Leven met dementie: betere zorg & ondersteuning van begin tot eind
Samenvattend beeld van het project dementiezorg bij Cordaan INHOUD VAN DIT DOCUMENT -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Opdracht en aanpak thema 1: onzekerheid vanaf de beginjaren thema 2: thuis met toenemende beperkingen thema 3: met ernstige dementie in een woonvorm terugblik en vooruit
p. 1 p. 5 p. 8 p. 11 p. 16
bijlagen
p. 20
Cordaan Amsterdam april 2015 Tekst: jan coolen / antoinette reerink / hugo van waarde / hannie van schutterhoef
0
Opdracht en aanpak OPDRACHT §
Eind 2013 koos Cordaan voor een inhoudelijke impuls tot verbetering van de zorg aan mensen met dementie. Ruim een jaar verder maken we de balans op.
§
Er is een programma gemaakt met 5 hoofdlijnen: (1) advies en informatie vanaf het begin van de ziekte, (2) passende zorg thuis als er beperkingen komen, (3) vernieuwing van dagcentra, (4) wat doen als “thuis” heel moeilijk wordt, (5) kwaliteit in woonvormen voor 24uurszorg.
§
Vanuit het ministerie van VWS bestond belangstelling voor deze aanpak; reden om het Cordaan-‐project een plaats te geven in het landelijke programma “In-‐voor-‐Zorg”. Van die kant zijn de interesses tweeledig: (a) welke inhoudelijke vernieuwingen komen tot stand, (b) hoe gaat de organisatie zelf een veranderproces doorvoeren.
§
Vanaf eind 2013 is in het jaar 2014 doorgewerkt aan de vijf inhoudelijke thema’s; en is in de eerste maanden van 2015 de balans opgemaakt Met dit document doen we verslag van de opbrengsten. Daarnaast maken we duidelijk welke vervolgstappen nodig zijn om tot een geslaagd veranderproces te komen.
§
De opbouw van dit document wordt op de volgende bladzijde duidelijk gemaakt. Eerst nog iets over de organisatie.
ORGANISATIE §
Voor het Cordaan-‐programma met de vijf thema’s is een stuurgroep gevormd waarin de lijndirecties van thuiszorg en intramurale ouderenzorg een plaats hadden, samen met gezaghebbende mensen uit de staf (de optieken van: huisvesting, personeel, opleiden, kwaliteit & zorginnovatie). Voorzitter van de stuurgroep was Mw Hannie v Schutterhoef.
§
Vanuit middelen die “In-‐voor-‐Zorg” aanreikte was extra ondersteuning mogelijk; met enkele vakmensen van buiten. Via “de werkvloer centraal” was Hugo van Waarde steeds aan het programma verbonden. Aanvullend was Mascha Egberts werkzaam voor enkele thema’s, evenals Antoinette Reerink (beiden vanuit middelen van Cordaan).
§
Bij de uitvoering van het programma – eigenlijk al vanaf begin 2013 – is samengewerkt met de UvA-‐leerstoel langdurige zorg (w.o. dementiezorg): prof dr. Anne-‐Mei The. Ook AIO-‐onderzoekers uit haar vakgroep waren erbij betrokken. Via een dubbelaanstelling (UvA, Cordaan) vervulde Antoinette Reerink een intermediaire rol.
§
Vanuit “In-‐voor-‐Zorg” was Mw Marie-‐Antoinette Bäckes de vaste contactpersoon; zij ondersteunde het brede project met gerichte adviezen. Vanuit het ministerie van VWS was dhr. Anno Pomp bijzonder betrokken bij het brede project.
1
GEWENSTE BEWEGING •
Welke beweging wilden we met het project bereiken? Vertrekkend vanuit een cliënt-‐ perspectief, wilden we een duidelijke, voor iedereen begrijpelijke, richting uitstippelen voor het gehele spectrum van dementiezorg (vanaf beginfase tot “het einde”).
•
Parallel eraan wilden we een gevoel van urgentie en enthousiasme bereiken binnen alle onderdelen van Cordaan: een impuls naar verbeterde dementiezorg. Met het lef om de dingen anders te gaan doen, als dat volgt uit behoeften van cliënten en mantelzorgers, inzichten uit onderzoek en praktijkervaringen (‘good practice’).
•
Als gezegd is daartoe aangesloten bij een indeling in de fasen van de ziekte; om beter te kunnen uitlijnen wat nodig is (a) vanaf de beginfase, (b) als de beperkingen toenemen en mensen nog gewoon thuis kunnen wonen, (c) als zelfstandig thuis blijven heel moeilijk wordt in de ervaring van mensen, (d) wanneer de persoon met ernstige dementie in een woonvorm voor 24uurszorg verblijft.
•
Naast de inhoudelijke vernieuwingen was het project gericht op betrokkenheid van alle “lagen” in de organisatie: medewerkers die de dagelijkse zorg doen, behandelaars, de coördinatoren van vrijwillige hulp, management en bestuur.
DIT DOCUMENT §
De thema’s die in het programma aandacht kregen liggen ook ten grondslag aan de opbouw van dit document. In grote lijnen gaat het om drie thema’s.
§
Een eerste thema betreft de beginjaren van de ziekte; er is dan veel onzekerheid, nog geen grote ontregeling van het dagelijks leven. We gingen na: wat vinden mensen dan belangrijk; wat kan de zorg bijdragen aan succesvol omgaan met moeilijkheden. Ook: is wat we nu doen behulpzaam, of moeten we andere sporen bewandelen.
§
Een tweede thema betreft de fase waarin beperkingen toenemen, maar thuis blijven wonen nog steeds mogelijk is. We verkenden: wat belangrijkste aandachtspunten van mantelzorgers zijn; hoe ondersteuning van mantelzorg het best gestalte kan krijgen. Ook: of E-‐zorg een bijdrage kan leveren (wat mogen we ervan verwachten?) Een deelthema betreft de fase waarin thuis blijven erg moeilijk wordt; er zijn grote twijfels of dat nog verantwoord kan. We onderzochten: waarmee mensen in deze fase worstelen, en hoe de afweging plaatsvindt over thuis blijven of gaan verhuizen naar een woonvorm voor 24uurszorg. Wat mag van thuiszorg of casemanager verwacht worden.
§
Een derde thema betreft de situatie waarin mensen in een woonvorm terecht komen. Met vakmensen verkenden we twee onderwerpen: (a) waaraan gebouw en inrichting moeten voldoen opdat mensen met dementie zich er veilig en op hun gemak kunnen voelen (vervolgens zijn voorzieningen tegen het licht gehouden: groen, oranje, rood). (b) waaraan de zorg in zo’n voorziening moet voldoen om kwaliteit voor bewoners te bereiken. Teams en medewerkers krijgen overal in Nederland kwaliteitskaders, richt-‐ lijnen, protocollen, registraties aangereikt die hen tot “goede zorg” moeten aanzetten. Zo werkt het doorgaans niet. Medewerkers vinden kwaliteit eerder iets vermoeiends dan iets dat stimuleert. We zochten daarom naar een eenvoudig en aansprekend kader; en verkenden hoe we daarmee teams “in beweging” brengen.
2
CONTEXT § §
§ §
§
Hoe vaak komt dementie voor? Neem een gebied van 100.000 inwoners; daarin zijn ruim 1300 mensen die ‘dementie’ hebben en nadelige gevolgen ervan ondervinden. Van de mensen met dementie woonde in recente jaren 60% tot 65% thuis (met partner of alleen), en verblijft 35% tot 40% in een voorziening voor 24uurszorg. Per regio zijn die verhoudingen wat anders. Ramingen over de duur van de ziekte lopen uiteen: gemiddeld minstens 8 jaren, wellicht meer. In die periode hebben mensen te maken met voortschrijdende achteruitgang. Mede door de vergrijzing van de bevolking (terzijde: in Amsterdam niet in dit decennium) zal het aantal mensen met dementie toenemen. Maar de stijging is wellicht lager dan de toename van het aantal 65-‐plussers (onder meer door afname van hart-‐ en vaatziekten). Niettemin is dementie een ziekte van grote maatschappelijke omvang. De uitgaven voor zorg zijn door Alzheimer Nederland geraamd op 5 miljard euro.
§
§ §
§
Mensen met dementie krijgen aanvankelijk te maken met kleine veranderingen zoals vergeetachtigheid. Naarmate de ziekte voortschrijdt, worden veel zaken lastiger: het vergeten van veel zaken, buitenkomen, alledaagse handelingen zoals zichzelf aankleden en boodschappen doen. Uiteindelijk is er een vergaand verlies van zelfstandig functioneren. Bij sommige vormen van dementie komen ongepast sociaal gedrag en hallucinaties voor. In het algemeen kampen mensen met dementie met vier soorten moeilijkheden: o Oriëntatieproblemen: vergeten van mensen en van gebeurtenissen, verwarring over plaats en tijd, verwarring over wie mensen zijn, spullen kwijtraken. o Moeite met denken: problemen met begrijpen, met de betekenis van dingen, of moeite met het gebruik van voorwerpen, met de volgorde van handelingen, ook moeite het organiseren van het dagelijks leven, het nemen van beslissingen. o Verlies van interesse: concentratieproblemen, soms somberheid/depressie, prikkelbaarheid, ook verzamelen/verstoppen van spullen, moeite met impulsen. o Moeilijkheden bij persoonlijke zorg: beperkingen bij dagelijkse activiteiten zoals zich wassen en kleden, toiletgang, ook toename van gezondheidsproblemen. Veelal wordt onderscheid gemaakt in “fase van de ziekte”; als een hulpmiddel om de sterk verschuivende ondersteuningsbehoeften in beeld te brengen. Op de volgende is dat onderscheid in fasen toegelicht.
