Les 8 Herfst 2010
Opzet Onderzoeksplan Logboek
Een échte onderzoeker onderscheidt zich door………. • Houding – – – –
Nieuwsgierig Onafhankelijk Openheid Verantwoordelijkheid resulaten
• Kennis – Methodologisch – Inhoudelijk
• Vaardigheid – Ervaring – Competenties – Structuur
Keuze van het onderwerp • Onderwerpsgebied binnen je studie • Theorietoetsend onderzoek • Verzoek van de opdrachtgever (praktijkgericht, vraaggericht)
Contact met de opdrachtgever • • • • • • • •
Ken je opdrachtgever Wees assertief, maar beleefd Luister goed, vraag door Blijf een onafhankelijke en kritsiche onderzoeker Maak goede afspraken Schrijf een voorstel Maak een goede planning Zorg voor haalbare doelen
Verhouding opdrachtgever / nemer • Een opdrachtgever wil vaak ‘van alles’ weten , hij is niet gewend om onderzoek te doen. Jij bent de expert!! – Baken het onderwerp goed af – Wees duidelijk in je aanleiding, doel en vraagstelling – Geef mogelijkheden en beperkingen aan wat betreft: • • • •
Tijd / geld Data Vraagstelling Omstandigheden van het onderzoek
Opdracht
• Pak pen en papier en • omschrijf zo nauwkeurig mogelijk het bakken van een ei met een hele dooier
Logboek bijhouden • Functie – Informatie ordenen wat betreft: • Inhoud • proces
• Doel – Bijhouden van de ontwikkelingen om later op gemaakte keuzes terug te komen / kijken.
• Format – Schrift – Digitaal / blog / portfolio
Inhoud logboek • Aantekeningen per dag / week / periode over: – – – – – – – – – – –
Keuzes Argumenten Ideeen Gespreksverslagen Tijdpas Methode Resultaten Fouten benoemen Interpretaties Vooruitlopen op conclusie, aanbevelingen Terug koppelen naar vraagstelling
Literatuur en online lessen • http://www.watisonderzoek.nl/powerpointpr esentaties • http://www.socialresearchmethods.net/
Onderzoek is leuk!!!! • http://www.youtube.com/watch?v=ZS3gte4 kpTQ • http://www.youtube.com/watch?v=oUkqa6 vZ4sI&feature=channel • http://www.youtube.com/watch?v=DyQjV5 bM500&feature=channel
Probleemanalyse Youtube onderzoek • •
•
•
Probleemstelling: – In het gefragmenteerde medialandschap waar kijkers snel afgeleid worden, is betrokkenheid een van de belangrijkste mediastatistieken geworden. Onderzoeksvraag: – In hoeverre verschilt de mate van aandacht van consumenten tussen You Tube en televisie? • Vergelijkende vraag Deelvragen: – Zijn consumenten meer betrokken bij het kijken naar televisie of naar You Tube? • Vergelijkende vraag – Zo ja bij You Tube, wat betekent dit voor adverteerders? • Voorspellende vraag – Hoe kunnen You Tube en televisie samengaan? • Ontwerpende / probleemoplossende vraag Methode: – Biometrische reactie van aandacht en betrokkenheid meten •
–
Observatie door middel van eye catching kijkgedrag meten •
–
–
Definiërend Definiërend
Consumenten interview naar het verschil en invloed van reclame op internet of televisie • vergelijkend Offline vragenlijst naar het verschil en/of invloed van reclame op internet of televisie of in combinatie • vergelijkend
Onderdelen onderzoeksplan 1. Aanleiding 2. Probleemstelling 3. Verantwoording / Relevantie 4. Achtergrondinformatie / Theoretisch kader 5. Onderzoeksstructuur / methode van onderzoek 6. Planning
1 Aanleiding onderzoek • • • •
Beschrijving opdrachtgever Bedrijfsinformatie Opdrachtnemer Aanleiding tot opdracht
2. Probleemstelling • Toelichting van de probleemstelling – aanleiding
• Onderzoeksvraag • Deelvragen • Doelstelling van het onderzoek – Wat wil je met je onderzoek bereiken
• Afbakening van onderzoeksdoelstelling – Hoe ga je dit bereiken
Schema structuur hoofd & deelvragen Hoofdvraag
Deelvraag1
Deelvraag2
Deelvraag3
Hoofdvraag
Deelvraag4
Deelvraag 1 Deelvraag 2 Deelvraag 3 Deelvraag 4
Conclusie Structuur waarbij de deelvragen gelijkwaardig zijn aan elkaar. Bijvoorbeeld onderzoek van verschillende kennisgebieden
Conclusie Structuur waar iedere volgende deelvraag een verdieping is op de vorige deelvraag.
