LES 30 – 45
LES 30
r. 1
van
van hoort bij afhankelijk. Hij verdient zijn eigen geld, hij is niet afhankelijk van geld van zijn ouders.
r. 1
Sociaal
Sociaal of sociale? In combinaties met een het- woord, die een instelling noemen, of een technische term of een algemeen bekend begrip staat meestal b>centraal/openbaar/dagelijks/ ... in plaats van centrale/openbare/dagelijkse/... Deze woorden krijgen geen -e. het Centraal Station het Stedelijk Museum het Koninklijk Huis het Sociaal en Cultureel Planbureau het openbaar onderwijs het dagelijks leven het Academisch Ziekenhuis
r. 2
Cultureel
Cultureel of culturele? In combinaties met een het- woord, die een instelling noemen, of een technische term of een algemeen bekend begrip staat meestal b>centraal/openbaar/dagelijks/ ... in plaats van centrale/openbare/dagelijkse/... Deze woorden krijgen geen -e. het Centraal Station het Stedelijk Museum het Koninklijk Huis het Sociaal en Cultureel Planbureau het openbaar onderwijs het dagelijks leven het Academisch Ziekenhuis
1
r.2
auto's
auto's met een komma: alle woorden op -a, -i, -o, -u, -y krijgen voor de meervouds-s een komma: Wat een mooie programma's! Zijn hier geen taxi's? Er zijn van die slimme auto's. Waar zijn onze paraplu's? Elke tien seconden sterven er drie baby's.
r.2
is
is of zijn? Het aantal is een enkelvoud, dus: Een aantal mensen is gaat niet mee. Veel Nederlanders zeggen wel: een aantal mensen gaan niet mee, maar officieel is dat dus fout!
r. 2
met
met hoort bij toegenomen: het aantal bezoekers is met de helft toegenomen tot 150 personen = er zijn nog 75 mensen bijgekomen, het zijn er nu 150.
r.3
heeft
heeft of hebben? vergelijk: Driekwart van de huishoudens heeft minstens 1 auto. 75 procent van de bevolking heeft een auto.
r.5
kunnen
we kunnen niet zonder auto = we hebben de auto altijd nodig.
r.5
zonder
we kunnen niet zonder auto = we hebben de auto altijd nodig.
2
r.6
komt
komt is een deel van : daar komt het op neer. Neerkomen op = ongeveer betekenen. daar komt het wel op neer = zo kun je het wel zeggen, zo is het ongeveer.
r. 6
op
op hoort bij daar: daarop. Daar komt het wel op neer = zo kun je het wel zeggen, zo is het ongeveer.
r.7
meest
meest of meeste? Er staat toch ook efficiënte? Meest hoort bij efficiënt en niet bij vervoermiddel. Vergelijk: de ernstig zieke vrouw het vrij schone huis.
r.7
efficiënte
Waarom 2 puntjes op de e? Je spreekt uit: effiesjente. Zonder puntjes (trema) spreek je het uit als: effiesient, en dat is niet de bedoeling.
r.8
openbaar
openbaar of openbare? In combinaties met een het- woord, die een instelling noemen, of een technische term of een algemeen bekend begrip staat meestal b>centraal/openbaar/dagelijks/ ... in plaats van centrale/openbare/dagelijkse/... Deze woorden krijgen geen -e. het Centraal Station het Stedelijk Museum het Koninklijk Huis het Sociaal en Cultureel Planbureau het openbaar onderwijs het dagelijks leven het Academisch Ziekenhuis
3
r.8
daarin
daarin = in de auto. We gebruiken nooit: in die.
r.9
er
je bent er sneller= je bent sneller op de plaats waar je moet zijn.
r.9
hij
hij = de auto
r.10
met
met hoort bij uitgerust. De auto is uitgerust met een cd-speler = in de auto is een cd-speler geïnstalleerd.
r. 11
de
de afgelopen 15 jaar. net zo: De laatste jaren, de eerste 10 procent, de vorige 2 maanden, het volgende jaar.
r. 11
waaruit
waaruit hoort bij verklaart. Men verklaart dat hoge cijfer uit de toename van de bevolking. Let op: ' uit wat ' is FOUT!
4
r. 12
er
er zijn meer mensen gaan werken = er zijn meer mensen begonnen met werken. Let op: in combinatie met nog een extra werkwoord wordt NIET de vorm met ge- gebruikt. ik ga - ik ben gegaan ik ga werken - ik ben gaan werken. ik wil een auto - ik heb een auto gewild ik wil werken - ik heb willen werken.
r.15
die
die= de lengte
r.17
veelal
veelal = vaak
r.18
houden
houden vormt één geheel met op: ophouden. Zie de grammatica nummer 17: 'opstaan, weggaan, aankomen'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan,AANkomen. De stukjes OP, WEG, AAN staan meestal helemaal achteraan. Hoe laat sta jij op? We gaan niet te laat weg. Ze houden eerder op.
r.18
ze
ze = parttimers
r. 18
op
op vormt één geheel met houden: ophouden.
5
Zie de grammatica nummer 17: 'opstaan, weggaan, aankomen'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan,AANkomen. De stukjes OP, WEG, AAN staan meestal helemaal achteraan. Hoe laat sta jij op? We gaan niet te laat weg. Ze houden eerder op.
r. 19
het
het= om samen in de spits te staan
r.19
's ochtends
's ochtends = in de ochtend. Let op de spelling: eerst een ', dan een s en dan een spatie! Zo ook: 's morgens, 's avonds, 's middags, 's winters. Spreek uit als één woord: sochtends, savends.
r.21
recreatief
recreatief of recreatieve? Het is: het verkeer, dus dan ook: druk verkeer, recreatief verkeer. De korte vorm zonder -e wordt dus ook gebruikt als er geen een voor staat!
r.22
gaan
gaan vormt één geheel met uit: uitgaan. Zie de grammatica nummer 17: 'opstaan, weggaan, aankomen'.
6
De uitspraak is OPstaan, WEGgaan,AANkomen, UITgaan. De stukjes OP, WEG, UIT staan meestal helemaal achteraan. Hoe laat sta jij op? We gaan niet te laat weg. Ze houden eerder op. Ze gaan 's avonds uit.
r.22
door de week
door de week = op maandag tot en met vrijdag.
r.22
uit
uit vormt één geheel met gaan: uitgaan. Zie de grammatica nummer 17: 'opstaan, weggaan, aankomen'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan,AANkomen, UITgaan. De stukjes OP, WEG, UIT staan meestal helemaal achteraan. Hoe laat sta jij op? We gaan niet te laat weg. Ze houden eerder op. Ze gaan 's avonds uit.
r.23
meer
meer= vaker
r.24
neemt
neemt vormt één geheel met af: afnemen. Zie de grammatica nummer 17: 'opstaan, weggaan, aankomen'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan,AFnemen, UITgaan. De stukjes OP, AF, UIT staan meestal helemaal achteraan.
7
We gaan niet te laat weg. Ze houden eerder op. Ze gaan 's avonds uit. De vrije tijd neemt af.
r.24
af
af vormt één geheel met neemt: afnemen. Zie de grammatica nummer 17: 'opstaan, weggaan, aankomen'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan,AFnemen, UITgaan. De stukjes OP, AF, UIT staan meestal helemaal achteraan. We gaan niet te laat weg. Ze houden eerder op. Ze gaan 's avonds uit. De vrije tijd neemt af.
r.24
neemt
neemt vormt één geheel met toe: toenemen. Zie de grammatica nummer 17: 'opstaan, weggaan, aankomen'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan,AFnemen, TOEnemen. De stukjes OP, AF, TOE staan meestal helemaal achteraan. Ze houden eerder op. Ze gaan 's avonds uit. De vrije tijd neemt af. De reistijd neemt >b>toe.
r. 24
toe
toe vormt één geheel met neemt: toenemen. Zie de grammatica nummer 17: 'opstaan, weggaan, aankomen'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan,AFnemen, TOEnemen. De stukjes OP, AF, TOE staan meestal helemaal achteraan.
8
Ze houden eerder op. Ze gaan 's avonds uit. De vrije tijd neemt af. De reistijd neemt >b>toe.
r.25
zo
zo simpel = erg simpel.
r.25
wie
wie = de persoon die...
r. 27
dan
dan hoort bij liever: ik heb liever koffie dan thee.
r. 30
zo
zo = op die manier, via tolwegen en chipkaarten. Let op: in plaats van het Engelse 'so' zegt men in het Nederlands 'dus'!
r. 31
dat
dat effect = het effect waar we net over spraken: je betaalt voor het gebruik en niet voor het bezit van de auto.
r. 31
daarmee
daarmee = met accijns op benzine. let op: ' met dat ' is FOUT!.
9
r. 33
verleden
verleden tijd = voorbij.
LES 31
r.1
categorieën
Categoriën of categorieën? De uitspraak is categoRIE, dan komt er voor het meervoud -en achter. Net als: strateGIE-strategieën, knie-knieën. Maar: koLOnie-koloniën.
r.3
voor ieder kind
voor ieder kind = vanaf de geboorte van elk kind (tot ca. 18 jaar)
r.4
wie
wie = de persoon die
r.4
kan
kan of kunt? kan is goed, kunt is fout. Kunt kan alleen na 'je' of 'jij': Ik kan werken. Jij kunt of kan werken. Hij kan werken. Let op: voor jij wordt het: kun of kan .
10
Kan jij werken? Kun jij werken?
r.5
kunt
kunt of kan? Het kan hier allebei: Als je wegens ziekte niet kan werken... als je wegens ziekte niet kunt werken....
r.5
je je
krijg je je loon = krijg jij jouw loon.
r.6
krijg
krijg komt van 'krijgen' = ontvangen
r.7
op
op hoort bij wet. De wet op de arbeidsongeschiktheid = De wet die gaat over de arbeidsongeschiktheid
r.7
dan
dan = in die situatie, na 2 jaar ziekte
r.7
van wat
van wat = van het bedrag dat
r.7
je
je=jouw
11
r. 9
je
je = jou
r.10
gehandicapten
gehandicapten = mensen die gehandicapt zijn
r.10
langdurig zieken
langdurig zieken= mensen die langdurig ziek zijn.
r.11
met
met hoort bij ophouden: ik hou op met werken, ik stop met werken.
r.14
zit
wie boven het minimumloon zit = wie meer verdient dan het minimumloon.
r. 15
wordt
Je wordt hier goed verzorgd = de staat zorgt hier goed voor je. Zie grammatica nummer 29 'worden, zijn'.
r. 15
hier
hier= in Nederland
12
r.16
is
is ontstaan of heeft ontstaan? Zie grammatica 30 'onregelmatige werkwoorden'. Als er is bij staat, gaat het werkwoord samen met een vorm van zijn.
r.17
met
met de industrie als belangrijkste motor = de industrie was daarbij de belangrijkste motor.
r. 18
om
om hoort bij genoeg. Ik heb genoeg tijd om te studeren. Er is genoeg geld om haar een handje te helpen. Er is genoeg geld om degenen die niets hebben, te helpen.
r. 18
diegenen
diegenen = die personen, die mensen
r.19
de ene
de ene komt meestal voor in combinatie met de andere Als contrast: De ene is groot, de andere klein. of om aan te geven dat het er veel zijn: De ene ramp na de andere overkomt ons= er overkomen ons heel veel rampen. De ene regeling na de andere werd ingesteld = ze stelden heel veel regelingen in.
r.21
tijden
de tijden veranderden = de omstandigheden in die tijd veranderden.
13
r.21
nam
nam vormt één geheel met af: afnemen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AFnemen, met het accent op de stukjes OP, WEG, AF. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Ze houden eerder op. Ze gaan 's avonds uit. De vrije tijd neemt af.
r.22
af
af vormt één geheel met nam: afnemen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AFnemen, met het accent op de stukjes OP, WEG, AF. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. De werkgelegenheid nam af. .
r.22
vertoonde
vertoonde komt van vertonen. Het aantal arbeidsongeschikten vertoonde een scherpe stijging = er kwamen heel veel en steeds meer arbeidsongeschikten.
r.23
eenmaal
als je eenmaal een uitkering hebt = als je in de situatie bent dat je een uitkering krijgt.
r.23
kom
14
kom je niet snel aan het werk = vind je niet snel werk.
r.23
makkelijk
'makkelijk' is het zelfde als 'gemakkelijk'.
r.25
gaat
gaat= begint (te). Als je gaat werken = als je begint te werken.
r.26
zeker
zeker=vooral. Zeker als je weinig scholing hebt = je inkomen zal zeker lager uitkomen als je weinig scholing hebt.
r.26
zou
'zou' hoort bij 'aan de slag gaan'. Het wijst op een mogelijkheid, die niet zo natuurlijk is. Waarom zou je dat doen? = dat doe je toch niet! Waarom zou je aan het werk gaan? = dan ga je toch niet aan het werk!
r.27
anderzijds
anderzijds = aan de andere kant.
r.27
te
Na 'om' komt 'te + werkwoord': Dit woordje 'om' kan hier ook weggelaten worden, het woord 'te' NIET! ik denk eraan (om) te verhuizen.
15
Ik aarzel (om) hem in dienst te nemen. Werkgevers aarzelen (om) hen in dienst te nemen.
r.27
lang
lang= lange tijd
r.28
wel 'wel' geeft hier twijfel of onzekerheid aan:
Kun je wel komen? (ik denk het niet, ik ben bang van niet). Kan de verzorgingsstaat mensen wel aan het werk houden? (dat betwijfel ik).
r.30
relatief
relatief of relatieve? Relatief hoort bij kleine , niet bij beroepsbevolking . In dat geval wordt de korte vorm gebruikt.
r.31
die
die = de voorzieningen voor oudere mensen.
LES 32
r.1 treft treft vormt één geheel met aan: aantreffen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANtreffen, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op?
