Leskist 4.4 De duinen Groep 4
Schatgraven
Algemene handleiding thema ‘De duinen’. In alle leskisten die de methode omvat, wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de woordenschat en aan begrijpend lezen. Van de leerkrachten die met de methode aan de slag gaan, wordt verwacht dat ze kennis hebben van de onderstaande punten en die ook toepassen in de lessen. Uitbreiding van de woordenschat van kinderen gebeurt niet door incidentele lessen, maar gaat de hele dag door. Ook tijdens andere lessen is het raadzaam en nuttig de woorden die aangeboden worden door de methode, te herhalen en in een andere context terug te laten komen (zie 1). Daarnaast is het belangrijk dat de genoemde strategieën van begrijpend lezen (zie 2) tot de bagage van de leerkracht behoren. Niet bij iedere les staan de strategieën expliciet benoemd; het behoort tot het vakmanschap van de leerkracht om ze toe te passen en ze ook de kinderen ‘eigen’ te laten maken. In de derde plaats is het model Directe Instructie (zie 3) een uiterst effectief handvat om de les vorm te geven. De lessen zijn zo opgebouwd dat het model toepasbaar is. 1. Woordenschat / viertakt De leskist bevat een viertal teksten. Rondom iedere tekst worden drie lessen gegeven. Een eerste les, waarin een ervaringscontext wordt aangebracht; een tweede les waarin de tekst wordt behandeld en een derde les waarin het geleerde wordt toegepast. Bij iedere tekst is een woordenlijst samengesteld, met woorden die gedurende de drie lessen voortdurend de aandacht van de leerkracht en de leerlingen vragen. Het didactische model dat ten grondslag ligt aan de methode Schatgraven is de viertakt. De viertakt bestaat uit vier fasen: 1. Voorbewerken. In deze fase wordt de voorkennis geactiveerd en worden de leerlingen betrokken gemaakt op het onderwerp. 2. Uitleggen. De betekenis van de woorden wordt verduidelijkt waarbij aandacht is voor de context waarin het woord aan de orde is. 3. Consolideren. De woorden moeten ook worden ingeoefend om ze te kunnen onthouden. 4. Controleren. Ten slotte controleren we of de kinderen de woorden ook daadwerkelijk passief en actief kunnen gebruiken. In de lesbeschrijvingen kunt u deze vier fasen steeds terugvinden. 2. Strategieën Begrijpend lezen Onderstaande strategieën zijn het advies van de stichting ‘Taalpilots’. Het zijn tien algemene regels die bijna op bijna iedere tekst van toepassing zijn. Tussen haakjes staan de kerndoelen, waaronder deze strategieën vallen. Het is aan de leerkracht om gedurende de lessenserie van twaalf lessen deze strategieën aan de orde te laten komen. 1. Leesdoel bepalen: Waarom ga ik deze tekst lezen? (4.1.5) 2. Voorspellen: Waar zou de tekst over gaan? (4.1.5) 3. Gebruik maken van voorkennis over het onderwerp: Wat weet ik hier al van? (4.1.5) 4. Jezelf vragen stellen tijdens het lezen: Begrijp ik het nog? Wat kan ik doen als ik het niet begrijp? (4.1.5) 5. Visualiseren van de tekst: voorstellingen maken bij de tekst en schema’s of woordwebben maken. (6.1.1) 6. Samenvatten van de tekst: Waar gaat de tekst over? Wat is het belangrijkste thema? Wat is de hoofdgedachte? (6.1.1) 7. Jezelf vragen stellen na het lezen van de tekst: Ben ik te weten gekomen wat ik wilde weten? (7.1.1) 8. Als ik de informatie uit de tekst vergelijk met andere bronnen, klopt het dan? (7.1.2) 9. Is de informatie in de tekst betrouwbaar? (7.2.1) 10. Wat vind ik van de tekst? Wat weet ik nog niet? (7.2.2)
3
3. Model directie instructie Fase 1 Terugblik • Voorkennis ophalen • Voorkennis indien nodig onderwijzen • Leerlingen motiveren voor de komende les. Fase 2 Presentatie • Vertel het doel van de les. Soms is een lesoverzicht ook heel nuttig. • Leg de lesstof uit. Stel in deze fase geen vragen, maar leg uit, doe voor en denk hardop, gebruik voorbeelden, schema’s, enz. Gebruik kleine stapjes en houd het kort. Leg een verband met de voorkennis. Anticipeer op moeilijkheden. • Controleer d.m.v. korte opdrachten of de leerlingen de uitleg begrepen hebben. Fase 3 Begeleide inoefening • De leerlingen oefenen onder begeleiding. • Gebruik afwisselende werkvormen. • Zorg voor hoge succesfactor. Fase 4 Zelfstandige verwerking • Gebruik dezelfde stof als tijdens de inoefening. • Laat leerlingen elkaar eventueel helpen. • Geef snelle feedback. Fase 5 Terugkoppeling • Ga samen met de kinderen na wat zij deze les geleerd hebben.
4. Overige In deze handleiding wordt regelmatig verwezen naar bijlagen. De bijlagen zijn te vinden op teamdocumenten/schatgraven/naam thema. In de digitale versie van de handleiding staan ook de links naar Teleblik e.d. De werkbladen zijn rechtstreeks vanuit de bijlagen te kopiëren. Tevens is het mogelijk om per thema een werkboekje te maken. De leskist heeft ook een eigen toetsprogramma. Voor kinderen die moeilijk leren is er een eenvoudige toets. Bij de toetsen is vaak een lesstofoverzicht te vinden. De kinderen kunnen deze stof thuis leren. De makers van de methode wensen de kinderen en leerkrachten een leerzame tijd toe met deze leskist. Expertgroep Team School met de Bijbel Bleskensgraaf
Pictogrammen In deze handleiding wordt een aantal pictogrammen gebruikt.
De doelen van een hoofdstuk/les
Tips/aanvullingen
Benodigde materialen
Werk-/kopieërblad
Geschatte tijd
Leestekst
Instructie leerkracht
Bijlage
4
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 De duinen Les 1.1 Context aanbrengen Les 1.2 Tekst behandelen Les 1.3 Tekst verwerken
7 12 15 18
Hoofdstuk 2 Dieren in de duinen Les 2.1 Context aanbrengen Les 2.2 Tekst behandelen Les 2.3 Tekst verwerken
23 29 31 35
Hoofdstuk 3 Planten in de duinen Les 3.1 Context aanbrengen Les 3.2 Tekst behandelen Les 3.3 Tekst verwerken
37 41 43 47
Hoofdstuk 4 Waterwinning in de duinen Les 4.1 Context aanbrengen Les 4.2 Tekst behandelen Les 4.3 Tekst verwerken Toets ‘De duinen’ Antwoorden toets ‘De duinen’
49 53 54 58 59 61
5
6
1. De duinen
7
Verantwoording Hoofdstuk 1 De Duinen De essentie In dit hoofdstuk gaat het over het ontstaan en de functie van duinen langs de kust. Te behandelen woorden
Themawoorden
Andere woorden
Uitdrukkingen
De duinen Het duingebied De duinenrand De verstuiving De natuurbeheerder Het natuurgebied De dijk De kust De kuststrook De zeespiegel
Vormen Ontstaan Natuurlijke manier Verplaatsen Aanbrengen Voorkomen Verjagen Vertrappen Beschadigen Genieten Aanleggen Het pad, de paden Nauwelijks Bijzonder Beschermen Stijgen
Dat is niet de bedoeling Verboden Toegang Ergens zuinig op zijn
8
Woordenschatdoelen Les
Nr. kerndoel Nr. indicator
Lesdoel
1
12
12.2
2
12
12.2
3
12
12.1
De leerlingen kennen de betekenis van de themawoorden. Ze maken gebruik van strategieën om de woordbetekenis te achterhalen (clusteren van woorden die op elkaar lijken) De leerlingen kunnen woordbetekenissen afleiden uit een context, zowel visueel als auditief. De leerlingen kunnen bij een gegeven betekenis het juiste woord noemen.
Begrijpend leesdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1 2
4
4.1
3
4
4.1
De leerlingen kunnen aangeven wat ze van een informatieve tekst geleerd hebben. De leerlingen kunnen op een kaart de duingebieden ontdekken. Ze weten dat kleuren een belangrijke functie hebben op een kaart.
Taaldoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1 2
1 1
1.1 1.1
3
2 1
2.1 1.1
De kinderen verwerven kennis door middel van gesproken taal. De kinderen verwerven kennis door middel van gesproken taal. De leerlingen kunnen zich mondeling uitdrukken: uitleg geven en overleggen. De kinderen verwerven kennis door middel van gesproken taal. De leerlingen kunnen zich mondeling uitdrukken: overleggen.
