www.gedichtendag.org
Nederland & vlaanderen
BaSISoNDErWIJS GEDICHT ENDaG 2010
28 januari
over de grens
Lessuggesties
vooraf
Gedichtendag
Donderdag 28 januari 2010 is het weer zover : het is dan . Die dag hoor, zie en proef je overal in Vlaanderen en Nederland gedichten. In het station. Op de radio. In de supermarkt om de hoek. Ook scholen nodigen we warm uit om gedichten die dag als eregasten in de klas te onthalen. Stichting Poetry International en Stichting Lezen Vlaanderen bieden scholen uit het basisonderwijs ter gelegenheid van Gedichtendag deze lessuggesties aan.
‘Over de grens’, zo luidt het thema dit jaar. Dus zoeken we in deze lessenreeks de grenzen van de poëzie op. Zijn er eigenlijk wel grenzen te stellen aan de poëzie ? Is poëzie niet per definitie een grensoverschrijdend genre, zowel wat vorm als inhoud betreft ? Een gedicht is immers uiterst compact. Met niets meer dan een handjevol woorden of zelfs klanken moet een dichter een hele zintuiglijke werkelijkheid weten op te roepen. Daarbij bouwt hij vaak bruggen naar andere genres. Bijvoorbeeld door materiaal en technieken te lenen uit de wereld van muziek, dans, theater, beeldende kunst, architectuur of proza. Zo kan hij met evenveel woorden nog meer zeggen. Ook de inhoud van de poëzie is niet aan banden te leggen. Gedichten kunnen over alles gaan. Ze spelen in op de actualiteit of geven zich net schaamteloos over aan de fantasie, vergroten het eigen ik uit of omarmen de ander. Poëzie is met andere woorden voortdurend in beweging en verlegt de eigen grenzen door ze in vraag te stellen en af te toetsen. Gedichten in de basisschool aan bod laten komen, is niet altijd even evident. Daar zijn verschillende redenen voor : vaak is er te weinig tijd, je vindt geen geschikt gedicht of weet niet precies wat met een gedicht aan te vangen. Toch is het belangrijk dat kinderen al vroeg kennismaken met poëzie. Door het bijzondere taalgebruik wakkeren gedichten immers de taalgevoeligheid van kinderen sterk aan. Wist je bijvoorbeeld dat kinderen met leesproblemen zelf vaak de schitterendste gedichten schrijven ? Bovendien leren kinderen aan de hand van poëzie gevoelens uit te drukken en een mening te vormen. Deze lessenreeks wil leerkrachten (verder) op weg helpen om poëzie in de klas te brengen. Op Gedichtendag zelf, maar ook in de aanloop naar deze dag. Om kinderen met gedichten vertrouwd te maken, is regelmaat belangrijk. Af en toe een les over gedichten inplannen is veel doeltreffender dan kinderen op één dag met gedichten te overstelpen.
Gedichten over de grens :
vijf lessen We verkennen in deze lestips voor het basisonderwijs vijf grenzen. Eerst gaan we op zoek naar poëzie voorbij de grenzen van de fantasie : gedichten met een lekker absurde, soms zelfs schijnbaar betekenisloze inhoud. Vervolgens tasten we de grenzen af tussen poëzie en beeldende kunst, poëzie en schilderkunst en poëzie en vreemde culturen. Tot slot lezen we nog wat lekker stoute poëzie : gedichten die zich van normen en fatsoen niets aantrekken. Met het oog op een zo gevarieerd mogelijk aanbod selecteerden we per grens twee tot drie gedichten. Per gedicht werd een afzonderlijke les uitgewerkt. Binnen elke grens zijn de gedichten telkens volgens moeilijkheidsgraad geordend. Zo kunnen leerkrachten van alle leerjaren en alle niveaugroepen in het aanbod grasduinen en voor hun klas een gedicht en les op maat uitkiezen. Bijzondere aandacht is er dit jaar besteed voor de creatieve verwerking van de gedichten. Kinderen voelen zich nog sterker betrokken bij een gedicht wanneer ze er zelf mee aan de slag kunnen. Ook hier kozen we voor een aanbod ‘over de grenzen’ door plastische, muzische, dramatische en schrijfopdrachten af te wisselen.
1 Zorg eens voor iets stapelgeks poëzie voorbij de grenzen van de fantasie
Een dichter is een tovenaar, weet Johanna Kruit het zo mooi te verwoorden in haar gedicht ‘Een dichter’. Met weinig woorden tovert een dichter zo een hele wereld bij elkaar. Soms is dat een herkenbare wereld, een wereld die sterk lijkt op die van jou en mij. Een heleboel dichters houden er dan weer van hun lezers te ontvoeren naar een knotsgekke wereld. Een wereld waar alles kan en mag, waar groenten vrolijk op een bal swingen, dieren in een restaurant opdienen en tantes een oompje breien. Een wereld ook, die je met de beste wil van de wereld niet eens zelf had kúnnen bedenken. Waar de gevlekte Theepotaurus, de Koekedorus, de Bozbezbozzel, de Orrekiedorren en de Hopsi-Topsi- mensen vredig naast elkaar wonen. Een wereld zelfs waar een taal gesproken wordt die je in geen enkel woordenboek vinden kan. En die je misschien niet eens begrijpt. Dat hoeft ook niet. In zulke gedichten verkennen dichters de grenzen van taal. Dan gaat het om klank, ritme, herhalingen en taalspel in plaats van inhoud en betekenis. Zo toont de dichter niet alleen dat taal oneindig (inventief ) is, maar ook dat je een tekst niet altijd hoeft te begrijpen om hem mooi of bijzonder te vinden. Zorg eens voor iets stapelgeks, dat er nog niet was moedigde de Amerikaanse dichter Shel Silverstein zijn lezers (en collega’s) aan in het gedicht ‘Iets stapelgeks’. Louis Th. Lehmann, Koos Meinderts en Harry Jekkers en Cees Buddingh’ hadden er alvast geen moeite mee.
LESTIP 1
Gesprek tussen twee muizen
Piep. Piep. Piep ? Piep. Piep. Piep, piep ! … Piep ? Piep. Piep, piep, piep. Lievier tierks dien pieps ! Jiep ! Piep, piep, piep ? Piep … Louis Th. Lehmann Uit : Luxe (De Bezige Bij, 1966)
Over de auteur
Louis Th. Lehmann (1920) heeft verschillende dichtbundels voor volwassenen geschreven. Zijn gedichten zijn humoristisch, spitsvondig en vaak ironisch. In 2006 verscheen van deze dichter de dvd De rijpe sterren, die naast op muziek gezette gedichten ook eigen composities bevat. Voor het lezen
Vraag de kinderen welke dierengeluiden ze kennen. Laat hen verschillende dieren nadoen en schrijf hun antwoorden op het bord. In een volgende ronde doen de kinderen een dier na in een bepaalde stemming. Hoe blaft een hond die vrolijk is ? Hoe tjilpt een zenuwachtige mus ? Hoe balkt een verdrietige ezel ? Vertel de kinderen dat ze een gesprek tussen twee muizen zullen lezen – in muizentaal. Deel de kopies uit en laat de kinderen in stilte lezen. Ten slotte lees je het gedicht zelf voor. Na het lezen
0
Laat de kinderen spontaan reageren : wat hebben ze gelezen ? 0 Het gedicht bestaat haast uitsluitend uit het woord ‘piep’. Toch kan je zeggen dat het om een echt gesprek tussen twee muizen gaat. Kunnen de kinderen aangeven hoe je dat kan zien ? (door de variatie in het aantal woorden per regel en de verschillende leestekens). Probeer de kinderen te doen inzien dat ze aan een tekstje dat uit slechts vijf (onzin)woorden bestaat, toch een hele betekenis kunnen geven. 0 Laat de kinderen met kleur aanduiden wanneer welke muis spreekt. Vervolgens lezen ze per twee het dialoog voor. Wijs hen op het belang van de leestekens.
1 / Zorg eens voor iets stapelgeks
0
Hoe zouden de muizen zich voelen ? Zijn ze blij, opgewonden, boos, verdrietig, moe … ? Waarom denken ze dat ? 0 Waarover praten de muizen, denken ze ? Laat enkele kinderen het gesprek ‘vertalen’. 0 Ga tot slot nog even in op de vorm van het gesprek. De traditionele kenmerken van het gedicht, zoals rijm, metrum en klankrijkdom ontbreken hier. Waarom kan je dit toch een gedicht noemen ? Aan de slag
0
De kinderen fantaseren per twee verder over wat de muizen precies zeggen. Ze schrijven de dialoog uit. Eventueel kunnen ze er een stripverhaal van maken. De kinderen boetseren een muis in klei. Nadien spelen ze de conversatie na met hun muizen, 0 ofwel met de letterlijke dialoog van het gedicht, of met hun zelfverzonnen gesprek. 0 Je kan dit gedicht ook vergelijken met ‘De mus’ van Jan Hanlo (opgenomen in o.a. De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten ; zie overzicht bloemlezingen achteraan), een gedicht dat uitsluitend uit het woord ‘tjielp’ is opgebouwd. Waarin verschillen beide gedichten ? Welk gedicht vinden de kinderen het mooiste ? Waarom ?