Voorbeeld • Fileprobleem
Beschrijvende onderzoeksvraag • Beschrijvende vragen:. • Bijvoorbeeld: Wat doet de Nederlandse overheid om het fileprobleem in Nederland aan te pakken? • Vraagtypen: Wat is/zijn…? Wanneer is…? Hoe…? Welke eigenschappen heeft…? Waaruit bestaat…? Hoe ziet… eruit? Wie/Wat is betrokken…? Hoeveel…? Hoe vaak…? • Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie iets in kaart wil brengen of iets wilt zeggen wat er is gebeurd, wanneer, waar, enzovoorts. Dit vraagtype levert een beschrijvend onderzoek op.
Vergelijkende onderzoeksvraag • Vergelijkende vragen: • Bijvoorbeeld: Is het aanleggen van spitsstroken of het invoeren van ‘rekening rijden’ een betere oplossing voor het fileprobleem in Nederland? • Vraagtypen: Wat is het verschil/de overeenkomst…? Wat zijn de verschillen/overeenkomsten..? Op welke punten stemmen… overeen? • Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie overeenkomsten en/of verschillen wilt aangeven. • Dit vraagtypen levert een vergelijkend onderzoek op.
Verklarende onderzoeksvraag • Verklarende vragen: • Bijvoorbeeld: Wat zijn de oorzaken van het fileprobleem in Nederland? • Vraagtypen: Hoe komt het dat…? Waarom is…? Wat is de oorzaak van…? Wat zijn de oorzaken van…? Wat was de aanleiding tot…? Welke reden is er…? Welke redenen zijn er…? Hoe kan het dat…? Wat zijn de achtergronden…? • Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie een verklaring wilt geven, iets wilt uitleggen, een verschijnsel in verband wil brengen met een wetmatigheid. • Dit vraagtype levert een verklarend onderzoek op.
Evaluatieve onderzoeksvraag • Evaluatievragen: • Bijvoorbeeld: In hoeverre is ‘rekening rijden’ een adequate oplossing voor het fileprobleem in Nederland? • Vraagtypen: Welke is de beste/slechtste…? Wat vinden de… van …? Wat is de waarde van…? Hoe wenselijk is…? Wat zijn de voordelen/nadelen …? In hoeverre…? • Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie een oordeel of een mening wilt geven. • Dit vraagtype levert een evaluatieonderzoek of een waardebepalend onderzoek op.
Voorspellende onderzoeksvraag • Voorspellende vragen: • Bijvoorbeeld: Zal in de toekomst gratis openbaar vervoer een oplossing zijn voor het fileprobleem in Nederland? • Vraagtypen: Hoe zal het … zijn in…? Wat verwacht je dat…? Hoe denk je dat het zal…? • Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie een voorspelling wilt doen, wilt zeggen hoe iets verder zal gaan of hoe iets zal aflopen. • Dit vraagtype levert een voorspellend onderzoek op.
Ontwerpende onderzoeksvraag • Ontwerpende / probleemoplossende vragen: • Voorbeeld: Hoe kan het fileprobleem in Nederland aangepakt worden? • Vraagtypen: Hoe kan…? Waar kan…? Wat kan…? Hoe moet…? Wat moet…? • Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie voostellen doet hoe een probleem aan te pakken. • Dit vraagtype levert een ontwerpende / probleemoplossend onderzoek op.
