zwervers. Stereotype met de fles
Heineken vond het logo achter de letters Straatnieuws te veel lijken op dat van achter de letters ‘Heineken’. De maker van het gerstenat kreeg gelijk, maar de nieuwswaarde was er niet minder om voor de Utrechtse krantenmakers en -distributeurs... Er moest iets anders verzonnen worden. Omdat
Ze durfden niet de straat op... In september 1994 was het in het begin niet gemakkelijk de daklozenkrant Straatnieuws aan de man te brengen. Het was immers nog nooit vertoond in Nederland. Tijdens een feestje was het geen probleem een dakloze te vinden om het eerste exemplaar van Straatnieuws aan Burgemeester Opstelten te verkopen. De burgervader betaalde met een tientje, de verkoper had natuurlijk geen wisselgeld... Maar toen... ik zat met 5 000 exemplaren en de daklozen durfden niet de straat op! De daklozen vertelden mij dat ik het zelf ook niet zou durven. Waarop ik zei dat als er vijf dakloze straatverkopers met de krant op pad gingen, ik zelf ook van de partij zou zijn. Uiteindelijk vond ik drie verkopers, we vertrokken naar Hoog Catharijne. En het onverwachte geschiedde: binnen no-time waren we door onze stapel kranten heen. Toen durfden de andere daklozen die in een hoekje hadden staan kijken ook wel. Binnen vier dagen waren we door onze complete oplage van 5 000 exemplaren heen en er kwam een nadruk van nog eens 10 000 kranten! Hoog Catharijne probeerde ons nog te weren uit zijn inkoopparadijs, maar kreeg bij de rechter ongelijk omdat het hier ging om een blad zonder winstoogmerk en werd uitgegeven onder de vrijheid van meningsuiting. bier, tussen het straatvuil. Mooi dat we in het gelijk werden gesteld. Onze klacht ging via de Reclame Code Commissie en leverde heel wat publiciteit op.’ Omgekeerd maar met het zelfde effect gebeurde ook. Bierbrouwer
er toch nog iets van een theoloog in Constand de Jonge schuilde, vormde hij het ‘biervignet’ om tot een boekrol. Dat was jarenlang het logo van Straatnieuws.
Werkboek bij Leven op straat – blz. 18/38
SODETU De onafhankelijke stichting ‘Ondersteuning Dak- en Thuislozen Utrecht’ (SODETU) liet het oog vallen op het pand Jansveld 51. Op de begane grond van dit herenhuis kwam de redactie en de distributieafdeling van ‘Straatnieuws’, terwijl in vier appartementen daar boven even zo veel daklozen een eigen woonruimte vonden. “Deze mensen wilden heel bewust uit het circuit van het zwerversbestaan stappen”, legt Constand de Jonge uit. “Ze pakten die verantwoordelijkheid op door in het pand van de stichting te gaan wonen. Daarmee sloegen we als bestuur meer vliegen in één klap: de daklozen geraakten uit het isolement, hadden een zinnige dagbesteding en konden de kost verdienen. Precies daar waar het ons allemaal om begonnen was.”
Banen De banen die Straatnieuws als zodanig in het leven riep, kregen een volwaardig aanzien doordat de gemeente ze tot ‘Melkertbanen’ verhief. De betrokken daklozen kregen een status, stegen op de maatschappelijke ladder. Een reden om trots op te zijn. Constand de Jonge wil in deze opsomming van de historische feiten omtrent Straatnieuws twee mensen in elk geval niet onvermeld laten: Ien van Marle als voorzitter van de Hervormde diaconie, met een warm hart voor alles wat met daklozen en hun bestaan te maken had. Zij was het die het voorstel ‘erdoor kreeg’ om De Jonge voor de helft van zijn arbeidstijd te detacheren bij het project van de daklozenkrant. En Sylvia van Woudenberg, universitair stagiaire die in het kader van haar afstudeerscriptie het project Straatnieuws niet alleen omarmde maar De Jonge daarin met raad en daad steunde. Ook zij was een aantal jaren bij het project betrokken.
Deuren open “Er gingen deuren voor je open, als je zei dat je de redacteur van Straatnieuws in Utrecht was”, herinnert De Jonge zich maar al te goed van die roerige periode dat hij zowel hoofdredacteur, projectleider en pandbeheer-
u i t g e v e r ij cout inho
c
der was. “Straatnieuws was een medium dat vanaf het eerste begin voor vol werd aangezien. Zowel journalistiek als project op zich. Aan de andere kant komt er ook veel bluf bij kijken hoor. Ik weet nog dat ik een prachtig pand op het Jansveld 51 zag, pal naast de Sleep-inn. Dát wilde ik aankopen! Het was een grote stap, een pand van 450.000 gulden (ruim twee euroton nu) kopen in 1994. Er ging een droom in vervulling, maar die droom moest wel worden waargemaakt. Dat is gelukt. Na veel praten en verschillende ondernemingsplannen ging een bank overstag en voorzag ons van een hypotheek.”
wel door mij op weg helpen en ging daarna haar eigen weg. Rotterdam wilde op een bepaald moment wel een samenwerkingsverband, maar dan op magazine-formaat met een twee wekelijkse verschijning. Goed bedoeld allemaal, maar dat zag ik niet zitten. We hebben het wel even gedaan, maar zijn later toch weer teruggevallen op de maandelijkse frequentie en nog later weer als echte krant en dus niet zo glossy. Maar goed, de daklozenkrant bestaat hier nog steeds. Dat kun je niet van alle steden zeggen. In de ene stad ging Straatnieuws na enkele jaren ter ziele, in een andere liep het af omdat er iemand met de kas vandoor was...”
Landelijk Het eerste exemplaar van het Utrechtse Straatnieuws verscheen in een oplage van 5.000. “Binnen de kortste keren uitverkocht”, vertelt De Jonge tien jaar later nog steeds trots. “We lieten er 5.000 bij drukken, die waren ook zo weg. Ja, op een gegeven moment hadden we een maandelijkse oplage van 35.000. Dat waren wel de hoogtijdagen, moet ik er eerlijk bij zeggen. Mijn bedoeling was om er een landelijke krant van te maken, met plaatselijke edities. Dat is maar ten dele gelukt. Amsterdam ging hautain op eigen houtje, Den Haag liet zich
Yuppen Het pand Jansveld 51 is nog altijd in het bezit van SODETU, de stichting dak- en thuislozen Utrecht, die Straatnieuws uitgeeft. Nog altijd hebben daklozen er een boterham aan, wordt het op tal van plekken verkocht en brengt het blad de daklozen in contact met woningbezitters, yuppen en huurders. Constand: “Het was een mooie tijd, maar na vier jaar hield ik het in 1998 voor gezien. Mijn belangrijkste doelen had ik toen behaald: het pand op het Jansveld was toen schuldenvrij en een samenwerkingsverband met de Rotterdamse Straatkrant was een feit. Mijn opvolger Peter ten Cate heb ik als hoofdredacteur nog ingewerkt en daarna ben ik er een tijdje tussenuit geweest op studieverlof. Toen ik terugkwam, hing Exodus aan de telefoon. Of ik een tijd als interim-manager het woonwerkproject in Utrecht weer op de benen wilde zetten. Daarna kwamen weer verschillende andere projecten zoals de opvang voor afgewezen asielzoekers en nu de voedselbank. Vernieuwend bezig zijn, signaleren en initiëren, daarin ligt mijn kracht en daar haal ik mijn energie uit. En het is de taak van een diaconaal consulent.”
Constant de Jonge met een van de eerste Straatnieuws-edities. ‘Er gingen deuren voor je open’ (foto Peter van der Ros)
Bron: Kerk in de stad, 08-10-2004
Werkboek bij Leven op straat – blz. 19/38
In het artikel worden vier doelen genoemd bij de opzet van de eerste daklozenkrant. Wat vind je van elk van de vier doelen. In hoeverre vind je de doelen nu nog gelden? Wat vind jij van de daklozenkrant en welke doelen vind je dat deze heeft? Is daar iets in veranderd in vergelijking met tien jaar gelden?
OPDRACHT DEEL 2 – 12 (individuele of kleine groepsopdracht) Lees het artikel ‘Stap voor stap’ en de casus.