1 / Zorg eens voor iets stapelgeks
LESTIP 2
Leuk is raar
Vuur is koud en kleddernat, de zee is lekker droog, de ballon die stijgt omlaag en de baksteen valt omhoog. De lucht is lekker groen, en het gras toevallig blauw, de kat die blaft de hele dag en de hond die zegt : ‘Miauw’. Raar is leuk, gewoon dat is zo saai, Keer het om, geef de boel een draai. Raar is leuk, gewoon dat is zo saai, Aap niet na, je bent geen papagaai. De zon is lekker vierkant, de ruit toevallig rond, met koorts dan ben je beter en ziek zijn is gezond. Links is lekker rechts en hier toevallig daar. Ik word morgen tachtig en mijn oma zeven jaar. Wie steelt krijgt een beloning, wie weggeeft is een dief. Voor braaf zijn krijg je strafwerk en klieren dat is lief. Achmed komt uit Holland en Johan is een Turk. Mijn moeder is een kerel en mijn vader draagt een jurk. Koos Meinderts en Harry Jekkers Uit : De kinderverslinder (Ploegsma, 1993)
Over de auteur
Koos Meinderts (1953) schrijft fantasievolle prentenboekverhalen, boekjes voor eerste lezers en langere verhalen. Daarnaast schrijft hij ook grappige, soms gekke gedichten en liedjes voor kinderen, die onder andere door Kinderen voor Kinderen en Harry Jekkers gezongen worden. In 1991 ontving hij de Annie M.G. Schmidtprijs voor het beste Nederlandstalige cabaretlied.
1 / Zorg eens voor iets stapelgeks
Voor het lezen
Schrijf de titel van het gedicht op het bord. Vraag aan de kinderen wat ze van deze titel vinden. Wat zouden de dichters bedoelen ? Hoezo kan leuk nu raar zijn ? Lees daarna het gedicht voor. Na het lezen
0 0
0
0 0
Vraag de kinderen waarover het gedicht gaat. Begrijpen ze de titel nu beter ? Wat is er dus eigenlijk gebeurd ? (de slogan ‘keer het om’ wordt letterlijk toegepast op de titel) Welke wereld wordt hier precies geschetst ? Hoe zou zo’n wereld er verder uitzien ? Kunnen ze nog voorbeelden bedenken van ‘omgekeerde’ dingen ? Wie geeft straf, wie moet huiswerk maken, … ? Waar rijden de auto’s, zwemmen de vissen … ? Welke stemming past bij dit gedicht ? Hoe zouden ze het voorlezen ? Snel of traag, luid of stil, zingend of monotoon ? Kunnen ze ook zeggen waarom ? (een vrolijk gedicht heeft vaak een vlot ritme) Is dit enkel een gek gedicht, waarin de dichter zijn fantasie de vrije loop laat ? Of kunnen ze toch ergens een boodschap bespeuren ? (blijf jezelf ) Dromen ze ook wel eens van zo’n omgekeerde wereld ? Vinden ze gewoon ook wel eens saai ? Of vinden ze het wel goed zo ?
Aan de slag
0
Vertel de kinderen dat dit gedicht tegelijk een lied is. Geef hen de opdracht in groepjes een voordracht te houden. Ondersteund door muziekinstrumenten gaan ze op zoek naar een eigen ritme en toon. Als iedereen klaar is, organiseer je een voorstelling. Rond af met een bespreking. Welk ritme past best ? Waarom ? Laat tot slot het lied horen. (CD : “Leuk is raar” door Klein Orkest, Polydor) Maak met de klas een omgekeerde-wereld-gedicht. Vertrek van een regel die de kinderen 0 in de bespreking zelf aanbrachten. Schrijf die op bord en brainstorm dan verder. Elk kind kan bijvoorbeeld één zin bedenken. Vervolgens breng je de verschillende zinnen aan bord. Het geheel hoeft niet te rijmen. Rekening houdend met klank en ritme kan je wel de volgorde van de versregels met de kinderen bespreken. Welke volgorde past best ?
1 / Zorg eens voor iets stapelgeks
LESTIP 3
De blauwbilgorgel
Ik ben de blauwbilgorgel, Mijn vader was een porgel, Mijn moeder was een porulan, Daar komen vreemde kind’ren van. Raban ! Raban ! Raban ! Ik ben de blauwbilgorgel, Ik lust alleen maar korgel, Behalve als de nachtuil krijst, Dan eet ik riep en rimmelrijst. Rabijst ! Rabijst ! Rabijst ! Ik ben de blauwbilgorgel, Als ik niet wok of worgel, Dan lig ik languit in de zon En knoeter met mijn knezidon. Rabon ! Rabon ! Rabon ! Ik ben de blauwbilgorgel, Eens sterf ik aan de schorgel, En schrompel als een kriks ineen En word een blauwe kiezelsteen. Ga heen ! Ga heen ! Ga heen ! Cees Buddingh’ Uit : Alle gorgelrijmen (De Bezige Bij, 2003)
Over de auteur
Cees Buddingh’ (1918–1985) droeg humor hoog in het vaandel. Hij schreef onder andere aanstekelijke nonsensverzen vol gekke woorden die niet bestaan. In zijn Gorgelrijmen lees je gedichten over de vreemdste fantasiewezens, zoals de jenk, de bozbezbozzel en de krillemonus. Buddingh’ hield ervan zijn poëzie voor te dragen voor een groot publiek. Voor het lezen
Vertel de kinderen dat ze een gedicht zullen lezen over een bijzonder dier : de blauwbilgorgel. Laat de kinderen fantaseren hoe zo’n dier eruit ziet.
1 / Zorg eens voor iets stapelgeks
Na het lezen
0
0
0
0 0 0 0
Vraag de kinderen nog eens hoe de blauwbilgorgel eruit ziet. Is het een mooi, lelijk, groot, klein, dik, dun … dier ? Welke kleur heeft het, welke geluiden maakt het ? Is hun beschrijving veranderd ? Als dat zo is, hoe komt dat dan ? Door de woorden of de klanken of nog iets anders ? Ga verder in op de klanken in het gedicht. Een aantal klanken worden vaak herhaald. Welke ? (p – k – r – g – l). Hoe klinken deze klanken ? Hard of zacht ? Vloeiend of stokkend ? Spreek de klanken nog eens luidop uit en overdrijf hierbij in je articulatie. Waaraan denk je als je deze klanken hoort ? Alles is goed, zolang de kinderen hun antwoord maar kunnen staven. In dit gedicht staan een aantal woorden die de dichter zelf heeft uitgevonden. Welke ? Waarom zou de dichter net deze woorden gekozen hebben ? (wijs op het belang van rijm en de terugkerende klanken) Zoals vele dichters speelt Buddingh’ graag met herhaling. Waar doet hij dit ? Waaraan doen de woorden op het einde van de eerste drie strofen denken ? Waarom worden ze herhaald ? Hoe zou de stem van de blauwbilgorgel klinken ? Hoog of laag, stil of luid, vrolijk of ernstig, schor of helder ? Wat past het best ? Waarom ? Rond af met een gesprek rond de betekenis van een gedicht. Buddingh’ gebruikt verschillende onzinwoorden – woorden die dus geen vaststaande betekenis hebben. Moet je een gedicht echter helemaal begrijpen om het mooi of grappig of saai te vinden ? Of zijn er ook andere elementen die een gedicht mooi kunnen maken, zoals klanken, ritme … ?
Aan de slag
0
De kinderen tekenen een blauwbilgorgel. Als hun tekening af is, laat je ter afronding een aantal kinderen het gedicht voorlezen met een stemmetje dat bij ‘hun’ blauwbilgorgel past. 0 De kinderen maken zelf een nonsensgedicht over een niet-bestaand dier. Eerst bedenken ze (alleen, in groep of klassikaal) een gekke ‘onzinnaam’. Vervolgens vullen ze de ‘gaten’ in het gedicht van Buddingh’ in : Ik ben … / Mijn vader was … / Mijn moeder was … enzoverder. Eventueel maken ze er ook nog een tekening bij. 0 Cees Buddingh’ schreef verschillende gedichten over onzindieren. Je vindt ze in de bundel Alle gorgelrijmen. Organiseer een verkiezing van het favoriete onzindier van de klas. Kopieer enkele gedichten en laat elk kind zijn/haar favoriet kiezen. Vervolgens moeten de kinderen hun kandidaat voorstellen aan de rest van de klas. Dat kan aan de hand van een tekening, een knutselwerkje, een kleiwerkje, een toneeltje, … Welk dier wint de verkiezing ? Meer gekke gedichten lezen ?