2
2.1
Zaakvakdoelen Les
Nr. kerndoel Nr. indicator
Lesdoel
1
47
47.1
48
48.1 48.2
idem 50
idem 50.1
De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders en ontdekken dat er verschillende landschappen zijn. De leerlingen weten dat een groot deel van Nederland onder de zeespiegel ligt en daardoor bedreigd gebied is. De leerlingen weten welke maatregelen er in het verleden genomen zijn om ons land te beschermen. idem De leerlingen maken kennis met de atlas en kunnen op een kaart van Nederland de duinen aanwijzen. Ze weten dat niet overal langs de kust duinen zijn.
2 3
H.1 De duinen – 9
De duinen – Tekst 1 – Woordenlijst A3
Themawoorden
Voorkomen
De duinen
Verjagen
Het duingebied
Vertrappen
De duinenrand
Beschadigen
De verstuiving
Genieten
De natuurbeheerder
Aanleggen
Het natuurgebied
Het pad, de paden
De dijk
Nauwelijks
De kust
Bijzonder
De kuststrook
Beschermen
De zeespiegel
Stijgen
Andere woorden
Uitdrukkingen
Vormen
Dat is niet de bedoeling
Ontstaan
Verboden Toegang
Natuurlijke manier
Ergens zuinig op zijn
Verplaatsen Aanbrengen
De duinen – Tekst 1 Woordenlijst
Themawoorden
Uitdrukkingen
De duinen
Dat is niet de bedoeling
Het duingebied
Verboden Toegang
De duinenrand
Ergens zuinig op zijn
De verstuiving De natuurbeheerder Het natuurgebied De dijk De kust De kuststrook De zeespiegel
Andere woorden Vormen Ontstaan Natuurlijke manier Verplaatsen Aanbrengen Voorkomen Verjagen Vertrappen Beschadigen Genieten Aanleggen Het pad, de paden Nauwelijks Bijzonder Beschermen Stijgen
11
Les 1.1 Context aanbrengen De duinen Lestijd 50 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kennen de betekenis van de themawoorden. Ze maken gebruik van strategieën om de woordbetekenis te achterhalen (clusteren van woorden die op elkaar lijken). Taaldoelen De kinderen verwerven kennis door middel van gesproken taal. Zaakvakdoelen De leerlingen maken kennis met het duinlandschap. Ze weten dat de duinen het land beschermen tegen een hoge zeespiegel. Ze weten dat er ook dijken gebouwd worden om het land te beschermen. Materialen A. Filmpje: http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20030403_duin01 B. Grote woordenlijst hoofdstuk 1 C. Werkblad 1.1
12
Voor
Lees het volgende gedichtje voor en vraag de leerlingen waar het over gaat. 15 min
A
Tijdens 15 min
Het zijn grote bergen zand, ze liggen direct naast het strand. Ze zijn een woonplaats voor de vos, vlakbij ligt ook een stukje bos. Je kunt er wandelen en spelen, je zult je daar niet snel vervelen. Kijk, en luister en geniet van dit mooie natuurgebied!
Laat het filmpje zien. Bespreek daarna het ontstaan en de functie van de duinen. Maak een woordspin op het bord met trefwoorden die de kinderen uit het filmpje onthouden hebben. Zet in het midden ‘Duinen’.
B, C Na 15 min
B, C
Bekijk de woordenlijst. Lees met elkaar de themawoorden hardop. Valt de kinderen iets op? Vertel dat woorden soms familie van elkaar zijn. Geef het voorbeeld met appel, appelsap, appeltaart, appel…. Alles wat je opnoemt is gemaakt van appels. Zien de kinderen woorden in de lijst die ook familie van elkaar zijn? Laat de kinderen de woorden met ‘duin’, ‘natuur’, en ‘kust’ opschrijven op werkblad 1.1. Geef een aantal kinderen de kans om de betekenis van de woorden te omschrijven. Geef ook zelf de juiste uitleg. Kunnen de kinderen nog meer woorden bij elke familie bedenken? Welke woorden zijn niet opgeschreven? (verstuiving, dijk, zeespiegel) Wat zouden die betekenen?
Tips/aanvullingen
H.1 De duinen – 13
De duinen – les 1.1 – C. Werkblad
Familie woorden
duin
natuur
kust
14
Les 1.2 Tekst behandelen De duinen Lestijd 50 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kunnen woordbetekenissen afleiden uit een context, zowel visueel als auditief. Begrijpend leesdoelen De leerlingen kunnen aangeven wat ze van een informatieve tekst geleerd hebben. Taaldoelen De leerlingen kunnen zich mondeling uitdrukken: uitleg geven en overleggen. Zaakvakdoelen De leerlingen maken kennis met het duinlandschap. Ze weten dat de duinen het land beschermen tegen een hoge zeespiegel. Ze weten dat er ook dijken gebouwd worden om het land te beschermen. Materialen A. Woordenlijst hoofdstuk 1 B. Emmer vochtig zand + vuilniszak C. Bijlage 1.2: figuren van planten, konijntje, wandelaar, natuurbeheerder D. Tekst 1 ‘De duinen’
Voor 20 min
A, B
vormen ontstaan natuurlijke manier verplaatsen aanbrengen voorkomen aanleggen het pad, de paden genieten verjagen vertrappen beschadigen nauwelijks bijzonder beschermen stijgen
Stort de emmer vochtig zand op een vuilniszak op uw bureau of in het midden van de kring, zodat iedereen het goed kan zien. Vertel dat u de woorden uit de tweede rij van de woordenlijst gaat uitleggen aan de hand van dit zand. Lees ze een keer met elkaar hardop voor. Laat de kinderen meehelpen of nadoen wat u doet, om de betrokkenheid groot te houden. Maak gebruik van de figuren in bijlage 1.2. ‘Ik ga een duin vormen met mijn handen. Zie je hoe ik het vorm? Ik geef er een vorm aan.’ ‘Een echt duin ontstaat anders. Weet je hoe duinen ontstaan? Door de wind. Ontstaan is hoe iets begint, hoe iets gemaakt wordt.’ ‘Duinen ontstaan op een natuurlijke manier. De natuur zorgt ervoor dat duinen ontstaan. Duinen worden niet door mensen gemaakt.’ ‘Ik ga proberen het duin een stukje te verplaatsen. Hoe kan ik dat duin eens verplaatsen? Hoe kan ik hem een andere plaats geven?’ ‘We gaan planten aanbrengen. Door planten aan te brengen, voorkom ik dat het zand wegwaait. Waar zal ik de planten aanbrengen? (steek takjes of blaadjes in het zand) Als je iets voorkomt, zorg je ervoor dat iets niet gebeurt. Voorkomen dat zand wegwaait, is ervoor zorgen dat het zand niet weg kan waaien.’ ‘Ik ga nu eerst een pad aanleggen. Hier een pad en daar een pad, dat zijn twee paden. Als ik iets aanleg, dan maak ik het daar. Je zegt dat vaak bij het maken van een weg of een pad: er wordt een weg of een pad aangelegd.’
H.1 De duinen – 15
‘Daar komt een wandelaar. Hij loopt te genieten van de natuur. Hoe kijk je als je geniet? Laat het allemaal eens zien met je gezicht! Hij geniet van het mooie weer en van de prachtige natuur. Waar kun je nog meer van genieten?’ ‘Hé, wat doet hij daar? Hij gaat van het pad af! Zo kan hij de konijnen verjagen! Hij jaagt ze weg, zie je dat? Je mag de dieren niet verjagen!’ ‘Nu gaat hij de planten vertrappen. Wat erg! Als je op planten trapt, gaan ze dood. Geen planten vertrappen, meneer! Zo beschadig je het natuurgebied! Als je iets beschadigt, gaat het kapot!’ ‘Ik kan het nauwelijks geloven dat hij dat doet. Die planten zie je nauwelijks op andere plaatsen. Ze zijn bijzonder! Je kunt het toch bijna niet geloven? Die planten zie je bijna nergens!’ ‘De natuurbeheerder komt eraan. Hij zal de man wel wegsturen. Hij beschermt het duingebied. Als je iets beschermt, zorg je er goed voor. (Bescherm de plantjes en de dieren met je hand, visualiseer) ‘De duinen beschermen ook iets. Zij zorgen ervoor dat het land niet onder water loopt als de zeespiegel stijgt. Als het water omhoog komt, beschermen de duinen ons tegen de stijging van het water.’ Tijdens 15 min
D
Na 15 min
Lees de tekst een keer voor. Laat de kinderen daarna de tekst individueel of in tweetallen lezen. Zie je woorden uit de woordenlijst? Geef die een kleurtje. Praat na over de tekst. Wat wist je al? Wie herkent de eerste alinea? Ben je iets te weten gekomen wat je nog niet wist? Wat dan? Wat heb je geleerd? Zet dit in steekwoorden op het bord.