STAP VOOR STAP VOORUIT Het 8-fasenmodel voor de maatschappelijke opvang door
PETRA VAN
LEEUWEN-DEN DEKKER1
De noodzaak om mensen te begeleiden naar een volwaardige plek in de samenleving is ook in de maatschappelijke opvang goed doorgedrongen. In de praktijk blijkt het echter lastig om daar handen en voeten aan te geven, mede door het ontbreken van een laagdrempelige methodiek. Het 8-fasenmodel kan hier verandering in brengen.
Het 8-fasenmodel ondersteunt het planmatig werken met cliënten in de maatschappelijke opvang. De methodiek begint bij het eerste contact, wanneer de cliënt zich aanmeldt, en eindigt als eventuele nazorg is afgerond. De naam verwijst naar de acht fasen van de methode (zie kader). Elke fase heeft een eigen doel, werkwijze en bijbehorende instrumenten. In de planningsfase bijvoorbeeld is het doel om te komen tot concrete doelen voor de begeleiding. Cliënt en hulpverlener leggen deze vast in een begeleidingsplan. Naast de acht fasen staan ook acht leefgebieden centraal in het 8-fasenmodel. Deze leefgebieden lopen als een rode draad door de begeleiding. De acht leefgebieden zijn niet probleemgericht, maar persoonsgericht. Dat wil zeggen dat al deze leefgebieden relevant zijn voor elk mens, en niet alleen voor cliënten. Daarom is ervoor gekozen om onderwerpen als psychiatrie, verslaving en justitie onder te brengen in een overkoepelend leefgebied. Instellingen kunnen de leefgebieden desgewenst naar eigen inzicht aanpassen. Voorheen werd er in de sector maatschappelijke opvang nauwelijks planmatig gewerkt. Cliënten bleven soms langer dan hun lief was – of dan nodig was – in een opvangvoorziening. Het werken met leefgebieden brengt nieuwe 1
Petra van Leeuwen-den Dekker werkt bij het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn [NIZW] en was daarvoor als sociaal-pedagogisch hulpverlener werkzaam in de maatschappelijke opvang.
u i t g e v e r ij cout inho
c
dynamiek met zich mee. Een hulpverlener: ‘Door consequent ook naar verschillende andere leefgebieden te kijken, ontdek je dat iemand ook sterke kanten heeft en dat groei nog mogelijk is.’
Afstudeeropdracht Het 8-fasenmodel is vanaf 1998 ontstaan. Mariska Haasnoot en Petra van Leeuwen voerden in een sociaal pension hun afstudeeropdracht Methodisch Begeleiden uit. Het afstudeerproject richtte zich op het ontwikkelen van een doordachte werkwijze voor de individuele begeleiding van de dakloze vrouwen die in het sociaal pension woonden. Bestaande methodieken, bijvoorbeeld uit de jeugdzorg of de verslavingszorg, waren te hoog gegrepen voor een laagdrempelig en praktisch werkveld als de maatschappelijke opvang. De studenten slaagden erin een geschikte methode te ontwikkelen. Voor hun scriptie erover ontvingen ze de SPH Scriptieprijs 1999. Andere instellingen voor daklozen toonden interesse in de werkwijze. Dit was aanleiding voor het NIZW om een project te starten om de methode landelijk geschikt te maken. Het project sloot aan bij de maatschappelijke tendens om meer te investeren in het zo zelfstandig mogelijk laten functioneren van kwetsbare groepen in de samenleving, ook wel ‘vermaatschappelijking’ genoemd. Zes instellingen meldden zich aan als proefinstellingen en gingen in 2002 en 2003 aan de slag met de verdere ontwikkeling van de methode. Het waren drie sociaal-pensions, een crisisopvang, ambulante woonbegeleiding en pensionwoningen. Hulpverleners die gewend zijn om methodisch te werken, zullen weinig nieuwe dingen ontdekken in het 8fasenmodel. Voor hen is methodisch werken gesneden koek, bijna een automatisme. Maar voor hulpverleners die in de maatschappelijke opvang werken, is het 8-fasenmodel wel vernieuwend. Zij zijn doorgaans niet gewend om doelgericht met cliënten te werken en hebben daarvoor ook weinig tijd tot hun beschikking. Het laagdrempelige karakter dat de maatschappelijke opvang kenmerkt, mag niet belemmerd worden door planmatig werken. En juist
Werkboek bij Leven op straat – blz. 20/38
daarom is het 8-fasenmodel zo geschikt voor de maatschappelijke opvang: het heeft een balans gevonden tussen enerzijds professioneel werken en anderzijds laagdrempelig blijven. Een manager: ‘Het 8-fasenmodel spreekt me zo aan omdat het zo praktisch is. Dat sluit heel erg aan bij de manier waarop we in de maatschappelijke opvang werken.’
Erg wennen Bij aanvang van het project was er bij uitvoerend werkers soms weerstand om aan de slag te gaan met het 8-fasenmodel. ‘Zitten we als hulpverleners straks alleen nog Hulpverlener: ‘Door maar achter de computer om begeleidingsplannen te consequent ook maken?’ Zij waren bang naar verschillende voor bureaucratisering van de hulpverlening. Anderen andere leefgebieden waren enthousiast om aan te kijken, de slag te gaan. ‘Eindelijk komt er meer structuur in ontdek je dat onze begeleiding.’ De iemand ook sterke managementteams van de instellingen waren overwekanten heeft gend positief. Zij hechtten veel waarde aan de kwalien dat groei nog teitsverbetering van het aanmogelijk is.’ bod. Alle betrokkenen kregen ruim anderhalf jaar de tijd om het 8-fasenmodel op maat te maken voor de eigen instelling. Dat bleek geen geringe opgave te zijn. In het begin kostte het veel extra tijd om kennis te maken met de nieuwe werkwijze. Vooral het maken van goede begeleidingsplannen betekende voor de meeste een flinke omslag in de manier van werken. Naast de drie b’s van bed, bad, brood moest een vierde b waargemaakt worden: die van begeleiding. Hulpverleners en cliënten moesten erg wennen aan de nieuwe manier van werken. Invoering van het 8-fasenmodel betekende voor veel hulpverleners een cultuuromslag, van ad hoc werken naar planmatig werken.
Positieve ervaringen Na twee jaar is gebleken dat het 8-fasenmodel bijgedragen heeft aan een kwaliteitsverbetering in de instellingen. De nieuwe manier van werken bracht voor- en nadelen met zich mee. Het grootste voordeel was dat cliënten nu beter in beeld kwamen en er gericht gekeken werd naar hun mogelijkheden.’Ik heb nooit geweten dat Henk analfabeet was, maar door de vragenlijst kwam het nu gericht aan de orde,’ aldus een hulpverlener. Hulpverleners leerden anders naar cliënten te kijken. Niet alleen problemen kwamen in beeld, maar juist ook de dingen die goed gingen bij de cliënt. Door consequent naar alle leefgebieden te blijven kijken, kregen hulpverleners en cliënten zelf een completer en eerlijker beeld van de situatie. Doordat dat nu ook op papier wordt gezet, is afstemming en samenwerking met anderen eenvoudiger. Zowel intern als extern (in cliëntbe-
u i t g e v e r ij cout inho
c
sprekingen) kun je nu concreet met elkaar in gesprek gaan. Verwarring of onduidelijke communicatie wordt daarmee voorkomen, wat de hulp aan cliënten direct ten goede komt. Hulpverleners geven aan dat het 8-fasenmodel meer duidelijkheid en structuur schept en dat ze gerichter aan doelen werken met cliënten: ‘Het werken met leefgebieden, met rapportages en begeleidingsplannen geeft houvast voor de gesprekken. De mentorgesprekken vinden gerichter plaats. We hebben een kwaliteitssprong gemaakt en hebben nu meer overzicht en grip op de begeleiding. Vroeger liepen cliënten doelloos rond en waren ze afhankelijk van toevallige gebeurtenissen.’