In Er staat een taart in lichterlaaie (Davidsfonds/Infodok, 2004) verzamelde Jan Van Coillie 120 grappige kindergedichten.
1 / Zorg eens voor iets stapelgeks
2 Ik schilder je in woorden
poëzie op bezoek bij de beeldende kunsten
Eigenlijk is elke dichter een schilder. Net als schilders spreken dichters immers in beelden. Natuurlijk gebruiken beide kunstenaars een ander instrument om deze beelden vorm te geven : waar schilders aan de slag gaan met verf in alle kleuren van de regenboog, beschikken dichters over een rijk klankenpalet. Ik schilder je in woorden, zo verwoordt Hans Hagen het in een gedicht. Voor sommige dichters houdt de gelijkenis met de schilder hier echter niet op. Met hun gedichten begeven zij zich nog een stapje verder op het pad van de beeldende kunsten. Bijvoorbeeld door een gedicht te schrijven bij een schilderij, foto of kunstwerk. Of door woord en beeld elkaar te laten versterken in een heus stripgedicht.Wist je dat er zelfs schrijvers zijn die haast echte schilders worden ? Zij maken gedichten waarbij de betekenis niet alleen vervat zit in de woorden, maar ook in de vorm van het gedicht. Visuele poëzie heet dat : gedichten waarbij je aan de vorm zo kan zien waarover ze gaan. En dan zijn er nog dichters als Ted van Lieshout, die hun eigen gedichten illustreren met schetsen, schilderijen of foto’s. Kortom : de kruisbestuiving tussen poëzie en beeldende kunsten is eindeloos.
LESTIP 1a
Wat is hier aan de hand ? ik wikkel lekkiw wikkel lekkiw wikkel lekkiw wikkel lekkiw bovenarm elleboog onderarm pols en hand in een wit verband Wat is hier aan de hand ?
Riet Wille Uit : Waarom mijn handen geen schoenen willen (Lannoo, 2007)
Over de dichter
Riet Wille (1954) schrijft makkelijk lezende kinderboeken, humoristische poëzie en toneel. Als talige en beeldende kunstwerkjes vormen haar gedichten een mooie introductie op het verfijnde taalspel en de speciale vormgeving in de poëzie. Voor het lezen
Schrijf het gedicht op het bord, maar zonder de bijzondere vormgeving. Maak er een prozatekst van of splits het gedicht op in een aantal versregels. Vinden de kinderen het een mooi, gewoon, saai, spannend, opvallend … gedicht ? Na het lezen
0
Deel de oorspronkelijke versie uit. Zo wordt het meteen een totaal ander gedicht. Vraag de kinderen opnieuw wat ze van het gedicht vinden. Is hun mening veranderd ? Waarom ? 0 Jonge kinderen zullen in de bijzondere vormgeving misschien niet meteen de vorm van het hand en de beweging van het wikkelen herkennen. Vraag daarom eerst aan de kinderen waarover het gedicht gaat. Geef vervolgens een verband aan een kind in de klas en laat het de arm van een klasgenootje omwikkelen. Ondersteun de handeling met woorden. Begrijpen de kinderen nu waarom de woorden niet netjes langs een lijn, maar op een bijzondere manier op het blad geschikt zijn ? Herkennen ze de vorm van het hand in een verband ? Kunnen ze ook uitleggen waarom het woord ‘wikkel’ zo vaak herhaald wordt en achtereenvolgens normaal en achterstevoren geschreven is ? 0 De titel staat op een wel erg gekke plaats. Waarom ?
2 / Ik schilder je in woorden
0
Riet Wille speelt niet alleen met de lay-out en de typografie, maar ook met de taal. Merken de kinderen de dubbele betekenis van de titel op ? Kennen de kinderen nog spreekwoorden of zegswijzen met ‘hand’ ? Met de titel stelt de dichteres een vraag. Geeft het gedicht een antwoord op haar vraag ? 0 Aan de slag
De kinderen maken zelf een figuurgedicht. Brainstorm eerst met hen over een aantal ‘dankbare’ onderwerpen die zich makkelijk in een beeld laten vatten, zoals vuur, regen, zon, golven, een gebouw … Je kan de kinderen ook inspireren door ze meer voorbeelden van figuurgedichten te tonen. Ga daarvoor eens kijken in de lessuggesties n.a.v. Gedichtendag 2006 (zie overzicht interessante websites achteraan). Dan kiest elk kind een onderwerp en gaat het aan de slag. Om het schrijven vlotter te laten verlopen, laat je de kinderen best eerst een woordspin maken rond het gekozen onderwerp. Vervolgens schikken ze de woorden en/of zinnen zo op het blad dat de vorm herkenbaar wordt.
2 / Ik schilder je in woorden
LESTIP 1b
Over de giraffe etc.
De langste zin is nog te kort om op te schrijven wie hij is, wat hij doet, wat hij voelt, hoe hij eet, hoe jij met zijn lange nek een bosje stro te grazen neemt, hoe hij er uit ziet, wat hij denkt en wat hij leest bij- voorbeeld dit ge- dicht over de gi- raffe etc. Jan de Bas Uit : Nijlpaard in onzichtbaar Egypte (Merweboek, 2003)
Over de auteur
Jan de Bas (1964) is historicus en dichter. Naast gedichten voor kinderen en volwassenen schrijft hij ook aforismen. In zijn werk probeert hij het bijzondere van het alledaagse te vatten. Voor het lezen
Vraag aan de kinderen welke gedichten ze kennen. Ga dan met hen na waaraan ze gedichten kunnen herkennen. Hoe zien of voelen of horen ze dat een tekst een gedicht is en geen verhaal of sprookje ? Haal uit de antwoorden van de kinderen enkele steekwoorden en schrijf die op het bord. Vertel ten slotte dat je een mooi gedicht over een giraf kent. Lees het gedicht voor zonder de tekst uit te delen.
2 / Ik schilder je in woorden
Na het lezen
0
Vraag aan de kinderen of ze het een mooi gedicht vinden. Waarom (niet) ? 0 Deel nu het gedicht in de oorspronkelijke vorm uit. Iemand uit de klas lees het gedicht voor. Wat vinden de kinderen nu van het gedicht ? Wat valt op ? Welke eigenschappen van het afgebeelde herkennen de kinderen ? 0 Keer nog eens terug op de kenmerken van een gedicht. Overloop eerst de steekwoorden die op bord staan. Welke vinden ze in dit gedicht terug, welke niet ? Kunnen ze het lijstje kenmerken misschien aanvullen na het lezen van het gedicht ? 0 De titel van het gedicht luidt ‘Over de giraffe etc.’ Vertelt de dichter echter veel over het dier zelf ? Komen ze iets te weten over de giraf ? Waarom (niet) ? (de dichter vertelt alleen over hoe moeilijk het is iets over de giraf te weten te komen) Is dat een probleem volgens de kinderen ? 0 Volgens de dichter is zelfs de langste zin niet lang genoeg om iets over de giraf te schrijven. Waarom heeft hij het over de langste zin ? (verwijst naar de lange nek van de giraf). Hoe toont hij dit nog in zijn gedicht, dat zelfs de langste zin niet volstaat ? (het gedicht is zelf één lange zin en eindigt met etc.) 0 Wat is volgens hen het belangrijkste woord in het gedicht ? Waarom ? 0 De dichter schrijft over de giraf alsof het over een mens gaat. Waaraan merken ze dat ? (wat hij voelt, wat hij denkt, wat hij leest). Wat is zo bijzonder aan de regels ‘hoe hij met zijn lange nek een bosje stro te grazen neemt’ ? 0 (de dichter gebruikt letterlijk en figuurlijk taalgebruik door elkaar). Aan de slag
De kinderen maken een figuurgedicht over een dier naar keuze. (zie les 1a van deze reeks)
2 / Ik schilder je in woorden
LESTIP 2
Weg
Mama zit met koek in een hoek van de bank. Ze kijkt naar buiten Ze neemt een slok van haar thee. Ze draait mee met het licht. Het aait langs haar gezicht. En ik weet niet of ze lacht, want ze praat niet. Maar ik denk dat ze wacht. Ik denk dat ze wacht op mij. Dus ik schuif tegen haar aan en dan kunnen we gaan. Met z’n tweeën verdrietig, of met z’n tweeën blij. Kan me niet schelen, mama. Weg zijn wij. Edward van de Vendel en Floor de Goede (illustraties) Uit : Opa laat zijn tenen zien en andere stripgedichten (Querido, 2008)
2 / Ik schilder je in woorden
Over de auteur
Edward van de Vendel (1964) groeide op in een onderwijzersfamilie. Zijn oeuvre is heel breed : hij schrijft zowel prentenboeken als boeken voor eerste lezers (Pup en Kit, De Eenhoorn) en adolescenten (Ons derde lichaam, Querido), zowel poëziebundels (Superguppie en Superguppie krijgt kleintjes, Querido) als non-fictie en liedjesteksten. Voor het lezen
Vraag de kinderen of ze graag stripverhalen lezen. Welke stripverhalen kennen ze ? Vertel dat ze straks ook een stripverhaal zullen lezen, maar wel een heel bijzonder. Wie achterhaalt wat dit stripverhaal zo anders maakt dan andere strips ? Deel vervolgens een (eventueel vergrote) verknipte versie van het stripgedicht uit. Laat de kinderen het gedicht reconstrueren. Als dat moeilijk is, help hen dan door op het rijm te wijzen. Na het lezen
0
0
0 0 0
0
Dit stripgedicht verschilt zowel qua vorm als qua stijl van andere stripverhalen. Kunnen de kinderen een aantal verschilpunten opnoemen ? (de tekst rijmt, er zijn geen tekstballonnen, er is geen dialoog) De dichter besteedt veel aandacht aan rijm. Behalve het eindrijm, dat de kinderen wel zal opgevallen zijn, speelt de dichter ook met rijmwoorden binnen een versregel (binnenrijm). Kan je enkele voorbeelden geven ? (koek – hoek, draait – aait) Wat zou de mama in het gedicht aan het doen zijn ? Hoe voelt ze zich ? Weten ze dat vooral door de tekst te lezen of door naar de tekeningen te kijken ? Wat probeert het jongetje te doen ? Hoe doet hij dat ? De dichter schrijft : ‘het (licht) aait langs haar gezicht’. Dat is wel gek, want licht kan natuurlijk niet aaien. Waarom zou de dichter net dat woord gekozen hebben ? Wat probeert ook het licht te doen ? ‘Weg zijn wij’, zegt het jongetje tegen mama. Waar gaan ze samen naartoe ? Wat doen je leerlingen als ze zelf verdrietig zijn ? Of als hun ouders verdrietig zijn ? Hoe kan iemand hen best troosten ?