Leg het werkblad uit. Laat de kinderen in tweetallen werken en overleggen. Ze moeten een streep trekken tussen het woord en de juiste betekenis. Klaar? Kleur het plaatje. Kijk klassikaal na.
E Tips/aanvullingen
16
De duinen – Tekst 1
De duinen.
Ben je wel eens een dagje naar het strand geweest? En moest je toen ook zo’n stuk lopen vanaf het parkeerterrein, voordat je op het strand was? Het was warm, jullie hadden je handen vol met spullen. Je moest eerst een pad uit lopen dat een beetje omhoog liep, en daarna nog een trap op. Overal lag zand, en je schoenen schepten ook al over… Het viel niet mee, dat sjouwen door het mulle zand, en dan ook nog eens omhoog klimmen! Totdat je boven was. Toen je boven op de berg stond, had je opeens een prachtig uitzicht! Je kon je de zee en het strand zien liggen. Je was er bijna! Alleen nog naar beneden rennen… Waarom moet je meestal eerst een berg over klimmen voor je op het strand bent? De bergen zand die tussen de zee en het land liggen, heten duinen. Ze zijn op een natuurlijke manier ontstaan. Dat betekent dat ze niet door mensen gemaakt zijn, maar door de natuur. Aan zee waait het vaak hard. De wind blaast het zand bij elkaar. Als er een tak of steen op het strand ligt, blijft er een hoopje zand tegenaan liggen. Er ontstaat een klein bergje. Als dit jaren achter elkaar doorgaat, wordt het vanzelf een steeds grotere berg. Zo worden de duinen gevormd.
De duinen beschermen ons land tegen het water van de zee. Als het hard stormt, of heel hoog water wordt, komt het water van de zee niet verder dan de duinenrand. Nederland heeft een lange kuststrook. Niet overal zijn duinen langs de kust. In Noord-Holland hebben mensen een dijk gebouwd, de Hondsbosse Zeewering. Als er geen duinen of dijken zouden zijn, zou half Nederland onder water komen te staan als de zeespiegel stijgt! De duinen van Nederland vormen met elkaar een bijzonder natuurgebied. Hier leven planten en dieren die op andere plaatsen niet of nauwelijks voorkomen. Daar moeten we zuinig op zijn! Daarom zijn er natuurbeheerders (een soort boswachters) die het duingebied beschermen. Er zijn paden aangelegd waar mensen kunnen wandelen of fietsen. Zo kunnen ze genieten van de prachtige natuur. Maar er staan ook hekken met bordjes “Verboden Toegang”. Daar mogen mensen niet komen. Zo kunnen ze de natuur niet beschadigen. Als je toch over zo’n hek klimt, zou je planten vertrappen of dieren uit hun holletjes verjagen. En dat is niet de bedoeling!
De duinen die er nu zijn, kunnen steeds veranderen. Aan de ene kant waait wat zand weg, aan de andere kant komt er wat zand bij. De berg verplaatst zich dan heel langzaam. Het duin ‘wandelt’. Deze verstuiving van het zand gebeurt vooral bij jonge duinen, aan de kant van het strand. Op oudere duinen zijn planten aangebracht om de verstuiving te voorkomen.
17
Les 1.3 Tekst verwerken De duinen Lestijd 45 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kunnen bij een gegeven betekenis het juiste woord noemen. Begrijpend leesdoelen De leerlingen kunnen op een kaart de duingebieden ontdekken. Ze weten dat kleuren een belangrijke functie hebben op een kaart. Taaldoelen De leerlingen kunnen zich mondeling uitdrukken: overleggen. Zaakvakdoelen De leerlingen maken kennis met de atlas en kunnen op een kaart van Nederland de duinen aanwijzen. Ze weten dat niet overal langs de kust duinen zijn. Materialen A. Satellietfoto van Nederland op Google Earth of Google Maps B. Per tweetal een Kleine Bosatlas C. Werkblad 1.3 ‘De kaart van Nederland’ D. Kaartjes voor de woordenquiz
18
Voor 10 min
Laat de satellietfoto van Nederland op het digibord zien. Waar wonen wij ongeveer? Wie kan de kust aanwijzen? Wat valt je op aan de kleuren? Kun je de duinen goed herkennen?
A Tijdens 25 min
B, C
Na 10 min
D
Bekijk met elkaar de atlas. Laat kinderen even bladeren als dit de eerste keer is dat ze met een atlas werken. Wat staat er in een atlas? Wat kun je ermee doen? In welke plaats staat onze school? Wijs aan waar deze plaats in Nederland ligt. Zoek de kaart op van Nederland met landschappen. Welke kleuren zie je? Welke kleur hoort bij het duinlandschap? Heeft de hele kust van Nederland die kleur? (Wat is eigenlijk ‘kust’?) Wat betekent dat dus? Zoek nu de kaart van Noord-(Midden- , Zuid-)Nederland op. Bekijk ook hier de kleuren. Waar zijn de duinen? Zie je een stukje langs de kust waar geen duinen zijn? Wijs aan waar de Hondsbosse Zeewering ligt, een hoge dijk, door mensen gebouwd. Welke kleur is vaak vlak naast of in de duinen te zien? (groen, bos) In een volgende les zullen we zien dat er vaak bos bij duinen is. Zijn er in andere landen ook duinen? Zoek in de atlas! Laat met een geel potlood het duingebied inkleuren op het kaartje op werkblad 1.3. Kijk goed in de atlas. Klaar? Kleur met groen het bosgebied in en met blauw de zee.
Als afsluiting van de les spelen we de woordquiz. Verdeel de klas in groepjes, geef elk groepje om de beurt een vraag. Benadruk dat overleggen bel angrijk is! Goed antwoord: 1 punt. Fout of geen antwoord: 1 punt eraf. Hou de stand bij op het bord. We spelen om de eer! Controleer welke woorden nog moeilijk zijn.
Tips/aanvullingen
H.1 De duinen – 19
De duinen – les 1.3 – C. Werkblad 1.3
De kaart van Nederland Kijk goed in de atlas. Kleur de duingebieden geel. Klaar? Kleur de zee blauw. Hoe heet de zee naast Nederland? ……………………… Waar is bos naast de duinen? Kleur dat groen.
20
De duinen – les 1.3 – D. Kaartjes voor de woordenquiz
Iets een vorm geven
Dit is het begin van iets, zo is het gemaakt
Als iets door de natuur gemaakt is, dan is het ontstaan op……………….
(vormen)
(ontstaan)
(een natuurlijke manier)
Iets een andere plaats geven
Zorgen dat iets niet gebeurt
Wegjagen
(verplaatsen)
(voorkomen) (verjagen)
Iets kapot trappen
Iets wat mooi is lelijk maken, of kapot
Iets fijn vinden
(vertrappen)
(beschadigen)
(genieten)
Het weggetje
Bijna niet
Niet gewoon, maar heel …
(bijzonder) (het pad)
(nauwelijks)
Ergens goed voor zorgen
Omhoog gaan
Een gebied met veel natuur
(natuurgebied) (beschermen)
(stijgen)
De man die goed voor de natuur zorgt
Bergen zand tussen het land en de zee
Een gebied waar veel bergen zand tussen het land en de zee liggen
(de natuurbeheerder)
(de duinen)
(het duingebied)
Het zand waait weg, het stuift
Dit is door mensen gemaakt om het water tegen te houden. Het ligt tussen land en water in. (de dijk)
Dit staat op een bordje bij een hek in de duinen.
De strook aan de kant van Nederland, waar de zee het land raakt.
De hoogte van het zeewater kan stijgen. Je zegt dan: de…….. stijgt
Als er een weg gebouwd wordt, zegt men vaak: er wordt een weg ……….
(de kuststrook)
(zeespiegel)
(aangelegd)
(de verstuiving)
(Verboden Toegang)
21
22
2. Dieren in de duinen
23
Verantwoording Hoofdstuk 2 Dieren in de duinen De essentie In dit hoofdstuk gaat het over drie diersoorten die in de duinen leven; het konijn, de vos en de duinhagedis. Te behandelen woorden
Themawoorden
Andere woorden
Het hol De grazer De voedster De moer De rammelaar Werpen De keutel De latrine Bemesten Het roofdier De pluimstaart Schuw De burcht De rekel Het moertje De pootafdruk Het spoor De uitwerpselen De schutkleur Koudbloedig Het reptiel De schubben Vervellen De winterslaap
Voedsel Opvallende Spits De avondschemering Ontlopen De diersoort De plantengroei Het twijgje Maximaal Beschermen Gevlekt De lichaamstemperatuur Uitdrogen De truc Onopvallend Bliksemsnel Aantrekkelijk De energie Slank Loodgrijs
Uitdrukkingen
24
Woordenschatdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
1
12
2 3
12 12
12.1 en 12.2 De leerlingen kennen de betekenis van de themawoorden uit de woordenschat; er wordt gebruik gemaakt van illustraties. Ze kunnen woorden ordenen in woordwebben. 12.1 De kinderen kennen de betekenis van alle woorden uit de tekst. 12.1 De leerlingen kunnen de woorden van de woordenschat gebruiken bij het schrijven van een korte tekst.