§
De invulling van ons project is geënt op de genoemde fasen. Natuurlijk doet zo’n indeling geen recht aan de ingewikkelde werkelijkheid. Wel helpt de indeling voor het bepalen van de verschillende opdrachten voor de diverse fasen van dementie.
§
Tegelijk is ons uitgangspunt dat mensen met dementie en hun mantelzorgers toegang hebben tot een samenhangend aanbod dat zich uitstrekt van lichte ondersteuning in het begin van de ziekte, via uitgebreidere hulp thuis in een verder stadium, tot intensieve 24-‐ uurs zorg in een speciale woonvorm als thuis wonen echt niet langer gaat. De zorg moet meebewegen met iemands toenemende problemen; moet voortdurend worden aangepast aan veranderende behoeften.
3
TOELICHTING: dementie als ziekteproces (fasen) Dementie betekent vrijwel altijd: voortschrijdende achteruitgang. Alzheimer Nederland maakt een onderscheid in fasen van de ziekte: -‐ een vroege fase (verlies van geheugen, trager van begrip, soms verwardheid), -‐ een midden fase (verward, de weg kwijt, soms dwalen), -‐ een gevorderde of late fase (sterk verlies van geheugen, gaandeweg volledig afhankelijk). De vroege fase begint meestal geleidelijk met kleine veranderingen in het gedrag of de capaciteiten van iemand. Zo kan een persoon soms minder goed vloeiende zinnen spreken of de lijn van een verhaal blijven volgen. In deze vroege fase worden dit soort signalen vaak ten onrechte toegeschreven aan stress of een schokkende gebeurtenis, of normale veroudering. Vaak pas achteraf dringt het besef door dat dit de eerste tekenen van dementie waren. In de midden fase vergeet de persoon steeds meer en blijft soms ook dezelfde vragen of mededelingen herhalen. Het herkennen van mensen wordt lastiger. Het kan ook nodig zijn om de persoon regelmatig te herinneren aan of te helpen bij het wassen, kleden en naar het toilet gaan. Sommige mensen raken in dit stadium (uit frustratie) gemakkelijk overstuur, boos, achterdochtig of agressief. Andere verschijnselen die zich voor kunnen doen, zijn verwardheid over plaats en tijd of ’s nachts opstaan omdat het slaap-‐ en waakritme verstoord raakt. Mensen kunnen zichzelf of anderen in gevaar brengen door hun vergeetachtigheid. Ze kunnen de weg kwijtraken, het gasfornuis laten aanstaan of naar buiten gaan in hun nachtkleding. Daar komen soms problemen in de waarneming bij, of hallucinaties. In de late/gevorderde fase heeft de persoon met dementie steeds meer hulp nodig en is geleidelijk volledig afhankelijk geworden van anderen. Het verlies van het geheugen kan erg uitgesproken zijn, zodat de persoon bekende voorwerpen, mensen of plaatsen niet herkent, al kunnen er plotselinge flitsen van helderheid zijn. Mensen met dementie gaan ook lichamelijk achteruit. Ze gaan onvast lopen, schuifelen en worden uiteindelijk bedlegerig. Andere problemen zijn: moeite met kauwen en slikken, gewichtsverlies (ondanks veel eten), incontinentie en verlies van spraak. Mensen kunnen ook erg onrustig worden, ze lijken soms te zoeken naar iemand, kunnen verdrietig of agressief zijn, vooral als ze zich bedreigd voelen, meestal omdat ze niet begrijpen wat er van hen wordt verwacht.
4
THEMA 1: onzekerheid vanaf de beginjaren 1.1. MOEILIJKHEDEN § §
§
Het landelijk dementieprogramma (zie: Vilans) heeft in eerdere jaren een overzicht gemaakt van veel voorkomende moeilijkheden vanaf de beginjaren van dementie. De ‘top 5’ bevat als belangrijke persoonlijke zorgen volgens patiënten en mantelzorgers: • niet pluis-‐gevoel / wat is er aan de hand, wat kan helpen (info / advies) • in de war / bang en boos (ook gedrags-‐ en stemmingsproblemen) • wordt me te veel / er alleen voor staan (overbelasting mantelzorgers) • miscommunicatie met hulpverleners / zeggenschap kwijtraken • angst voor zorgafhankelijkheid en weerstand tegen opname in verpleeghuis. Als moeilijkheden van de mantelzorgers zelf zijn vooral genoemd: • de zorg is emotioneel zwaar • men is ongerust over onveilige situaties • moeite met (sociaal-‐emotionele) verandering bij de naaste • mantelzorgers ervaren isolement, eenzaamheid.
1.2. ZORGSTANDAARD §
De landelijke zorgstandaard voor dementie (2013) geeft aandachtspunten die vanaf de beginfase in regionale dementieketens geborgd moeten zijn: -‐ in relatie tot een ‘niet-‐pluisgevoel’, als mensen zich zorgen maken over toenemende vergeetachtigheid of veranderend gedrag, is een tijdige diagnose van groot belang; -‐ Vroege onderkenning bevordert dat de persoon met zijn naaste(n) op tijd belangrijke beslissingen kan nemen over juridische en financiële zaken en over de medische zorg; en betrokkenen kunnen zich voorbereiden op de veranderingen die gaan komen. -‐ Er is publieksinformatie die mensen helpt om hulp te zoeken; en die hen ondersteunt bij het begrijpen van signalen. -‐ Met een tijdige diagnose kunnen mensen passende hulp vinden (zicht op hun ziekte; en erop aansluitende begeleiding). -‐ Er is daarom een helder beschreven regionaal traject van signalering en toeleiding naar diagnostiek & behandeling; met duidelijke afspraken over taken van de verschillende zorgverleners in de (toeleiding naar de) multidisciplinaire diagnostiek van dementie. -‐ Diagnostiek wordt afgesloten met een uitslaggesprek; en daarbij is voor iedereen ook duidelijk wat het aanbod is van behandeling, psyco-‐educatie, begeleiding. -‐ Direct na de diagnose volgt een gesprek met de casemanager; en dan start de zorg-‐ diagnostiek. De casemanager coördineert in de verschillende fasen van het traject de behandeling, begeleiding en steun voor mensen met dementie en hun naasten. In het zorgplan worden alle afspraken met de betrokken zorgverleners vastgelegd. -‐ In overleg met de persoon met dementie en diens naasten – afgestemd op functionele mogelijkheden – wordt bepaald welke behandeling en welke hulp bijdraagt aan (beter) omgaan met de blijvende gevolgen van de ziekte. Paramedische interventies bevorderen zelfmanagement en vertragen achteruitgang en functieverlies. Psychosociale interventies hebben eenzelfde strekking; en kunnen de kwaliteit van leven verbeteren.
5
1.3. DE OPGAVEN §
§
§
§
Met de zorgstandaard is de nadruk gelegd op diagnostiek & behandeling, tevens op case-‐ management & zorgdiagnostiek. En erop aansluitend op “psychosociale interventies” bij mensen met dementie; bijvoorbeeld vormen van stimulatie, psycho-‐educatie, muziek-‐ therapie, cognitieve therapie.1 Daarnaast is de betekenis van sociale steun genoemd. Niettemin berust de landelijke standaard vooral op een zorgmodel. Er is reden tot een blikverbreding: wat is belangrijk voor mensen vanaf de beginfase van de ziekte.. Als we die invalshoek voorop stellen, dan komen de accenten anders te liggen. Uit de vele gesprekken die we voerden – in het kader van dit project – komt naar voren dat mensen met dementie vooral behoefte hebben aan blijvende aandacht, contact, en een plezierige dag-‐invulling, aan leuke gevarieerde activiteiten. Het onderzoek erover: -‐ De dreiging van een leeg leven dat geen voldoening meer brengt, ligt op de loer, en die valt te bestrijden met een waardevolle invulling van de dag. Het ontbreken ervan betekent vaak een aantasting van de kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen; door eenzaamheid en isolement. -‐ Dit probleem kan met lichte ondersteuning ondervangen worden. Met individuele begeleiding thuis (door naasten/verwanten of anders vrijwilligers); voor wie dat wil aangevuld met een vorm van dagbesteding in een ontmoetingscentrum. Kort gezegd: vanuit deze inzichten verschuift het accent van een ZORG-‐benadering naar een SOCIALE benadering die betekenisvolle betrokkenheid in familiekring, vriendenkring, gemeenschap voorop stelt.
1.4. WAT TE DOEN STAAT § §
§
De zojuist vermelde opgave heeft geleid tot een verkenning naar dat sociale perspectief. Als gezegd: zonder de rol van de eerstelijnszorg (huisarts, wijkverpleging) te relativeren. Twee acties zijn daartoe op de voorgrond geplaatst: -‐ THUIS: ondersteuning van mensen met dementie en hun centrale mantelzorgers met de inzet van gekwalificeerde vrijwilligers. Gerelateerd aan Cordaan is hiervoor de organisatie MARKANT een aangewezen partner. Er is ruime ervaring met mantelzorgondersteuning via de inzet van vrijwilligers thuis: koppelingen op basis van interesses van de persoon met een chronische ziekte. Daarnaast: gerichte scholing van vrijwilligers op ‘dementie’. -‐ BUITENSHUIS: een vernieuwd aanbod van ontmoetingsvoorzieningen dat in de plaats komt van de klassieke dagactiviteit. In dat aanbod komen drie functies bijeen: advies over leven met dementie, mantelzorgondersteuning, cliëntgerichte dagactiviteit. Mensen met dementie zijn er op zelf gekozen dagdelen welkom, alleen of met partner / vrienden; er bestaat een huiselijke, gemoedelijke sfeer. Deelnemers bepalen het programma. De beide acties zijn in gang gezet. Op het tweede spoor is tempoverhoging noodzakelijk; die moet verankerd zijn aan afstemming met de gemeente (de infrastructuur per gebiedsdeel).