Aan de slag
0
Knip uit de krant enkele korte cartoons en haal de tekst weg. De kinderen schrijven een gedicht bij een van de cartoons. 0 Kinderen kunnen ook samen een stripgedicht maken. Voor deze opdracht werk je best met twee klassen, die deze les op een verschillend tijdstip hebben. De eerste (grootste) klas wordt in twee groepen verdeeld : kinderen die graag schrijven en kinderen die liever tekenen. De ‘schrijvers’ maken een gedicht rond een opgegeven thema, de ‘tekenaars’ tekenen rond hetzelfde thema een korte strip zonder tekst (je kan natuurlijk meerdere thema’s opgeven). De zo verkregen gedichten en striptekeningen worden doorgegeven aan een volgende klas, die ook in schrijvers en tekenaars verdeeld wordt. De schrijvers van deze klas schrijven een verhaal bij de striptekeningen van een kind uit de andere klas, en de tekenaars tekenen een stripverhaal bij een van de gedichten van de andere klas.
2 / Ik schilder je in woorden
0
De kinderen zoeken een gedicht en bewerken het tot een stripverhaal. Vooral fantasievolle, grappige, verhalende gedichten, zoals Annie M.G. Schmidt er verschillende geschreven heeft, zijn zeer geschikt.
2 / Ik schilder je in woorden
LESTIP 3
Blauw
Het blauw van de hemel het blauw van de zee het blauw dat je uit kunt gieten. Het blauw van de avond het blauw van de beek het blauw van vergeet-me-nieten. Het blauw van de dichter het blauw van de wind het blauw waar een kind van zingt. Om zoveel blauw te willen vangen moet je wel sterven van verlangen ! Johanna Kruit Uit : Hoeveel weegt blauw (Bakermat, 1996)
Johanna Kruit (1940) schrijft verhalen en gedichten voor kinderen. Ze houdt van het geheimzinnige en het verwonderlijke. Veel van haar gedichten ademen de sfeer uit van het grensgebied tussen slapen en waken. Ook de zee vormt voor haar een onuitputtelijke inspiratiebron. Voor het lezen
Johanna Kruit schreef dit gedicht bij het kunstwerk ‘Het uur blauw’ van Jan Fabre. Dit kunstwerk bestaat uit een groot zijden doek dat volledig met blauwe balpen bekrast is. De titel van deze installatie verwijst naar het blauwe uur, het ogenblik net na zonsondergang en net voor zonsopgang waar de lucht tussen licht en donker blauw kleurt. Hang een vergrote foto van het kunstwerk op bord. Laat de kinderen spontaan vertellen wat ze zien. Lees dan het gedicht voor. Na het lezen
0
Bespreek eerst de relatie tussen het kunstwerk en het gedicht. Past het gedicht bij het kunstwerk volgens de kinderen ? Of zou de dichteres haar inspiratie gehaald hebben uit de titel van het kunstwerk ? 0 Dichters hebben bijzondere ogen. In één kleur blauw ziet Johanna Kruit negen variaties. Sommige blauwen kan je echt om je heen zien, zoals het blauw van de hemel of de zee of vergeet-mij-nietjes. Andere blauwen ontstaan dan weer in de verbeelding van de dichter, zoals het blauw van de wind of het blauw waar het kind van zingt. Zien de kinderen het verschil tussen beide categorieën ?
2 / Ik schilder je in woorden
0
0 0
0
Overloop regel per regel de soorten blauw. Kunnen de kinderen zich bij elke variatie iets voorstellen ? Als dat niet zo is, ga dan samen na hoe dat komt. Misschien koos de dichter wel voor dit blauw om vormelijke redenen, zoals rijm, klank of ritme ? Kunnen de kinderen nog andere blauwen bedenken ? Zowel blauwen die je om je heen kan zien, als blauwen die bij een bepaald gevoel passen ? Zoek in de klas verschillende soorten blauw. Kunnen de kinderen voor elk blauw een vergelijking vinden (bijvoorbeeld : de trui van mijn buur is het blauw van de inkt in mijn vulpen) ? Wat vinden de kinderen van de laatste strofe ? Wat zou de dichter bedoelen ? Bedenk klassikaal een aantal variaties op deze strofe. Schrijf het begin van de regel (‘om zoveel blauw …’) op bord en laat de kinderen de rest verder aanvullen.
Aan de slag
0
De kinderen schrijven een gelijkaardig gedicht over een andere kleur. Eerst kiezen ze een kleur waarover ze een gedicht willen schrijven. Daarna denken ze na over de verschillende soorten van hun kleur. Het brainstormen kan je stimuleren door de kinderen de zin ‘zo (kleur) als …’ te laten aanvullen. Zet eventueel de kinderen die eenzelfde kleur gekozen hebben in groepjes bij elkaar. Vervolgens schrijven ze hun gedicht. Een andere opdracht die veel mooie resultaten oplevert, is kinderen een gedicht laten 0 schrijven bij een bestaand kunstwerk of schilderij. Of je laat kinderen zelf foto’s maken en achteraf schrijven ze dan een gedicht bij één van de foto’s. 0 De kinderen maken een kijkdoos bij een bestaand kleurgedicht. Inspiratie voor geschikte gedichten haal je onder andere uit de lessuggesties voor Gedichtendag 2006 (zie overzicht interessante websites achteraan). Meer geschreven schilderijtjes lezen ?
In Hoeveel weegt blauw schrijven vier verschillende dichters telkens een gedicht bij acht hedendaagse kunstwerken. Ted van Lieshout laat woord en beeld samengaan in de meeste van zijn dichtbundels. In het zopas verschenen Hou van mij (Leopold, 2009) vind je bijna alle gedichten die van hem verschenen zijn.