3.Verantwoording / Relevantie De reden voor het onderzoek • • • •
Nieuwswaarde Theoretische relevantie Praktische relevantie Maatschappelijke relevantie
Reikwijdte, informatiegehalte • Kan de centrale onderzoeksvraag (bevredigend) beantwoord worden? • Doelgroep
4 Achtergrond / Theoretisch kader • • • • • •
Achtergrond theorieën tot probleemstelling Specificatie kennisgebieden Benoemen kennisgebieden Inperking kennisgebied Belangrijkste termen en concepten Domeinen
5 Onderzoeksstructuur • Onderzoeksfunctie – Binnen onderzoeken zijn er diverse onderzoeksfuncties mogelijk. Een onderzoek bevat vaak meerdere onderzoeksfuncties in zich, maar er zal altijd één onderzoeksfunctie dominant zijn.
• Data analyse – Hoe verzamel je je dat
• Centrale onderzoeksvraag • Deelvragen – Onderzoeksfunctie(verklaren, beschrijvend etc.) – Doelstelling onderzoeksvraag(uitleg wat je beoogd te bereiken met het beantwoorden van deze vraag) – Dataverzameling methode (interviews, analyses)
Beschrijvend onderzoek • Je wilt iets (product) verkennen en / of in kaart brengen • Typische beschrijvingsvragen zijn: – – – – – –
Wat zijn de kenmerken? Welke eigenschappen heeft het? Waaruit bestaat het? Wie of wat zijn erbij betrokken? Wat zijn de belangrijkste stappen? Hoe ziet het eruit?
Vergelijkend onderzoek • Als je de overeenkomsten of verschillen tussen twee of meer dingen (producten) wilt vergelijken. • Typische vergelijkingsvragen: – – – – –
Wat zijn de verschillen? Wat zijn de overeenkomsten? Waar(in) zijn ze anders? Op welke punten stemmen ze overeen? Zijn ze hetzelfde?
Verklarend onderzoek • Als je iets in verband wil brengen of naar een verklaring zoekt voor een bepaald product of verschijnsel. • Typische verklaringsvragen: – – – – – –
Waarom is dat zo? Hoe komt dat? Waar is dit een gevolg van? Welke redenen zijn er? Wat zijn de achtergronden? Hoe kon dit gebeuren?
Evaluerend onderzoek (beoordelend, evaluerend, adviserend) • Als je een of meer producten / onderzoekseenheden wilt beoordelen in het licht van een norm. • Typische evaluerende vragen: – – – – – –
Wat is de waarde ervan? Hoe goed werkt het? Wat zijn de positieve / negatieve punten? Hoe geschikt is het? Hoe wenselijk is het? Wat zijn de voordelen / nadelen?
Definiërend onderzoek • Als je de verhouding van een product of onderzoekseenheid tot een bepaalde klasse wilt bepalen • Typische definiëringvragen: – – – – –
In welke klasse kan het worden ondergebracht? In welke familie / groep hoort het thuis? Wat is de aard, de plaats in het grotere geheel? Hoe kan het getypeerd worden? Waar is het een voorbeeld van?
Ontwerpend onderzoek (probleemoplossend) • Als je een ingreep of maatregel wilt voorstellen die tot verbetering of oplossing leidt. • Typische ontwerpvragen: – – – –
Wat kan er aan gedaan worden? Hoe kan het verbeterd worden? Wat zijn geschikte maatregelen? Wat moet er wel en niet gebeuren? Let op: Aan een ontwerpend onderzoek gaan eerst evaluerende en verklarende vragen vooraf!
Onderzoeksfunctie: tot slot • Een onderzoek kan meerdere onderzoeksfuncties bevatten • Voorbeeld: evaluerend en/of vergelijkend onderzoek en ontwerpend onderzoek
6 Aanpak / Planning week Informatie verzamelen Lezen literatuur Gegevens verzamelen Gegevens analyseren Toetsing gegevens Rapporteren / presenteren
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14
Voorbeelden onderzoeksplan • http://www.cs.ru.nl/~hubbers/courses/rd3/o nderzoeksplannen/2009_najaar/IC_Mark_S preeuwenberg.pdf
• http://www.cs.ru.nl/mtl/scripties/2007/ MehmetAnukPvA.pdf
INLEIDING Aanleiding Inleiding Probleemstelling Bronnenonderzoek Literatuurstudie Theoretisch kader Methode van onderzoek
CASE STUDY Design rationale Ontwerpcriteria Research Doelgroepbepaling Programma van eisen Marketing onderzoek Persona & scenario Wireframes & flowchart Testresultaten Kleur en ontwerp Evaluatie resultaten Etc….. Etc…. Etc….. Etc…..