1 Onderzoek naar effectiviteit van psychosociale interventies geeft geen eenduidig beeld. Nederlands onderzoek concludeert tot een gunstig effect op acceptatie en reductie van probleemgedrag (ook op welbevinden van de mantelzorger). Internationaal overzicht stelt dat – naast een directe tevredenheid – geen langer durende werking is op gedrag, oriëntatie, stemming, contact.
6
EXTRA: actief met dementie ALZHEIMER NEDERLAND heeft een project “actief met dementie” ontwikkeld. Achtergrond ervan is het inzicht dat ongeveer de helft van de mensen met dementie ergens in het ziekte-‐ traject een vorm van depressie krijgt. Ondernemen van plezierige activiteiten kan helpen om dit te voorkomen of om de ernst van neerslachtigheid te beperken. Via het NIVEL wordt daarom een online coaching-‐programma 'Actief bij dementie' gemaakt. Dit moet mantelzorgers en mensen met dementie helpen bij “actief bezig blijven”. De reden van een online versie is als volgt toegelicht (zie website Alzheimer Nederland): “Er is al een succesvolle cursus waarmee mensen met dementie en hun naasten thuis plezierige activiteiten kunnen vinden. Een belemmering is echter dat deze cursus alleen op vaste tijden en plaatsen wordt aangeboden. Veel mantelzorgers werken en hebben zorgtaken die daar niet mee te verenigen zijn. Daarom wordt er van deze cursus een online versie ontwikkeld met de naam 'Actief bij Dementie'.” “Het online programma ondersteunt mantelzorgers bij het bedenken, oppakken en realiseren van plezierige activiteiten voor hun naaste en hen zelf. Het programma kan gevolgd worden op de website actiefbijdementie.nl. Via die website krijgen mantelzorgers tips voor het ondernemen van activiteiten. Een selectie van de tips: -‐ Laat activiteiten deel uitmaken van de dagelijkse routine. Dit ondersteunt de persoon met dementie bij het vinden van een dagritme. Bovendien krijgt u zo meer tijd voor uw andere bezigheden. -‐ Plan activiteiten van tevoren. Als geheugensteuntje voor de persoon met dementie kunt u een grote kalender ophangen. Op die kalender schrijft u wat er die dag of week gaat gebeuren. Zo maakt u een activiteitenprogramma. -‐ Pas activiteiten aan het moment van de dag aan. Een voorbeeld: Als douchen en kleden 's morgens het beste gaat, doe dat dan op die tijd. -‐ Zorg voor voldoende beweging voor degene met dementie. Dit helpt bijvoorbeeld bij het dag-‐ en nachtritme. -‐ Gun uzelf en de persoon met dementie voldoende rust. -‐ Verdeel activiteiten tussen u beiden. Dit kan bijvoorbeeld goed bij huishoudelijke karweitjes of tuinieren. -‐ Denk ook aan het bijhouden van rituelen die belangrijk voor u zijn. Bijvoorbeeld naar de kerk gaan, of een vast bezoek van (of aan) familie of bekenden. En specifiek voor mantelzorgers: -‐ Tijd voor uzelf is belangrijk. Niemand houdt de zorg vol als er geen ruimte is voor eigen behoeften. -‐ Schakel familieleden, vrienden of mensen uit de buurt in om de zorg voor uw naaste even over te nemen. Zo kunt u de deur uit blijven gaan om zelf plezierige activiteiten te ondernemen. Denk ook een bezoekdienst of vaste vrijwilliger Voorbeelden van activiteiten zijn: sport en tuinieren; wandelen, fietsen, zwemmen, gymnastiek en in de tuin werken creatieve activiteiten; schilderen, zingen, breien of ander handwerk, (vereenvoudigde) kaart-‐ of bordspelletjes (zoals Rummikub waarbij je niet meer op de kleuren let, maar nog wel op de cijfers) muziek en tv bekijken of beluisteren; Bijvoorbeeld oude tv-‐ of radioprogramma's op dvd of cd, zoals 'Ja zuster, nee zuster'.
7
THEMA 2: thuis met toenemende beperkingen 2.1. THUIS MET DEMENTIE §
§
§
Van alle thuiswonende mensen met dementie heeft omstreeks de helft een vorm van thuishulp of thuiszorg (respectievelijk hulp bij het huishouden dan wel verpleging en persoonlijke verzorging). Omstreeks 15% bezoekt regelmatig een dagactiviteitencentrum of ontmoetingscentrum. De cijfers zijn ontleend aan het RIVM. Voor thuiswonende mensen, in een fase waarin de beperkingen toenemen, zijn vooral drie vormen van ondersteuning belangrijk: -‐ enigerlei begeleiding vanuit de eerstelijnszorg bij het omgaan met de ziekte die tot oplopende problemen in zelfstandig functioneren leidt; -‐ vormen van respijtzorg waarmee de centrale mantelzorger(s) beter in staat zijn om de voortdurend nabije ondersteuning vol te houden; -‐ inzet van thuiszorg voor hulp bij de persoonlijke verzorging, of bij verpleegkundige handelingen (aangevuld met direct oproepbare zorg als “het ineens mis gaat”). Casemanagement is in dit geheel een functie die de komende tijd een meer flexibele invulling zal krijgen. Gekoppeld aan de eerstelijnszorg zal die functie in eerste instantie worden verricht door wijkverpleegkundigen als ‘generalist’. Erop aansluitend zijn meer specifieke vormen van casemanagement bij dementie beschikbaar voor situaties waar aanzienlijke extra begeleiding nodig is (vaak doordat gezondheidsproblemen en sociale moeilijkheden door elkaar lopen). Zorgverzekeraars sturen in deze richting.
2.2. WAT IS BELANGRIJK? §
Voor ‘zorg thuis’ zijn vanuit onderzoek en praktijkervaring aandachtspunten bijeen gezet. -‐ De huisarts moet in het medisch circuit de eerst betrokken persoon blijven bij alles wat voor en na de diagnose in beeld komt (gezondheidsproblemen, breed gezien). -‐ Met integrale teams voor wijkgezondheidszorg (waarin huisarts, wijkverpleging, en specifiek casemanagement samen optrekken) ontstaat een krachtig vangnet. Waar nodig kan de specialist ouderengeneeskunde aanvullend consultrollen hebben. -‐ Er is binnen dat team, per persoon met dementie, iemand aangewezen als de vaste contactpersoon; iemand waarop die persoon en de centrale mantelzorger kunnen terugvallen. Die persoon helpt bij vragen die samenhangen met verergering van de beperkingen (wat kan ik doen, waar kan ik terecht, enzovoort). -‐ Als de thuiszorg een voortdurende inbreng levert in– bijvoorbeeld bij de persoonlijke verzorging – zijn er vaste en vertrouwde gezichten; met een beperkt aantal hulpverleners per gezin. -‐ De hulpverlening zal aansluiten bij wensen en gewoonten van de persoon, als het gaat om tijdstippen waarop de zorg wordt geboden; of de balans tussen (a) wat de mantel-‐ zorger doet en (b) waarbij de beroepskracht helpt. Tegelijk hebben de beroepskrachten voldoende basiskennis over dementie. Ze weten bijvoorbeeld dat mensen met dementie gebaat zijn met vaste patronen in de dag (opstaan, ontbijten, enzovoort); en ze helpen in ieder geval alleenstaande mensen hierbij (via de inzet van buren, vrienden, vrijwilligers).
8
2.3. DE OPGAVEN §
§
§
Mede door het zorgbeleid van de zorgverzekeraars ontstaan de komende jaren integrale teams voor wijkgezondheidszorg (huisarts, wijkverpleging, specifiek casemanagement). Die beweging krijgt al vanaf medio 2015 gestalte. Nog onvoldoende is in deze opzet de onmisbare mantelzorgondersteuning betrokken. Meestal staat die functie los van de wijkgezondheidszorg; terwijl duidelijk “winst” te behalen is door verbinding van wijkteams met coördinatoren mantelzorgondersteuning. -‐ Ook inzichten uit (buitenlandse) innovatieprogramma's laten zien dat wijkgezondheidszorg pas dan krachtig werkt als de inzet van huisarts en wijkverpleging is aangevuld met mantelzorgondersteuning. -‐ Vooral in de zorg voor ouderen met multi-‐morbiditeit zijn dan gunstige effecten gevonden: enerzijds op welbevinden van mantelzorger en persoon met beperkingen, anderzijds op succesvol omgaan met moeilijkheden. Als het ware in een aparte kring om die wijkgezondheidszorg zijn allerlei vormen van ondersteuning mogelijk. Hiertoe behoren: -‐ cursussen voor mantelzorgers, -‐ daarnaast “lotgenotencontact” (onderlinge steun), -‐ de mogelijke inzet van vrijwilligers voor respijthulp thuis -‐ het gebruik van eenvoudige domotica voor veiligheid thuis -‐ de al genoemden ontmoetingscentra voor mensen met dementie en mantelzorgers.