2 / Ik schilder je in woorden
3 Er loopt een liedje door de lucht poëzie op bezoek bij de muziek
Een gek gedicht waarbij je spontaan een vlot en vrolijk deuntje begint te fluiten, een sussend versje-voor-het-slapengaan dat je zachtjes doet neuriën, een stoer gedicht waarop je handen en voeten automatisch een gepaste beat weten : sommige gedichten laten zich als echte partituren lezen. Dat is niet zo verwonderlijk. Dichters worden wel vaker met componisten vergeleken : door de buitengewone aandacht voor klank, rijm, ritme en metrum is de poëzie een bij uitstek muzikaal genre. Zeker bij gedichten en liedjes voor kinderen is de grens tussen beide genres erg vaag. Zo waren de oudste gedichten voor kinderen oorspronkelijk vaak liedjes. Denk maar aan de bakerrijmen : versjes voor kinderen die door de bakers (kraamverzorgsters) als ondersteuning gezongen werden tijdens de verzorging en de opvoeding van het kind. Ook vandaag worden verschillende gedichten voor kinderen achteraf op muziek gezet. Van Annie M.G. Schmidt bestaat een hele cd vol liedjes, maar ook gedichten van bijvoorbeeld Cees Buddingh’, Ted van Lieshout en Jan Hanlo werden op muziek gezet. Wist je dat er zelfs een rap-versie bestaat van De Pruimeboom (beter bekend als ‘Jantje zag eens pruimen hangen’) van Hieronymus van Alphen ? Verder zijn er ook dichters als Sjoerd Kuyper, Willem Wilmink, Hans Dorrestijn en Koos Meinderts en Harry Jekkers die naast gedichten ook liedjes voor kinderen schrijven. Of dichters die zich laten inspireren door de muziek en een gedicht schrijven bij een bepaald muziekstuk. En dan heb je nog de klankdichters : hun gedichten bestaan enkel uit klanken. De inhoud van zulke klankdichten is dan ondergeschikt aan de klankrijkdom en het ritme van het geheel. Zo zie je maar : poëzie en muziek hebben elkaar zoveel te vertellen.
LESTIP 1
Berceuse Nr. 2
Slaap als een reus slaap als een roos slaap als een reus van een roos reuzeke rozeke zoetekoeksdozeke doe de deur dicht van de doos Ik slaap Paul van Ostaijen Uit : Verzameld werk. Poëzie (Bert Bakker, 1963)
Over de auteur
Paul van Ostaijen (1896–1928) wordt gezien als de grote vernieuwer van de Nederlandstalige poëzie. Zijn experimentele gedichten in bundels als Bezette stad en De feesten van angst en pijn lijken net collages, waarin de vorm bepaald wordt door klank en ritme. Voor het lezen
Vraag de kinderen welke slaapliedjes ze kennen. Werken slaapliedjes eigenlijk ? Waarom (niet) ? Bespreek dan waaraan je een slaapliedje kan herkennen : aan de tekst, de klanken, het ritme of nog iets anders ? Na het lezen
0
0
0 0 0 0
Een berceuse is een wiegeliedje. De meeste slaapliedjes worden in gezongen vorm overgeleverd of zijn voorzien van een melodie. Van Ostaijen schrijft hier enkel een tekst. Toch kan je zeggen dat hij muziek maakt met taal. Hoe ? (de zachte, sussende klanken, het wiegende ritme, de herhalingen, enz.) Ouders vertellen hun kinderen vaak een verhaaltje voor het slapengaan. Ook slaapliedjes als ‘Slaap kindje slaap’ zijn eigenlijk verhaaltjes op muziek. Wat doet van Ostaijen om het kind in slaap te wiegen ? Vertelt ook hij een verhaal ? Of gebruikt hij eerder andere technieken ? Vergelijk ‘Berceuse nr. 2’ met de slaapliedjes die de kinderen aan het begin van de les aanhaalden. Wat zijn de verschillen ? En de gelijkenissen ? Slapen als een reus is niet meteen een voor de hand liggende uitdrukking. Waarom heeft de dichter die vergelijking gekozen, denken ze ? Laat de kinderen de zin ‘slapen als een …’ verder aanvullen. Fantaseren mag ! ‘Doe de deur dicht van de doos’ : welke doos zou van Ostaijen hier bedoelen ? Waarom heeft deze doos een deur in plaats van een deksel ?
3 / Er loopt een liedje door de lucht
Aan de slag
0
‘Berceuse Nr. 2’ is een leuk gedicht om voor te dragen met een spreekkoor. Zoek eerst met de klas naar passende achtergrondgeluiden, zoals zachtjes neuriën, ‘sssjjjt’ fluisteren, enz. Dan draagt één kind het gedicht voor terwijl de rest van de klas het achtergrondkoor vormt. 0 Laat de kinderen op zoek gaan naar andere slaapliedjes. De verschillende gedichten worden dan gebundeld in een klasboekje.
3 / Er loopt een liedje door de lucht
LESTIP 2
Stel je voor
Stel je voor. Er valt een dropje uit je oor. Het valt op de grond. Hup in je mond. Je slikt het dropje door. En het komt weer uit je oor. Stel je voor. Stel je voor. En dat gaat zo maar door. En door. En door. Van je oor in je mond. Van je mond in je oor. Van je oor in je mond. Tot het je neus uit komt. Erik van Os Uit : Er loopt een liedje door de lucht (Zwijsen, 1995)
Over de auteur
Erik van Os (1963) werkte onder andere als kleuterleider, brugwachter en poppenspeler voor hij van schrijven zijn beroep maakte. Sindsdien schrijft gedichten, liedjes, boeken en teksten voor tijdschriften, alleen of samen met zijn vrouw Elle van Lieshout. Zijn liefde voor muziek schemert in veel van zijn gedichten door. Voor het lezen
Laat de kinderen een stukje rapmuziek horen. Vinden ze het een mooi lied ? Waarom (niet) ? Welk genre is het ? Kunnen ze enkele kenmerken van dat genre opnoemen ? Schrijf een aantal steekwoorden op het bord. Vertel dan dat, als je goed luistert, sommige gedichten ook als rapmuziek kunnen klinken. Lees het gedicht voor met duidelijke nadruk op ritme en metrum. Na het lezen
0
Laat de kinderen het gedicht nog eens in stilte lezen. Vraag hen waarover het gedicht gaat. Wat is het belangrijkst in dit gedicht : de tekst, de klanken, het ritme of nog iets anders ? 0 Net zoals Paul van Ostaijen in zijn wiegelied maakt Erik van Os muziek met taal. Hoe doet hij dat ? Welke instrumenten gebruikt hij ? Als de kinderen niet meteen op deze vraag kunnen
3 / Er loopt een liedje door de lucht
antwoorden, overloop je met hen de kenmerken van rapmuziek die op bord staan. Een aantal kenmerken zullen zeker voor dit gedicht gelden (denk aan het stevige ritme, de vele herhalingen, het steeds variëren op eenzelfde thema, enz.). De klas klapt, stampt of knipt met de vingers een bepaald ritme. Een kind draagt het gedicht 0 op dat ritme voor. Doe daarna hetzelfde opnieuw, maar verander het ritme. 0 Schrijf aan het bord de titel ‘Stel je voor’. De kinderen krijgen even de tijd om op papier de zin aan te vullen (en dus een variant te zoeken op ‘er zit een dropje in je oor’). Benadruk dat ze mogen kiezen wat ze schrijven, zolang het ritme goed zit. Eventueel laat je de kinderen het ritme nog eens duidelijk klappen. Als iedereen een zin geschreven heeft, begint de hele klas het ritme te klappen. De leerkracht zegt telkens ‘Stel je voor’, de kinderen antwoorden om de beurt met hun zelfgeschreven zin. Ondertussen blijft de rest klappen. Deze opdracht wordt nog leuker als de kinderen in een kring staan. Het kind dat rapt, mag even in het midden. Aan de slag
Dit gedicht vraagt om een poetry slam : een wedstrijd waarbij een rapper binnen een bepaalde tijd zijn publiek laaiend enthousiast moet zien te maken. De kinderen worden in groepjes verdeeld. Eerst gaat elke groep op zoek naar een geschikte tekst. Oudere kinderen kunnen dit alleen, jongere kinderen help je door hen een selectie aan te bieden. Let er op dat de teksten ritmisch en klankrijk zijn. Daarna gaan de kinderen in groep aan de slag. Met behulp van een percussie-instrument bedenken ze een gepast ritme (de tekst kan eventueel lichtjes aangepast worden). Wanneer ze dit gevonden hebben, werken ze hun act uit. Knippen met de vingers, klappen, dansen … hoe meer gedaan wordt met het ritme, hoe beter. Op het einde van de les(senreeks) organiseer je de grote rapwedstrijd. De verschillende groepjes brengen hun raplied. Wie wint ? Meer muzikale poëzie in de klas ?