16
We gaan vanavond niet te laat weg. Tref je in jouw land ook klompen aan?
r.2 vast ' vast'hoort bij 'wel''. 'vast wel' betekent: ik weet bijna zeker dat het zo is. Hij komt vast wel = ik weet bijna zeker dat hij komt.
R.2 nog nog hoort bij andere. 'nog' gebruik je vaak als er sprake is van een reeks: klompen, kaas,.... en nog andere producten.
r.2 wel 'wel'hoort bij 'vast''. 'vast wel' betekent: ik weet bijna zeker dat het zo is. Hij komt vast wel = ik weet bijna zeker dat hij komt.
r.2 aan aan vormt één geheel met treft: aantreffen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’ .De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANtreffen, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Tref je in jouw land ook klompen aan?
r.3 wat nog meer wat nog meer? = wat vind je nog meer in de etalages van je land?
17
r.3 dit dit allemaal = al deze producten.
r.4 er er vormt een geheel met bij Laten we de kaart erbij nemen. Let op: 'bij het' is FOUT!
r. 4 maar eens maar eens. maar eens heeft vaak een betekenis als: 'oké, we doen het, iets anders kan ook, maar we proberen dit'. vergelijk: Ik neem de kaart er maar eens bij = ok, ik neem de kaart er een keer bij (ik kan ook iets anders doen, maar vooruit, ik kies voor die kaart!) Ik ga maar eens = ok, ik ga weg (ik denk dat het misschien een goed idee is dat ik wegga)
r.5 geheel 'geheel Nederland' of 'heel Nederland'? Dat is hier hetzelfde. 'Geheel' is formeler.
r.5 de 'voor de landbouw' of 'voor landbouw'? Dat kan hier allebei, het gaat om de landbouw in heel Nederland.
r.6 van belang van belang = belangrijk.
r.7 tot
18
de verwerking van aardappels tot patat en chips.
r.8 die de hoeveelheden (aardgas) die uit de grond gehaald worden.
r.8 daar daar = in Groningen.
r.9 worden worden of wordt? let op: Het aardgas wordt uit de grond gehaald. Grote hoeveelheden aardgas worden uit de grond gehaald.
r.9 erop erop = op dat gas
r.10 deze deze energiebron, namelijk: het aardgas, dat eerder genoemd is.
r.11 lopen lopen vormt één geheel met rond: rondlopen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, RONDlopen, met het accent op de stukjes OP, WEG, ROND. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord. Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg.
19
Lopen er koeien rond in jouw land?
r. 11 rond rond vormt één geheel met lopen: rondlopen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, RONDlopen, met het accent op de stukjes OP, WEG, ROND. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord. Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Lopen er koeien rond in jouw land?
r.12 daar daar vormt één geheel met het tweede van. daarvan = van die melk. Let op: 'van dat', 'van die' is FOUT!
r. 12 van alles van alles = allerlei zaken (hier: kaas, yoghurt, room, enzovoort)
r.13 bol een bol is een ronde vorm.
r.13 die die= die Goudse kazen.
r.14 ze ze= de Goudse kazen.
20
r.15 staat voor staat voor = is het symbool voor.
r.16 onze onze of ons? Het is de klant dus ook: onze klant. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r.18 anders anders = als u de bollenvelden NIET bezocht heeft.
r.18 moet Vaak komt er na moeten, willen, hoeven,... geen ander werkwoord, als er sprake is van beweging ergens naar toe: Ik moet naar Rotterdam (reizen). Ik ga naar huis (lopen). Ik moet erheen (gaan). r.18 daar daar vormt één geheel met heen: daarheen. Zie de grammatica nummer 24 ‘de kamer = hij(die)..'.
r.21 zo veel zo veel = zo veel kassen
r.22 het Het is hier niet donker.
21
Het is hier licht. Het is hier een zee van licht!
r.25 met De tuinbouw wordt aangeduid met die tulp en die tomaat. Het aardgas wordt aangeduid met het vlammetje. De gloeiampenfabriek in het zuiden wordt aangeduid met die lamp.
r.25 des Des is een oude vorm voor : 'van het' en komt alleen in een paar vaste uitdrukkingen voor: vader des vaderlands de heer des huizes in het zuiden des lands
r.26 afgezien van afgezien van = behalve.
r.32 het het= het bedrijf in het zuiden des lands.
r.33 zonder we kunnen niet zonder = we kunnen dat niet missen!
r.33 ze ze= die kunststoffen.
r.34 waar
22
waar vormt één geheel met naar: waarnaar. Zie de grammatica nummer 24 ‘de kamer = hij(die)..'. Let op: 'naar wat' is FOUT!
r.35 ervan ervan= van kunststof. Let op: 'van die' of 'van dat' is FOUT!
r.36 meer 'onder meer' is hetzelfde als ' onder andere'.
r.38 daarvan daarvan = van dat graan. Let op: 'van dat' is FOUT!
r.39 waarmee waarmee= met dat product. Let op: 'met wat' is FOUT!
r.39 het het = het bedrijf dat bier produceert.
r.40 maken geen reclame maken = je mag geen reclame maken!
23
LES 33
r.1 kijkt kijkt vormt één geheel met aan: aankijken. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANkijken, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Hoe kijk jij tegen je buren aan?
r.1 tegen tegen hoort bij aankijken: aankijken tegen. Aankijken tegen = denken over, vinden van, een mening hebben over. Hoe kijk je tegen je buren aan? = Wat vind je van ze? Hoe kijk je tegen de nieuwe regering aan? = wat vind je van de nieuwe regering?
r.1 aan aan vormt één geheel met kijkt: aankijken. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANkijken, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Hoe kijk jij tegen je buren aan?
24
r.2 ten opzichte van De korte vorm hiervan is: t.o.v.
r.4 toen toen= in de Tweede Wereldoorlog
r.5 hiervan hiervan= van het feit dat Nederland zich voldoende verzet heeft.
r.6 er er wordt gesproken over = mensen spreken over, men spreekt over.
r.6 'de oorlog' 'De oorlog' staat tussen aanhalingstekens, omdat iedereen weet welke oorlog precies bedoeld wordt: de tweede Wereldoorlog.
r.7 waaronder waaronder= en daaronder: onder dat publiek zijn veel jongeren, er komen veel jongeren naartoe.
r.7 behoorlijk wat wat jongeren = enkele jongeren behoorlijk wat jongeren = vrij veel jongeren
r.8 Nederlands
25
Nederlands = van Nederland. Duitsland is Nederlands handelspartner nummer 1 = Duitsland is de belangrijkste handelspartner van Nederland.
r.8 nummer een nummer 1 = de belangrijkste.. Duitsland is Nederlands handelspartner nummer 1 = Duitsland is de belangrijkste handelspartner van Nederland.
r.10 in vergelijking met in vergelijking met = vergeleken met.
r.10 zo 'zo' betekent hier: bijvoorbeeld. Zo zeggen ze... = ze zeggen bijvoorbeeld...
r.11 tegen ' zeggen tegen' betekent hier ' aanspreken met'. Ik zeg 'u' tegen mijn ouders = ik spreek mijn ouders met 'u' aan.
r.11 ons Ze zijn ons met voetballen de baas =zij voetballen beter dan wij. Ik ben jou met tennissen de baas= ik tennis beter dan jij. Hij is mij met schrijven de baas = Hij schrijft beter dan ik.
r.12 waarbij waarbij = toen.
26
r.13 verloren 'Verloren' is een vorm van 'verliezen'. Wij verliezen vandaag vast de wedstrijd. Gisteren verloren we ook al. Zie de grammatica nummer 30 ' onregelmatige werkwoorden'.
r.14 staat Mij staat die wedstrijd nog scherp voor de geest = Ik herinner me die wedstrijd nog heel goed. Mensen die erbij waren staat de wedstrijd nog scherp voor de geest = Mensen die erbij waren herinneren zich de wedstrijd nog heel goed.
r.14 hij hij = de wedstrijd
r.16 gemeen gemeen hebben = gemeenschappelijk hebben. Zie Les 14: De talen Nederlands en Afrikaans hebben veel gemeen = ze lijken veel op elkaar.
r.16 ooit Ooit betekent hier vroeger.
r.16 ze ze= Nederland en Belgie.
r.17 dat dat hoort bij zodanig. Hij is zo(danig) gewond dat hij naar het ziekenhuis moest.
27
r.18 stichtten Stichtten: Volgend jaar stichten de ouders een middelbare school. Vijf jaar geleden stichtten zij een basisschool.
r.19 veel veel of heel? In combinatie met woorden op -er (hoger, lager, minder, beter..) altijd veel: Die toren is heel hoog. Hij is veel hoger dan onze flat.
r.20 er er= in Belgie.
r.21 sommigen sommigen = sommige mensen. anderen = andere mensen.
r.21 in 'in' hoort bij 'zien'. Ik zie in die organisatie een gevaar = ik vind die organisatie gevaarlijk.
r.22 enige enige = een beetje
r.22 delta de delta= het hele gebied tussen de rivieren die in zee uitkomen, in Nederland en Belgie.
28
r.23 waar waar vormt één geheel met onder: waaronder Hij zet zijn schouders onder die zware taak. De taak waaronder hij zijn schouders zet, is enorm zwaar. De taak waar hij zijn schouders onder zet, is enorm zwaar. Let op: 'onder wat 'of 'onder die' is FOUT!
r.29 met met een beetje geluk = als je geluk hebt.
r.30 daar Daar = in Engeland.
LES 34
r.1 zich zich hoort bij voelen. Ik voel me onveilig in de stad. Anderen voelen zich veilig. Zie de grammatica nummer 19 'zich thuisvoelen'.
r.2 uit Na durven, mogen, moeten, willen, kunnen,.... komt er vaak geen tweede werkwoord, als er sprake is van een beweging ergens naar toe: Ik durf niet mee (te gaan). Ik moet naar Den Haag (reizen). Ik wil er uit (springen).
29
r.4 krijgt krijgt hoort bij te maken. Ik krijg te maken met diefstal = er worden dingen van me gestolen. Zij krijgen te maken met een gestolen auto = hun auto wordt gestolen.
r.5 dat dat of dit? Beide zijn mogelijk.
r.5 meer meer hoort bij dan . Hij heeft meer boeken dan jij. Dat is niet meer dan elders in Europa = dat is gelijk aan, of minder dan, elders in Europa.
r.6 enig enig of enige? het is hetland, dus ook een mooi land, enig land.
r.6 ander ander of andere? het is het land, dus ook een mooi land, (een) ander land.
r.7 dat dat= dat er driekwart miljoen fietsen gestolen worden.
r.8 gewoon of gewoon... = of is dat alleen maar...
30
r.8 iets iets waarin... = is dat iets waarin...
r.8 waarin waarin= in het feit dat er veel gestolen wordt. Let op: 'in wat' of 'in dat' is FOUT!
r.9 windt windt vormt één geheel met op: (zich) opwinden. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPwinden, WEGgaan, AANkijken, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan vanavond niet te laat weg. Hoe kijk jij tegen je buren aan? Waar windt hij zich zo over op?
r.10 zich zich hoort bij windt en op: zich opwinden. Ik wind me op over die diefstal. Hij windt zich er nog veel meer over op! Waarover wind jij je op?
r. 10 op op vormt één geheel met windt: (zich) opwinden. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’.
31
De uitspraak is: OPwinden, WEGgaan, AANkijken, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan vanavond niet te laat weg. Hoe kijk jij tegen je buren aan? Waar windt hij zich zo over op?
r.11 dat datof die? Het is het geweld, dus ook dat geweld, en dus ook: en het geweld dat...
r.13 is er iets er is iets verkeerd gegaan = er is iets fout gegaan, er is iets mislukt.
r.14 in in vormt één geheel met grijpt: ingrijpen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPwinden, WEGgaan, INgrijpen, met het accent op de stukjes OP, WEG, IN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan vanavond niet te laat weg. De politie grijpt bijna nooit in.
r. 15 blauw 'blauw' betekent hier: politie. De politie heeft blauwe uniformen, vandaar.
r. 16 het het = meer blauw op straat.
32
r.16 uit uit vormt één geheel met lokt: uitlokken. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPwinden, WEGgaan, UITlokken, met het accent op de stukjes OP, WEG, UIT. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan vanavond niet te laat weg. Meer politie op straat? Dat lokt geweld uit.
r.17 aanbrengen Werkwoorden kun je apart gebruiken: Ik vind studeren leuk. Wandelen doe ik graag. Camera’s aanbrengen is mogelijk.
r. 17 wel Camera's aanbrengen kan wel, andere dingen kunnen niet.
r.20 luidt de stelling van de politie luidt.. = de politie vindt dat.., de stelling van de politie is..
r.21 zij zij = de burgers.
r.21 aan aan vormt één geheel met spreken: aanspreken.
33
Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPwinden, WEGgaan, AANspreken, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Ik wind me op over die diefstal! Ook mogelijk is: Ik wind me over die diefstal op. Burgers spreken anderen niet graag aan op hun gedrag. Ook mogelijk is: Burgers spreken anderen niet graag op hun gedrag aan.
r.22 voordat je het weet voordat je het weet = heel snel.
r.22 op op vormt één geheel met lopen: oplopen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPlopen, WEGgaan, AANspreken, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Je loop snel een infectie op = je krijgt snel een infectie. We gaan vanavond niet te laat weg. Burgers spreken anderen niet graag aan op hun gedrag.
r.24 valt Valt de ouders iets te verwijten = kun je de ouders iets verwijten? Hebben zij iets verkeerd gedaan?
r.25 ze ze = de ouders.
34
r. 25 uit uit vormt één geheel met oefenen: uitoefenen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPlopen, WEGgaan, UIToefenen, met het accent op de stukjes OP, WEG, UIT. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Je loop snel een infectie op We gaan vanavond niet te laat weg. Ze oefenen niet veel gezag uit.
r.25 zo ja zo ja= als dat zo is
r.25 zijn zijn of is? De media = (de mensen van) de krant, radio en t.v. Daarom is het: de media zijn er als de kippen bij.
r.26 media De media = (de mensen van) de krant, radio en t.v.
r.26 aan het woord aan het woord komen = iets mogen vertellen, mogen spreken, het woord krijgen.
r.28 na NA vormt één geheel met denken: nadenken. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’.