2.4. WAT STAAT TE DOEN §
§
§
In enkele gebieden van Amsterdam werken we in de richting van een krachtige driehoek in de eerstelijnszorg: (a) huisarts, (b) wijkverpleging met specifiek casemanagement daar achter, (c) mantelzorgondersteuning. -‐ Wijkverpleegkundigen zijn met inzet vanuit de VU (gerontologie) extra geschoold in het samenspel met mantelzorg. -‐ In samenwerking met MARKANT (stedelijk centrum voor mantelzorg) zijn diverse vormen van ondersteuning uitgewerkt; grotendeels met vrijwillige inzet worden ze geboden aan thuiswonende mensen met dementie. Veranderingen in gemeentelijk subsidieregime zijn een hinderpaal voor continuïteit. -‐ In de thuiszorg moet extra aandacht uitgaan naar “breder kijken dan de noodzakelijke hulp bij verpleging verzorging”. Veel mensen met dementie zijn alleenstaand; vooral dan is extra alertheid geboden op: (a) de aanwezigheid van een steunstructuur, (b) een vast dag-‐ en nachtritme, mede door goede afspraken met het sociaal netwerk. In het project is ook verkend wat “ICT” kan betekenen voor thuiswonende mensen. -‐ Tegenwoordig is veel belangstelling gericht op vormen van domotica met een continue monitoring van het dagelijks leven (sensoren, camera’s). Die ontwikkeling kan nuttig zijn. -‐ Tegelijk is duidelijk dat er voordelen zijn van meer eenvoudige toepassingen. De ervaren kwaliteit van leven is gediend met relatief eenvoudige ICT zoals de “Dementia App”: die biedt een agenda voor herinnering, logboek met aantekeningen, betekenisvolle foto’s en muziek, contact met hulpverleners. Cordaan gaat de toepassing van die App stimuleren. Aparte aandacht moet uitgaan naar de fase waarin thuis blijven heel moeilijk wordt door uitgebreide beperkingen. Hierover is in het project nieuw onderzoek gedaan; en dit zal in medio 2015 leiden tot een afwegingskader m.b.t. thuis blijven of naar een woonvorm gaan; een afwegingskader voor mensen met dementie, families en zorgverleners.
9
EXTRA: toepassingen van ICT 1. Door gebruik te maken van multimediale middelen kan het leven van bewoners verlevendigd worden. Denk bijvoorbeeld aan: • favoriete foto’s van bewoners via een USB-‐stick tonen op de televisie; • via een webcam de beelden van een levendige plek in de wijk tonen op de televisie; • virtueel fietsen door de wijk (demoversie is al toegepast op locaties); • favoriete muziek laten horen uit de periode toen de persoon 15 tot 25 jaar oud (Spotify); • gebruik maken van Youtube (het staat vol met televisie-‐ en documentaire fragmenten). 2. Binnen de woonvoorzieningen van Cordaan wordt Familienet ingezet als laagdrempelig hulpmiddel om de communicatie tussen familie, vrienden en zorgverleners makkelijker èn leuker te maken: https://www.hetfamilienet.nl/wat-‐is-‐familienet. Familienet wordt momenteel geïmplementeerd in de woonvoorzieningen van Cordaan. Dit is een digitaal platform waarbij familie, mantelzorgers en verzorgenden laagdrempelig kunnen communiceren. Hierbij ligt de focus op aanvullende informatie uitwisselen, als aanvulling op de gebruikelijke communicatie. Vaak gaat het over leuke uitjes en gebeurtenissen. Nevendoel hierbij is om mantelzorgers makkelijker te laten participeren. De leverancier wil dit platform uitbreiden met een versie die voor thuiswonenden cliënten geschikt is. Om een brug te slaan tussen familie en cliënt, tevens naar alle informele zorg. 3. Levensboek. Het voornemen is te participeren in de ontwikkeling van een app om een digitaal levensboek te maken. Primair voor cliënten van een intramurale woonvorm. Bij ondersteuning thuis kan het een middel zijn om de vrijwilliger met de cliënt het gesprek te laten voeren over wat bijdraagt aan de kwaliteit van leven. Bovendien is het levensboek van grote waarde voor mantelzorgers en professionele zorg bij overdracht naar een woonvorm. 4. Sensortechniek Het gebruik van sensortechnieken is erg gewild om te monitoren waar iemand is, of hoe het beweegpatroon is. Momenteel is dit nog een dure techniek. Samen met de zorgverzekeraar en andere partijen wordt gezocht naar een optimale vorm van het gebruik van deze techniek. Techniek kan niet voorkomen dat iemand valt, maar kan wel tegengaan dat de persoon dagenlang van hulp verstoken is. Daarnaast kan inzicht gegeven worden in de leefstijl van iemand met dementie; bijvoorbeeld slaapt de persoon veel, en op logische momenten. 5. Dementia App Met het oog op bevredigend thuis wonen, is de dementia-‐App ontwikkeld Deze helpt thuis-‐ wonende mensen met dementie; en kan de directe mantelzorgers ondersteunen. Vertrekpunt voor de App is het gegeven dat mensen met dementie zich nog veel van vroeger herinneren (liedjes, foto’s, vakanties, vrienden etc), maar nieuwe informatie moeilijk kunnen onthouden. Daarnaast is een leidende idee dat fijne herinneringen aan vroeger een positief gevoel geven. De dementia App is opgezet als interactief levenspad, waar mantelzorgers dierbare foto’s en favoriete muziek kunnen samenvoegen om hiermee de herinnering te versterken. Daarnaast is er de optie van beeldbellen met vertrouwde mensen. Ook de dagelijkse agenda (verjaardagen, de kapper, vuilnis buitenzetten). De alarmmelding en het logboek kunnen op afstand worden beheerd. Daarnaast geeft de App informatie en handige tips over de ziekte dementie. Cordaan gaat aan de slag met het gebruik van deze App door mensen met dementie.
10
Thema 3: met ernstige dementie in een woonvorm 3.1. IN EEN WOONVORM §
§
§
Van alle mensen met dementie verblijft in komende jaren ongeveer een derde in een woonvorm voor 24uurszorg (intramurale zorg); twee derde woont thuis, ondersteund door een partner, een andere naaste en/of een zorginstelling. Gemiddeld zijn mensen na hun diagnose vijf à zes jaar thuis, gevolgd door een twee-‐ à driejarig verblijf in een instelling. Of dit veel verandert in komende jaren is nog ongewis; de krimp van intramurale zorgcapaciteit betreft vooral de mensen zonder dementie (zie: mensen met zorgprofiel: nog zelfregie maar veel hulp nodig bij persoonlijke verzorging). Cordaan wil dat de 24-‐uurszorg voor mensen met dementie berust op ‘kleinschalige zorg’ met de volgende vijf uitgangspunten: -‐ Veiligheid en beschutting door de vormgeving en inrichting van de woonomgeving -‐ Zorg die omgevingsgericht is en uitgaat van de beleving van mensen met dementie -‐ Goede verzorging, behandeling en een fijne dag -‐ Geen vrijheidsbeperking, tenzij.. -‐ Aandacht en begeleiding in de laatste levensfase
3.2. WAT IS BELANGRIJK §
§
WONEN -‐ De woonvorm biedt meer dan fysieke bescherming. Er heerst een sfeer van veiligheid, warmte en geborgenheid. De inrichting van de woonlocatie is afgestemd op de belevingswereld van de bewoners, het gebouw ziet er gezellig uit. -‐ Een weldoordachte inrichting van de woonomgeving kan mogelijk bijdragen aan een gevoel van rust en bescherming; dat is een bijdrage aan het welbevinden van mensen met dementie, en remt tegelijk terugkerende gedragsproblemen. De omgeving -‐ met (‘ouderwetse’) stoelen, kasten en decoraties -‐ sluit aan bij de belevingswereld van de bewoners en kan bij hen prettige herinneringen uit het verleden oproepen. ZORG -‐ Cliënten kunnen hun eigen waarde behouden als de zorg aansluit bij hun wensen en behoeften. Daarom is het belangrijk te weten wat de bewoner gewend was voor hij/zij in de woonvorm kwam. Leefgewoonten van mensen zijn onderdeel van het zorgplan. -‐ De zorgverlening is alert op een beschutte en geborgen sfeer; geen onnodige onrust die mensen met dementie in verwarring brengt; er is alertheid op een prettig leefklimaat. -‐ Bewoners kunnen rekenen op goede verzorging en begeleiding. Er is medische zorg om de gezondheid van bewoners op peil te houden. Er is aandacht voor risico’s als vallen, doorligwonden en ondervoeding. Psychologische begeleiding helpt teams bij omgaan met “moeilijk gedrag” ;de psycholoog ondersteunt de teams voor dementiezorg. -‐ Naast oog voor gezondheidsrisico’s, hebben woonlocaties aandacht voor een leuke dag, activerende bezigheden en prettige maaltijden. Bij een plezierige dag kan ook een wandeling buiten horen als de bewoner dat wil, begeleid door familielid of vrijwilliger.
11
3.3. DE WOONVORM §
§
§ § § § §
§
Cordaan heeft 25 locaties voor intramurale zorg. Daarvan zijn 13 locaties helemaal of in belangrijke mate bestemd voor dementiezorg. Die 13 locaties zijn kritisch tegen het licht gehouden met betrekking tot kwaliteit van gebouw en inrichting. Met externe en interne experts – tevens aansluitend op het landelijk expertisecentrum voor wonen & zorg (KCWZ) – is een helder referentiekader gemaakt; het is daarna in pilots ook getoetst op bruikbaarheid. Dat leidde tot een positief oordeel. De thema’s in het referentiekader betreffen: de woonvorm, huiskamer, keuken, eigen (slaap)-‐kamer, sanitair, buiten komen. Bij elk van die thema’s zijn normen geformuleerd. Op alle locaties voor dementiezorg is vervolgens het referentiekader toegepast; dat gebeurde in een team van drie vakmensen, zodat een gedragen oordeel mogelijk was. De beoordeling leidt tot het inzicht dat 8 van de 13 locaties bevredigend tot goed zijn, en 5 van de 13 locaties onvoldoende beantwoorden aan de gestelde normen. Vrijwel overal valt wel iets te verbeteren, vaak met relatief gemakkelijk en betaalbare ingrepen op het vlak van interieur. Apart is verkend – met betrokkenheid van de directie huisvesting van Cordaan – of de locaties met een zwak profiel al dan niet gemakkelijk aanpasbaar zijn. Dan is het inzicht dat drie van 13 locaties heel moeilijk (gelet op het gebouw, de inzet van extra middelen) tot ‘state of the art’-‐woonvormen zijn aan te passen. De strategische keuze is hier om in ieder geval voor dementiezorg op middellange termijn andere bestemmingen te vinden. Verbeteringen in het interieur zullen met betrokkenheid van medewerkers en naasten van de bewoners worden doorgenomen; ook om te zien wat zij het belangrijkst vinden.