Persoonsbeschrijving Een goede analyse op leefgebieden in het begin van de begeleiding levert later veel op. Basis is het maken van een persoonsbeschrijving. De persoonsbeschrijving is een formulier waarop cliënt en hulpverlener per leefgebied kort de huidige situatie van de cliënt beschrijven. In een paar regels tekst leren hulpverleners kernachtig weer te geven hoe het op dat moment met de cliënt gaat en welke wensen hij heeft voor de toekomst. Niet alleen problemen, maar ook wensen van de cliënt zijn aanknopingspunten voor het begeleidingsplan. De cliënt komt zo sneller en vollediger in beeld. Daardoor is een gerichtere aanpak mogelijk. Cliënten worden actief bij de begeleiding betrokken. Een cliënt over het 8-fasenmodel: ‘De laatste tijd is de begeleiding erop vooruitgegaan. Ik krijg eerlijk te horen wat de begeleiders over mij adviseren. Voorheen was het zo dat verschillende trajectbegeleiders als het ware met de vinger in de pap wilden roeren. Nu kan ik steeds bij dezelfde trajectbegeleider terecht en hoef ik mijn situatie niet steeds opnieuw uit te leggen aan iemand anders. Dat is trouwens soms ook wel lastig, want als ze er niet is, helpt iemand anders me ook niet.’ Dennis woont al bijna acht jaar in het pension van Het Huis. Hij is nu 49 jaar. Op Het Huis heeft hij een eigen kamer. Deze kan hij niet netjes houden. Dat is dan ook de reden waarom hij destijds na het overlijden van zijn vrouw door de woningbouwvereniging zijn huis is uitgezet: overlast. Hij kon bij niemand anders terecht en meldde zich uiteindelijk aan bij Het Huis. Het Huis bood hem eten, onderdak en begeleiding. Dat gaat eigenlijk al jarenlang redelijk goed. Met de invoering van het 8-fasenmodel werd de situatie van Dennis nog eens onder de loep genomen. Mentor Marian maakte samen met Dennis een persoonsbeschrijving (de aanmelding en intake waren al acht jaar geleden uitgevoerd). De persoonsbeschrijving zet de plus- en minpunten in het functioneren van Dennis op alle leefgebieden op een rij en kijkt naar de wensen die Dennis heeft op elk van de leefgebieden. Enkele belangrijke punten die hieruit naar voren komen, hebben betrekking op huisvesting en het praktisch functioneren van Dennis.
Werkboek bij Leven op straat – blz. 21/38
een tijdje nodig heeft om te wennen aan het geheel zelfstandig wonen. Marian krijgt de tip om Dennis te adviseren gespecialiseerde thuiszorg aan te vragen en stapsgewijs toe te werken naar zelfstandig wonen. Ze overlegt het idee met Dennis, die er positief tegenover staat. Samen stellen ze concrete doelen en acties af en leggen deze vast in het begeleidingsplan. Marian spreekt met Dennis af dat hij de gespecialiseerde hulp eerst aanvraagt vanuit Het Huis. Dan kunnen ze bekijken of het Dennis lukt zijn kamer goed op orde te houden. Als dat lukt, kunnen ze op zoek gaan naar een geschikte woning. Omdat Dennis al acht jaar ingeschreven staat, moet het lukken een woning te vinden binnen afzienbare tijd. Ze geven het doel om gespecialiseerde thuiszorg uit te proberen zes maanden de tijd.
Zoeken naar balans Nadeel voor sommige hulpverleners van de invoering van het 8-fasenmodel was dat het ad hoc karakter van hun werk veranderde in een gestructureerdere manier van werken. Zij konden zich niet vinden in deze manier van werken en voelden zich meer thuis in een werkkring waarin juist de chaos en onvoorspelbaarheid overheerste. Daar kwamen zij als hulpverlener beter tot hun recht. Voor hen persoonlijk was het 8-fasenmodel geen vooruitgang. Sommigen van hen kozen daarom voor een andere werkkring. Een valkuil van het 8-fasenmodel bleek te zijn dat hulpverleners de methode op zich als doel zagen, in plaats van de daadwerkelijke begeleiding van de cliënt. Zij verscholen zich achter de computer om een begeleidingsplan te maken, maar wisten het proces met de cliënt moeilijk inhoud te geven. Hun werkwijze werd dankzij het 8-fasenmodel inzichtelijk. Voor sommigen bleek dat moeilijk: ‘Voorheen kon ik doen wat ik wilde, maar nu moet ik verantwoorden wat ik in de begeleiding doe.’ De kern van het 8-fasenmodel is het contact tussen de cliënt en de hulpverlener; het model zelf ondersteunt dat alleen. Hulpverleners moeten dan ook beschikken over goede gesprekstechnieken en sociale vaardigheden. Voor sommige hulpverleners blijft het zoeken naar een goede balans tussen de relatie en de methode, de balans tussen hoofd en hart. Over zijn huisvesting geeft Dennis aan dat hij graag zelfstandig wil wonen, maar hij beseft wel dat hij hulp nodig heeft bij het schoonhouden van zijn huis. Dennis geeft aan dat hij het moeilijk vindt zijn kamer op orde te houden. Daarover heeft hij soms in huis ook wat mot met de begeleiding, die vindt dat hij zijn kamer beter op orde moet houden. Op andere leefgebieden, zoals financiën en psychisch functioneren, gaat het redelijk goed met Dennis. Hij beheert zijn eigen geld en houdt maandelijks genoeg geld over om van te leven. Dennis heeft sinds een paar jaar een vriendin, maar die ziet hij gemiddeld maar eens per maand. Analysefase: Marian ziet het zelfstandiger wonen van Dennis niet één, twee, drie voor zich, omdat ze denkt dat hij een eigen woning niet op orde kan houden. Ze vreest dat Dennis dan opnieuw zijn woning uitgezet zal worden. Omdat dit eigenlijk het enige obstakel vormt, is ze het toch wel met Dennis eens om te onderzoeken wat de mogelijkheden voor Dennis zijn om zelfstandig te wonen. Planningsfase: Marian brengt de kwestie in het cliëntenoverleg in en stelt haar collega’s de vraag: ‘Welke mogelijkheden zijn er voor Dennis om zelfstandig te wonen en welke ondersteuning kan hij krijgen om zijn woning op orde te houden?’ Uit het overleg blijkt dat de meeste collega’s wel denken dat Dennis weer zelfstandig kan wonen, mits er goede ambulante hulp geboden wordt. Bovendien zit Dennis al zo lang bij Het Huis dat hij misschien wel
u i t g e v e r ij cout inho
c
Forse inzet Een succesfactor bij de implementatie is de motivatie en steun van alle betrokken partijen. Zo moet het management willen investeren in kwaliteitsverbetering en daar ook tijd en geld voor vrijmaken. Invoering van het 8fasenmodel vraagt meer dan alleen een teamtraining. Het gaat er niet alleen om dat hulpverleners bepaalde technische vaardigheden verder ontwikkelen, zoals het maken van een begeleidingsplan of het voeren van een intakegesprek. Het gaat vooral om een verandering in de manier van denken. Goede ondersteuning is daarbij essentieel. Een teamleider over de implementatie: ‘Je bent afhankelijk van de kennis en vaardigheden van medewerkers en ook
DE ACHT FASEN :
1 2 3 4 5 6 7 8
Aanmeldingsfase: het eerste contact tussen de cliënt en iemand van de instelling Intakefase: een nadere kennismaking tussen de cliënt en de instelling Opnamefase: de opbouw van de hulpverlening aan de cliënt Analysefase: analyse van het functioneren van de cliënt Planningsfase: het opstellen van een begeleidingsplan Uitvoeringsfase: de uitvoering van het begeleidingsplan Evaluatiefase: een terugblik op de uitvoeringsfase Uitstroomfase: de afronding van de hulpverlening
DE ACHT LEEFGEBIEDEN :
• • • • • • • •
Huisvesting Financiën Sociaal functioneren Psychisch functioneren Zingeving Lichamelijk functioneren Praktisch functioneren Dagbesteding
Werkboek bij Leven op straat – blz. 22/38