35
De uitspraak is: OPlopen, WEGgaan, NAdenken, met het accent op de stukjes OP, WEG, NA. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Je loop snel een infectie op We gaan vanavond niet te laat weg. Hij denkt veel na.
r.29 straffen strenger straffen?= moet de overheid strenger gaan straffen?
LES 35
r.1 van van hoort bij 10%: 10% van de beroepsbevolking is werkeloos.
r.1 is is of zijn? let op: procent, dus ook: is.
r.2 in staat in staat hoort bij is: is in staat te werken = kan werken.
r.3 zij zij = die mensen die werken.
r.3 de kost de kost = het eten. de kost verdienen = genoeg verdienen om van te leven.
36
r.4 uit uit hoort bij afleiden. vergelijk: Dat kun je afleiden uit dat diagram = dat diagram maakt dat duidelijk.
r.5 dat dat = dat er in de sector diensten veel werk is.
r.6 anderen anderen = andere mensen.
r.6 buitenshuis buitenshuis = in een restaurant.
r.7 laten thuis laten bezorgen = zorgen dat iemand dat thuis bezorgt. vergelijk: Zij laat zich door de dokter onderzoeken = zij vraagt aan de dokter of hij haar wil onderzoeken. We laten onze maaltijden thuis bezorgen = we betalen iemand om ons eten thuis te bezorgen.
r.8 laten onze reizen laten organiseren = iemand betalen om onze reizen te organiseren. vergelijk: Zij laat zich door de dokter onderzoeken = zij vraagt aan de dokter of hij haar wil onderzoeken. We laten onze maaltijden thuis bezorgen = we betalen iemand om ons eten thuis te bezorgen.
37
r.8 ons ons of onze? Het is: het kantoor, dus ook: ons kantoor. Zie nummer 3 van de grammatica 'de, het'.
r.9 laat laat vormt een geheel met over: overlaten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OVERlaten, met het accent op OP, WEG, OVER. Dan staan de stukjes OP, WEG, OVER meestal helemaal achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan vanavond niet te laat weg. Zij laten het beheer aan specialisten over.
r.9 aan aan hoort bij overlaten. iets overlaten aan iemand = zorgen dat iemand dat voor je doet. De zorg voor de kinderen kun je overlaten aan anderen. Het beheer van het netwerk laten we over aan specialisten.
r.9 over over vormt een geheel met laat: overlaten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OVERlaten, met het accent op OP, WEG, OVER. Dan staan de stukjes OP, WEG, OVER meestal helemaal achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan vanavond niet te laat weg. Zij laten het beheer aan specialisten over.
r.9 nieuw
38
nieuw of nieuwe? Het is: het personeel, dus ook: nieuw personeel. vergelijk: het weer: mooi weer vandaag! het water: schoon water is belangrijk.
r.13 figuur figuur = een plaatje, schema of illustratie in een tekst.
r.13 nader nader = van dichtbij = precies.
r.13 er er combineert vaak met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: Er is iets gebeurd. iemand: Er is iemand aan de deur. een probleem Er is wel een probleem. weinig banen: Er zijn weinig banen in de industrie.
r. 14 toch toch in dit soort vragen, als je bijna zeker weet dat het antwoord 'ja' is. vergelijk: Je komt toch ook? (ik weet bijna zeker dat je ook komt, dat hadden we afgesproken). Dat is toch zo belangrijk? (Dat heb ik gelezen, dat zegt iedereen altijd).
r. 14 zo'n zo'n belangrijke bron = een bron die zo belangrijk is.
r.15 daar
39
daar vormt een geheel met voor: daarvoor. daarvoor = voor die inkomsten, voor werk in de industrie. let op: 'voor dat', 'voor die' is FOUT!
r.15 steeds steeds gebruik je vaak bij woorden op -er, als er een ontwikkeling is. vergelijk: De dingen worden steeds duurder: elke dag moet ik meer betalen. Er zijn steeds minder arbeiders nodig: de mechanisatie/automatisering neemt toe.
r.15 voor voor vormt een geheel met daar: daarvoor. daarvoor = voor die inkomsten, voor werk in de industrie let op: 'voor dat', 'voor die' is FOUT!
r.16 lagelonenlanden lagelonenlanden = landen waarin de lonen laag zijn.
r.18 laatste laatste = afgelopen.
r.19 leert leert = maakt duidelijk diagram II leert ons = diagram II maakt ons duidelijk dat ..., uit diagram II blijkt dat ... .
r.20 ligt ligt of liggen? Het percentage ligt boven het EU-gemiddelde.
40
In de combinatie: het percentage vrouwelijke werknemers is het percentage bepalend voor de vorm van het werkwoord. Het is: het percentage, dus ook ligt. ligt boven het EU-gemiddelde = is hoger dan het EU-gemiddelde.
r.20 merk op merk op komt van opmerken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'.
r.22 daar daar = in de sectoren zorg en onderwijs.
r.23 namelijk namelijk: dit woord geeft aan dat de zin iets uitlegt, een verklaring geeft van het voorafgaande. vergelijk: Ga je mee? Ik ben namelijk klaar. (Ik vraag dit omdat ik klaar ben.) Ik ga naar de markt. Die is namelijk goedkoper. (Ik koop daar, omdat die goedkoper is.) Ze combineren hun werk namelijk met hun gezin (ze werken in deeltijd, omdat ze werk en gezin combineren.)
r.27 carrièrekansen carrièrekansen = kansen op een carrière, mogelijkheden van een carrière.
r. 27 geringer geringer = kleiner.
r. 27 ligt het aan ligt het aan X? = is X de oorzaak? = komt het door X?
41
vergelijk: Het ligt aan Jan = het komt door Jan. Het ligt aan het slechte weer = het komt door het slechte weer. Het ligt aan de tijdelijke contracten = die contracten zijn de oorzaak.
r.29 de norm de norm = normaal, gewoon.
LES 36
r. 1 stel stel is het begin van een hypothese, een veronderstelling. Stel, we gaan allebei. Wat gebeurt er dan? Stel, het gaat regenen. Dan gaat de excursie niet door.
r.2 om om hoort bij bellen = via de telefoon vragen. bellen om informatie = via de telefoon nadere informatie vragen.
r. 4 stuur stuur vormt één geheel met op: opsturen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPsturen, met het accent op de stukjes OP, WEG. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Wat stuur je op?
42
r. 4 op op vormt één geheel met stuur: opsturen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPsturen, met het accent op de stukjes OP, WEG. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Wat stuur je op?
r. 4 à à = of
r. 5 vul vul vormt één geheel met in: invullen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INvullen, met het accent op de stukjes OP, WEG, IN. Die stukjes OP, WEG, IN staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Dan vul je een formulier in.
r.6 digitaal digitaal of digitale? het is: het formulier, dus ook: een digitaal formulier. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.6 in
43
in vormt één geheel met vul: invullen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INvullen, met het accent op de stukjes OP, WEG, IN. Die stukjes OP, WEG, IN staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Dan vul je een formulier in.
r. 6 en dan maar hopen en dan maar hopen ... = en dan hoop je dat ...
r. 8 eenmaal eenmaal = op een gegeven moment.
r.8 zover als het zover is = als het moment daar is, als je inderdaad uitgenodigd bent voor een gesprek.
r. 9 vragen om vragen om je op voor te bereiden = vragen die je moet voorbereiden, vragen ter voorbereiding.
r. 9 op op hoort bij voorbereiden: Ik bereid me niet goed voor op deze lessen. Hoe bereid je je voor op een sollicitatiegesprek? Hoe bereid je je erop voor?
r. 9 voor te bereiden voor te bereiden komt van voorbereiden.
44
Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, VOORbereiden, met het accent op de stukjes OP, WEG, VOOR. Dan staat het woordje te tussen OP, WEG, VOOR en het werkwoord: Ik heb nog geen zin om op te staan. We zullen proberen niet te laat weg te gaan. Dit zijn vragen om je op voor te bereiden.
r. 10 hoeft niet hoeft niet = het is niet nodig.
r. 10 op op hoort bij antwoorden geven. Hij gaf geen antwoord op mijn vraag. Je hoeft niet op alle vragen antwoord te geven.
r. 12 ah ah om (blijde) verrassing aan te geven. vergelijk: Ah! Daar is Jan eindelijk! Ah! Ik begrijp het al! Ah! U bent mevrouw Bos.
r. 12 kwijt kunt u daar kwijt = kunt u daar ophangen. vergelijk: Kan ik m’n fiets hier ergens kwijt? = kan ik die hier neerzetten? Je kunt je spullen hier wel even kwijt = die kun je hier neerleggen.
r. 12 zo zo wordt vaak gebruikt om het begin aan te geven van een nieuw onderdeel van het gesprek.
45
De jas is opgehangen, en het eigenlijke sollicitatiegesprek kan beginnen.
r. 13 het het = de weg naar ons bedrijf.
r.13 stel stel vormt één geheel met voor: voorstellen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, VOORstellen, met het accent op de stukjes OP, WEG, VOOR. Die stukjes OP, WEG, VOOR staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Eerst stel ik de commissie aan u voor.
r.14 commissie commissie: de sollicitatiecommissie, een paar mensen uit het bedrijf, die de gesprekken voeren en de beslissing nemen.
r.14 voor voor vormt één geheel met stel: voorstellen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, VOORstellen, met het accent op de stukjes OP, WEG, VOOR. Die stukjes OP, WEG, VOOR staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Eerst stel ik de commissie aan u voor.
r. 15 daaraan
46
daaraan = aan het stellen van de vragen. Let op: 'aan dat' is FOUT!! aan hoort bij voorafgaan: Het groene boek gaat vooraf aan De tweede ronde. De winter gaat vooraf aan de lente.
r. 15 voorafgaand voorafgaand komt van voorafgaan. voorafgaand daaraan = daarvoor, voordat de commissie vragen gaat stellen. Van elk werkwoord kun je een vorm op -end(e) maken: Een boeiend boek = een interessant boek. Met draaiende motor = terwijl de motor draait. Volgend jaar = komend jaar.
r. 17 in in hoort bij geinteresseerd. Is hij geinteresseerd in geschiedenis? Waarom bent u geinteresseerd in deze baan?
r. 19 vast u heeft vast ... = Ik weet zeker dat u ...
r.19 eens eens maakt het 'bevel' wat minder direct, dus wat vriendelijker.
r.20 daar daar vormt een geheel met over: daarover. daarover = over uw ervaring.
47
let op: 'over dat', 'over die' is FOUT!! over hoort bij vertellen.
r. 21 over over vormt een geheel met daar: daarover. daarover = over uw ervaring. let op: 'over dat', 'over die' is FOUT!! over hoort bij vertellen.
r. 22 eens eens maakt het 'bevel' wat minder direct, dus wat vriendelijker.
r. 23 opgedaan opgedaan komt van opdoen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPdoen, met het accent op de stukjes OP, WEG. Dan staat het element -ge- tussen die stukjes OP, WEG en het werkwoord: Ik ben vanochtend vroeg opgestaan. We zijn die avond niet te laat weggegaan. Waar heeft u die ervanring opgedaan? ervaring opdoen = ervaring krijgen, door de praktijk leren.
r.24 meest meest of meeste? meest zegt iets over recent. Dan gebruiken we de korte vorm. meest recente werkkring = recentste werkkring.
r. 24 hield
48
hield vormt één geheel met in: inhouden. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INhouden, met het accent op de stukjes OP, WEG, IN. Die stukjes OP, WEG, IN staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Wat hield dat werk in?
r. 24 in in vormt één geheel met hield: inhouden. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INhouden, met het accent op de stukjes OP, WEG, IN. Die stukjes OP, WEG, IN staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Wat hield dat werk in?
r.25 dat dat = dat u contacten op het werk heeft.
r.28 er er combineert vaak met ‘variabele uitdrukkingen’, zoals: iemand: deelnemers: een probleem:
Is er iemand die het weet? Zijn er wel genoeg deelnemers? Als er een probleem is, los ik het op.
r.28 lost lost vormt één geheel met op: oplossen.
49
Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPlossen, met het accent op de stukjes OP, WEG. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Hoe lost u dat op?
r. 28 op op vormt één geheel met lost: oplossen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPlossen, met het accent op de stukjes OP, WEG. Die stukjes OP, WEG staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Hoe lost u dat op?
r.29 zou zou hoort bij willen. zou: het is een hypothese, nog geen realiteit. zou u willen verdienen — als u de baan eventueel zou krijgen.
r. 29 wat wat iemand … = u vraagt/wilt weten wat iemand …?
r. 31 wat denkt u? wat denkt u? = Wat is uw oordeel? Vindt u het veel, of weinig?
r. 31 maar
50
maar in een advies of een bevel, om aan te geven dat iemand het gerust kan doen, dat er geen enkel probleem is: Laat dat maar aan mij over! (Ik doe het wel!) Gaat u hier maar even zitten (Dat is geen probleem). Probeer het maar! (Vooruit, het kan wel!)
r. 31 eerlijk eerlijk = naar waarheid. zegt u het maar eerlijk = zegt u maar precies hoeveel u wilt verdienen.
r. 31 hoor hoor: een extra aansporing. hoor wordt vaak gebruikt door iemand die in een superieure positie zit ten opzichte van de ander: Maak je maar niet bezorgd hoor, ik maak alles in orde. Dat heb je goed gedaan, mooi, hoor!
r.33 referenties referenties: mensen die iets (guntigs) van jou weten, en die dus iets (guntigs) over je kunnen vertellen. Als referentie kun je opgeven: je vroegere of huidige baas, een docent, …. Maar je moet het ze altijd wel eerst vragen!
r.34 ervan ervan = van het feit dat ze als referentie genoemd zijn in de breif.
r.34 neem neem vormt één geheel met aan: aannemen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANnemen, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG, AAN staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin:
51
Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Dat neem ik tenminste aan.
r. 34 aan aan vormt één geheel met neem: aannemen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANnemen, met het accent op de stukjes OP, WEG, AAN. Die stukjes OP, WEG, AAN staan dan vaak los van het werkwoord, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij op? We gaan vanavond niet te laat weg. Dat neem ik tenminste aan.
r. 36 zo zo hoort bij mogelijk. zo spoedig mogelijk: zodra we een beslissing genomen hebben.
r. 37 mogelijk mogelijk hoort bij zo. zo spoedig mogelijk: zodra we een beslissing genomen hebben.
r. 38 hoeft U hoeft niet te bellen = het is niet nodig dat u belt, Wij bellen u.
r. 38 het het = het gesprek, de ontmoeting met u.
r.40 voor
52
voor uw reiskosten = om uw reiskosten terug te krijgen.
r. 40 moet moet: bij moeten, zullen, willen, kunnen, mogen + naar, mee, in, ... ontbreekt het tweede werkwoord vaak: We moeten nu echt naar huis. Ik kan m’n huis niet in! Mag ik ook mee? Ik wil liever naar de markt.