Lesdoel
Begrijpend leesdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1 2
4
4.1
De leerlingen kunnen informatie opzoeken in een informatieve tekst.
3 Taaldoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1 2
1 2
1.1 2.1
3
5
5.1
De leerlingen verwerven informatie uit gesproken taal. De leerlingen kunnen overleggen en informatie uitwisselen bij het maken van een puzzel. De leerlingen kunnen een korte, informatieve tekst schrijven.
Zaakvakdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1
40
40.2
2
40
40.2
3
40
40.2
De leerlingen kennen de belangrijkste eigenschappen van de volgende duindieren: het konijn, de vos en de duinhagedis. De leerlingen kennen de belangrijkste eigenschappen van de volgende duindieren: het konijn, de vos en de duinhagedis. De leerlingen kennen de belangrijkste eigenschappen van de volgende duindieren: het konijn, de vos en de duinhagedis.
H.2 Dieren in de duinen – 25
De duinen – Tekst 2 – Woordenlijst A3
Themawoorden
De uitwerpselen
Het hol
De schutkleur
De grazer
Koudbloedig
De voedster
Het reptiel
De moer
De schubben
De rammelaar
Vervellen
Werpen
De winterslaap
De keutel De latrine Bemesten Het roofdier De pluimstaart Schuw De burcht De rekel Het moertje De pootafdruk Het spoor
Andere woorden
De energie
Voedsel
Slank
Opvallende
Loodgrijs
Spits De avondschemering Ontlopen De diersoort De plantengroei Het twijgje Maximaal Beschermen Gevlekt De lichaamstemperatuur Uitdrogen De truc Onopvallend Bliksemsnel Aantrekkelijk
De duinen – Tekst 2 Woordenlijst
Themawoorden
Andere woorden
Het hol
Voedsel
De grazer
Opvallende
De voedster
Spits
De moer
De avondschemering
De rammelaar
Ontlopen
Werpen
De diersoort
De keutel
De plantengroei
De latrine
Het twijgje
Bemesten
Maximaal
Het roofdier
Beschermen
De pluimstaart
Gevlekt
Schuw
De lichaams-temperatuur
De burcht
Uitdrogen
De rekel
De truc
Het moertje
Onopvallend
De pootafdruk
Bliksemsnel
Het spoor
Aantrekkelijk
De uitwerpselen
De energie
De schutkleur
Slank
Koudbloedig
Loodgrijs
Het reptiel De schubben Vervellen De winterslaap
28
Les 2.1 Context aanbrengen Dieren in de duinen Lestijd 45 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kennen de betekenis van de themawoorden uit de woordenschat; er wordt gebruik gemaakt van illustraties. Taaldoelen De leerlingen verwerven informatie uit gesproken taal. Zaakvakdoelen De leerlingen kennen de belangrijkste eigenschappen van de volgende duindieren: het konijn, de vos en de duinhagedis. Materialen A. PowerPoint ‘Dieren in de duinen’ B. Werkblad 2.1 ‘Woordwebben’ C. Woordenlijst hoofdstuk 1
Voor 20 min
Voorbewerken en semantiseren: Laat de PowerPoint zien. Vertel aan de hand van de steekwoorden op de dia’s over de verschillende diersoorten in de duinen. (Leest tekst 2 zelf vast door!) Leg uit en herhaal de kernwoorden vaak in je verhaal. Laat de kinderen reageren, maar leg zelf ook veel uit.
A Tijdens 15 min
Maak op het bord drie woordwebben over de drie dieren. Laat zoveel mogelijk kernwoorden terugkomen. Laat de kinderen meeschrijven op hun werkblad. Wat weten de kinderen nog te vertellen over wat ze zojuist gehoord en gezien hebben?
B Na
Speel galgje op het bord met de kernwoorden (hang de lijst op het bord). 10 min
Bord Tips/aanvullingen
H.2 Dieren in de duinen – 29
De duinen – les 2.1 – B. Werkblad 2.1 woordwebben
Dieren in de duinen Schrijf woorden op die met het dier te maken hebben.
Het konijn
De vos
De duinhagedis
30
Les 2.2 Tekst behandelen Dieren in de duinen Lestijd 50 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kennen de betekenis van de woorden uit de tekst en kunnen ze onderbrengen in woordwebben. Begrijpend leesdoelen De leerlingen kunnen informatie opzoeken in een informatieve tekst. Zaakvakdoelen De leerlingen kennen de belangrijkste eigenschappen van de volgende duindieren: het konijn, de vos en de duinhagedis. Materialen A. Tekst 2 Dieren in de duinen B. Bijlage 1: Drie soorten kaartjes: konijn, vos en duinhagedis + uitspraken over deze dieren. C. Werkblad 2.2
Voor 10 min
Geef elk kind één kaartje met de afbeelding van een konijn, vos of duinhagedis. Lees daarna de uitspraken voor (zie bijlage 1). Hoort deze uitspraak bij jouw dier, dan ga je staan en steek je je kaartje in de lucht. Kijk goed rond of de andere kinderen het goed doen! Zie je een fout, dan steek je je vinger op.
B Tijdens 25 min
A Na
Lees de tekst een keer voor. Leg nieuwe woorden uit. Houd hierbij de woordenlijst in de gaten, hang die op het bord. Laat de kinderen daarna individueel de tekst doorlezen. Laat de kinderen woorden uit de woordenschat een kleurtje geven. Wellicht is het handig om dit per dier te doen.
Laat de leerlingen in tweetallen de puzzel oplossen. Wat ze niet weten, kunnen ze opzoeken in de tekst. 15 min
C Tips/aanvullingen
H.2 Dieren in de duinen – 31
De duinen – Tekst 2
Dieren in de duinen.
Het konijn Het konijn is een opvallende diersoort in de duinen. Met een beetje geluk kom je er tijdens een wandeling een tegen. Konijnen zijn grazers; ze eten planten en dan het liefst jonge twijgjes van bomen. Konijnen graven lange gangen en holen in de grond, waar ze in familiegroepen bij elkaar leven. Een mannetje noemen we rammelaar en een vrouwtje voedster of moer. Konijnen krijgen vaak en veel jonkies. In de periode van januari tot augustus hebben ze soms wel drie nesten. Er worden dan drie tot zeven jonkies per keer geworpen. Dat wil zeggen dat ze per jaar negen tot eenentwintig jongen krijgen. Konijnen leggen hun keutels en plasjes vaak op een vaste plaats. Deze keutelplaatsen noemt men ook wel ‘latrines’. De grond is op die plek door de konijnen bemest en daardoor vind je er vaak plantengroei zoals duinvogelmuur en het ruwvergeet-mij-nietje, terwijl de omgeving vaak wat kaler is. Je kunt dus eigenlijk aan de planten al zien dat er ergens een keutelplaats is. De vos De vos is het grootste roofdier van Nederland. Dat klinkt misschien gevaarlijk, maar dat valt best mee. De vos is een stuk kleiner dan een herdershond. De vos heeft spitse oren en een pluimstaart. Zijn vacht heeft een roodbruine kleur. Bijna overal in Nederland leven vossen. Vooral in bosachtige gebieden. Ze leven ook in de duinen. Toch zie je ze bijna nooit. Ze zijn erg schuw en gaan pas in de avondschemering en ’s nachts op pad.