van de formatie. We hebben geïnvesteerd in de persoonlijke coaching van mentoren door een aparte functionaris. Die continue ondersteuning is essentieel.’ Ook de rol van de teamleider bleek tijdens het project cruciaal te zijn. De teamleider moet kennis en affiniteit hebben met planmatig werken om het team goed aan te kunnen sturen. Een teamleider zonder activerende visie op de doelgroep zal niet slagen in een goede implementatie van het 8-fasenmodel. Het succes van het model blijkt dus vooral af te hangen van de visie, motivatie en inzet van alle betrokkenen. Een directeur: ‘Het 8-fasenmodel is laagdrempelig en lichtvoetig: het sluit aan bij de sector. Toch vergt het een forse inzet van alle betrokken medewerkers om de verandering naar een meer activerende cultuur voor elkaar te krijgen. En daar zijn we nog wel enkele jaren mee bezig.’ Na twee jaar is het 8-fasenmodel gereed om de rest van het land te veroveren. Feedback van cliënten, managers en hulpverleners is verwerkt in de definitieve versie van het model. Uitvoeringsfase: Dennis meldt zich aan bij het Regionaal Indicatie Orgaan en krijgt na ruim twee maanden gespecialiseerde thuiszorg toegewezen. Dennis is hier tevreden over. Het klikt goed tussen Dennis en de thuiszorgmedewerker, en al na korte tijd ziet zijn kamer er netter uit. In de tussenliggende tijd probeert Marian steeds meer verantwoordelijkheden bij Dennis neer te leggen om te testen of hij ze aankan. Hoewel Dennis altijd zelfstandig zijn zaakjes regelt, merkt Marian toch dat hij met regelmaat een beroep op haar doet. Evaluatiefase: Na een half jaar blijkt de samenwerking met de thuiszorg goed te verlopen en geeft Dennis aan erg blij te zijn met een opgeruimde kamer. Het geeft hem vertrouwen dat het hem in de
toekomst gaat lukken. De afbouwende ondersteuning van Marian vindt hij nog moeilijk; hij is eraan gewend altijd bij iemand aan te kunnen kloppen als hij vragen heeft. Deze ervaringen maken het mogelijk een volgende stap te zetten, namelijk het zoeken naar een woning en het voorbereiden van Dennis daarop. En de cyclus gaat verder: Dennis en Marian stellen een nieuw begeleidingsplan op. De thuiszorgmedewerker wordt bij het opstellen van het begeleidingsplan betrokken, om concrete doelen te stellen in het praktisch functioneren van Dennis. In de uitvoeringsfase gaan Marian en Dennis op zoek naar een woning voor Dennis. Zodra dat gelukt is, zal de uitstroomfase van start gaan. In deze fase neemt Dennis afscheid van Het Huis en zal Marian hem nog enige tijd eens in de maand bezoeken om de vinger aan de pols te houden.
De folder over het 8-fasenmodel is te downloaden op www.nizw.nl; de Centrale Rino Groep geeft implementatieondersteuning en trainingen voor het 8-fasenmodel, informatie via www.crg.nl.
Literatuur Leeuwen-den Dekker, P. en D. Heineke (2004). Het 8-fasenmodel. Planmatig werken in de maatschappelijke opvang. Utrecht: NIZW. Heineke, D. en P. Leeuwen-den Dekker (2004). Implementatiewijzer 8-fasenmodel. Handreiking voor managers en projectleiders. Utrecht: NIZW. Bron: SPH, september 2004
CASUS Hij heeft weinig leuke herinneringen aan zijn jeugd. James woonde al op zijn zesde niet meer thuis en verbleef vanaf zijn zestiende op talloze adressen. Jaren later raakte James verslaafd aan harddrugs, maar na een half jaar had hij daar genoeg van. ‘Iets van hogerhand schudde me wakker.’ Zijn eerste nacht op straat herinnert hij zich nog goed. ‘Ik weet nog dat ik op alles en iedereen kwaad was, ik vond dat niemand me wilde helpen. Ik was weggelopen uit een tehuis in Oosterbeek waar de leiding extreem streng was. Ik nam de trein naar Utrecht, een stad die ik goed kende. Na uren lopen vond ik een portiek in Overvecht, een rustig plekje in een sloopflat. Het was augustus en gelukkig niet koud, want ik had niets bij me: geen dekens en niets om op te liggen. Ik kon de slaap maar moeilijk vatten, terwijl ik heel erg moe was, ik had uren gelopen. Maar de grond was van beton en ik was een matras gewend. Die nacht was ik meer wakker dan dat ik sliep. De volgende dag ben ik naar het JAC gegaan. Ik weet nog dat ik dacht: eens, maar nooit meer.’
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 23/38
James kwam al op jonge leeftijd in een tehuis terecht. Zijn alleenstaande moeder stuurde hem op zijn zesde naar een antroposofisch tehuis voor moeilijk opvoedbare kinderen in Zeist. ‘Ik ben tot mijn zestiende depressief geweest, maar uit die tijd herinner ik me wat leuke momenten. Met kerst zongen we liedjes, we voerden een toneelstuk op, maakten muziek en er werden antroposofische kerstverhalen verteld. Op mijn zestiende werd ik onhandelbaar en moest ik naar het tehuis in Oosterbeek. Ik werd daar gekleineerd door de bewoners en de leiding. Een jaar later liep ik er weg.’ James vertrok zonder een bericht achter te laten en nam niets mee: geen geld, geen bankpas. ‘Zelfs mijn draaitafel en mijn eerste elpee, van de Shadows, liet ik achter. Die waren voor mij heel belangrijk, in die tijd begon ik erg van muziek te houden. Na een zwart ritje met de trein kwam ik aan op Hoog Catharijne terecht. Het was die avond koopavond en erg druk. Ik heb wat geld gebietst en ging naar café België, waar ik tot sluitingstijd bleef. Vervolgens ben ik dus gaan lopen en kwam ik in Overvecht terecht.’ Die eerste nacht was ook James’ enige nacht op straat. ‘Op straat slapen is geen pretje, zeker ‘s winters niet! Met die vocht en kou, het is gewoon slecht voor je gezondheid. Gelukkig kon ik sindsdien altijd wel terecht bij kennissen of in de nachtopvang. Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen in Utrecht te blijven. Nu woon ik intern in nachtopvang de Vaartse Rijn, daar mogen geen verslaafden komen. In de Noise kwam ik in aanraking met harddrugs, ik heb een half jaar lang van alles gebruikt. Maar op een nacht had ik heftige dromen, ik kreeg de boodschap door dat ik ermee moest stoppen. Ik zag in die tijd geen uitweg meer en dacht aan zelfmoord. Dat kwam allemaal door de drugs. Ik ben zonder begeleiding gestopt, maar iets heeft me wel geholpen. Op Hoog Catharijne kwam ik Hara Krishna’s tegen die me een mantra gaven. Door zo’n mantra onderga je een soort verlichting van binnenuit. Ik zing de mantra soms nog steeds in moeilijke perioden. Ik weet zeker dat het door de mantra beter met me gaat. Ik ben socialer geworden en pak de dingen anders aan. Ik ben het zoeken beu en wil me aanmelden voor een dagbesteding, een opleiding of werk. Op den duur ga ik op zoek naar betere woonruimte.’
Maak aan de hand van het 8-fasenmodel een plan van aanpak voor het zoeken naar andere woonruimte. Omdat je niet alle informatie hebt van James, zul je niet alle onderdelen kunnen uitwerken. Doel van de opdracht is om alle levensgebieden zo veel mogelijk door te lopen. Je zou deze opdracht ook kunnen doen in de vorm van een rollenspel.
OPDRACHT DEEL 2 – 13 (discussieopdracht)
Zingeving en levensbeschouwing kunnen een belangrijke drive zijn voor bepaalde keuzes zoals ook blijkt in de casus van James. In de maatschappelijke opvang zijn er ook instellingen die werken vanuit een bepaalde levensbeschouwelijke visie. Vind je dat zingeving en levensbeschouwing een rol moet spelen in het contact met dak- en thuislozen. Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Op welke manier speelt zingeving en levensbeschouwing een rol voor jezelf en in hoeverre is dat van invloed op je werk?