LES 37
r.1 tussen de middag tussen de middag = tussen 12 en 2 uur
r. 2 van alles en nog wat van alles en nog wat = allerlei dingen.
r.2 bijvoorbeeld over bijvoorbeeld over = we praten bijvoorbeeld over ...
r. 3 opgroeiende opgroeiende komt van opgroeien. opgroeiende kinderen = jonge kinderen. Van elk werkwoord kun je zo’n vorm op -nd of -nde maken: Het is een boeiend land = interessant. De zittende regering = de huidige regering.
53
r. 3 of over of over = of we praten over ...
r.3 die die = Barts moeder.
r. 3 de 90 al gepasseerd de 90 al gepasseerd = al ouder dan 90. vergelijk: Hij is boven de 50 = hij is ouder dan 50. Tussen de 30 en 40% Kinderen van onder de 10 = kinderen tot 10 jaar.
r. 4 nou ja nou ja gebruik je vaak om te corrigeren: Het is warm weer. Nou ja, warm … in mijn land noemen we dit koud! Ik ken de tekst goed. Nou ja, goed genoeg om een voldoende te halen!
r. 4 er er vormt een geheel met naartoe: ernaartoe ernaartoe = naar je moeder. ‘naar haar toe’ is hier ook goed.
r.5 naartoe naartoe vormt een geheel met er: ernaartoe ernaartoe = naar je moeder. ‘naar haar toe’ is ook goed.
54
r. 6 er er vormt een geheel met aan: eraan eraan = aan de verzorging van je moeder. let op: ‘aan het’, ‘aan dat’ is FOUT!!
r. 6 aan aan vormt een geheel met er: eraan eraan = aan de verzorging van je moeder. let op: ‘aan het’, ‘aan dat’ is FOUT!!
r. 7 ach ach gebruik je vaak als je wilt aangeven dat het allemaal wel meevalt, dat het niet zo erg is als anderen denken.
r. 7 heeft het aan haar knie ze heeft het aan haar knie = ze heeft problemen met haar knie.
r. 7 is gauw moe is gauw moe = ze is gauw moe
r.8 kan ze alle kanten op kan ze alle kanten op = kan ze alles doen, overal naartoe.
r. 8 laat laat haar maar schuiven is een uitdrukking. De betekenis is: ‘ze redt zich wel’. laat komt vaak voor met een ander werkwoord: Laat hem het toch doen (hij kan het beter).
55
Laat haar veel praten, daar leert ze ’t meest van. schuiven duidt meestal een langzame beweging over een oppervlak aan, maar hier is geen sprake van een langzame beweging!
r.9 raakt raakt hoort bij kwijt: kwijtraken. de weg kwijtraken = verdwalen, niet meer weten waar je bent. Het kan ook betekenen: in de war zijn.
r. 9 de weg kwijt de weg kwijt hoort bij raakt: de weg kwijtraken. de weg kwijtraken = verdwalen, niet meer weten waar je bent. Het kan ook betekenen: in de war zijn.
r. 9 laatst laatst = onlangs, kort geleden.
r. 10 zich zich hoort bij vergissen: zich vergissen. ze vergiste zich in de deur = ze koos per ongeluk de verkeerde deur.
r. 10 in in hoort bij vergiste zich. ze vergiste zich in de deur = ze koos per ongeluk de verkeerde deur.
r. 10 kwaad dat ze was! kwaad dat ze was! = Ze was heel kwaad!!
56
r. 11 drong drong vormt één geheel met door: doordringen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OP staan, WEG gaan, DOOR dringen, met het accent op OP, WEG, DOOR. Dan staan de stukjes OP, WEG en DOOR vaak los van het werkwoord: Hoe laat sta jij meestal op? We gaan niet te laat weg. Het drong tot haar door. het drong tot haar door = ze begreep, ze realiseerde zich.
r. 11 door door vormt een geheel met drong: doordringen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OP staan, WEG gaan, DOOR dringen, met het accent op OP, WEG, DOOR. Dan staan de stukjes OP, WEG en DOOR vaak los van het werkwoord: Hoe laat sta jij meestal op? We gaan niet te laat weg. Het drong tot haar door. het drong tot haar door = ze begreep, ze realiseerde zich.
r. 11 is is hoort bij omgekeerd. Werkwoorden die een verplaatsing/verandering aangeven, gaan vaak gecombineerd met zijn. Zie de grammatica nummer 30 ‘onregelmatige werkwoorden’ voor meer voorbeelden. Als er is bij staat, gaat het werkwoord gecombineerd met zijn.
r. 12 toch toch hoort bij niet. toch … niet in vragen, om nadrukkelijk aan te geven dat het volgens jou niet zo is. De zin lijkt meer op een uitroep.
57
Hij wil dat toch niet? = Iedereen weet dat hij dat niet wil! Dat kan zo toch niet? = Natuurlijk kan dat zo niet!
r.12 niet niet hoort bij toch. toch … niet in vragen, om nadrukkelijk aan te geven dat het volgens jou niet zo is. De zin lijkt meer op een uitroep. Hij wil dat toch niet? = Iedereen weet dat hij dat niet wil! Dat kan zo toch niet? = Natuurlijk kan dat zo niet!
r. 12 er er combineert vaak met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: Is er iets? problemen: iemand:
Er zijn een paar problemen. Er kan niet elke dag iemand mee.
r.15 vierde vierde komt van vieren. Op 30 april viert iedereen feest. Vier je je verjaardag niet?
r. 15 niet niet in vragen, als je het sterke vermoeden hebt dat het antwoord 'ja' is. vergelijk: Ben jij niet de nieuwe buurman? (Ik weet bijna zeker dat jij dat bent) Is dat Henk niet? (Ik geloof vast dat het Henk is!) Moeten we niet wat eten? (Het is etenstijd! We moeten wat eten!) Vierde jij niet je 60ste verjaardag? (Jij vierde volgens mij …)
r.16 tegen hij is tegen = hij wil dat niet.
58
r. 16 zo'n zo’n inrichting = dat soort inrichting.
r.17 daar daar vormt één geheel met in: daarin daarin = in zo’n inrichting. let op: ‘in dat’, ‘in die’ is FOUT!!
r.17 in in vormt één geheel met daar: daarin daarin = in zo’n inrichting. in hoort bij vertrouwen: Het is: vertrouwen in iets/iemand hebben. let op: ‘in dat’, ‘in die’ is FOUT!!
r.17 er er combineert vaak met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: problemen:
Is er iets? Er zijn een paar problemen.
iemand: personeel:
Elke dag komt er iemand van de thuiszorg. Er is veel te weinig personeel.
r. 17 veel te weinig veel te weinig of heel te weinig? veel te weinig. veel combineert met te groot/klein/laat/vroeg/..., heel combineert met groot/klein/laat/vroeg/ ... . Je bent veel te laat! = het kan niet meer; Je bent heel laat! = het kan nog. Er is veel te weinig personeel = goede verzorging is onmogelijk. Er is heel weinig personeel = goede verzorging is heel moeilijk.
59
r. 17 er er = in zo'n inrichting.
r.18 veel veel eenzamer of heel eenzamer? veel eenzamer. veel combineert met vormen op -er: groter/kleiner/later/vroeger/.... heel combineert met de vormen zonder -er: groot/klein/laat/vroeg/ ... . Het gaat veel beter dan gisteren. Het gaat heel goed. Ze is veel eenzamer dan nu. Er is heel eenzaam.
r. 18 van van hoort bij is geen sprake. Van een persoonlijke benadering is geen sprake = een persoonlijke benadering is onmogelijk.
r. 20 zou zou geeft aan dat het een mogelijkheid is, een hypothese. Als we haar in een tehuis zouden plaatsen, dan is de overgang veel te groot.
r.20 veel veel te groot of heel te groot? veel te groot. veel combineert met te groot/klein/laat/vroeg/..., heel combineert met groot/klein/laat/vroeg/ ... . Je bent veel te laat! = het kan niet meer; Je bent heel laat! = het kan nog. De overgang is veel te groot = dat kunnen we niet doen. De overgang is heel groot = het is moeilijk, maar het kan misschien?
60
r. 20 er er combineert vaak met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: problemen: iemand:
Is er iets? Er zijn een paar problemen. Elke dag komt er iemand van de thuiszorg.
r. 22 zo zo = op deze manier, nu we alles op deze manier geregeld hebben.
r.23 wezen wezen = zijn. wezen is informeler dan zijn.
r. 23 kan wel wezen kan wel wezen = dat is misschien nu zo, maar .... .
r. 23 probeer probeer ik = probeer ik hem te overtuigen.
r. 26 gewoon gewoon = het kan me niets schelen! vergelijk: Als het openbaar vervoer staakt, blijf ik gewoon thuis. Als ik voor woensdag niets van ze hoor, ga ik ze gewoon bellen!
r. 27 heb hem in overweging gegeven
61
heb hem in overweging gegeven = heb hem aangeraden.
r. 27 personeelszaken personeelszaken = de afdeling op een bedrijf voor alles wat met het personeel te maken heeft.
r. 28 ze ze = de mensen op de afdeling personeelszaken.
r. 29 het zijn er het zijn er een miljoen = er zijn een miljoen werknemers die ... het bij zijn + persoon/ding: Het zijn mijn buren. Het zijn werknemers die voor zieke familieleden zorgen. er voor een getal: Heb jij broers? Ik heb er drie. Hoeveel werknemers zijn het? Het zijn er een miljoen!
r.29 zo zo = op die manier, als iedereen voor zieke familieleden gaat zorgen.
LES 38
r. 1 riep riep komt van roepen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. "..." riep mijn grootvader altijd = "..." zei mijn grootvader altijd.
62
r. 2 liep liep vormt één geheel met achter: achterlopen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, ACHTERlopen, met het accent opOP, WEG, ACHTER. Als het werkwoord voorin de zin staat, staan de stukjes OP, WEG, ACHTER los, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? We gaan vanavond niet te laat weg. Volgens hem liep Nederland een halve eeuw achter.
r. 2 achter achter vormt één geheel met liep: achterlopen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, ACHTERlopen, met het accent opOP, WEG, ACHTER. Als het werkwoord voorin de zin staat, staan de stukjes OP, WEG, ACHTER los, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? We gaan vanavond niet te laat weg. Volgens hem liep Nederland een halve eeuw achter.
r. 4 zou zou ik haast zeggen = ik heb de indruk, het lijkt erop.
r. 5 wordt wordt niet vervolgd of: is niet vervolgd? Het kan allebei, maar de betekenis is heel anders. vergelijk: Gebruik van softdrugs wordt niet vervolgd = het is niet strafbaar, de Officier van Justitie vervolgt niet. Gebruik van softdrugs is niet vervolgd = in het verleden hebben ze het gebruik niet vervolgd. Ze hebben het toen niet vervolgd. wordt vervolgd: het gebeurt nu. is vervolgd: het is al achter de rug. vergelijk:
63
Zij wordt door de dokter onderzocht = de dokter is nu bezig met het onderzoek. Zij is door de dokter onderzocht = de dokter is al klaar met het onderzoek, de resultaten zijn bekend.
r. 4 het is toegestaan het is toegestaan = het mag, het is niet verboden.
r. 6 mag mag = is toegestaan, men vindt het goed. In Nederland vinden ze alles goed.
r. 6 zou zou je beter kunnen zeggen = zo zit het eigenlijk, dat is eigenlijk het geval, dat is dichter bij de waarheid.
r.7 eens Bekijk het eens van de andere kant: met het woordje eens wordt het minder direct, wat 'voorzichtiger'. Bekijk het van de andere kant = een bevel, dat moet je doen. Bekijk het eens van de andere kant = een voorstel, dat kun je doen, dat is beter.
r.8 er Er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: niemand: veel problemen: weinig verslaafden:
Is er iets? Er is niemand die dat weet? Er zijn veel problemen. Er overleijden weinig verslaafden.
r. 8 aan aan hoort bij overlijden. Er overlijden weinig verslaafden aan drugs = door drugsgebruik. vergelijk: Hij lijdt aan een ernstige ziekte. Hoeveel mensen die roken gaan dood aan longkanker?
64
r. 9 mede mede = onder andere: er zijn nog andere oorzaken.
r. 10 groot groot of grote? Het is: het onrecht, dus dan ook: een groot onrecht. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 10 worden worden aangepakt of zijn aangepakt? Het kan allebei, maar de betekenis is heel anders. vergelijk: Het onrecht wordt aangepakt = ze doen iets tegen dat onrecht, de politie treedt nu op. Het onrecht is aangepakt = er bestaan al maatregelen, het onrecht vindt niet meer plaats. wordt vervolgd: het gebeurt nu. is vervolgd: het is al achter de rug. vergelijk: Zij wordt door de dokter onderzocht = de dokter is nu bezig met het onderzoek. Zij is door de dokter onderzocht = de dokter is al klaar met het onderzoek, de resultaten zijn bekend.
r. 10 na te gaan na te gaan komt van nagaan. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, NAgaan, met het accent opOP, WEG, NA. Het woordje te staat dan tussen de stukjes OP, WEG, NA en het werkwoord in: Ik probeer niet te laat op te staan. Ik ben van plan vroeg weg te gaan. Dat is beter na te gaan.