In Méér met poëzie in de klas : muzische werkvormen bij ‘Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet’ (Alamire, 2003) vormen vijf gedichten van Frank Adam het vertrekpunt om te werken rond muziek, drama, beeld, beweging en dans. Muzikale bewerkingen van o.a. ‘de Blauwbilgorgel’ (Cees Buddingh’), ‘De Pruimeboom’ 0 (Hieronymus van Alphen) en ‘Thuis’ (Ted van Lieshout) vind je op de cd Van rijm tot rap (Stichting CPNB, 1998). 0
3 / Er loopt een liedje door de lucht
4 Anders en toch gelijk
poëzie voorbij de grenzen van de eigen cultuur
Niet alleen de poëzie is in beweging. Ook de samenleving verlegt voortdurend de eigen grenzen. Culturen zwermen uit en komen bij elkaar binnenwaaien. Ze verfrissen, inspireren, creëren elkaar. Dat zie je ook weerspiegeld in de poëzie. Dichters plaatsen zichzelf tegenover de ander. Wie is de ander ? Hoe ziet hij eruit ? En als dat de andere is, wie ben ik dan ? Of ze stellen zich de vraag of die andere nu echt zo anders is. Ook de gedichten zelf verspreiden zich over de grenzen heen en nestelen zich, vertaald of in oorspronkelijke vorm, in steeds nieuwe culturen.
LESTIP 1
Anders
Jij bent heel anders dan ik. Je haar is kroezig en je huid is bruiner. Je ogen zijn diep en donker. In je armen en benen zit elastiek. Jij viert feest op andere dagen. Het eten bij jou thuis ruikt vreemd. De muziek die je draait klinkt naar woestijn. Je houdt van fellere kleuren. Maar als je lacht, ben je net zo blij als ik. Jouw god is vast dezelfde als de mijne, Ook al heeft hij een andere naam. Jij hoort bij mij en ik hoor bij jou, Ook al zijn we allebei anders. Tussen ons ligt een wereld van verschil. Maar om elkaar te begrijpen Hebben we aan een half woord genoeg. Kolet Janssen Uit : Uit het blote hoofd. Gedachten voor liefs en leed (Lannoo, 2004)
Over de auteur
Kolet Janssen (1955) schrijft verhalen over avonturen met vreemde verschijnselen, spannende gezinstoestanden of angstaanjagend grappige thema’s. De bundel Uit het blote hoofd bevat troostrijke gedichten over ernstigere onderwerpen als de dood, ziekte, ruzie of echtscheiding. Voor het lezen
Schrijf de titel van het gedicht op het bord. Waaraan denken de kinderen spontaan bij ‘anders’ ? Wanneer is iemand anders dan jou ? Wat betekent ‘anders zijn’ : gaat het volgens de kinderen vooral om uiterlijke of innerlijke verschillen, of beide ? Schrijf de kernwoorden die de kinderen aanhalen op. Help hen nog meer woorden te vinden. Wat denken of voelen ze wanneer ze iemand zien die anders is ? Na het lezen
0
Kom terug op de verschillende soorten anders die je besproken hebt aan het begin van de les. Over welk ‘anders’ gaat het in dit gedicht ? Hoe weten ze dat ? 0 In het gedicht spreekt een ik-persoon tot een jij-persoon. Hoe zou die ik-persoon eruit zien ? En de jij-persoon ? Kennen ze iemand zoals de jij-persoon ? Misschien lijkt hij wel op een klasgenootje ? Vinden ze zo iemand ook echt anders ?
4 / Anders en toch gelijk
0
0
0 0
Sta verder stil bij de verschillen die de ik-persoon tussen zichzelf en de andere ziet. Zijn het vooral innerlijke of uiterlijke verschillen ? Cultuurgebonden tradities of persoonsgebonden eigenschappen ? Kunnen de kinderen nog een aantal verschillen toevoegen ? Laat hen dan ook nagaan of ze vooral innerlijke of uiterlijke kenmerken opnoemen. Vind jij dat de ik- en de jij-persoon echt anders zijn ? Waarom (niet) ? Zijn mensen die er anders uitzien, vanbinnen ook anders ? Zijn ze om andere redenen blij, boos, gelukkig, verdrietig … ? ‘Jij viert feest op andere dagen’ : welke feesten bedoelt de dichter ? Ken jij er enkele ? De tekst rijmt niet. Toch is dit een gedicht. Hoe zien, horen of voelen ze dat ?
Aan de slag
0
Maak van dit gedicht een poëzieposter. Eerst schrijven de kinderen de tekst op een groot blad over. Laat hen naar hartenlust experimenteren met lettertype en -grootte, kleur, woord schikking enz. Daarna maken de kinderen een tekening of schilderij naast of rondom de tekst, of ze knippen prenten uit een tijdschrift en plakken die op het blad. Inspiratie kan je opdoen op de website van Stichting Plint (zie handige adressen). 0 Laat de kinderen gedichten opzoeken over het thema ‘anders’. Hoe ze dit thema invullen, kiezen ze zelf. Leg een aantal bloemlezingen in de klas, ga met de klas naar de bibliotheek of laat hen op internet zoeken. Ieder kind kiest één gedicht. In een kringgesprek lezen de kinderen het gekozen gedicht voor, bespreken ze over welk ‘anders’ het gaat en motiveren ze waarom ze net dat gedicht gekozen hebben.
4 / Anders en toch gelijk
LESTIP 2
Die sprokiesskrywer
Ek ken ’n man wat verhaaltjies versin en elke dag vroeg in die môre begin.
De sprookjesschrijver Ik ken een man die verhaaltjes verzint en ’s morgens al heel in de vroegte begint.
Van twintig oor ses en smiddags tot twee Hij schrijft over heksen en elfen en feeën skryf hy van hekse en elwe en feë. van kwart over zessen tot ’s middags bij tweeën. Van twintig oor twee tot ongeveer ses Hij schrijft over prinsen en over prinsessen skryf hy van prinse en soms ’n prinses. van kwart over tweeën tot ’s avonds bij zessen. Dan slaap hy, en smôrens begin hy weer vroeg ; Dan slaapt hij en ’s morgens begint hij weer vroeg. maar een enkele inkpot is glad nie genoeg. Hij heeft aan een inktpotje lang niet genoeg. En diep in sy tuin lê ’n vywer vol ink Hij heeft in zijn tuin een vijver vol inkt, waar hy tussen struike kan mymer en dink. een vijver door donkere struiken omringd, Hy skryf al vir jare met geesdrif en ywer en altijd, wanneer hij moet denken, die schrijver, en doop soms sy pen in die ink van die vywer. dan doopt hij zijn kroontjespen weer in de vijver. Hy het nou reeds tienduisend sprokies versin, Hij heeft nu al tienduizend sprookjes verzonnen en het weer so pas met ’n nuwe begin. en is nu weer pas aan een ander begonnen. En sou hy daar sit tot die einde, dié skrywer, is daar seker geen ink – en ’n dolleë vywer.
En als hij daar zit tot het eind van zijn leven, misschien is die vijver dan leeggeschreven.
Philip de Vos
Annie M.G. Schmidt
Uit : Die spree met foete.
Uit: Ziezo: de 347 kinderversjes (Querido, 2006)
Afrikaanse verwerkings van Annie M.G. Schmidt-verse (Human & Rousseau, 2002)
Over de auteur
Philip de Vos is een Zuid-Afrikaans dichter. Voor zijn dierengedichten in Karnaval van die Diere (vertaald als Het carnaval der dieren, Lemniscaat, 1999) liet hij zich inspireren door de muziek van de Franse componist Camille Saint-Saëns. In 2002 vertaalde hij enkele gedichten van Annie M.G. Schmidt naar het Afrikaans. Voor het lezen
Vertel de kinderen dat je een gedicht in een vreemde taal zal lezen. Welke talen kennen de kinderen allemaal ? Zeg dat het nog een andere taal is, maar dat ze het toch zullen begrijpen.
4 / Anders en toch gelijk
Na het lezen
0 0
0 0 0 0
Lees het gedicht een eerste keer voor zonder de titel te verklappen. Waarover gaat het gedicht ? Kunnen de kinderen een titel bedenken ? Welke taal zou dit zijn (Afrikaans) ? Welke woorden kunnen de kinderen zonder problemen begrijpen ? Welke woorden zijn exact hetzelfde als in het Nederlands ? Welke woorden begrijpen de kinderen niet ? Lees nu de originele (Nederlandstalige) versie voor. Laat de kinderen het laatste woord van elke strofe aanvullen. Vergelijk beide versies. Vallen er grote verschillen op ? Laat enkele kinderen het gedicht in het Afrikaans voorlezen. Het gedicht gaat over een sprookjesschrijver. Waarover schrijft hij ? Houden ze van sprookjes ? Kunnen ze er een paar opnoemen ? Wat is hun lievelingssprookje ?