Overdag slaapt de vos. Meestal rolt hij zich op tussen dichte struiken, zodat niemand hem kan zien. Vaak hebben vossen ook een hol; dat heet een burcht. Een burcht is een oud konijnenhol, dat de vossen zelf wat groter maken. Hierin slapen de vrouwtjes en de jongen die in maart of april worden geboren. De rekel (de mannetjesvos) en het moertje (de vrouwtjesvos) verzorgen samen de jongen. Het is dus moeilijk om een vos te zien te krijgen. Ze weten mensen goed te ontlopen. Toch kun je er wel achter komen of er ergens vossen zitten. Bijvoorbeeld aan de hand van hun uitwerpselen of een spoor in de sneeuw. Ook in het zand laten vossen pootafdrukken achter. Ze lijken op die van een hond, maar dan net even anders. Bij de vos staan de twee middelste tenen ver naar voren. Vossen jagen het liefst ’s avonds of ’s nachts. Ze jagen het meest op kleine zoogdieren zoals muizen en konijnen. Verder eet hij alles wat hem voor de bek komt: jonge vogels, eieren en insecten. Hij eet ook wel bessen of bramen, waardoor zijn keutels soms paars kleuren. De duinhagedis De duinhagedis is een bijzonder dier. Zijn naam zegt het al: hij leeft in de duinen. Hij wordt maximaal zestien cm lang. Het mannetje heeft in het voorjaar groene flanken en poten. Het vrouwtje is grijsbruin gestreept en gevlekt. Met deze kleuren vallen de dieren niet op, want hun omgeving heeft dezelfde kleur. Deze schutkleur beschermt hen tegen vijanden. Duinhagedissen zitten het liefst op kaal zand met gras, mos en struiken in de buurt. Ze zijn koudbloedig. Als ze willen bewegen, moeten ze dus eerst opwarmen. 32
Daarvoor gaan ze zonnen in het hete zand. Hun lichaamstemperatuur stijgt dan. Als de duinhagedis het te warm krijgt, kruipt hij in de schaduw. Een duinhagedis is een reptiel, een kruipend dier. Bij het kruipen schuurt zijn buik over de grond. Duinhagedissen hebben geen zachte huid. Zij hebben schubben, die hun lijf beschermen en ervoor zorgen dat ze niet uitdrogen. Ze barsten elke maand uit hun vel en krijgen dan een nieuw vel. Dit heet vervellen. In de winter is er geen eten voor de duinhagedis. Er is dan weinig zon en hij kan zich dan niet opwarmen. Daarom houdt hij een winterslaap. Hij kruipt het liefst in een verlaten muizenholletje. Zolang hij slaapt, heeft hij geen eten nodig. In de lente komt hij weer naar buiten. Duinhagedissen hebben een aantal slimme trucs tegen vijanden. Ze zijn namelijk onopvallend loodgrijs gekleurd en dus moeilijk te vinden. Ze zijn bovendien bliksemsnel in hun bewegingen. Als een vijand dan toch nog net een stukje staart te pakken krijgt, kan de hagedis zijn staart loslaten. Maar dat doet hij niet graag. Hij kan zijn staart weer laten groeien, maar dat duurt maanden en kost veel energie. De nieuwe staart wordt nooit meer zo lang en slank als zijn vorige staart. En dat is vervelend, want een lange staart is zeer aantrekkelijk voor de vrouwtjes.
33
De duinen – les 2.2 – B. Werkblad puzzel
Vul de antwoorden in. Eén letter per hokje! Wat lees je onder de pijl? Het konijn 1. Wat eten konijnen graag? Jonge ……… van bomen 2. Hoe heet een mannetjes konijn? 3. Wat is een ander woord voor latrine? 4. Konijnen werpen 3 tot 7 ……………. per keer. De vos 5. De vos is het grootste ………………………. van Nederland. 6. De keutel van een vos noem je ook wel zijn ……………………………. 7. Hoe heet een vrouwtjes vos? 8. Hoe noem je een vossenhol? De duinhagedis 9. Een duinhagedis zit graag in de …………. Zo wordt hij warm. 10. De hagedis krijgt elke maand een nieuw vel. Dit heet ………………………………… 11. In de winter houdt hij een ………………………………………… 12. (deze letter staat er al) 13. Een duinhagedis is een ……………….., een kruipend dier.
1 2 4
5 6 7 8 9 10 11 J 12 ?
34
Les 2.3 Tekst verwerken Dieren in de duinen Lestijd 35 + 20 minuten (splits deze les eventueel in tweeën) Woordenschatdoelen De leerlingen kunnen de woorden uit de woordenschat gebruiken bij het schrijven van een korte tekst. Taaldoelen De leerlingen kunnen een korte, informatieve tekst schrijven. Zaakvakdoelen De leerlingen kennen de belangrijkste eigenschappen van de volgende duindieren: het konijn, de vos en de duinhagedis. Materialen A. Grote platen/ foto’s van duinen, duinlandschap, dieren om bij de tentoonstelling op te hangen B. Kleed of crêpepapier om op tafels te leggen. (niet in de leskist) C. Tekenpapier+ potloden/ stiften/ vetkrijt D. Klei + benodigdheden E. Schrijfpapier Voor 10 min
A, B
Tijdens 25 min
Vertel dat we een tentoonstelling over de duinen gaan maken. Wat is een tentoonstelling? Mooie platen, foto’s, beelden,schilderijen, met daarbij verhaaltjes waarop staat wat het is. Dit alles wordt mooi neergezet, zodat mensen die er langs lopen alles goed kunnen zien en lezen. Laat de grote foto’s zien; maak eventueel van tevoren de plek al klaar waar het werk van de kinderen tentoongesteld kan worden.
Laat de kinderen één van de drie duindieren waarover het in de tekst ging, kiezen. Laat ze vervolgens kiezen of ze dit dier willen (na)tekenen of kleien.
C, D Na 20 min
E
Laat de kinderen een verhaaltje schrijven over het dier ze getekend of gekleid hebben. Bedenk dat de mensen die jouw verhaaltje lezen, nog niets weten over het dier. Jij wel! Wat kun je erover vertellen? Wat moeten de mensen over dit dier weten? Denk goed na wat je wilt schrijven. Kijk op de woordenlijst hoe je de woorden schrijft. Schrijf de tekst zo mooi mogelijk op papier. Plak je papier eventueel op een stuk gekleurd papier, en zet het bij jouw tekening of kleibeeldje.
Tips/aanvullingen
H.2 Dieren in de duinen – 35
36
3. Planten in de duinen
37
Verantwoording Hoofdstuk 3 Planten in de duinen De essentie In dit hoofdstuk gaat het over de plantengroei in de duinen. Met name het helmgras, de blauwe zeedistel, de duindoorn en het duinroosje worden besproken. Te behandelen woorden
Themawoorden
Andere woorden
Uitdrukkingen
De helling De wortel Stuiven, gestoven Beschermen De boulevard Het waslaagje De uitdroging
Geuren Roomwit Blauwgroenige Grijsgroene Het voorjaar De nazomer
Boordevol In grote aantallen Dankt zijn naam
Woordenschatdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1 2
12 12
12.1 12.1 en 12.2
3
12
12.1
De leerlingen kennen de betekenis van de kernwoorden. De kinderen kennen de betekenis van alle woorden uit de tekst. Ze kunnen de woorden ook actief gebruiken bij het formuleren van vragen. De leerlingen kunnen de kernwoorden gebruiken bij het maken van hun toelichting op het schilderij.
Begrijpend leesdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1 2
4
4.1
De leerlingen kunnen inhoudelijke vragen formuleren bij een informatieve tekst.
3 Taaldoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1 2
1 5 2 5 2
1.1 5.1 2.1 5.1 2.1
De leerlingen verwerven informatie uit gesproken taal. De kinderen kunnen vragen formuleren die beginnen met Waarom, Wat, Wie, Waar, Wanneer. Ze kunnen overleggen met elkaar. De leerlingen kunnen een toelichting schrijven bij hun schilderij. Ze kunnen er ook over vertellen
3
Zaakvakdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1
40
40.2
2
40
40.2
3
40
40.2
De kinderen kennen de meest voorkomende plantensoorten in de duinen: helmgras, blauwe zeedistel, duindoorn en duinroosje. De kinderen kennen de meest voorkomende plantensoorten in de duinen: helmgras, blauwe zeedistel, duindoorn en duinroosje. De kinderen kennen de meest voorkomende plantensoorten in de duinen: helmgras, blauwe zeedistel, duindoorn en duinroosje.
38
De duinen – Tekst 3 – Woordenlijst A3
Themawoorden
Andere woorden
De helling
Geuren
De wortel
Roomwit
Stuiven, gestoven
Blauwgroenige
Beschermen
Grijsgroene
De boulevard
Het voorjaar
Het waslaagje
De nazomer
De uitdroging Uitdrukkingen Boordevol In grote aantallen Dankt zijn naam
De duinen – Tekst 3 Woordenlijst
Themawoorden De helling De wortel Stuiven, gestoven Beschermen De boulevard Het waslaagje De uitdroging
Andere woorden Geuren Roomwit Blauwgroenige Grijsgroene Het voorjaar De nazomer
Uitdrukkingen Boordevol In grote aantallen Dankt zijn naam
40
Les 3.1 Context aanbrengen Planten in de duinen Lestijd 45 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kennen de betekenis van de kernwoorden. Taaldoelen De leerlingen verwerven informatie uit gesproken taal. Zaakvakdoelen De kinderen kennen de meest voorkomende plantensoorten in de duinen: helmgras, blauwe zeedistel, duindoorn en duinroosje. Materialen A. Handpop of knuffelkonijn B. PowerPoint ‘Planten in de duinen’ C. Bijlage 3, omschrijvingen van woorden D. Woordenlijst bij hoofdstuk 3 E. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20050503_duinen01
Voor 15 min
Neem het konijn in de hand en stel hem voor als Duinsnif, een konijntje uit de duinen. Wat weten de kinderen nog over duinkonijnen?