65
r.11 overgebracht overgebracht komt van overbrengen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OVERbrengen, met het accent opOP, WEG, OVER. Het element -ge- staat dan tussen de stukjes OP, WEG, OVER en het werkwoord in: Ik ben vanochtend te laat opgestaan. Ze zijn samen weggegaan. Er worden minder ziektes overgebracht.
r. 12 zulke zulke dingen = dat soort dingen, dingen als softdrugsgebruik, prostitutie, enzovoort. zulke is het meervoud van zo'n: Zo'n probleem doet zich bij ons niet voor. Zulke problemen doen zich bij ons niet voor.
r. 13 laat laat vormt één geheel met toe: toelaten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, TOElaten, met het accent opOP, WEG, TOE. Als het werkwoord voorin de zin staat, staan de stukjes OP, WEG, TOE los, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? We gaan vanavond niet te laat weg. Laat de kerk dat zomaar toe?
r. 13 toe toe vormt één geheel met laat: toelaten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, TOElaten, met het accent opOP, WEG, TOE. Als het werkwoord voorin de zin staat, staan de stukjes OP, WEG, TOE los, ergens achteraan in de zin:
66
Hoe laat sta jij meestal op? We gaan vanavond niet te laat weg. Laat de kerk dat zomaar toe?
r.17 zulke zulke vraagstukken = dat soort vraagstukken, zoals abortus, softdrugs, euthanasie, prostitutie. zulke is het meervoud van zo'n: Zo'n probleem doet zich bij ons niet voor. Zulke problemen doen zich bij ons niet voor.
r.17 wordt wordt gedacht of is gedacht? Het kan allebei, maar de betekenis is heel anders. vergelijk: Daarover wordt verschillend gedacht = er zijn verschillende meningen, de mensen verschillen nu van mening. Daarover is verschillend gedacht = er hebben verschillende opvattingen bestaan, maar dat is nu niet meer zo. vergelijk: Zij wordt door de dokter onderzocht = de dokter is nu bezig met het onderzoek. Zij is door de dokter onderzocht = de dokter is al klaar met het onderzoek, de resultaten zijn
r.18 trouwens trouwens: bijna hetzelfde als overigens: een toevoeging, iets extra's. Alleen geef je met trouwens te kennen, dat het een belangrijke toevoeging is. De toevoeging: 'Veel Nederlanders zijn trouwens niet gelovig' is belangrijk: dat is een extra argument dat de kerk niet zo machtig is.
r. 20 ethisch Iets is ethisch verantwoord als je vindt dat het in overeenstemming is met je geweten = je normen.
67
r.22 daar daar vormt één geheel met voor: daarvoor. daarvoor = voor dat probleem. Let op: 'voor dat' is FOUT!
r. 22 voor voor vormt één geheel met daar: daarvoor. daarvoor = voor dat probleem. Let op: 'voor dat' is FOUT!
r. 22 stelt stelt vormt één geheel met in: instellen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INstellen, met het accent opOP, WEG, IN. Als het werkwoord voorin de zin staat, staan de stukjes OP, WEG, IN los, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? We gaan vanavond niet te laat weg. De regering stelt een commissie in.
r. 23 in in vormt één geheel met stelt: instellen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INstellen, met het accent opOP, WEG, IN. Als het werkwoord voorin de zin staat, staan de stukjes OP, WEG, IN los, ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? We gaan vanavond niet te laat weg. De regering stelt een commissie in.
r.24 zich
68
zich hoort bij uiten. Zie de grammatica nummer 19 'zich thuisvoelen'. zich uiten = zijn mening geven.
r.24 waarna waarna = en daarna.
r. 24 wijs een wijs besluit = een verstandig besluit. Het is: het besluit, dus ook: een wijs besluit. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. waarin waarin = in die bijeenkomsten. Let op: 'in die' is FOUT!
r. 28 zich zich hoort bij herkennen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. zich herkennen in iets = het eens zijn met iets, een mening hebben die daar een beetje op lijkt.
r. 31 zou zou legt de nadruk erop, dat het niet waar is, dat het een onjuist idee is. vergelijk: Het bericht dat de treinen zouden staken is volkomen onjuist. Hij zou ontslag genomen hebben, maar dat is onzin!
69
r.32 nou nou gebruik je vaak ter inleiding van je eigen mening. Wil je koffie? Nou ... eerlijk gezegd heb ik liever een kopje thee. Een mooie film? Nou, nee, dat vind ik niet!
r. 32 des te beter des te beter! = gelukkig!
LES 39
r.1 op de voorkant op de voorkant: van het kaartje.
r. 2 kruisje kruisje: L. heeft een kruisje gezet op het kaartje, om aan te geven waar de caravan staat.
r.2 nogal wat Nogal wat = vrij veel.
r. 3 niet altijd even lekker niet altijd even lekker = meestal niet erg lekker
r.3 hoeven we hoeven niet = het is niet nodig.
70
R6. samen met ons samen met ons: Pa wil samen met ons fietsen, zwemmen en wandelen.
r. 7 zijn zijn hoort bij gegaan. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Als er is bij staat, gaat het werkwoord niet met hebben, maar met zijn.
r. 7 die die berg = die je op de kaart ziet. die wijst met enige nadruk naar personen/dingen. Je moet iets verder kijken. Hier: op de kaart.
r. 8 zet zet vormt één geheel met op: opzetten. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPzetten, met het accent op OP, WEG. Dan staan de stukjes WEG en OP ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij in het algemeen op? Ik ga vanavond niet te laat weg. Zet je hoed nou op!
r. 8 nou nou in bevelen, als teken van ongeduld: ze doen niet wat je zegt! vergelijk: Kom nou, ik heb haast! Doe dat nou, dat is echt beter!
71
r.8 op op vormt één geheel met zet:opzetten. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPzetten, met het accent op OP, WEG. Dan staan de stukjes WEG en OP ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij in het algemeen op? Ik ga vanavond niet te laat weg. Zet je hoed nou op!
r.8 zei zei komt van zeggen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.8 nog Met nog is er vaak sprake van een reeks gebeurtenissen. Vóórdat we vertrokken had ik het gezegd, (maar hij luisterde niet, en kreeg een zonnesteek.)
r.8 geen overbodige luxe geen overbodige luxe = zeer noodzakelijk.
r. 9 die die brandende zon: zoals iedereen weet kan de zon in het zuiden erg branden. die wijst met enige nadruk op personen/dingen: je moet wat verder kijken, of teruggaan in het verleden. Soms geeft die te kennen dat het om iets gaat dat iedereen weet. Dat is hier het geval.
72
r. 9 brandende brandende komt van branden. De brandende zon = de hete zon, de zon die brandt. Van elk werkwoord kan je zo'n vorm op -nde/-nd maken: Het is een boeiend land. Het komende jaar wordt alles anders. Volgende week hebben we vrij.
r. 9 vooral voor kale mannen Een hoed is vooral voor kale mannen noodzakelijk.
r. 9 maar ja maar ja gebruik je om aan te geven dat er niets aan te doen is. vergelijk: Ik wilde eigenlijk wel weg, maar ja, ik had geen fiets. Ik had je willen bellen, maar ja, mijn telefoon deed het niet.
r. 10 vond vond komt van vinden. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 10 overdreven overdreven komt van overdrijven. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Hij vond het overdreven = Hij vond het onnodig.
r. 10 brengt
73
brengt vormt één geheel met door: doorbrengen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, DOORbrengen, met het accent op OP, WEG, DOOR. Dan staan de stukjes OP, WEG en DOOR vaak los van het werkwoord: Hoe laat sta jij in het algemeen op? Ik ga vanavond niet te laat weg. Hij brengt zijn dagen door in de schaduw.
r. 10 door door vormt één geheel met brengen: doorbrengen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, DOORbrengen, met het accent op OP, WEG, DOOR. Dan staan de stukjes OP, WEG en DOOR vaak los van het werkwoord: Hoe laat sta jij in het algemeen op? Ik ga vanavond niet te laat weg. Hij brengt zijn dagen door in de schaduw.
r. 12 je eigen schuld je eigen schuld = het is je eigen schuld.
r. 13 wat wat langer = een beetje langer.
r. 14 de uit Nederland meegebrachte voorraden de uit NL meegebrachte voorraden = de voorraden die Ma uit NL meegebracht heeft.
r. 14 raken op
74
raken op vormen één geheel: opraken. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPraken, met het accent op OP, WEG. Dan staan de stukjes OP en WEG ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij in het algemeen op? Ik ga vanavond niet te laat weg. De voorraden raken op!
r.15 er er combineert vaak met 'variabele'uitdrukkingen als: iets: Er is iets wat ik je moet vertellen. iemand: Is er iemand die ons meer kan vertellen? genoeg ruimte: Is er wel genoeg ruimte? te weinig hagelslag: Er is te weinig hagelslag.
r. 15 weer weer: het is niet de eerste keer dat de hagelslag bijna op is!
r.17 toch toch staat vaak in 'ongeduldige' vragen. In deze zin wordt vaak een oplossing gegeven die erg voor de hand ligt: wat is het probleem eigenlijk nog? vergelijk: Ze laat niets van zich horen. Dan bel je haar toch?! Is je fiets kapot? Dan leen je de mijne toch? Als je de bus te duur vindt dan ga je toch fietsen?
r. 17 stelde stelde vormt één geheel met voor. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, VOORstellen, met het accent op OP, WEG, VOOR.
75
Dan staan de stukjes OP, WEG en VOOR ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij in het algemeen op? Ik ga vanavond niet te laat weg. Dat stelde ik voor.
r.18 voor voor vormt één geheel met stelde. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, VOORstellen, met het accent op OP, WEG, VOOR. Dan staan de stukjes OP, WEG en VOOR ergens achteraan in de zin: Hoe laat sta jij in het algemeen op? Ik ga vanavond niet te laat weg. Dat stelde ik voor.
r. 18 veel veel lekkerder of heel lekkerder? veel lekkerder. veel combineert met vormen als groter, kleiner, lekkerder, op -er: Mijn land is veel groter dan Nederland. Maar het heeft veel minder inwoners. Het Hollandse eten vindt ze veel lekkerder dan het Franse. heel combineert met de vormen zonder -er: Mijn land is heel groot. Maar het heeft heel weinig inwoners. Het Hollandse eten vindt ze heel lekker.
r.19 wel eens wel eens = een keer. vergelijk: Het regent de hele week al.Ik wil de zon wel eens zien! Jan heeft een ligfiets gekocht. Dat wil ik wel eens zien! Jan rijdt tegenwoordig op een ligfiets rond. Dat wil ik ook wel eens proberen!
76
r.20 die die eeuwige Hollandse pot: iedereen weet wa ik bedoel. die wijst met enige nadruk naar personen/dingen. Je moet wat verderweg kijken, of in het verleden duiken. Soms betekenten uitdrukkingen met die: `zoals iedereen weet', 'zoals bekend'. En dat is de betekenis hier.
r.21 als ze net als ze niet voor de spiegel staat, hangt ze ... = óf ze staat voor de spiegel, óf ze hangt om de hals van haar nieuwe held.
r. 22 voor zich uit voor zich uit = naar voren. Hier: in het niets, ze ziet niets!
r.23 hij hij = haar nieuwe held.
r.25 kon ik niet nalaten kon ik niet nalaten: of ik het wilde of niet, ik moest het vragen. Het ging vanzelf. nalaten = niet doen.
r. 26 zullen zullen we maar zeggen = laten we dat maar zeggen.
r. 27 zou zou geeft aan dat het een hypothese is, een mogelijkheid: Als jij zo'n zus had, wat zoujij doen?
77
r. 30 xxx xxx = 3 kusjes
LES 40
r.1 allemaal Allemaal of iedereen? Het kan allebei, maar er is een klein verschil: allemaal = het hele gezelschap; iedereen = elke deelnemer.
r.1 mede mede = ook
r. 1 College van Burgemester en Wethouders het College van Burgemeester en Wethouders = het gemeentebestuur. De burgemeester is 'het gezicht’ van de gemeente, de wethouders hebben de leiding over een bepaald aspect van het gemeentebeleid.
r. 2 informatieavond informatieavond = een avond waarop de gemeente informatie geeft over een plan, en waar de bewoners vragen kunnen stellen of hun mening kunnen geven.
r. 3 gemeenteraad de gemeenteraad = 'de Tweede Kamer van de gemeente'. De gemeenteraad neemt besluiten, controleert het beleid van het College, en doet voorstellen voor nieuw beleid.
78
r. 3 besloten besloten komt van besluiten. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 4 per per 1 juli = vanaf 1 juli.
r. 7 er Het woordje er combineert vaak met `variabele’ uitdrukkingen als: iets: Er is iets aan de hand iemand: een probleem mensen: 24 sprekers:
Is er iemand? : Er is wel een probleem. Er zijn mensen die dat niet geloven. Er hebben zich 24 sprekers opgegeven.
Het is niet van belang wat of wie precies, welk probleem, welke mensen, wie die sprekers zijn.
r.7 zich zich hoort bij opgeven: zich opgeven. Zie de grammatica nummer 19 `zich thuis voelen’.
r.7 sprekers sprekers = mensen die iets willen zeggen of vragen tijdens de informatieavond.
r. 7 opgegeven opgegeven komt van opgeven. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, …’.