3.4. DE ZORGVERLENING § §
§
§
§
Voor de zorgverlening in woonlocaties is een beknopt inhoudelijk raamwerk gemaakt, met de strekking van een kwaliteitskader. Het is weloverwogen zeer sober van opzet. Het kwaliteitskader stelt vier thema’s op de voorgrond: o wonen : huiselijkheid, geborgenheid, levendigheid (er is iets te doen) o gezondheid : passende verzorging, letten op gezondheidsrisico’s, omgaan met lastig gedrag van bewoners (beter verstaan, psychische begeleiding inzetten) o dagelijks leven : prettige bezigheid, aangenaam eten & drinken, je kunnen terug-‐ trekken (op eigen plek) o persoonlijke aandacht : interesse voor de levensgeschiedenis van een bewoner, betrokkenheid van familie, aandacht voor het wel en wee van de persoon. Apart is een lijn neergezet rond vrijheidsbeperking: vanuit het “nee tenzij”-‐principe altijd zoeken naar alternatieven. Vast overleg van een psycholoog met teams helpt hierbij; zo is de breed gedeelde ervaring. Het sobere kwaliteitskader is in pilots uitgeprobeerd: op 3 locaties. In die setting is het als een waardevol en bruikbaar hulpmiddel gezien (na lichte aanpassingen). Bovendien zijn heel concrete illustraties opgenomen: hoe moet het niet, hoe kan het wel. Aansluitend op het kader is een “quick scan” gemaakt als hulpmiddel voor zelfevaluatie door teams; bovendien voor samenspraak met nabije familieleden van de bewoners.
12
INZICHTEN: §
§
§
In het brede dementieproject van Cordaan is voortgaand op woonlocaties verkend wat de kwaliteit van zorg vooruit helpt. Enkele bevindingen zijn als volgt: -‐ Er zijn veel betrokken medewerkers. Met veel inzet. Tegelijk met de vaak gedeelde ervaring dat het werk zwaar is. -‐ Hierbij speelt een rol dat de personeelsmix nog niet voldoende aansluit bij de toenemende zorgbehoefte van bewoners. -‐ Het samenspel van uitvoerende teams met behandelaars loopt overwegend zeer bevredigend. Behandelaars (arts, psycholoog) zijn goed bereikbaar bij vragen. -‐ Tussen locaties bestaan aanmerkelijke verschillen in kwaliteit van zorg; hierbij spelen een rol (a) samenwerking en cohesie in teams, (b) inspirerend leiderschap dat direct bij de uitvoering van zorg is betrokken. -‐ Sterke vereenvoudiging van het ‘kwaliteitsbouwwerk (zorgplan, risicosignalering, protocollen, registraties) heeft duidelijk een positief effect op ‘meer enthousiast, en met meer zelfregie, aan kwaliteit werken’). Vanuit het project hebben we in de woonvormen ook de vraag gesteld: “wat ertoe doet om extra kwaliteit van leven te bereiken voor bewoners”. Anders gezegd: wat heeft resultaat voor mensen in dementiezorg. Twee zaken zijn benadrukt: o Ten eerste: dat er wat te beleven valt in een woonvorm (eigen hobby’s, muziek, bewegen, ……. ); dus het gedachtegoed van “omgevingszorg”. 2 o Ten tweede: bewoners kennen, weten wie ze zijn, wat belangrijk voor hen is (ook: alert op verandering in gezondheid en zorgbehoefte). Duidelijk is vervolgens dat er drie voorwaarden zijn waarop de leiding moet sturen: a) de mix van medewerkers (verschuiving van helpenden naar verzorgenden), b) de kennis over dementie (samen leren op de werkvloer, cursussen, etc.) c) geld voor directe zorg (vergeleken met de ‘best practice’ instellingen in Nederland hebben onze woonvormen minder geld per bewoner per jaar voor DIRECTE ZORG, deels door de relatief hoge huisvestingskosten in de grote stad (best practice in Nederland = twee-‐derde van ZZP-‐geld gaat naar directe zorg; zie benchmark VVT).
2 Achter ‘omgevingszorg’ zit de idee dat veel ouderen ‘zich verloren voelen’ in de woonvorm. Het blijkt dat een sfeervolle omgeving tot minder dwalen en minder verveling leidt. Dus: verrijk de omgeving: Ten eerste met de fysieke inrichting. In sfeervolle ruimtes wordt minder én minder lang gedwaald; voelen mensen zich veiliger en meer beschut. Belangrijke aspecten voor sfeer: kleur en verlichting, warmte, een uitnodigende ruimte, decoraties die passen bij de leefstijl. Hierbij hoort: aandacht voor ‘ouderwetse dingen’; attributen uit de jeugd van de bewoners; een eigen fauteuil. Ook de loopruimte: zo ingericht dat mensen worden afgeleid door aansprekende taferelen waar iets te beleven valt. Ten tweede met de zorgverlening; de wijze waarop zorgverleners en mantelzorgers de dagelijkse dingen doen zoals de maaltijden enz.) en de bejegening. Denk bijvoorbeeld aan de maaltijden. “Een rustige sfeer tijdens het eten is belangrijk; zo min mogelijk prikkels die niet met eten te maken hebben. Verzorgenden die druk doende heen en weer vliegen rond de eettafel, terwijl er piepers afgaan en de medicijnkar wordt rondgereden, dat zijn voor iemand met dementie een grote afleiding. Mensen met dementie hebben niet door waar geluid vandaan komt als het achter hen vandaan komt. In een onrustige omgeving zullen ze hun aandacht verplaatsen naar de rondrennende verzorgenden in plaats van naar het eigen eten en drinken.” Bij eten moet de tafel tevoren gedekt zijn; en moet aandacht van de bewoner op die tafel zijn gericht. Iets soortgelijks geldt voor andere handelingen zoals opstaan, aankleden, verzorgen, toiletgang, dagelijkse hobby’s. Zoek de juiste prikkel op het juiste moment. Zo worden mensen met dementie geholpen om rust te ervaren; zich veilig en zeker van zichzelf te voelen. Deze benadering is ook van waarde voor ‘omgaan met probleemgedrag’. Veel onrust en moeilijk gedrag komen voort uit ongewenste prikkels, onhandige bejegening; daarnaast verveling (te weinig te doen).
13
REFERENTIEKADER VOOR GEBOUW
Woonvorm o De woonvorm of afdeling heeft een herkenbare indeling: huiskamer/keuken, gang met slaapkamers en badkamer(s)/toilet(ten). o Er bevinden zich géén drempels in de woning of afdeling. o Gehele woonvorm is geschikt voor bewoners die gebruik maken van rolstoel of rollator. o Ramen bieden goed zicht naar buiten, ook als men zit. De ramen zijn veilig: afsluitbaar. o Ruimtes die door bewoners zelfstandig bereikt moeten worden (zoals het toilet of de zitslaapkamer) hebben géén schuifdeuren (deze worden niet of slecht herkend). o Deuren die bewoners gemakkelijk moeten kunnen vinden (bv. toilet) zijn voorzien van een duidelijk en herkenbaar pictogram. o Een gang leidt niet naar een dood punt (maar b.v. naar een bankje of zitje). o Afwerking van de wanden in de woning of afdeling variëren per ruimte van kleur. Huiskamer o In een huiskamer verblijven maximaal 8 bewoners. o Oppervlakte en structuur huiskamer maken meerdere indelingen mogelijk. o De huiskamer heeft goede zichtlijnen naar de keuken en de gang. o Huiskamer heeft een prikkelrijk deel (uitzicht op straat, keuken nabij) en een prikkelarm gedeelte. Eventueel: in woonvorm is –naast eigen kamer bewoner– prikkelarme ruimte. o De huiskamer kan goed verlicht worden: daglichtniveau. o De huiskamer kan óók door middel van sfeerverlichting worden verlicht. o Eten is mogelijk aan meerdere tafels. o De inrichting van de huiskamer sluit aan bij de culturele achtergrond van de bewoners of kan hier eenvoudig op worden aangepast. o Elementen in de inrichting van de huiskamer sluiten aan bij de herinneringen van de bewoners (meubilair, verlichting, eigen stoel). o Er is een plek om te zitten zonder zicht op de TV. Keuken o Een open keuken in de huiskamer (belang van geuren, sfeer van eten dat bereid wordt). o De keuken is geschikt om volledige warme maaltijden te bereiden (niet regenereren). o Vanuit de keuken is er goed zicht op de huiskamer met haar bewoner. o Er kan een tafel met stoelen bij de keuken geplaatst worden Zit-‐slaapkamer o Voor iedere bewoner is er een eenpersoonskamer. o Slaapkamer is groot genoeg om als zit-‐slaapkamer te gebruiken. o De zit-‐slaapkamer kan volledig door de bewoner zelf worden ingericht. o Er is een directe verbinding naar de eigen sanitaire ruimte/badkamer. o De slaapkamer is voorzien van zowel heldere verlichting als ‘nacht’-‐verlichting. o De slaapkamer kan – indien nodig – worden afgesloten (alleen van buiten naar binnen). Sanitair o In de badkamer is er contrast tussen vloer, muur, wastafel en toilet. o Woonvorm beschikt over toilet dat voor bewoners herkenbaar en makkelijk vindbaar is. o De deuren van badkamer en toilet zijn herkenbaar voor bewoners en gemakkelijk door hen te bedienen (géén schuifdeur). o De badkamer heeft een huiselijke uitstraling (persoonlijke toiletartikelen in de badkamer en de hulpmiddelen uit het zicht). o De kranen kunnen door de bewoners zelfstandig gebruikt worden. o De temperatuur van het warmwater moet begrensd worden. o Badkamer biedt voldoende ruimte om bewoner met twee medewerkers te verzorgen. o De badkamer is voorzien van zowel heldere verlichting als nachtverlichting
14