A Tijdens 15 min
Laat hem vertellen bij de PowerPoint. Zie bijlage 2 voor de tekst. Besteed extra aandacht aan de onderstreepte woorden. Laat het filmpje zien: http://www.schooltv.nl/ beeldbank/clip/20050503_duinen01
A, B Na 5 min
D
Hang de grote woordenlijst op het bord. Verdeel de klas in vier groepen: de duinroosjes, de blauwe zeedistels, de duindoorns en de helmgrasjes. Zet voor in de klas een stoel klaar. Lees een omschrijving van een woord uit de woordenschat voor. Wie weet om welk woord het gaat, komt naar voren, gaat op de stoel zitten en geeft het antwoord. Een goed antwoord levert een punt op. Welke groep verzamelt de meeste punten?
Tips/aanvullingen
H.3. Planten in de duinen – 41
De duinen – les 3.1 – C. Bijlage 3, omschrijvingen van woorden
Omschrijvingen van woorden 1. Ander woord voor lente (voorjaar) 2. Een vettig laagje op de blaadjes (Waslaagje) 3. Het zand waait door de lucht (stuiven) 4. Een brede weg langs het strand (de boulevard) 5. De kleur van slagroom (roomwit) 6. Sliertje dat onder de plant in de grond zit, waarmee hij water drinkt (wortel) 7. Het laatste stukje van de zomer (nazomer) 8. Het ruikt lekker (geuren) 9. Een mix van blauw en groen (blauwgroen) 10. Het water raakt op, het wordt droog (uitdroging) 11. De schuine kant van een berg (de helling) 12. Zorgen dat het goed gaat met iets of iemand (beschermen) 13. Een mix van grijs en groen (grijsgroen)
42
Les 3.2 Tekst behandelen Planten in de duinen Lestijd 45 minuten Woordenschatdoelen De kinderen kennen de betekenis van alle woorden uit de tekst. Ze kunnen de woorden ook actief gebruiken bij het formuleren van vragen. Begrijpend leesdoelen De leerlingen kunnen inhoudelijke vragen formuleren bij een informatieve tekst. Taaldoelen De kinderen kunnen vragen formuleren die beginnen met Waarom, Wat, Wie, Waar, Wanneer. Ze kunnen overleggen met elkaar. Zaakvakdoelen De kinderen kennen de meest voorkomende plantensoorten in de duinen: helmgras, blauwe zeedistel, duindoorn en duinroosje. Materialen A. Tekst 3 ‘Planten in de duinen’ B. Lijst met woordenschat van hoofdstuk 3 C. Werkblad 3.1
H.3. Planten in de duinen – 43
Voor
B
Leg de 3 uitdrukkingen uit de woordenschat uit. Boordevol, in grote aantallen, zijn naam danken aan. – ‘De duinen staan boordevol helmgras.’ Wat betekent deze zin? Wie weet er een ander woord voor ‘boordevol’? Wie kan er een heel andere zin bedenken met het woord ‘boordevol’? – ‘De blauwe zeedistel groeit in grote aantallen langs de boulevards.’ Staan er veel of weinig blauwe zeedistels? Aan welke woorden hoor je dat? Hoe kun je deze zin ook anders zeggen? – ‘De plant dankt zijn naam aan de blauwe bloemen.’ Hoe komt de blauwe zeedistel aan zijn naam? Waar zou de duindoorn zijn naam aan danken?
15 min
Lees de tekst een keer voor terwijl de kinderen meelezen. Controleer of lastige woorden uit de woordenschat nog bekend zijn. (nazomer, voorjaar, beschermen, waslaagje, helling) Kies daarna 6 kinderen uit die elk een alinea voorlezen aan de klas.
10 min
Tijdens
A Na 20 min
C
Laat een aantal kinderen verwoorden wat ze van deze tekst geleerd hebben. Zouden jullie ouders dat ook allemaal weten? We gaan een test doen. Bedenk over elke plant uit de tekst een moeilijke vraag voor je ouders. Schrijf die op het werkblad. Je mag met elkaar overleggen en je mag ook in de tekst terug kijken. Een vraag begint vaak met Waarom, Wat, Wie, Waar, Wanneer (zet deze woorden op het bord). Voorbeeld: Waarom is helmgras zo belangrijk voor de duinen? Schrijf je antwoord er in een andere kleur bij. Stel de vragen vanavond maar eens aan papa of mama! Vragen formuleren vinden veel kinderen moeilijk. Loop daarom goed rond om te begeleiden, laat samenwerken en rond dit klassikaal af. Welke vragen zijn er bedacht? Wil je er nog één opschrijven?
Tips/aanvullingen
44
De duinen – Tekst 3
Planten in de duinen.
In de duinen groeien veel soorten planten. In het voorjaar zien sommige hellingen bijvoorbeeld wit van de duinroosjes en ‘s zomers zijn er plekken die paars zijn van de heide. ‘s Avonds geurt het er heerlijk naar kamperfoelie en in de nazomer zitten sommige struiken boordevol oranje bessen.
Helmgras Helm is de belangrijkste plant die in de duinen voorkomt. Dat komt doordat helmplanten veel lange wortels hebben, waarmee ze het zand goed kunnen vasthouden. Als er een laagje zand over het helmgras gestoven is, groeit de plant er steeds weer boven uit. Zo kunnen duinen meters, en na een langere tijd, tientallen meters hoog worden en het land tegen de zee beschermen.
De duindoorn In het najaar draagt de duindoornstruik heel veel oranje bessen. Aan het einde van het voorjaar krijgt de duindoorn smalle, grijsgroene bladeren. Die kleur komt door de 'haren' op het blad. De haren beschermen de duindoorn tegen uitdroging. Duindoorn heeft geen last van het stuivende zand. Net als helm kan het boven het zand uitgroeien.
Het duinroosje Het duinroosje is een soort dwergstruikje dat klein gehouden wordt door knagende konijnen. In sommige duingebieden kan het duinroosje een duinhelling helemaal bedekken. Zo’n helling ziet dan in het voorjaar roomwit van de bloemen. De Blauwe Zeedistel Deze distel groeit soms in grote aantallen langs de boulevards. De plant dankt zijn naam aan de blauwe bloemen en de blauwgroenige stengel en blad. Die kleur komt door het waslaagje waar de blauwe zeedistel mee bedekt is. Dit laagje beschermt de plant tegen uitdrogen.
Bos Tegen de duinenrand aan ligt vaak bos. Planten en bomen groeien hier al jarenlang op ‘oude duinen’. De boswachter zorgt voor dit prachtige natuurgebied!
45
De duinen – les 3.2 – C. Werkblad
Vragen bij de tekst bedenken Welke vragen kun jij bedenken? Schrijf het antwoord er in een kleurtje bij. Vraag over helmgras:
Het antwoord:
Vraag over de blauwe zeedistel:
Het antwoord:
Vraag over de duindoorn:
Het antwoord:
Vraag over het duinroosje:
Het antwoord:
46
Les 3.3 Tekst verwerken Planten in de duinen Lestijd 55 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kunnen de woorden uit de woordenschat gebruiken bij het maken van hun toelichting op het schilderij. Taaldoelen De leerlingen kunnen een toelichting schrijven bij hun schilderij. Ze kunnen er ook over vertellen Zaakvakdoelen De kinderen kennen de meest voorkomende plantensoorten in de duinen: helmgras, blauwe zeedistel, duindoorn en duinroosje. Materialen A. Grote afbeeldingen van de vier planten B. Voor elk kind een vel tekenpapier (formaat A4 of A3) C. Verf en penselen D. Bakjes water om penselen te spoelen E. Mengbakjes (bijv. deksels van margarinekuipjes)
Voor 15 min
A t/m E
Tijdens 30 min
Leg de opdracht uit: voor onze tentoonstelling over duinen gaan we schilderijen maken. Op de achterkant van je schilderij schrijf je welke plant (of planten) je schildert. Schrijf er ook bij wat je nog weet over deze plant. Daarna ga je schilderen. Kijk goed naar de foto’s. Je mag de kleuren mengen. Hoe maak je blauwgroen? En hoe maak je grijsgroen? Doe voor hoe je te werk gaat. (Mengen, penseel uitspoelen e.d.)
Controleer wat de kinderen opschrijven. Gebruiken ze de kernwoorden? Begeleid hen daarna bij het schilderen.
A t/m E Na
Bekijk met elkaar de resultaten. Laat de kinderen erbij vertellen. Wat vind je mooi? 5 min
werk Tips/aanvullingen Zorg dat alle materialen voor de les klaarliggen!