79
De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPgeven, met het accent op OP, WEG, OP. Dan staat -ge- tussen de stukjes OP, WEG, OP en het werkoord in: Ik ben om 7 uur opgestaan. We zijn toen vroeg weggegaan. Er hebben zich 24 sprekers opgegeven.
r. 8 buurtvereniging buurtvereniging: een vereniging van mensen die in de buurt wonen. Een buurtvereniging doet voorstellen, of voert actie tegen beleid waar men het niet mee eens is.
r.9 die meneer die meneer: de meneer van de buurtvereniging.
r. 9 iets
r. 9 iets hoger = een beetje hoger.
r. 12 onze onze of ons? Het is: de straat, dus: de Hoofdstraat, dus: onze Hoofdstraat. Zie de grammatica nummer 3 'de, het’.
r.12 eigen eigen of eigene? eigen krijgt nooit een -e.
r. 12 van van onze centen = betaald van onze centen: het is ons geld.
80
r. 13 is is hoort bij toegestaan: het is toegestaan. Het is toegestaan = het mag.
r.13 toegestaan toegestaan komt van toestaan. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, TOEstaan, met het accent op OP, WEG, TOE. Dan staat -ge- tussen de stukjes OP, WEG, TOE en het werkoord in: Ik ben om 7 uur opgestaan. We zijn toen vroeg weggegaan. Daar is drugshandel toegestaan.
r. 14 er er vormt één geheel met mee: ermee. ermee = met het plan, met het idee van een coffeeshop. Let op: ‘met het, met dat, met die’ is FOUT!
r. 15 mee mee vormt één geheel met er: ermee. ermee = met het plan, met het idee van een coffeeshop. Let op: ‘met het, met dat, met die’ is FOUT!
r. 16 zich zich hoort bij afspeelt. zich afspeelt = gebeurt.
r. 16 dat wil je niet weten
81
dat wil je niet weten = dat is/was heel erg, dat geloof je niet! “Heb je een leuk avondje gehad”? “Dat wil je niet weten!” “Hoe ging je sollicitatiegesprek?” “Dat wil je niet weten!”
r.17 die die = de verkoop.
r. 17 van die van harddrugs = de verkoop van harddrugs.
r.17 lopen
r. lopen vormt één geheel met over: overlopen. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANgaan, met het accent op OP, WEG, OVER. Dan staan de stukjes OP, WEG, OVER meestal achteraan: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan niet te laat weg. Verkoop van soft- en harddrugs lopen in elkaar over. in elkaar overlopen = één geheel vormen, tegelijkertijd plaats vinden.
r. 17 in elkaar in elkaar overlopen = een geheel vormen, tegelijkertijd plaats vinden.
r. 17 over over vormt één geheel met lopen: overlopen. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANgaan, met het accent op OP, WEG, OVER. Dan staan de stukjes OP, WEG, OVER meestal achteraan: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan niet te laat weg. Verkoop van soft- en harddrugs lopen in elkaar over. in elkaar overlopen = één geheel vormen, tegelijkertijd plaats vinden.
82
r. 18 reëel reëel of reële? Het is: het gevaar, dus ook: een reëel gevaar. Zie de grammatica nummer 5 `groot, grote'. Die twee puntjes op de middelste e zijn voor de uitspraak. Voor die e met die twee puntjes horen we een j: ‘ree-jee-le’.
r. 18 erop op hoort bij wijzen. iemand wijzen op iets = iemands aandacht vestigen op iets. Zij wijst hem op de nieuwe mogelijkheden. Ik wijs haar op haar rechten. erop omdat er een hele zin op volgt: 'dat onze opzet ... Justitie'. Zij wijst hem erop dat er nieuwe mogelijkheden zijn. Ik wijs haar erop dat zij bepaalde rechten heeft.
r.19 officier van Justitie de officier van Justitie = ambtenaar die in actie komt (een juridische procedure start) tegen iedereen die zich niet aan de wet houdt.
r.20 wordt gedoogd wordt gedoogd = wordt toegestaan, wordt niet vervolgd. gedogen = iets wat eigenlijk niet mag, toch toestaan.
r.20 erkende erkende: niet iedereen mag een coffeeshop beheren, je moet er toestemming voor hebben, de overheid moet je erkennen als coffeeshopeigenaar.
r. 21 dagvoorraad dagvoorraad = de voorraad voor één dag.
83
r.21 oké oké wordt vaak gebruikt om een einde te maken aan een gesprek, of, zoals in dit geval, aan een beurt.
r. 21 is is = is aan de beurt.
r. 23 die die eigenaar = de coffeeshopeigenaar waar we het net over hadden.
r. 23 honderd honderd maal 5 gram (wat hij mag verkopen) = 500 gram = de dagvoorraad.
r. 24 die die = zijn dagvoorraad.
r.25 tja tja: het is nu eenmaal zo.
r. 25 gaat gaat vormt één geheel met aan: aangaan. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANgaan, met het accent op OP, WEG, AAN. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN meestal achteraan: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan niet te laat weg. Dat gaat ons niet aan.
84
r.25 ons ons: het gaat ons niet aan = het is onze zaak niet.
r. 25 aan aan vormt één geheel met gaat: aangaan. Zie de grammatica nummer 17 ‘opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANgaan, met het accent op OP, WEG, AAN. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN meestal achteraan: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan niet te laat weg. Dat gaat ons niet aan.
r. 26 ons ons: het gaat ons om wat hij verkoopt = wij vinden belangrijk wat hij verkoopt wij zijn geïnteresseerd in wat hij verkoopt.
r. 27 eraan aan hoort bij herinneren. iemand herinneren aan iets = ervoor zorgen dat iemand iets niet vergeet. Hij herinnerde me aan mijn eerdere belofte. Ik herinner je aan onze afspraak! eraan staat er, omdat er een hele zin op volgt: `het is een proef’. Hij herinnerde mij eraan dat ik dat eerder beloofd had. Ik herinner je eraan dat wij dat afgesproken hebben! Ik herinner u eraan dat het een proef is. Ik herinner u eraan: het is een proef.
r. 28 brengen brengen vormt één geheel met uit: uitbrengen. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITbrengen, met het accent op OP, WEG, UIT. Dan staan de stukjes OP, WEG, UIT meestal achteraan: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan niet te laat weg. We brengen na een maand verslag uit. v
85
erslag uitbrengen = precies vertellen hoe alles gegaan is.
r. 28 uit uit vormt één geheel met brengen: uitbrengen. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, …’. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITbrengen, met het accent op OP, WEG, UIT. Dan staan de stukjes OP, WEG, UIT vaak los van het werkwoord, meestal achteraan: Ik sta meestal om 7 uur op. We gaan niet te laat weg. We brengen na een maand verslag uit. verslag uitbrengen = precies vertellen hoe alles gegaan is. tekst
r. 28 mocht mocht blijken = als blijkt
r. 28 blijken blijken of lijken? blijken = het is een feit, het is duidelijk. lijken = het is niet helemaal zeker. Dit is hier niet de bedoeling!
r.28 een en ander een en ander = alles.
r. 28 volgens plan volgens plan = zoals wij het gepland hebben.
r.29 aan aan hoort bij houden. iemand houden aan zijn belofte = van iemand eisen dat hij doet wat hij beloofd heeft.
86
r. 29 kunt u mij houden U kunt mij houden aan deze belofte = u kunt later van mij eisen dat ik doe wat ik beloofd heb. tekst
LES 41
r.0 red red komt van redden.
r.1 lelijk lelijk = erg, als het om iets negatiefs gaat. Ik ben lelijk gevallen. Hij heeft zich lelijk vergist. Ze zitten lelijk in de problemen.
r.3 ook nog ook nog = bovendien. Er zijn al problemen, en er komt een nieuw probleem bij. Het was koud, en toen ging het ook nog regenen. Behalve een visum heb je ook nog een werkvergunning nodig.
r.3 doen doen hoort bij een beroep: een beroep doen. een beroep doen op iemand = iemand om hulp vragen.
r.3 beroep
87
een beroep hoort bij doen: een beroep doen. een beroep doen op iemand = iemand om hulp vragen.
r. 4 erop erop = op het beroep, op de vraag. let op: 'op het' is FOUT! Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r. 7 aan aan hoort bij plezier beleven. plezier beleven aan iets = iets heel leuk vinden.
r. 8 als het ware als het ware: het is niet echt zo, het is een vergelijking. Al die supporters zijn niet echt familie van elkaar, maar ze kennen elkaar heel goed, en zien elkaar graag.
r.10 ontmoetingsplaats ontmoetingsplaats = een plaats waar ze elkaar ontmoeten. In zo'n combinatie van woorden (ontmoeting, plaats) zegt het rechter stuk wat het is: een plaats, en geeft het linker deel een nadere beschrijving, een eigenschap: om elkaar te ontmoeten. Soms moet er een s tussen de twee stukken, soms niet. Daar zijn geen duidelijke regels voor.
r.11 dat dat of die? Het is: het elftal, dus dan ook: een elftal dat kampioen wordt.
r. 14 op
88
op: subsidie op kaartjes.
r.15 zit zit: er zit subsidie op kaartjes = de overheid geeft subsidie op kaartjes = de overheid geeft subsidie per kaartje.
r.15 waarom niet waarom niet = waarom zit er dan geen subsidie op kaartjes voor het stadion?
r.18 verkeren in moeilijkheden verkeren = problemen hebben.
r. 18 worden worden overeind gehouden of: zijn overeind gehouden? Veel bedrijven worden overeind gehouden = ze krijgen nu steun van de overheid, de overheid geeft vaak steun. Veel bedrijven zijn overeind gehouden = in het verleden is er steun gegaan naar die bedrijven, nu geeft de overheid geeft geen steun meer. Dit laatste is hier niet de bedoeling: het gaat om wat de overheid nu vaak doet.
r. 19 niet zelden niet zelden = vaak
r. 20 waarom niet waarom niet = waarom worden voetbalclubs dan niet overeind gehouden?
89
r.21 jongeren jongeren = meisjes en jongens tot ongeveer 25 jaar.
r. 22 rolmodel rolmodel = een voorbeeld van een rol die ze willen spelen, iemand die een goed voorbeeld voor ze is.
r.22 zelf zelf: als ze niet alleen naar voetballen kijken, maar het zelf gaan doen.
r. 27 verdienen verdienen hoort bij terug. terugverdienen = wat je hebt uitgegeven verdienen.
r.28 dubbel en dwars dubbel en dwars = helemaal.
r.29 terug terug hoort bij verdienen. terugverdienen = wat je hebt uitgegeven verdienen. tekst
r. 31 wat een Wat een snelheid! = Hij is zo snel! net zo Wat een regen! = het regent keihard. Wat een feest! = het feest is erg leuk.
r.9 moesten
90
moesten: het moet eigenlijk, maar het gebeurt niet: ze schamen zich niet. net zo: Ze moesten beter weten = ze moeten eigenlijk beter weten, maar dat doen ze kennelijk niet. Ze moest het eens proberen! (dan zou ze zien hoe moeilijk het is).
r. 9 zich schamen zich schamen hoort bij elkaar. Zie de grammatica nummer 19 'zich thuis voelen'.
r. 9 waag me Ik waag me niet = ik durf niet, ik neem het risico niet.
r.12 of of hoort bij nou. of ze nou winnen combineert met of niet. of ze nou winnen of niet = het maakt niets uit. Of het nou regent of niet, de hond moet naar buiten. Of je het nou leuk vindt of niet, je moet het doen.
r. 12 nou nou hoort bij of. of ze nou winnen combineert met of niet. of ze nou winnen of niet = het maakt niets uit. Of het nou regent of niet, de hond moet naar buiten. Of je het nou leuk vindt of niet, je moet het doen.
r.12 of of is deel van de uitdrukking of ... nou ..., of niet. of ze nou winnen combineert met of niet. of ze nou winnen of niet = het maakt niets uit.
91
Of het nou regent of niet, de hond moet naar buiten. Of je het nou leuk vindt of niet, je moet het doen.
r. 13 op de vuist gaan met elkaar op de vuist = gaan vechten.
r. 13 zo zo = op die manier.
r. 14 trekken trekken hoort bij een spoor van vernielingen. een spoor van vernielingen trekken = een heleboel vernielen.
r. 14 spoor een spoor van vernielingen = een reeks vernielingen, een heleboel vernielingen.
r.15 bezorgt bezorgt = geeft.
r. 17 aan aan hoort bij besteden. Ze besteden veel geld aan uitgaan.
r.20 er zijn er zijn gemeentes die het stadion kopen = sommige gemeentes kopen het stadion.
92
r.21 vermogen een fortuin = een zeer hoog bedrag. tekst
r. 22 het het = het stadion.
r. 22 een symbolisch bedrag een symbolisch bedrag = een zeer laag bedrag.
r. 25 ze ze = de jonge talenten.
r.26 slavenhandel slavenhandel = handel in slaven. In zo'n combinatie van woorden (slaven, handel) zegt het rechter stuk wat het is: handel, en geeft het linker deel een nadere beschrijving, een eigenschap: in slaven.
r. 29 worden beloond worden of beloond zijn? let op beloond worden = een beloning krijgen. beloond zijn = een beloning hebben. Dit is hier niet de bedoeling!
r. 30 steeds steeds gemener = elke keer (zijn ze weer) gemener. Het wordt steeds warmer op aarde. De teksten worden steeds moeilijker. De overtredingen worden steeds gemener.
93
r.31 geen wonder geen wonder = het is geen wonder, het is logisch.
LES 42
r.1 telt Nederland telt meer fietsen = er zijn meer fietsen in Nederland.
r.1 daar daar vorm één geheel met aan: daaraan, èn met over: daarover. daaraan = aan die vraag Let op:'aan die', of 'aan dat' is FOUT! aan hoort bij gewijd. Zij wijdt zich aan het huishouden. Veel mensen wijden analyses aan de fiets.
r.2 heel wat heel wat = vrij veel.
r.2 aan aan vormt één geheel met daar: daaraan. daaraan = aan die vraag. Let op: 'aan die', of 'aan dat' is FOUT!