KWALITEITSKADER Vanuit het sobere kwaliteitskader is een “quick scan” gemaakt die teams in de woonvormen aanzet tot kritische zelfevaluatie; zowel binnen het team of de woonvorm, als in dialoog met de directe vertegenwoordigers van bewoners. Hieronder staan items die in de quick scan een plek kregen (en naast de genoemde items is er ook de mogelijkheid zelf onderwerpen toe te voegen). Thema Wonen: o Medewerkers respecteren privacy bewoners (kloppen voordat men kamer binnen gaat). o De bewoner heeft de eigen slaapkamer ingericht met eigen bezittingen. o Bewoners -‐ die dat willen – kunnen minimaal 3 x per week buiten komen. o Vrijheid beperkende maatregelen worden heel goed afgewogen (welke alternatieven); in overleg met behandelaars (psycholoog) en met vertegenwoordiger cliënt. Thema Gezondheid: o Medewerkers weten op welke signalen ze bij cliënt moeten letten en rapporteren deze? o Medewerkers zien wanneer de lichamelijke of psychische status van bewoner verandert? o Medewerkers weten welke acties ze moeten ondernemen om risico’s te verminderen? o Bij ‘ moeilijk gedrag’ maken teams met behandelaars eerst een analyse, vervolgens een multidisciplinair plan (afgestemd met familie). Thema Dagelijks Leven: o Medewerkers weten welke activiteiten bij elke bewoner de voorkeur hebben. o Minimaal 1 x per dag wordt voor elke bewoner –individueel of gezamenlijk– een activiteit georganiseerd; activiteiten waarmee herinneringen uit het verleden worden opgehaald? o Bewoners bewegen dagelijks; de vorm waarin is afhankelijk van de functiebeperkingen? o Aan het eind van de dag wordt via een activiteit voor afleiding gezorgd: muziek luisteren, borreltje met hapje met aandacht, huishoudelijke activiteit, ………… … . o Medewerkers weten bewoners actief èn passief te betrekken bij de voorbereiding van de maaltijden. Thema Aandacht: o Medewerkers kennen de persoonlijke geschiedenis van bewoners? o Medewerkers blijven informatie over het leven, de wensen, voorkeuren van bewoners verzamelen bij de familie, vrienden en naasten. o Verwachtingen van de familie worden bij opname besproken (ook: wat kan wel, en wat kan niet); en bij elke evaluatie van het zorgplan komen ze opnieuw aan de orde. o Naaste familieleden en vrienden worden gericht gevraagd welke bijdrage zij in de dag-‐ invulling voor bewoner(s) leveren. Als gezegd: de quick scan is een hulpmiddel voor zelfevaluatie en verbeteren in de woonvorm want zo kiest men speerpunten die de kwaliteit van leven van bewoners ten goede komen. Er is ook wel gesproken over een “foto” die de basis is van inzicht over sterke/zwakke punten. Deze aanpak geeft extra richting aan een spoor naar ‘krachtiger teams’ – zoals dat in recente jaren al ter hand is genomen (het project ‘teams op kracht’).
15
TERUGBLIK en VOORUIT: speerpunten
1. Ketenzorg: In de voorbije jaren is overal in Nederland sterk ingezet op “ketenzorg dementie” met de bedoeling een samenhangend geheel van diensten te bieden. In Amsterdam is vorig jaar een stedelijke evaluatie gedaan; met het inzicht dat in 2 van de 6 gebiedsdelen van de stad de keten stevig staat, in andere gebiedsdelen matig tot zwak. Het stadsdeel “Zuid-‐ Oost”, waar Cordaan de trekkende rol had, behoorde tot de eerste categorie. Positief hierbij was de duurzame samenwerking met eerstelijnsgezondheidszorg en ziekenhuis. Inmiddels geeft de gemeente minder prioriteit aan dementiezorg; de nieuwe Wmo gaat gepaard met afnemende interesse voor specifieke doelgroepen. Cordaan heeft in eerste aanleg voor drie gebieden zelf een samenhangende keten opgezet: een keten van: zorg thuis – mantelzorgondersteuning – ontmoetingscentrum – woonvorm met 24uurs-‐zorg. Dat zijn in Amsterdam de gebieden West en Zuid-‐Oost; daarnaast de gemeente Diemen. 2. Informatie & advies: Onze beknopte verkenning – bij mensen met dementie en hun naasten – laat nog eens zien hoe er enerzijds veel informatie is, anderzijds problemen zijn met het gebruik ervan. Dat leidt tot de niet verrassende conclusie dat naast publieksinformatie via websites en brochures vooral via directe samenspraak met de betrokkenen een –voor hen– bruikbaar antwoord op vragen moet komen. De wijkgezondheidszorg heeft hierbij een cruciale rol; daarnaast is door regionale experts bepleit om een levendig aanbod van informatie en advies te koppelen aan het ontmoetingscentrum (waarvan er minstens 1 per gebied is). In het voorjaar 2015 moet in afstemming met Alzheimer Nederland en met de gemeente (die verantwoordelijk is voor de Wmo, respijtzorg, mantelzorgondersteuning) een solide structuur voor komende jaren worden afgesproken (w.o. geografische spreiding).3 3. Zorg thuis: Als thuiswonende mensen toenemende beperkingen ondervinden, is veelal een meer continue inzet van thuiszorg aantrekkelijk. Bijvoorbeeld voor hulp bij de dagelijkse verzorging, of specifieke verpleegkundige activiteiten. Die inzet staat naast de rol van de wijkgezondheidszorg bij een meer continue – laag intensieve – begeleiding bij omgaan met de ziekte. Drie stappen zijn hierbij van groot belang: (1) koppeling van thuiszorg aan mantelzorg-‐ondersteuning (die stap is al gezet, in concrete wijkteams, maar moet nog in de breedte verder gaan); (2) versterking van expertise in thuiszorgteams (met accent op ‘breder kijken’, bijvoorbeeld inzicht in het belang van vaste leefpatronen en “iets te doen hebben”; en schakelen met het informeel netwerk of ontmoetingscentra); (3) toepassing van ICT die vooral bijdraagt aan kwaliteit van leven (zie: Dementia App). 3 Naar de gemeente Amsterdam is in 2014 een voorstel gedaan voor een digitaal platform, onder de titel “VITAAL”. Dat platform willen we helpen ontwikkelen voor alle ouderen en als werkveld-‐partijen in de stad. Het platform is bedoeld voor ouderen en voor zorgverleners; het moet een toegankelijk aanbod bieden van (a) digitale/elektronische hulpmiddelen én ermee verbonden digitale diensten op het vlak van preventie, advies, ondersteuning, begeleiding, (b) overzicht in termen van ‘sociale kaart’. De gemeente heeft interesse, maar er is nog geen besluit gevallen (procedurele en financiële steun).
16
4. Woonvormen: We richtten de aandacht op (a) kwaliteit van het gebouw, (b) de zorgverlening. Wat het eerste betreft: een zinvol en bruikbaar referentiekader leidt tot een scherp zicht op noodzakelijke of wenselijke aanpassingen die bijdragen aan een gevoel van veiligheid, beschutting, levendigheid. Veelal kan met bescheiden maatregelen (zoals interieur dat sfeer en geborgenheid biedt) al veel toegevoegde waarde ontstaan. Daarnaast komt naar voren dat enkele locaties onvoldoende en waarschijnlijk niet haalbaar aan te passen zijn in het licht van onze eisen. Dit jaar zijn keuzes nodig over de toekomst van die locaties. Wat het tweede betreft (de zorgverlening): medewerkers in woonvormen zijn gebaat met een sober en krachtig kwaliteitskader dat hen focus geeft. Zo’n kader hebben we gemaakt, bovendien in enkele locaties toegepast (proeffase). Een brede toepassing ligt voor de hand; gekoppeld aan de bestaande systematiek van zelfevaluaties door teams. De bevindingen wijzen bovendien naar versterking van twee basislijnen: (a) dat er meer te beleven valt in een woonvorm (eigen hobby’s, muziek, bewegen, ….); (b) dat teams met vaste medewerkers de bewoners kennen, weten wie ze zijn, en wat belangrijk voor hen is (ook alertheid op verandering in gezondheid en zorgbehoefte). Leiderschap (management/directie) moet meer nadrukkelijk op deze basislijnen gericht zijn. Bekende voorwaarden: kennis versterken, meer geld uit ZZP’s naar de directe zorg. 5. “Langer thuis” Het overheidsbeleid is gericht op een verdere verschuiving van intramurale zorg naar zorg thuis. Die verschuiving is al gaande (bijvoorbeeld in Amsterdam/Diemen – zo ook bij Cordaan – een afbouw van intramurale capaciteit met minimaal 30% in vier jaren). Maar het meest heeft die betrekking op mensen waarbij een uitgebreide zorgbehoefte samen gaat met slechts een beperkt verlies van zelfregie. Binnen de dementiezorg zal de krimp in capaciteit voor 24uurszorg in woonvormen veel minder zijn of slechts heel bescheiden. Daarbij komt dat in de regio Amsterdam/Diemen vanaf 2020 een aanzienlijke toename van het aantal 75-‐plussers verwacht wordt (in dit decennium is dat aantal constant). Twee acties zijn van belang: (a) met mensen die een uitgebreide zorgbehoefte hebben (en naaste mantelzorgers) blijven kijken welke ondersteuning thuis mogelijk is om met gevorderde dementie zelfstandig te blijven wonen; (b) een verschuiving in oriëntatie van “zo lang mogelijk thuis” naar “verantwoord thuis” en een zogenoemde ‘warme overdracht’ als na rijp beraad is gekozen voor verhuizing van thuis naar een woonvorm voor 24uurszorg (hiervoor is een leidraad gemaakt). In het project hebben we een gedegen verkenning gedaan bij thuiswonende mensen met dementie in een fase waarin thuis blijven heel moeilijk wordt. Hun individuele verhalen zijn opgetekend en in beknopte vorm gebundeld in een cahier. De diversiteit is heel mooi te zien. Terug naar het beleidsthema van “langer thuis”: goede beslissingen (wel / niet thuis blijven) vragen om een open, onbevangen blik op verschillende mogelijkheden, in dialoog van alle betrokkenen. Wat de juiste beslissing is, is in elke situatie anders. We maken een keuzewijzer om families en zorgverleners te ondersteunen bij de afweging.