H.3. Planten in de duinen – 47
48
4. Waterwinning in de duinen
49
Verantwoording Hoofdstuk 4 Waterwinning in de duinen De essentie In de duinen wordt rivierwater gezuiverd tot kraanwater door de filterende werking van het zand. Te behandelen woorden
Themawoorden
Andere woorden
Uitdrukkingen
Oppompen De filter Vervuild Zuiveren Het drinkwaterbedrijf Het kanaal De rivier De opslagplaats De voorraad Het gif
Rechtstreeks Juist Gedeeltelijk Opbergen
Door middel van Afhangen van Vrij schoon
Woordenschatdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1
12
12.1
2
12
12.1
3
12
12.1
De leerlingen kennen de betekenis van de woorden: waterzuivering, filter, vervuild, rivier, kanaal, gif, drinkwaterbedrijf. De leerlingen kennen de betekenis van alle woorden uit de tekst, zodat ze ook begrijpen wat ze lezen. De leerlingen kennen de woorden uit de leskist ‘De duinen’ passief en actief.
Begrijpend leesdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1 2
4
4.1
De leerlingen kunnen voorspellen waar de tekst over gaat, en achteraf vertellen wat ze ervan geleerd hebben. Ze kunnen de belangrijkste woorden noteren in een woordweb.
3 Taaldoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1
1 2 5 2 5
1.1 2.1 5.1 2.1 5.1
De leerlingen verwerven informatie uit gesproken taal. Ze kunnen met elkaar praten over wat ze zien en ervaren. De kinderen kunnen steekwoorden opschrijven en mondeling verwoorden wat ze geleerd hebben. De leerlingen kunnen vragen schriftelijk beantwoorden
2 3
Zaakvakdoelen Les
Nr. kerndoel
Nr. indicator
Lesdoel
1
39
39.1
2 3
idem 39 40 47 48
idem 39.1 40.2 47.1 48.1,2
De leerlingen weten dat water uit rivieren en kanalen niet schoon genoeg is om te drinken, en dat de duinen een rol spelen bij de zuivering van dat water. idem De leerlingen weten hoe duinen ontstaan zijn en waar ze voor dienen. Ze kennen de belangrijkste dieren en planten die in de duinen voorkomen. Ze weten dat in het duingebied water gezuiverd wordt.
50
De duinen – Tekst 4 – Woordenlijst A3
Themawoorden
Uitdrukkingen
Oppompen
Door middel van
De filter
Afhangen van
Vervuild
Vrij schoon
Zuiveren Het drinkwaterbedrijf Het kanaal De rivier De opslagplaats De voorraad Het gif Andere woorden Rechtstreeks Juist Gedeeltelijk Opbergen
De duinen – Tekst 4 Woordenlijst
Themawoorden Oppompen De filter Vervuild Zuiveren Het drinkwaterbedrijf Het kanaal De rivier De opslagplaats De voorraad Het gif
Andere woorden Rechtstreeks Juist Gedeeltelijk Opbergen
Uitdrukkingen Door middel van Afhangen van Vrij schoon
52
Les 4.1 Context aanbrengen Waterwinning in de duinen Lestijd 50 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kennen de betekenis van de woorden: waterzuivering, filter, vervuild, rivier, kanaal, gif, drinkwaterbedrijf. Taaldoelen De leerlingen verwerven informatie uit gesproken taal. Ze kunnen met elkaar praten over wat ze zien en ervaren. Zaakvakdoelen De leerlingen weten dat water uit rivieren en kanalen niet schoon genoeg is om te drinken, en dat de duinen een rol spelen bij de zuivering van dat water. Materialen A. Flesje mineraalwater B. Glas kraanwater C. Filmpje waterzuivering http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20030701_water03 D. Pot slootwater/ modderig water E. Filterinstallatie: Petfles zonder bodem, kiezels, fijn grind, zand + glazen pot om schoon water op te vangen F. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20030403_duin02 Voor 15 min
A, B
Tijdens 25 min
Laat het flesje water en het glas water zien. Weet iemand wat het verschil is tussen deze twee soorten water? Het water uit het flesje komt uit de fabriek, die het water heel diep uit de grond gepompt heeft. Het water in het glas komt uit de kraan. Maar waar komt dat water eigenlijk vandaan? Laat de kinderen verwoorden wat ze ervan denken en wat ze er al vanaf weten. Zouden we het water uit de rivier kunnen drinken? Nee, hoe komt dat? Mensen gooien er troep in, fabrieken ook. Met elkaar maken we het vies. Gooi zelf nooit afval in het water!
Laat het filmpje zien en vertel dat wij dit proefje ook zelf gaan doen. Je kunt ervoor kiezen om één opstelling voor de klas te maken, maar het is ook leuk om per groepje een filterinstallatie te geven, zodat alle kinderen meedoen.
C t/m E Na 10 min
De duinen zijn eigenlijk één grote waterfilter. Dat wordt ook in het volgende filmpje benoemd. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20030403_duin02 Speel als afsluiting galgje op het bord met een paar kernwoorden.
F Tips/aanvullingen http://www.allesomjeheen.nl/film.php http://www.allesomjeheen.nl/img/Lesbrief%20leerling.pdf
H.4 Waterwinning in de duinen – 53
Les 4.2 Tekst behandelen Waterwinning in de duinen Lestijd Woordenschatdoelen De leerlingen kennen de betekenis van alle woorden uit de tekst, zodat ze ook begrijpen wat ze lezen. Begrijpend leesdoelen De leerlingen kunnen voorspellen waar de tekst over gaat, en achteraf vertellen wat ze ervan geleerd hebben. Ze kunnen de belangrijkste woorden noteren in een woordweb. Taaldoelen De kinderen kunnen steekwoorden opschrijven en mondeling verwoorden wat ze geleerd hebben. Zaakvakdoelen De leerlingen weten dat water uit rivieren en kanalen niet schoon genoeg is om te drinken, en dat de duinen een rol spelen bij de zuivering van dat water. Materialen A. Tekst 4 ‘Waterwinning in de duinen’ B. Woordenlijst hoofdstuk 4 C. Bijlage 4.1 ‘Woordbetekenissen’ D. Potje of bakje om de kaartjes van bijlage 4.1 in te doen E. Werkblad 4.1
Voor 15 min
A t/m D
Tijdens 15 min
Zorg dat de kinderen de tekst voor zich hebben, met bovenaan de bladzijde de woordenschat. Doe de kaartjes met woordbetekenissen uit bijlage 4.1 in het bakje. Laat de kaartjes er één voor één door een kind uithalen en voorlezen. Bedenk met elkaar om welk woord uit de woordenschat het zou gaan. Leg het woord uit, breid het uit of beeld het uit. Laat de kinderen het woord met een kleurtje aanstrepen.
Vraag aan de kinderen waar de tekst over gaat. Wat weten we er al van? We gaan kijken of we nog iets nieuws leren van deze tekst. Lees de tekst een keer voor en laat hem daarna door de kinderen individueel of in tweetallen lezen.
A Na 5 min
Wat hebben we erbij geleerd? Noteer dit met elkaar in steekwoorden in het woordweb op werkblad 4.1.