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 24/38
OPDRACHT DEEL 2 – 14 (groepsopdracht)
DAKLOZENPROBLEEM MOET AANGEPAKT Van onze verslaggever
nomen. Ook minister Dekker zelf was
Het voorstel van Verdaas behelst een
zeer positief.
landelijke aanpak op basis van presta-
– De Tweede Kamer eist
Verdaas: ‘Daarna heb ik nog een
van minister Dekker (volkshuisves-
keer of vijf gevraagd naar de voort-
vincies, woningbouwcorporaties en de
ting) dat ze nu eindelijk het daklozen-
gang, maar telkens bleef het bij belof-
minister. Alle betrokken partijen
probleem aanpakt. In een brief herin-
tes. Intussen zie je van hier naar het
waren enthousiast over de motie.
nert de kamer haar aan de belofte die
station de mensen op straat liggen.’
Verdaas: ‘Doe je het niet voor de dak-
ze daartoe al in 2004 deed. De motie
Uiteindelijk is de motie niet eens meer
en thuislozen, doe het dan voor de
van het PvdA-kamerlid Verdaas, die
terug te vinden in de begroting van
leefbaarheid in de wijken. Iedereen
opriep tot een brede aanpak van het
volkshuisvesting. De hele commissie-
zag het zitten, het enige dat de minis-
dak- en thuislozenprobleem, werd
Volkshuisvesting heeft nu maar een
ter hoefde te doen, is de bal inkop-
destijds met kamerbrede steun aange-
brief gestuurd naar Dekker om haar
pen.’
tot actie te manen.
Bron: Trouw, 09-10-2004
DEN HAAG
tieafspraken tussen gemeenten, pro-
VERDAAS: DAKLOZENMOTIE LATEN VERDAMPEN IS ONBESCHOFT NEDERLAND,
zaterdag 9 oktober 2004
De motie lijkt in een diepe bureaula-
ze hoeft te doen, is daar ook de dak-
de te zijn terechtgekomen.
lozenproblematiek in op te nemen.
Perry Feenstra
Per regio moet er een analyse komen
Net nieuw in de Kamer boekte
Wat moet er volgens u dan wel
van het probleem, en vervolgens moe-
PvdA’er Co Verdaas meteen succes.
gebeuren? ‘Ja, hoe haal je het in je
ten er afspraken gemaakt worden
Zijn motie, die minister Dekker
hoofd, denk ik dan. Nadat de motie
over het aantal extra opvangplekken.
oproept het daklozenprobleem
was aangenomen en het gevoel van
Mensen moeten een vast plekkie heb-
aan te pakken, werd kamerbreed
‘Donders, dat is mooi’ een beetje was
ben. Dan kun je ook verbieden op
ondersteund. ‘Een fantastisch
weggezakt, ben ik gaan vragen hoe
straat te slapen. Dan kun je effectieve
gevoel!’ Maar daarna bleef het
het ermee stond. Het antwoord van
begeleiding opzetten. Het idee is niet
stil.
het ministerie was steeds: ‘Druk,
revolutionair, alleen moest het tot nu
druk, druk. We komen nog wel met
toe altijd uit de begeleidingshoek
iets.’ Nu zijn we een jaar verder en is
komen. Nu kan het breed worden
ging, was Co Verdaas (38) directeur
de motie niet eens in de begroting
opgepakt, ook met het oog op de
van een woningcorporatie in Zwolle.
opgenomen. Dat is onbeschoft naar
leefbaarheid en de veiligheid in de
Daar zag hij het daklozenprobleem
de Kamer toe. Ze laten het gewoon
wijken.’
en het gebrek aan mogelijkheden het
verdampen. Intussen ziet iedereen om
aan te pakken. ‘Voor de prijs van drie
zich heen het aantal thuis- en daklo-
U spreekt regelmatig over substan-
nieuwbouwwoningen was het op te
zen toenemen. De minister is op dit
daard bouwen? ‘Ja, daarmee bedoe-
lossen.’
moment toch prestatieafspraken aan
len we dat er woonvormen moeten
het maken in het land over de
zijn tussen zelfstandig en volledig
woningbouwproductie. Het enige dat
begeleid in. Toen ik bij de woning-
DEN HAAG
– Voordat hij de Kamer in
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 25/38
bouwcorporatie werkte, moest ik
achter een sporthal gezet voor daklo-
eerst daarheen. Dat is beter voor de
soms kiezen: een gezin inclusief kin-
zen. Dat is dus de taak van de
kinderen, beter voor de leefbaarheid
deren zomaar op straat zetten of een
gemeenschap. Uiteindelijk komt er
en bovendien creëer je de mogelijk-
hele straat de dupe van dat gezin
daar nu een pand speciaal voor dit
heid om het gezin te begeleiden,
laten zijn. Daar moet wat tussen zit-
soort gevallen. Dan valt het duivelse
zodat de kinderen van nu niet de pro-
ten. In Zwolle had een man uit chari-
dilemma (uitzetten van een gezin met
bleemhuurders van later zijn.’
tatieve overwegingen Pipo-caravans
kinderen of niet) weg. Dan kunnen ze
Bron: Trouw, 09-10-2004
Organiseer met jullie groep een debat over hoe het ‘daklozenprobleem’ moet worden opgelost. Kies als groepje een aantal belangengroeperingen uit, zoals de politiek, de buurt, de daklozen zelf en instellingen binnen de maatschappelijke opvang en verdiep je in hun standpunten. Vervolgens neemt één persoon deel in het forum namens de groep. De anderen gaan in debat, onder leiding van een forumleider. Kijk na het debat of je nieuwe dingen hebt gehoord en of je mening daardoor is veranderd.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 26/38
Deel 3 (hoofdstuk 9, 10 en 11) Beëindiging van dakloosheid
Beëindiging van dakloosheid
Interventiemogelijkheden Ex-daklozen
• Aanbieden van woonruimte, want daar gaat een sterk stabiliserende werking vanuit. • Ex-daklozen intensief begeleiden op het moment dat ze hun zelfstandige woonruimte gaan betrekken. • Bieden van intensieve en langdurige woonbegeleiding met een planmatige aanpak, met aandacht voor de materiele én de immateriële kanten van het herstelproces. • Toeleiding naar dagbesteding, arbeid en vrijetijdsbesteding. •
Creëren van sociale netwerken en sociale-steunsystemen.
• Ontwikkelen van cliëntvolgsystemen.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 27/38
OPDRACHT DEEL 3 – 1 (klassikale opdracht)
Bedenk welke problemen een dakloze tegen kan komen wanneer hij of zij weer een eigen woonruimte betrekt. Schrijf voor jezelf vijf obstakels op. Vervolgens worden de obstakels klassikaal geïnventariseerd. Ongetwijfeld zijn er clusters aan te brengen in de obstakels die jullie tegenkomen. Verdeel de verschillende ‘clusters obstakels’ over het totaal aantal studenten en werk per groep de obstakels uit van probleem naar oplossing: wie en wat heb je daarbij nodig en hoe ga je daarin te werk? Presenteer jullie uitkomsten aan de groep.
OPDRACHT DEEL 3 – 2 (individuele opdracht + groepsopdracht)
Welke competenties heb je zelf in huis om in het contact met de daklozen een rol te vervullen met betrekking tot de mogelijke omslagpunten die zich voordoen in zijn of haar leven. Wat heb jij te bieden? Denk daarbij aan het geheel van kennis, houding en vaardigheden die je bezit op zowel segment 1: werken met cliënten; segment 2: werken in en vanuit een organisatie; segment 3: werken aan professionaliteit. Beschrijf dit in een helder overzicht en geef daarbij ook aan op welke terreinen jij jezelf nog wilt ontwikkelen. Bespreek met elkaar de uitkomsten en maak met elkaar een plan hoe jullie je verder kunnen ontwikkelen om goed toegerust te zijn voor de uitvoering van het werk.