Major = de patat Design This •Ontwikkeling media kennis en vaardigheden •Experiment en onderzoek •Onderwerpen die aansluiten op CMD
MediaLab •Praktische toepassingen kennis en vaardigheden •Proces van analyse tot eindproduct •Binnen een business context met een doelstelling / probleem
Media en Onderzoek •Ontwikkelen onderzoeksvaardigheden •Voorbereiden op afstudeeronderzoek •Hoe doe je bronnenonderzoek, welke bronnen gebruik je •Formuleren onderzoeks &deelvragen •Bepalen kennisgebied
Minor = de saus •Ontwikkeling en toepassing •Vakkennis en vaardigheden •Verdieping in discipline •Ontwikkelen beroepsrol •Experiment, onderzoek, innovatie •Actuele ontwikkelingen
Onderzoeksstappen Hulpvragen bij het opzetten van een onderzoek
1e onderzoeksstap Onderzoeksstap
Deelstappen + toelichting
1. Oriëntatie op de opdracht
a. Verkennen van de opdracht Stel enkele algemene oriënterende vragen, bijvoorbeeld: 1. Ligt het onderwerp vast? 2. Gaat het om individueel of groepswerk? 3. Welke eisen zijn er ten aanzien van omvang, te gebruiken bronnen, momenten en wijze van rapportage? 4. Wat zijn de verwachtingen van de opdrachtgever? b. Verkennen van het onderwerp Stel enkele belangrijke vragen, bijvoorbeeld: 1. Wat weet ik al over het onderwerp? 2. In welke tijd, plaats en historische context speelt het onderwerp? 3. Waar kan ik informatie vinden?
2e onderzoeksstap 2.Onderzoekvraag formuleren
a. Drie soorten onderzoeksvragen 1. Beschrijvende vraag: wat, wie, welke, wanneer, waar, hoe leefden, hoe stonden, hoeveel? 2. Verklarende vraag: waardoor, waarom, welke oorzaken leidden tot, hoe ontstond, hoe kwam het dat? 3. Waarderende vraag: het gaat om jouw of andermans mening over een bepaald probleem: meer of minder belangrijk, voor welke interpretatie valt het meest te zeggen, wat is het meest kenmerkende? 4. Soms is het beter om een hypothese (stelling die je door onderzoek toetst) te formuleren in plaats van een onderzoeksvraag. b. Onderzoeksvraag en deelvragen formuleren Een ingewikkelde onderzoeksvraag (hoofdvraag) wordt gesplitst in een aantal deelvragen die helpen de hoofdvraag te beantwoorden. Neem, bij het formuleren van de vragen, in overweging: 1. Past de vraag bij het soort onderzoek (beschrijvend, verklarend, waarderend) dat ik wil doen? 2. Is het nodig in de vraag een tijds- en/of plaatsaanduiding (land, streek, stad) op te nemen? 3. Is de vraag niet te gesloten geformuleerd (zit in de vraag niet al meteen het antwoord)? 4. Is de vraag niet te open geformuleerd (is bijvoorbeeld beantwoording haalbaar binnen de beschikbare tijd)? 5. Draagt de beantwoording van de deelvragen bij aan het beantwoorden van de hoofdvraag?