D Tips/aanvullingen
54
De duinen – Tekst 4
Waterwinning in de duinen
Vroeger haalden de mensen hun drinkwater meestal rechtstreeks uit de grond. Uit waterputten. Misschien wasten je opa en oma zich bij de waterpomp toen ze zo oud waren als jij. In Afrika doen veel mensen dat nog steeds. Ze komen dan met hun emmer of fles water halen bij de put of waterpomp. Weet je waar ons drinkwater nu vandaan komt? Uit de kraan, uit de waterleiding, maar dan? Uit de grond, van een fabriek of uit de rivieren? Allemaal juist, het hangt af van de plaats waar je woont. In Noord-, Zuid- en Oost-Nederland gebruiken we meestal water uit de grond als drinkwater. Een drinkwaterbedrijf pompt het water op en dat gaat door de waterleiding naar de mensen. Het meeste grondwater is gelukkig nog vrij schoon, maar toch zuivert het drinkwaterbedrijf het eerst. In West-Nederland halen ze het drinkwater uit rivieren en kanalen, bijvoorbeeld de Rijn. Dat water is vervuild en er moet nog veel gebeuren voordat we het water kunnen drinken. In de duinen wordt van het rivierwater schoon water gemaakt. Door middel van gegraven kanalen laat men het vuile rivierwater de duinen inlopen. Het zand in de duinen werkt als een soort filter. Als het vieze water er doorheen stroomt, blijven er allerlei stoffen tussen en aan de zandkorrels hangen. Als het zand “vol” raakt met deze stoffen, komen ze misschien weer in ons drinkwater. Het rivierwater wordt daarom eerst in een soort fabriek gedeeltelijk schoon gemaakt. Zo is het water niet al te vervuild vóór het de duinen ingaat. Het schone water wordt een eind verder in de duinen weer opgepompt en dan is het prima drinkwater. Het zand is ook de opslagplaats voor water. In de bodem zit het water goed en veilig opgeborgen. Het is handig om zo’n voorraad te hebben. Als er bijvoorbeeld een keer gif in het rivierwater terechtkomt, wordt er geen rivierwater meer in de duinen gepompt. Maar er is dan nog genoeg schoon drinkwater in de duinen voor twee tot drie maanden voor iedereen in West-Nederland. 55
De duinen – les 4.2 – C. Woordbetekenissen
Water omhoog halen uit de grond met een pomp (oppompen)
Hiermee kun je water filteren, het vuil blijft erin achter. (filter)
Het is niet schoon, maar vies geworden (vervuild)
Schoonmaken (zuiveren)
Het bedrijf dat ervoor zorgt dat er drinkwater uit de kraan komt (drinkwaterbedrijf)
Het is gegraven door mensen en er loopt water doorheen. Het is breder dan een sloot. (kanaal)
Hier stroomt water doorheen, en het is door de natuur gevormd. Er kunnen schepen op varen. (rivier)
Een plaats waar je spullen kunt bewaren voor een langere tijd (opslagplaats)
We zorgen dat we er veel van hebben, zodat het niet snel opraakt. We leggen een ……. aan. Je moeder heeft misschien wel wat brood in de vriezer als…… Een eekhoorn legt in de herfst ook een ….. aan van eikels en nootjes. (voorraad)
Dit spul is gevaarlijk! Je kunt er ziek van worden of zelfs van sterven. Als het in het water terecht komt, moet het er gauw uitgehaald worden! (gif)
Vroeger haalden de mensen het water zelf uit de grond, direct uit een put. Het water ging niet eerst langs een drinkwaterbedrijf, maar het kwam ……. in huis. (rechtstreeks)
Dat is GOED! Dat is …….! (juist)
Niet helemaal, alleen een gedeelte, een stukje of een beetje. Het water wordt niet helemaal gezuiverd, maar ………….. (gedeeltelijk)
Dat is veilig opgeruimd (opgeborgen)
Het water uit de kraan komt soms uit de rivier, soms uit de grond. Het ligt er aan waar je woont. Of: ……………………. waar je woont. (het hangt ervan af)
Het water dat wij gefilterd hadden door met onze filters was nog geen drinkwater, maar het was toch aardig schoon. Het was …….. (vrij schoon)
56
De duinen – les 4.2 – E. Werkblad woordweb
Water uit de duinen
57
Les 4.3 Tekst verwerken Waterwinning in de duinen Lestijd Ongeveer 30 minuten Woordenschatdoelen De leerlingen kunnen bij gegeven woorden de betekenis omschrijven of andersom. Taaldoelen De leerlingen kunnen vragen schriftelijk beantwoorden. Zaakvakdoelen De leerlingen weten hoe duinen ontstaan zijn en waar ze voor dienen. Ze kennen de belangrijkste dieren en planten uit die in de duinen voorkomen. Ze weten dat in het duingebied water gezuiverd wordt. Materialen A. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20030403_duin01 B. Toets ‘De duinen’ C. Antwoorden en normering van de toets
Voor 5 min
Laat nog een keer het filmpje uit les 1.1 zien over het ontstaan van de duinen. We hebben de afgelopen tijd veel geleerd over de duinen. Laat zien wat je nog weet bij het maken van de toets!
A Tijdens
Lees de vragen van de toets voor aan zwakke lezers. 20 min
B Na
Laat de kinderen de kleurplaat maken als ze klaar zijn. Kijk de toetsen na.
C Tips/aanvullingen
58
Toets ‘De duinen’
Naam: ....................................................
1. De duinen zijn op een natuurlijke manier ontstaan. Wat betekent dat?
6. De vos is een schuw dier. Wat betekent dat?
a. De duinen zijn door de mensen gemaakt b. De duinen zijn gevormd door de natuur c. De duinen zijn natuurlijk door dieren gemaakt
a. de vos is een roofdier b. de vos is bang voor mensen en laat zich niet snel zien c. de vos is een slim dier
2. De duinen zijn belangrijk voor Nederland. Waarom? 7. Wat eten konijnen graag? a. Omdat ze het land beschermen tegen het water van de zee b. Omdat je kunt er fijn in spelen c. Omdat er vossen wonen
3. De zeespiegel stijgt langzaam. Wat betekent het woord ‘zeespiegel’?
8. Konijnen leggen hun keutels en plasjes bij elkaar op een vaste plek. Zo’n plek noem je: een
a. een spiegel die je in de zee gevonden hebt b. een dier dat in de zee leeft c. de waterhoogte van de zee
4. Wat staat er op dit bordje?
Waarom staat dat in de duinen? -
5. Hoe noemen we het hol van een vos?
9. De duinhagedis heeft een schutkleur. Wat is dat?
59
10. Weet jij een slimme truc van de hagedis tegen zijn vijanden? Noem er één.
11. Wat is de belangrijkste plant voor de duinen?
Waarom is hij eigenlijk zo belangrijk?
12. Welke plant (struik) in de duinen krijgt in de nazomer oranje bessen?
13. Welke plant dankt zijn naam aan zijn blauwe kleur? a. het duinroosje b. de blauwe zeedistel c. de meidoorn
14. Waar of niet waar? Zet een rondje om het goede antwoord.
Het zand van de duinen werkt als een soort filter om van vervuild water drinkwater te maken.
Waar
/ niet waar
Vroeger haalden de mensen het drinkwater rechtstreeks uit de grond.
Waar
/ niet waar
Het rivierwater wordt in een fabriek eerst gedeeltelijk schoongemaakt. Dan gaat het de duinen in.
Waar
/ niet waar
Een rivier is door mensen gegraven, een kanaal niet.
Waar
/ niet waar
Er is geen voorraad water in de duinen.
Waar
/ niet waar
60
Antwoorden toets ‘De duinen’
1. De duinen zijn op een natuurlijke manier ontstaan. Wat betekent dat? b. De duinen zijn gevormd door de natuur
10. Weet jij een slimme truc van de hagedis tegen zijn vijanden? Noem er één. zijn schutkleur, hij is bliksemsnel, hij kan zijn staart loslaten
2. De duinen zijn belangrijk voor Nederland. Waarom? 11. Wat is de belangrijkste plant voor de duinen? a. Omdat ze het land beschermen tegen het water helmgras van de zee
3. De zeespiegel stijgt langzaam. Wat betekent het woord ‘zeespiegel’? c. de waterhoogte van de zee
4. Wat staat er op dit bordje? Verboden toegang Waarom staat dat in de duinen? - je mag geen plantjes vertrappen - je mag geen dieren verjagen
5. Hoe noemen we het hol van een vos? Een burcht
6. De vos is een schuw dier. Wat betekent dat? b. de vos is bang voor mensen en laat zich niet snel zien
7. Wat eten konijnen graag? blaadjes, gras, jonge twijgjes van bomen, plantjes als het duinroosje
Waarom is hij eigenlijk zo belangrijk? hij houdt het zand vast met zijn wortels
12. Welke plant (struik) in de duinen krijgt in de nazomer oranje bessen? de duindoorn
13. Welke plant dankt zijn naam aan zijn blauwe kleur? b. de blauwe zeedistel
14. Waar of niet waar? Zet een rondje om het goede antwoord.
Waar
/ niet waar
Waar
/ niet waar
Waar
/ niet waar
Waar
/ niet waar
Waar
/ niet waar
8. Konijnen leggen hun keutels en plasjes bij elkaar op een vaste plek. Zo’n plek noem je: een keutelplaats of latrine (allebei goed)
9. De duinhagedis heeft een schutkleur. Wat is dat? door zijn kleur valt hij niet op in de omgeving
61
Nomering toets ‘De duinen’
Normering Normering: 80 % goed is voldoende. Voor elke meerkeuzevraag kan 1 punt gehaald worden. Bij een open vraag voor elk onderdeel ook 1 punt: Bij vraag 4 kun je 3 punten halen Bij vraag 11 kun je 2 punten halen Bij vraag 14 kun je 5 punten halen In totaal kun je maximaal 21 punten halen.
18 -21 punten
Goed
16, 17 punten
Voldoende
13-15 punten
Matig
Minder dan 13 punten
Onvoldoende
62
63
Colofon © 2015 | Schatgraven, Bleskensgraaf Deze handleiding is bestemd voor gebruikers van ‘Schatgraven’. Lessenpakket Schatgraven is ontwikkeld door SmdB Bleskensgraaf. Alle rechten voorbehouden. 4-4_DeDuinen_D | Laatste wijziging: 26 januari 2015, 9:29 | ontwerp: Doordacht.nu