Aan de slag
De kinderen maken een prentenboekje met het Afrikaanse gedicht. Verdeel de klas in 8 groepjes. Elke groep gaat met één strofe aan de slag. Verdeel een A4-papier in twee delen. Links schrijven de kinderen hun strofe in het Afrikaans, rechts maken ze een tekening die bij hun strofe past. Als iedereen klaar is, niet je de verschillende pagina’s samen tot een boekje. Kinderen die snel klaar zijn, werken aan een voorpagina of aan een verklarende woordenlijst Afrikaans-Nederlands, die ook aan het boekje toegevoegd wordt. meer Afrikaanse kinderpoëzie ?
Het Nuwe Kinderverseboek, samengesteld door Riana Scheepers en Suzette Kotze-Myburgh (Kaapstad, 2009), telt meer dan 300 Afrikaanse kindergedichten.
4 / Anders en toch gelijk
5 Poëzie voorbij de grenzen van het fatsoen Vandaag kan je geen onderwerp bedenken of er bestaat een gedicht over. Van een hekeldicht over strafwerk over een gouden raad hoe je altijd je zin krijgt tot een ode aan het scheldwoord – alles kan en mag. Dat is niet altijd zo geweest. De oudste gedichten voor kinderen hadden een duidelijke pedagogische ondertoon. Vooral de langere, verhalende gedichten waren openlijke lesjes in deugd en zeden, waarin brave, vlijtige, gehoorzame kindertjes beloond en brutale, luie, gulzige boefjes bestraft worden. Zo laat de volgende strofe uit het gedicht ‘De perzik’ van Hieronymus van Alphen niets aan de verbeelding over : De vrolijkheid past aan de jeugd Die leerzaam zich betoont. De naarstigheid, die kinderdeugd, Wordt altoos wel beloond. Dergelijke drammerige versregels zal je vandaag niet meer vinden. Sinds de jaren ’50 staan in de kinderpoëzie de beleving en gevoelswereld van het kind centraal. De meeste dichters schrijven dus vanuit het perspectief van het kind – en niet langer vanuit het perspectief van ‘de opvoeder’ zoals vroeger. En daar blijft het niet bij. Verschillende dichters, waarvan namen als Annie M.G. Schmidt, Shel Silverstein, Ted van Lieshout, Willem Wilmink, Hans Dorrestijn en Frank Eerhart maar enkele voorbeelden zijn, kiezen in hun gedichten openlijk de kant van het kind. Bij opvoedkundige twistpunten, zoals je bord leegeten, beleefd zijn of straf schrijven, spannen ze samen met het kind tegen ouders, juffen en meesters. In dergelijke gedichten is de toon lekker pedagogisch onverantwoord en ook het fatsoen – ja, zélfs het fatsoen – moet het onderspit delven. Dit tot grote vreugde van de (meeste) kinderen, die deze gedichten maar wat graag opdreunen.
LESTIP 1
Ik ben lekker stout
Ik wil niet meer, ik wil niet meer ! Ik wil geen handjes geven ! Ik wil niet zeggen elke keer : Jawel mevrouw, jawel meneer … nee, nooit meer in m’n leven ! Ik hou m’n handen op m’n rug en ik zeg lekker niks terug ! Ik wil geen vieze havermout, ik wil geen tandjes poetsen ! ‘k Wil lekker knoeien met het zout, ik wil niet aardig zijn, maar stout en van de leuning roetsen en schipbreuk spelen in de teil en ik wil spugen op het zeil ! En heel hard stampen in een plas en dan m’n tong uitsteken en morsen op m’n nieuwe jas en ik wil overmorgen pas weer met twee woorden spreken ! En ik wil alles wat niet mag, de hele dag, de hele dag ! En ik wil op de kanapee met hele vuile schoenen en ik wil aldoor gillen : nee ! En ik wil met de melkboer mee en dan het paardje zoenen. En dat is alles wat ik wil en als ze kwaad zijn, zeg ik : bil ! Annie M.G. Schmidt Uit : Ziezo : de 347 kinderversjes (Querido, 2006)
Over de auteur
Annie M.G. Schmidt (1911–1995) is met stip dé dame van de Nederlandse kinderliteratuur. In haar werk kiest zij steevast de kant van het kind. Vele van haar gedichten zijn grappige, fantasievolle verhaaltjes op rijm over koningen en prinsessen, zonderlinge dames en heertjes en lekker brutale kinderen.
5 / Poëzie voorbij de grenzen van het fatsoen
Voor het lezen
Schrijf de titel van het gedicht op het bord. Vertel – eventueel via een handpop – dat je vandaag zin hebt om alles te doen wat eigenlijk niet mag. Fantaseer er in geuren en kleuren op los wat je allemaal wil uitspoken. Vraag dan aan de kinderen wat zij zouden doen als ze eens een dagje lekker stout zouden mogen zijn. Na het lezen
0
0
0
0 0
0
Lees het gedicht niet hardop voor, maar deel een kopij uit aan de kinderen waarop een aantal rijmwoorden weggelaten zijn (bijvoorbeeld meneer – stout – jas – spreken – zoenen – bil). Laat de kinderen telkens een zin lezen en het ontbrekende rijmwoord invullen. Vervolgens lees je het gedicht voor op een saaie, monotone toon. Vinden de kinderen dat je het gedicht goed voorgelezen hebt, of kiezen zij een andere toon ? En wat doe je met je lichaam, handen en voeten ? Laat enkele kinderen het gedicht vooraan expressief voordragen. In het gedicht komen twee ‘soorten’ stout voor : dingen die het kind van mama en papa moet (handjes geven – havermout eten – tandjes poetsen) en dingen die het kind zelf wil (van de leuning roetsen – knoeien met het zout - … ). Kunnen de kinderen van elke categorie een aantal voorbeelden opsommen ? Vinden de kinderen alle dingen uit het gedicht stout ? Of zitten er dingen bij die voor hen wel kunnen ? Als woord dat je niet mag gebruiken zal ‘bil’ de kinderen vast vreemd in de oren klinken. Begrijpen ze waarom het woord daar staat ? Door welke woorden zou je het, los van het rijm, vandaag vervangen ? Dit gedicht leent er zich ook uitstekend toe om verder rond rijm te werken. Stop in een doos (afbeeldingen van) voorwerpen die een rijmwoord vormen, bijvoorbeeld een vlag (mag – dag), een tas (jas – gras), enz. Elk kind kiest een voorwerp (of afbeelding) uit de doos. Lees het gedicht nog eens voor. Wanneer de kinderen een woord horen, dat op ‘hun’ voorwerp rijmt, steken ze het in de lucht.
Aan de slag
De kinderen beelden het gedicht uit. Verdeel de klas in groepjes en geef elke groep een strofe. Binnen de opgegeven tijd maakt elke groep een toneeltje van hun strofe. Per groep is er ook één kind dat de tekst zal voorlezen. Als iedereen klaar is, volgt het grote optreden.
5 / Poëzie voorbij de grenzen van het fatsoen
Tien dingen naar keus die je kunt doen met dingen uit je neus LESTIP 2
Pak ze met een tangetje, leg ze op hun zij. Rol ze tot een slangetje, gooi ze bij de klei. Kneed ze, boetseer ze, wrijf ze glad. Maak een vorm, een worm, of sla ze plat. Plet ze op een postzegel en plak die op een kaart. Smeer ze op een boterham of druk ze in de taart. Rol ze tot een bol, een kogel, een raket. Schiet ze op de kast, op het tapijt of het parket. Week ze tot een papje, schmink ze op je vel. Gebruik de rest als nagellak of gel. Bak ze, braad ze, stoof ze in de pan. Geef ze aan de hond, of smul er zelf maar van. Of stop ze, wring ze, prop ze … (dat is misschien de beste keus) terug in je neus. Frank Adam Uit : Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet (Querido, 2002)
Over de auteur
Frank Adam (1968) schrijft gedichten over kleuters die kattenkwaad uithalen, maar even goed over filosoferen en, natuurlijk, lief zijn. In Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet verkent hij in korte, ritmische, vrolijke verzen de wereld door de ogen van een eigenzinnige kleuter.
5 / Poëzie voorbij de grenzen van het fatsoen
Voor het lezen
Dit is een uitstekend gedicht om eens stil te staan bij de inhoud van gedichten. Vraag de kinderen welke gedichten ze kennen. Wie een gedichtje uit het hoofd weet, kan het eventueel voordragen. Sta verder stil bij de inhoud van gedichten : waarover gaan gedichten ? Waarover kan je zoal een gedicht schrijven ? Maak de kinderen duidelijk dat je over werkelijk alles een gedicht kan schrijven – ook over gekke dingen zoals in het volgende gedicht. Lees het gedicht voor, maar verklap de titel niet. Stop net voor de laatste strofe. Kunnen de kinderen raden waarover het gedicht gaat ? Na het lezen
0 0
0 0 0
Vraag de kinderen wat ze van het gedicht vinden. Vinden ze het grappig, vies, dom, leuk, … ? Alle antwoorden zijn goed, zolang de kinderen hun mening maar kunnen onderbouwen. Hoe weten ze dat dit een gedicht is, en bijvoorbeeld geen gewoon verhaal of een tekst uit een tijdschrift of een krant ? Deel de tekst uit en ga met de kinderen verder op zoek naar de vormkenmerken van het gedicht. Kunnen de kinderen voorbeelden van binnenrijm geven ? (bv. vorm – worm, rol – bol) Dat er op het einde van het gedicht een climax komt, kan je niet alleen uit de inhoud, maar ook uit de vorm afleiden. Hoe ? (het ritme stokt plots) Hoe zou je dit gedicht best voorlezen ? Snel of traag, stil of luid, saai of net heel sappig ? Laat enkele kinderen het gedicht expressief voordragen. Lees dan zelf het gedicht nog eens voor en laat de kinderen versregel per versregel uitbeelden.