3e onderzoeksstap 3. Onderzoeks aanpak formuleren
[1]
a. Onderzoeksstrategie vaststellen Welke van de volgende onderzoeksstrategieën ga je gebruiken? In de praktische opdrachten is vrijwel altijd sprake van een bureauonderzoek. 1. Bureau-onderzoek (literatuur uit bibliotheek of op internet, documenten in archieven); 2. Survey-onderzoek (groot aantal respondenten[1] wordt - meestal in de vorm van een steekproef/interview/enquête – mondeling of schriftelijk bevraagd); 3. Casestudy (er wordt een beperkt aantal voorbeelden onderzocht en vergeleken); 4. Veldonderzoek (opgraving; bestuderen van een bestaande stad of gebouw vanuit historisch perspectief). b. Informatiebronnen kiezen De volgende informatiebronnen kun je gebruiken: 1. Documenten (bijvoorbeeld: brieven, kaarten, testamenten, verdragen, foto's, karikaturen, gedenkboeken, dagboeken, tekeningen, schilderijen); 2. Vakliteratuur (geschiedenisboeken en –tijdschriften); 3. Media (kranten, tijdschriften, internet, radio- en tv-programma's, cd-rom’s); 4. Databestanden (statistieken, volkstellingen, burgerlijke stand); 5. Personen (mensen die uit ervaring iets kunnen vertellen of die ergens deskundig over zijn); 6. De werkelijkheid zelf (bijvoorbeeld: voorwerpen in een museum, monumenten, vondsten bij een opgraving). c. Verzameltechniek bepalen Te hanteren verzameltechnieken zijn: 1. Oriënterende inhoudsanalyse (van bijvoorbeeld documenten, boeken ed); 2. Ondervraging (interview, enquête); 3. Observatie (gebruikersonderzoek, virtueel onderzoek etc) 4. Directe meting (bijvoorbeeld kwantitatief 2 onderzoek via enquête naar demografische of economische ontwikke-lin-gen).
Respondenten: te bevragen personen onderzoek: cijfermatig onderzoek
2 Kwantitatief
4e onderzoeksstap 4.Onderzoeksplan opstellen
a. Onderzoeksaanpak vastleggen Leg vast: 1. Wat je gaat onderzoeken (onderwerp en onderzoeksvragen); 2. Waarom dit het onderzoeken waard is; 3. Welke onderzoeksstrategie je gaat gebruiken; 4. Of je voldoende informatiebronnen kunt vinden; 5. Voor welke verzameltechniek je kiest; 6. Hoe je het eindresultaat denkt te gaan vastleggen en/of presenteren. b. Werkplan opstellen Leg vast: 1. Wat de te ondernemen activiteiten zijn; 2. Hoe de taakverdeling is 3. Wat de tijdsplanning is en wat de deadlines zijn van de tussenproducten; 4. Hoe per fase aan de begeleider (afstudeerbegeleider, stagebegeleider) verslag wordt gedaan over de vorderingen en de problemen. (is niet per se noodzakelijk)
5e onderzoeksstap 5.Gegevens verzamelen
a. Voorbereiden van de gegevensverzameling Bureauonderzoek 1. Bepaal via een elektronische zoek-machine (op internet, database in bibliotheek) of via een schriftelijk zoeksysteem, uit welke literatuur of databank de gewenste informatie te selecteren is; 2. Kies de bronnen waaruit de informatie verzameld kan worden; 3. Inhoudsanalyse met waarnemingsschema: leid uit de onderzoeksvragen kenmerken af waar je op gaat letten (waarnemingsschema) en bedenk een manier waarmee je de verzamelde gegevens op een systematische en geordende wijze kunt noteren. Schrijf steeds op waar in de bron je de informatie hebt gevonden. Survey-onderzoek 1. Bepaal de onderzoeksgroep, de plaats en het tijdstip om de respondenten te ondervragen; 2. Ondervraging via een enquête: werk de onderzoeksvragen uit in éénduidige vragen (open, gesloten; kennis, meningen, houdingen, persoonskenmerken) en controleer of de vragenlijst voldoende antwoord geeft op de onderzoeksvragen; 3. Directe meting: bepaal, aan de hand van de onderzoeksvragen de criteria waarop je gaat meten. Ontwerp een scoreformulier/database waarop/in de gegevens verzameld kunnen worden. Case-study 1. Bepaal de gevallen (cases) die het best kunnen worden verzameld en aan welke kenmerken/verschillen die moeten voldoen; 2. Ondervraging via een diepte-interview. Wie wordt geïnterviewd? Maak afspraak; vertaal de onderzoeksvragen in interviewvragen; bepaal de volgorde van het interview en de wijze van registreren (geluids- , video-opname of via aantekeningen); 3. Observatie: maak een observatieformulier waarop je duidelijk je waar-nemingen kunt noteren. Leidt uit de onderzoeksvragen de kenmerken af waarop je gaat letten. Veldonderzoek 1. Let op:. Bepaal de kenmerken van het veld dat je gaat onderzoeken.