17
6. Beweging •
•
•
•
•
•
•
•
Met het project wilden we een beweging krijgen bereiken naar betere dementiezorg. Vertrekkend van cliëntenperspectief zochten we een heldere, begrijpelijke richting voor spectrum van dementiezorg (vanaf beginfase tot “het einde”). Die opzet is gelukt. Er aangesloten bij een indeling in fasen van de ziekte; om beter te kunnen uitlijnen wat nodig is (a) vanaf de beginfase, (b) als de beperkingen toenemen en mensen nog gewoon thuis kunnen wonen, (c) als zelfstandig thuis blijven heel moeilijk wordt in de ervaring van mensen, (d) wanneer de persoon met ernstige dementie in een woonvorm voor 24uurszorg verblijft. Is de beoogde beweging voldoende vooruit gekomen? Wat is er in de praktijk gebeurd? Vanaf de beginfase van de ziekte is toegewerkt naar een beter samenspel van wijkteams met mantelzorgondersteuning. Tegelijk is een herziening van ‘oude dagbesteding’ naar ontmoetingscentra op gang gekomen (naast een wenselijke tempoverhoging moet ook de gemeente duidelijkheid geven over een bestendige infrastructuur in komende jaren (planning van voorzieningen in de Wmo). Het inkoopbeleid van de zorgverzekeraars zal vanaf medio 2015 een extra impuls geven naar een nieuwe opzet van geïntegreerde eerstelijnszorg; huisarts en wijkverpleging zijn de spil bij het doorgronden van problemen van mensen met dementie en mantelzorgers en zij helpen bij bevredigende oplossingen. Casemanagement blijft mogelijk en zal in het contracteerbeleid meer opschuiven naar hulp bij mensen met complexe moeilijkheden; daarnaast advisering en toerusting van wijkteams. Er zijn gebiedsgerichte pilots gestart met samenhangende dementiezorg, waarbij de hulp vanuit de eerste lijn is gekoppeld aan mantelzorgondersteuning, ontmoetingscentra, en doorstroom naar 24uurszorg als thuis wonen niet langer haalbaar is. Hierbij is ook ICT-‐ ondersteuning gepland (w.o. bredere toepassing van de “dementia app”). Het adagium van “zo lang mogelijk thuis blijven” vervangen we door een afwegingskader waarbij we enerzijds onnodig tijdige overgangen naar verblijfszorg vermijden, anderzijds onverantwoord lang thuis ‘doormodderen’ zoveel mogelijk vermijden. Doorgronden van de afwegingen van betrokkenen moet meer in dialoog gebeuren; hierbij kan een keuze-‐ wijzer helpen (zie bijlage 3). Voor de woonvoorzieningen is een nieuw referentiekader toegepast teneinde de woon-‐ kwaliteit van gebouwen, teven het interieur, beter af te stemmen op de behoeften van mensen met dementie. Bestaande locaties zijn tegen het licht gehouden; ze zitten in de bandbreedte van “goed” tot “onvoldoende”. Directie en RvB zijn aan zet om sommige gebouwen op peil te brengen met een aanpassing van het interieur. Enkele gebouwen vergen – vanuit de gewenste kwaliteit van dementiezorg – zoveel aanpassing (gebouw plus interieur) dat het in de rede ligt om het gebouw een andere bestemming te geven. Voor de zorgverlening in woonvormen is in een viertal locaties gestart met een sober en aansprekend kwaliteitskader. Die insteek wordt verbreed in 2015. Het blijft opletten dat de beheersmatige operaties – krimp van intramurale capaciteit, en dus budgetkrimp met terugkerende tendenties tot ‘flexibilisering van personele inzet’ – niet een belemmering vormen voor de inhoudelijke beweging die we willen maken. In deze context van krimp is noodzakelijk dat binnen de – per cliënt – beschikbare middelen (ZZP’s) het aandeel van “geld voor directe zorg” verder omhoog gaat, in de richting van ‘best practice’.
18
Schema: het geheel van dementiezorg
OPTIE van regionaal kenniscentrum: -‐ -‐
bundelen van onderzoek, vertalen naar praktijk overzicht van informatie voor cliënten / mantelzorgers
Eerstelijnszorg
-‐ -‐ -‐ -‐
huisarts POH Wijkverpleging consulten ouderen-‐ geneeskunde
Centrum m antelzorgondersteuning (in Amsterdam: Markant)
-‐ -‐ -‐
Thuiszorg / wijkteam / casemanager
-‐ -‐ -‐
-‐
wijkverpleging persoonlijke verzorging coördinator mantelzorg-‐ ondersteuning (ook inzet van gekwalificeerde vrijwilligers) specifiek casemanagement (aanwezig in complexe situaties; advies+instructie naar wijkteams)
-‐
expertisecentrum voor wijkteams ondersteuning naar mantelzorgers cursussen, trainingen, ontmoeting t.b.v. mantelzorgers begeleiding van vrijwilligers
ICT & domotica -‐ ondersteuning van thuis wonen -‐ activering van oudere persoon
Dagbesteding “nieuw stijl” -‐ formule van ontmoetingscentrum -‐ functies van : (a) informatie & advies, (b) steun naar mantelzorg, (c) dagactiviteit
Kritische afweging : thuis / woonvorm (kwaliteit van leven, veiligheid, etc.)
Woonvormen voor 24uurszorg -‐ vanuit de formule van kleinschalige zorg
-‐ gebouw + interieur dat beschutting geeft,
-‐ persoonsgerichte zorg, sfeer van levendigheid (er is iets te doen), privacy
19
Bijlage 1: Het project heeft geleid tot diverse documenten voor beleid en praktijk: (1) een document over visie op dementie (eind 2013), (2) een cahier over dementie vanaf de beginfase: informatie, advies, lichte ondersteuning (3) een cahier over de fase waarin thuis wonen heel moeilijk wordt (gebaseerd op verhalen van mensen met dementie en hun naaste mantelzorgers) (4) een cahier over woonvormen voor 24uurszorg: wat is belangrijk voor mensen met dementie, waaraan moet het gebouw voldoen (en welke verbeteringen zijn bij Cordaan-‐locaties nodig), bovendien waarop moet de zorgverlening zijn gericht (en hoe krijgen we teams in beweging). Daarnaast: -‐ opleidingsbeleid voor medewerkers (toegespitst op dementiezorg) -‐ mantelzorgondersteuning voor thuiswonende mensen met dementie -‐ handreiking voor “warme overdracht” bij verhuizing van thuis naar een woonvorm, -‐ betrokkenheid van mantelzorgers bij persoonsgerichte dementiezorg in woonvormen -‐ aandachtspunten bij palliatief-‐terminale zorg in een woonvormen.
20
Bijlage 2: Opleidingsbeleid voor medewerkers Het opleidingsbeleid is verbijzonderd naar: o wijkverpleegkundigen en verzorgenden die meer kennis en vaardigheden over dementie(zorg) nodig hebben, o casemanagers dementie als specialisten op het gebied van leven met dementie, o intramurale zorgteams o behandelaars met een specifieke verantwoordelijkheid voor de doelgroep Uitgangspunten zijn: o Iedereen die binnen Cordaan werkt voor mensen met dementie heeft de noodzakelijke kennis, vaardigheden en gedrag gebaseerd op de visie over dementiezorg en ‘evidence-‐based practice’. o Iedereen die binnen Cordaan werkt moet deze kennis jaarlijks bijhouden en/of vermeerderen en volgt daartoe een minimum aantal professionaliseringsactiviteiten per jaar. Het eerste jaar van een dienstverband zijn dat er minimaal 3 (basisaanbod plus twee aanvullende activiteiten vanuit het aanbod deskundigheidsbevordering); de erop volgende jaren zijn dat er minimaal 2 vanuit hetzelfde aanbod. Basisaanbod De medewerker volgt de basismodule ‘dementiezorg’. Deze module is onderdeel van het inwerk-‐ programma. De module is beschikbaar in de vorm van een digitaal aanbod waarbij drie elementen aan de orde komen: • Kennis; wat is dementie, welke ontwikkelstadia, gedrag komt daarbij voor. • Vaardigheden: wat zijn methodes van verzorging, verpleging en omgang met dementie. • Gedrag en houding: welk gedrag is nodig / wenselijk (belevingsgerichte zorg, liefde en aandacht, omgaan met de mantelzorger / familie) Binnen de Cordaan Academie is een groep bezig om een (inhoudelijke) opzet te maken voor een leerlijn dementiezorg. Voorstel is deze groep te vragen om een concrete opzet te maken voor deze module. Deskundigheidsontwikkeling De O&O activiteiten na het basisaanbod zijn gericht op het up to date houden en versterken van de algemene deskundigheid. Dit brede aanbod is voor iedereen die werkt, of gaat werken, in de zorg voor mensen met dementie. Het brede aanbod kan variëren van een webinar, een workshop, een training, een lezing. Kortom: het kan van alles zijn. Over het algemeen zal het gaan om activiteiten gericht op deskundigheidsontwikkeling die niet langer duren dan 1 à 2 dagdelen. Daarnaast zijn langer lopende trajecten mogelijk (afgestemd met de leidinggevende); bijvoorbeeld deelname aan de opleiding tot “gespecialiseerd verzorgende” (zie: http://www.imoz.nl/nl/vervolgpagina/19-‐gvp ). Binnen de Cordaan Academie wordt één opleider verantwoordelijk voor het aanbod (w.o. E-‐learning via Cordaan, extern aanbod, etc); bovendien voor verbinding met aanbod van ROC’s en Hogescholen. Registratie van gevolgde modulen vindt plaats via de Cordaan e-‐Academie. De medewerker krijgt in het eigen dashboard aangegeven dat er minimaal 2 activiteiten per jaar (moeten) worden gevolgd. Intern gevolgde trainingen komen automatisch bij de resultaten te staan, externe trainingen moeten door de medewerker zelf worden ingevoerd. Het aanbod zal, waar dat relevant is, ook beschikbaar (kunnen) worden gesteld aan vrijwilligers en mantelzorgers. Specialistische opleidingen Voor de gespecialiseerde behandelfuncties bestaan externe opleidingen om in die functie te kunnen werken. Onder meer: artsen, psychologen. En bijvoorbeeld ook voor ‘casemanagement dementie’ zijn externe opleidingstrajecten beschikbaar.