Aan de slag
Verdeel de kinderen in groepjes. Geef per groepje een onderwerp op waar je ‘tien dingen naar keus’ mee kan doen, zoals kauwgom, een klokhuis, … Elke groep verzint tien dingen die je met het opgegeven onderwerp kan doen. Nadien beeldt iedere groep de tien dingen uit. De rest van de klas moet raden wat het opgegeven onderwerp is. Meer lekker stoute kinderpoëzie lezen ?
In Stout, stouter, stoutst ! (Van Holkema & Warendorf, 2009) verzamelde Jacques Vriens ondeugende versjes en verhalen voor kinderen vanaf vijf jaar.
5 / Poëzie voorbij de grenzen van het fatsoen
Meer poëzie in de klas ?
Over werken met poëzie in de klas
Alle lessuggesties die voor eerdere Gedichtendagen zijn opgesteld, staan op de website van Gedichtendag : www.gedichtendag.org. Daar vind je nog meer ideeën over poëzie (in de klas).
Boekje open over gedichten met kinderen Frank Eerhart De Inktvis, 1998
Het huis lijkt wel een schip. Handleiding voor het poëzieonderwijs op de basisschool
Bloemlezingen met gedichten voor kinderen
Jacques Vos HB uitgevers, 2002
Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is Querido, 2000 (hernieuwde uitgave)
Poëzie graag !
Samenstelling : Bianca Stigter en Tine van Buul.
Werken met gedichten in de kleuterklas en de basisschool
Ik geef je niet voor een kaperschip Met tweehonderd witte zeilen
Jan van Coillie Averbode/Altoria, 1990
Querido, 1993 Samenstelling : Bianca Stigter en Tine van Buul. De dichter is een tovenaar. 175 Gedichten voor kinderen
Poëzie ontdekken. Gedichten in de klas Jan van Coillie Averbode/Altoria, 2005
Averbode, 2001 Samenstelling : Jan Van Coillie.
Taaleducatie met versjes en gedichten. Praktijkboek kansrijke taal
De Nederlandse kinderpoëzie
Henk Hansema en Monique Hansema
in 1000 en enige gedichten
HB uitgevers, 2002
Prometheus, 2007 Samenstelling : Gerrit Komrij Er staat een taart in lichterlaaie ! De 120 leukste gedichten voor kinderen Davidsfonds/Infodok, 2004 Samenstelling : Jan Van Coillie.
Van Alphen tot Zonderland De Nederlandse kinderpoëzie van alle tijden Querido, 2000 Samenstelling : Anne de Vries
Als heel de wereld een appeltaart was Rijmpjes en gedichten Leopold, 2003. Samenstelling : Anne de Vries
Handige adressen IN NEDERLAND :
Stichting Poetry International
Dicht/Vorm
Eendrachtsplein 4
il Luster Produkties
NL-3012 LA Rotterdam
Hoogt 4
telefoon +31 (0)10 282 27 77
NL-3512 GW Utrecht
www.poetry.nl, www.poetryinternational.org
telefoon +31 (0)30 240 07 68
en www.gedichtendag.org
www.dichtvorm.nl
0 coördineert Gedichtendag in Nederland,
0 animatiefilmpjes met lessuggesties
organiseert jaarlijks het Poetry International
naar aanleiding van gedichten
Festival, beheert en verspreid het digitale inter
van moderne dichters
nationale poezietijdschrift Poetry International Web en beheert het Poetry International archief.
Zo gedacht zo gedicht ProBiblio
Stichting Doe Maar Dicht Maar
T.a.v. Theo de Ruiter
Postbus 41015
Postbus 485
NL-9701 CA Groningen
NL-2130 AL Hoofddorp
telefoon +31 (0)50 313 84 33
telefoon +31 (0)23 554 61 00
0 organiseert jaarlijks een poëzieschrijfwedstrijd voor leerlingen in het voortgezet onderwijs.
0 een jaarlijkse poëziewedstrijd voor jongeren van 12 t/m 18 jaar i.s.m. Kunst en Cultuur Noord-Holland en Kunstgebouw Rijswijk
School der Poëzie Postbus 11755
Stichting Plint
NL-1001 GT Amsterdam
Postbus 164
telefoon +31 (0)20 330 78 18
NL-5600 AD Eindhoven
0 organiseert schrijflessen in de klas Stichting Schrijvers School Samenleving
telefoon +31 (0)40 245 40 01
0 voor onder andere poëzieposters en -ansichtkaarten
Huddestraat 7 NL-1018 HB Amsterdam telefoon +31 (0)20 623 49 23
0 bemiddelt in Nederland bij schrijversbezoeken aan school Stichting Lezen Nieuwezijds Voorburgwal 328G
Rivendell Po-T-Shirts Zwaluw 17 NL-3435 AA Nieuwegein telefoon +31 (0)30 604 29 68
0 voor bestelling van t-shirts met gedichten Kunstbende
NL-1012 RN Amsterdam
Keizersgracht 304
telefoon +31 (0)20 623 05 66
1016 EX Amsterdam
0 ontwikkelt leesbevorderende projecten
020-5219922 www.kunstbende.nl
De Wintertuin Postbus 1009 NL-6501 BA Nijmegen telefoon +31 (0)24 323 19 04
0 organiseert educatieve scholenprojecten en producties zoals een jaarlijks literatuurfestival in Gelderland
0 nationale talentenwedstrijd voor jongeren van 13 t/m 18 jaar. Klik op www.literatuureducatie.nl voor meer informatie over deze en andere literaire organisaties.
In België :
Stichting Lezen Vlaanderen / Focuspunt Jeugdliteratuur
Poëziecentrum Vrijdagmarkt 36
Frankrijklei 130/4
B-9000 Gent
B-2000 Antwerpen
Telefoon +32 (0)9 225 22 25
Telefoon +32 (0)3 204 10 00
www.poeziecentrum.be
www.stichtinglezen.be www.villakakelbont.be
0 coördineert Gedichtendag in Vlaanderen 0 coördineert projecten leesbevordering voor kinderen, jongeren en volwassenen : Voorleesweek, Boekbaby’s, Jeugdboekenweek, Fahrenheit451
0 coördineert auteurslezingen 0 kennis- en informatiecentrum jeugdliteratuur. Bibliotheek te bezoeken op afspraak.
0 een uniek documentatie-, informatie- en studiecentrum voor poëzie
0 uitgever van de Poëziekrant Jeugd en Poëzie Kalkovenlaan 3 B-1785 Merchtem www.jeugdenpoezie.be
0 geeft workshops en ateliers rond poëzie 0 organisator van wedstrijd Soetendaele
Vlaams Fonds voor de Letteren Generaal Capiaumontstraat 11, bus 5 B-2600 Berchem telefoon +32 (0)3 270 31 69
0 geeft projectsubsidies en werkbeurzen aan auteurs, uitgevers en organisaties
colofon
Deze lesbrief is een uitgave van Stichting Poetry International en Stichting Lezen Vlaanderen, ter gelegenheid van de elfde Gedichtendag op donderdag 28 januari 2010. Tekst : Marit Trioen Met dank aan : Stefaan Goossens, Jacqueline Naessens en Marijke Vancoillie Redactie : Stichting Lezen Vlaanderen Vormgeving : Kris Demey Wilt u op de hoogte blijven van de activiteiten van Poetry International, en in het bijzonder van de lessuggesties, stuurt u dan een e-mail naar :
[email protected]. Ook uw reactie op en opmerkingen naar aanleiding van deze lessuggesties ontvangen wij graag op dit e-mailadres. Wilt u op de hoogte blijven van de activiteiten van Stichting Lezen Vlaanderen ? Schrijf dan in op het maandelijkse e-zine via www.stichtinglezen.be. Bent u graag goed geïnformeerd over kinder- en jeugdliteratuur ? Schrijf dan in op het e-zine via www.villakakelbont.be.