b. Gegevens verzamelen 1. 2.
Voer je onderzoek uit in de bibliotheek, archief, in het veld, op het internet, enzovoort; Noteer van elke geraadpleegde bron de auteur(s), titel, naam van de uitgever, plaats en jaar van uitgave, druk, archiefplaats plus – nummer of het internetadres, zodat je de bron altijd terug kunt vinden.
c. Verzamelde gegevens beoordelen op geschiktheid Ga na of: 1. In het kader van de beschikbare tijd er geen bronnen zijn die makkelijker en sneller gebruikt kunnen worden om de benodigde informatie te verzamelen; 2. de bronnen gebruikt kunnen worden om de vragen te beantwoorden; 3. de bronnen betrouwbaar en representatief zijn: geven de bronnen een onpartijdig en volledig beeld? 4. Je voldoende rekening houdt met de standplaatsgebondenheid van een bron: achtergrond en omstandigheden van de ‘maker’ van de bron.
6e onderzoeksstap 6. Informatie verwerken
a. Informatie ordenen/bewerken Voor de verschillende soorten verzameltechnieken: 1. Inhoudsanalyse: bestudeer de geselecteerde bronnen, maak daarvan samenvattingen en orden die samenvattingen per deelvraag; 2. Ondervraging via een enquête: maak een algemene score van de antwoorden en orden de gegevens per vraag over de deelvragen die je aan het onderzoeken bent. Gebruik, indien nodig, statistische technieken (grafieken, gemiddelde e.d.); 3. Ondervraging via een (diepte)interview: orden de uitspraken van de geïnterviewde per deelvraag. Maak onderscheid tussen hoofd- en bijzaken; 4. Observatie: verwerk de genoteerde kenmerken per deelvraag; 5. Directe meting: orden de verzamelde gegevens per deelvraag. Op kwantitatieve gegevens kun je statistische technieken toepassen (grafieken, gemiddelde e.d.); b. Informatie analyseren en interpreteren 1. Bruikbaarheid: geven de bronnen voldoende antwoord op de deelvragen? (Bij onvoldoende informatie probeer je die alsnog aan te vullen; lukt dat niet, geef dan aan welke informatie ontbreekt en waarom); 2. Betrouwbaarheid: gaat het om informatie uit de eerste of tweede hand? Had de ‘maker’ van de bron bepaalde belangen of bedoelingen? 3. Standplaatsgebondenheid: wat waren de achtergrond en omstandigheden van de ‘maker’ van de bron? 4. Representativiteit: voor hoeveel mensen en voor welke situatie(s) geldt de informatie? 5. Leid conclusies af uit de verzamelde gegevens en bepaal hierover een eigen standpunt dat je, op grond van argumenten, kunt verdedigen. c. Deelvragen beantwoorden 1. Lees per deelvraag alle conclusies, die je op grond van de informatiebronnen hebt getrokken, goed door; 2. Vat deze conclusies samen tot een eindconclusie en geef een beargumenteerd antwoord op de deelvraag.
7e onderzoeksstap 7.Onderzoeksvraag beantwoorden
a. Conclusies trekken 1. Gebruik de antwoorden, die je op de deelvragen hebt gegeven, voor het formuleren van een algemene conclusie als antwoord op de hoofdvraag. b. Antwoord beargumenteren 1. Onderbouw het antwoord op de hoofdvraag met argumenten en bewijzen; 2. De onderbouwing van je antwoord op de hoofdvraag moet gebaseerd zijn op de beantwoording van de deelvragen en mag geen nieuwe gegevens bevatten.