OPDRACHT DEEL 3 – 3 (groepsopdracht)
CASUS Wim is 60 jaar oud. Hij is gescheiden en vader van twee kinderen en was ruim tien jaar dakloos, van 1984 tot 1995. Sinds enkele jaren woont hij in een flat in de Amsterdamse Bijlmer. Wim is onherkenbaar veranderd. Hij lijkt in het geheel niet meer op de magere man met lange haren en baard die meestal verward en onaanspreekbaar was. Hij omschrijft zichzelf in die tijd als een verdoolde ridder: psychiatrisch ziek en bij tijd en wijle dronk hij veel. In de tien jaar dat hij zwierf heeft Wim verschillende malen geprobeerd om onderdak te vinden in internaten voor daklozen. In het eerste internaat wordt Wim na een paar maanden geschorst met de mededeling dat hij er nooit meer terug hoeft te komen. Wim is een kritische geest, een weerspannig man: ‘Ik had kritiek op het reilen en zeilen. Toen kreeg ik te horen: ‘Je houdt je maar rustig, als het je hier niet bevalt dan is daar de deur.’ In het tweede en derde internaat werd de situatie eveneens onhoudbaar en volgde schorsing. Zo deed Wim er in zijn rondgang door het land nog een paar aan, maar zijn reputatie is dan al gevestigd: ‘Ik meld me aan in het internaat in Den Haag. Ze vragen: “Bent u hier wel eens eerder geweest?” Ik zeg: “Ja, korte tijd in HVO De Veste en nog een paar andere.” Ik moest op de gang wachten en zij belden De Veste. Die zeiden: hij is u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 28/38
ongeschikt voor opname. Dus toen kon ik het in Den Haag ook vergeten.’ Wim werd daarna in geen van de internaten meer toegelaten, hij was min of meer opgegeven. Inmiddels is hij steeds verder vervuild geraakt. Vanwege zijn verfomfaaide uiterlijk en verwarde gedrag kan hij nu ook in sommige passantenverblijven niet meer terecht. Maar zijn wens om zich ergens te vestigen blijft aanwezig. ‘Ik heb nog een tijdje in een pension gezeten in Maastricht. Maar daar werden al mijn spullen gestolen door van die rare snuiters waar je je kamer mee moest delen. Als je er wat van zei kon je een dreun krijgen.’ Uiteindelijk vindt Wim voor langere tijd onderdak in een evangelische opvang. Daar wordt hij onder handen genomen: haar geknipt, baard eraf en in toonbare kleding gestoken. Na een jaar eindigt ook daar het verblijf met een conflict. Wim probeert het weer eens bij een internaat: ‘Het rare was, toen ze me ergens anders helemaal hadden opgekalefaterd, toen kon ik wel in een internaat terecht. Ik heb jaren onder bruggen en in parken moeten slapen. En nu kon het ineens wel.’ In het internaat wordt Wim in contact gebracht met de RIAGG. Hij krijgt de juiste medicatie, heeft minder last van wanen en is steeds beter aanspreekbaar. Nu houdt hij het in het internaat wel vol. Na twee jaar komt hij in aanmerking voor een begeleidwonenproject en nog een jaar later staat hij op de nominatie voor een eigen woning. Hoewel hij het zelfstandig wonen het eerste jaar zwaar vond en verschillende malen op het punt heeft gestaan om er de brui aan te geven, gaat het nu goed. Hij zoekt geen contact meer met daklozen en komt niet meer in de dagopvang. Het solitaire leven valt hem echter zeer zwaar. Hij heeft een kat genomen om de ergste eenzaamheid te verdrijven. Onlangs heeft Wim een hobby opgepakt: hij heeft zich bekwaamd in computers en beschikt over een faxnummer en e-mailadres. Een baan zit er niet meer in. Daarvoor is hij te oud. Bovendien is hij door gezondheidsklachten aan huis gekluisterd is: ‘Ik loop slecht. Ik heb nou pas zo’n elektrisch wagentje besteld. Ik heb artritis. Dat komt van het buiten slapen, van het vocht en de kou.’ Van zijn WAO-uitkering blijft na aftrek van zijn vaste lasten en schuldaflosverplichtingen amper voldoende over om van te leven. Het contact met zijn kinderen is nog niet hersteld. Het is zijn diepe wens dat de hereniging met hen nog zal plaatsvinden.
Het verhaal van Wim is herkenbaar als je hoofdstuk 9 en 10 hebt gelezen. Bespreek met elkaar wat je vanuit je eigen beroepsgroep als sociaal agoog aan Wim te bieden hebt. Maak voor jezelf een top-zes met aandachtspunten die je belangrijk vindt voor Wim. Geef vervolgens aan hoe je daarmee aan het werk zou kunnen gaan. Maak dus een plan van aanpak en geef nadrukkelijk je eigen rol weer. Met welke andere beroepsgroepen zou je moeten samenwerken om je aandachtspunten te realiseren?
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 29/38
OPDRACHT DEEL 3 – 4 (individuele opdracht)
Bestudeer aan de hand van literatuur, tijdschriften en voorlichtingsmateriaal de werkwijze van internaten/ sociale pensions enerzijds en alternatieve woon-werkprojecten anderzijds. Maak daarbij gebruik van minimaal één boek en twee tijdschriftartikelen die niet ouder zijn dan twee jaar. Geef een uitvoerige beschrijving van de twee werkwijzen en geef daarbij aan wat de belangrijkste verschillen zijn voor zowel je eigen beroepsgroep als voor de (ex)daklozen zelf. Bij welke stroming/werkwijze voel jij je het meest thuis?
OPDRACHT DEEL 3 – 5 (groepsopdracht)
STICHTING DE BINNENVEST
IS EEN
Stichting DE BINNENVEST
INSTELLING VOOR MAATSCHAPPELIJKE OPVANG IN DE REGIO
Stichting De Binnenvest heeft de volgende afdelingen:
ZUID-HOLLAND
NOORD. DE BINNENVEST BIEDT DIVERSE VORMEN VAN ONDERSTEUNING EN BEGELEIDING, GERICHT OP HET ZO ZELFSTANDIG MOGELIJK FUNCTIONEREN VAN DE CLIËNTEN.
ZIJ
WORDEN GESTIMULEERD HET BEST HAALBARE TE
• Begeleid Wonen; werken aan (behoud van) zelfstandigheid met de projecten: – Bever (preventie van huisuitzetting) – Zwerfjongeren in samenwerking met Cardea • Dienstencentrum; steunpunt voor mensen die op straat leven met de projecten: – Veegploeg (werkproject) – Tandem (hand-in-hand begeleiding) • Slaaphuis; nachtverblijf voor mensen zonder woning • Crisisopvang; hulp en opvang bij acute problemen • Sociaal Pension; beschermd wonen op eigen wijze.
BEREIKEN MET DE MINST INGRIJPENDE BEGELEIDING.
PARTICIPATIE
VAN DE
CLIËNT STAAT GARANT
De Binnenvest zal het aankomende jaar het zorg- en hulpverleningsaanbod verder uitbreiden. Het streven is om meer verschillende vormen van woonondersteuning te ontwikkelen. In deze ontwikkeling zijn de volgende begrippen van belang:
VOOR KLANTGERICHTHEID EN MAATWERK.
NIEMAND
HOEFT AAN DE
• Vraaggestuurd, Maatwerk, Creativiteit, Samenwerking en ketenzorgontwikkeling, Protocollering en methodiekontwikkeling.
KANT TE STAAN. MENSEN DIE ZIJN VASTGELOPEN MOETEN DE KANS KRIJ-
In het kader van deze ontwikkeling is De Binnenvest in de loop van de komende maanden op zoek naar personele versterking in diverse functies.