21
Bijlage 3: Verkenning “als thuis blijven heel moeilijk wordt” Thuiswonende mensen met dementie en hun ondersteuners lopen tegen allerlei dilemma’s en lastige keuzes aan als de ziekte in een gevorderd stadium komt. Vrijwel altijd speelt dan de vraag, of thuis blijven wonen nog verantwoord en haalbaar is. Dit onderzoek is een verkenning van de praktijk van alledag bij mensen die hiermee te maken krijgen. De verzamelde verhalen richten zich op de dingen die goed of minder goed gaan in het dagelijkse leven, zowel in de stad (Amsterdam) als op het platteland (Friesland). Waar lopen thuiswonende mensen met gevorderde dementie tegenaan? Welke hindernissen komen betrokkenen tegen? Voor welke keuzes zien zij zich gesteld? Welke aspecten spelen mee in de afweging tussen thuis blijven wonen en naar een woonvoorziening verhuizen? De verhalen kunnen dienen als spiegel en als vergelijkingsmateriaal voor iedereen die te maken krijgt met mensen met gevorderde dementie. Om een beeld te krijgen van de problemen, dilemma’s en afwegingen in het leven van thuiswonende mensen met gevorderde dementie en hun ondersteuners, is bij een veertigtal mensen en hun naasten observerend onderzoek gedaan. Het betreft zeer uiteenlopende leefsituaties: mensen als zeventigers en honderdplussers, alleenstaanden en samenwonenden, autochtonen en migranten, kinderlozen en overgrootouders. In de verkenning bij mensen met dementie zijn telkens weer voor verrassingen naar voren gekomen; de levensverhalen en omstandigheden kennen een grote diversiteit. De problemen die thuiswonende mensen met dementie en betrokkenen tegenkomen in het dagelijks leven verschillen per persoon en per situatie, en zijn sterk afhankelijk van het perspectief van waaruit ze worden bekeken. Absolute standpunten over “wat nodig is” zijn niet te geven. Ter illustratie: Je kunt aanvoeren dat mantelzorgers worstelen met dwalende naasten en geholpen zijn met goede technologische ondersteuning, maar dat gaat zeker niet voor iedereen op. Je zou kunnen aanvoeren dat dementerenden gemakkelijk in een isolement raken, waarop de inzet van vrijwilligers of maatjes een antwoord kan zijn, maar ook dat gaat nooit voor iedereen op. Het gaat telkens om maatwerk. Betrokkenen zullen hun afweging op de specifieke persoon/situatie moeten afstemmen. De afweging over wel / niet thuis blijven wonen -‐ of verhuizen naar een woonvorm – is soms zeer ingewikkeld; soms heel eenvoudig voor de betrokken mensen. De direct betrokkenen rond een persoon met dementie (mantelzorgers, andere familieleden, beroepskrachten) hebben allemaal hun eigen kijk hebben op de gebeurtenissen, en zij interpreteren de dilemma’s ieder op hun eigen wijze. Ook het dementeringsproces zelf brengt een uitzonderlijk lastige afwegingen mee, naast chronische verliesverwerking. Goede beslissingen vragen om een open, onbevangen blik op verschillende mogelijkheden. Alleen in dialoog met alle betrokken partijen, kan inzicht verkregen worden in de feiten en de motieven van de betrokkenen. In een goed keuzeproces krijgt ieders verhaal een plek. Wat de juiste beslissing is, is in elke situatie anders. Natuurlijk is het niet altijd gemakkelijk om rekening te houden met de ideeën van een ander, maar zaken niet benoemen en bespreken kan tot vermijdbare onvrede leiden. Deltour ontwikkelde voor de Belgische markt een ‘keuzewijzer’ gericht op mensen die zich gesteld zien voor de keuze tussen thuis blijven wonen en residentiële zorg. De Keuzewijzer biedt een handvat om meer zicht te krijgen op de feitelijke situatie, mogelijke oplossingen en alternatieven. Daarnaast helpt dit instrument betrokkenen stil te staan bij de eigen waarden die meespelen in besluiten om wel / niet thuis te blijven met ernstige dementie. Aansluitende op de ervaringen elders gaan we de Keuzewijzer gereed maken voor toepassing in de dementiezorg (Amsterdam, Friesland (voorjaar 2015). Het onderzoek is gebundeld in een cahier met daarin de verhalen van mensen, en de reflectie erop.
22
Bijlage 4 zorg in de laatste levensfase In het project is apart stilgestaan bij de “palliatief-‐terminale zorg”, voor mensen waarbij een naderend einde van het leven is voorzien (er is vaak nog een korte periode van enige maanden over). Voor alle zorg binnen Cordaan is een dragende visie opgesteld; mede vanuit landelijk gezaghebbende rapporten, bovendien in aansluiting op het regionaal netwerk voor PTZ. Vier kernwaarden zijn leidend: → Aandacht • de cliënt heeft behoefte aan persoonlijke aandacht; naasten zijn gerustgesteld als dat gebeurt, • de zorgverleners staan open voor contact, hebben aandacht voor iemands pijn, angst, verdriet, • de zorgverleners tonen interesse voor de levensloop en de omstandigheden van de cliënt. → à Comfort • de cliënt wil dat zorgverleners hun inzet richten op comfort (ook dat behandelaars in overleg met de persoon afzien van onprettige (be)-‐handelingen die niet nodig zijn), • de cliënt wil dat de zorgverlener oog heeft voor hulpmiddelen die het leven makkelijker maken. → à Autonomie • de cliënt wil serieus genomen worden, zo lang mogelijk regie over zijn eigen leven voeren, zelf bepalen wie op bezoek komt en wanneer, ook met wie en wanneer hij/zij praat over emoties, • de cliënt wil vaak zelf zaken regelen rondom het stervensproces, maar behoefte aan zelfregie is minder sterk als het overlijden dichterbij komt (energie sparen voor contact met dierbaren). à Waardigheid • zorgverleners bevorderen de gewenste waardigheid in de laatste fase, • ze vinden het niet bezwaarlijk om de persoon extra te helpen als dat soms nodig is, • ze begrijpen dat de cliënt het moeilijk heeft als hij/zij allerlei dingen niet meer zelf kan doen. Zorgverleners zullen zich in de palliatief-‐terminale zorg vooral richten op “comfort bieden”. Ze geven de bewoner de mogelijkheid om persoonlijke wensen over het levenseinde te bespreken. De zorg in de intramurale V&V-‐voorzieningen (breder dan dementie) berust op de volgende aandachtspunten • cliënten ervaren aandacht voor zorgbehoeften op lichamelijk, psychosociaal, spiritueel gebied, • zorgverleners zijn alert op verschuivingen in iemands wensen en behoeften, • er is pro-‐actief handelen: pijnbestrijding en bestrijding van ander lichamelijk ongemak, • het is voor de bewoner en zijn mantelzorger duidelijk waar zij terecht kunnen met vragen, • professionele zorg staat in samenhang met mantelzorg & vrijwillige hulp, • zorgverleners kunnen gespecialiseerde deskundigen raadplegen (PTZ-‐ netwerk), • bewoners en zorgverleners kunnen beroep doen op geestelijke verzorging (zingeving), • de persoonlijk begeleider coördineert het geheel van zorg in afstemming met betrokkenen, Bij intramurale DEMENTIIEZORG is het bovenstaande onverminderd van toepassing. Belangrijk ervoor is dat de zorg rust uitstraalt. De laatste levensfase bij dementie stelt hoge eisen aan het geduld, inzicht en communicatievermogen van zorgverleners; waar onder communicatie met naasten. Met de cliënt en zijn wettelijk vertegenwoordiger worden actuele zorgdoelen gesteld, mede op basis van signaleren. Er is extra aandacht voor problemen bij eten & drinken, pijn, pneumonie, tonusstoornis, waangedrag. Onderzoek naar ‘de laatste fase’ bij mensen met dementie laat zien dat bij de meeste bewoners al snel na opname gesproken is over de laatste fase (met afspraken dat zorg in het teken staat van comfort, verlichten van lijden en ongemak, behoud kwaliteit van leven, geborgenheid in de weg naar sterven). Onderzoek laat ook zien dat in de laatste fase het voortgaan gesprek over levenseinde bijdraagt aan het gevoel van familieleden dat de laatste fase goed is verlopen. Tot slot: we onderkennen dat veel mensen in een naderende stervensfase, het moeilijk vinden alleen te zijn. Medewerkers hebben niet de mogelijkheid voortdurend bij de cliënt te blijven.. Met succes is in 2014 op enkele locaties meegedaan aan het landelijke project “laat niemand in eenzaamheid sterven”. Een onderdeel ervan is dat gekwalificeerde vrijwilligers (via VPTZ) worden ingezet bij de persoon in een PTZ-‐fase. Die werkwijze zal de sector breed gaan toepassen.
23