8e onderzoeksstap 8. Onderzoeks resultaten overdragen
a. Voorbereiden van de keuze voor presentievorm of eindproduct Voordat je over gaat tot het definitief kiezen van een presentatievorm of eindproduct (zie 8b hieronder), stel je jezelf een aantal vragen: 1. Wat is de doelgroep? Denk b.v. aan opleidingsniveau, leeftijd, interessesfeer, aanwezige voorkennis; 2. Wat is het doel van de presentatie? Wil je vooral informatie verstrekken, meningsvorming op gang brengen of mensen overtuigen? 3. Wat is de inhoud van de presentatie? Denk aan verantwoording van onderzoeksaanpak en onderzoeksresultaten; 4. Over welke hulpmiddelen heb ik de beschikking? B.v. bord, videorecorder, diaprojector, computer, overheadprojector, flap-over; 5. Van welke locatie kan ik gebruik maken? Gewenste ruimte op gewenst moment; 6. Over hoeveel tijd beschik ik? Denk aan voorbereiding én uitvoering; 7. Wil ik de presentatie alleen of samen met anderen houden? b. Vorm van presentatie of eindproduct vaststellen Kies uit: 1. Mondelinge presentaties (b.v. toespraak, betoog, (forum)discussie, debat, toneelstukje, interview); 2. Schriftelijke presentaties (b.v. betoog, essay, brochure, brief, scriptie); 3. Audiovisueel (b.v. dia- of videopresentatie, PowerPointpresentatie, tentoonstelling, hoorspel, muurkrant, webpagina, poster); 4. Combinaties van bovenstaande vormen. c. Resultaat presenteren Enkele algemene aandachtspunten voor de verschillende presentatievormen: 1. Ziet de presentatie of het eindproduct er verzorgd en aantrekkelijk uit? 2. Is de verstrekte informatie overzichtelijk en duidelijk? 3. Is de informatie voldoende toegespitst op de onderzoeksvragen? 4. Is de presentatie of het eindproduct niet te kort of te lang? 5. Is er ook aandacht voor de gevolgde onderzoeksaanpak? 6. Is er sprake van een efficiënte taakverdeling? 7. Voldoet de presentatie aan de in de opdracht gestelde eisen?
9e onderzoeksstap 9. Onderzoek evalueren
a. Onderzoeksresultaat evalueren 1. Kwam het onderzoeksresultaat overeen met hetgeen je verwacht had? 2. Zijn de onderzoeksvragen voldoende beantwoord? Op welke punten schiet het onderzoeksresultaat tekort? In welke mate? b. Onderzoeksproces evalueren 1. Op welke punten heeft de onderzoeksaanpak gefunctioneerd zoals verwacht? Op welke punten niet? Waarom? (Denk hierbij aan onderzoeksvragen, informatieverwerking, overdracht van het onderzoeksresultaat); 2. Op welke punten heeft het werkplan gefunctioneerd zoals verwacht? Op welke punten niet? Waarom? (Denk hierbij aan de taakverdeling, tijdsplanning en tussentijdse begeleiding). c. Leerdoelen voor een volgende keer vaststellen 1. Wat zou je een volgende keer anders doen? Denk aan de fase van voorbereiding, uitvoering en presentatie.
Eindopdracht • Schrijf je onderzoeksplan zoals is behandeld. – Kijk naar de voorbeelden • Zoek relevante artikelen en praktische bronnen die noodzakelijk zijn voor het beantwoorden van je vraag – Eis: minimaal tien bronnen – Omvang onderzoeksplan: minimaal 1500-2000 woorden – Let op inhoud, structuur, stijl en bronvermelding – Lees de modulewijzer voor de beoordelingscriteria • Overige deliverbales: – Koppeling onderzoeksvraag CMD en overgewicht – Visualisatie afstudeerroute – Mindmap afstudeeronderwerp • POSTVAKJE 70 – Deadline: maandag 31 januari 2011 om 12.00 uur – Lever je werk in uitdraai in in het postvakje van je docent