GEN HUN EVENWICHT TE HERVINDEN ZODAT ZIJ EEN NIEUWE START KUNNEN MAKEN.
u i t g e v e r ij cout inho
c
De Binnenvest zoekt collega’s die er plezier in hebben in een klein organisatorisch verband samen te werken, waar de volgende sleutelbegrippen centraal staan: zoeken naar oplossingen, creativiteit, humor, flexibiliteit, methodisch handelen, bovenal van alle markten thuis zijn, voor de functie van: Werkboek bij Leven op straat – blz. 30/38
W O O N M A AT S C H A P P E L I J K W E R K E R 24 - 36 uur vac.no. 04.300.03 Kerntaken • • • • • • •
Opstellen en uitvoeren van begeleidingsplannen Het opbouwen en onderhouden van een extern netwerk Een bijdrage leveren aan beleids- en methodiekontwikkeling Cliënten praktisch ondersteunen bij budgettering en schuldbemiddeling Case-management bij multiprobleem cliënt-systemen Praktische woonbegeleiding op verschillende leefgebieden Rapportage via een digitaal cliënt volgsysteem
Kwaliteiten • Relevante beroepsopleiding, HBO-niveau • Affiniteit met de doelgroep maatschappelijke opvang • Wij zijn specifiek op zoek naar collega’s met werkervaring of aantoonbare affiniteit op het gebied van: – Budgettering en schuldproblematiek – Verslaafde, psychiatrische cliënten of mensen met een verstandelijke beperking
(GROEPS) BEGELEIDERS 24-36 uur vac.no 04.100.01 Kerntaken • Verantwoordelijk voor een goede sfeer en veiligheid in huis en naleving van de huisregels • Het uitvoeren van het begeleidingsplan op het Sociaal Pension, Crisisopvang of bij Begeleid Wonen, waar in de thuissituatie aan cliënten ondersteuning en woontraining wordt gegeven die gericht is op een zo zelfstandig mogelijk functioneren • Rapporteren via een digitaal cliënt volgsysteem
Kwaliteiten • Relevante beroepsopleiding, MBO-niveau • Bekendheid met of ervaring in het werken met de doelgroep
Wij bieden • Een afwisselende baan in een veranderende, dynamische organisatie, met een grote mate van zelfstandigheid • Werkbegeleiding, intervisie en opleidingsmogelijkheden • Salaris conform CAO Welzijn Geplaatst in de Volkskrant, oktober 2004
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 31/38
Geplaatst in het Utrechts Nieuwsblad, 16-11-2004 u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 32/38
In bovenstaande advertenties worden naast de opleidingen ook specifieke deskundigheid gevraag op het terrein van budgettering en schuldproblematiek, verslavingszorg, psychiatrie, zorgvermijding en mensen met verstandelijke beperking. Kies als groep in onderling overleg een thematiek/aandachtsgebied uit en maak daarbij een lespresentatie. Maak in de presentatie steeds weer een verbinding met wat je als werker nodig hebt om met het betreffende thematiek/aandachtsgebied in de maatschappelijke opvang te werken.
OPDRACHT DEEL 3 – 6 (groepsopdracht)
De functie van woonbegeleider in de maatschappelijke opvang is groeiende (net als in andere sectoren). Toch bestaat er ook veel onduidelijkheid over wat deze functie nu inhoudt. Voor veel woonbegeleiders is het moeilijk om tot een goede taakafbakening te komen en om de kern van het werk weer te geven. Geef vanuit de literatuur een duidelijke beschrijving van de functie van woonbegeleider, casemanager, maatschappelijk werker, trajectbegeleider, outreachend hulpverlener en psychosociaal hulpverlener. Bespreek vervolgens met elkaar wat de kern van de functie van woonbegeleider is in relatie tot de andere functies
OPDRACHT DEEL 3 – 7 (discussieopdracht)
Doorstroming in de maatschappelijke opvang via laagdrempelige opvang, woonvoorzieningen en uitstroom naar een eigen woning vormt een groot probleem. Hierover is het zogenoemde Interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) Maatschappelijke Opvang verschenen met als titel: De opvang verstopt (VWS 2003). De belangrijkste vraag in het onderzoek is: Wat is noodzakelijk om te komen tot een effectief en efficiënt werkende keten van maatschappelijke opvang?’ Het rapport pleit sterk voor doorstroming binnen de opvang vanuit de laagdrempelige voorzieningen naar permanente woonvoorzieningen. ‘Maatschappelijke opvang is een tijdelijk vangnet voor mensen die hun thuissituatie hebben (moeten) verlaten en zich niet op eigen kracht in de maatschappij kunnen handhaven. Om onterecht gebruik van voorzieningen voor maatschappelijk opvang te voorkomen is het nodig om de functie van de maatschappelijke opvang af te bakenen: maatschappelijke opvang is tijdelijk. Dus moet alles op alles worden gezet om cliënten na de tijdelijke opvang weer op eigen benen te laten staan of onder te brengen in reguliere zorgvoorzieningen als dat nodig is voor de aanpak van de problemen van betrokkene.’ (VWS, 2003) Geef antwoord op de vraag: Wat is noodzakelijk om te komen tot een effectief en efficiënt werkende keten van maatschappelijke opvang?
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 33/38
OPDRACHT DEEL 3 – 8 (groeps-methodiekopdracht)
Binnen de instellingen voor maatschappelijke opvang wordt momenteel een inhaalslag gemaakt op het terrein van de professionalisering van hun werk. Van oudsher waren deze instellingen veelal laag geprofessionaliseerd en van vrijwilligers afhankelijk. Nu maken ze zich op om aan de organisatorische vereisten van de moderne tijd te kunnen voldoen. Daar ging een aantal andere ontwikkelingen aan vooraf. Ruwweg kunnen we stellen dat de decennia 1980 en 1990 vooral in het teken stonden van de kwantitatieve uitbreiding van het aantal opvangplaatsen. De budgetten in deze van oudsher armlastige sector werden bijna verdubbeld en veel tijdelijke financieringen konden worden omgezet in structurele financiële dekkingen. Daarnaast werd veel energie gestoken in het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere sectoren zoals woningcorporaties, gemeentelijke beleidsmakers, de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg en de GG&GD. Verder kwamen er nieuwe typen voorzieningen en projecten voor daklozen bij zoals sociale pensions, woonbegeleiding, arbeidsintegratieprojecten, straatkranten en straatadvocaten. Hierdoor werd het aanbod diverser. In veel instellingen is nu de fase aangebroken van het verder professionaliseren van het primaire proces: het directe contact tussen de hulpverlener/begeleider en de klant. Het spreekt voor zich dat men als gevolg hiervan meer en meer methodisch gaat werken. Er zijn verschillende methoden en technieken en visies die belangrijke rol spelen in de maatschappelijke opvang. Kies er in onderling overleg als groep één uit en bestudeer deze. Te denken valt onder meer aan: • • • • • • •
bemoeizorg; outreachende hulpverlening; de presentiebenadering; het 8-fasenmodel; rehabilitatiemethoden; taakgericht hulpverlenen; woonbegeleiding.
Wissel de verkregen informatie met elkaar uit en maak vervolgens een duidelijk en praktisch methodiekenboek voor de dak- en thuislozenopvang.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 34/38
OPDRACHT DEEL 3 – 9 (groepsopdracht)
De overgang voor een dakloze van de straat naar een woonvoorziening en van een woonvoorziening naar een eigen woonruimte is groot (zie hoofdstuk 10). Het gevaar van isolatie is groot en daarom is het van belang om nieuwe contacten aan te knopen. Bestudeer de sociale infrastructuur van een wijk of buurt of van een dorp. Bekijk vervolgens welke aanknopingspunten er zijn voor een (ex)dakloze om zich aan te sluiten bij bestaande instellingen, activiteiten enzovoort. Maak een overzicht van de voorzieningen die er zijn en geef daarbij aan waarvan een (ex-) dakloze van gebruik zou kunnen maken om een ‘nieuw’ leven op te bouwen. Geef ook aan welke belemmeringen je signaleert voor aansluiting van de (voormalig) dakloze. Welke mogelijkheden zie jij voor jezelf vanuit je beroepsgroep weggelegd om eventuele obstakels te beslechten? Maak hiervoor als groep een plan van aanpak met gebruikmaking en integratie van theorieën over netwerkontwikkeling en community support.