94
aan hoort bij gewijd. Zij wijdt zich aan het huishouden. Veel mensen wijden analyses aan de fiets.
r.2 over over vormt één geheel met daar: daarover. daarover = over die vraag. let op: 'over die', of 'over dat' is FOUT! over hoort bij beschouwingen: Dit is een artikel over de fiets. Ik zoek een boek over de fiets. Hij schrijft een beschouwing over de fiets.
r.2 doen doen hoort bij een poging = het proberen. we doen een nieuwe poging = we proberen het opnieuw.
r.4 dat dat = dat de fiets goedkoop is.
r.4 sluit sluit hoort bij aan: aansluiten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANsluiten. Dan staan de stukjes op, weg, aan vaak apart: Ik sta meestal op voor de kinderen. Ik ga meestal vrij laat weg van het werk. Dat sluit goed aan bij hun eigenschap.
r. 4 aan aan hoort bij sluit: aansluiten.
95
Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANsluiten. Dan staan de stukjes op, weg, aan vaak apart: Ik sta meestal op voor de kinderen. Ik ga meestal vrij laat weg van het werk. Dat sluit goed aan bij hun eigenschap.
r.4 bij bij hoort bij aansluiten: De oefeningen sluiten aan bij de lessen. Mijn werk sluit niet goed aan bij mijn opleiding.
r.4 typisch typisch of typische? let op: typisch hoort bij Nederlandse, niet bij eigenschap.
r.7 velen velen = veel mensen.
r. 8 en dus voor en dus voor de fiets = en dus kiezen zij voor de fiets.
r.9 toch toch staat in dit soort vraagzinnen, als je denkt of hoopt dat het antwoord 'ja' is: Je komt toch ook? (ik hoop of neem aan dat je komt) We gingen toch uit, vanavond? (ben je dat soms vergeten??!) Dat weet u toch? (ik denk dat u dat weet).
r. 9 voor voor hoort bij nodig. Hoeveel geld heb je nodig voor die reis?
96
Je hebt een boterham nodig voor een uur fietsen.
r.11 vandaar dat vandaar dat we zo weinig auto's tellen = daarom tellen we zo weinig auto's.
r.13 zegt dat zegt niets = dat betekent niets, daar kun je niets uit afleiden.
r.13 zult zullen betekent vaak zoiets als: waarschijnlijk. zult u opmerken = merkt u waarschijnlijk op. Nu zul je wel verbaasd zijn, maar ik ga op reis! Iedereen zal het met me eens zijn: het regent hier te veel.
r.17 las las komt van lezen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.18 aldus aldus de journalist = volgens de journalist. let op: Aldus nooit aan het begin van de zin, het staat altijd achteraan! Dat is het motief, aldus de journalist = Dat is het motief, volgens de journalist = Volgens de journalist is dat het motief.
r.18 slaat-ie slaat-ie = slaat hij. staat-ie is spreektaal.
97
r.22 fietspaden fietspaden = paden voor fietsers. In zulke combinaties zegt het tweede deel wat het zijn: paden, en het eerste deel zegt daar iets over: voor fietsers.
r.22 route-aanduidingen route-aanduidingen = aanduidingen van de route. In zulke combinaties zegt het tweede deel wat het zijn: aanduidingen, en het eerste deel zegt daar iets over: van de route.
r. 23 informatieborden informatieborden = borden met informatie. In zulke combinaties zegt het tweede deel wat het zijn: borden, en het eerste deel zegt daar iets over: met informatie.
r.23 dat dat = dat er overal fietspaden, ..., zijn.
r.24 korenvelden korenvelden = velden met koren In zulke combinaties zegt het tweede deel wat het zijn: velden, en het eerste deel zegt daar iets over: met koren.
= graan (om brood te maken)
r.26 avontuurlijk avontuurlijk of avontuurlijke? Het is: het landschap, dus dan ook: een avontuurlijk landschap. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
98
r.27 je je Het eerste je = jij: Dan pak jij de fiets. Het tweede je hoort bij fiets: je fiets = jouw fiets = de fiets.
r. 27 erop uit erop uit = naar buiten, wandelen, fietsen, ... Er is een boekje van de Nederlandse Spoorwegen met ideëen voor een dagje uit. Het boekje heet: Eropuit!
r. 28 doen doen is deel van de uitdrukking iets doen aan .... De betekenis is: werken aan ..., ... verbeteren. Je moet iets doen aan je uitspraak = je uitspraak verbeteren. En tegelijkertijd doen ze iets aan hun conditie = verbeteren ze hun conditie.
r. 29 aan aan is deel van de uitdrukking iets doen aan .... De betekenis is: werken aan ..., ... verbeteren. Je moet iets doen aan je uitspraak = je uitspraak verbeteren. En tegelijkertijd doen ze iets aan hun conditie = verbeteren ze hun conditie.
LES 43
r.1 Door de eeuwen heen door de eeuwen heen = gedurende / tijdens eeuwen, in de loop van eeuwen
r.1 opgevangen opvangen = helpen: ik vang nu mijn zus op die grote problemen heeft
99
vangen: ik vang de bal vangen: ik vang nu - ik ving gisteren - ik heb gisteren gevangen
r.2 opgenomen opgenomen is een vorm van opnemen: ik neem op - ik nam gisteren op - ik heb gisteren opgenomen
r.2 daaraan Waaraan ontleende Nederland die naam? Nederland ontleende die naam aan de eeuwenlange traditie van het opvangen van vluchtelingen. Daaraan ontleende nederland die naam.
r2. het Daaraan ontleende het de naam ... = Daaraan ontleende het land de naam ....
r. 3 te zijn Nederland heeft de naam dat het een gastvrij land is. = Nederland heeft de naam een gastvrij land te zijn. Zo ook: Ik beloof je morgen te komen. = Ik beloof je dat ik morgen kom. Het is belangrijk op tijd te komen. = Het is belangrijk dat je op tijd komt.
r.3 konden ... terecht Arbeiders uit Turkije en Marokko konden hier terecht. = Arbeiders uit Turkije en Marokko konden hierwerk vinden. Zo ook: Voor geldzaken kun je op een bank terecht. Kan ik hier terecht met vragen over een taalcursus? Maar, zie regel 22: Ze zijn in de bijstand terecht gekomen. = Ze kamen na bepaalde tijd in de bijstand./ Ze eindigden na bepaalde tijd in de bijstand.
100
r. 4 aantrok aantrekken: Ik trek ... aan - ik trok gisteren .... aan - ik heb gisteren ... aangetrokken Het land trekt veel buitenlanders aan. Maar: Het is koud, ik trek een jas aan.
r.4 inmiddels inmiddels = intussen
r.4 velen van hen veel arbeiders uit die andere landen = velen van hen velen gebruik je alleen bij personen zo ook: sommigen, enkelen, allen , weinigen zo
r.5 verworven verworven komt van verwerven zie gramm. par. 30 onregelmatige werkwoorden
r.6 eveneens eveneens = ook
r.9 omtrent omtrent = over omtrent is formeler
r.10 centra
101
1 centrum, 2 centra zo ook: museum - musea jubileum - jubilea
r.11 degenen degenen van wie = de personen van wie zo ook: degenen die hier zijn ... , degene die hier is ... degenen van/aan/over wie .....
r.12 afgewezen afgewezen is een vorm van afwijzen zie gramm. par. 30 onregelmatige werkwoorden
r.12 nemen ... in de arm ik neem een advocaat in de arm, jij neemt een advocaat in de arm, etc. ik nam gisteren een advocaat in de arm. ik heb gisteren een advocaat in de arm genomen
r.12 heet dat 'Verwijderd'heet dat officieel = Dat heet officieel 'verwijderd'.
r.13 naar schating naar schatting = ongeveer schatten: ik schat dat er 200.00 illegalen zijn, mijn schatting is 200.000.
102
r. 14 horeca de horeca: de sector van HOtels, REstaurants en CAfe's
r. 15 aan het werk ze kunnen aan het werk = ze kunnen beginnen met werken ik ga aan het werk ik kan/zal/moet aan het werk (gaan) ik ben aan het werk = ik ben nu bezig met werk
r. 16 moeten ... zien te verkrijgen Anderen moeten eerst een werkvergunning zien te verkrijgen Anderen moeten eerst zorgen dat ze een werkvergunning krijgen. Zo ook bijvoorbeeld: Jan zal volgend jaar een huis zien te krijgen in Rotterdam.
r.20 ligt Voor laag opgeleiden ligt het nog moeilijker = voor laag opgeleiden is het nog moeilijker Die kwestie ligt tamelijk moeilijk = dat is een tamelijk moeilijke kwestie ligt .. moeilijk / lastig / gecompliceerd gebruik je niet als je spreekt over een moeilijke naam of bijvoorbeeld een moeilijk woord, maar als je spreekt over bijvoorbeeld situaties, een verzoek, een procedure.
r.21 de bijstand in de bijstand komen: een uitkering van de gemeente krijgen als je geen enkele vorm van inkomen meer hebt (geen salaris meer, ook geen werkeloosheidsuitkering of ziektegeld meer) ontvang je een sociale uitkering van de gemeente.
r. 22 hebben Materieel hebben ze het niet slecht. = Materieel hebben ze een goed leven. Zo ook:
103
Ze hadden het heel goed. Maar sinds de oorlog hebben ze het heel slecht.
r.23 innerlijk innerlijk = van binnen - uiterlijk = van buiten Ze voelen zich innerlijk sterk verbonden met Marokko, maar uiterlijk zijn het Nederlanders.
r. 26 vernomen vernomen is een vorm van vernemen zie gramm. par. 30 onregelmatige werkwoorden
r. 26 je je aanpast zich aanpassen Ik pas mij/me aan. Jij/je past je aan. - Pas je je aan?
r. 28 te ... zijn verplicht .... te volgen = moeten ... volgen Je bent verplicht te komen Je bent dat verplicht.
r. 29 gastland de gast + het land = het gastland de gast + de vrouw = de gastvrouw (= vrouw die gasten ontvangt)
r.30 gecombineerd worden Scholing en werk worden gecombineerd = men combineert scholing en werk. ... projecten waarin Scholing en werk worden gecombineerd / gecombineerd worden.
104
r. 30 allerbeste allerbeste allermooiste allersnelste (= meest snelle) allerduurste etc.
LES 44
r.1 stralende zon Eigenlijk moet je lezen: "Er is een stralende zon ...", maar vaak kun je ook met minder woorden zeggen wat je bedoelt: de woorden. "Er is een" zijn hier weggelaten. stralende komt van stralen. een stralende zon = een zon die straalt, een felle zon. Van alle werkwoorden kun je een vorm op -nde, -nd maken: Met draaiende motor stond de auto voor het huis. Ik hou niet van huilende baby's. Dat is een boeiend land.
r. 1 witte stranden Waarom " witte stranden" , en niet: "de witte stranden"? Omdat de lezer niet weet welke witte stranden precies worden bedoeld, dat is trouwens ook niet belangrijk, en dan gebruik je niet "de" . Als je "de" gebruikt, moet de lezer/luisteraar precies kunnen weten welke stranden je bedoelt.
r. 1 men spreekt men spreekt Nederlands = ze spreken Nederlands "Men" is een beetje formeler.
r. 2 welke uithoek
105
de uithoek ->welke uithoek het hoekje -> welk hoekje
r. 3 op CuraÇao in Nederland, in Rusland etc, maar: op Curacao, op het eiland Texel. Waarom op? Omdat het een eiland is.
r. 3 Het is ... Het eiland:
Het (eiland) is een van de Nederlandse Antillen.
Zo ook: De stad:
Ik was in Parijs. Het is een interessante stad.
In zinnen met zijn/is/was + persoon of ding kun je altijd het/dit dat gebruiken. Bijvoorbeeld: Het is een Nederlander, die man. Zie je die computer? Het/dat is een nieuwe. Het is een van de Antillen.
r.4 destijds destijds = vroeger
r. 4 naar schatting naar schatting = ongeveer schatten: ik schat, jij schat, hij schat, wij schatten etc. en: de schatting
r. 4 slaven
106
1 slaaf - 2 slaven - het slaafje de slavernij
r.5 afgeschaft afschaffen: ik schaf ... af, jij schaft ... af etc. Zie de grammatica nummer 17 ' opstaan, weggaan, ...'. Hebben alle landen de slavernij afgeschaft? We schaffen deze regel af. Moeten we die regel afschaffen? En: de afschaffing
r.6 boeiend boeiend komt van boeien. een boeiend land = een land dat boeit. Van alle werkwoorden kun je een vorm op -nde, -nd maken: Met draaiende motor stond de auto voor het huis. Ik hou niet van huilende baby's. In de stralende zon.
r. 8 dertig 3 = drie 13 = dertien 30 = dertig
r. 8 procent r. 30 procent of 30 procenten? Na een getal gebruiken we meestal het enkelvoud: procent.