OPDRACHT DEEL 3 – 10 (groepsopdracht)
Maak een uitgebreide presentatie over het gehele aandachtsgebied van dak- en thuislozen voor een informatiebijeenkomst in bijvoorbeeld een buurthuis, een kerk, eerstejaarsstudenten, een zorgcentrum. Zorg er als groep ook voor dat je de presentatie ergens kunt houden. Maak bij de presentatie gebruik van creatieve werkvormen en technieken. In de presentatie moeten de volgende thema’s aan bod komen: • • • • • •
aanleiding tot dakloosheid; wie zijn de daklozen; de wereld van de daklozen; voorzieningen voor daklozen; manieren van werken met daklozen; eventuele beëindiging van dakloosheid;
Na afloop moet jullie publiek een duidelijk beeld hebben van de wereld van de daklozen. Als alternatieve opdracht kun je als groep ook een goede website maken over dit onderwerp.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 35/38
Literatuur Methodiek Berg, R. van den (2000). In huiselijke sfeer. Methodiek van de woonbegeleiding. Utrecht: NIZW. Brinkman, F. (2004). Presentie in de praktijk. Een verkenning in de maatschappelijke opvang. Utrecht: NIZW. Dalman, S., H. Herders en A. Schoorl (2000). Handreiking maatschappelijke opvang ‘van opvang tot regie’. Beschrijving doelgroep, sector en landelijk beleid en ontwikkelingen. Den Haag: VNG. Doorn, L. van (2004). Outreachende hulpverlening. Praktijkervaringen van 10 experimentele projecten. Arnhem: Hoogland & Zoon. Federatie Opvang (2000). Sociale pensions aan het werk. Beschrijving van de werkwijze. Utrecht: Federatie Opvang. Hendrix, H. (2001). Bouwen aan netwerken. Leer- en werkboek voor het bevorderen van sociale steun in de hulpverlening. Soest: Nelissen. Leeuwen-den Dekker, P. van en D. Heineke (2004). Het 8-fasenmodel. Planmatig werken in de maatschappelijke opvang. Utrecht: NIZW. Lohuis, G. en R. Schilperoort. en G. Schout (2002). Van bemoeizorg naar groeizorg. Methodiek voor de OGGZ. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Mur, L. en M. de Groot (2003). Community support en hulpverlenen. Mogelijkheden voor mensen met beperkingen. Soest: Nelissen. Nijenhuis, J. en R. Nijenhuis (2002). Integraal casemanagement. Een hulpverleningsmethodiek in de keten van zorg en welzijn. Soest: Nelissen. Riet, N. van en H. Wouters (2003). Casemanagement. Een leer-werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg-, hulp-, en dienstverlening. Assen: Koninklijke van Gorcum. Schriever, B. (2004). Thuiskomen. Werkboek over woonbegeleiding in de maatschappelijke opvang. Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg en Sociaal Beleid. Utrecht: HvU. Uden, T. van en M. Bakker (2004). Stap voor stap. Outreachende hulpverlening in de maatschappelijke opvang. Valkenswaard: St. Maatschappelijk Werk Dommelregio. Wilken, J.P. en D. den Hollander (2002). Psychosociale rehabilitatie. Een integrale benadering. Amsterdam: SWP.
Visie Baart, A. (2001). Een theorie van de presentie. Utrecht: Lemma. Hortulanus, R.P. en J.E.M. Machielse (red.) (2000). Wie is mijn naaste? Het Sociaal debat deel 2. Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie bv. Nuy, M. (2001). De Nacht van Nederland. Wetenschap en werkelijkheid over thuisloosheid en nachtopvang. Amsterdam: SWP. Nuy, M. (1998). Odyssee van thuisloosheid. Utrecht: SWP. Nuy, M. en F. Brinkman (red.) (2004). Wanorde in een mensenleven. Een bezinning op thuisloosheid. Amsterdam: SWP. Petry, D. en M. Nuy (1997). De ontmaskering. De terugkeer van het eigen gelaat van mensen met chronisch psychische beperkingen. Utrecht: SWP. Wolf, J. (2002). Een kwestie van uitburgering. Amsterdam: SWP.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 36/38
Onderzoek en beleid Bruin, D. de. (2003). Zwerven in de 21ste eeuw. Een exploratief onderzoek naar geestelijke gezondheidsproblematiek en overlast van dak- en thuislozen in Nederland. Utrecht: Centrum voor Verslavingsonderzoek. Commissie Taskforce Vermaatschappelijking Geestelijke Gezondheidszorg (2002). Erbij horen, Advies Taskforce Vermaatschappelijking Geestelijke Gezondheidszorg, Amsterdam. Deben, L. en P. Rensen (2001). Uitgeteld! Buitenslapers in Amsterdam 1995-2001. Amsterdam: Aksant. Deben c.s. (1992). Dak- en thuislozen in Amsterdam en elders in de Randstad. Amsterdam: UvA en Utrecht: BSN. Doorn, L. van en L. Tabak (1999). Experts van de straat. Nieuwe trends in de dak- en thuislozenopvang. Utrecht: NIZW/JWF. Doorn, L. van (1994). Wegwijs: een etnografische studie naar dak- en thuislozen. Utrecht: NIZW. Doorn, L. van (2002). Een tijd op straat. Een volgstudie naar (ex-)daklozen in Utrecht (1993-2000). Utrecht: NIZW. Federatie Opvang (2001). Maatschappelijke Opvang in cijfers 2001. Utrecht: Federatie Opvang. Federatie Opvang (2002). Openbare geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) in de praktijk van de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang. Utrecht. Fleurke, F. e.a. (2002). Selectieve decentralistatie en de zorg voor kwetsbare groepen. Een bestuurskundig onderzoek naar de werking van het bestuurlijk stelsel op het terrein van de maatschappelijke opvang, het verslavingsbeleid en de vrouwenopvang. Den Haag: VNG.. Gezondheidsraad (2004). Noodgedwongen, Zorg voor niet-opgenomen acute psychiatrische patiënten, Publicatie nr. 2004/10, Den Haag. Goewie, R. (1997). Kwaliteitsbeoordeling in de maatschappelijke opvang. De ontwikkeling van een extern kwaliteitssysteem maatschappelijke opvang. Utrecht: Verweij-Jonker Instituut. Heijdendael, P.H.J.M. (1987). Een psychologische studie over thuislozen. Proefschrift, Nijmegen: KUN. Heijdendael, P.H.J.M. en M.H.R. Nuy (1992). Achtergronden van dakloosheid. Groningen: WoltersNoordhoff. Hackenitz, E. en C. Wagner (1998). Kwaliteitssystemen in de maatschappelijke opvang. Utrecht: NIVEL. Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) (2003). Van overlastbestrijding naar bemoeizorg. Deelrapport. Den Haag. IBO (2003), De opvang verstopt, Interdepartementaal beleidsonderzoek Maatschappelijke opvang. Den Haag. Maaskant, J. en H. Swaters e.a. (2001). Zwerven door de ruimte. Een driedimensionaal perspectief op overlast in het centrum van Rotterdam. Rotterdam: SoZaWe. Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) (2001). Kwetsbaar in kwadraat. Krachtige steun aan kwetsbare mensen. Advies 16. Den Haag: SDU. Reinking, D. e.a. (2001). Daklozen in Den Haag: onderzoek naar omvang en kenmerken van de populatie. Utrecht: Trimbos-instituut. Taskforce Vermaatschappelijking geestelijke Gezondheidszorg (2002). Erbij horen. Amsterdam. Waveren, B. van e.a. (1990). Onderdak, zonder thuis. Dak- en thuislozen in Rotterdam. Rotterdam: GSD. Werkgroep Corporaties & Opvang (2003). Preventie en begeleiding bij het wonen. Federatie Opvang en Aedes vereniging voor woningcorporaties.
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 37/38
Wolf, J., A. Elling en I. de Graaf (2000). Monitor Maatschappelijke Opvang. Deelmonitoren Vraag, Aanbod en Gemeentelijk Beleid. Utrecht: Trimbos-instituut. Wolf, J. e.a. (2002). Op achterstand. Een onderzoek naar mensen in de marge van Den Haag. Utrecht: Trimbos-instituut. Wolf, J. (2002). Een kwestie van uitburgering. Amsterdam: SWP. Wolf, J. en H. Kroon (1999). Psychiatrisch patiënten op achterstand. In: G. Engbersen, J.C. Vroman en E. Snel (red.) (1999). Armoede en verzorgingsstaat. Vierde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam University Press. pp. 143-155.
Links Instellingen zijn te vinden via www.opvang.nl Methodieken www.bemoeizorg.nl www.maatschappelijkeactivering.nl Algemene organisaties www.stormrehabilitaite.nl www.actioma.nl www.kenniscentrumrehabilitatie.nl www.expertisecentrum.mzsb.hvu.nl www.trimbos.nl www.vriendendiensten.nl www.nizw.nl www.adviesorgaan-rmo.nl www.ggz.nederland.nl www.presentie.nl www.rehabilitatie.nl www.straatnieuws.nl www.geestelijke-gezondheidszorg.pagina.nl
u i t g e v e r ij cout inho
c
Werkboek bij Leven op straat – blz. 38/38