107
net zo: Ik heb drie uurgewacht. Hij woont twintig kilometerverder. Geeft u mij maar twee kiloappels. Dat kost vijftien euro.
r.8 armoedegrens armoedegrens = grens waar de armoede begint. Als je minder inkomen hebt, dan leef je in armoede. De armoedegrens wordt vaak gesteld op 1 dollar per dag.
r. 9 Internationaal Monetair Fonds Het Internationaal Monetair Fonds of: Het Internationale Monetaire Fonds? Let op: In combinaties met een het-woord die een instelling noemen, of een algemeen bekend begrip, zie je vaak de korte vorm, zonder -e. Vaak zijn het namen, zoals hier. Dat zie je aan de Hoofdletters. het Centraal Station het Stedelijk Museum
het openbaar onderwijs het algemeen belang
het Koninklijk Huis
het dagelijks leven
r. 9 is bereid ... te bereid zijn te ... = willen Het IMF is bereid geld te lenen = het IMF wil geld lenen
r. 10 stelt eisen stelt eisen = eist, wil dat de Antillen ook iets doen. Ze mogen geld lenen, maar onder voorwaarden.
r. 10 ontslagen
108
ontslaan: ik ontsla, jij ontslaat , etc. Ik ontsla nu , ik ontsloeg gisteren, ik heb gisteren ontslagen Ik ontsla de ambtenaren = de ambtenaren worden ontslagen door mij Ik moet de ambtenaren ontslaan = de ambtenaren moeten worden ontslagen door mij. En: het ontslag: Ik heb mijn ontslag gekregen
r.11 er er combineert vaak met ge... worden. er moet gesneden worden = het is noodzakelijk dat er gesneden wordt = bezuinigingen zijn noodzakelijk.
r. 11 gesneden gesneden komt van snijden. snijden = bezuinigen. snijden: ik snijd nu, ik sneed gisteren, ik heb gisteren gesneden Men moet snijden in de voorzieningen = er moet worden gesneden in de voorzieningen
r.11 sociale voorzieningen De sociale voorzieningen vormen een aanvulling op de sociale verzekeringen. Als u geen of weinig inkomen hebt en niet in aanmerking komt voor een uitkering zoals WW of WAO, dan kunt u in bepaalde omstandigheden een beroep doen op de sociale voorzieningen, bijvoorbeeld op bijstand. Dat is ook mogelijk als uw inkomsten onder het sociaal minimum liggen. U kunt dan een aanvulling krijgen op grond van een sociale voorziening. De sociale voorzieningen zijn onder andere:
• •
de Wet werk en bijstand (WWB);
•
de Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers IOAW;
• •
de Toeslagenwet (TW); de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten Wajong.
de Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen IOAZ;
109
(Bron: www.kennisring.nl)
r. 11 helft de helft = 50 % een half brood = de helft van het brood een halve appel = de helft van de appel
r. 12 verlaat
verlaat of verlaten? Let op: de helft verlaat de school.
r.12 drugshandel de drugshandel = de handel in drugs
r.13 biedt ... perspectieven bieden = geven biedt perspectieven = geeft mogelijkheden
r. 13 hulp de Nederlandse hulp = het geld dat Nederland aan de Antillen geeft.
r.14 daarvan de bestrijding van de drugshandel = de bestrijding daarvan Let op: ' van die' is FOUT!
r.15 midden in
110
Het is midden in de zomer = het is het midden van de zomer. Zo ook: Ik woon midden in het centrum. Midden in het boek mis ik een pagina. Midden op de voorpagina staat een mooie foto.
r.15 dansende dansende komt van dansen. dansende mensen = mensen die dansen. Van alle werkwoorden kun je een vorm op -nde, -nd maken: Met draaiende motor stond de auto voor het huis. Ik hou niet van huilende baby's. Dat is een boeiend land. Overal zijn zingende mensen op straat.
r. 15 zingende zingende komt van zingen. zingende mensen = mensen die zingen. Van alle werkwoorden kun je een vorm op -nde, -nd maken: Met draaiende motor stond de auto voor het huis. Ik hou niet van huilende baby's. Dat is een boeiend land. Een stralende zon.
r.17 er er hoort bij in: erin. erin maakt deel uit van een vaste uitdrukking. de stemming zit er goed in= iedereen is in een goede stemming, blij, tevreden, enthousiast.
r. 17 in in hoort bij er: erin.
111
erin maakt deel uit van een vaste uitdrukking. de stemming zit er goed in= iedereen is in een goede stemming, blij, tevreden, enthousiast.
r.18 mis mis! zeg je als iemand het verkeerd geraden heeft. Hoeveel denk je dat ik voor deze fiets betaald heb? 200 euro? Mis! 150 euro! Dacht je dat we in Latijns-Amerika waren? Mis! We zijn in Rotterdam!
r. 18 hadden hadden hoort bij kunnen weten: hadden kunnen weten. Met had kunnen gaat het altijd om dingen die (helaas!) niet gebeurd zijn. Had je me niet kunnen bellen?! Als we beter nagedacht hadden, dan hadden we het kunnen weten.
r.18 kunnen weten kunnen weten hoort bij hadden: hadden kunnen weten. Met had kunnen gaat het altijd om dingen die (helaas!) niet gebeurd zijn. Had je me niet kunnen bellen?! Als we beter nagedacht hadden, dan hadden we het kunnen weten.
r.19 vindt vindt vormt een geheel met plaats: plaats vinden. plaats vinden =gebeuren.
r. 19 plaats vindt vormt een geheel met plaats: plaats vinden.
112
plaats vinden =gebeuren.
r. 20 draagt bij draagt en bij vormen een geheel: bijdragen. Zie de grammatica nummer 17 ' opstaan, weggaan, ...'
r. 22 er er combineert vaak met ' variabele uitdrukkingen' als: iets: iemand: een probleem
Er is iets. Is er iemand die het begrijpt? Er is wel een probleem.
veel moeilijke woorden: Er staan veel moeilijke woorden in deze tekst. hoeveel Antillianen: Hoeveel Antillianen wonen er in Nederland? Het is niet belangrijk wat of wie precies, welk probleem, welke woorden, welke Antillianen.
r. 27 roepen roepen = zeggen.
r.28 er er hoort bij van: ervan. ervan = van de Antillen. let op: 'van die' is FOUT!
r. 28 van van hoort bij er: ervan. ervan = van de Antillen. let op: 'van die' is FOUT!
113
r. 31 zij zij = de Antillen.
r.29 zien zitten zien zitten = prettig vinden, willen.
r. 31 wel wel in vragen: als je denkt dat het antwoord 'nee' is.
r. 32 aan aan maakt deel uit van de combinatie: is aan herziening toe. is aan herziening toe = moet nodig herzien worden.
r. 32 toe toe maakt deel uit van de combinatie: is aan herziening toe. is aan herziening toe = moet nodig herzien worden.
LES 45
r.2 in de wc Waarom in de wc? Daar komt iedereen vaak!
114
r.3 naar naar hoort bij ruiken. Alles ruikt naar oliebollen = in het hele huis ruik je de oliebollen.
r. 5 de straat op de straat op of op de straat? de straat op. Met op achteraan ligt de nadruk op de beweging, de verplaatsing. Net zo: Ze gingen de woonkamer in. De Hollanders konden de wereldzeeën op.
r. 5 af af vormt één geheel met steken: afsteken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AFsteken, en dan komt te altijd tussen de twee delen van deze werkwoorden in te staan: Ik probeer niet te laat OP te staan. Ik ben van plan vroeg WEG te gaan. Ze gaan de straat op om vuurwerk AF te steken.
r.6 gelukkig gelukkig nieuwjaar of: gelukkige nieuwjaar? Het is: gelukkig nieuwjaar. nieuwjaar is een het-woord: als er geen de/het/een vóór staat, dan gebruiken we de korte vorm nieuw. Net zo: het jaar: Tot volgend jaar! het weer: Mooi weer vandaag!
115
r. 7 er er in het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen, als: iets: iemand: mensen: problemen:
Er is iets gebeurd, geloof ik. Is er iemand op bezoek gekomen? Er zijn mensen die dat niet geloven. Er zijn wel een paar problemen.
een lange avond: Eerst is er nog een lange avond. Het is hierbij niet belangrijk of niet bekend wat of wie precies, welke mensen, welke problemen, welke avond.
r.8 volwassenen volwassenen = volwassen mensen. net zo: Velen geloven het niet = veel mensen geloven het niet. Sommigen denken daar anders over = sommige mensen denken daar anders over.
r.9 afgelopen het afgelopen jaar of: het afgelopene jaar? Het afgelopen jaar. Vormen op -en krijgen nooit een -e: De laag gelegen landen krijgen problemen. Alle volwassen Nederlanders mogen kiezen. In de gouden eeuw ging het de Hollanders voor de wind.
r.12 kijken kijken vormt één geheel met terug: terugkijken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, TERUGkijken. Dan staan de stukjes OP, WEG, TERUG meestal helemaal achteraan: Ik sta 's ochtends om half acht op. Ik ga vanavond niet te laat weg. Ze kijken op hun leven terug.
116
r. 12 terug terug vormt één geheel met kijken: terugkijken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, TERUGkijken. Dan staan de stukjes OP, WEG, TERUG meestal helemaal achteraan: Ik sta 's ochtends om half acht op. Ik ga vanavond niet te laat weg. Ze kijken op hun leven terug.
r.13 halen halen vormt één geheel met op: ophalen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPhalen. Dan staan de stukjes OP, WEG, TERUG meestal helemaal achteraan: Ik sta 's ochtends om half acht op. Ik ga vanavond niet te laat weg. Ze halen oude herinneringen op.
r. 13 op op vormt één geheel met halen: ophalen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPhalen. Dan staan de stukjes OP, WEG, TERUG meestal helemaal achteraan: Ik sta 's ochtends om half acht op. Ik ga vanavond niet te laat weg. Ze halen oude herinneringen op.
117
r.13 aan aan hoort bij herinneringen. Ik heb goede herinneringen aan mijn studietijd. Ter herinnering aan onze vakantie in Egypte.
r. 13 afgelopen het afgelopen jaar of: het afgelopene jaar? Het afgelopen jaar. Let op: Vormen op -en krijgen nooit een -e: De laag gelegen landen krijgen problemen. Alle volwassen Nederlanders mogen kiezen. In de gouden eeuw ging het de Hollanders voor de wind.
r. 15 stoppen stoppen = stoppen met roken.
r. 15 bewegen meer bewegen = meer wandelen, fietsen, ... enzovoort.
r.16 doen de tuin doen = in de tuin werken.
r. 16 ervan ervan = van die goede voornemens. Let op: ' van die' is FOUT!
118
r.16 volgend volgend jaar of: volgende jaar? Het is: volgend jaar. jaar is een het-woord: als er geen de/het/een vóór staat, dan gebruiken we de korte vorm volgend. Net zo: het nieuwjaar: het weer:
Gelukkig nieuwjaar! Mooi weer vandaag!
r. 19 er er vormt één geheel met mee: ermee. ermee = met je Nederlands. let op: 'met het', 'met dat' is FOUT!
r.20 mee mee vormt één geheel met er: ermee. ermee = met je Nederlands. let op: 'met het' of 'met dat' is FOUT!
r. 20 waar waar vormt één geheel met mee: waarmee. waarmee? = met spreken, schrijven, luisteren? let op: 'met wat' is FOUT!
r.20 je je je je: waar heb jij je mee beziggehouden?
119
vergelijk: Waar heb ik me mee bezig gehouden? Waar heeft zij zich mee bezig gehouden? Waar heb je je mee bezig gehouden?
r. 20 mee mee vormt één geheel met waar: waarmee. waarmee? = met spreken, schrijven, luisteren? let op: 'met wat' is FOUT!
r. 20 het leukste het leukste of het leukste ding? het leukste, zonder 'ding'. Alle woorden belangrijk, nuttig, vervelend, gek, ... kun je zo gebruiken: Wat was het nuttigste? Het gekste was, dat ze niets gezien hadden. Het vervelendste was dat Jan helemaal niet kwam.
r. 21 over over hoort bij geleerd. Ik heb veel geleerd over de geschiedenis. Behalve veel woordjes leer je ook veel over het land.
r. 21 het nuttigste het nuttigste of het nuttigste ding? het nuttigste, zonder 'ding'. Alle woorden belangrijk, vervelend, leuk, gek, ... kun je zo gebruiken:
120
Wat was het nuttigste? Het gekste was, dat ze niets gezien hadden. Het vervelendste was dat Jan helemaal niet kwam.
r. 21 op op hoort bij commentaar: Hij had commentaar op de gang van zaken. Hebben jullie commentaar op de manier van lesgeven?
r.22 bood bood komt van bieden = geven. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.23 er er in het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen, als: iets: iemand:
Er is iets gebeurd, geloof ik. Is er iemand op bezoek gekomen?
mensen: problemen:
Er zijn mensen die dat niet geloven. Er zijn wel een paar problemen.
onderwerpen:
Zijn er onderwerpen die je gemist hebt?
Het is hierbij niet belangrijk of niet bekend wat of wie precies, welke mensen, welke problemen, welke onderwerpen.
r. 23 zo ja zo ja = als je onderwerpen gemist hebt.
r. 23 waarover Waarover had je willen praten = Over welke onderwerpen had je willen praten.
121
let op: 'over wat' of 'wat over' is FOUT!!
r. 25 het belangrijkste het belangrijkste of het belangrijkste ding? het belangrijkste, zonder 'ding'. Alle woorden belangrijk, nuttig, leuk, gek, ... kun je zo gebruiken: Wat was het nuttigste? Het gekste was, dat ze niets gezien hadden. Het vervelendste was dat Jan helemaal niet kwam.
r.26 zou zou: als we dat zouden vragen, dan zou dat teveel gevraagd zijn. Met zou wordt het een hypothese, een veronderstelling. Het is fictie. Het is niet echt zo, dat men vraagt dat je nu al vloeiend Nederlands spreekt.
r. 27 aardig een aardig eind = een behoorlijk eind, redelijk.
r. 27 op weg op weg = vooruit, gevorderd, opgeschoten.
r. 28 ontkomt je ontkomt er niet aan = het is onvermijdelijk, je zult wel moeten.
r. 28 er
122
er vormt één geheel met aan: eraan. eraan = aan oefenen. let op: 'aan het', 'aan dat' is FOUT!
r. 28 aan aan vormt één geheel met er: eraan. eraan = aan oefenen. let op: 'aan het', 'aan dat' is FOUT!
r. 29 komende de komende tijd = de (nabije) toekomst. komende komt van komen. Van alle werkwoorden kan zo'n vorm op -de gemaakt worden. vergelijk: komen:
het komende jaar
= het jaar dat komt, volgend jaar.
blijven: volgen:
blijvende gevolgen de volgende dag
= gevolgen die blijven. = de dag die 'volgt', de dag erna.
zitten:
het zittende parlement
= het parlement dat 'zit', het huidige parlement.
EINDE DOCUMENT
123